Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 december 1998 over de groeicijfers Schiphol.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben gistermiddag langdurig overleg gevoerd met deze bewindslieden over al het materiaal dat ten grondslag lag aan de besluitvorming rondom de planologische kernbeslissing Schiphol. Ik vond het een teleurstellend debat, omdat met name de minister van Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van een aantal van de kernpunten uit het rapport van de Algemene Rekenkamer niet ruiterlijk toegaf dat er sprake was van tekortkomingen. Luister goed naar wat ik zeg: ik wil het niet zwaarder aanzetten dan nodig is, ik wil het noemen zoals wij het ervaren hebben.

Ik zal kort aangeven wat ons bewogen heeft om in overleg met de collega's de Algemene Rekenkamer te vragen een rapport op te stellen. Dat was uit de grond van mijn hart bedoeld om een punt te zetten achter de langdurige discussie die wij vooral met de vorige minister van Verkeer en Waterstaat hebben gehad. En daar heeft volgens mij iedereen belang bij, zeker omdat wij in de toekomst nog een proces met betrekking tot de infrastructuur voor de luchtvaart met elkaar aangaan. Als wij erin slagen om consensus te bereiken over de kritiek, het oordeel en de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, dan zetten wij er een punt achter. Dan hoort men mij daar nooit meer over. Als dat onverhoopt niet het geval is, zal men mij er nog met enige regelmaat over horen. Dan zal het ook om de toekomstige procedure gaan, want ik blijf niet het debat over het verleden aangaan. Maar dan kan ik geen optimaal vertrouwen hebben in het materiaal dat ten grondslag ligt aan toekomstige besluitvorming over de luchtvaart. De ministers kunnen niet aan de ene kant de aanbevelingen wel en aan de andere kant in belangrijke mate de kritiek niet voor hun rekening nemen. De zaken moeten in samenhang worden bezien.

Ik haak in dit verband aan bij een punt dat de minister van VROM gisteren naar voren bracht. Hij gebruikte het woord 'vertrouwen'. En daar gaat het hier om. Er ligt wel degelijk een relatie met informatieverstrekking. Het gaat om het besluitvormingsproces én om de informatieverstrekking. Als wij een optimaal vertrouwen in de regering willen behouden – misschien moet ik op dit punt zeggen: verkrijgen – dan is het cruciaal dat nu een punt wordt gezet achter de discussie. Je kunt geen vertrouwen krijgen op het moment dat je nog zeer veel vragen hebt over het proces dat in het verleden is gevoerd. Ik nodig de regering uit op dit punt de Kamer tegemoet te treden op de door de heer Van den Berg aangegeven wijze. Als de regering de conclusies en de aanbevelen onderschrijft, kunnen wij met elkaar zaken doen. Dan is duidelijk dat er tekortkomingen zijn geweest. En dan kunnen wij er echt een punt achter zetten.

Mevrouw de voorzitter! Dit alles brengt mij tot het indienen van de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel, dat de Algemene Rekenkamer in haar rapport 'Groeicijfers Schiphol' terecht concludeert dat:

  • - door een ontwikkelingsstrategie te kiezen op grond van één van de mogelijke scenario's er een risicovol besluit genomen is;

  • - de PKB is gebaseerd op het middenscenario, niet omdat dit het meest realistische scenario is, maar het meest wenselijke;

  • - de NVLS-prognoses wel degelijk relevant waren voor de besluitvorming;

  • - de werkelijke jaarlijkse groei in de jaren 1990-1994 (7,9%) niet werd vermeld maar slechts de lagere gemiddelde jaarlijkse groei in de jaren 1980-1998 (4,7%);

  • - de voortgangsinformatie niet op alle punten even betrouwbaar is;

van mening, dat de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de PKB Schiphol tekortkomingen vertonen en derhalve verbetering behoeven;

verzoekt de regering de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, gericht op verbetering van de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de toekomst van de luchtvaartinfrastructuur, over te nemen en uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rosenmöller, Reitsma, Van den Berg en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (26265).

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Het dictum lijkt mij overbodig, omdat dit gisteren al door de regering is toegezegd. Alle Kamerfracties hebben ook onderschreven dat de aanbevelingen naar de geest zoveel mogelijk in de praktijk moeten worden gebracht. Daarom vraag ik u naar de lading onder deze motie. In de overwegingen zegt u dat de prognoses van de luchthaven Schiphol wel van belang zijn. Dat is natuurlijk het geval, maar die zijn in het debat wel aan de orde geweest. U zegt ook dat alleen de lagere groeicijfers zijn genoemd. Dat is gewoon niet waar, Rosenmöllerwant ook de hogere groeicijfers zijn genoemd. Wilt u met de overwegingen in uw motie aangeven dat de regering fout heeft gezeten?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mijn antwoord bestaat uit twee delen. Ten eerste zijn de formulerin gen zodanig, dat ik met deze motie het doel heb om de meerderheid van de Kamer een punt achter dit onderwerp te laten zetten. Dat is volgens mij mogelijk. Ten tweede vroeg u naar de lading. De lading is dat, naast het feit dat sec in het rekenkamerrapport een aantal conclusies wordt geformuleerd, sprake is van tekortkomingen. Dat is de enige politieke lading, verder niks. Cruciaal is dat in de motie het verleden met de toekomst wordt verbonden: de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de PKB Schiphol vertonen tekortkomingen en behoeven derhalve verbetering. In het dictum nodigen wij de regering uit de aanbevelingen van de Rekenkamer over te nemen en uit te voeren. U zegt dat wij dat allemaal vinden en dat ben ik met u eens. Ik heb de motie ingediend, omdat ook in de aanbevelingen wordt teruggegrepen naar de dingen die beter hadden gekund. Je kunt daarom niet volstaan met het overnemen van de aanbevelingen. Je moet ook iets van een beoordeling van het proces geven.

De heer Te Veldhuis (VVD):

De motie is medeondertekend door de heer Reitsma. De heer Reitsma maakte gisteren een groot punt van het feit dat de ministers een groot verwijt moet worden gemaakt, omdat zij de gegevens van Schiphol niet aan de Kamer hebben gegeven. Daarom zit in de overwegingen van de motie een lading waarmee ik geweldig veel moeite heb. Wij hebben dat gisteren uitgediscussieerd. De gegevens zijn namelijk wel degelijk uitvoerig in de besluitvorming betrokken. Omdat die lading er met name door een van de ondertekenaars, de heer Reitsma, aan is gegeven, moet er meer achter zitten dan u zomaar opschrijft. Anders zou u die overwegingen er makkelijk uit kunnen halen en kunnen zeggen: wij moeten de aanbevelingen van de Rekenkamer opvolgen. Daar wil ik graag in meegaan. De stap daar naartoe is juist de lading waar ik over twijfel.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik ben bang dat u er te veel lading in zoekt. Dat zou misschien ook uw belang kunnen zijn. Wij spreken in dit huis vaak over belangen. Laten wij elkaar recht in de ogen kijken: wij waren het gisteren niet eens en wij worden het ook niet eens. Ik heb u gisteren de motie niet gegeven, omdat ik het idee had dat dat een beetje trekken aan een dood paard zou zijn. Uit de grond van mijn hart kan ik zeggen dat ik vond dat uw fractie veel te veel de Kamer en niet de regering controleerde. De collega's Van Walsem en Feenstra hadden wel vragen aan de regering, omdat ook zij niet volledig gelukkig waren met het proces. Dat hebben de fracties van D66 en de Partij van de Arbeid de afgelopen jaren ook tentoongespreid. Daarom heb ik die fracties uitgenodigd van tevoren kennis te nemen van deze motie. Ik heb de motie in de namiddag opgesteld, dus zij hebben die motie zo'n anderhalf uur geleden gezien. Ik wilde echter geen moeite aan u verspillen. Als dat onverhoopt onterecht blijkt te zijn, bied ik u daarvoor mijn excuses aan. U zult het waarschijnlijk niet raar vinden als ik zeg dat dat de taxatie van dat moment was. Maar maak het nu niet zwaarder door te zeggen dat hierbij sprake is van een zodanige lading, dat willens en wetens gebrekkige informatie is verstrekt. Wij zoeken hier ook in de formulering naar een oplossing die toekomstgericht is.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Het feit dat achter mij wordt gezegd 'wees toch een vent en erken dat', betekent dat in ieder geval bij de ondertekenaars een verschil van interpretatie bestaat.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat vind ik allemaal niks. Laten we het iets scherper spelen! Weet u wat ik ook had kunnen zeggen? Die partijgenoot van u, die vroeger minister van Verkeer en Waterstaat was, liet zich ook buiten de microfoon ontvallen: 'weer een fout van de Rekenkamer'. Ten eerste was datgene wat ik daar op dat moment zei, geen fout van de Rekenkamer. Waar zo'n opmerking voor staat, is het idee dat het rapport van de Rekenkamer tal van fouten kent. Vindt u het productief om, als wij hier proberen een oplossing te zoeken, dat soort dingen op te rakelen? Ik niet! Ik doe daar dus niet aan mee! Ik zie dat u daarin buiten de boot valt. Ik heb in u nooit een partner om te kijken of de Kamer achter dat vraagstuk van de Rekenkamer en alles wat zich heeft afgespeeld, een punt kan zetten. Ik wil dat graag doen. Ik vraag mij af of u mij daarin vertrouwt. Dat weet ik niet. Het lijkt in uw belang te zijn het zwaarder te maken dan het is. Maar ik zeg uit de grond van mijn hart dat ik met de vorige minister van Verkeer en Waterstaat, de huidige minister van Economische Zaken, die ook een beleidsverantwoordelijkheid heeft voor de toekomst van Schiphol, de nieuwe minister van Verkeer en Waterstaat en de nieuwe minister van VROM graag dat inhoudelijke debat wil gaan voeren. Dat is precies mijn belang. Ik word daarin gesterkt als wij een punt kunnen zetten achter het verleden. Dat zou u wat waard moeten zijn en dat is mij wat waard via een voorzichtige formulering. U kent mij goed genoeg om te weten dat dat een formulering is die staat, waarover u mij nooit meer zult horen. Dat moet ook uw belang zijn.

De heer Te Veldhuis (VVD):

U wilt een punt achter deze cijferreeksen zetten, maar dat wil ik al een hele tijd. Wij praten hier al week in week uit over. Van u mag dat alleen onder uw condities. Als ik erbij moet zijn, geloof ik dat ik mijn eigen condities mag stellen. U maakt mij het verwijt dat ik alleen de Kamer controleer. Ik heb u gisteren uitgedaagd de hand in eigen boezem te steken. Dat doet u niet. Ik vond het gisteren te goedkoop om eenzijdig de aanval op de regering te richten, terwijl u zelf legio momenten hebt gehad en legio argumenten en feiten hebt gekregen om ook zelf voor een ander scenario te kunnen kiezen. U hebt dat niet gedaan. Met de wijsheid van nu vind ik het erg goedkoop om dan achteraf te zeggen dat het toen niet goed is gegaan. Als u dat verwijt maakt, is het een verwijt dat iedereen treft. Iedereen heeft namelijk dezelfde feiten en gegevens gehad. Achteraf, met zo'n rapport van de Rekenkamer in de hand, kun je natuurlijk makkelijk praten. Natuurlijk moeten wij de aanbevelingen overnemen. Maar het is een beetje erg goedkoop om alleen maar naar een ander te kijken, en niet ook bij jezelf te rade te gaan als het gaat om de vraag of jezelf wel kritisch genoeg bent geweest.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mijnheer Te Veldhuis, laat ik er twee dingen over zeggen. De hele Kamer, behalve de VVD, was voorstander van een onderzoek door de Rekenkamer. U had er niet eens behoefte aan om dit door een onafhankelijke derde uit te laten zoeken. Verder geldt dat, als u mij al een bepaalde mate van eenzijdigheid verwijt, dit verwijt in uw richting ook te maken zou zijn. Dan gaat het alleen maar om uw eenzijdige kritiek in de richting van de Kamer. Ik tref dan een behoorlijk aantal collega's naast mij die zeggen dat dat niet aan de orde is, zodat dat punt niet gemaakt kan worden. Verder wordt op de eerste door een van de collega's gestelde vragen geantwoord dat de Kamer inderdaad geen beleidsrelevante informatie in het debat met de regering heeft betrokken. Dat is het enige wat ik kan zeggen. Ik ben altijd bereid om de hand in eigen boezem te steken, daar gaat het niet om, maar laten wij hier niet de schuldvraag tot de primaire vraag verheffen, maar laten wij een politieke beoordeling van het proces als de belangrijkste inzet kiezen. Vervolgens kunnen wij dan wat mij betreft met een schone lei overgaan tot de orde van de dag.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw de voorzitter! Collega Van Bommel is gisteren ingegaan op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik heb de eer om als zijn plaatsvervanger op te treden, omdat hij ergens anders in de Kamer aan het werk is. Ik wil citeren uit de Handelingen van 21 juni 1995 in de vorm van een door één persoon opgevoerde dialoog tussen ene minister Jorritsma en ene Poppe. Het is wat moeilijk, want ik doe het voor het eerst.

'Minister Jorritsma-Lebbink: (...) De harde uitspraken staan in de PKB en die zijn gegeeld.

De heer Poppe (SP): (...) Als je de ontwikkeling ziet, is het toch veel logischer om nu tot de conclusie te komen dat het vroeger een grasveldje bij Amsterdam was vol papieren vliegtuigjes en dat het nu totaal anders is en dat wij nu moeten zeggen: het kan niet verder, een stop op de groei, stop Schiphol.

Minister Jorritsma-Lebbink: Die stop staat er nu op, want wij hebben nu een stop op de groei gezet.

De heer Poppe (SP): Nee, u hebt eerst nog ruimte voor verdubbeling.

Minister Jorritsma-Lebbink: Nee, wij hebben nu via het milieu grenzen aangegeven, waarmee er een stop op de groei zit. (...)

De heer Poppe (SP): Nog één opmerking. Wat er nu bij Schiphol komt, geeft technisch bezien qua faciliteiten de mogelijkheid om tot een grootte van 80 miljoen passagiers door te groeien.

Minister Jorritsma-Lebbink: Maar niet qua wetgeving.

De heer Poppe (SP): De milieugrenzen die u nu legt, zijn boterzacht.

Minister Jorritsma-Lebbink: Nee, die zijn keihard. (...) Wij hebben een keuze gemaakt en onze beslissing is net zo hard als welke beslissing u ooit had kunnen maken.'

Mevrouw de voorzitter! Dit het einde van dit optreden en van een opmerkelijke dialoog tussen de minister en een Kamerlid op 21 juni 1995. Inmiddels is gebleken, ook uit het rapport van de Algemene Rekenkamer, dat die Poppe toen in dezen het gelijk aan zijn zijde had. Daarmee zij gezegd dat de regering de Kamer toen lelijk in het ootje heeft genomen. Op zich is dat feitelijk een politieke doodzonde. Om herhaling te voorkomen dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de Algemene Rekenkamer in haar rapport 'Groeicijfers Schiphol' vernietigend oordeelt over het prognosemodel en de daaraan ten grondslag liggende gegevens, die de basis hebben gevormd voor het PKB-besluit uit 1995, met inbegrip van de dubbeldoelstelling;

  • - het milieu hierdoor als grote verliezer uit de bus is gekomen;

  • - uit het DHV-rapport 'Milieunormen Luchtvaart' (1998) blijkt dat de luchtvaart ten opzichte van andere vervoersmodaliteiten en de industrie sterk bevoordeeld wordt;

van mening, dat het principe 'gelijke monniken, gelijke kappen' ook bij milieu- en veiligheidsnormen voor de luchtvaart dient te gelden;

spreekt uit dat een verdere groei van de luchtvaart op Schiphol onacceptabel is, zolang de luchtvaart niet aan gelijkwaardige milieu- en veiligheidsnormen moet voldoen als andere vervoersmodaliteiten en de industrie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (26265).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Er was wat weinig publiek, maar voor een eerste try-out valt het mee.

De voorzitter:

Het krijgt ook brede verspreiding in de Handelingen, mijnheer Poppe.

De heer Van Walsem (D66):

Mevrouw de voorzitter! Het debat over Schiphol, de cijfers over Schiphol, de kwaliteit van de informatievoorziening over Schiphol: ik denk dat wij allemaal een zucht van verlichting zullen slaken als wij daar een punt achter zouden kunnen zetten. Dan weten wij namelijk waar wij aan toe zijn, ook wat betreft het verleden, en dat wij onze energie en aandacht kunnen richten op de toekomst. Het is echter toch noodzakelijk dat zo'n debat gevoerd wordt. Het rapport van de Rekenkamer is van zodanig belang dat het zeker de moeite waard was om daarover uitgebreid van gedachten te wisselen.

De kritiek van de Rekenkamer is lang niet mals. Ook van het debat van enkele maanden geleden over de informatievoorziening tussen april en juli 1998 zijn wij niet vrolijk geworden. Mijn fractie onderschrijft het rapport van de Algemene Rekenkamer. Op onderdelen zijn er enkele misverstanden, maar over het algemeen is het een goed rapport. Het blijkt dat er nogal wat schort aan de informatievoorziening van het kabinet en dat is bijzonder te betreuren. Uiteraard geloven wij niet in opzet.

Voorzitter! Ik was tijdens het AO van gisteren buitengewoon tevreden over het antwoord van minister Pronk. Hij erkende royaler dan de andere ministers dat het rapport van de Rekenkamer goed was en dat er dingen verkeerd waren gegaan. Ik neem aan dat alledrie ministers de aanbevelingen uit het rapport zullen overnemen, maar minister Pronk kwam op dit punt wat royaler en vertrouwenwekkender over. Ik hoop dat de andere ministers zich bij zijn woorden kunnen aansluiten.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Wij hebben gisteren uitgebreid over het rapport van de Algemene Rekenkamer gesproken. De Rekenkamer oordeelt terecht dat het besluit inzake Schiphol risicovol was, dat gekozen is voor het meest wenselijke scenario en dat de prognoses van Schiphol wel degelijk relevant waren voor de besluitvorming. In het rapport staat dat hiermee belangrijke tekortkomingen zijn aangegeven. Dit was de achtergrond van het oordeel dat ik gisteren namens de CDA-fractie over de informatievoorziening en de beleidsinformatie heb gegeven.

Voorzitter! De beantwoording van de bewindslieden stelde mij teleur. Ik breng dezelfde nuancering aan als collega Van Walsem. Ik had verwacht dat de bewindslieden gisteren ruiterlijk zouden erkennen dat de besluitvorming en de informatieverstrekking niet goed waren. Minister Pronk heeft het misschien niet letterlijk gezegd, maar uit zijn houding bleek wel dat het niet goed was gegaan en dat het op onderdelen beter moet. Wij staan in verband met Schiphol voor zeer belangrijke beslissingen. Met het oog daarop moet de informatievoorziening verbeterd worden om het vertrouwen van de burgers en van het parlement te krijgen.

Ik was teleurgesteld dat de minister van Verkeer en Waterstaat niet ruiterlijk heeft erkend dat de conclusies van de Rekenkamer in algemene zin onderschreven moeten worden en dat op grond daarvan de beleidsaanbevelingen overgenomen moeten worden. Ik vind dat enkele bewindslieden ruiterlijk hadden kunnen toegeven wat ik zojuist heb geformuleerd. Dit geldt met name voor de minister van Verkeer en Waterstaat, die beleidsmatig in eerste instantie aanspreekbaar en verantwoordelijk is. Deze minister heeft dus gisteren een kans gemist. Ik hoop dat de bewindslieden bij de afronding van dit debat de conclusies erkennen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik hoop ook dat zij die willen omarmen en van daaruit beleid willen voeren en aanbevelingen willen overnemen. Dan kunnen wij op een basis van vertrouwen de besluitvorming beoordelen en verder laten plaatsvinden.

De SGP-fractie heeft gisteren gezegd dat de relatie tussen de Tweede Kamer en de bewindslieden onder druk is komen te staan. Collega Van den Berg zei dat die relatie is geschaad door deze besluitvorming. Volgens mij is dat de kern van deze zaak. Het is de taak van de bewindslieden om het geschade vertrouwen weer te herstellen. De geloofwaardigheid van besluitvorming bij de burgers en de vertrouwensrelatie dienen hersteld te worden. Deze kans hebben de bewindslieden nu. Zij kunnen nu ruiterlijk erkennen dat de besluitvorming en de informatieverstrekking op een aantal onderdelen beter hadden gekund. Als zij dat doen, hebben zij de gemiste kans van gisteren hersteld en kunnen wij met vertrouwen verdergaan met de besluitvorming over Schiphol.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Mijn fractie had vurig gehoopt dat wij eindelijk een punt zouden kunnen zetten achter een discussie die ons al een aantal jaren bezighoudt en die naar mijn diepe overtuiging schadelijk is voor de goede verhouding tussen regering en parlement en voor het vertrouwen van de samenleving in de onderbouwing van zeer essentiële beslissingen. Hierbij is dus een heel groot belang in het geding. Ik heb de regering uitgenodigd om ruiterlijk te erkennen – een ruiterlijke erkenning schaadt nooit, maar siert altijd – dat het anders had gemoeten en dat het beter had gekund. Dat is overigens geheel in lijn met het rapport van de Algemene Rekenkamer, dus ik zeg hiermee niets nieuws. Zo'n erkenning zou, zeker voor mijn fractie, maar ook voor vele anderen, een basis van vertrouwen schenken voor de discussies die wij samen nog tegemoet gaan en voor de buitengewoon belangrijke beslissingen die op het dossier Schiphol nog moeten worden genomen.

Ik moet tot mijn spijt zeggen dat het overleg van gisteren echt een gemiste kans was. Met name de minister van Verkeer en Waterstaat sprak over het scenario dat er nu uit was gekomen en over de onvoorspelbaarheid van ontwikkelingen. Dat weten wij allemaal, dat weet ik nu en dat wist ik toen ook. Maar daar gaat het helemaal niet om. Over het meest cruciale punt heb ik gisteren weinig gehoord, namelijk de wijze waarop de Kamer werd geïnformeerd en had moeten worden geïnformeerd, ook over nieuwe ontwikkelingen en actuele feiten. Dat was altijd hetgeen bij dit dossier aan mij heeft geknaagd: het vertrouwen of werkelijk volledig was geïnformeerd en of dat niet anders en beter had gemoeten. Ik had gehoopt dat dit gevoel eindelijk eens zou worden weggenomen. De situatie is glashelder. De Algemene Rekenkamer heeft gewoon heel helder uiteengezet wat er al of niet goed is gegaan, dus laten wij dat met elkaar erkennen: zo is het en zo was het en zo gaan wij in de toekomst verder. Dan is deze discussie klaar en kunnen wij samen op een goede, verantwoorde en vertrouwenwekkende manier in de toekomst het vervolg daarvan aangaan. Dat is tot nu toe niet gebeurd. Ik moet eerlijk zeggen dat de benadering van de minister van VROM mij wel aansprak. Ik was het in grote lijnen met zijn betoog eens. Dat gaf mij wel een goede vertrouwensbasis voor discussies in de toekomst.

Ik nodig de kabinetsdelegatie nu ronduit uit om te erkennen wat er in het verleden niet goed is gegaan. Daar hoeven wij helemaal niet moeilijk over te doen. Dat kan volgens mij door met elkaar te zeggen dat de Algemene Rekenkamer de zaken juist heeft geanalyseerd en door daar 'ja' op te zeggen. Laten wij vervolgens de aanbevelingen voor de toekomst overnemen; daarmee zou een punt achter het verleden worden gezet. Dat lijkt mij voor alle Kamerfracties een heel relevante uitspraak, want hierbij is ook de controlefunctie van de Kamer in het geding. Ik kan mij dan ook haast niet voorstellen dat de uitspraak die door de heer Rosenmöller mede namens onze fractie aan de Kamer is voorgelegd, bestrijding oproept. Hopelijk geldt dat niet alleen voor de Kamer, maar ook voor de regering, juist in verband met het belang dat ik zojuist heb geschetst.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ik heb gisteren gezegd dat de VVD-fractie de tien aanbevelingen van de Rekenkamer goed vindt en van mening is dat zij wijsheid uitstralen en in beginsel zoveel mogelijk naar letter en geest moeten worden uitgevoerd. Ook voor het overige zou ik alleen maar in herhalingen van mijn inbreng van gisteren vervallen. Ik geloof dat ik de discussie over Schiphol nu eens moet beëindigen door niet te herhalen wat ik al eerder heb gezegd.

De voorzitter:

Het is in ieder geval heel vernieuwend om dat vanaf die plek, namelijk bij de interruptiemicrofoon, te zeggen.

Minister Netelenbos:

Voorzitter! Ik dank de Kamerleden voor de gemaakte opmerkingen. Ik ben het hartgrondig eens met al degenen die hebben gezegd dat wij een punt achter deze discussie moeten zetten en dat wij er met het oog op de toekomst, op basis van lessen die wij uit het verleden hebben geleerd, voor moeten zorgen dat wij de besluitvorming zo ordenen dat wij het gevoel hebben dat zij transparant en vertrouwenwekkend is, zodat wij greep krijgen op een uiterst complex debat.

De heer Rosenmöller heeft in zijn motie een verzoek gedaan met betrekking tot de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces. Wij hebben gisteren al gezegd dat wij het daar volstrekt mee eens zijn. In die zin is die motie, gelet op de reactie van de drie bewindslieden, gisteren al overgenomen. Er is enigszins gesuggereerd dat de bewindslieden het rapport van de Algemene Rekenkamer verschillend interpreteren, maar ik kan bezweren dat dit niet het geval is. Het 'actieve deel' van deze motie zullen wij dus uitvoeren; wij zijn het daar volstrekt mee eens en daar bestaat dus consensus over.

Met betrekking tot de oordelen in de tekst van de motie wijs ik erop dat wij gisteren ook hebben gesproken over tekstinterpretatie. Aan die discussie over het oordeel achteraf met betrekking tot de vraag of iets risicovol was – daar gaat het immers om, want wij weten allemaal dat het met de groeicijfers anders is gegaan – heb ik niets toe te voegen. Met het verzoek zijn wij het echter volstrekt eens. Ik vraag de heer Rosenmöller of dat een basis voor consensus is. De regering is het immers volstrekt eens met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Het oordeel over een hectische periode en over de vraag of iets wel of niet op tijd is gestuurd, is naar mijn mening niet de kern van het verhaal. Alle relevante stukken worden gestuurd; dat is mijn houding in het TNLI-debat. Het gaat daarbij om heel veel stukken. Ik heb gisteren al gezegd dat ik bereid ben om de Kamer de door haar gewenste rapporten – los van de reeds aanwezige halve meter aan stukken – over de rollen die gespeeld worden, de prognoses en scenario's te zenden. Er mag geen misverstand over bestaan dat wij zo met dit debat zullen omgaan, ook op basis van opgedane ervaringen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De kernvraag is of de regering de conclusies van het rapport van de Rekenkamer steunt.

Minister Netelenbos:

Het rapport van de Rekenkamer heeft een hoofdstuk waarin de reactie van de regering op de conclusies staat. Dat is onze reactie. Wij hebben daar natuurlijk ook met de Rekenkamer over gesproken. Ik kwam gisteren nog met een voorbeeld. Had het in de vervoersnota moeten staan dat er verschil van mening was over de prognoses tussen de sector en het kabinet of is een oplegbrief ook van waarde? Daar kun je over discussiëren. Het is een vereiste dat wij de Kamer goed informeren. Achteraf kun je natuurlijk zeggen dat het misschien wel beter was geweest als het in de vervoersnota had gestaan. Er liggen bij TNLI echter meer dan honderd basisstudies. Wat je dus doet, is ze samenvatten en versturen. Vervolgens komt er in de schriftelijke behandeling de vraag naar meer informatie. Het blijft natuurlijk altijd een afweging wat je stuurt. Wat stuur je in z'n geheel en wat stuur je teruggebracht tot een onderliggend rapport? Wij zijn het volstrekt eens over wat er in deze motie staat. De motie begint met 'van oordeel', maar dan zitten wij in het debat van gisteren. Dan moet ik toch wijzen naar onze reactie op de conclusies in het rapport van de Rekenkamer.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De aanbevelingen die in zo'n rapport staan, vloeien voort uit de analyse die de degene die het rapport schrijft, maakt. Die vertonen ook een samenhang met elkaar. Deze motie zegt niets anders dan dat er op basis van een aantal gegevens sprake is geweest van tekortkomingen. Dat behoeft derhalve verbetering in de toekomst. Het laatste zijn we met elkaar eens. Het gaat mij niet om tekstexegese. Het gaat mij niet om het laatste woordje. Wij zijn het eens over hoe we het doen, maar we moeten het er ook over eens zijn dat er tekortkomingen waren in het proces dat achter ons ligt. Dat verschaft mij het maximale vertrouwen dat wij gemaakte fouten niet herhalen.

Minister Netelenbos:

Ik ben het volstrekt eens met de formulering die de heer Rosenmöller nu kiest, namelijk dat je op basis van een aantal gegevens komt tot aanbevelingen, die voluit worden onderschreven, de één na de ander. Wat betreft de tekst bij de vijf gedachtestreepjes moet ik verwijzen naar het rapport van de Rekenkamer en naar de reactie van het kabinet op de conclusies van de Rekenkamer. Vertrouwen moet de heer Rosenmöller wel hebben. De informatievoorziening om te komen tot besluitvorming, ook de informatievoorziening over TNLI, is maximaal.

Wat het begrip 'relevantie' betreft, het is aan de heer Rosenmöller om te wegen wat hij relevant vindt. In die zin kun je soms met terugwerkende kracht zeggen dat men iets niet relevant heeft gevonden, dat bij nader inzien misschien wel relevant was. Dat was ook een van de onderwerpen in het debat. Er is gevraagd waarom het niet in de nota zelf is genoemd, maar alleen in de oplegbrief. Lessen worden er geleerd. Dat betekent dat de verwijzing, de voetnoten en de inhoudsopgave allemaal in de nota's staan. Dat is de ervaring. Zoals de heer Rosenmöller het zojuist formuleerde, ben ik het er volstrekt mee eens. Ik ben het volstrekt eens met het actieve deel van de motie, met de tekst na 'van mening' en 'verzoekt'. Als de heer Rosenmöller de conclusie nog in een containerbegrip formuleert, is het helemaal prachtig.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De kernvraag die ik op een bevredigende manier beantwoord wil hebben, is of de regering vindt dat er met betrekking tot het proces van beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de PKB tekortkomingen waren.

Minister Netelenbos:

Gaat het om de informatieverstrekking?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het gaat om twee elementen. De woorden komen ook rechtstreeks uit het rekenkamerrapport. Het gaat om de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de PKB. Het is allemaal geciteerd uit het rapport van de Rekenkamer. Deelt de regering de mening die is verwoord in deze motie, dat met betrekking tot de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de PKB tekortkomingen bestaan?

Minister Netelenbos:

Ik verwijs naar de letterlijke tekst van de motie. Met wat u aan ons vraagt te doen, ben ik het volstrekt eens. In die zin is de motie overbodig. Ten aanzien van het omgaan met de conclusies verwijs ik naar het rapport van de Rekenkamer. Met wat u mondeling toelicht en comprimeert, ben ik het ook eens. Ten aanzien van wat u uit elkaar rafelt achter vijf gedachtestreepjes, moet ik weer verwijzen naar de opmerking die in het rapport van de Rekenkamer staat.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Maar als de motie zou luiden...

De voorzitter:

Het is wel een beetje een herhaling van zetten, mijnheer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het is, anders dan gisteren, gericht op het bereiken van overeenstemming. De minister van Economische Zaken kan zuchten en steunen, maar dat is in ieder geval mijn inzet en zo zie ik ook de inzet van de minister van Verkeer en Waterstaat.

Wat is het oordeel van de minister, als het eerste deel van de motie zouden luiden: 'van oordeel, dat de Algemene Rekenkamer een waardevol rapport heeft gemaakt over dit proces', waarna de vijf puntjes in algemene termen worden geformuleerd, de mening blijft staan dat 'de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de PKB Schiphol tekortkomingen vertonen en derhalve verbetering behoeven' en dit gevolgd wordt door het dictum? Ik heb er vijf puntjes uitgehaald, maar er zijn er ook tien of drie uit te halen, en je kunt het ook in algemene termen omschrijven. Daar wil ik met collega's over spreken.

Minister Netelenbos:

Ik zou eerst willen zien wat er op papier komt. Laten wij afspreken dat u een nieuwe motie maakt, waarna ik mijn reactie geef. U wilt een precies debat. Dat wil ik ook. Ik nodig u dus van harte uit om na ommekomst van deze discussie dat precies op te schrijven.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dit betekent dat de motie zoals zij nu luidt helaas voor het kabinet...

Minister Netelenbos:

Nee, ik zeg dat wij gaan doen wat u ons vraagt. Met de actie die u van ons vraagt, ben ik het volstrekt eens. In die zin is de motie overbodig. Ik vrees dat, als u de motie aanpast, zij ook overbodig is.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Nu nodigt u mij uit een overbodige motie in te dienen. Ik vraag om een oordeel van de regering over het proces dat achter de rug is. Als ik dat niet kan krijgen, moet de motie maar gewoon in stemming komen.

Minister Netelenbos:

Wat u aan ons vraagt, gaan wij doen. Meestal zeggen de indieners dan: dat is prima, wij trekken de motie in. Dat doet u niet. U wilt de tekst aanpassen. Ik wil die tekst dan zien, voordat ik een reactie geef. Dat lijkt mij juist. Wij zitten met z'n drieën achter deze tafel en wij moeten nagaan hoe wij ermee omgaan. Ik vraag u de ordelijke procedure te hanteren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat vind ik volstrekt terecht. U zegt: wat de motie vraagt, gaan wij doen, maar voor hetgeen de motie vindt, verwijs ik naar de mening van de regering bij het rapport van de Rekenkamer. Dan ziet de regering het, blijkt nu, anders dan zoals het in de motie staat. Ik zou een maximale inspanning willen doen om met een oordeel over het verleden en het belang onderkennend van de toekomst dat proces af te ronden en niet overbodige moties te maken, want daar heeft niemand belang bij.

Minister Netelenbos:

Ik ben het volstrekt met u eens dat het een waardevol rapport is.

De voorzitter:

De orde vereist dat dit een tweeminutendebat is hetgeen de afhandeling is van iets wat in een x-aantal uren – het aantal zal ik maar niet noemen – met elkaar gewisseld is.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik wil eerst een opmerking maken over het al of niet overbodig zijn van de motie. Ik wijs erop dat het een goed gebruik is dat de Kamer over rapporten die door haar zijn gevraagd en haar zijn aangeboden, een oordeel geeft. Dat moet niet aan de regering, maar aan de Kamer zelf worden voorgelegd, denk ik, maar dat terzijde.

Ik vraag mij af waarom nog zoveel woorden nodig zijn. Ik heb begrepen dat de minister heeft gezegd: ik ben het ook eens met wat onder 'van mening' staat.

Minister Netelenbos:

Retrospectief ben ik het daarmee eens.

De heer Van den Berg (SGP):

Dat is voor mij heel essentieel. Ik vraag mij af waarom u dat gisteravond niet hebt gezegd. Toen was u heel ontwijkend. Als u erkent dat u het eens bent met wat staat onder 'van mening' en de Kamer deze uitspraak doet, zijn wij wat mij betreft klaar.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Reitsma nog het woord wenst voor het doen van een mededeling, waarop de minister dan weer kan reageren.

De heer Reitsma (CDA):

De kern van de vraag is zojuist door de heer Van den Berg al verwoord. Als de minister daar nu gewoon 'ja' op zegt, kunnen we direct een punt achter deze vergadering zetten.

De voorzitter:

Wenst de heer Poppe ook nog mee te doen aan deze ronde?

De heer Poppe (SP):

Ik heb begrepen, ook nu weer, dat de regering de aanbevelingen van de Rekenkamer overneemt, maar niet de conclusies. Ik vind dat merkwaardig. Als medeondertekenaar van de motie kreeg ik zo-even de indruk dat de heer Rosenmöller het daarin verwoorde oordeel een beetje begon uit te kleden. Dat schijnt echter niet het geval te zijn. Als dat wel zo is, heb ik daar grote bezwaren tegen.

Minister Netelenbos:

Of de heer Rosenmöller zijn eigen motie uitkleedt, beoordeelt hij zelf maar. Over de het gedeelte 'van mening' en over het deel 'verzoekt' heb ik gezegd wat ik gezegd heb. Daar zijn wij het volstrekt mee eens. Uiteraard retrospectief, en actief doende wat de aanbevelingen zijn van de Algemene Rekenkamer. Wij zijn het er zeer mee eens dat het een waardevol rapport is. Als dat het dictum van de motie wordt, kunnen wij haar ook zo overnemen. Ze blijft dan overbodig, maar dan is het op zichzelf een goede motie.

In zijn motie op stuk nr. 6 spreekt de heer Poppe in resolute termen als 'vernietigend' en 'onacceptabel'. Het zal hem niet verbazen dat ik aanvaarding van deze motie ontraad.

Kort wil ik nog ingaan op de opmerkingen van de heer Reitsma. In zijn betoog spreekt hij eerst over algemene conclusies. Vervolgens spreekt hij dan over het erkennen van de conclusies en over het omarmen van de conclusies. Daar ging het gisteren ook over in het debat. Bij het leren van lessen uit het verleden wordt het daardoor erg moeilijk om het gevoel te hebben dat wij hier allemaal hetzelfde vinden. Waar het gaat om algemene conclusies, verwijs ik naar het rapport van de Algemene Rekenkamer en de reactie die erin staat. Die worden in het algemeen onderschreven, maar aan sommige specifieke zaken wordt een ander oordeel gegeven. Doordat het woordgebruik voortdurend iets van zwaarte wisselt, ontstaat het gevoel dat wij niet steunen waarover de heer Reitsma zich zorgen maakt. Op zichzelf lopen wij volgens mij echter vaker met elkaar in de pas dan nu naar voren wordt gebracht en wordt geconcludeerd.

Voorzitter! Mijns inziens heb ik de opmerkingen van de heer Van den Berg al beantwoord.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Ik zal niet op de moties ingaan, want dat heeft collega Netelenbos al namens het kabinet gedaan. Wel veroorloof ik mij nog een enkele opmerking over wat de heer Van den Berg naar voren bracht. Ik vind dit een heel serieus debat en ik voel mij dan ook bepaald aangesproken als de heer Van den Berg – enkele anderen deden dat ook in andere woorden – de kwestie van het vertrouwen aan de orde stelt. Het ligt dan wel niet vast in een motie, maar het is wel uitgesproken. Dat vind ik een heel serieuze aangelegenheid. De heer Van den Berg sprak over het vertrouwen tussen regering en parlement. Ik geloof niet dat ieder lid van dit parlement hem dit zal naspreken, maar wanneer hij bedoeld heeft te zeggen dat thans de vertrouwensrelatie met enkele fracties – met name die waarvoor hij sprak – is geschaad, dan vind ik dat op zichzelf zeer betreurenswaardig. Als dat wordt uitgesproken, moet daarop een antwoord volgen. Zo gaan regering en Kamer met elkaar om. Ik heb goed begrepen dat het de heer Van den Berg bij het benoemen van de geschade vertrouwensrelatie niet zozeer gaat om de beleidskeuze die het kabinet heeft gemaakt, maar om de onderbouwing van het beleid door middel van het verschaffen van informatie en om het besluitvormingsproces. Welnu, ik stel gewoon vast dat het in het belang is van de regering en van alle fracties in het parlement dat voor een goede discussie over beleidskeuzes, voornemens en anderszins alternatieven, de informatie die daaraan ten grondslag ligt en het proces zeer goed moeten worden onderbouwd. Alleen zo kunnen wij komen tot duurzame beslissingen die uiteindelijk gedragen worden door de meerderheid van het parlement en niet van de ene dag op de andere weer omver kunnen worden gekegeld, en die via het parlement ook een draagvlak in de samenleving hebben. De heer Van den Berg had het namelijk ook over de vertrouwensrelatie met de samenleving.

Voorzitter! Daarom wijs ik nogmaals op de laatste paragraaf van de brief van het kabinet, ondertekend door deze drie ministers, in reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik heb mij gisteren niet zozeer vermeid in een discussie over het eerste deel van die brief, ik heb met name gewezen op het laatste deel van de brief. Ik herhaal dat wij drieën die tekst zelf geschreven hebben, het is geen ambtelijke tekst waar wij een paraafje bij hebben gezet. Daarin staat dat volledige, transparante informatie nodig is over de onzekerheden en de risico's, maar ook over alternatieven, opdat er een zo goed mogelijke discussie over het beleid kan worden gevoerd. Daarvoor zetten wij ons in. Dit zou op basis van een analyse van het verleden door een gerespecteerd lichaam als de Rekenkamer niet nodig zijn, als je ook met inachtneming van de kanttekeningen die je wel eens bij een enkele analytische conclusie zet, niet gemerkt had dat er in het verleden aan de andere kant van de tafel geconstateerd was dat de zaak niet transparant genoeg was en dat er onvoldoende informatie was, waardoor het draagvlak uiteindelijk te klein was. In dit opzicht is het dus niet zo goed gelopen en dat hebben wij allemaal in onze eigen woorden gezegd. Als je gesprekspartner vindt dat het niet zo goed gelopen is, dan houd je daar rekening mee en dan ga je je nog meer inzetten.

Ik vond dit debat een goede gelegenheid om een punt te kunnen zetten achter deze geschiedenis, die een aantal jaren heeft geduurd. Er is nu immers een nieuwe fase begonnen. En ik meen dat wij gisteren alledrie hebben gezegd dat er in deze nieuwe fase een nieuwe aanpak is gekozen. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen de uitkomsten van de vliegbewegingen binnen het keurslijf te brengen van de politieke grenzen die wij op basis van overwegingen van milieu en veiligheid willen stellen. Dit zullen wij doen met maximale transparantie van de gegevens die daaraan ten grondslag liggen. Het kabinet wil dus beleidsvoornemens produceren die uiteindelijk een draagvlak in de gehele samenleving kunnen vinden.

Voorzitter! Ik maak deze opmerkingen in de wetenschap dat mijn collega's ze onderschrijven en in dit opzicht kan ik ook uitstekend met hen samenwerken, juist in de nieuwe fase die onlangs is begonnen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De minister heeft gezegd dat mijn motie door de minister van Verkeer en Waterstaat namens het kabinet besproken is, maar ik zou hem er toch nog een vraag over willen stellen. Er staat in de motie dat er sprake moet zijn van gelijkwaardigheid van milieu- en veiligheidsnormen voor vervoersmodaliteiten en industrie, wat de luchtvaart betreft. Gelijke monniken, gelijke kappen. Is de minister werkelijk het standpunt toegedaan dat de luchtvaart ruimer bemeten moeten worden dan andere vervoersmodaliteiten en de industrie, als het gaat om veiligheids- en milieunormen? Zo ja, waarom dan?

Minister Pronk:

Ik wil hierover graag discussiëren met de heer Poppe, maar het oordeel over de motie is al uitgesproken, namens het totale kabinet. Dat betekent: gelijke monniken, gelijke kappen. Over een zo korte formulering als in de overweging is gekozen, heb ik echt een discussie nodig, voordat ik kan zeggen dat ik begrijp wat er precies wordt bedoeld. Ik ga die discussie niet uit de weg, maar naar mijn mening is het niet het onderwerp van het debat van vandaag.

De heer Poppe (SP):

De minister gaat het debat niet uit de weg. Dat is prachtig. Wij zullen de discussie blijven aangaan, zoals ik al vaker heb gedaan in de Kamer. Zegt de minister dat milieu- en veiligheidsnormen voor de luchtvaart inderdaad vergelijkbaar moeten zijn met die voor andere vervoersmodaliteiten en de industrie? Dat begrijp ik namelijk uit zijn antwoord.

Minister Pronk:

Het oordeel over de motie is uitgesproken. Ik ga nu niet in op individuele passages uit deze motie, temeer daar ik eerlijk gezegd de bedoelde passage niet helemaal begrijp tegen de achtergrond van hetgeen er verder staat. Een motie is voor mij toch ook een tekst die moet worden geplaatst in de context van een debat dat daarover is gevoerd. Ik kan de motie niet plaatsen in het desbetreffende debat. Ook daarom wil ik mij op dit moment van een oordeel over onderdelen van de motie onthouden.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Volgens mij verandert het antwoord niet als u de vraag nog een keer stelt.

De heer Poppe (SP):

Ik ga geen vraag stellen. Deze motie is bedoeld om echt definitief een punt achter de oude discussie te zetten, zodat wij met gelijke monniken en gelijke maatstaven opnieuw kunnen beginnen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik kan uitermate kort zijn. Natuurlijk leer je van elke procedure. Dat is maar goed ook. De Algemene Rekenkamer heeft ons daarbij zeer goed geholpen. Zij heeft een flinke analyse gemaakt van de manier waarop je in de toekomst de zaak beter kunt organiseren dan in het verleden is gebeurd. Ik heb daar best een paar lessen uit getrokken. Ik denk dat dit voor ons allemaal geldt. Wij hebben dat ook volmondig onderschreven. Dat is ook van belang, omdat wij nu weer voor een heel grote beslissing staan. Je hoopt elke keer dat je het bij een beslissing die volgt op een andere, beter zult doen dan de keren daarvoor.

Voor het overige onderschrijf ik volledig de woorden die de heer Pronk en mevrouw Netelenbos hebben gesproken.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! In een ultieme poging de motie aan te passen zonder de waarde ervan te verminderen, heb ik de motie gewijzigd.

De voorzitter:

De motie-Rosenmöller c.s. (26265, nr. 5) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien de waardevolle analyse en conclusies van het rapport van de Algemene Rekenkamer;

van mening, dat de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de PKB Schiphol tekortkomingen vertonen en derhalve verbetering behoeven;

verzoekt de regering de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, gericht op verbetering van de beleidsinformatie en het besluitvormingsproces rondom de toekomst van de luchtvaartinfrastructuur, over te nemen en uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze gewijzigde motie is voorgesteld door de leden Rosenmöller, Reitsma, Van den Berg en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (26265).

Ik vraag de minister van Verkeer en Waterstaat hierop te reageren. Het is een wat bijzondere procedure, maar het lijkt mij de beste voor dit moment.

Minister Netelenbos:

Voorzitter! Waar het gaat om het 'van oordeel', laten wij het oordeel over aan de Kamer. Wat betreft het 'van mening' en het 'verzoekt' zijn wij het ermee eens. In die zin vinden wij dat onderdeel dus overbodig. Wij nemen het mee in ons beleid.

De voorzitter:

Ik weet wat de heer Rosenmöller nu gaat vragen en dus help ik hem even. Uw conclusie over de motie is dus dat u het oordeel aan de Kamer overlaat?

Minister Netelenbos:

Ja, voorzitter.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen aan het eind van de vergadering over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 18.35 uur

Naar boven