Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van wetgevings- c.q. notaoverleg met stenografisch verslag op:

maandag 22 november 1999:

  • - van 10.15 uur tot 13.00 uur van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake de Zorgnota (26801) (vervolgoverleg van maandag 15 november jl.).

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Swildens-Rozendaal.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! U heeft mij gisteren toegestaan mevrouw Borst, de minister van Volksgezondheid, vandaag te interpelleren over de zogenaamde weekmakers in peuterspeelgoed. De pure aankondiging van de interpellatie heeft haar effect gehad. Vanmorgen ontvingen wij van de minister van Volksgezondheid het bericht dat zij zich zal aansluiten bij het voorstel van de Europese Commissie en dat Nederland zal stemmen voor een verbod op die weekmakers in peuterspeelgoed. Vandaar, dat ik u verzoek om de interpellatie niet te laten doorgaan.

De voorzitter:

Waarvan akte.

Het woord is aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ik kom bijna in de verleiding om te zeggen "dat komt mooi uit", aangezien er mogelijk toch aanleiding is om wel op korte termijn een interpellatie te houden, maar over een heel ander onderwerp. Het gaat namelijk over het lerarentekort. Wij praten met enige regelmaat in deze Kamer over het onderwijs en over de problemen die daarmee samenhangen, zo ook over het lerarentekort. Vorige week is dat bij de begrotingsbehandeling nog aan de orde geweest. Nu blijkt dat de Kamer niet goed op de hoogte is van het verwachte lerarentekort. Er is gisteren een alarmerend rapport verschenen van de universiteit van Maastricht, waaruit blijkt dat dit lerarentekort veel forser zou zijn dan tot op heden werd vermoed. Vandaar mijn verzoek aan de Kamer om de minister van Onderwijs te mogen interpelleren over dat lerarentekort.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Laat ik vooropstellen dat het met het lerarentekort ernstig is gesteld. Dat staat buiten kijf! Maar het is de vraag of wij daarover een interpellatie moeten houden. Morgen hebben wij in de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een procedurevergadering en wij hebben afgesproken dat wij volgende week feitelijke vragen inleveren over de voortgangsrapportage "Maatwerk voor morgen". Daarin komen ook deze kwesties aan de orde. Het lijkt mij dan een beetje overdone – en ik heb dat even afgestemd met een aantal woordvoerders in deze vaste commissie – om nu over één van de onderwerpen een interpellatie te houden omdat wij waarschijnlijk in de loop van de volgende week en de week daarna verscheidene mogelijkheden hebben om dit punt aan de orde te stellen.

De voorzitter:

Ik stel vast, dat de andere leden het eens zijn met mevrouw Van der Hoeven, want anders zouden zij het woord vragen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Wij hebben al in een eerder stadium, naar aanleiding van het AO over de nota "Maatwerk voor morgen" waarnaar mevrouw Van der Hoeven verwijst, feitelijke vragen kunnen stellen. Die komen ook volgende week aan de orde. Het grote probleem is evenwel dat de werkelijkheid van Zoetermeer aangaande de cijfers over het lerarentekort, ver uiteenloopt met de werkelijkheid van onderzoeksbureaus zoals dat van de universiteit van Maastricht. Dat verschil is dusdanig groot en het inzicht dat de minister daarin tot op heden heeft gegeven is dusdanig beperkt, dat ik meen dat het zeer belangrijk is om op korte termijn daarover met de minister van gedachten te wisselen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Als voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heb ik niet voor niets verwezen naar de procedurevergadering van morgen. Wat let ons om dit rapport toe te voegen aan datgene waarover feitelijke vragen gesteld moeten worden, zodat je op basis van de antwoorden inderdaad een groot opgezet debat kunt houden?

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Op voorhand heb ik graag gezegd dat de zorg die de heer Van Bommel uitspreekt ook leeft in de SGP-fractie. Het ontgaat mij echter ten enenmale wat de toegevoegde waarde is van het stellen van vragen bij gelegenheid van een interpellatie, misschien deze of volgende week te houden, ten opzichte van het indienen van feitelijke schriftelijke vragen volgende week met de week daarop het antwoord. Het probleem is er inderdaad, maar dat lossen wij uiteraard niet binnen een paar dagen op. Helaas hebben wij daarvoor een wat langer traject nodig.

Kortom, ik zou vinden dat de vragen van collega Van Bommel de eerste vragen kunnen zijn die hij schriftelijk formuleert.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Ook D66 denkt dat het onvermijdelijk is dat wij een debat voeren over deze kwestie. Wij menen echter dat het debat wint aan kwaliteit als wij het kunnen toevoegen aan het dossier van "Maatwerk voor morgen" en in dat geheel de diverse mogelijkheden kunnen bekijken.

De voorzitter:

Daarbij komt nog, mijnheer Van Bommel, dat wanneer er een spoeddebat wordt gevraagd – en dat doet u immers – dat eigenlijk op dezelfde dag moet plaatsvinden. Er kan ooit wel eens een reden zijn waarom het de volgende dag moet worden gehouden, maar er moet echt sprake van een heel harde noodzaak.

Ik hoor van verschillende woordvoerders dat die er niet is. Integendeel, zij hebben behoefte aan iets meer tijd en willen er iets meer over nadenken in plaats van er nu meteen een debat over te houden. Kunt u daarop eens reageren alsmede op de opmerkingen van de andere woordvoerders? Misschien kunnen wij dan tot een vergelijk komen en dat rapport morgen toevoegen aan de procedurevergadering, zoals mevrouw Van der Hoeven voorstelt?

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ik heb begrip voor de opmerkingen van de fracties. Ik stel wel vast dat de procedure waarnaar verwezen wordt, een lange procedure is. Dit gegeven is nu bekend geworden. Wanneer wij eerst een schriftelijke ronde ingaan en vervolgens weken later dat debat gaan voeren, denk ik dat alles te veel op zijn beloop gelaten wordt. Het wordt dan een kwestie van weken. Als er zulke grote verschillen bestaan tussen de gegevens van het ministerie en die van de universiteit van Maastricht, denk ik dat wij daarover op korte termijn een debat moeten voeren.

De voorzitter:

Maar ik stel vast, dat u weinig steun krijgt voor uw voorstel. Dat betekent dat zelfs als wij met de mores, waarover wij wel eens vaker gesproken hebben, u de interpellatie zouden toestaan, u die in feite in uw eentje houdt. Meestal heeft degene die de interpellatie aanvraagt de bedoeling een motie in te dienen om een ander beleid te krijgen. Ik heb het idee dat de woordvoerders van mening zijn dat zij dat andere beleid niet vandaag of morgen aan de minister kunnen opleggen, omdat daarvoor eerst meer informatie nodig is. Ik denk dat dit uw probleem wordt.

Los van het feit dat ik als voorzitter u best wil toestaan een interpellatie te houden, krijgt u geen bijval van de andere fracties. Ik moet ook rekening houden met het feit dat alle andere woordvoerders kennelijk meer informatie nodig hebben en nu die interpellatie niet willen houden. Ik zou het prettig vinden als u daarop nog even wilt reageren.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Het meeste van deze materie is al bekend bij de Kamer, zowel de gegevens van het ministerie als de gegevens uit de publicatie.

De voorzitter:

De woordvoerders zeggen een voor een dat dit niet zo is en dat zij behoefte hebben aan méér informatie. Ik moet gewoon vaststellen dat dat zo is.

De heer Van Bommel (SP):

Het tweede deel van uw vraag betreft het debat zelf. Ik denk dat daarvoor geldt dat het debat op korte termijn gevoerd zou kunnen worden omdat het gaat om een politieke keuze. De instrumenten zijn bij de Kamer bekend, omdat wij daarover al eerder een debat hebben gevoerd. Het gaat hier om een politieke keuze. De minister moet die keuze wel of niet maken. Op basis daarvan kunnen wij in dit dossier verder.

De voorzitter:

Er vindt dus morgen een vergadering plaats van de vaste commissie. Dit punt kan daarbij aan de orde komen. Dan kan er een procedure worden afgesproken die rekening houdt met de haast waarover de heer Van Bommel spreekt.

Ik wacht het desbetreffende voorstel morgen af, want de interpellatie zou toch niet vóór dat tijdstip gehouden zijn. Morgen hebben wij weer een regeling van werkzaamheden. Indien nodig, gaan wij dan gewoon verder. Is dat een goede afspraak?

Aldus wordt besloten.

Naar boven