Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverze- keringsbedrijf en in verband daarmee enkele andere wetten, teneinde de effectiviteit van het bedrijfseconomische toezicht te vergroten (26075).

De voorzitter:

Alvorens de beraadslaging te openen, wil ik een mededeling doen. Volgens de agenda zouden wij tot 18.30 uur vergaderen. Ik verwacht dat er meer tijd nodig zal zijn voor de behandeling van het wetsvoorstel Zelfstandigen in de Ziekenfondswet. Het streven is dit onderwerp af te handelen zonder dinerpauze. Wellicht is dit niet mogelijk en zal er vanavond vergaderd moeten worden.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik hoop te kunnen bijdragen aan een snelle behandeling van dit wetsontwerp. Ik spreek mede namens de fractie van D66. Dat scheelt ook al weer. Mevrouw Giskes moet aanwezig zijn bij het Betuwedebat.

Dit wetsvoorstel betreft wederom de uitvoering van enkele aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie-Ybema, die het al dan niet falen van het toezicht op de verzekeraar Vie d'Or heeft onderzocht. Zoals bekend, hecht mijn fractie sterk aan het bevorderen van transparantie en integriteit in de financiële sector. In dit geval gaat het vooral om het verzekeringsbedrijf. Wij zien dit wetsvoorstel als een stap vooruit in het proces dat enkele jaren geleden is ingezet.

In het kader van dit wetsontwerp krijgt de Verzekeringskamer weer meer bevoegdheden om het toezicht op verzekeraars aan te scherpen. Zij kan sneller en vaker financiële gegevens inzien. Zij kan vaker en beter haar oordeel geven over de betrouwbaarheid en deskundigheid van bestuurders en topfunctionarissen. Verder zal de Verzekeringskamer niet langer zelf als bewindvoerder kunnen optreden in het kader van een dreigend faillissement. Dat is heel goed, want dan kan de Verzekeringskamer zich concentreren op de toezichtstaak en heeft geen dubbele pet meer op.

Wij kunnen instemmen met het wetsvoorstel. Tijdens de schriftelijke behandeling is de regering tegemoet gekomen aan enkele bezwaren onzerzijds. Wij hebben zeker waardering voor de heldere manier waarop de meeste vragen beantwoord zijn. Wij willen op een paar punten een gedachtewisseling en op een enkel punt nog een verbetering. Ik ga in op de positie van de consumentenbelangen, de beoordeling van de bestuurders en het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsontwerp. Ook ga ik in op de versterking van de positie van gedupeerde verzekeringsnemers, onder andere bij dreigende faillissementen.

Wij zouden graag een verdere gedachtewisseling met de minister houden over artikel 165a betreffende de verplichting van de bewindvoerder bij een dreigend faillissement om een of meer belangenverenigingen van verzekeringsnemers te horen. Het gaat erom op welke manier consumenten bij een slecht functionerende verzekeraar in staat zijn, voor hun belangen op te komen. De vereniging vervult daarin een zeer wezenlijke functie. Het regeringsvoorstel is dat de verplichting voor de bewindvoerder om een belangenvereniging te horen pas in werking treedt wanneer de vereniging ten minste 35% van de verzekeringsnemers tot haar leden kan rekenen.

Wij achten ook een lager percentage denkbaar, bijvoorbeeld 25. De voordelen daarvan zijn dat de drempel voor verzekeringsnemers lager ligt om hun belangen te kunnen laten behartigen. Men kan immers sneller en gemakkelijker zo'n vereniging vormen. Wij zien echter ook voordelen in een hoger percentage, gezien het terechte argument van de regering van de representativiteit. Als je groter bent, ben je beter in staat, wat meer macht uit te stralen. Je kunt meer deskundigheid inhuren. Wil de minister dan ook nog eens ingaan op de voor- en nadelen van het verlagen van het percentage waaraan wij in eerste instantie dachten?

Ten tweede vragen wij ons af of de toetsen op de betrouwbaarheid en deskundigheid van (mede)beleidsbepalers van verzekeringsbedrijven voldoende is. De PvdA-fractie onderschrijft dat naast de toetsen op deskundigheid, antecedenten en betrouwbaarheid van te benoemen (mede)beleidsbepalers ook een toets moet plaatsvinden op voornemens van deze functionarissen. Het is te begrijpen dat de regering op dit punt aansluit bij artikel 68 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, over de akte van oprichting. Het is een goede zaak dat hiermee een verdere harmonisatie van regelgeving bewerkstelligd wordt. Toch willen wij meer duidelijkheid over de manier waarop de toets op voornemens van deze functionarissen in de praktijk van de onderhavige verzekeringswereld geoperationaliseerd zal worden. Hoe wordt hierop getoetst? Is er bijvoorbeeld sprake van een in te vullen vragenlijst? Of worden voornemens slechts afgeleid uit eventuele antecedenten?

Dan vinden wij voorts de toets op (mede)beleidsbepalers van een verzekeraar met een zetel buiten de Europese Unie onbevredigend en eerlijk gezegd wat rommelig. De vraag is echter of het beter kan. Ik zal dat toelichten. De regering heeft niet echt een passend antwoord op de vraag hoe de Verzekeringskamer wijzigingen van antecedenten van functionarissen in het buitenland zou moeten controleren (blz. 20). Ook vindt mijn fractie het opvallend dat de regering aangeeft niet van plan te zijn om buitenlandse bestuurders van een Nederlands bijkantoor van een verzekeraar met een zetel buiten de Europese Unie preventief te gaan toetsen. Artikel 103 is, zo deelt de regering in antwoord op vragen van onze fractie mee, alleen gericht op Nederlandse bestuurders die niet aan de criteria voldoen en die via een omweg alsnog in Nederland actief proberen te worden. Hier blijkt weer overduidelijk de noodzaak van de ontwikkeling van een sluitend internationaal toezichtstelsel, een thema dat gelukkig steeds hoger op de internationale politieke agenda komt te staan. Je zou kunnen zeggen, dat Nederland met dit wetsartikel wel duidelijk een signaal afgeeft dat het hem menens is en dat daarom de geïntroduceerde toetsingsinstrumenten, ook al zijn ze gebrekkig, waardevol zijn. Daar staat echter tegenover de vraag of het zinvol is om wetgeving in te voeren waarvan de handhaafbaarheid in twijfel kan worden getrokken.

Alles afwegend zullen wij de regering volgen maar het is toch goed als de minister nog eens een nadere toelichting geeft op de door de regering gemaakte afwegingen. Wij blijven de minister oproepen te blijven zoeken naar mogelijkheden om ook op dit punt een zo hoog mogelijk integriteitgehalte te bewerkstelligen in de internationale financiële wereld.

Ik dank de regering voor de uitvoerige beantwoording van de vraag van de PvdA-fractie over de criteria die gehanteerd worden bij de toets op betrouwbaarheid en deskundigheid. Op het gevaar af dat mijn vraag als volstrekt overbodig wordt ervaren, wil ik haar toch stellen: mag mijn fractie ervan uitgaan dat het plegen van belastingfraude of andere vormen van te veroordelen gedrag die via een schikking met het bevoegd orgaan zoals de Belastingdienst of het Openbaar Ministerie afgehandeld zijn, onderdeel zijn van de betrouwbaarheids- en integriteitstoets? Hier is heel vaak immers geen sprake van een strafrechtelijke procedure en dus ook geen strafblad. Dit element mis ik in de opsomming van de criteria. Hoe wordt in het algemeen omgegaan met belastingfraude, belastingontduiking en het slordig omgaan met belastingaangiftes zonder dat sprake is van een schikking. Speelt dit ook een rol bij de betrouwbaarheids- en integriteitstoets?

Voorzitter! Het is onze wens om zo snel mogelijk tot inwerkingtreding over te gaan. Het gaat hier om een belangrijk wetsvoorstel voor de verzekeringswereld. Niet alleen krijgen de consumenten een betere bescherming, maar ook draagt dit wetsvoorstel duidelijk bij tot hogere eisen aan de integriteit van deze branche. De PvdA-fractie pleit er dan ook voor om dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in te voeren.

Het eerste punt van aandacht is dat wij wel eens signalen hebben vernomen waaruit bleek dat een snelle invoering van dit wetsvoorstel problemen zou opleveren vanwege de millenniumwisseling en de invoering van de euro. Wij zijn daar nooit erg van onder de indruk geweest. Dat neemt echter niet weg dat wij het op prijs zouden stellen als de minister kort aangeeft hoe de invoering van deze processen verloopt en of er nog sprake is van bijzondere knelpunten, waardoor de invoering van deze wet vertraging zou kunnen oplopen. Ook zou ik de minister willen vragen hierbij een derde ontwikkeling te betrekken, namelijk de overgang van het mededingtoezicht van de huidige toezichthouders naar de Nederlandse mededingingsautoriteit.

De definitieve wettekst moet betere garanties met betrekking tot de snelle inwerkingtreding bieden dan nu het geval is. Daarom hebben de fracties van de PvdA en D66 een amendement ingediend. Wij hebben begrip voor het antwoord dat de regering bij de schriftelijke behandeling terzake heeft gegeven. Dit geeft dat de vaststelling van de actuariële en bedrijfseconomische principes, die voor het toezicht op de premiestelling door schadeverzekeraars per schadeverzekeringsbranche noodzakelijk zijn, tijd vergt. Dit is allemaal erg ingewikkeld gesteld, maar sinds Vie d'Or weten wij allemaal hoe ingewikkeld het veld in elkaar zit. Per schadeverzekeringsbranche moet alles nog worden ontwikkeld en vooral vastgelegd. Maar de invoering van de wet moet niet wachten op de mogelijkheid van invoering van dit artikel. Ons amendement voorziet daarin. Het geeft aan dat de wet in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, met uitzondering van het artikel dat betrekking op de kwestie van de actuariële en bedrijfseconomische principes. Wij zouden graag willen dat de minister in de toekomst verslag uitbrengt over de voortgang van de inwerkingtreding van dat onderdeel van het wetsontwerp en horen graag een reactie van de minister.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Mijn fractie ondersteunt deze wetswijziging, omdat met name na het debacle rond Vie d'Or duidelijk is geworden dat een aantal zaken verbetering behoeven. Het toezichtinstrumentarium van de Verzekeringskamer wordt aangescherpt. Wij zijn van mening dat met name de transparantie en de duidelijkheid die door de bevoegdheden van de Verzekeringskamer zijn gewaarborgd, een doelmatiger bedrijfseconomisch toezicht en een controle op integriteit mogelijk maken.

De belangrijkste wijzigingen die wij ondersteunen zijn de volgende. Er wordt een scheiding aangebracht tussen de toezichthoudende taak van de Verzekeringskamer en de taak van de beheerder en de vereffenaar ten tijde van een noodregeling. Indien het verzekeringsbedrijf financiële problemen heeft, kan de Verzekeringskamer om die noodregeling verzoeken bij de rechtbank. De scheiding tussen beide rollen is essentieel. Het is een goede zaak dat de taak van de toezichthouder tijdens de noodregeling blijft voorbehouden aan de Verzekeringskamer.

Een tweede punt is het recht van de Verzekeringskamer om bezwaar aan te tekenen tegen de accountant die is belast met de certificering van de aan de Verzekeringskamer over te leggen stukken. Dat klinkt inderdaad zeer natuurlijk, maar de reden daarvoor is de voortschrijdende integratie in de Europese Unie en het feit dat tegenwoordig, naast de registeraccountants, ook de accountant-administratieconsulenten uit de andere lidstaten bevoegd zijn om de jaarrekening van financiële instellingen te certificeren. Het is een goede zaak dat deze maatregel ook de andere toezichthouders in de financiële sector betreft, met name de DMB en de STE. De gegevensbestanden die verkregen worden door de uitvoering van collectieve regelingen – ze worden gebruikt voor pensioenfondsen – kunnen ter beschikking worden gesteld aan de verzekeringsdochters van die pensioenfondsen voor het aanbieden van andere producten onder gelijke condities. Die zullen ook ter beschikking moeten staan voor andere verzekeraars. De minister heeft op door mij gestelde vragen geantwoord, dat bezien zal worden welke normstelling met betrekking tot de toegankelijkheid van die publieke gegevens zal worden geïmplementeerd. Ik vond dat een mooie zin, maar ze geeft weinig duidelijkheid. Gezien de actuele ontwikkeling op de verzekeringsmarkt is het noodzakelijk dat er wel duidelijkheid over komt. Ik geef een voorbeeld. Een groot pensioenfonds van 800.000 pensioenverzekerden geeft mailings over ouderdoms- en bestaande pensioenen en de mogelijkheden tot bijverzekeren. Hebben andere verzekeringsmaatschappijen recht op die gegevens? Als ze die niet krijgen, heeft de toezichthouder dan de bevoegdheid om in te grijpen?

Ik kom te spreken over de aanwijzingsbevoegdheid van de toezichthouder. Wij menen dat in principe de toezichthouder ook terughoudend moet zijn met het gebruik van dat aanwijzingsrecht. Gebeurt het toch, dan is de verzekeraar verplicht om die aanwijzing binnen de door de verzekeringskamer gestelde termijn te volgen. Er zijn dan twee mogelijkheden als dat niet gebeurt. De verzekeraar kan dan een stille curator aanstellen – dat is op zich een goede zaak, maar niet echt openbaar – of een aanwijzing openbaar maken. De vraag is of uiteindelijk de bestuurlijke boete zal gelden die onlangs is ingesteld. Het is een derde sanctiemogelijkheid.

De heer Stroeken (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Namens de CDA-fractie wil ik graag steun betuigen aan dit wetsvoorstel. Er is al veel over gezegd. Wij kunnen ons in hoofdzaak vinden in de opmerkingen van mevrouw Witteveen en Voûte.

  • De bevoegdheden van De Nederlandsche Bank als toezichthouder zijn aangepast, met steun van het CDA. Nu volgt de Verzekeringskamer. Bij de derde partner, de STE is datzelfde gebeurd. Is een volledige harmonisatie tot stand gebracht wat de drie toezichthouders betreft?

Mevrouw Witteveen heeft mede namens D66 een inleiding gehouden over het versterken van de positie van de consumenten. Het gaat om de verplichting tot het horen van de vereniging van gedupeerde polishouders. Het percentage van 35 kan wellicht worden verlaagd tot 25. Het kan misschien iets hoger om te voorkomen dat de nadelen intreden. Wij voelen wel voor een verlaging. Ik luister graag naar het antwoord van de minister op deze vraag. Wij neigen ernaar om het voorstel tot verlaging te steunen.

Wij danken de regering voor de voortreffelijke beantwoording van de vragen van de CDA-fractie. Ik wacht de nadere antwoorden af.

Minister Zalm:

Voorzitter! Ik ben blij dat het wetsvoorstel, dat een hoog technisch gehalte heeft, maar toch niet zonder betekenis is, op zo'n brede steun van de Kamer mag rekenen. Ik ben blij met het compliment voor mijn ambtenaren over de goede beantwoording van de gestelde vragen. Dat is een opsteker. Ik ga proberen de resterende vragen door te lopen.

Mevrouw Witteveen heeft een leuke samenvatting gegeven van de hoofdpunten van het wetsvoorstel. Dat hoef ik niet meer over te doen. Ik kan meteen doen waarvoor ik ingehuurd ben: het beantwoorden van vragen.

Had er niet een ander percentage gekozen kunnen worden voor de groepen die zich georganiseerd hebben? Er is een element van willekeur. Ik zal proberen uit te leggen waarom wij voor 35% hebben gekozen. Om te beginnen is er de praktijkervaring met Vie d'Or. Aanvankelijk schoten de belangengroepen als paddestoelen uit de grond. Uiteindelijk zijn die geconsolideerd in twee groepen, twee belangenverenigingen, waar goed mee te werken viel. Als je de grens van 35% aanhoudt, zo leert de rekenkunde, zit je met maximaal twee clubs aan tafel. Zodra je richting 30% gaat loop je het risico dat je met drie clubs te maken krijgt. Bij 25% zou je theoretisch zelfs met vier clubs om de tafel moeten gaan zitten. Mevrouw Witteveen heeft zelf al gezegd, dat het een zeker voordeel heeft om een flinke club te hebben, ook vanwege de power die zo'n club dan heeft. Tot één belangenvereniging dwingen gaat ook weer te ver. Met 35% kom je op het compromis van een tweetal clubs die de gedupeerden kunnen representeren. In het geval van Vie d'Or hebben wij daar goede ervaringen mee opgedaan.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik denk niet dat er vier verenigingen zouden ontstaan, maar is bij drie verenigingen de pluriformiteit niet een pluspunt? Of zouden de verenigingen een beetje op elkaar gaan lijken?

Misschien zouden wij kunnen afspreken, het met elkaar de komende vijf jaar eens aan te zien. Zo vreselijk principieel is het punt natuurlijk niet. Misschien kan het percentage dan alsnog omlaag, gelet op de opgedane ervaringen.

Minister Zalm:

Ik kan leven met de gedachten van mevrouw Witteveen. Overigens is het niet verboden om te spreken met verenigingen die kleiner dan 35% zijn. De wet verplicht echter om te spreken met verenigingen die wel 35% hebben. Hopelijk doen wij vijf jaar lang geen enkele ervaring op. Ik meen dat wij met 35% een aardig midden hebben gevonden tussen aan de ene kant een beetje een fatsoenlijke vertegenwoordiging, zonder aan de andere kant te komen tot een beperking tot één belangenvereniging. Ik ben echter wat dit percentage betreft bepaald niet dogmatisch. Als er aanleiding is om het ooit nog eens te veranderen, is er wat mij betreft geen enkel probleem.

Aan de toetsing van bestuurders is de toetsing van voornemens toegevoegd. Dat is een stroomlijning van de toetsing die in de Wet toezicht kredietwezen al bestaat. Je bent daarmee niet volstrekt afhankelijk van louter het verleden, maar je kunt ook voornemens, voorzover die bekend zijn, in de beschouwingen betrekken. Hier is natuurlijk van essentieel belang, dat de Nederlandsche Bank, de Verzekeringskamer en de STE gezamenlijk een gelijke koers gaan varen. De teksten in de wetten zijn dus vrijwel identiek. Bovendien gaat men ook praktisch gesproken samenwerken en dat zal inderdaad gaan aan de hand van onder andere vragenlijsten, die onderling op elkaar worden afgestemd.

De beoordelende toezichthouder heeft een zekere vrijheid om alle relevante informatie waarover hij beschikt en die indicaties geeft over de integriteit van iemand, in de beschouwing te betrekken. Dat geldt uiteraard ook voor misdrijven of overtredingen als het met een schikking is afgelopen. Het kan ook over "zachtere" informatie gaan, die men bij de beoordeling van de integriteit betrekt. De voorbeelden die mevrouw Witteveen heeft genoemd, bijvoorbeeld belastingfraude – ook al is deze met een schikking afgelopen – zullen zeker relevant zijn bij de beoordeling van de integriteit van een bestuurder.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! De minister heeft aangegeven dat de vragenlijsten op elkaar worden afgestemd, maar zijn niet alle gegevens al in één databestand beschikbaar voor alledrie bestuurders, waardoor dit handmatige testen en toetsen eigenlijk al verleden tijd is?

Minister Zalm:

Men zal in ieder geval uitwisselen en welke techniek men daarvoor gebruikt, laat ik graag aan de drie toezichthouders over. Ik weet niet of men op een geautomatiseerde wijze zal uitwisselen, maar daar kleven ook weer risico's aan. Een intranet is moeilijk te kraken, maar zodra je over het Internet gaat uitwisselen, komen er beveiligingsproblemen. Maar goed, dat laat ik graag aan hen over. Zij zullen in ieder geval proberen efficiënt te zijn en het belangrijkste is, dat men op dezelfde wijze toetst en van elkaars informatie gebruik maakt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik ben blij met het antwoord, dat ook ingeval van schikking fraudes toch bij de beoordeling worden betrokken, maar staat dat ook expliciet op de vragenformulieren? In de antwoorden op onze vragen wordt dat niet weergegeven. Is het dan zo vanzelfsprekend en is dat dan de verklaring waarom het niet genoemd wordt? Ik ben een klein beetje argwanend, want het is belangrijk genoeg. Het komt veel voor, ook door de activiteiten van de regering zelf om dergelijke zaken op te sporen.

Minister Zalm:

Voorzitter! In de wet schrijven wij voor, dat getoetst wordt op integriteit. De wijze waarop men dat doet – of dat nu met vragenlijsten of persoonlijke interviews gaat – laten wij aan degenen over, die de toetsing in de praktijk moeten uitvoeren. Ik heb begrepen, dat men inderdaad voornemens is om met vragenlijsten te gaan werken. Die informatie verschaf ik uiteraard graag aan de Kamer, maar ik vind het wel typisch iets voor de toezichthouder om de praktijk van de integriteitstoetsing zelf ter hand te nemen. Wij hoeven niet precies in de wet te regelen of dit met vragenlijsten, interviews, BVD-onderzoek of met politieregisters te doen. Ik heb begrepen, dat men inderdaad met onderling op elkaar afgestemde vragenlijsten gaat werken, zodat ook op dat vlak op dezelfde manier gewerkt kan worden.

Voorzitter! Er is een misverstand ontstaan over de niet-EU-verzekeraars en bestuurders. Wij hebben een Amerikaansachtige wetgeving gemaakt. Als een filiaalchef uit een niet-EU-land in Nederland een verzekeringsbedrijf uitoefent, wordt hij nu al getoetst. Maar als een Nederlander hier al is afgetoetst en vanuit het buitenland invloed uitoefent op activiteiten hier te lande, hebben wij heel ruim een bestuurderstoetsing geformuleerd: de bevoegdheid is geopend om het buitenlands bestuur – dus niet alleen de filiaalhouder – van iedere buitenlandse verzekeringsonderneming die hier in Nederland actief is, te toetsen. Op die manier is er een nu een mogelijkheid geopend om te toetsen of Nederlanders in het buitenland in Nederland toch niet weer verkeerde dingen gaan doen. Maar de toetsing gaat wel degelijk ook over niet-Nederlanders in het buitenlandse bestuur. Stel nu dat er een fatsoenlijke Amerikaanse verzekeringsonderneming is met enige reputatie waar mijnheer Jones door mijnheer Smith wordt vervangen. Dan zal de Verzekeringskamer daar niet een groot diepteonderzoek houden. Er wordt een mogelijkheid geopend om in te grijpen als er signalen komen dat iets niet deugt. De bevoegdheid is zeer ruim geformuleerd in artikel 103 en blijft niet beperkt tot bestuurders van louter Nederlandse nationaliteit.

Voorzitter! Mevrouw Witteveen heeft gevraagd naar de inwerkingtreding. Is het millennium een probleem, zo vroeg zij. Ik ben van mening dat deze wet niet veel millenniumgevoeligheden kent. Deze vormen zeker geen beletsel voor deze wet. Ik kan dan ook goed leven met het amendement van mevrouw Witteveen. Ik wijs alleen nog op de wetsystematiek. Het duurt 1,5 tot 2 jaar om een wet te maken. Je weet niet wat je in die periode nog tegen het lijf loopt. Een KB-bepaling voor de inwerkingtreding van een wet is dan handig. Maar zoals het er nu naar uitziet, is er geen enkele belemmering om de wet te laten ingaan op de dag na publicatie in het Staatsblad. Alleen het punt van de actuariële principes schadeverzekeringen vormt een uitzondering, zoals mevrouw Witteveen aangaf. Eigenlijk kan ik de Kamer aanvaarding van dit amendement aanbevelen. Het is niet erg gebruikelijk dat de regering dat doet, maar in dit geval doe ik dat graag.

Mevrouw Witteveen heeft gesproken over de NMA. Er zijn besprekingen gaande tussen de Verzekeringskamer, De Nederlandsche Bank en de NMA over de NMA-toets bij fusies in de toekomst. Soms is een snelle procedure nodig om een verzekeraar of een bank die dreigt om te vallen ergens goed onder te brengen. Hierover zijn dus gesprekken gaande. Het is de bedoeling dat er werkafspraken worden gemaakt. Zodra die zijn vastgelegd, zal ik de Kamer daarover informeren.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik wil nog kort ingaan op het millennium en de euro. Misschien ben ik niet duidelijk genoeg geweest. Het gaat er niet om dat er in het kader van het millennium problemen ontstaan voor dit wetsontwerp. Maar ik heb van de branche zelf vernomen dat er met dit wetsontwerp veel van de verzekeraars wordt gevraagd. Immers, de financiële staten et cetera moeten eerder ingeleverd worden. Argumenten die daaraan werden toegevoegd, waren de millenniumproblematiek en de invoering van de euro. Verneemt de minister deze signalen ook wel eens? Of zijn de problemen allemaal opgelost? En mag ik concluderen dat de overgang van het mededingingstoezicht geen speciale knelpunten binnen de verzekeringsbranche zelf oplevert? Is men het ermee eens dat dit toezicht straks naar de NMA toe gaat?

Minister Zalm:

Ik weet niet of men het ermee eens is, maar het gaat wel naar de NMA toe! Ik vermoed dat men het wel goed vindt. Maar goed, dat is louter een vermoeden. Het is altijd prettiger om met één instantie te maken te hebben in plaats van met twee. De Kamer heeft er in ieder geval samen met de regering op goede gronden toe besloten dat dit de beste aanpak is. Dat zullen de verzekeraars dan ook moeten accepteren.

Ik wil nog wel wat meer zeggen over het millennium. De Verzekeringskamer heeft in maart 1999 een eerste korte vragenlijst aan alle verzekeraars gestuurd. Conclusie was dat de verzekeraars naar verwachting op tijd klaar zijn met de aanpassingen van hun geautomatiseerde systemen teneinde te kunnen werken met jaartallen met vier cijfers. Daar gaat het immers vooral om. Er werd ook geconstateerd dat veel verzekeraars een krappe planning hanteerden, zodat er weinig tijd overbleef voor tegenvallers. In juni 1999 is een tweede quickscan verzonden waarin is gevraagd naar de situatie op 1 juli 1999. Over die resultaten heb ik nog geen rapportage gehad. Er zijn wel verzekeraars die enige vertraging melden, maar er is geen enkele verzekeraar die nu zegt dat hij niet tijdig klaar zal zijn. Een derde quickscan komt op 1 oktober 1999. Tot op heden zijn geen kritieke situaties ontdekt die tot ernstige problemen zouden kunnen leiden.

Bij de invoering van de euro hebben wij gelukkig wat meer tijd. Daarover voert Financiën regelmatig overleg met de Verzekeringskamer en het Verbond van verzekeraars. Ook de Verzekeringskamer houdt op dit punt de vinger aan de pols en ook daar is geen enkele indicatie dat wij in de problemen zouden raken.

Voorzitter! Mevrouw Voûte heeft gesproken over de accountants. Het is overigens niet zo dat een registeraccountant per definitie heilig is en nooit geweigerd zou kunnen worden door de Verzekeringskamer, want ook die opleiding garandeert per definitie niet dat iemand altijd deugt. Het ligt iets ruimer dan alleen de verbreding van het accountantsbegrip door de Europese wetgeving.

Met betrekking tot de collectieve regelingen – pensioenfondsen met verzekeringsdochter – en het beschikbaar stellen van bestanden refereert mevrouw Voûte terecht aan het MDW-traject. Inmiddels is er wel wat meer gebeurd. Het MDW-traject werd in termen van uitvoering als gecompliceerd en moeizaam gezien. Nu ligt er weer een SER-advies dat een wat andere route aanwijst. Ik weet dat staatssecretaris Hoogervorst nog nadenkt over wat het beste is. Dit punt zit namelijk in zijn portefeuille. Overeind blijft natuurlijk wel de level playing field-gedachte: als het ter beschikking komt, moet het voor iedereen ter beschikking komen of het komt voor niemand ter beschikking. Beide mogelijkheden brengen level playing field met zich. Ik weet dat de staatssecretaris hierop nog broedt. Ik hoop dat u hem daarover vragen wilt stellen op het moment dat hij uitgebroed is.

Inderdaad valt de boetemogelijkheid waarop mevrouw Voûte doelde onder de bevoegdheden van de Verzekeringskamer.

De heer Stroeken heeft gevraagd, of de bevoegdheden van de drie toezichthouders allemaal gelijk zijn. Dat is nog niet helemaal het geval. Wij hebben die kleine röntgenfoto gemaakt. Daarin hebben wij vergeleken welke verschillen – al dan niet gemotiveerd – bestaan. Wij hebben aangegeven hoe wij de niet gemotiveerde verschillen denken op te ruimen. De wetten zijn nog niet allemaal aangepast. Wij weten wel hoe wij dat gaan doen. Wij zijn nu bezig met een wetsvoorstel waarin die laatste schoonheidsfouten weggenomen worden en harmonisering en uniformering gerealiseerd worden. Er komt dus nog een wetsvoorstel op dit vlak. Ik dacht overigens dat wij reeds een debat met uw Kamer hadden gevoerd over de wijze waarop wij dat willen gaan doen.

Op het vlak van het financieel toezicht is echter sprake van erg veel wetgevingsactiviteiten, ook in verband met de Integriteitsnota die wij eerder aan de Kamer hebben gestuurd. De schoonheidsoperatie van het volledig harmoniseren is daardoor in een iets later traject gekomen dan anders wellicht het geval was geweest.

De voorzitter:

Ik constateer, dat er geen behoefte bestaat aan een tweede termijn.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven