Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik benoem tot lid van de tijdelijke commissie Besluitvorming uitzendingen de leden Schutte, Van Ardenne-van der Hoeven, Bakker, Rehwinkel, Harrewijn, Van Bommel en Balemans.

De constitutie van deze commissie zal morgen plaatsvinden.

Vorige week is bij de regeling van werkzaamheden gesproken over de procedure met betrekking tot de behandeling van het rapport van de enquêtecommissie Bijlmerramp. Ik heb de Kamer toegezegd een nader voorstel te doen. Het rapport zal donderdag 22 april worden aange- boden en het Presidium is voornemens het in handen te stellen van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat. Deze kan dan ter voorbereiding alle leden van de Kamer uitnodigen vragen in te zenden ter beantwoording door de enquêtecommissie en door de regering.

De behandeling van het rapport zal dan kunnen plaatsvinden in de week van 18, 19 en 20 mei, het debat met de enquêtecommissie, en eventueel in de week van 26 en 27 mei het debat met de regering. Dat is het voorstel.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

In het verlengde daarvan is vorige week ook een procedure besproken bij de regeling van werkzaamheden over de behandeling van de herindeling Twente, het wetsvoorstel Twentestad. Ik stel de Kamer voor, dat wetsvoorstel te behandelen in de week van 20, 21 en 22 april.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie hecht eraan het wetsvoorstel Twentestad te bespreken na het meireces. Wij – maar ik denk ook andere fracties – zijn op het ogenblik nog bezig te overleggen met tal van mensen en organisaties die daar belang bij hebben. De Eerste Kamer kan het wetsvoorstel toch niet eerder behandelen vanwege het feit dat zij nog gekozen moet worden en in nieuwe samenstelling bijeen moet komen. Spoedshalve is er dus ook niet veel aan de hand. Ik wil u daarom vragen het debat te verplaatsen naar eind mei.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Nu u het voorstel heeft gedaan, zoals u dat zojuist hebt gedaan ten aanzien van het enquêterapport, is er kennelijk geen barrière meer om de laatste week vóór het meireces met normale zaken bezig te zijn. Die normale zaak, namelijk Twente, was al geruime tijd voorzien. Mijn voorstel is om in die week het wetsvoorstel over de herindeling van Twente te behandelen, conform wat de streek al lange tijd verwacht.

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie houdt de voorkeur voor behandeling volgende week. Wij hebben dat ook vorige week donderdag al naar voren gebracht in het debatje bij de regeling van werkzaamheden. Inmiddels heeft ook het gebied begrepen dat het debat volgende week zal plaatsvinden. Waar de heer Hillen vorige week sprak over een zorgvuldige procedure, vind ik dat de procedure buitengewoon zorgvuldig is geweest. Er ligt een uitvoerige nota naar aanleiding van het verslag. Deze is tijdig in het proces ingebracht. De inspraak is afgerond. Niets staat een plenaire behandeling meer in de weg.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Voor mijn fractie is het niet meer nodig om de discussie die wij hier vorige week al uitgebreid gevoerd hebben, te herhalen. Wij hebben toen alle argumenten gewisseld. Wij stemmen in met uw voorstel.

De heer Weisglas (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik sluit mij aan bij wat mevrouw Barth zegt. Het wordt onvermijdelijk een herhaling van de discussie hierover tijdens de regeling van werkzaamheden van vorige week. Ook van onze kant behoeven de argumenten niet herhaald te worden. Ik herhaal alleen dat de VVD-fractie zich kan vinden in uw voorstel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Zonder de discussie eindeloos te willen rekken, hecht mijn fractie eraan dat het debat over Twente gevoerd wordt op 28 april en later, of anders na het meireces.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ook in het licht van het door u zojuist gedane voorstel met betrekking tot de enquêtecommissie, verzet niets zich ertegen om Twente te behandelen op het oorspronkelijk afgesproken tijdstip, namelijk in de laatste week van april, op 28 en 29 april. Ik sluit mij aan bij de heer Schutte.

De heer Rouvoet (RPF):

Dat geldt ook voor de RPF-fractie, voorzitter! Laten wij terugkeren naar de week van 28 en 29 april, aangezien er niets is dat zich hiertegen verzet.

De voorzitter:

Over dat laatste verschil ik een beetje met u van mening. Als u vorige week donderdagmiddag bij de regeling van werkzaamheden geweest zou zijn, zou u weten dat het om het woordje "twijfel" ging. Vorige week woensdag is namelijk in het Presidium geconstateerd dat er aanleiding zou kunnen zijn om in die week iets anders te doen – laat ik het zo maar formuleren – dan spreken over Twentestad. Die geringe twijfel was voor het Presidium aanleiding om te concluderen dat je niet twee of drie dagen tevoren tegen dat gebied kunt zeggen dat je het wetsvoorstel niet gaat behandelen. Die geringe twijfel heeft het Presidium er toen toe gebracht het voorstel te doen, zoals het dat deed. Ik heb weinig aanleiding gevonden om dat te veranderen, maar de Kamer beslist over haar eigen agenda. Als men zegt dat niets behandeling van het wetsvoorstel over Twentestad in de laatste week van april in de weg lijkt te staan, heeft men daar naar mijn oprechte mening niet helemaal gelijk in: wel een heel groot stuk, maar niet helemaal. Juist die geringe twijfel maakt dat het beter is om het niet in die week vast te leggen en om dat nu al aan het gebied bekend te maken.

De heer Hillen (CDA):

De coalitie gunt kennelijk zelfs de procedures niet aan de rest van de Kamer door zaken kort te sluiten. Verschillende leden van coalitiepartijen hebben gesproken van een herhaling van zetten, maar daar is geen sprake van. Vorige week was het argument dat de Eerste Kamer dit spoedheidshalve moest behandelen. Dat argument is inmiddels vervallen en ik heb geen nieuw argument gehoord.

De voorzitter:

Dat mag zo zijn, maar ik denk toch dat het het zuiverst is als ik mijn eigen voorstel in stemming breng. Daar zijn natuurlijk andere voorstellen overheen gevallen, maar die zijn allemaal gelijk. Daarom breng ik eerst mijn voorstel in stemming om het wetsvoorstel inzake Twentestad op de Kameragenda van volgende week te plaatsen.

In stemming komt het voorstel van de voorzitter.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, D66 en de VVD voor dit voorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van wetgevings- c.q. notaoverleg met stenografisch verslag op:

maandag 21 juni 1999:

  • - van 11.00 uur tot 18.00 uur van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over landenbeleid voor de structurele bilaterale hulp (26433).

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Verburg.

Mevrouw Verburg (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Vorige week donderdag hebben wij met de minister van Economische Zaken een algemeen overleg gevoerd over haar voornemens inzake reorganisatie, bezuinigingen en herallocatie van de medewerkers van het Centraal bureau voor de statistiek. Dat overleg en haar reactie op de vragen en wensen van de Kamer zijn voor mijn fractie, gesteund door een aantal andere fracties, aanleiding om een plenaire voortzetting van dat debat te vragen. Dat debat willen wij graag voeren met de minister zelf. Wij hebben begrepen dat de minister op dit moment te China het landsbelang dient. Ik vraag u daarom om dat plenaire debat ter voortzetting van het algemeen overleg op de agenda voor volgende week te plaatsen.

De heer Kuijper (PvdA):

Het voornemen heeft inderdaad nogal wat tongen losgemaakt. Wij hebben vorige week kort overleg kunnen voeren en er is inderdaad behoefte aan meer overleg met de minister. Wij steunen daarom het verhaal van de CDA-fractie.

De heer De Wit (SP):

Dat geldt ook voor de SP-fractie: wij vinden dat het debat over het AO volgende week zou dienen plaats te vinden.

De voorzitter:

Voordat ik mevrouw Verburg het woord geef, maak ik een opmerking om de heer Kuijper niet te zeer teleur te stellen: de voortzetting in deze zaal zal in de vorm van een tweeminutendebat plaatsvinden. Daarmee reageer ik op zijn opmerking dat het nogal lang zou moeten duren.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter! Ik ben erkentelijk voor de ondersteuning van dit verzoek en ik vraag u om het overleg op de agenda van volgende week te plaatsen.

De voorzitter:

Ik zal het aan de agenda van volgende week toevoegen.

Het woord is aan mevrouw Visser.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Bij de begrotingsbehandeling van VWS heeft staatssecretaris Vliegenthart vorig jaar toegezegd dat zij deze maand, april 1999, met een beleidsnota over het vrijwilligerswerk zou komen. Er hebben ons echter berichten bereikt dat zij de al geschreven conceptnota zou hebben teruggetrokken en dat er geen speciale nota over het vrijwilligerswerk meer zal komen, omdat het vrijwilligerswerk zal worden behandeld in de brede welzijnsnota. De CDA-fractie is hier heel verbaasd over. Vindt de staatssecretaris het vrijwilligerswerk plotseling toch niet meer zo belangrijk als zij eerst aangaf? Namens de CDA-fractie vraag ik daarom of de voorzitter aan staatssecretaris Vliegenthart opheldering kan vragen middels een brief aan de Kamer.

De voorzitter:

Mevrouw Visser, ik aarzel even. De maand april is namelijk nog niet om. De staatssecretaris heeft de Kamer immers beloofd dat zij in de maand april met een nota komt. Wij kunnen haar misschien dit gedeelte van het stenogram doorgeleiden als "reminder". Ik denk dat iedereen het daarmee wel eens kan zijn. De staatssecretaris weet dan dat de Kamer nog steeds verwacht dat de nota er in april komt. Mocht zij daar niet toe in staat zijn, dan moet zij ons inderdaad de door mevrouw Visser gevraagde brief sturen met de argumentatie waarom dat zo is. Kunnen wij deze afspraak maken?

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Ik wil daarbij inbrengen dat het feit dat de conceptnota teruggetrokken is, erop wijst dat de nota er niet komt.

De voorzitter:

Heeft u daar bericht over gehad?

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Niet officieel.

De voorzitter:

Dat bedoel ik. Ik kan hier alleen maar met formele procedures werken. Vandaar dat ik mijn voorstel heb gedaan, maar het resultaat is volgens mij hetzelfde.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Uitstekend. Daar stem ik mee in.

De voorzitter:

Ik heb de neiging te denken dat de rest van de Kamer dat ook doet. Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Zolang als ik in deze Kamer zit, ben ik vertrouwd met een onderscheid tussen Kamerleden, namelijk tussen die welke deel uitmaken van de coalitie en die welke deel uitmaken van de oppositie. Sinds ik vanmorgen de Volkskrant heb gelezen, heb ik de indruk dat er nog een onderscheid bestaat, namelijk binnen de oppositie zelf. Er is een oppositie die goedgekeurd is door de minister-president en er is een oppositie die niet is goedgekeurd door de minister-president.

Mevrouw de voorzitter! Wat is het geval? Kosovo is iets dat alle fracties in de Kamer enorm bezighoudt. Iedereen is daar dag in dag uit mee bezig. Dagelijks, soms meerdere keren per dag, krijgen wij brieven van het kabinet. Er vinden algemene overleggen plaats. Vanmiddag zijn dat zelfs besloten algemene overleggen. Er zijn plenaire debatten, met fractievoorzitters en met fractiespecialisten. Ik lees vandaag in de krant dat er twee fractievoorzitters van de oppositie zijn die recentelijk bilateraal overleg hebben gehad met de minister-president over wat er in Kosovo gaande is en wat er van de kant van Nederland moet gebeuren. Vier andere fractievoorzitters van de oppositie hebben niet de eer gehad om een bilateraal overleg te hebben met de minister-president.

Het gaat mij om de vraag of deze in mijn perceptie staatsrechtelijke noviteit mogelijk kan uitgroeien tot een nieuw precedent. Het is daarom dat ik de minister-president wil vragen een brief naar de Kamer te sturen waarin hij in ieder geval opheldering geeft over twee zaken. Waarom is hier niet gekozen voor gewoon, regulier overleg? Immers, een vertrouwelijk gesprek kan plaatsvinden in een besloten algemeen overleg. Ik ga ervan uit dat het een belangrijke kwestie is geweest. Ik denk te weten dat het over Kosovo gaat. Het is dus belangrijk. Het lijkt mij daarom, dat is mijn tweede zaak, dat alle fracties dienen te worden geïnformeerd door de minister-president.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Het is nog erger, want zelfs gewone leden zijn niet geïnformeerd door de minister-president! Wij hebben echter de neiging om hier wat laconiek op te reageren. Formeel gesproken heeft de heer Marijnissen echter een punt. Dat wil ik gezegd hebben.

De voorzitter:

Ik ben, als de Kamer daar geen bezwaar tegen heeft, graag bereid om dit gedeelte van het stenogram door te geleiden op de manier zoals de heer Marijnissen dat vraagt. Ik merk daarbij wel op dat ik plenair wil zeggen dat men er niet op voorhand van uit kan gaan dat alles wat in de krant staat waar is. In die zin moeten wij een beetje de vrijheid houden en aan de minister-president vragen hoe hij het krantenartikel beoordeelt en of hij de Kamer kan inlichten over hoe het volgens hem is gegaan. Als mijnheer Marijnissen dat goedvindt, gaan wij daarmee op een goede manier om.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! U bent gewoon dat de SP-fractie niet over één nacht ijs gaat. Ik ben het geheel met uw aanvulling eens. Ik wijs er in dit verband wel op dat ik na lezing van het stuk ook nadere navraag heb gedaan. Dat bleek een bevestiging op te leveren van wat ik zojuist heb gezegd.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven