Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 43, pagina 2988-2993 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 43, pagina 2988-2993 |
Vragen van het lid De Hoop Scheffer aan de minister-president, over de ontwikkelingen en de berichtgeving inzake het IOC.
De heer De Hoop Scheffer (CDA):
Mevrouw de voorzitter! Vanmiddag is voor de CDA-fractie de vraag aan de orde hoe de minister-president inhoud geeft aan zijn ministeriële verantwoordelijkheid als eerstverantwoordelijke voor het Koninklijk Huis en vandaag in het bijzonder de kroonprins. Aan de orde is ook de wens om de discussie die is ontstaan over het lidmaatschap van kroonprins Willem-Alexander van het Internationaal Olympisch Comité zo snel mogelijk te beëindigen. Deze discussie brengt de positie van deze zo geliefde en gerespecteerde kroonprins in het geding.
Mevrouw de voorzitter! Ik ga even terug naar de feiten. Begin januari 1998 ging een meerderheid van de Kamer akkoord met het IOC-lidmaatschap van de kroonprins. Ook de CDA-fractie deed dat, zij het vergezeld van een aantal aantekeningen en waarschuwingen. De minister-president zei in dat debat volstrekt terecht dat rond dit lidmaatschap de grootste zorgvuldigheid moest worden betracht en zou moeten worden betracht in de te maken afwegingen. Ik zeg hem dat ook vandaag na.
Waarom sta ik hier vandaag? Omdat er nieuwe feiten zijn, mevrouw de voorzitter. Het IOC is in opspraak. Er is een onderzoek geweest, maar dat is een intern onderzoek. Wij weten niet wat er nog komt. Wij weten wel dat iedere keer als er weer iets komt, als er nadere informatie naar buiten zal komen over het functioneren van het IOC, de positie van de kroonprins weer in het geding zal zijn. Er zal dus, mevrouw de voorzitter, bij de geringste twijfel dat dat zou kunnen gebeuren, voorkomen moeten worden dat die discussie weer oplaait. Dat verdraagt zich niet met het respect voor het Koninklijk Huis. Nog belangrijker is naar onze mening dat de invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid van de eerstverantwoordelijke bewindspersoon, zijnde de minister-president, met zich brengt dat het zover niet mag komen. Daarom vraag ik hem of hij bereid en van plan is om het begin 1998 genomen besluit te heroverweging en om tot een herbezinning te komen. Ik vraag hem dat op zo kort mogelijke termijn te doen, omdat iedere dag dat deze discussie langer voortduurt de positie van onze kroonprins in het geding zal zijn. Dat is niet goed en dat moet onder alle omstandigheden en in alle opzichten worden voorkomen.
Minister Kok:
Mevrouw de voorzitter! Ik heb gisteren tegen het eind van de dag het IOC-rapport, waarover wij in het weekeinde in de media al veel hadden gehoord en gezien, ontvangen. Ik heb al eerder aangegeven dat ik dit rapport met meer dan gemiddelde belangstelling heb gelezen. Het maakt op mij een gedegen indruk. Het bevat meer dan een oordeel over het gedrag van een aantal IOC-leden. Er wordt tevens een aantal aanbevelingen gedaan en duidelijk wordt gemaakt dat verschillende onderzoeken gaande of nog nodig zijn. Dat betreft – ik ben wellicht niet eens volledig – de onderzoeken van verschillende Amerikaanse instanties naar de gang van zaken rond de aanwijzing van Salt Lake City, de vervolgonderzoeken van de commissie-Pound naar het gedrag van drie IOC-leden en de nog te starten onderzoeken naar mogelijke onregelmatigheden bij de keuze van Olympische steden in opeenvolgende jaren.
Dit alles biedt een tamelijk complex beeld, dat om een grondige en voortvarende nadere analyse vraagt met betrekking tot het IOC-lidmaatschap van onze kroonprins. De Kamer mag ervan uitgaan dat ik de conclusies die getrokken zullen worden binnen afzienbare termijn aan de Kamer zal doen toekomen. Ik acht het met het oog op de te betrachten zorgvuldigheid, waarvoor naar ik aanneem ook wel begrip bestaat in de Kamer, niet verantwoord om daarop nu in enig opzicht vooruit te lopen.
De heer De Hoop Scheffer (CDA):
Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister-president voor zijn beantwoording. Eén kernvraag heeft hij echter niet beantwoord. Ik begrijp dat hij de rapporten goed wil bestuderen. Ik begrijp ook dat hij weet dat er binnen het IOC een en ander wordt gedaan, maar ik heb er al op gewezen dat dit interne onderzoeken betreft van een nu al in opspraak geraakt college. Wij weten ook dat in de Verenigde Staten extern de FBI al heeft aangekondigd onderzoek te zullen doen naar de keuze van bepaalde plaatsen voor het houden van de Olympische spelen. Wij weten dat er in Nagano papieren zijn verbrand om de gang van zaken aldaar uit te wissen.
Ook na de beantwoording van de minister-president blijft het de vraag of niet nu reeds het moment is gekomen om, onder het motto "beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald", te concluderen dat dit IOC, met alles wat er nu bekend is en wat er mogelijk nog bekend zal worden, geen gremium is waar de kroonprins van Nederland lid van moet zijn; niet omdat hij geen meer dan voortreffelijk sportambassadeur is, maar omdat iedere discussie in de toekomst voorkomen moet worden.
Indien de minister-president betoogt dat de zorgvuldigheid, waar hij natuurlijk van uit mag gaan, nog een aantal weken of langer met zich brengt, rijst bij mijn fractie de vraag welk doel daarmee wordt gediend. Gaat het debat dan niet voort?
Minister Kok:
Mevrouw de voorzitter! Wij kunnen allemaal enige invloed uitoefenen op het al dan niet voortgaan van het debat. Ik herhaal dan ook mijn vraag van zojuist aan de heer De Hoop Scheffer, die in het algemeen was geformuleerd, om er begrip voor te hebben dat een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Als wij onderkennen dat dit gewenst is, doet dat natuurlijk een beroep op degene die daarvoor de ministeriële verantwoordelijkheid draagt: ikzelf. Het doet ook een beroep op de overige betrokkenen, waaronder de Prins van Oranje, en op degenen die om een nadere analyse hebben verzocht. Een bijdrage tot een volwassen en verantwoorde discussie kan door eenieder, vanuit welke positie dan ook, worden geleverd.
Overigens heb ik in mijn eerste antwoord enkele opmerkingen gemaakt die door de heer De Hoop Scheffer zijn herhaald in zijn tweede bijdrage. Ik heb erop gewezen dat er naast een intern IOC-onderzoek, waarover het IOC zich in de loop van maart moet uitspreken, sprake is van externe onderzoeken door andere instellingen. Ik heb met zoveel woorden de betrokken Amerikaanse instanties genoemd. Ik heb ook gewezen op het verdere onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de keuze van Olympische steden. Dit betekent dat het interne onderzoek dat dit weekend is afgerond, niet het laatste woord is; de kous is hiermee dan ook niet af. Er zal een analyse gemaakt moeten worden van de andere lopende onderzoeken voor het risico dat verbonden kan zijn aan een voortgaand IOC-lidmaatschap. Dit maakt allemaal onderdeel uit van de analyse waarover ik sprak.
Als ik mij niet vergis, drong de heer De Hoop Scheffer er in zijn eerste vraag op aan dat er op zeer korte termijn nader inzicht zal worden geboden. Ik sprak vervolgens over een afzienbare termijn. In de tweede ronde vraagt de heer De Hoop Scheffer of niet reeds thans kan worden aangegeven dat er een conclusie is. Ik blijf bij mijn eerste antwoord dat die conclusie thans niet kan worden gegeven. De mededeling dat de Kamer binnen afzienbare termijn de bevindingen krijgt waartoe de analyse aanleiding geeft, blijft staan. Er is de regering en de minister-president veel aan gelegen dat er geen onnodig tijdsverlies optreedt. Voor het overige herhaal ik wat ik eerder zei: hangende de analyse en in afwachting van de conclusies zijn wij zelf verantwoordelijk voor de zorgvuldigheid van de discussie die hierover plaatsvindt.
De heer Melkert (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! Veel Nederlanders houden van sport en ervaren de actieve belangstelling van de kroonprins als bijzonder stimulerend. Het is naar mijn mening begrijpelijk dat de sportorganisaties vragen met het bijzondere belang daarvan rekening te houden.
De kwestie waarover wij het nu hebben, is van een andere orde en betreft de vraag of de regering haar ministeriële verantwoordelijkheid kan dragen. Ik beschouw het als vanzelfsprekend dat de regering de ruimte krijgt om met de zorgvuldigheid die hierbij past, tot het inzicht te komen dat vervolgens in een conclusie aan de Kamer kan worden meegedeeld. Ik vind het jammer dat collega De Hoop Scheffer niet het verantwoordelijkheidsgevoel kan opbrengen om die zorgvuldigheid voorop te stellen, en dat dus opspraak met uitspraak wordt verward.
Ik ben het met de minister-president eens dat hierbij voortvarendheid van belang is. Hij wijst tegelijkertijd op alle onderzoeken die nog gestart of afgerond moeten worden. Hoe verhoudt het afronden van al die onderzoeken zich tot de voortvarendheid waarmee tot een conclusie kan worden gekomen?
Minister Kok:
Voorzitter! Ik heb op die onderzoeken gewezen, omdat op basis daarvan een analyse kan worden gemaakt en ook nodig is van risico's en kwetsbaarheden die hieraan zijn verbonden, ook vanwege mogelijke nieuwe informatie of publiciteit die kan ontstaan. Als hierover een misverstand is ontstaan, wil ik dat graag wegnemen. Het is niet de bedoeling om op de laatste van die onderzoeken te wachten. Het is wel de bedoeling om een zorgvuldige analyse te maken van alles wat hierbij speelt respectievelijk zou kunnen spelen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter! Ook de SGP-fractie heeft het Koninklijk Huis zeer hoog. Zij zou dat Huis en zijn leden uit de wind willen houden van elke maatschappelijke en politieke discussie die compromitterende elementen in zich heeft. De SGP-fractie zou niet gekozen hebben voor het instrument dat de CDA-fractie gekozen heeft, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij hen. Nu de discussie eenmaal op deze manier verloopt, is de vraag wat extra moet blijken uit dat gedegen onderzoek dat de minister-president zal voeren, waarvoor hij billijkerwijze de ruimte kan krijgen. Wat kan nog worden toegevoegd aan wat het achterliggende weekeinde al helder is geworden, om de minister-president in te geven dat hij alle hem ter beschikking staande middelen dient aan te wenden om te bevorderen dat de kroonprins zijn kandidatuur heroverweegt?
De zaken die nu naar buiten zijn gekomen en waarvoor het IOC ook maatregelen heeft getroffen, maar waar nog heel veel achteraan kan komen, zijn voor de SGP-fractie voluit aanleiding om het onwijs te vinden deze kandidatuur te vervolgen. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt niet hier, maar elders. Wij hebben daar vorig jaar april over gesproken. Namens mijn fractie wil ik de minister-president nadrukkelijk en met enige bewogenheid aanbevelen de hem ter beschikking staande middelen reeds nu in te zetten. Elke dag die nog wordt toegevoegd aan wat zich op dit moment voltrekt, levert hoe dan ook schade op. Daar hebben wij onze kroonprins en het Koninklijk Huis ten enenmale niet voor over.
Minister Kok:
Mevrouw de voorzitter! Ik begrijp uit de woorden van de heer Van der Vlies dat hij eigenlijk met enige tegenzin deze opmerkingen maakt. Nu de vragen echter zijn gesteld, wil hij graag een opmerking maken. Ik had die overigens reeds via de media vernomen de afgelopen dagen.
Er is geen sprake van een kandidatuur van de prins. De prins is lid van het IOC. De afweging kan natuurlijk zijn of dat zo moet blijven. De SGP-fractie had een mening. Die was bekend. De SGP-fractie heeft een mening. Die is ook bekend. Ik respecteer die mening. Ik hoop dat de SGP-fractie de verklaring respecteert die ik zojuist heb afgelegd. Hij hoort snel nader van ons.
De heer Rosenmöller (GroenLinks):
Voorzitter! Over dit gevoelige onderwerp heeft de vorige Kamer in maart vorig jaar een goed debat gehad met de minister-president in commissieverband. De fractie van GroenLinks heeft toen de stelling verdedigd dat het beter ware geweest als het kabinet op dat moment een andere keuze had gemaakt, omdat op dat moment ook al de reputatie van het IOC niet boven elke twijfel verheven was. De ontwikkelingen van de laatste weken en maanden hebben onze positie daarin versterkt.
Gegeven de ontwikkelingen van de laatste weken en maanden heeft de minister-president steeds gezegd dat leden van het Koninklijk Huis niet in een glazen kooi leven. Ik hoor hem dat vandaag niet zeggen. Betekenen zijn procedurele opmerking en het feit dat het kabinet op korte termijn met een standpunt komt, dat het geen uitgemaakte zaak is voor het kabinet dat de kroonprins lid blijft van het bestuur van het IOC?
Mijn tweede vraag gaat over het volgende. De minister-president heeft gisteren als sportliefhebber – ik ben dat ook – zijn treurnis uitgesproken dat de Olympische beweging dit wordt aangedaan. Hij zei in dat verband dat de Olympische beweging en het IOC zijn bezoedeld. Ik heb dat woord nog eens nagekeken in de dikke Van Dale. Daar staat: bezoedelen is bevlekken of besmetten. Kan een kroonprins die onbesmet is, lid zijn of blijven van een besmette organisatie, in dit geval het Internationaal Olympisch Comité?
Minister Kok:
Mevrouw de voorzitter! Ik wil meteen op de laatste vraag reageren. Belangrijk is dat de organisatie het voornemen heeft zich van die smetten te ontdoen. In mijn antwoord aan de heer De Hoop Scheffer heb ik al gezegd dat ik de indruk heb dat het IOC naast het aan de kaak stellen van een aantal handelingen die niet door de beugel kunnen van individuele leden van het IOC, voornemens is een aantal maatregelen te nemen die ertoe moeten leiden dat men bouwt en begint aan een nieuwe toekomst. Intussen heeft de besmetting door degenen die in de fout zijn gegaan, wel plaatsgevonden. Ik had de dikke Van Dale bij aankomst in het Torentje niet onmiddellijk bij me toen ik werd belaagd door journalisten, maar het was wel wat ik in het achterhoofd had met de woorden "bezoedeld zijn". Die opmerkingen graven, wat mij betreft, nog iets dieper, omdat niet alleen deze gedragingen maar ook andersoortige vormen van commercialisering het hele Olympische gebeuren, dat zo ideëel begon en geleidelijk aan in een ander daglicht is komen te staan, toch een heel andere uitstraling en entourage hebben gegeven. Het is jammer dat dit is gebeurd en dat het ook zo voortgaat.
Er heeft in maart 1998 een algemeen overleg plaatsgevonden en het verslag daarvan is op 18 mei 1998 vastgesteld. Dat heeft dus lang geduurd. Hoe het ook zij, er heeft ergens in de eerste helft van 1998 een algemeen overleg plaatsgevonden. Ik heb het verslag daarvan vanmorgen nog eens nagelezen. Het is interessant om te vergelijken hoe de fracties er in maart 1998 over dachten en hoe zij zich er vandaag, met de wetenschap die zij nu hebben, over uitlaten. Ik heb in dat overleg gezegd dat leden van het Koninklijk Huis niet in een glazen kooi moeten worden geplaatst. De heer Rosenmöller heeft opgemerkt dat hij die woorden nu niet van mij heeft gehoord. Ik hoop niet dat hij verwacht dat ik altijd, bij iedere gelegenheid, dezelfde woorden gebruik. Ik heb gezegd dat wij een grondige analyse moeten maken en daar conclusies uit moeten trekken. Die conclusies worden ten spoedigste aan de Kamer voorgelegd. Die worden voorgelegd zodra ik ook in de gelegenheid ben om dat te doen. Dat geeft aan dat de uitkomst van de analyse en de te trekken conclusies niet vaststaan. Zo eenvoudig – of zo gecompliceerd – is het! Ik wil heel graag in alle zorgvuldigheid en zeer gewetensvol en toegewijd nagaan, met allen die het overigens aangaat, hoe dit moet worden geanalyseerd en van een slotsom moet worden voorzien.
De voorzitter:
Ter geruststelling van de minister-president deel ik hem mee dat wij in het algemeen natuurlijk erg geïnteresseerd zijn in opmerkingen van de minister-president over onze werkwijze. Ik merk op dat 18 mei de eerste dag na het verkiezingsreces was waarop de Kamer weer bij elkaar kwam. Zij heeft dus meteen op die eerste dag dat verslag willen vaststellen.
Minister Kok:
Het is ook op 8 april geweest. Het zit dus precies tussen de heer Rosenmöller...
De voorzitter:
Nee, vlak daarna begon het verkiezingsreces. Als wij niet vergaderen, kunnen wij ook moeilijk iets vaststellen.
De heer Marijnissen (SP):
Dat is nog eens een voorzitter!
Mevrouw de voorzitter! Ik vind het wel een beetje gênant dat 150 leden van deze Kamer en het kabinet zich moeten buigen over het lot en de toekomst van ons toekomstig staatshoofd zonder dat de persoon in kwestie daar zelf iets over mag zeggen in het publiek. Maar goed, dat is nu eenmaal inherent aan ons staatsbestel. Het zij zo!
Ik wil twee vragen stellen. De minister-president heeft de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van mij herhaald en gezegd dat hij nader onderzoek wil afwachten. Heeft hij in het voorjaar van 1998 niet ten onrechte ingestemd met het lidmaatschap van prins Willem-Alexander van het IOC? Moet hij dan nu niet toegeven dat hij toen misschien wat lichtvoetig over alle waarschuwingen is heen gestapt en eigenlijk ondoordacht heeft gehandeld? Met andere woorden: kan de minister-president uitspreken dat, als hij de nu ontstane commotie had voorzien, hij daar misschien toch van afgezien had?
Mijn tweede vraag heeft te maken met de achtergrond van de gretigheid waarmee is ingegaan op het verzoek van de heer Samaranch om een lid van het koningshuis lid te laten worden van het IOC. Als het is om de kroonprins, het toekomstige staatshoofd, aan een baan en een bezigheid te helpen, dan zou er in het kader van bijvoorbeeld de Verenigde Naties toch zeker ander werk voor hem te vinden zijn. Of wil het koningshuis, zoals ook andere koningshuizen, graag gelieerd worden aan het IOC? Indien dat het geval is, ligt het dan niet meer voor de hand om te kijken naar iemand met meer ervaring? Dan zou je bijvoorbeeld aan prins Bernhard kunnen denken.
Minister Kok:
Mevrouw de voorzitter! Het antwoord op de eerste vraag is ontkennend. Ik heb de Kamer op die 8ste april in het algemeen overleg een toelichting gegeven op en verantwoording afgelegd voor de beslissing om daar vanuit het toenmalige kabinet goedkeuring aan te geven. Ik heb daar nu absoluut geen andere opvatting over, ook niet nu ik terugkijk naar toen. In het licht van nieuwe omstandigheden en feiten kun je natuurlijk tot nadere gedachtevorming komen en dat ligt ook besloten in mijn antwoord op de eerste vraag. Dat is dus een kwestie van een andere orde.
Dat brengt mij op de tweede vraag van de heer Marijnissen. Ik heb eigenlijk niet de neiging om op zijn letterlijke vraagstelling te reageren, zeker niet op de laatste toevoeging. Ik wil wel zeggen dat ik van mening was en van mening ben dat prins Willem-Alexander voor deze post is benaderd vanwege zijn bijzondere betrokkenheid bij en zijn inzet voor de sport in alle geledingen van onze samenleving, nationaal en internationaal. Het is op zichzelf te betreuren dat deze situatie is ontstaan door de ontwikkelingen in en rondom het IOC en dat het IOC op deze manier in opspraak is geraakt. Ik zei het ook in antwoord op de vragen van de heer Rosenmöller. Het is volstrekt in strijd met alles wat aan de Olympische gedachte vastzit. Ik wil de gedachte verre van mij werpen dat voor het lidmaatschap van het Olympisch comité of in de aanloop daar naartoe iets zou zijn gedaan of overwogen wat zich niet rechttoe rechtaan verhoudt tot de belangstellingssfeer, de kwaliteiten en de activiteiten van onze prins.
Het blijkt ook dat de prins zijn kwaliteiten in alle geledingen, thans ook binnen het IOC, voluit tot gelding kan brengen. Zoals ik al heb gezegd, hij is reeds lid, hij is nog niet beëdigd, maar hij is wel lid. Hij is onder andere lid van een solidariteitscomité, een commissie die zich bezighoudt met de relatie met ontwikkelingslanden. Hij levert een belangrijke bijdrage om ook daar de sportgedachte te stimuleren. Dat wilde ik graag in antwoord op de vragen van de heer Marijnissen en aan allen in deze Kamer nog zeggen.
De heer Van Wijmen (CDA):
Mevrouw de voorzitter! Ik heb twee vragen, waarvan één aan de minister-president. Ik blijf toch haken op de kwestie hoe je de nu bekende feiten beoordeelt in het licht van een toekomstig risico. Anders gezegd: de kans dat je binnen afzienbare tijd – zegt de minister-president dan – toch zult moeten komen tot een heroverweging, acht ik levensgroot. De zojuist gesproken woorden "het valt te betreuren dat" en "het IOC is in opspraak geraakt" geven daar weer extra aanleiding toe. Ik wil toch graag horen hoe de minister-president de feiten analyseert die reeds nu bekend zijn, nog los van allerlei onderzoeken en nadere analyses.
Dan heb ik verder nog een vraag en in zekere zin een verwijt in de richting van de fractie van de PvdA. De PvdA-fractie valt over het gebruik van het woord "opspraak" en over het aangaan van de discussie door mijn fractievoorzitter, maar dan wil ik om te beginnen graag horen of de heer Melkert nu wel of niet namens zijn fractie spreekt. Verder wil ik nog de opmerking maken dat ze de discussie toch ijverig buiten de Kamer hebben aangezwengeld. Ik heb het Vlugschrift 139 van 23 januari hier voor mijn neus. Ik citeer maar niet, want het komt allemaal in de Handelingen terecht, maar het zijn toch woorden die we in dit verband liever niet moeten horen. Ik denk dan niet eens zozeer aan wat de heer Rehwinkel zegt, maar vooral aan wat de heer Middel zegt; de heer De Graaf heeft trouwens ook een duidelijke duit in het zakje gedaan. We zijn dus druk bezig met de discussie en wij volgen die met zorg. Wij willen die kant juist niet uit.
Minister Kok:
Voorzitter! Ik heb in een enkele opmerking al aangegeven hoe ik thans, na een eerste lezing vanmorgen, het interne rapport van het IOC beoordeel op het punt van de gedragingen van enkele leden en op het punt van de voornemens ten aanzien van de toekomst. Ik heb geen behoefte om thans, los van de bredere analyse die ik wens te maken, tot een interim-conclusie te komen. Ik heb de indruk dat het IOC belangrijke en goede voornemens heeft voor de toekomst, maar ik heb er tegelijkertijd op gewezen dat zowel binnen het IOC als daarbuiten belangrijk vervolgonderzoek gaat plaatsvinden en dat dit het nodig maakt om het geheel in een wat bredere context te benaderen.
De heer Melkert (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! Het lijkt mij nodig om in te gaan op de vragen van de heer Van Wijmen, zij het niet op de eerste vraag want die is overbodig. Het gaat hier om de vraag of ik namens de fractie van de PvdA spreek.
De tweede vraag is relevant, maar heeft geen betrekking op de positie van de kroonprins. Over het IOC gaan wij niet. Daar mag ieder zijn private opvattingen over hebben, maar daar hebben wij verder geen oordeel over. Waar het om gaat, is hoe de ministeriële verantwoordelijkheid kan worden gedragen voor het lidmaatschap van de kroonprins van het IOC-bestuur. Dat weet de heer Van Wijmen natuurlijk ook.
De heer De Graaf (D66):
Voorzitter! Mijn fractie betreurt het dat de Olympische beweging in diskrediet is gebracht. Nog meer betreuren wij het dat onlosmakelijk daarvan ook de kroonprins nu in discussie wordt gebracht. Dat zou constitutioneel te voorkomen zijn, maar wij kunnen dat niet, want het is afhankelijk van hetgeen er in het IOC gebeurt. Het betekent dat wij ons de vraag moeten stellen hoe verstandig het is dat de kroonprins zijn lidmaatschap continueert. Wat mij betreft, staan daarvoor alle signalen op rood, of op een kleur die daar heel dichtbij komt.
Mijn vraag aan de minister-president is of hij met mij van mening is dat de toetssteen voor de vraag of het verstandig is dat de kroonprins zijn lidmaatschap continueert, niet alleen wordt gevormd door de feiten die nu aan het licht zijn gekomen en die op zichzelf ernstig genoeg zijn – 10% van het aantal leden van het comité is immers fors in opspraak gekomen – maar ook door de verwachting die wij hebben over de vraag of in volgende jaren het IOC opnieuw ter discussie wordt gebracht. Als die verwachting er is, lijkt mij dat voldoende om tot de conclusie te komen dat de kroonprins daar beter geen lid van kan zijn.
Ik respecteer dat de minister-president enige tijd wil hebben en ook vraagt om met betrokkenen een goede afweging te maken. Mijn vraag is of de genoemde verwachting daar nadrukkelijk een rol bij speelt.
Minister Kok:
Voorzitter! Ik geef er de voorkeur aan om toch maar bij mijn eigen woorden te blijven. Ik heb gesproken over de wenselijkheid van een grondige en voortvarende nadere analyse, mede met betrekking tot nog lopende onderzoeken. Alleen al het feit dat ik spreek over "nog lopende onderzoeken", geeft aan dat ik daarbij de vraag wil betrekken welke inschattingen ten aanzien van uitkomsten en effecten van de onderzoeken zouden moeten worden gemaakt.
Voor het overige zou ik op de voorkeur van de heer De Graaf voor een bepaalde kleur niet willen ingaan. Dat zou in strijd zijn met mijn wens om niet vooruit te lopen op verdere conclusies.
De heer Dijkstal (VVD):
Voorzitter! Er lijkt een zekere geruststelling van uit te gaan, dat iedereen die over dit onderwerp spreekt, zelf verklaart dat hij daarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid wil aanhouden. Zo kan het gebeuren dat de zorgvuldigheid van de een leidt tot uitspraken op de televisie terwijl het rapport nog niet beschikbaar is, en de zorgvuldigheid van de ander leidt tot het in mijn ogen vroegtijdig stellen van vragen in de Kamer. Misschien is het goed dat ik aangeef hoe dit volgens ons zorgvuldig zou moeten gebeuren. De VVD-fractie vindt het zorgvuldig om pas tot een standpunt te komen als wij het standpunt van het kabinet kennen. Verder zullen wij dan beoordelen hoe zorgvuldig het kabinet tot zijn standpunt is gekomen. Daarvoor moeten naar mijn oordeel twee dingen gebeuren. Het eerste is al door de minister-president aangegeven: bestudering van de rapporten en het trekken van conclusies. Het tweede is: van de kant van de regering ordentelijk overleg en contact met degenen die hierbij betrokken zijn. Daar gaan wij ook van uit.
De voorzitter:
Vindt de minister-president aanleiding om dit nog nader aan de heer Dijkstal te omschrijven? Naar mij blijkt, is dat niet het geval.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! De Kamer heeft in april over de IOC-kandidatuur van prins Willem-Alexander gesproken, twee maanden nadat die bekend was gemaakt. Opvattingen hadden in dat overleg naar voren gebracht moeten worden, zeker wanneer die opvattingen afweken van die van de regering. Ik constateer dat de SP-fractie in dat overleg niet het woord heeft gevoerd, dus ik meen dat die fractie nu niet zoveel recht van spreken meer heeft.
Ik wil een vraag stellen aan de heer De Hoop Scheffer. Hoe verhoudt zijn opmerking van gisteren op de televisie, dat begin vorig jaar te snel over die kandidatuur is besloten, zich met de opvatting van oud-collega Koekkoek in dat overleg? Híj was positief over de IOC-kandidatuur van prins Willem-Alexander, en wel omdat dit goed was voor de sport en voor de ervaring die de prins zou kunnen opdoen.
Ik heb nog een vraag voor de heer De Hoop Scheffer. Meent hij dat het voor de zorgvuldige besluitvorming waarover mijn fractievoorzitter en ook de minister-president hebben gesproken, goed is dat een goed overleg met het staatshoofd en de prins plaatsvindt?
De heer De Hoop Scheffer (CDA):
Mevrouw de voorzitter! Wat de laatste vraag betreft, merk ik op dat daarvoor nu al, wat de CDA-fractie betreft, tijd genoeg is geweest. Deze discussie, nota bene door de fractie van de PvdA aangezwengeld, is de publieke discussie. Daarin werden vragen aan anderen gesteld en dan heeft de CDA-fractie een opvatting. Als de conclusie van deze vragenronde zou zijn dat de minister-president en het kabinet hun oordeel afhankelijk maken van FBI-onderzoek en er dus van uitgaan dat het nog goed kan komen, dan is het te laat.
Het antwoord op de eerste vraag van de heer Rehwinkel luidt als volgt. Ik heb een aantal malen zelf vorig jaar in deze Kamer en ook daarbuiten uiting gegeven aan mijn grote twijfel over de juistheid van de beslissing. Ik heb net gezegd – en de eerlijkheid gebiedt om dat te herhalen – dat de CDA-fractie er bij monde van oud-collega Koekkoek mee heeft ingestemd. Maar nu zijn er duidelijk nieuwe feiten. Als het IOC niet in opspraak was gekomen, zouden wij nu niet dit debat hebben gehad. Als het IOC niet in opspraak was gekomen, zouden de minister-president en het kabinet nu niet voor een razend moeilijke afweging hebben gestaan, een afweging die iedere dag dat het oordeel wordt uitgesteld alleen maar moeilijker wordt.
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mede, dat de vragen van de heer Van der Steenhoven aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij nader inzien zijn ingetrokken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-2988-2993.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.