Noot 1 (zie blz. 380)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Financiën op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor 1999 (26 200)

Vraag RPF

Is een inkomensafhankelijke toeslag bovenop de kinderbijslag niet een goed instrument om de situatie van arme kinderen te verbeteren?

Antwoord

Het introduceren van een inkomensafhankelijke toeslag bovenop de kinderbijslag heeft als belangrijk nadeel dat de armoedeval toeneemt. De maatregel komt feitelijk neer op een verhoging van de marginale wig voor huishoudens met kinderen. Voor elke gulden die extra wordt verdient moet een deel van de kinderbijslag worden ingeleverd, hetgeen de netto inkomensverbetering neerwaarts beïnvloed. Dit heeft een negatief effect, onder meer op de doorstroming op de arbeidsmarkt en de prikkels voor werknemers om te investeren in hun loopbaan.

Gegeven dit nadeel heeft het kabinet gekozen om de inkomensverbetering voor de lagere inkomens primair vorm te geven door de introductie van een knip in de eerste schijf. Deze maatregel leidt niet tot een hoger marginaal tarief, maar levert wel een inkomensvoordeel op voor de laagste inkomens.

Daarnaast kiest het Kabinet voor additionele specifieke inkomensmaatregelen de huursubsidie, de wet tegemoetkoming studiekosten, de bijzondere bijstand en de wet voorzieningen gehandicapten.

Vraag PvdA

Het kabinet wijst op de maatregelen om het arbeidsaanbod te vergroten van met name allochtonen, langdurig werklozen en ouderen, maar zullen die snel effectief zijn?

Antwoord

– De PvdA vraagt zich af of de door het kabinet voorgestelde maatregelen om het arbeidsaanbod te vergroten snel effectief zullen zijn. Het definitieve antwoord op deze vraag is pas achteraf te geven.

Het kabinet is echter voortvarend bezig om de voornemens ook om te zetten in concrete maatregelen. Zo wordt in 1999 een additionele fiscale impuls aan de kinderopvang gegeven en wordt gewerkt aan de concrete uitwerking van de Instroom/Doorstroom-banen en de sluitende aanpak.

– Voorts kan worden gewezen op het feit dat het CPB voorspelt dat de werkgelegenheid met in totaal 1% (ca. 95 000 banen) per jaar in de huidige kabinetsperiode zal toenemen. Deze groei is in belangrijke mate het gevolg van de maatregelen die het kabinet neemt om het arbeidsaanbod te stimuleren.

Vraag CDA

En verder is er het beleid dat werken meer lonend maakt dan het ontvangen van een uitkering.

Intrigerend is in dat verband de kritiek van de Raad van State dat het vergroten van de afstand tussen loon en uitkering in de vorm van een verhoging van het arbeidskostenforfait voor velen met een uitkering niet heeft gewerkt. Ook dringt de vraag zich op hoe de vergroting via de fiscale weg van de afstand werkenden-niet werkenden uitpakt voor mensen die niet kunnen werken, met name AOW-ers.

Wat doet het kabinet hieraan? ls de koppeling genoeg?

Antwoord

De Raad van State merkt op dat weinig mensen met een uitkering weer aan het werk gaan en concludeert dat de in het verleden ingezette verhoging van het arbeidskostenforfait voor velen met een uitkering niet heeft gewerkt. De Raad denkt dat gerichtere maatregelen, zoals voorzien in de reorganisatie van de sociale verzekeringen en het grote stedenbeleid, vereist zijn.

Door het verhogen van het arbeidskostenforfait wordt de afstand tussen loon en uitkering vergroot waardoor het voor iemand met een uitkering aantrekkelijker wordt om te gaan werken. Opgemerkt dient te worden dat de Commissie Andriessen in het rapport «De onderste baan boven» een verhoging van het arbeidskostenforfait aanbeveelt als instrument om het arbeidsaanbod te vergroten.

In de voorgaande jaren heeft het kabinet het beleid vooral gericht op het vergroten van de vraag naar arbeid om zo de werkgelegenheid te vergroten. Momenteel is er echter sprake van een krapte op de arbeidsmarkt. Sommige werkgevers kunnen moeilijk personeel vinden. Hierdoor is het van belang dat het kabinet zich in de komende jaren richt op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Door middel van het verhogen van het arbeidskostenforfait wordt het arbeidsaanbod gestimuleerd.

Uiteraard kunnen ook andere factoren een rol spelen bij het aan het werk krijgen van mensen met een uitkering, bijvoorbeeld weinig aanbod van banen in de buurt van het Wettelijk Minimumloon (WML).

Gerichtere maatregelen als het creëren van arbeidsplaatsen aan de onderkant van de arbeidsmarkt kunnen daaraan bijdragen. Met de sociale partners is in het Najaarsoverleg gesproken over het belang van lagere CAO-schalen.

Vergroting via fiscale weg van de afstand werken-niet werken heeft als doel het werken financieel aantrekkelijker te maken voor mensen met een uitkering. De zogenaamde «armoedeval» wordt op deze manier verkleind. Voor mensen met een uitkering, zoals AOW-ers, heeft dit geen effect. Hun uitkering blijft gekoppeld aan de contractloonstijging volgens de WKA-systematiek. Dankzij de koppeling wordt de koopkracht van deze groep in stand gehouden en profiteren ze mee van de koopkrachtontwikkeling van werkenden. Bovendien zijn specifiek voor ouderen in de vorige kabinetsperiode ouderenaftrekken geïntroduceerd (die ook in 1999 worden verhoogd in samenhang met de hogere ecotax).

Vraag CDA

De middeninkomens dreigen in het kader van de fiscale hervorming duidelijk achter te blijven bij andere Inkomensgroepen. Garandeert het kabinet dat alle groepen voor de lastenverzwaring in 1999 compensatie ontvangen?

Antwoord

In de bijlage bij het Regeerakkoord is aangegeven wat de inkomenseffecten van de fiscale hervorming voor een aantal inkomensgroepen zijn. Alle inkomens, waaronder ook de middeninkomens, gaan er in inkomen op vooruit door de fiscale herziening. Bovendien blijkt uit berekeningen van het CPB dat de koopkrachtontwikkeling van modale werknemers gemiddeld nauwelijks afwijkt van de koopkrachtontwikkeling van minimuminkomens.

De lastenverzwaring 1999 wordt veroorzaakt door de vermogensinhaal bij de sociale fondsen. In 1999 is er echter per saldo sprake van een koopkrachtverbetering.

Vraag CDA

De knip in de eerste schijf is geen koppeling-plus maar gewoon een generieke fiscale compensatie voor de lastenverzwaring in 1999.

Antwoord

De stijging van de premietarieven vloeit voort uit de wensen om de vermogens van de sociale fondsen op orde te brengen in 1999 en 2000. Deze vermogensinhaal resulteert op zich in een hoger premiepercentage zowel in het geknipte deel van de eerste schijf als in het resterende deel en ook de premies werknemersverzekeringen stijgen hierdoor.

Om de inkomenspositie van de laagste inkomens extra te ondersteunen heeft het kabinet ervoor gekozen om de knip in de eerste schijf die is voorzien in de belastingherziening reeds in 1999 door te voeren. Dit lage tarief zal dan ook na het aflopen van de vermogensinhaal van de sociale fondsen blijven bestaan.

In 1999 valt het tarief tot aan de knip 1,3% lager uit dan het resterende deel. Voor de laagste inkomens resulteert dit in een behoorlijke inkomensondersteuning, ook in relatie tot de ecotax. Voor deze groep valt het relevante tarief in 1999 dan ook lager uit dan in 1998, dit ondanks de vermogensinhaal.

Vraag VVD

Wellicht iets meer geld nodig om probleem koopkrachteffecten van middengroepen in de plannen 21e eeuw adequaat op te lossen. Waarschijnlijk ruimte beschikbaar op basis van meevallerformule. Is de regering bereid deze ruimte te reserveren en aan de middelen toe te voegen die reeds beschikbaar zijn voor de stelselherziening?

Antwoord

– Te veel optimisme over additionele ruimte op grond van meevallerformule temperen:

(a) inkomstenramingen 1999 gebaseerd op 3% economische groei;

(b) slechts een beperkt deel van eventuele inkomstenmeevaller is beschikbaar voor lastenverlichting.

– In regeerakkoord is afgesproken dat «extra middelen primair ten goede dienen te komen aan een verdere versterking van de prikkel om deel te nemen aan betaalde arbeid via verhoging arbeidskorting en aan tariefsverlaging». Dit is dus ten behoeve van stelselherziening.

– Voor maatschappelijke acceptatie belastingherziening is evenwichtig geheel van koopkrachteffecten essentieel: nu nog niet mogelijk om al te diep hierop in te gaan.

Vraag SP

Al behandelen we de knip in de eerste schijf bij het belastingplan, heb ik toch nog wel een vraag over de inkomenseffecten het komend jaar.

Op blz. 85 van de MEV staat: «Van deze maatregel profiteren de meeste belastingplichtigen evenveel, namelijk f 195». Maar in het antwoord op vraag 68 van de kamervragen staat: «Dit komt, uitgaande van een belastbare som groter dan f 15 000 neer op een verlaging van f 90 per persoon». Waar komt dit verschil vandaan?

Nu was het mij allang duidelijk dat we hier niet te maken hebben met een echte «koppeling-plus» omdat 9,5 mln belastingplichtigen van de knip profiteren, maar in dat bedrag van f 90 zit, dacht ik, ook de terugsluis van de ecotax. Daar moet je dus ook je hogere gas en licht rekening van betalen. Voor een gezin is dat al gauw f 90. Die mensen schieten er dus niks meer op, is mijn vragende conclusie.

Antwoord

De inkomenseffecten van de knip in de eerste schijf zoals weergegeven in antwoord 68 van de kamervragen wijken af van de berekeningen in de MEV omdat is uitgegaan van een andere basis. Het in de MEV genoemde bedrag van f 195 is gelijk aan het tariefsverschil van 1,3% tussen het eerste deel van de eerste schijf in 1999 (schijf 1a) en het resterende deel van de eerste schijf in 1999, maal de lengte van de eerste schijf (f 15 000).

In de beantwoording van kamervraag 68 is conform de vraagstelling uitgegaan van het verschil tussen het tarief tot aan de knip in de eerste schijf in 1999 en het tarief in de eerste schijf in 1998. Als gevolg van een stijging van de premietarieven volksverzekeringen van 1998 op 1999 is dit verschil kleiner, namelijk 0,6%. Het genoemde bedrag van f 90 is gelijk aan dit tariefsverschil maal de lengte van de eerste schijf in 1999 (f 15 000).

De tariefsmutatie in de eerste schijf van 1998 op 1999 kan als volgt worden onderbouwd:

Tarief eerste schijf 199836,35%

Premies volksverzekeringen0,30%

Nabetalingen sociale fondsen0,70%

Vervallen rijksbijdrage AOW (inkomenspakket voorjaar

1998)– 0,30%

Terugsluis ecotax (via schijf 1a)– 0,90%

Extra verlaging tarief 1a– 0,40%

Tarief schijf 1a 199935,75%

De compensatie van de ecotax voor huishoudens in 1999 vindt plaats door een verlaging van het tarief in de geknipte eerste schijf met 0,9%. De compensatie bedraagt dus f 135 voor de meeste belastingplichtigen. Ouderen worden additioneel gecompenseerd door een verhoging van de ouderenaftrekken.

Vraag PvdA

Op het terrein van de infrastructuur en het milieubeleid worden nog steeds veel witboeken en weinig beleidscoördinatie geproduceerd.

Antwoord

– Deze vraag lijkt meer op het terrein van mijn collega's van V&W en VROM te liggen dan op het mijne. Het lijkt mij evenwel dat de EU veel vooruitgang boekt op deze terreinen, zowel wat betreft liberalisering (telecom, energie, spoor) als wat betreft een aantal stimuleringsprogramma's.

– In de Ecofin-Raad heb ik reeds diverse malen gewezen op het grote belang van invoering van minimum-belastingtarieven op energieproducten, om zodoende aan de afgespro ken CO2 doelstellingen te kunnen voldoen (afspraken Kyoto-conferentie). De EU-lidstaten zitten op dit dossier echter nog niet op één lijn.

Vraag PvdA

De belastingdienst lijkt te groeien met iedere fiscale wijziging. Welke prestatiemeting ligt hier achter?

Antwoord

In de begroting (en slotwet) is reeds een aantal jaren een set van kengetallen opgenomen die tot doel heeft inzicht te verschaffen in de prestaties van de Belastingdienst. Deze set heeft betrekking op de taakuitvoering door de Belastingdienst in totaliteit. Zo worden onder meer resultaten/output gerelateerd aan apparaatsuitgaven en bezetting/formatie. Fiscale wijzigingen, die leiden tot nieuwe taken dan wel tot taakverzwaring of -verlichting, zijn onderdeel van deze prestatiemeting: de daarmee gemoeide (mutatie in) apparaatsuitgaven en/of formatie komen in de kengetallen tot uitdrukking.

Vraag RPF

Toename van de smokkel als gevolg van verminderd toezicht in de Zeeuwse regio.

Antwoord

Het douanetoezicht in de Zeeuwse regio is uiteraard van groot belang. In antwoord op eerdere vragen is aangegeven dat het gaat om de controle van de totale buitengrens van Nederland. En die controle is geïntensiveerd en zal dat verder worden bij de in gebruik name van de grote containerscanners in Rotterdam en later ook Schiphol. De controle in Zeeland is goed en zal dat ook blijven. Al moeten we steeds attent blijven op ontwikkelingen in vervoer en het verschuiven van routes. Daar wordt bij de inzet van mensen rekening mee gehouden. De organisatie zal dus flexibel moeten blijven. Dat is voor mij van wezenlijk belang. Ook is een goede samenwerking met andere diensten van belang. Daar is de laatste jaren veel in geïnvesteerd en verbeterd. Al heeft iedere dienst zijn eigen wettelijk vastliggende verantwoordelijkheid. De douane primair voor controle op goederen, de marechaussee primair voor de zogenaamde persoonscontrole, met name de paspoorten. Overigens is de heer Van Dijke evenals dat voor andere leden van de Kamer geldt, welkom eens bij de douane te komen kijken.

Vragen PvdA en D66

Is het overzicht van belastinguitgaven zoals opgenomen in bijlage 5 van de Miljoenennota een begin van meer beleidscontrole door de Kamer en uiteindelijk een belastinguitgavenkader?

Hoe moeten we ons eventuele ijklijnen voor de belastinguitgaven voorstellen? Wat te doen bij dreigende overschrijding van de ijklijn? Wanneer weten we eigenlijk dat een ijklijn wordt over- of onderschreden? ls dat niet veel later dan het moment dat die ontwikkeling nog is te beïnvloeden? En hoe moeten eventuele overschrijdingen worden gecompenseerd?

Antwoord

Het overzicht van belastinguitgaven in de Miljoenennota vergroot de transparantie en daarmee de mogelijkheden voor beleidscontrole door de Kamer. Zoals in de Miljoenennota is toegezegd zal een notitie worden uitgebracht over de (eventuele) wenselijkheid van het opstellen van een kader voor belastinguitgaven. De bedoeling is om deze notitie binnen een half jaar te hebben afgerond.

Genoemde notitie zal nader ingaan op de gestelde vragen.

Vraag RPF

Wat vindt het kabinet van fiscalisering van de premies volksverzekeringen?

Antwoord

In de nota Belastingen in de 21e eeuw: een verkenning (TK 1997–1998, 25 810, nr. 2) is in bijlage IV nader ingegaan op de financiering van de volksverzekeringen. In deze bijlage wordt geconcludeerd dat het karakter van de volksverzekeringen financiering uit de algemene middelen niet in de weg staat.

Volledige financiering uit rijksbijdragen zou leiden tot een verlichting van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Fiscalisering van de premies volksverzekeringen kan echter leiden tot problemen in het internationaal grensverkeer: mensen die wel belastingplichtig maar niet premieplichtig zijn in Nederland kunnen (impliciet) geconfronteerd worden met dubbele premieheffing.

Zoals blijkt uit bijlage 1 van het Regeerakkoord (Herziening belastingstelsel) heeft het kabinet geen voornemens om tot fiscalisering van de premies volksverzekeringen over te gaan. Daarbij spelen de daarmee samenhangende koopkrachteffecten voor ouderen nadrukkelijk een rol.

Vraag PvdA

Wat is lage inflatie? Reden om de rente te evalueren?

Antwoord

Het monetaire beIeid is de verantwoordeIijkheid van de monetaire autoriteit, ic. De Nederlandsche Bank. Het is dan ook aan DNB te beoordelen of een wijziging in de rente opportuun is in het licht van de ontwikkeling van de inflatie. Naarmate de derde fase van de Economische en Monetaire Unie dichterbij komt, wint bij deze beoordeling natuurlijk de Europese dimensie aan belang.

Vragen PvdA en VVD

De uiteenlopende financieringssystemen voor pensioenen kunnen bij eveneens uiteenlopende vergrijzingsfasen grote budgettaire verschillen veroorzaken tussen landen. Wil het kabinet initiatieven ondernemen voor inventariserende studies en beleidsreacties?

De VVD-fractie is zeer geïnteresseerd naar een analyse van de gevolgen van vergrijzing voor de schuldquote in de diverse EMU-landen.

Antwoord

Het kabinet deelt de belangstelling van de heren Crone en Van Beek op het punt van de gevolgen van de vergrijzing voor pensioenen en de budgettaire stabiliteit. De vergrijzing heeft belangrijke gevolgen die inderdaad door kunnen werken in de budgettaire situatie in de EMU-lidstaten. Er zijn op dit terrein echter al verschillende studies gemaakt. Genoemd kunnen worden de studie van de G10 (onder voorzitterschap van DNB-directeur Brouwer) die dit voorjaar is verschenen, een studie van de Europese Commissie uit 1997 en diverse rapporten van de OESO. Binnen de OESO wordt thans gesproken over de opzet van een nieuwe studie. Waar mogelijk zal het kabinet de verdere verdieping van dit onderwerp stimuleren en bevorderen dat dit ook gevolgen heeft voor de beleidsvorming.

Vraag RPF

Wat vindt de minister van de gedachte om het AOW-spaarfonds aan te vullen met extra BTW-opbrengsten. Dit zal de minister wel moeten doen omdat het maximale AOW-premiepercentage van 16,5% in 1998 en 1999 wordt overschreden.

Antwoord

AOW-spaarfonds en AOW-premiemaximering hebben een vergelijkbaar doel, namelijk de financierbaarheid van de AOW-lasten te verbeteren. Enerzijds door het financeringsdraagvlak meer over de bevolking te spreiden (door een deel van de AOW-premielasten via de algemene middelen te financieren). Dit betreft de premiemaximering. Anderzijds door een deel van de lasten over generaties te spreiden. Dit betreft het AOW-spaarfonds: door nu te sparen, wordt de last van de AOW-uitgaven in de piekjaren van de vergrijzing draaglijker voor toekomstige generaties.

De voeding van het AOW-spaarfonds bedraagt in 1999 4,6 miljard aan stortingen plus 0,3 miljard aan rentebetalingen. Het jaarlijkse stortingsbedrag wordt elk jaar met 250 miljoen verhoogd. Daarnaast kunnen eventuele meevallers in het fonds worden gestort. De middelen in het AOW-spaarfonds mogen pas na 2020 worden ingezet voor de financiering van de AOW.

De AOW-premiemaximering houdt in dat de AOW-premie niet hoger kan zijn dan 18,25%. Dit percentage is vastgelegd in de Wet Inkomensaanvulling 1998 (TK, 1997–1998, 25 914, nr. 2). Voor 1998 en 1999 ligt het feitelijke AOW-premiepercentage op 18,25% resp. 17,9%, zodat het maximale percentage niet wordt overschreden. In beide jaren kan een rijksbijdrage achterwege blijven.

Een uitruil tussen BTW-verhoging en lagere belastingtarieven is aan de orde in het kader van de herziening van het belastingstelsel, die voorzien is voor 2001.

Vraag D66

Zou u willen bevorderen dat de 30 miljoen voor het privaat aankoopfonds (110 mln.–80 mln. voor de Mondriaan) alsnog ter beschikking komen voor het publieke aankoopfonds?

Antwoord

De ter beschikking gestelde middelen resterend van de schenking van de Nederlandsche Bank zullen ook door de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit worden bestemd voor kunstwerken die eigendom worden van de Staat ten behoeve van openbare collecties in Nederland.

Het kabinet zal met betrekking tot het Aankoopfonds bij gelegenheid van de najaarsnota met concrete voorstellen voor de financiering komen.

Vraag PvdA

Wil minister Zalm zich er voor inzetten dat de banken hogere reserves moeten aanhouden naarmate de risico's toenemen, waar nu niet in is voorzien en wil hij er voor zorg dragen dat het toezicht wordt aangescherpt?

Antwoord

Aan de vraag van de heer Crone is in Nederland in feite al voldaan, aangezien bij het bedrijfseconomisch toezicht zoals dat in Nederland door de Nederlandsche Bank wordt uitgeoefend de solvabiliteitsvoorschriften een belangrijke rol spelen. Deze voorschriften houden kortweg in dat DNB een weging toekent aan de verschillende soorten risico's die de banken lopen. De banken moeten op grond van deze weging een bepaald kapitaal aanhouden als reservering, dat in feite dient als stootvermogen. Naarmate DNB risico's van bepaalde vormen van uitzettingen door de banken hoger inschat, worden de solvabiliteitseisen zwaarder en moeten de banken dus ook meer kapitaal aanhouden. Indien noodzakelijk past DNB de wegingen aan, dit uiteraard mede als gevolg van internationale ontwikkelingen. Gelet op het bovenstaande is er wat Nederland betreft dan ook geen noodzaak tot het aanscherpen van het toezicht terzake.

Vraag PvdA

In Frankrijk geven supermarkten nu al prijzen in twee valuta. Waarom gebeurt dat hier niet? Hetzelfde geldt voor loon- en AOW-strookjes.

Antwoord

Ook in Nederland zal de komende tijd in toenemende mate zogenaamde gewenningsinformatie in euro verschijnen (het in de communicatie vermelden van sleutel- en/of eindbedragen in zowel gulden als euro). Het Nationaal Forum voor de introductie van de euro heeft hierover afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een gezamenlijke verklaring over gewenningsinformatie. Het Nationaal Forum heeft toegezegd zich in te spannen om waar mogelijk en nuttig gewenningsinformatie gedurende een bepaalde termijn te verstrekken. Ook de overheid en bijv. nutsbedrijven zullen hieraan uitgebreid medewerking verlenen. Te denken valt aan: reclamemateriaal, kassabonnen, loonstrookjes, telefoonrekeningen, bankafschriften, nota's, etc. In Frankrijk en andere zuidelijke Lidstaten wordt nu al gewenningsinformatie gegeven, bijvoorbeeld in supermarkten. In Nederland is ervoor gekozen om de gewenningsinformatie in principe pas per 1 januari 1999 mogelijk te vermelden. De reden hiervoor is dat de koers van de gulden ten opzichte van de euro dan pas definitief is vastgesteld. Zo wordt verwarring over de juiste koers voorkomen. In Nederland zal de gewenningsinformatie geleidelijk op gang komen. De burger heeft, in tegenstelling tot het bedrijfsleven, ook nog drie jaar de tijd om aan de euro te wennen.

Vraag PvdA en GPV

Toenemende verstrengeling van financiële conglomeraten van banken en verzekeraars tot ziektekostenverzekeraars. Wat gaat Zalm doen aan monopolievorming en vermenging van functies.

Antwoord

De financiële sector is sterk in beweging. Dit mag echter niet ten koste gaan van de mededinging.

Mede om die reden is een fusie, overname of deelname van enige omvang alleen mogelijk na toestemming van de Minister van Financiën. Overigens zal deze beoordeling per 1 januari 2000 worden uitgevoerd door de NMa.

Er is op zichzelf geen sprake van monopolievorming in de financiële sector. Wel is het zo dat er een trend zichtbaar is naar conglomeraten en samenwerkingsverbanden waarin niet alleen banken en verzekeraars, maar ook uitvoeringsinstellingen, pensioenfondsen en ziekenfondsen opereren. De NMa volgt deze ontwikkeling actief. Financiën zal in het licht van deze ontwikkelingen voor het einde van het jaar een nota presenteren over de vormgeving van het toezicht op de financiële sector.

Naar aanleiding van de vraag van de heer Schutte of de individuele consument werkelijk beter is geworden van de komst van wereldwijd opererende financiële conglomeraten, kan ik opmerken dat Financiën momenteel bezig is met een studie naar de positie van de consument op de markt voor financiële producten. Hierbij wordt met name gekeken naar de vraag of er voldoende transparantie bestaat ten aanzien van de aanbieders van die producten, de risico's die de producten voor de consument opleveren en de kosten die ten laste van de consument komen. Zodra deze studie is afgerond zal over de bevindingen aan de Kamer worden gerapporteerd.

Vraag PvdA

Zou niet een integratie van de toezichthouders zowel op het gebied van bedrijfseconomisch toezicht als integriteitstoezicht overweging behoeven? Ook is de tijd rijp voor overheveling van toezichtstaken naar de ECB.

Antwoord

Bij de voortgangsrapportage over integriteit in juni heb ik aangegeven dat integriteit als afzonderlijke doelstelling zal worden opgenomen in de toezichtswetten. Daarnaast ontwikkelen de toezichthouders op initiatief van Financiën een op integriteit toegespitst instrumentarium. Daarmee wordt een effectievere invulling gegeven aan het integriteitstoezicht.

Het huidige bedrijfseconomische toezicht op financiële instellingen voldoet op het moment. Als gevolg van de opkomst van financiële conglomeraten en de vervlechting van financiële producten moet worden bezien of sectoraal georganiseerd toezicht ook in de toekomst voldoende effectief en slagvaardig zal kunnen zijn. Financiën vervaardigt momenteel een analyse van deze marktontwikkelingen en hoe daarop vanuit toezichtsoptiek zo effectief mogelijk kan worden ingespeeld.

Het resultaat van die analyse zal ik u rond de jaarwisseling toezenden.

Op Europees niveau is naar mijn mening het zogenaamde internationale toezicht binnen Europa thans adequaat geregeld. Alle lidstaten van de Europese Unie hebben immers toezichtswetgeving die mede het gevolg is van de Europese Richtlijnen. Deze richtlijnen hebben als uitgangspunt het home country control principe, waarbij een verantwoordelijkheidsverdeling tussen de toezichthouders is gemaakt en waarbij voor het toezicht in alle lidstaten dezelfde normen gelden.

Daarbij moet men bedenken, dat in de verschillende lidstaten weliswaar sprake is van grote internationaal opererende financiële instellingen, doch dat er nog amper sprake is van daadwerkelijk internationale concerns. In de uitzonderlijke gevallen waarvan daar wel sprake is, is het toezicht adequaat geregeld via bilaterale afspraken tussen de verschillende betrokken toezichthouders. Indien meerdere echte internationale financiële concerns zullen ontstaan kunnen de ontwikkelingen binnen Europa uiteraard aanleiding geven om de internationale aspecten van toezicht nader te bezien.

Daarvoor is thans echter nog geen aanleiding.

Vraag GroenLinks en VVD

Wat gaat gebeuren met de aanbevelingen over corporate governance van de Commissie Peters?

Leiden de aanbevelingen van de commissie Peters tot een balance of power?

Antwoord

In de kabinetsreaktie op het rapport van de Commissie Peters van 29 april 1998 (kamerstukken II, 1997–1998, 25 732, nr. 5) is aangegeven dat de bedrijfstak een commissie van drie in het leven heeft geroepen, die is belast met de monitoring van de nakoming van de 40 aanbevelingen van de Commissie Peters in het jaarverslagenseizoen 1998. Het eindrapport van deze zogeheten monitoringcommissie zal naar verwachting in december a.s. openbaar worden gemaakt. Daarna zal het kabinet bezien of wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk is om de corporate governance in Nederland te verbeteren en, zo ja, welke maatregelen het kabinet daarbij voor ogen staan. Het kabinet zal de Kamer hierover te zijner tijd nader informeren.

Vraag GroenLinks

Graag reactie van de minister over verplichting voor pensioenfondsen voor investeringen in sociale en ecologische terreinen.

Antwoord

De verantwoordelijkheid voor de keuze van beleggingen van pensioenfondsen berust bij de paritair samengestelde pensioenfondsbesturen. Het is hun taak om te zorgen dat de pensioenverplichtingen die aangegaan zijn ten opzichte van deelnemers en andere belanghebbende zo goed mogelijk gewaarborgd worden. De Verzekeringskamer houdt hierop toezicht. Van belang daarbij is dat de beleggingsportefeuille van fondsen een goede spreiding vertoont naar rendement en risico. In dat kader is er ook ruimte voor het beleggen in investeringen op sociaal en ecologisch terrein. Het is echter niet wenselijk dat de overheid zich gaat bemoeien met de directe bedrijfsvoering van pensioenfondsen. Het invoeren van beleggingsdwang wijs ik dan ook van de hand.

Vraag SGP

Is het besluit van de ECB om geen nationale symbolen op de euro bankbiljetten op te nemen, niet in tegenspraak met eerder gemaakte afspraken op de Europese Top van Dublin, december 1996?

Antwoord

Tijdens de Top in Dublin in december 1996 is het ontwerp van de euro bankbiljetten dat door het Europees Monetair Instituut (de voorganger van de huidige Europese Centrale Bank) destijds is gemaakt, met instemming begroet.

Vraag D66

In het rapport Monumenten in de steigers wordt gesteld dat een grote impuls voor de monumentenzorg noodzakelijk is. Waarom zijn in het lCES-kader minder middelen voor monumentenzorg uitgetrokken dan bovenvermeld rapport nodig acht?

Antwoord

Het bij Regeerakkoord beschikbaar gestelde bedrag voor de monumentenzorg vormt de uitkomst van de prioriteitenafweging binnen het ICES-kader. Opgemerkt kan worden dat binnen het ICES-kader een aanzienlijk bedrag is vrijgemaakt voor de vitaliteit grote steden, waarvan de monumenten integraal onderdeel uitmaken.

Vraag D66 en SGP

Gevraagd wordt naar de grote verschillen tussen geconstateerde tekorten in de MBO-sfeer (apparatuur, nieuwe taken in het middelbaar beroepsonderwijs) en de beschikbaar gestelde middelen (mede voor bestrijding voortijdig schoolverlaten; ook lCT werd in dit verband genoemd). Voorts wordt gevraagd om bij Najaarsnota extra middelen ter beschikking te stellen voor de ergste knelpunten.

Tevens is gevraagd naar de beschikbare lCT-middelen.

Antwoord

Voor het beroepsonderwijs zal zo spoedig mogelijk dit najaar een geïntegreerd plan van aanpak worden gepresenteerd waarbij zeer nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de gebleken tekortkomingen in deze onderwijssector. Het kabinet is van mening dat met de bij het Regeerakkoord beschikbaar gestelde middelen een afdoende antwoord kan worden gegeven op deze problemen. ln samenhang hiermee zal ook de problematiek van een onverantwoord hoog aantal voortijdige schoolverlaters met voorrang worden aangepakt.

Voor de technocentra zijn enkele plannen ingediend die in het kader van de ICES zullen worden beoordeeld. Binnenkort zal het kabinet besluiten over de wijze waarop de beschikbare middelen zullen worden ingezet.

Wat betreft ICT zal het kabinet voor het einde van dit jaar een ander plan presenteren.

Vraag PvdA

Kan het kabinet inzicht geven in ICES/FES pakket: opbouw en uitwerking in de tijd? Wel of geen 6 mld tekort? Gezichtsbepalend onderdeel van het RA dat een jaarlijkse bijlage in miljoenennota verdient; is minister daartoe bereid?

Antwoord

Het kabinet treft op dit moment voorbereidingen voor de concrete uitwerking van het investeringspakket uit het Regeerakkoord voor de periode 1999 t/m 2002. Het is de bedoeling de Kamer daarover medio oktober te informeren.

Van een tekort van 6 mld1 is geen

sprake; in het investeringsoverzicht voor de periode t/m 2010 is namelijk ook rekening gehouden met nog niet verplichte ruimte op verschillende begrotingshoofdstukken.

De uitgaven voor de investeringen worden jaarlijks verantwoord in de begroting van het Fonds Economische Structuurversterking (de FES-gerechtigde uitgaven), alsmede op de begrotingen waar de daadwerkelijke uitgaven worden gedaan. De voortgang van het ICES/FES-pakket zal ook in de toekomst expliciet aandacht krijgen in de Miljoenennota. De wijze waarop dat zal gebeuren wordt nog nader bezien.

1 Het bedrag is afgeleid uit het verschil tussen het RA investeringspakket van 28,5 mld. en de 22,2 mld. toegevoegde middelen RA.

Vraag PvdA

Nieuwe FES-systematiek: Wat te doen bij tegenvallende gas- en dollarprijzen? Vrijvallende rentelasten in plaats van hoofdsom: zou nieuwe voeding niet beter kunnen worden aangevuld met rechtstreekse stortingen in het FES zoals tot nu toe gebruikelijk is?

Antwoord

Zoals in het RA is aangegeven wordt een wetsvoorstel voorbereid om de voedingssystematiek van het FES te wijzigen. Ten aanzien van de aardgasbaten wordt niet meer een deel van de exportbaten als voeding aangewezen, doch een vast percentage (41,5%) van de totale gasbaten (niet-belastingmiddelendeel). Eventuele mee- en tegenvallers bij de gasbaten leiden daarmee naar rato tot een opwaartse respectievelijk neerwaartse bijstelling van de FES-voeding.

Tevens is in het RA aangegeven dat bij eenmalige opbrengsten in de vermogenssfeer in het vervolg niet meer de hoofdsom in het FES wordt gestort, doch uitsluitend de daardoor vrijvallende rentelasten (in het geval van staatsdeelnemingen: na aftrek van dividendderving). Deze wijziging komt voort uit de noodzaak de stabiliteit van het FES te vergroten en doorkruising van de randvoorwaarden ten aanzien van het EMU-tekort te voorkomen. Het aanvullen van de nieuwe voeding met rechtstreekse stortingen in het FES is ongewenst omdat daarmee het probleem dat nu juist wordt opgelost met het storten van de vrijvallende rentelasten in plaats van de hoofdsom weer wordt teruggebracht in het FES.

Vraag PvdA

Werkgelegenheidsbeleid: voortzetting top Luxemburg. Wat komt er terecht van de sluitende aanpak?

Het RA trekt 250 miljoen netto uit. Kan minister Zalm zich garant stellen dat we de Luxemburgafspraak nakomen; ook als het wat meer moeite kost?

Antwoord

De lidstaten van de EU hebben tijdens de buitengewone Europese Raad over werkgelegenheid een aantal werkgelegenheidsrichtsnoeren vastgesteld. Een belangrijk onderdeel daarvan betreft de verplichting om binnen maximaal 5 jaar een sluitende aanpak te realiseren voor werklozen. De sluitende aanpak houdt in dat aan werklozen, alvorens zij 12 maanden werkloos zijn, een nieuwe start wordt geboden in de vorm van een baan, een opleiding, omscholing, het opdoen van werkervaring of een andere maatregel ter bevordering van de inzetbaarheid.

De voor de sluitende aanpak benodigde middelen zullen onder meer uit de inzet van te besparen middelen worden bijeengebracht. Vanuit Nederland is de inzet om de sluitende aanpak, zoals vastgelegd in het Regeerakkoord, deels uit de nieuwe Doelstelling 3-gelden te financieren. Hierdoor kan het beslag op de collectieve uitgaven worden gematigd.

Nederland kent nu – in het kader van de Wet Inschakeling Werkzoekenden – overigens reeds een sluitende aanpak voor werklozen tot 23 jaar. De nieuwe volwassen werklozen zijn voor een belangrijk deel WW-gerechtigden. Met het oog op de invulling van de sluitende aanpak voor deze categorie is in het RA afgesproken dat een experiment wordt gestart met de inzet van AWF-gelden voor scholing en reïntegratie. Uitgangspunt voor de inzet van deze gelden is dat de premies kostendekkend moeten zijn.

Op de verdere invulling van de in Luxemburg gemaakte afspraken over de sluitende aanpak beraadt het kabinet zich thans.

Vraag PvdA

Wanneer wordt uitvoering gegeven aan verlaging van de huurprijsstijging (met gunstige budgettaire effekten op de huursubsidieuitgaven) in de richting van het inflatiecijfer conform regeerakkoord?

Antwoord

In de Huurbrief die de staatssecretaris van VROM voor de behandeling van begroting van VROM in de week van 12 oktober aan de Kamer zal sturen zal op de ontwikkeling van de huren worden ingegaan. De trend van de laatste jaren van een lagere gemiddelde huurstijging zet zich door. Voor dit jaar wordt uitgegaan van 3,1%; voor het volgend jaar wordt een huurstijging beneden de 3% verwacht.

Vraag PvdA

Het kabinet trekt extra geld uit voor cultuur (60 miljoen op jaarbasis). Deze impuls wordt minder door het wegvallen van de gelden van de motie Van Nieuwenhoven (16 miljoen per jaar). De PvdA doet een beroep op het kabinet om dit dreigend verlies van gelden te voorkomen en te corrigeren.

Antwoord

Zoals gesteld in de brief van de minister van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 28 september 1998 over «cultuurgelden en ramingsbijstellingen sociale zekerheid», zal het kabinet ernaar streven het beleid uit hoofde van de motie – Van Nieuwenhoven te continueren en de daarvoor benodigde middelen ad 16 miljoen bij de begrotingsvoorbereiding voor het jaar 2000 structureel in te passen met ingang van het jaar 2001.

Vraag PvdA

Waarom geen korting voor sport en wel voor cultuur?

Antwoord

De toedeling van generieke taakstellingen uit het regeerakkoord is voor alle departementen op uniforme wijze berekend. De percentages die voor taakstellingen zijn gehanteerd zijn derhalve voor ieder departement en ieder beleidsterrein hetzelfde. Op dit punt is geen sprake van een verschil tussen cultuur en sport. Bepalend voor de uiteindelijke hoogte van een taakstelling is evenwel de grondslag waarover de korting berekend wordt. Hier kunnen verschillen tussen beleidsterreinen bestaan aangezien hiervoor de mate waarin uitgaven op de begroting gevoelig zijn voor de loon- en prijsontwikkeling bepalend is. Bij cultuur is verhoudingsgewijs een groter deel van het totaalbudget loongevoelig dan bij sport en komt de totale korting derhalve hoger uit.

Vraag PvdA

Wil de Minister van Financiën de coördinatie rond door de TK gesignaleerde problemen met het leerlingenvervoer op zich nemen en de benodigde 9 à 10 mln hier voor vrij maken?

Antwoord

Bij de behandeling vorige week van het wetsvoorstel dat de verruiming van de bijdrageregeling voor het leerlingenvervoer regelt, is door Staatssecretaris Adelmund toegezegd dat zij deze kwestie nader zal bekijken met haar collega's van Verkeer en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het eventueel in de Ministerraad aan de orde zal stellen en u daar nader over zal informeren. Zij heeft tevens gezegd te trachten u vóór de behandeling van de begroting OCenW op de hoogte te brengen.

Vraag RPF

Neemt het beslag op het budget van ontwikkelingssamenwerking toe naarmate de toestroom van asielzoekers groter wordt?

Antwoord

Sinds jaren worden de kosten van opvang van asielzoekers, die op basis van de definitie van de OESO als Official Development Assistance(ODA) kunnen worden aangemerkt, toegerekend aan het budget van ontwikkelingssamenwerking. In het Regeerakkoord is de systematiek van toerekening gewijzigd van een forfaitair bedrag in afrekening op basis van realisaties. Een hogere realisatie van de desbetreffende uitgaven voor de opvang van asielzoekers dan geraamd leidt derhalve tot een groter beslag en een lagere realisatie tot een geringer beslag.

Vraag RPF

Opschorten aanleg Betuweroute en geld benutten voor regionale projecten en nieuwe sluis bij IJmuiden.

Antwoord

In de media is de laatste tijd zeer veel negatieve berichtgeving, nu ook van de meest belanghebbende sector, over nut en noodzaak van met name het A15-tracé van de Betuweroute. Met name de verdringingseffecten ten opzichte van andere investeringen hebben de aandacht.

Het totale project kost 9,35 mrd. Bijna alle gronden zijn inmiddels verworven en ook zijn enkele grote werken aanbesteed, bijv. de Sophiatunnel op het A15-tracé. De aangegane verplichtingen bedragen in totaal 3,4 mrd en de uitgaven zijn inmiddels opgelopen tot ruim 1 miljard. De prioritering van regionale projecten en de nieuwe sluis bij IJmuiden kunnen aan de orde komen bij de bespreking van het MIT.

Vraag GroenLinks

Geen gulden voor tweede Schiphol. Is dat nieuwe lijn van minister?

Antwoord

In de «lntegrale Beleidsvisie over de toekomst van de luchtvaart in Nederland» (IBV) van november 1997, is door het kabinet vastgelegd dat er bij het onderzoek naar toekomstige locaties voor luchtvaartgroei vanuit wordt gegaan dat de luchtvaartsector zijn eigen luchthaveninfrastructuur financiert. Het onderzoek naar de toekomstige locaties wordt binnenkort afgerond. De uitspraken die de Minister van Financiën hangende dit onderzoek heeft gedaan, zijn dus in lijn met het kabinetsbeleid.

Vraag GroenLinks

Hoe wil de minister van Financiën de arbeidsvoorwaarden en capaciteitsproblemen in de collectieve sector oplossen met behoud van het paarse begrotingskader?

Antwoord

Voor de ruimte voor verbetering van arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector worden de ontwikkelingen zoals die zich voordoen in de marktsector als uitgangspunt genomen. Het doel hiervan is de overheidswerkgevers in staat te stellen om marktconforme arbeidsvoorwaarden af te spreken.

De maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden vormen in principe geen belemmering voor dit uitgangspunt. De maatregelen op het gebied van functioneel leeftijdsontslag beogen de arbeidsparticipatie van oudere werknemers te verhogen, en de versoberingen van de ziektekosten tegemoetkomingen voor overheidspersoneel, die op dit moment hoger zijn dan marktgemiddeld, hebben in principe geen invloed op de ruimte arbeidsvoorwaarden.

Daar waar in de collectieve sector knelpunten voelbaar zijn in de capaciteit, zijn in het RA omvangrijke intensiveringen afgesproken.

Vraag VVD

Regelmatig op de hoogte houden van stand van zaken intensiveringen/ombuigingen (o.a. vrijval bij SZW, 1,3 mrd EU); bij Voorjaarsnota en begrotingen overzichten, waaronder stand van zaken uitgavenkader.

Antwoord

Het kabinet onderkent het belang van een goede monitoring van de in het Regeerakkoord afgesproken beleidsintensiveringen en ombuigingen ten zeerste. Wat betreft de stand van zaken ten aanzien van het uitgavenkader wordt de Kamer periodiek door het kabinet op de hoogte gebracht in budgettaire (uitvoerings)nota's, waaronder de Voorjaarsnota. De suggestie om in de Voorjaarsnota voortaan de presentatie van intensiveringen/ombuigingen op de diverse begrotingen meer te benadrukken, wordt ter harte genomen. De suggestie om dit ook te doen in de departementale begrotingen zal onder de aandacht worden gebracht van de andere ministers.

Vraag VVD

Brandweer/rampenbestrijding: is het mogelijk binnen de BZK-begroting te herschikken of moeten de problemen met extra geld worden opgelost?

Antwoord

Op korte termijn zal de Tweede Kamer middels een brief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïnformeerd worden over de mogelijkheden tot herschikking binnen de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Vraag VVD

In 1996 heeft de heer Hoogervorst een motie ingediend over de verbetering van de informatievoorziening over de Rijksbegroting, de sociale zekerheid en de zorgsector. De minister heeft destijds toegezegd dat de informatievoorziening verder verbeterd zou worden. Hoe is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van deze motie?

Antwoord

In de gememoreerde motie van de heer Hoogervorst van 9 oktober 1996 wordt het kabinet verzocht de sociale zekerheid en de zorgsector integraal op te nemen in de budgettaire nota's van de minister van Financiën aan de Kamer en voorts de mogelijkheid te bestuderen van aanpassing van de Comptabiliteitswet aan de gegroeide praktijk dat het toezicht van de minister van Financiën verder strekt dan de Rijksbegroting. Bij brief van 29 oktober 1997 aan de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport respectievelijk de minister van Financiën heeft een viertal commissies van de Tweede Kamer een soortgelijk verzoek gedaan. Het kabinet heeft op 19 december 1997 op de brief van de Kamercommissies gereageerd. Verwezen wordt naar deze reactie.

Vraag VVD

Uit een aantal formuleringen blijkt echter dat de regering aan de besteding van deze middelen (groei van het gemeentefonds en het provinciefonds uit hoofde van de normeringsmethode) een aantal extra, aanvullende afspraken zou willen verbinden. Ook wordt er wel gesproken over de mogelijkheid niet het uitkeringspercentage te verhogen maar specifieke elementen te verhogen zo hoor ik uit gemeentekringen. De VVD heeft geen enkel bezwaar tegen het maken van afspraken voor het realiseren van een gemeenschappelijk beleid. De VVD vindt echter wel dat de gemeenten en de provincies recht hebben op het geld zonder voorwaarden vooraf.

Antwoord

De gemeenten en de provincies zijn autonoom in de besteding van de middelen die beschikbaar komen via het gemeentefonds en het provinciefonds. Het accres wordt geheel via de uitkeringsfactor verdeeld. Het kabinet wil echter ook, zoals in het Regeerakkoord is vermeld, investeren in een sociale infrastructuur die voldoende is toegerust voor de eisen die daar in de volgende eeuw aan zullen worden gesteld. In het Regeerakkoord zijn hiervoor extra middelen opgenomen. Het Rijk wil met de VNG en het IPO verkennen of zij partner willen zijn in een gezamenlijke offensieve aanpak ter versterking van de sociale infrastructuur.

Vraag PvdA

In het kader van de globale richtsnoeren voor economisch beleid en de discussie daarover in de Tweede Kamer, oppert g.a. Crone dat hieraan voorafgaand president Wellink van de Nederlandsche Bank te horen over zijn opvattingen (d.w.z. inzake globale richtsnoeren, begrotingsbeleid, en loonbeleid).

Antwoord

Hier past een korte toelichting op de nieuwe Bankwet. Deze voorziet namelijk in het horen van de president van de Nederlandsche Bank met betrekking tot citaat: «de taken en werkzaamheden ter verwezenlijking van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde doelstelling». Zonder twijfel gaat het dan over monetaire taken. Binnen het kader van de Bankwet 1998 is het dus niet aan de orde de president te horen over andere zaken. Over de globale richtsnoeren voor economisch beleid lijkt mij de minister van Financiën uw aanspreekpunt.

Vraag VVD

Hoe ziet het kabinet de risico's van de begroting:

a. asielzoekers;

b. millennium.

Antwoord

a. Asielzoekers

Gelet op de nog steeds toenemende instroom van asielzoekers kan worden verwacht dat de kosten van asielzoekers dit jaar hoger zullen uitkomen dan bij Vermoedelijke Uitkomsten 1998 geraamd. De hiervoor noodzakelijke ramingsbijstelling zal bij Najaarsnota 1998 worden vastgesteld.

Ook zijn er, rekening houdend met de toenemende instroom, risico's verbonden aan de raming van de kosten van asielzoekers voor 1999 en latere jaren. Eén en ander is mede afhankelijk van de internationale ontwikkelingen en van het beleid dat op korte termijn door het kabinet in gang gezet zal kunnen worden.

b. Millennium

Op basis van een kosteninventarisatie is door het kabinet 900 mln aan extra middelen beschikbaar gesteld voor de aanpak van het millenniumprobleem. Hiermee wordt ruim 40% van de departementale kosten voor de aanpak van het millenniumprobleem gedekt. De overige 60% wordt gedekt uitdepartementale begrotingen. Het kabinet gaat er vanuit dat hiermee de aanpak van het millenniumprobleem budgettair voldoende is afgedekt.

Vraag D66

Verwachte ontwikkelingen in verband met Rusland (TACIS-programma).

Antwoord

De EU zal via het reeds bestaande TACIS-programma haar steun meer richten op zaken die voor Rusland op dit moment noodzakelijk zijn, zoals hervorming van de banksector. Dit kan geschieden middels technische assistentie en financiële ondersteuning van projecten. Tevens zal worden bezien of het wenselijk is om rendabele projecten in Rusland in aanmerking te laten komen voor leningen van de Europese Investeringsbank.

Vraag PvdA

Is het juist dat lerland de VpB tot 12,5% wil verlagen, en is dit financieel mede mogelijk door de nog altijd belachelijk hoge lerse ontvangsten van structuurgelden van enkele procenten BBP?

Antwoord

– Ierland heeft inderdaad besloten een algemeen tarief van 12,5% voor de vennootschaspbelasting in te voeren. Dit hangt mede samen met de afschaffing van in de Ierse vennootschapsbelasting opgenomen geprivilegeerde regimes (met een tarief van 10%). Thans is het algemene tarief voor grote ondernemingen overigens 32% en voor kleine ondernemingen 25%.

– De bedragen die de lidstaten uit de Structuurfondsen ontvangen hebben op dit moment echter betrekking op de periode 1994–1999. Dit geldt ook voor Ierland. De verlaging van de vennootschapsbelasting heeft derhalve niet van doen met de ontvangst van structuurgelden.

Overigens heeft de Commissie in het kader van de Agenda 2000 voorstellen t.a.v. de Structuurfondsen gedaan voor de nieuwe programmeringsperiode 2000–2006. Op basis van de thans voorgestelde criteria zal lerland zich niet langer kwalificeren voor een deel van de doelstellingsgelden.

Vraag VVD

De VVD is verheugd over restrictief uitgavenbeleid. Maar de landbouwministers hebben in juni besloten tot extra uitgaven. Kan de minister thans aangeven:

– wat de omvang is van die kostenstijging;

– wat de mate is van structurele doorwerking en of dit gevolgen heeft voor de Nederlandse bruto en netto-bijdrage;

– en of dit gevolgen heeft op de ingeboekte bezuiniging op de EU-bijdragen?

Antwoord

– De uitkomst van de landbouwraad in juni is geen steun in de rug om in het kader van de Agenda 2000 te komen tot een restrictief uitgavenbeleid. Nederland heeft dan ook tegen het compromis gestemd.

– Het besluit van de landbouwministers leidt tot extra begrotingsuitgaven van 110 miljoen gulden in 1999 (aandeel van Nederland daarin in 1999 5 miljoen). Overigens is gelijktijdig besloten dat dit binnen het door de Commissie voorgestelde begrotingstotaal dient te worden opgevangen.

Commissie komt in oktober met aanvullende begroting.

– De structurele doorwerking voor de Europese begroting bedraagt circa 575 miljoen gulden in 2000 en 350 miljoen gulden in de jaren daarna (afdrachtenaandeel Nederland daarin 25 miljoen en 15 miljoen).

De feiten waren bekend bij de opstelling van het Regeerakkoord en de Miljoenennota en hebben geen direct effect op de ingeboekte ombuiging van 1,3 miljard gulden.

Vraag PvdA

Hoe beoordeelt de Minister dat de Europese Commissie de lidstaten reeds in 2002 op begrotingsevenwicht wil hebben. Is dat niet een al te pro-cyclisch beleid, wat Nederland ook niet van plan is.

Antwoord

– De lidstaten zijn volgens het Stabiliteitspact verplicht als middellangetermijndoelstelling een begrotingspositie die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont na te streven.

– De Europese Commissie heeft voorgesteld de doelstelling zo te interpreteren, dat de voor de conjunctuur gecorrigeerde begrotingsposities van de lidstaten in 2002 rond evenwicht verkeren.

– De verwezenlijking van de doelstelling maakt het mogelijk de automatische stabilisatoren volledig te laten werken, hetgeen een goede vorm van anti-cyclisch beleid betekent.

Vraag PvdA

Hoe verwacht u de coördinatie van ecotaxen, accijnzen, en andere vergroening en variabilisatie nu de groen-rode coalitie in het oosten gloort?

Antwoord

Het is nog wat vroeg om op deze vraag concreet in te gaan, maar ik heb er vertrouwen in dat op dit gebied in positieve zin beweging gaat ontstaan bij onze oosterburen, zowel wat betreft de ecotax, als wat betreft de tarieven van de accijnzen van de motorbrandstoffen (al moeten we niet vergeten dat wij ook nog buren in het zuiden hebben). In de ontmoetingen die er de komende tijd zeker zullen komen met onze nieuwe ambtsgenoten, zullen wij deze dossiers dan ook zeker ter tafel brengen.

Vraag RPF

De groeiende CO2-uitstoot vereist drastische maatregelen om ons consumptiepatroon en mobiliteit te veranderen. Het door het kabinet beoogde rekeningrijden dringt de CO2-uitstoot niet terug; de RPF-fractie wil het aantal gereden autokilometers terugdringen. Een kilometerheffing maakt dat mogelijk; onafhankelijk van de Duitse en Belgische benzineprijs. Hoe kijkt de minister vanuit de fiscaliteit aan tegen een kilometerheffing zoals wij die presenteerden bij de algemene beschouwingen?

Antwoord

Ten aanzien van de hier in het geding zijnde variabilisering van de autokosten zie ik met belangstelling uit naar de denkbare gevolgen van de recente verkiezingsuitslag in Duitsland voor «vergroening» van de Duitse benzine-accijns.

Om de groei van het aantal autokilometers terug te dringen kiest het kabinet voor een aanpak via verschillende instrumenten. Het prijsbeleid via de accijnzen en het rekeningrijden is daarvan onderdeel. Andere instrumenten waarmee het autorijden kan worden teruggedrongen en die de aandacht van het kabinet hebben, zijn de bevordering van ketenmobiliteit, stimuleren van telewerken, het stimuleren van vervoersmanagement bij de werkgevers en het parkeerbeleid. Voor de fiscale aspecten van een kilometerheffing wijs ik op de tweede rapportage van de werkgroep Van der Vaart, u aangeboden in april 1996. Daarvan is de teneur op dit punt nog steeds dat de technische onzekerheden vooralsnog te groot zijn om een effectieve en redelijk fraudevrije uitvoering en controle binnen ons bereik te achten. Indien in de toekomst een kilometerheffing technisch mogelijk blijkt, zal een dergelijk instrument moeten worden bezien in, en worden afgewogen tegen, het hiervoor genoemde pakket van maatregelen en onze internationale concurrentiepositie.

Vraag GroenLinks

Ten aanzien van de vliegtuigstoelbelasting wordt opgemerkt dat Noorwegen en Engeland deze al kennen, en dat Zweden en Zwitserland andere heffingen hebben die betrekking hebben op de uitstoot.

Gevraagd wordt om een nieuwe reactie op het voorstel in de tegenbegroting van GroenLinks om een vliegtuigstoelbelasting in te voeren.

Antwoord

GroenLinks heeft in de tegenbegroting voorgesteld om een generieke vliegtuigstoelbelasting in te voeren die 1 miljard zou moeten opbrengen. Vanuit uitvoeringstechnisch oogpunt lijken er aan een dergelijk voorstel op het eerste gezicht nogal wat haken en ogen te kleven. Daarnaast zou een en ander voor de Nederlandse luchtvaart wellicht een verstoring van de concurrentieverhoudingen met de daaraan verbonden negatieve economische gevolgen met zich mee kunnen brengen.

Op dit moment richt het kabinet zich met name op het in Europees verband invoeren van accijns op kerosine. Dit heeft er toe geleid dat de Europese Commissie thans een studie laat uitvoeren naar de economische en juridische consequenties van de invoering van een accijns op kerosine.

Overigens zou ik willen verwijzen naar een brief van de vorige Minister van Verkeer & Waterstaat aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 9 juni 1998, waarin nader op deze problematiek wordt ingegaan:

MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Geachte Voorzitter,

Bij de begrotingsbehandeling op 29 en 30 oktober 1997 kwam bij monde van de heer Rosenmöller een voorstel aan de orde dat erop gericht was om de voor de ontsluiting van Schiphol benodigd infrastructuur deels te financieren via een heffing op vliegreizen naar een viertal bestemmingen waarvoor de hogesnelheidstrein een alternatief wordt: Londen, Parijs, Frankfurt en Brussel. Op deze wijze zou, in de visie van de heer Rosenmöller, geld vrijgespeeld kunnen worden voor het ontsluiten van VINEX-locaties.

Ik heb bij die gelegenheid toegezegd met een reactie op dit voorstel te zullen komen, waarbij ik tevens een overzicht zou geven van de specifieke milieuheffingen die elders in Europa worden toegepast. Met name het verzamelen van deze laatste gegevens heeft veel tijd gevergd.

Met betrekking tot deze tweede toezegging kan ik u het volgende melden.

In Noorwegen wordt op vluchten vanaf een Noorse luchthaven naar buitenland een milieuheffing van NOK 130 (± 35 gld.) per stoel betaald. Ook op binnenlandse vluchten, die concurreren met de trein (Oslo–Kristiansand, Oslo–Stanvanger, Oslo–Bergen, Oslo–Trondheim) wordt een toeslag geheven van NOK 65 per stoel. Vóór 1 april 1998 werd een milieuheffing per vertrekkende passagier geheven. Door echter van zitplaats als heffingsgrondslag uit te gaan, wordt een prikkel voor de luchtvaartmaatschappij geïntroduceerd om hetzij de bezettingsgraad te optimaliseren, hetzij een kleiner vliegtuig in te zetten. De Noorse toeslag heeft het karakter van een algemene heffing. De opbrengsten verdwijnen derhalve in de algemene middelen.

In Zweden is in de periode 1989 tot 1997 een milieuheffing op NOx-emissie door in Zweden geregistreerde vliegtuigen in het binnenlands verkeer van toepassing geweest.

In 1992 is daaraan nog een CO2-heffing toegevoegd. Sinds de introductie van het derde EU-liberalisatiepakket in 1993 hebben de EU maatschappijen cabotagemogelijkheden binnen Zweden. Daarmee kregen deze heffingen een discriminatoir karakter ten nadele van de Zweedse maatschappijen. Reden waarom de Zweedse overheid de heffingen heeft ingetrokken. Per 1 januari 1998 is een opbrengstenneutraal systeem van kracht dat een differentiatie aanbrengt naar landingsgelden op basis van een milieuclassificatie naar uitstoot en lawaai.

In Zwitserland wordt sinds najaar 1997 een emissie toeslag naar EEF-klasse (Engine Emission Factor) toegepast tussen 0 en 40% van het landingsgeld. Vooralsnog geldt deze toeslag alleen op Zürich, maar het is de bedoeling dat ook andere Zwitserse luchthavens deze emissie toeslag zullen toepassen.

In het Verenigd Koninkrijk is sinds 1994 een zogenaamde Air Passenger Duty van toepassing. Momenteel bedraagt deze belasting £ 10 en £ 20, waarbij het lage tarief geldt voor binnenlandse bestemmingen en landen behorend tot de Europese Economische Ruimte (EU-landen, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). Vóór 1 november 1997 waren deze bedragen de helft minder. De verdubbeling van deze heffing is met name ingegeven door het ontbreken van internationale overeenstemming over het belasten van vliegtuigbrandstof.

Deze voorbeelden illustreren duidelijk dat gewaakt moet worden voor discriminatoire toepassingen. Vooral het Zweedse voorbeeld laat dit zien. In het Noorse voorbeeld valt op dat alleinternationale vluchten worden belast. Daarmee wordt een discriminatoire werking van deze maatregel op het internationale vlak in elk geval voorkomen.

Terugkomend op het voorstel van de heer Rosenmöller merk ik allereerst op dat zijn gedachte in zijn algemeenheid past in mijn beleid om kosten daar neer te leggen waar ze ontstaan. In die zin lijkt het op het eerste gezicht niet onlogisch de luchtreiziger via een infraheffing mee te laten betalen aan de benodigde ontsluiting van luchtvaartterreinen, zeker indien van een dergelijke heffing ook een stimulans uitgaat naar de substitutie van lucht naar rail. Op basis van een nadere beschouwing heb ik echter de conclusie getrokken dat ik het voorstel zoals de heer Rosenmöller dat op dit moment formuleert zowel op inhoudelijke als praktische gronden niet kan onderschrijven. De volgende bezwaren ten aanzien van het voorstel maken dit duidelijk.

1. De koppeling van de VINEX-locaties ondergraaft de logica van bovengeschetst principe. Immers, of het gaat erom het beginsel «de vervuiler betaalt» ook op het ontsluiten van luchthavens toe te passen, of de invalshoek is het oplossen van de problematiek rond de financiering van de infrastructuur voor VINEX-locaties. Het aan elkaar knopen van beide zaken berust niet op een inhoudelijke grondslag. Ook het uitgangspunt dat de kosten van ontsluitende infrastructuur, naast de land- en luchtzijdige infrastructuur op het luchthaventerrein, door de luchtvaartsector, en daarmee de reizigers, gedragen moet worden, kan ik op inhoudelijke gronden niet onderschrijven. Daarnaast zou een infraheffing ten bate van ontsluitende infrastructuur strikt genomen alleen betrekking mogen hebben op luchtreizigers die op Schiphol transfereren en die vervolgens voor de HST kiezen, zodra deze in bedrijf is. Voor luchtreizigers met herkomst of bestemming Nederland vormt de HST immers geen ontsluitende infrastructuur die voor- of natransport verzorgt, maar een alternatief voor het hoofdtraject.

2. Het hogesnelheidsnet is nog volop in opbouw. Van de HSL-Zuid is alleen het gedeelte ten zuiden van Brussel gereed en de HST-Oost bevindt zich nog in het stadium van planvorming. Het gevaar is daarom groot dat een heffing die substitutie beoogt te stimuleren op dit moment per definitie niet of nauwelijks effect heeft; er moet al wel extra betaald worden, terwijl het alternatief nog niet volwaardig aanwezig is.

3. De effectiviteit van een infraheffing in deze context kan ernstig betwijfeld worden. Ten eerste is het gevaar aanwezig dat, als het voorstel letterlijk wordt gevolgd en de toeslag alleen op vluchten naar de hubs Parijs, Frankfurt, Londen en Brussel wordt geheven, de attractiviteit van alternatieve vliegroutes tussen vooral Britse regionale luchthavens en Amsterdam sterk wordt gestimuleerd. Gelet op de thans gehanteerde ticketprijzen en de hoogte van de voorgestelde heffingen is er een aanzienlijke verschuiving op deze vliegroutes te verwachten. Daarnaast zal de voorgestelde heffing in de hand werken dat passagiers die vanaf de vier betrokken luchthavens naar Schiphol vliegen om vervolgens over te stappen op vluchten naar bestemmingen elders in de wereld (circa 800 000 per jaar), voor alternatieve directe routes dan wel voor met Schiphol concurrerende hubs zullen kiezen. Een soortgelijk gedrag kan verwacht worden van passagiers die vanaf Amsterdam naar de beoogde vier luchthavens vliegen om door te reizen naar een tweede bestemming (eveneens circa 800 000 per jaar). Indien het eerste deel van de reis belast wordt, wordt een directe verbinding relatief aantrekkelijker. Deze drie effecten impliceren dat een groot deel van de beoogde substitutie niet tot stand komt en de verwachte heffingsopbrengsten derhalve evenmin. Bovendien zal er een verstoring van de concurrentieverhoudingen ten nadele van Schiphol en KLM plaatsvinden.

4. De juridische houdbaarheid roept vraagtekens op. Weliswaar is een ticketheffing op zich niet in strijd met het ICAO-verdrag, dat de mondiale basis is voor de internationale luchtvaart. Bilaterale luchtvaartverdragen en EU-regels vormen evenmin een juridisch bezwaar voor invoering van een ticketheffing, mits non-discriminatoir toegepast. Een ticketheffing die slechts voor enkele internationale bestemmingen geldt, en daarmee een aantal luchtvaartmaatschappijen veel sterker raakt dan andere, heeft echter duidelijke discriminatoire elementen. De kans is groot dat een dergelijke heffing juridisch wordt aangevochten, zowel voor de nationale als EU-gerechtshoven.

5. Praktisch gezien spelen de volgende zaken nog een rol. De inning van een ticketheffing kan problematisch zijn. Zo is het de vraag hoe de tickets moeten worden belast die in het buitenland worden verkocht, hoe controle daarop kan plaatsvinden en hoe de afdracht aan de Nederlandse overheid moet plaatsvinden. Ingeval de heffing beperkt blijft tot in Nederland verkochte tickets, is dit discriminatie ten kosten van maatschappijen die in Nederland hun thuisbasis hebben. Verwacht mag worden dat deze maatschappijen in dit geval de ticketheffing zullen trachten te omzeilen door meer tickets via buitenlandse kanalen te distribueren. De vraag is verder hoe moet worden omgegaan met passagiers die vanuit Nederland via de genoemde vier luchthavens naar een andere eindbestemming reizen, bijvoorbeeld van Amsterdam via Parijs naar Nice. Als het de bedoeling zou zijn dit tickets onbelast te laten, levert dit tal van additionele mogelijkheden om de heffing te omzeilen (bijvoorbeeld door het laatste stuk van de reis meteen te annuleren). Kortom, ik voorzie een groot aantal praktische problemen in de uitvoeringstechnische sfeer, waarvan de oplossingen, voorzover die al gevonden kunnen worden, de nodige tijd en inspanningen zullen vergen.

6. Tot slot wil ik een aantal opmerkingen plaatsen over de verwachte opbrengst. Naar mijn voorlopige schatting zal deze beduidend lager zijn dan de heer Rosenmöller veronderstelt. Als heffingsgrondslag verwacht hij op de vier betrokken routes 7 miljoen passagiers in 1998. Volgens de statistieken waren dat er in 1997 echter niet meer dan 4,5 miljoen. Een belangrijk groeisegment daarin betreft de transfer, die meer dan 30% vormt van die 4,5 miljoen. Deze transferreizigers vertonen lage substitutie-elasticiteiten vliegtuig–trein, omdat ze, zoals reeds aangegeven, eerder andere luchtroutes kiezen dan de HSL. Ook ten aanzien van het bestemmingsverkeer dient het effect van de beoogde infraheffing gerelativeerd te worden. Naast de reeds aangegeven uitwijking naar Britse luchthavens, zal de heffing ook het uitwijkgedrag naar de weg stimuleren, mede gelet op de groeiende populariteit van de Kanaaltunnel. Een ander bezwaar tegen de berekeningen van de heer Rosenmöller heeft te maken met het feit dat er vooralsnog geen duidelijkheid bestaat over een HSL-aansluiting op de grootste Londense luchthavens. De routes tussen Amsterdam en deze luchthavens nemen ruim 60% van de 4,5 miljoen reizigers voor hun rekening, een essentiële voorwaarde voor het aanzienlijke volume transferpassagiers dat via de Londense luchthaven(s) transfereert naar intercontinentale bestemmingen. Dit alles gecombineerd met de te verwachten vraaguitval leidt tot de conclusie dat afgezien van de marktverstorende werking die vermoedelijk door de EU zal worden aangevochten, de door de heer Rosenmöller geschatte heffings opbrengst drastisch neerwaarts dient te worden bijgesteld.

Hoewel het voorstel van de heer Rosenmöller om de hierboven genoemde praktische bezwaren mijn instemming niet heeft, zitten er mijns inziens elementen in die substitutie naar de HST op termijn kunnen bevorderen. Dit past in de lijn van de huidige mainportstrategie en is ook actueel gezien de gestaag groeiende vervoersvraag enerzijds en de milieurandvoorwaarden die voor Schiphol gelden anderzijds. In dat kader kan ik u dan ook melden dat conform het gebruiksplan 1998 de luchthaven Schiphol op korte termijn a) een differentiatie van de landingsgelden naar dag/nacht en naar geluidsklassen Hoofdstuk 3 zal introduceren, en b) een aanzienlijke verhoging van de passagiersgelden introduceert die verhoudingsgewijs zich het sterkst in het korte afstandsverkeer zal doen gevoelen. Daarnaast kan ik u melden dat binnen de RLD momenteel uitvoerig onderzoek gaande is naar de effectiviteit van de ondermeer financiële instrumenten op een selectiever gebruik van Schiphol in de komende jaren.

Resumerend ben ik van mening dat de basisgedachte achter het voorstel van de heer Rosenmöller mij sympathiek is, doch dat het nog te vroeg is om met een concreet voorstel terzake te komen. Op dit moment richt het kabinet zich in dit kader met name op het in Europees verband invoeren van accijns op kerosine. Dit streven heeft er toe geleid dat de Commissie thans een studie laat uitvoeren naar de economische en juridische consequenties van de invoering van accijns op kerosine; eveneens in opdracht van de Commissie is recentelijk een studie naar harmonisatie van BTW in het personenvervoer voltooid.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Vraag PvdA

Hoe ontwikkelt zich de discussie over vermogensaanwasbelastingen: u zou na alle beursverliezen een grote aftrekpost hebben opgelopen: brengt dat andere landen ook op de gedachte van een vermogensrendementsheffing?

Antwoord

De heer Crone maakte een opmerking over beursverliezen in relatie tot een forfaitair rendement. Ik merk daarover op dat iedere belastingheffing die aangrijpt bij vermogen dat aanwezig is bij belastingplichtigen, nadelig wordt beïnvloed door beursverliezen. In belastingsystemen waarin beursverliezen aftrekbaar zijn, is die invloed uiteraard nog nadeliger. Ook in het buitenland zal dit effect algemeen bekend zijn.

Vraag VVD

Verloop proces belastingwetgeving 21e eeuw. «Wij vragen de regering voor 1 januari een uitgewerkte planning zodat het proces volgbaar is maar ook voor de Kamer voldoende tijd beschikbaar is om alle belangrijke vragen beantwoord te krijgen.»

Antwoord

Wij komen graag tegemoet aan de wens om voor 1 januari een uitgewerkte planning over te leggen.

Vraag VVD

Invoeringsproblematiek doet zich ook voor bij de verhoging van de BTW. Een omschakeling die opnieuw voor problemen kan zorgen. We hebben besloten dat de verhoging van 17,5% naar 19,0% de komende jaren zal worden gerealiseerd. De VVD wil er nog eens op wijzen dat in verband met de daaraan verbonden overlast verhoging van de BTW slechts eenmaal moet plaatsvinden en dan weer lange tijd rust dient te worden gegarandeerd.

Antwoord

De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat frequente wijzigingen van het BTW-tarief leiden tot zwaardere administratieve lasten voor ondernemingen. Het kabinet is zich bewust van de gevolgen van zo'n maatregel en zal bij aanpassing van het BTW-tarief uiteraard een zorgvuldige afweging maken tussen alle betrokken belangen.

Vraag GroenLinks

Ik vraag de bewindslieden om heroverweging van deze al sinds 1987 gehanteerde definitie van de belastinguitgave. De hypotheekrente hoort daar volgens mij bij.

Antwoord

Zoals tijdens het begrotingsonderzoek door de staatssecretaris van Financiën is aangegeven heeft een theoretische discussie over de definitie van het begrip belastinguitgave weinig zin. Het gaat er bij belastinguitgaven primair om, inzicht te krijgen in de geldstromen en de effectiviteit en doelmatigheid daarvan. De aftrekbaarheid van hypotheekrente valt in ieder geval niet onder de definitie van belastinguitgaven die in 1987 is gekozen. Cijfers over het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek zijn overigens al langer bekend, zie bijvoorbeeld de Verkenning Belastingen in de 21e eeuw.

Vraag PvdA

Toelichting over Oostenrijkse voorstellen bronbelasting op rente. Holt dat Nederlandse belastinggrondslag uit?

Antwoord

Tijdens het informele Ecofin-overleg van afgelopen weekend heeft Oostenrijk geen nieuwe voorstellen gedaan ten opzichte van het liggende Europese richtlijnvoorstel betreffende bronbelasting op rente van spaartegoeden. Wel is het belang van voortgang op dit dossier bevestigd en is afgesproken dat zal worden getracht voor juli 1999 tot besluitvorming te komen. Het richtlijnvoorstel blijft derhalve het uitgangspunt van de onderhandelingen tussen de Lidstaten.

Dit richtlijnvoorstel gaat uit van het zogenoemde coëxistentiemodel. De Lidstaten wordt daarbij de mogelijkheid geboden te kiezen tussen twee systemen. Het eerste systeem is de invoering van een bronheffing over rente die wordt betaald aan inwoners van andere Lidstaten. Het tweede systeem is de verstrekking van informatie aan andere Lidstaten over de rente die wordt betaald aan inwoners van die Lidstaten.

Nederland zal door het richtlijnvoorstel rente-inkomsten van Nederlanders, verkregen uit Lidstaten die informatie uitwisselen, in de belastingheffing kunnen betrekken, voor zover dat al niet gebeurde natuurlijk. Bronheffingen worden nu al door sommige Lidstaten toegepast. Door het voorstel zullen die heffingen in sommige gevallen wat worden verhoogd. De Nederlandse insteek is er op gericht dat een gedeelte van deze verhoging aan Nederland zal toekomen, waar het betreft rentebetalingen aan Nederlandse ingezetenen.

Vraag VVD

In navolging van het Beneluxparlement vraagt de VVD-fractie de regering om een totaalpakket van maatregelen te treffen om de grensoverschrijdende arbeidsmarkt zonder al te veel hobbels te laten werken. In dat verband beveelt de VVD-fractie aan om ten aanzien van grensarbeiders de premie- en belastingheffing in één land te laten plaatsvinden waardoor discriminatie tussen werknemers wordt opgeheven en administratieve procedures worden vereenvoudigd. Daarnaast stelt de VVD-fractie voor een centraal meld- en voorlichtingspunt dat zich uitsluitend met grensarbeidersproblematiek inlaat en dat kan dienen als centraal informatie- en verbindingspunt. Tenslotte vraagt de VVD-fractie een exacte «grenslandtoets» in te voeren om bij wijzigingen in de fiscaliteit en de sociale zekerheid de weerslag te berekenen voor de grensarbeiders alsmede bij alle andere fiscale maatregelen de economische effecten in het gehele grensland gebied. Dat hebben we straks ook nodig als we de accijnzen, milieu- of andere heffingen willen aanpassen.

Antwoord

De belasting- en premieheffing in één land te laten plaatsvinden is ook onze inzet. Zie de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen) recht» (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4, blz. 49–50).

Met betrekking tot een centraal meld- en voorlichtingspunt voor grensarbeidersproblematiek merken wij op dat thans in onderzoek is of de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen buitenland te Heerlen als zodanig kan gaan fungeren.

Voor wat betreft de ex-ante grenslandtoets merken wij op dat het in beginsel gebruikelijk is om bij alle fiscale wetsvoorstellen de financiële en economische gevolgen, waaronder de grenseffecten, daarvan mee te wegen.

Vraag D66

Ik hoor graag bevestigd, dat de eerste 25 miljoen van de fiscale impuls kinderopvang ad 150 miljoen, in 1999 wellicht geheel wordt ingezet ten behoeve van kinderopvang-regelende werkgevers, maar dat het resterende budget bestemd zal zijn voor faciliteiten voor de kinderopvang-afnemers: de werkende ouders?

Antwoord

Zoals in de Miljoenennota 1999 reeds is aangekondigd, heeft de regering besloten om voor 1999 het huidige percentage van de afdrachtvermindering kinderopvang te verhogen. Gelet op het voor 1999 beschikbare bedrag verkiest de regering voor dit jaar een geconcenteerde inzet van de beschikbare middelen ten behoeve van WVA-regeling boven een verdeling van de middelen over verschillende fiscale regelingen. Overweging daarbij is dat de voorgenomen verruiming van de WVA-regeling voor CAO-partijen een belangrijke stimulans kan zijn om uit de ruimte voor de arbeidsvoorwaarden extra gelden te bestemmen voor kinderopvang, zodat ook ouders hiervan weer kunnen profiteren.

In het regeerakkoord is met betrekking tot de fiscale impuls kinderopvang afgesproken, dat deze zowel gericht zal zijn op werkgevers als op werknemers. Een expliciete verdeling over werkgevers en werknemers van het totaal daarvoor beschikbare bedrag ad 150 miljoen is echter niet aangegeven.

Aangegeven is alleen dat de fiscale ondersteuning van werkgeversbijdragen zodanig vereenvoudigd zal worden dat wordt uitgegaan van een vast bedrag per werknemer en dat de fiscale aftrekmogelijkheden voor ouders bij daartoe aangewezen opvang zal worden verruimd. Met de beoogde systeemwijziging voor de fiscale ondersteuning van werkgeversbijdragen en de verruiming van de fiscale aftrekmogelijkheden voor ouders zal met ingang van 1 januari 2000 een begin worden gemaakt.

Naar boven