Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet 19..) (25621) (plenaire afronding).

(Zie wetgevingsoverleg van 18 februari 1998.)

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat er enkele malen een uitvoerig wetgevingsoverleg heeft plaatsgevonden. Daarom heb ik mij enigszins verbaasd over enkele spreektijden voor deze plenaire afronding. Wij zullen zien!

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Crone (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik zal proberen zo weinig mogelijk te herhalen wat reeds in het wetgevingsoverleg is gezegd, met name wat de technische kant betreft. Het is natuurlijk wel zaak dat wij de politieke hoofdpunten hier kunnen weergeven en bediscussiëren. Dat is bepalend voor de vraag of wij wel of niet kunnen instemmen met het wetsvoorstel.

Meer marktwerking biedt grotere kansen op meer efficiency in de elektriciteitssector. De keuzevrijheid voor grote én kleine klanten wordt daarmee vergroot. Bovendien kunnen betere milieuvoorzieningen worden getroffen. Dat zal niet vanzelf gaan. Op vier punten zullen randvoorwaarden moeten worden gesteld. Anders wordt marktwerking juist een verkeerd proces met meer verliezers dan winnaars. In de eerste plaats is echte marktwerking vereist. Dat betekent: geen verkapte marktwerking, geen machtsmisbruik en geen verkapte monopolies. In de tweede plaats moeten er sociale randvoorwaarden geregeld zijn, zoals de prijs en de leveringsvoorwaarden voor de zwakkere marktpartijen. In de derde plaats moeten de milieueisen, zeker voorzover zij niet binnen de winstdoelstellingen van de marktpartijen vallen, goed geregeld zijn. In de vierde plaats zal de internationale context goed geregeld moeten zijn. Wij hebben belang bij een grote en sterke nationale productiesector, wat zowel productie als handel betreft. Dat is goed voor de werkgelegenheid en de productie. Maar stroom is van levensbelang voor het hele maatschappelijke leven. Wij kunnen ons niet afhankelijk maken van wat er over de grenzen gebeurt. Zelfs bij het wereldkampioenschap schaatsen, vorige week, werd de elektronische meting even gemist. Dat willen wij toch niet!

Voorzitter! Ik loop deze vier punten langs. Allereerst vraag ik of wij het wel over een echte marktwerking hebben. Of wordt hier een staatsmonopolie of publiek monopolie, een nutsfunctie, omgezet in private monopolies? Dat zou natuurlijk niet moeten. Wij hebben een aantal voorzieningen getroffen, aanvullend op het wetsvoorstel. Zo hebben wij allereerst de scheidslijnen tussen producenten, netbeheer en vergunninghouders verder verduidelijkt. Met name de netbeheerder, bestuur en raad van commissarissen zullen echt onafhankelijk zijn van de aandeelhouder, maar ook van de producenten en de leveranciers. Dat zijn wezenlijke elementen van een amendement dat ik heb ingediend. Als de overblijvende natuurlijke monopoliepositie, met name het netbeheer dat iedereen nodig heeft, niet zonder discriminatie of zelfs de schijn van discriminatie kan functioneren, dan zal er nooit sprake zijn van echte marktwerking. Het amendement op stuk nr. 42 is voor ons van wezenlijk belang. Mocht ondanks alle scheidingen en afspraken toch blijken dat er misbruik wordt gemaakt van de invloed van een van de aandeelhouders, producenten of leveranciers, of van een relatie met het netbeheer, dan zullen wij alsnog op basis van de evaluatie kiezen voor een structuur-NV.

Een ander aspect van de marktwerking, waarmee wij van harte instemmen, is dat de DTE (dienst toezicht elektriciteitssector) op zo kort mogelijke termijn als kamer bij de NMA zal worden ondergebracht. Dat is inderdaad verstandig, omdat de dienst dan op afstand staat van de minister. Er kan dan niet meer de schijn zijn van beleidsbeïnvloeding op verkeerde gronden. Uiteraard blijft altijd de bevoegdheid van de minister om in de sector aanwijzingen te geven, maar dat moet dan transparant zijn. De toezichthouder ziet toe op de uitvoering en is soms ook uitvoerder. Ik vraag de minister zijn visie te geven op dit traject van invoering en overgang van de DTE in oprichting naar de kamersituatie bij de NMA. Hoe snel kan eigenlijk de DTE gaan functioneren? Dit heeft ook te maken met datgene waarover ik straks zal spreken: de onderhandelingen in de GPB-sfeer.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Het verbaast mij dat de heer Crone alles zo gemakkelijk onderbrengt bij de Nederlandse mededingingsautoriteit. Hij denk dat op die manier alles beter zal functioneren. Misschien moet over twee, drie jaar iemand opkomen voor de kleinverbruikers. Kan die NMA dat dan wel doen? Er is dan toch een zaak voor de minister en de leden van het parlement. Die moeten toch wat doen als zij merken dat er iets verkeerd gaat.

De heer Crone (PvdA):

Tot 2007 blijft natuurlijk de minister de tarieven voor de kleinverbruikers vaststellen. Alleen, het toezicht op het functioneren van bijvoorbeeld de marktpartijen en het netbeheer blijft de DTE doen. Die moet in principe onafhankelijk zijn. Die zal ook niet opgaan in de NMA, maar zij wordt een kamer van de NMA. Dus zij blijft een gespecialiseerde toezichthouder. Je moet wel kiezen: je maakt de DTE volstrekt onafhankelijk, je laat die onder de verantwoordelijkheid van de minister vallen of onder die van de NMA. Dat zijn de drie smaken. Ik vind het het beste als de DTE onder de NMA komt te vallen, want dan wordt het meest gegarandeerd dat wederzijds de kennis wordt gebruikt. Dan krijg je ook de nodige afstemming. Je moet namelijk voorkomen dat de bedrijven als het ware gaan winkelen en proberen of bij de NMA niet meer mag dan bij de DTE of omgekeerd. Dus er moet afstemming zijn over het te voeren beleid. De constructie van een DTE als kamer van de NMA is dan beter. Die heeft dan voordelen.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Twee punten kunnen echter zorgen voor spanning bij het ontstaan van marktwerking, of die nu geconditioneerd is of niet. Die twee punten zijn: de duurzaamheid en de positie van de kleinverbruikers, het sociale aspect. De zorg voor die punten zou toch niet bij de mededingingsautoriteit in handen moeten zijn? Die houden zich daar toch niet mee bezig. Zoiets is een zaak voor de overheid, bijvoorbeeld voor de minister.

De heer Crone (PvdA):

Daarom zei ik zojuist ook dat de minister altijd bevoegdheden zal behouden om allerlei zaken te regelen. Dat wordt nu ook wettelijke geregeld. Ik denk aan beroepsprocedures als het net niet goed beheerd worden. Ook het geven van aanwijzingen wordt voor een deel door de minister gedaan. De DTE heeft echter een zelfstandige bevoegdheid. Die moet voorkomen dat verkeerde machts- of monopolieposities ontstaan. Zij moet zorgen voor gelijke marktposities. Het een vult het ander dus aan en voorkomt dat er een vacuüm valt. Mocht er toch een vacuüm zijn, dan zeg ik: geeft u het maar aan, dan regelen wij iets. Ik heb nu echter de indruk dat, gelet op alle amendementen, alles redelijk is geregeld. Er is overigens ook geen sprake van marktwerking, maar van geconditioneerde marktwerking. Ik geloof überhaupt niet dat ongeconditioneerde marktwerking bestaat. Daar komen ze nu in Rusland ook achter.

Voorzitter! Een derde punt is dat er in de concurrentiesfeer natuurlijk geen dominante, monopoloïde machtsblokken mogen ontstaan, noch bij de productie noch bij de levering. Het GPB kan zo'n potentieel gevaar worden als of de internationale concurrentie onvoldoende is – internationale concurrentie zou namelijk ook een prikkel voor het GPB moeten zijn – of als de nationale concurrentie ontbreekt, bijvoorbeeld van onafhankelijke producenten of in verband met een warmtekrachtkoppelingsinstallatie, in welke vorm dan ook opgezet, duurzame energie, energiebesparingsopties en dergelijke. Ook energiebesparing vormt concurrentie. Daardoor hoeft men namelijk minder te produceren. Het GPB kan het monopolie krijgen, omdat het een enorme financiële reserve opbouwt. Dat willen we ook. We willen dat dat bedrijf solvabel wordt. In het wetgevingsoverleg heb ik al voorgerekend dat een jaarlijkse cashflow van 1 mld. niet overdreven zou zijn zonder dat daar goede investeringen tegenover staan. Voor de GPB-directie wordt dan de verleiding erg groot om met strategische prijsonderbieding de concurrenten uit de markt te houden. Daarvoor is in de ESB gewaarschuwd. Ook de heftige taferelen die er nu zijn, kennelijk vanwege de verstromingscontracten, wil ik in dit kader bespreken, want die contracten beperken op zichzelf de machtspositie van het GPB. Het werken met verstromingscontracten betekent dat het GPB niet 70%, maar 50% marktaandeel heeft. De verstromingscontracten zullen namelijk als marktaandeel van de vergunninghouders, de distributiebedrijven, gaan gelden. Dat is dan prima, maar dan dient wel een faire prijs aan het GPB te worden geboden. Anders krijgen wij het omgekeerde, namelijk dat de distributiebedrijven een te sterke marktpositie innemen, daardoor een zeer lage prijs kunnen bieden en het GPB uitknijpen, ten faveure van hun eigen winstpositie. Waarvoor zou die winstpositie weer worden gebruikt? Graag wil ik weten wat de visie van de minister hierop is. In de brieven van EnergieNed en andere bedrijven komen beide aspecten aan de orde. Als het om het onderhandelen over het geld gaat, zal de waarheid wel in het midden liggen, maar ik wijs erop dat hier twee partijen toch een marktpositie proberen in te nemen. Zeker in het kader van het aannemen van deze wet is belangrijk te weten hoe wij in dezen het toezicht kunnen uitoefenen. Er is nog geen DTE. Wat kan de minister dan eventueel doen? Kan hij bijvoorbeeld het vennootschapsbelastingtarief alsnog wijzigen als wij morgenmiddag de wet vaststellen, maar de eindstemming in de Eerste Kamer nog niet heeft plaatsgevonden? Hij kan bovendien altijd ingrijpen via het vaststellen van het kleinverbruikerstarief. Mochten de distributiebedrijven een onevenredig prijsvoordeel halen, dan moet dat terugkeren in het kleinverbruikerstarief, zodat de monopoliewinsten van de ene of andere speler in de sector worden afgeroomd. Dat is van groot belang, omdat het GPB nu door een sterke miljardeninjectie van de algemene middelen en de kleinverbruikers op poten wordt gezet. Dat geld mag wat ons betreft op geen enkele wijze in het geding komen. Er is op papier nog niet eens zoveel over marktwerking geregeld, maar je moet voortdurend in de gaten houden of er wel voldoende marktwerking is en of er voldoende, liefst inherente countervailing powers zijn.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Als je de brief goed leest, dan blijkt toch dat het gaat om het gevecht om het geld. Er staan geen bedragen in, maar het zal toch duidelijk dat de berichtgeving niet ver van de waarheid af zat. De heer Crone vraagt wat de minister ervan vindt, maar wat is zijn eigen oordeel, ook over de koppeling aan deze wet? Er liggen meerdere koppelingen. De minister heeft een koppeling aangebracht via artikel 68, de aanvullingen. Er is een koppeling gelegd via de brief aan de Eerste Kamer, waardoor de zaak in discussie is geraakt. Er is ook een koppeling gelegd door de uitspraken van andere leden van de Kamer. De heer Remkes had het over chantage van de Kamer. Dat ging weliswaar over een ander onderwerp, maar het had ook met het GPB te maken. Vindt de heer Crone dat wij wel kunnen stemmen over de wet, als wij geen helderheid hebben? Je kunt wel zeggen dat de Eerste Kamer nog wat kan doen, maar wij hebben de verantwoordelijkheid om niet in een gapend gat te springen. Wat vindt hij er zelf van?

De heer Crone (PvdA):

Ik vind dat wij in de wet een structuur voor de lange termijn moeten regelen waarin dergelijke problemen niet kunnen voorkomen. Ik zie op zichzelf geen reden om bij enige vorm van onenigheid in de sector niet over de wet te stemmen. Ik wil wel weten, als bijvoorbeeld uit deze onderhandelingen een verkeerd resultaat zou komen – ik hoor straks hoe de minister daarover denkt – welke instrumenten er dan nog zijn voor de minister en de Kamer. In deze wet regelen wij de geleidelijke invoering van de vennootschapsbelasting, de bakstenenproblematiek en dergelijke. Wij staan bijvoorbeeld toe dat in het kleinverbruikerstarief een opslag zit om het vermogen van het GPB op peil te brengen, om bakstenen te regelen. Als dit geld niet bij het GPB blijft, maar via dit contract naar de distributiebedrijven gaat, dan moeten wij daarop kunnen terugkomen. Kan dat bijvoorbeeld tussen de stemming hier en in de Eerste Kamer? Kan het op een andere manier of kan het niet? Als er helemaal niks kan – daar ga ik niet van uit – dan krijg je een nieuwe situatie.

De heer Lansink (CDA):

Wat zou u denken van een horizonbepaling in de wet om dit probleem te lijf te gaan? Het heeft natuurlijk wel degelijk ook met de bakstenen te maken. Het heeft te maken met de vraag hoe je op langere termijn het GPB ziet functioneren; u sprak zelf over de cashflow. Dan kunnen wij hier toch niet doen alsof er niets aan de hand is, als wij vervolgens over een maand moeten vaststellen dat zowel de constructie zelf met distributiebedrijven die aandeelhouder zijn als de financiële regeling niet goed is. Ik vind dat als medewetgever een onverantwoorde toestand.

De heer Crone (PvdA):

Ja, maar u suggereert dat wij meer mogelijkheden zouden hebben als wij maar niets doen in de Kamer en de wet niet vaststellen. Dat betwijfel ik. Ik wil met u op basis van het debat die afweging maken. Het is nu niet helemaal helder.

De heer Lansink (CDA):

Het is niet helemaal helder. De sector heeft vanaf december, toen wij de eerste brief kregen van de minister, kans gehad om een overeenkomst te sluiten die men aan ons had kunnen voorleggen. Het is mij opgevallen dat men ons wel wist te vinden voor amendering en dergelijke, maar niet voor informatie over de stand van zaken. Dat vind ik toch verbazingwekkend. Het had bij wijze van spreken ook vertrouwelijk gekund, als je niet mag meeonderhandelen. Omdat er zoveel tijd is geweest om tot overeenstemming te komen, vind ik dat wij de sector best nog een week de tijd kunnen geven voordat wij overgaan tot stemming over het wetsvoorstel.

De heer Crone (PvdA):

Ik deel uw zorg. Ik verwacht ook een antwoord van de minister. Op basis daarvan kunnen wij pas definitief een stap verder zetten.

Het vierde punt tegen een eventueel monopoliemisbruik en ten faveure van echte concurrentie betreft de verhouding tussen privatisering en liberalisering. Vorige week verscheen in Engeland een evaluatie waaruit bleek dat de privatisering die daar vooruitliep op liberalisering, vele miljarden heeft gekost. Wij kunnen daarvan leren. Hier moeten wij ervoor zorgen dat het proces van liberalisering is afgerond zonder risico's van machtsmisbruik, met name door privatisering. Wij steunen dan ook van harte de amendementen van mevrouw Jorritsma om de minister gedurende het hele tijdvak totdat de liberalisering is voltooid, instemmingsrecht te geven bij de privatisering van het GPB op kortere termijn en het netwerk en de vergunninghouders op langere termijn. Dan kan de minister bepalen of de stappen met betrekking tot de privatisering, die aan de orde zouden kunnen komen, niet vooruitlopen op de liberalisering.

Het vijfde punt betreft het voorkomen van machtsmisbruik en het afwentelen van de kosten daarvan op de zwakste partijen in de markt. In dat kader zal de tariefstelling voor met name de beschermde gebruikers, de kleinverbruikers, door de minister plaatsvinden. Dat is een zeer scherpe beschermingsconstructie. Als het tarief goed laag wordt vastgesteld, op basis van de reële kosten, dan zal geen marktpartij de kosten kunnen afwentelen op de kleinverbruikers. Vandaar ook dat wij er vanaf het begin met kracht voor hebben gepleit om de kleine klant voluit het recht te geven op een evenredig aandeel van de efficiencywinst die in de gehele sector kan worden geboekt.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De minister stelt de prijzen voor kleinverbruikers vast, maar dit is eindig. Dit duurt tot 2007, maar dat is in feite niet zo heel erg lang. Stel dat een grootschalig productiebedrijf kan aantonen dat het door omstandigheden, veel concurrentie van buiten, veel grootverbruikers stappen naar het buitenland, hogere kosten krijgt en dat dus de tarieven omhoog moeten, omdat anders het faillissement volgt. Denkt de heer Crone dan ook niet dat een pragmatische minister dan zegt: jammer, het is niet anders, maar de tarieven moeten omhoog? Dan moeten de kleinverbruikers echter het gelag betalen. Hoe denkt de heer Crone dat te voorkomen?

De heer Crone (PvdA):

De heer Poppe veronderstelt blijkbaar dat er nu geen sprake is van import en van concurrentie met het buitenland. Onder andere door import uit het buitenland en door nationale productie, bijvoorbeeld warmtekracht, hebben wij echter al een enorme overcapaciteit. Die verdwijnt niet. Sterker nog, door deze wet en de reciprociteitsformule ontstaat er eindelijk een level playing field, in die zin dat alleen gelijke partijen met elkaar mogen handelen over de grens heen. Dat biedt ten principale een betere uitgangspositie. In deze markt is dus sprake van bijzonder veel overcapaciteit, misschien omdat er geen marktwerking was, maar omdat er sprake was van een centraal gepland systeem, in een overigens feitelijk bewegende technologie en economie met betrekking tot de elektriciteitssector. Ik verwacht niet dat, als wij zonder meer een nutssector houden, de prijs omlaaggaat. Integendeel, dan zijn er ook heel veel kosten te verwachten.

De heer Poppe (SP):

De heer Crone gaat voorbij aan mijn vraag. Ik heb het niet over prijzen die omlaaggaan. Ik heb het over prijzen die omhooggaan. De wederkerigheid is nooit gelijk, want dit is Goliath tegen David. De bedrijven krijgen aan opgesteld vermogen een overcapaciteit, omdat ze die niet meer kwijt kunnen aan een aantal grootverbruikers, want die gaan ze missen. De kosten van dat opgesteld vermogen, wil je dat handhaven, komen toch bij de kleinverbruiker terecht. Daar heb ik het over. Als die situatie ontstaat, zou de minister een prijs kunnen vaststellen waar men niet van rond kan komen.

De heer Crone (PvdA):

De afgelopen tijd werd de nutssector geconfronteerd met overcapaciteit, omdat men niet mee mocht concurreren met alle marktsectoren. Dat kan echter wel. Ze zullen, net als in een normale bedrijfstak, meedoen aan het creëren van capaciteit, gericht op de verwachte vraag. Dus kunnen ze in de prijs ook meedoen, als ze maar efficiënt zijn als het gaat om een normale prijsstelling. Dan is de kans zeer groot, gelet op de verdere kostenstructuur van de Nederlandse productiesector, dat men zeer kostendekkend en tegelijkertijd concurrerend kan zijn, zowel nationaal als internationaal wat de markt betreft.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De heer Crone doet het voorkomen alsof het enorm slecht gaat. Hij weet echter dat de leveringszekerheid van elektriciteit hier het beste is van Europa en de tarieven het laagst van Europa. De efficiency is hier dus het hoogst. Er kan nog veel worden verbeterd, maar de efficiency is in verhouding het hoogst. Hoe kan het in zo'n situatie dan beter worden? Waarom zou het beter worden als er plotseling een vrije markt komt?

De heer Crone (PvdA):

De tarieven zijn laag, niet door efficiency, maar ondanks inefficiency. Dat komt door lage inkoopkosten, maar die blijven laag. De tarieven zijn ook laag, omdat de efficiency niet op orde is gebracht, waardoor dit in de sector zelf ten koste is gegaan van de solvabiliteit en de rentabiliteit van de ondernemingen, Wij moeten daar nu veel geld in stoppen, omdat ze niet rendabel zijn, omdat ze geen vermogenspositie hebben. Het tarief is lager geweest, maar momenteel is het al weer minder dan twee jaar geleden. De actuele cijfers zijn niet zo gunstig voor de prijzen in Nederland. Die prijzen zijn zo laag, omdat het bedrijf leeg is gevreten.

Ik zei zojuist dat er sprake is van de meest scherpe bescherming van de zwakste klanten in het kader van de marktwerking. De kleinverbruikers worden beschermd, omdat de minister de prijs vaststelt. Dit betekent – zoals de vorige keer in mijn amendement is vastgelegd – dat de kleine klant ook recht heeft op de efficiencywinst die in de elektriciteitssector zal worden geboekt, niet alleen bij het productiebedrijf, maar ook bij de andere spelers in de markt.

Voorzitter! Ik wil een misverstand wegnemen dat tijdens het wetgevingsoverleg is ontstaan. De minister en ik zijn het erover eens dat het gaat om de efficiencywinst van de gehele sector en niet alleen van de vergunninghouders. Ik heb de tekst van het amendement aangepast, waardoor het beter aansluit bij de formulering die de minister gebruikt. Aanneming van het amendement op stuk nr. 68 betekent dat de consumenten een reële tariefverlaging tegemoet kunnen zien.

Voorzitter! In hoeverre gaat liberalisering van de elektriciteitssector ten koste van de sociale aspecten? Dit is niet het geval op het punt van de bescherming van zwakke partijen. In een amendement dat ik samen met collega Remkes heb ik ingediend, wordt voorgesteld om de flexibiliteit van de marktwerking aan te wenden ten gunste van de kleine en de middelgrote verbruikers. Dit lijkt mij winst ten opzichte van het wetsvoorstel.

De minister heeft bij nota van wijziging duidelijk gemaakt dat de vergunninghouders mede op leveringszekerheid zullen worden geselecteerd. Daarbij is ook aandacht voor de mate waarin schaderegelingen voor storingen zijn getroffen en dergelijke. Dat is ook winst, want dat is de expliciete bescherming van de klanten waar de Consumentenbond om heeft gevraagd.

Voorzitter! De bescherming van het milieu. Collega Lansink en ik hebben algemene amendementen ingediend die ertoe strekken de milieubescherming voor alle spelers in het veld beter in de wet te verankeren. Er zijn echter ook specifieke regeling nodig, bijvoorbeeld als milieu-investeringen een meer dan marktconforme terugverdientijd vergen. Ik wil nu al in de wet vastleggen dat duurzame energie vanaf het jaar 2000 wordt verhandeld via verhandelbare energiecertificaten, zoals mevrouw Vos in haar amendement heeft bepleit. Waarom volgt de minister deze suggestie niet? Hij heeft ons al eerder toegezegd dat alle praktische voorbereidingen voor een wettelijke regeling klaar zullen zijn voor het geval de sector na het jaar 2000 niet vrijwillig hiertoe overgaat. Is een wettelijke regeling – desnoods met een ontbindingsartikel – niet verstandiger dan de kan-bepaling die nu in het voorstel is opgenomen?

Reeds nu is er een goede voorziening voor energiebesparing in de wet opgenomen, namelijk het MAP. Burgers en bedrijven worden hierdoor ondersteund met informatie, maar ook met subsidie. Ik noem hoogrendementsketels, dubbel glas, isolatiemateriaal enzovoorts. Bedrijven kunnen nu via tal van regeling meedelen in de opbrengst van het MAP. De PvdA accepteert niet dat dit soort voorzieningen in de slipstream van de liberalisering de nek wordt omgedraaid. Dan zou de stelling "meer markt is minder milieu" echt opgaan. Voor de fractie van de PvdA is dan ook cruciaal dat een dergelijk instrument intact blijft. De kans dat het MAP door de marktwerking zal verdwijnen, is vrij groot, want het gaat om een vrijwillige heffing. Vrijwillige heffingen zullen onder de druk van de marktwerking vrij snel sneuvelen. Tijdens het wetgevingsoverleg hebben mevrouw Jorritsma en ik een alternatief voorgesteld in het amendement op stuk nr. 49. Ik ben daar optimistisch over, want vele fracties hebben inmiddels hun steun hiervoor uitgesproken. Dat lijkt mij overigens ook logisch. Ik zou het onbegrijpelijk vinden als dit debat meer wordt gevoerd op ideologische gronden dan vanuit een pragmatische opstelling. Wij dienen te voorkomen dat wij ons met veel retorisch geweld uitspreken voor een proliferatie van heffingen. Het gaat om het behoud van eenvoudige voorzieningen die tot nu toe een breed draagvlak in de samenleving hadden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik stel de heer Crone twee vragen. Betekenen zijn opmerkingen over mijn amendement inzake duurzame energie dat de PvdA dit zal steunen?

Mijn tweede vraag betreft de opslag ten behoeve van het milieu. In het desbetreffende amendement staat dat dit geld toe moet vallen aan bedrijven die hun taken doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord uitvoeren. Moet dit niet scherper worden geformuleerd? In feite moeten deze middelen besteed worden ten behoeve van energiebesparing en de ontwikkeling van duurzame energie.

De heer Crone (PvdA):

Wij overwegen of wij uw amendement wel of niet moeten steunen, maar ik wil eerst van de minister horen waarom hij het niet steunt. Hij zegt zelf ook steeds dat wij die regelingen moeten treffen. Ik heb hem gevraagd of hij kiest voor een voorbereidingstraject en of er dan nog tijd is om met een kan-bepaling hetzelfde te regelen. Ik wacht dat antwoord af en dan zal ik een politieke afweging maken.

Hetzelfde geldt voor het tweede punt. Het vult elkaar aan. Deze voorziening is voor duurzame energie en de andere is voor energiebesparing. Ik sluit aan bij de traditie die wij met de MAP-voorziening hebben, omdat ik die overeind wil houden. Het geldt overigens niet alleen voor de bedrijven, maar ik heb eraan toegevoegd dat de kleine klanten, de middelgrote bedrijven en anderen die eraan meebetalen, net als nu gebruik kunnen maken van de regelingen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als de minister voorbereidingen treft voor het invoeren van het certificatensysteem voor verplicht duurzaam, en als dat klaar is op het moment dat de minister zegt dat het nodig is om dat in te voeren, vindt u het niet nodig om het als een verplichting in de wet op te nemen. Waarom zegt u niet gewoon dat deze verplichting in de wet moet worden opgenomen? Dan weten alle bedrijven dat zij daaraan moeten voldoen. Dat is toch de meest safe weg om dat te regelen?

De heer Crone (PvdA):

Ik twijfel nog over een eindoordeel. Ik wacht af wat de minister hierover zegt. Ik aarzel er nog over of wij een zal-bepaling moeten doen. Als de sector het goed regelt, hoeven wij deze niet toe te passen. Daarvoor zou je een ontbindingsamendement moeten indienen. Als je een kan-bepaling doet, zoals de minister zegt, moet je de garantie hebben dat hij niet pas in 2000 gaat nadenken, maar nu al voorbereidingen treft, zodat deze per 1 januari 2000 kan ingaan. Voor mij hangt het daarvan af naar welke kant het muntje valt.

De heer Lansink (CDA):

U zei dat vele fracties inmiddels steun hadden betuigd over de heffingen. Toen zei ik dat ik dat er niet uit kon halen, toen ik het wetgevingsoverleg erop nalas. Hebt u dat later ontdekt? Ik had een voorkeur voor een andere route. Ik heb gezegd dat ik er wel over na wil denken, omdat ik ook met die MAP-heffing zit, maar steun gaat mij wat al te snel.

De heer Crone (PvdA):

Ik heb expres geen namen genoemd, omdat ik mij niet vrij voel om dat hier te doen.

De heer Lansink (CDA):

Als ik niet mee hoef te doen, scheelt dat weer.

De heer Crone (PvdA):

Dat scheelt zeker, maar ik reken op u. In het vorige debat heb ik al gezegd dat u de vader was van de MAP-heffing, en mevrouw Van Rijn-Vellekoop was de moeder. Die heffing is ingevoerd voordat er een wettelijke grondslag voor was. Die wettelijke grondslag hebben wij pas twee of drie jaar geleden gelegd. Daar kan ik bij wijze van spreken nog de vader van heten. Ik wil vermijden dat wij nu allemaal mooie woorden hebben over het overeind houden van de voorzieningen en het halen van de doelstellingen, maar dat wij de oude schoenen die wij hebben, de MAP-heffing, weggooien. Ik vind dat je oude schoenen pas weg moet gooien als je nieuwe krijgt, anders kun je geen mooie verhalen houden over een daadkrachtig beleid.

De heer Lansink (CDA):

Dat vind ik een sterk argument. Ik zeg ronduit dat ik om die reden nog aan het twijfelen ben. Ik wil wel de vader zijn van bepaalde ideeën, met name van de Wet belastingen op milieugrondslag, maar die is later ontsierd doordat de ecotaks eraan is opgehangen. Dat is nu juist de moeilijkheid van beide modellen.

De heer Crone (PvdA):

Ik ben het ermee eens dat er bij de kabinetsformatie of bij de nota Energiebesparing een afweging moet worden gemaakt wat op welke plaats het beste instrument is. Daarom formuleer ik ook een kan-bepaling. Dat is een belangrijk element in de afwegingen, omdat de retoriek van de proliferatie anders misschien sterker wordt dan politiek verstandig is.

Wij moeten dus geen oude schoenen weggooien voordat wij nieuwe hebben. Ik doe een dringend beroep op de minister en het kabinet om ons daarin te steunen. Het lijkt mij niet goed als de minister niet de minister van meer markt en meer milieu, maar de minister van meer markt en minder milieu wordt.

Een ander milieuaspect is de voorziening van warmtekrachtkoppeling die door monogasbedrij- ven wordt opgezet. Terecht legt de minister uit dat deze bedrijven door de optimale energie-infrastructuur, de OEI, een faire kans krijgen bij nieuwe locaties. Kan hij toezeggen dat zij bij een goede uitkomst van de studie een normaal contract krijgen met de vergunninghouders?

Terecht wordt door de minister gezegd dat bestaande situaties worden gerespecteerd, net als situaties waarin de beschermde klant zelf eigenaar is van de WKK-installaties. Dat kan vrij gauw door leaseconstructies. Dan blijft de situatie over van een gasbedrijf dat een goed WKK-project heeft, wat betreft milieu en efficiëntie, bijvoorbeeld bij een rijtje huizen of een flatgebouw. Is het zo erg om het amendement van de heer Lansink te volgen en die ook toe te staan? De minister zegt nee, want dat verstoort de positie van de vergunninghouder die immers verplicht is tot leveringszekerheid en dus een zekere toekomstplanning. Je kunt die markt niet achteloos uithollen. Is dat niet overdreven? De vergunninghouder kan er toch ook rekening mee houden dat hij jaarlijks een stukje markt verliest of wint. De voorzieningen tot 2 megawatt – de kleine warmtekrachtkoppeling – kunnen bij elkaar toch nooit sneller groeien dan in het geval ze in kleine stapjes op de markt komen. Het alternatief van de minister levert een wel erg eenzijdige machtspositie van de vergunninghouders op. Met de pet in de hand moet worden gevraagd of meegedaan kan worden in een bestaande situatie in een nieuw project. Wij vragen de minister deze marktposities gelijkwaardiger te maken.

Voorzitter! Ik heb een amendement ingediend om de positie van zon- en windenergie te versterken. Via de eerste nota van wijziging had de minister deze verslechterd. In artikel 49 wil ik graag vastleggen dat installaties tot 600 kilowatt bij beschermde afnemers tot 2007 – het moment van voltooiing van de liberalisering – zonder meer in aanmerking komen voor de door de minister vast te stellen terugleververgoeding. Boerenbedrijven met een windmolen kunnen hiermee uit de voeten. Bij corporaties is sprake van een andere situatie. In de tussenperiode van 2002 tot 2007 moeten die wel gelijk worden behandeld als andere marktpartijen.

Ik kom over de internationale dimensie te spreken. Via een amendement van de heer Lansink hebben wij de reciprociteit goed geregeld. Wil de minister ingaan op de kritiek van juristen, onlangs verschenen in NRC Handelsblad? Zij achten de regeling niet houdbaar. Ook is ze eenvoudig te omzeilen. Ze hebben overigens nog niet kunnen reageren op het amendement van collega Lansink.

Voorzitter! Ik besluit met een lichtelijk optimistisch gevoel. In gemeen overleg tussen kabinet, oppositie en de coalitie is het wetsvoorstel sterk aangescherpt in de goede richting. Wij kunnen zeker spreken over geconditioneerde marktwerking. Op een voor mij zeer zwaar punt ben ik nog niet tevreden. Ik hoop dat wij op dat punt een zo breed mogelijk draagvlak krijgen. Laat niemand energie besparen om op dit onderwerp tot elkaar te komen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Crone heeft een aantal randvoorwaarden genoemd die voor hem vervuld moeten worden om te kunnen instemmen met het wetsvoorstel. Een ervan betreft het milieu. Stel, dat zijn amendement inzake opslag op het net ten behoeve van energiebesparing niet wordt aangenomen. Is dat een reden voor hem om tegen het wetsvoorstel te stemmen?

De heer Crone (PvdA):

Ik heb gezegd dat ik optimistisch ben.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben met u optimistisch. De heer Lansink is niet voor niets zo-even naar de interruptiemicrofoon gelopen met de vraag waarop u de steun van de Kamer baseert. Ik vrees dat u die steun niet krijgt. Wat gaat u doen?

De heer Crone (PvdA):

In het laatste debat hebben alle fracties gezegd dat de voorzieningen overeind moeten blijven. Het ging meer over de wijze en het moment waarop het moet worden geregeld. Wij moeten niet het risico lopen dat wij iets wegregelen. Vandaar die kan-bepaling. Dat argument heeft al bij velen tot succes geleid. Men mag mij mijn optimisme niet afnemen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar het is voor u een hard punt?

De heer Crone (PvdA):

Uiteraard. Geen markt met minder milieu.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! In deze Paarse kabinetsperiode hebben wij al meermalen kunnen meemaken dat Paars en de markt dol zijn op elkaar. Ik denk aan sociale zekerheid, het openbaar vervoer en nu de Elektriciteitswet. De minister is zeer enthousiast bezig met de eindspurt. Nog voor het verkiezingsreces aanbreekt, wil hij zijn sporen verdiend hebben en moet een forse stap worden gezet als het gaat om liberalisering van de elektriciteitssector.

Mijn fractie heeft al eerder gevraagd: waarom loopt de minister ten aanzien van de liberalisering zo vooruit op wat Europa vraagt, gezien de risico's die eraan vastzitten en die uit vele hoeken zijn aangedragen, onder meer in een advies van de Raad van State? Waarom is dit zo'n haastklus? De hele sector wordt min of meer op zijn kop gezet om op deze nieuwe manier te gaan werken. Wij zien in ieder geval risico's voor kortsluiting.

Ik wil mijn kritiek op een aantal punten toespitsen, namelijk het veel verder openstellen van de elektriciteitsmarkt dan wat gevraagd wordt, het ontbreken van waarborgen voor het realiseren van milieudoelen en de positie van de gebonden klant.

Ik begin met de risico's van het te ver opengooien van de markt. Ik heb de minister al eerder voorgehouden dat er sprake is van een forse overcapaciteit in de ons omringende landen. Ik heb gevraagd: is het mogelijk een overzicht te geven van die overcapaciteit, juist in de landen die redelijkerwijs elektriciteit aan Nederland zouden kunnen leveren? Op die vraag heb ik nog geen afdoende antwoord gehad, terwijl ik denk dat dit antwoord belangrijk is om te kunnen inschatten in hoeverre het risico bestaat dat wij met forse importdruk uit die landen te maken krijgen.

In dit verband is voor mijn fractie een belangrijk punt dat milieuverlies een risico is. Wij hebben te maken met overcapaciteit aan Franse steenkoolstroom en aan bruinkoolstroom uit Duitsland. De minister heeft al aangegeven dat het niet mogelijk is extra milieueisen te stellen aan stroom die geïmporteerd wordt bovenop wat in de Europese praktijk normaal is. Wat ons betreft is dit zeker een risico. Wij vragen ons daarom af of wij die markt verder moeten opengooien dan wat Europa vraagt. Het amendement van de heer Lansink terzake van wederkerigheid komt een stap in onze richting. Ik denk dat het goed is dat wij, als het om de reciprociteit gaat, het principe van "nee, tenzij" vastleggen. Dit vermindert het risico, maar dan nog zijn wij bevreesd dat er via achterdeurconstructies mogelijkheden bestaan om te veel stroom uit het buitenland op onze markt te brengen, stroom waarop wij niet zitten te wachten, die niet voldoet aan milieueisen die wij stellen en die voor de productiesector hier risico's mee kan brengen. Ik zal op dit punt een motie indienen, maar ik zal dit uiteraard in tweede termijn doen. Wij vinden het belangrijk dat wij niet verdergaan dan wat de Europese richtlijn vraagt.

De heer Crone (PvdA):

Ik vind het juist zo aardig van het Europese kader dat wij, als bijvoorbeeld een land als Frankrijk stroom tegen kostprijs exporteert, alle Europese algemene regelgeving tegen concurrentievervalsing en nu ook specifiek de elektriciteitsrichtlijn kunnen benutten om te zeggen: als die Franse stroom te goedkoop is, omdat bepaalde kosten er niet in zitten, kunnen wij eindelijk een proces voeren. Nu is dat niet zo. Nu onderhandelt men in feite zonder een Europees juridisch kader.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat klopt. Dat zou een winstpunt kunnen zijn, maar wij kunnen op milieugebied geen eisen stellen. Nederland kan straks niet zeggen: wij vinden dat opwekking van kernenergie geen wenselijke manier is om stroom op te wekken en dus willen wij minder kernenergie importeren. Daar heb ik een groot probleem mee.

Een tweede belangrijk punt van mijn fractie vormen de waarborgen ten aanzien van het milieu. Wij zijn van mening dat, wanneer je de markt zoveel ruimte biedt als nu de bedoeling is – duidelijk zal zijn dat wij daar grote twijfels bij hebben; als het aan ons ligt, wordt deze weg niet opgegaan – tegenover die vrijheid zeer duidelijke regels moeten worden gesteld om kwetsbare zaken te beschermen. Het gaat dan om het milieu en de positie van kleine consumenten.

Ik begin met het milieu. Mijn fractie blijft van mening dat die eis van duurzaamheid een absolute voorwaarde is, die helder in deze wet moet worden vastgelegd. Alle bedrijven zullen eraan mee moeten doen, juist om concurrentievervalsing te voorkomen. En omdat er sprake zal zijn van import, zal het lastig zijn om die eis van duurzaamheid te handhaven, dus vinden wij dat er moet worden vastgelegd dat wij naar 10% duurzame energie toe moeten. Daar moet iedereen aan meewerken, dat is het uiteindelijke doel. In die zin vinden wij ons amendement waarmee de kan-bepaling van de minister wordt omgezet in "we gaan het ook zo doen", van groot belang. Voor ons is het absoluut noodzakelijk dat dit amendement wordt aangenomen. De minister zegt dat hij zal ingrijpen als het fout gaat, als de bedrijven niet zouden voldoen aan wat wij vragen. Maar dan zijn wij alweer vijf jaar verder zonder dat wij er erg in hebben, onnodig tijdverlies dus. Leg het nu vast, dan weet iedereen waaraan hij moet voldoen. Gelijke monniken, gelijke kappen.

In dit verband hebben wij ook nog een amendement ingediend over de toeslag op de nettarieven ten behoeve van duurzame energie en energiebesparing. Ik heb begrepen dat het misverstand is ontstaan dat die toeslag alleen zou gelden voor vergunninghouders, in de meeste gevallen de distributiebedrijven, en dat de grootverbruikers buiten schot zouden blijven. Dat is absoluut niet de bedoeling. In het eerste lid staat heel duidelijk dat het gaat om een toeslag op het transport van elektriciteit, zodat ook grootverbruikers zullen moeten meebetalen. Wij zien hierin juist een belangrijke meerwaarde ten opzichte van de huidige regulerende energiebelasting, waarvan de grootverbruikers nu uitgesloten zijn. Wij vinden dus dat de mogelijkheid van een toeslag op nettarieven ingebouwd moet worden om duurzame energie en energiebesparing ook in stand te houden als wij straks geen MAP-heffing meer zullen hebben.

Overigens vinden wij het van belang om juist hierbij heel expliciet aan te geven dat het om de bevordering van duurzame energie en energiebesparing gaat. In het amendement-Crone op dit punt gaat het om het besteden van dit geld aan het doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord opwekken van energie. Dat vind ik een te algemene bepaling; bij milieuhygiënisch denk ik aan energie opwekken met zo weinig mogelijk uitstoot, deze term geeft nog te weinig aan dat het uiteindelijk zal moeten gaan om het zoveel mogelijk gebruiken van duurzame bronnen. Ik zou dan ook graag zien dat de heer Crone dit wat duidelijker in zijn amendement zou verwerken.

Verder hebben wij op stuk nr. 36 een amendement op artikel 48 ingediend, een amendement om juist de taken op het punt van duurzame energie en energiebesparing uitdrukkelijk in de wet op te nemen. Er wordt ook gevraagd om een jaarlijks plan. Ik heb van verschillende zijden begrepen dat men zich afvraagt of het niet een hoop rompslomp zal geven, als wij van iedereen een jaarlijks plan vragen. Moet je ook als iemand maar incidenteel energie opwekt, zo'n plan eisen? Voor mijn fractie is dit een reden om te overwegen om in een AMvB de mogelijkheid van een uitzondering te regelen. Wij zullen dit vanavond nog in orde maken en wij zullen morgen een in die zin gewijzigd amendement indienen.

Ook over ons amendement op stuk nr. 37 hebben wij in het wetgevingsoverleg gediscussieerd, maar ik zou er toch nog een paar opmerkingen over willen maken.

De heer Lansink (CDA):

Ik zou nog even willen ingaan op de heffing op het tarief; wellicht kan de heer Crone hieraan in tweede termijn nog enige aandacht besteden. Af en toe hoor je in discussies dat je met een heffing juist de laagste inkomens treft en dat het daardoor moeilijker zou kunnen worden het belastingstelsel te vergroenen. Maar als je, zoals de minister, de route van de vergroening kiest, dan kun je op een andere manier voor compensatie zorgen. Het lijkt mij dat ik GroenLinks, de Partij van de Arbeid en mijn eigen fractie op dit punt mag aanspreken, omdat wij onmiddellijk het verwijt zouden kunnen krijgen dat wij de kleinverbruikers pakken omdat iedereen dezelfde heffing betaalt, als zo'n artikel in de wet werd opgenomen. Wat is uw reactie daarop?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Een voordeel van de huidige regulerende energiebelasting is inderdaad dat de opbrengst wordt teruggesluisd, en wel op zo'n manier dat mensen die niet meer dan gemiddeld stroom verbruiken, gecompenseerd worden. Ook lage inkomens worden gecompenseerd. Dat is het voordeel van deze manier. Aan de andere kant is de MAP-heffing nu in feite een heffing voor iedereen. De kleinverbruiker betaalt die heffing op dit moment ook. Het gaat om een beperkt bedrag. Het lijkt mij dat het alleszins te verdedigen is om de heffing die nu bestaat, te laten voortbestaan, maar ook te zeggen dat straks ook de grootverbruikers moeten meedoen. Het is een kritiekpunt van mijn fractie dat nu alleen de kleinverbruikers betalen. Daarom zeg ik: laat ook de grootverbruikers meebetalen. Uit allerlei onderzoekingen blijkt dat het inzetten van juist zo'n bestemmingsheffing, voor een deel, een zeer groot milieurendement kan hebben. Ik ben er daarom voorstander van om de MAP-heffing om te zetten in zo'n toeslag op het net, ook voor grootverbruikers. Daarnaast hebben wij natuurlijk de regulerende energieheffing.

De heer Remkes (VVD):

Er is bij de invoering van de ecotaks zeer uitdrukkelijk over gepraat dat het daar voorlopig bij zou moeten blijven voor de grootverbruikers, tot de grens die is afgesproken. Is collega Vos niet met mij van mening dat de mogelijkheid dat die heffing ook de grootverbruikers kan treffen, de overheid tot een zeer onbetrouwbare overheid kan maken?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nee, dat ben ik absoluut niet met de heer Remkes eens. Hij zei net zelf al dat wij het toen over de regulerende energiebelasting hadden. Er is in dat verband over gesproken. Overigens weet hij dat mijn fractie altijd – en dus ook nu – zegt dat ook de grootverbruikers de regulerende energiebelasting moeten betalen. Die discussie is gevoerd rondom de regulerende energiebelasting. Wij hebben het nu over de vraag wat er straks gebeurt als wij de MAP-heffing niet meer hebben. Ik vind het dan volstrekt te verdedigen om te zeggen dat wij ermee doorgaan en dat ook grootverbruikers een soort MAP-heffing moeten betalen.

De heer Remkes (VVD):

U breidt het dus uit?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ja, dat is inderdaad het voorstel. In mijn idee komt er een heffing op het net. Iedereen betaalt eraan mee, ook de grootverbruikers. Ik vind het een groot winstpunt als wij het op deze manier regelen. Uiteindelijk zal de opbrengst worden ingezet voor energiebesparing en schone technologieën. Je kunt dan denken aan een zodanige regeling dat het in een fonds wordt gestopt en dat grootverbruikers daarvan gebruik maken voor het introduceren van technologieën in eigen bedrijven. Volgens mij zijn dat prima regelingen om het geld op een goede manier in te zetten.

De heer Remkes (VVD):

Dit brengt mij bij een tweede vraag aan collega Vos. Het is mij in haar amendement ook opgevallen dat, conform de werkwijze bij het MAP, wij in feite praten over collectieve lasten. Dat bedrag wordt in een fonds gestort of teruggesluisd. Dan onttrekt het zich volstrekt aan de verantwoording die het kabinet maar uiteindelijk ook de Kamer moet afleggen over de besteding van collectieve middelen. Mevrouw Vos heeft er dan in wezen geen zeggenschap meer over.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nee, dat is juist niet de bedoeling van mijn amendement. Het is juist de bedoeling dat de minister er op enigerlei wijze toezicht op kan houden dat het geld op een goede wijze besteed wordt. Ik vind dat juist een winstpunt ten opzichte van het huidige MAP, want ik vind dat het MAP zich nu wat te veel onttrekt aan de controle door deze Kamer. Ik denk dat wij het op deze manier wat meer onder controle van de politiek brengen.

Ik was gebleven bij de terugleververgoeding voor de beschermde afnemers die duurzame energie opwekken. Hierop heb ik een amendement ingediend, op stuk nr. 37. Ik zal er kort nog een paar dingen over zeggen. Bij sommigen is de suggestie ontstaan dat het vastleggen van een bodem in je terugleververgoeding, waardoor je op z'n minst de kostprijs betaalt, kan betekenen dat mensen maar kunnen blijven produceren, ook al doen zij dat nog zo inefficiënt, en dat zij toch hun subsidie wel binnenhalen. Kortom, de suggestie is ontstaan dat elke prikkel om duurzame energie op een efficiënte wijze op te wekken verdwijnt. Dat is echter absoluut niet de bedoeling. Het is volgens mij ook niet wat dit amendement betekent. Er zal bijvoorbeeld wel degelijk per gebied worden vastgesteld wat in dat gebied een goede kostprijs is om een windmolen draaiende te houden. Hieraan zullen alle windmolenhouders in dat gebied moeten voldoen. Iemand die zijn zaakjes niet goed in orde heeft, kan dan dus niet toch lekker incasseren. Nee, het uitgangspunt is dat er een kostprijs wordt vastgesteld die in een bepaald gebied redelijk is voor het leveren van windenergie. Het gaat overigens niet om een subsidie, maar om een terugleververgoeding. Deze willen wij op een goede manier regelen. Overigens is deze vergoeding nu al geregeld, maar leidt zij vaak tot problemen.

Bestaat het gevaar dat in een situatie met een te groot stroomaanbod juist de leveranciers van duurzame energie het eerste afgeschakeld worden? Kan zo'n situatie ontstaan? Is het niet wenselijk vast te leggen dat duurzame stroom die aan het net wordt geleverd, in ieder geval afgenomen moet worden en een voorrangsbehandeling moet krijgen? Ik vraag de minister of hij dit risico ziet. Wij hebben van leveranciers van groene stroom het signaal gekregen dat zij dit soort gevaren zien.

Ik sluit mij verder aan bij de woorden van de heer Crone dat tot 2007 alle zonne- en windenergie afgenomen moet worden. Hij heeft dit blijkbaar ook in een amendement vastgelegd. Hiermee maakt hij de wijziging van artikel 49, onderdeel b, ongedaan die met de eerste nota van wijziging is aangebracht. Ik zal het amendement nog bekijken, maar ik steun het idee.

Ten slotte leg ik de minister de vraag voor waarom nu al moet worden vastgelegd dat de markt ook voor de gebonden klanten in 2007 volledig opengaat. Waarom wordt er niet eerst een grondige evaluatie gehouden om te bezien of alles goed loopt en hun positie gewaarborgd is, en wordt er niet pas daarna een beslissing genomen? De heer Lansink heeft een amendement hierover ingediend dat mij van belang lijkt.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! De heer Crone zei: geen markt met minder milieu. Ik wijs erop dat meer markt eerder ten koste dan ten voordele van het milieu zal zijn. Dit blijkt ook uit het aantal ingewikkelde constructies die bedacht moeten worden om datgene wat zich nu met een liberalisering van de elektriciteitsmarkt ontwikkelt, te handhaven.

In Nederland is de productie en de distributie van elektriciteit het meest bedrijfszekere van Europa. De tarieven in Nederland behoren tot de laagste in Europa. Deze kwaliteit is tot stand gekomen, terwijl de productie, het netwerk en de distributie als nutsbedrijven zijn aangestuurd. Juist daardoor is het mogelijk geweest productie, distributie en netwerk in samenhang met elkaar te ontwikkelen. Natuurlijk kan het allemaal nog veel beter. Er verdwijnt nog veel energie in de vorm van restwarmte in de lucht en het oppervlaktewater. Over verbetering van de efficiency bij het verlies van restwarmte gaat het wetsvoorstel echter niet. Het gaat ook niet over het efficiënter toepassen van systemen met warmtekrachtinstallaties, warmtepompen, zonneboilers en andere vormen van energieopwekking, want deze vereisen vaak lokaal maatwerk. Door toepassing van technische mogelijkheden en door op een slimme manier systemen aan elkaar te koppelen, kan nog veel efficiencywinst, dus ook milieuwinst, geboekt worden. Bijvoorbeeld door het beter benutten van restwarmte en het gebruik van vrijkomende gassen zoals CO2 voor verwarming voor glastuinbouw, is er nog zeer veel te winnen. Dit wetsvoorstel, deze liberalisering van de energiemarkt, maakt deze mogelijkheden eerder kleiner dan groter, omdat de investeringen die noodzakelijk zijn om te doen wat ik zojuist omschreef, stabiliteit vereisen. Met vrijemarktwerking, het loskoppelen van productie en netwerk, en vrije handel in elektriciteit wordt de belasting van de centrales en het net onstabieler. Er komen straks handige jongens die elders overcapaciteit opkopen om deze aan grootverbruikers te slijten. De stabiliteit van de afname voor de Nederlandse centrales en daarmee ook hun inkomsten worden hierdoor verstoord en onstabieler. Allerlei investeringen die voor het milieu nodig zijn, zullen moeilijker worden en zeker als ze geprivatiseerd en geliberaliseerd zijn, zal dat minder snel en makkelijk gebeuren.

Ook al zouden de producenten samengaan in een grootschalig productiebedrijf – als zo'n GPB er al zou komen, want dat is nog steeds de vraag – dan nog is zo'n grootschalig productiebedrijf, vergeleken met het Franse EDF, het Duitse RWE en het Italiaanse Enel, nog maar een tuinkabouter, zelfs nog kleiner dan het Belgische Electrabel. En deze bedrijven, de grote boys in Europa, willen best hun overcapaciteit aan Nederlandse handelaren in prik verkopen. Buitenlandse bedrijven wrijven zich al in de handen: straks kunnen zij vrijwel onbelemmerd op de Nederlandse markt binnenkomen om hun overcapaciteit voor een zacht prijsje van de hand te doen of zelfs eigen productie-eenheden neer te zetten. Het Amerikaanse Enron staat al klaar en heeft zijn kantoor in Nederland al geopend.

Het wederkerigheidsbeginsel zal de Nederlandse energieproducenten nauwelijks kunnen beschermen. Het blijft David tegen Goliath. De bijbelse David had nog geluk, maar in de huidige tijd bestaan zulke wonderen echt niet meer. Als het principe van productie en levering van stroom voor een overzichtelijke, redelijke, lokale markt gaat verdwijnen, zal er een strijd ontstaan van de kleine tegen de grote. Ons kleine grootschalig productiebedrijf zal dan moeten opboksen tegen slimme handelaren, die de overschotten van de grote broeders wel via slimme wegen ons land binnen kunnen krijgen. Alleen al het toezicht houden zal een geweldige en kostbare bureaucratische rompslomp met zich brengen. En hoe de liberalisering in Duitsland, Frankrijk en Italië zal gaan, weten we nog niet eens, noch hoelang dat gaat duren, als zij het al doen.

Mijnheer de voorzitter! Als de productie van en handel in elektriciteit geliberaliseerd wordt en losgekoppeld wordt van het netwerk, is de redelijk efficiënte opbouw van ons stelsel van productie en distributie naar de knoppen, terwijl we daar jaren aan gewerkt en voor betaald hebben. De opgebouwde samenhang zal snel verdwijnen en de zekerheid van levering zal minder worden. Ik zal niet zeggen dat het direct zo zal gaan als momenteel in Auckland, Nieuw-Zeeland. Daar zitten de bewoners van het centrum van de stad al wekenlang zonder stroom. Het private elektriciteitsbedrijf Mercury, dat het centrum van de stad van stroom voorziet – let wel: het centrum; zo gaat dat dan – heeft enkele hoofdleidingen gerepareerd, maar toen deze onder spanning werden gezet, begaven ze het weer. Ziekenhuizen, verkeerslichten en andere voorzieningen draaien al weken op aggregaten. Het is, wat je noemt, een nachtmerrie.

De minister wijst daarom in de memorie van toelichting terecht op de nauwe relatie die bestaat tussen opwekking en het op spanning houden van het net door in- en uitschakeling van centrales, al naar gelang de behoefte van het moment. De netbeheerders staan straks voor de onmogelijke opgave om deze zogenaamde technische dispatch in stand te houden. De aanbieders, verenigd mogelijk in het GPB, zullen slechts daar stroom willen leveren waar dat voor hen het meest profijtelijk is. En als het grootschalig productiebedrijf naar de beurs gaat, zullen de aandeelhouders rendement op hun investering eisen. Derhalve geen nutsfunctieachtige goedheid: er zal winst gemaakt moeten worden, punt. Wat tot nu toe algemeen maatschappelijk belang was, wordt met deze wet namelijk handel en winstobject.

Netbeheerders moeten contracten afsluiten met elektriciteitsproducen- ten voor het beschikbaar houden van capaciteit bij calamiteiten. Afhankelijk van een calamiteit kan iedere producent immers van vitaal belang zijn om de spanning op het net op peil te houden. Als ons grootschalig productiebedrijf zijn grote klanten kwijtraakt en dus zijn capaciteit zal moeten inkrimpen op straffe van verlies van de concurrentiestrijd, zullen de netbeheerder afhankelijker worden van buitenlandse producenten om het netwerk op spanning te houden. De zekerheid van netspanning is tot nu toe met enkele partners, verenigd in de samenwerkende energiebedrijven, de SEP, geregeld. Als een netbeheerder met wisselende partners eenzelfde zekerheid moet zien te bereiken, zullen er contracten gesloten moeten worden met meerdere, wisselende partners en we weten hoe gevaarlijk dat is. Dat zal niet alleen een ingewikkelde structuur opleveren, maar voor die zekerheid zal ook betaald moeten worden. Dat kost geld. Geen commercieel producent zal immers zin hebben om leveringscontracten voor calamiteiten te sluiten, omdat daarvoor opgesteld vermogen in stand gehouden zou moeten worden. Feitelijk zullen met alle, ook buitenlandse, producenten contracten moeten worden afgesloten om een beroep te kunnen doen op hun productiecapaciteit bij calamiteiten. Om de befaamde Nederlandse zekerheid van energielevering op peil te houden, zullen we dus ook afhankelijker worden van buitenlandse producenten. Op de vrije markt zien we dat deze zekerheid ook bereikt wordt – dat wel – door fusies. DSM en Gist-Brocades fuseren om meer synergie te zoeken en het doel is om meer samenhang te krijgen tussen de productie van chemische stoffen en de verwerking daarvan tot een eindproduct, zoals medicijnen bij Gist-Brocades. Zo wordt DSM zeker van zijn afzet en Gist-Brocades zeker van de aanvoer van zijn grondstoffen en kan één plus één mogelijk zelfs méér dan twee worden.

Met deze liberaliseringswet van de energiesector wordt deze logica in spiegelschrift geschreven. Wat in de loop der jaren op een logische wijze in samenhang is ontwikkeld, wordt weer ontkoppeld. Precies andersom! Deze wet gaat dus in tegen een effectieve samenhang van het geheel. Het is een negatieve wet. Dat zegt het woord "liberalisering" al voor mij. De markt wil dus niet zeggen "vrije concurrentie" met meer efficiency en een betere kwaliteit-prijsverhouding, maar vooral machtsvorming ter verbetering van de winstmaximalisatie ten behoeve van de aandeelhouders. Straks komen de energieproducenten ook op de beursvloer naar die aandeelhouders lonken. Het gebruik van elektriciteit in het gewone dagelijkse leven wordt dan een winstmakend zaakje voor de aandeelhouders. Energiebesparing zal voor de commerciële producenten van elektriciteit een vloek zijn. Zij hebben al zoveel onrendabele overcapaciteit en hoe meer zij kunnen verkopen, hoe beter voor de aandeelhouders. Dus het milieu is daar niet bij gebaat, mijnheer Crone!

Voorzitter! De kans dat overcapaciteit ongedaan wordt gemaakt uit efficiencyoverwegingen, is ook niet gering. Dat wil zeggen, dat de kans op problemen bij het op spanning houden van het net bij piekafname dan niet meer denkbeeldig zijn. Zo zou de nachtmerrie van Auckland toch nog in het verschiet kunnen liggen.

Mijnheer de voorzitter! Dit wetsvoorstel is gebaseerd op een puur ideologisch geïnspireerde verschuiving van nog meer publieke taken naar de particuliere markt. Basisvoorzieningen als het openbaar vervoer, sociale huisvesting, PTT, KPN en voor een deel ook de gezondheidszorg zijn op basis van diezelfde ideologie ook al aan de markt in de uitverkoop gedaan. Met dit wetsvoorstel wordt ook de elektriciteitsproductie en het netbeheer als nutsfunctie overgeleverd aan de tucht van de markt. Terwijl wij op de markt een samentrekkende beweging zien, wordt wat in tientallen jaren in samenhang als nutsbedrijf is opgebouwd, weer tot afzonderlijke BV's uit elkaar geschopt. Weer wordt een stuk democratisch beheer van een belangrijke nutsvoorziening op de markt te grabbel gegooid. Wie de ontwikkelingen bij de Nederlandse Spoorwegen volgt, zal daar niet vrolijker van worden. In feite gaat het om het voortzetten van een verdere ontdemocratisering van de samenleving. Prof. Welters van de Erasmus Universiteit heeft deze ontdemocratisering als argument voor de privatisering van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam mooi omschreven: in een NV-constructie wordt ter controle en advisering van de directie met grote zorgvuldigheid bij zo'n NV een raad van commissarissen gezocht. Die garandeert de aanwezigheid in het bedrijf van expertise, continuïteit en focus op de belangen van de onderneming. Die staan voorop; de maatschappelijke omgeving wordt meegewogen. Bestuurstechnisch is de vraag wat het beste bij de onderneming past: een met vaste waarden bezette managementstructuur of een per vier jaar wisselende gemeenteraadscommissie. Prof. Welters is niet alleen hoogleraar haveneconomie maar tevens directeur van de ondernemersorganisatie Scheepvaartvereniging Zuid. Hoe waardevrij zijn lessen zijn, is dus maar de vraag.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ik heb de indruk dat het citaat van de heer Poppe niet helemaal van toepassing is op datgene wat hij beoogt te bestrijden. Weet hij wel dat in energieland het fenomeen van de structuur-NV al een aantal jaren is opgerukt en weet collega Poppe ook wel wat de zeggenschap van de aandeelhouder in een structuur-NV is?

De heer Poppe (SP):

Ja, mijnheer de voorzitter, dat weet ik.

De heer Remkes (VVD):

Weet de heer Poppe ook wat er zogenaamd aan de hand is met de veelgeprezen democratische controle via het fenomeen structuur-NV?

De heer Poppe (SP):

Ja, dat weet ik.

De heer Remkes (VVD):

Dus niks!

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! De heer Remkes heeft natuurlijk gelijk. De liberalisering is al in gang gezet. Ik heb nog meegemaakt dat wij in de gemeenteraad konden spreken over het GEWB. Dat is niet meer zo. Nu zit er een wethouder in de raad van commissarissen. En dan hoor je er nooit meer wat van. In dit geval gaat het om Eneco. Het gaat erom dat de tendens van de ontdemocratisering verdergaat.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

U sprak over de wethouder die in de raad van commissarissen zit. Maar juist bij de structuur-NV's zijn de commissarissen – wethouder, gemeenteraadslid, burgemeester of lid van provinciale staten – eraan gehouden om te handelen in het belang van het bedrijf. Als zij dat niet doen, zijn zij zelfs strafbaar. Dat is inderdaad een probleem bij politieke commissarissen. Maar het is op het moment niet zo rooskleurig op het punt van de democratie als u nu voorstelt.

De heer Poppe (SP):

Wat ik heb getracht te betogen, is dat de elektriciteitslevering in Nederland – productie, netbeheer en distributie – is opgebouwd als nutssector en dat dit goede resultaten heeft gehad. Voor het productiebedrijf en voor het distributiebedrijf, voor het geheel, moet niet alleen worden gekeken naar de bedrijfsbelangen. Daarbij moeten alle maatschappelijke belangen, zoals milieubelangen, worden betrokken. Als je zo'n bedrijf volledig liberaliseert, marktgericht laat werken en naar de beurs laat gaan, dan gaan er allerlei andere belangen dan de algemeen maatschappelijke belangen een hoofdrol spelen. Dan moet je met ingewikkelde constructies datgene wat de Kamer wil op het punt van het milieu daarin zien onder te brengen. Maar als het een bedrijf van onszelf, van ons allen is, zal het zich nooit tegen ons keren op het punt van het milieu. Dan zijn wij natuurlijk ook geneigd om het bedrijf zich beter, sneller en evenwichtiger te laten ontwikkelen. Immers, dat bedrijf is goed voor de hele samenleving in plaats van alleen maar voor de beursvloer. Daarom heb ik zojuist een citaat naar voren gebracht van prof. Welters, die niet alleen hoogleraar haveneconomie maar toevallig ook directeur van de Scheepvaartvereniging Zuid in Rotterdam is. Hij zegt dat je dan te maken hebt met die lastige democratie. Dat zou heel lastig zijn. Het bedrijf zou alleen in het belang van het bedrijf moeten werken. Hoe waardevrij zijn zijn lessen op de Erasmus Universiteit? Dat moeten de studenten zich maar eens afvragen. Maar hij heeft gelijk, dat wel. Democratische invloed en controle kunnen namelijk lastig zijn. Er spelen altijd meer zaken mee dan puur het naakte bedrijfsbelang. Dat is lastig. Het maatschappelijk belang wordt in een democratisch gestuurde en gecontroleerde onderneming, een nutsbedrijf, niet meegenomen; het staat daar zelfs voorop. Ik vind het daarom merkwaardig dat vooral de heer Crone voor de liberalisering is en gelijktijdig almaar het milieu erbij haalt. Hij moet dat in feite heel krampachtig doen, omdat hij zijn invloed op het milieu weggooit met de liberalisering van de energiemarkt.

De heer Crone (PvdA):

Weet u welke investeringen de laatste tien jaar het meeste milieurendement hebben opgeleverd in de energiesector?

De heer Poppe (SP):

Ik kan er wel een aantal noemen.

De heer Crone (PvdA):

Dat is voornamelijk geweest de installatie van de warmtekrachtkoppeling, vaak in private ondernemingen. Het waren vaak initiatieven die op basis van een marktontwikkeling tot stand zijn gekomen in weerwil van de sector. Dat is omdat de sector bestaat uit bedrijven en mensen die graag grote centrales willen bouwen, die aan centrale planning willen doen. Je kunt niet duizenden kleine eenheden – waarvan zeker in het geval van wind- en zonne-energie, warmtekrachtkoppeling en microkrachtkoppeling sprake zal zijn – in een landelijk centraal planningssysteem stoppen. Je moet de kracht van de markt dan juist gebruiken voor innovatie.

De heer Poppe (SP):

De heer Crone zegt in feite dat de energieproductie en -distributie op lokaal niveau moeten worden georganiseerd. Dat wil zeggen: lokaal maatwerk waar het kan. Dat zou de samenleving niet kunnen regelen. Dat zouden wij volgens hem aan de markt moeten overlaten. De heer Crone vergeet één ding, namelijk de rookgascentrale. Dat is een zeer efficiënte centrale. De restwarmte wordt gebruikt in de kassen, de CO2 wordt gebruikt in de kassen. Die centrale is uniek. Dat geldt niet voor de centrale in Utrecht. Ik meen dat die 40% van de restwarmte in het kanaal gooit. Dat is zeer inefficiënt. Daar moet aan gewerkt worden. De vraag is echter of de markt zoiets beter regelt dan wij dat met z'n allen zouden kunnen. Daar ging het mij om. Bij een democratisch gestuurde en ook gecontroleerde onderneming, een nutsbedrijf dus, worden dergelijke maatschappelijk aspecten bij de beleidsvoering betrokken en hoeft men die later niet via allerlei constructies af te dwingen.

Voorzitter! D66 – dus ook deze minister, want hij is lid van die vereniging – zegt dat de tijd van ideologieën voorbij is. D66 is daarom pragmatisch. Deze wet is echter wel terdege gebaseerd op pure ideologie: de ideologie van de bedrijfsgerichte organisatie van de samenleving met een overheid op afstand. De democratisch gelegitimeerde overheid is alleen nog goed voor wat heet de maatschappelijke randvoorwaarde. Feitelijk komt de overheid, de democratisch gelegitimeerde overheid, met lege handen te staan en daarmee wordt de samenleving op alle fronten, ook op het elektriciteitsfront, afhankelijk van de private, bedrijfseconomische belangen. De productie en de levering van elektriciteit, waarvan ondertussen de hele wereld aan elkaar hangt, is een noodzakelijke, maatschappelijke voorziening. Als in dit gebouw de energievoorziening uitvalt, ligt het hele politieke werk stil. Dan kan het land niet eens meer bestuurd worden, omdat alle computers stilstaan. Dan weten wij niet meer waar wij het over hebben. Zo zien wij dus hoe belangrijk de energielevering voor de samenleving is. Daarom mogen wij die niet overlaten aan de fratsen van de markt.

Daarom is in het verleden ook de nutsfunctie opgebouwd. Niets wijst erop dat de efficiency en de kwaliteit van de productie van elektriciteit alsmede de levering daarvan aan verbruikers bij liberalisering verbeterd wordt. Niets wijst erop dat niet juist het tegendeel het geval zal zijn. Straks krijgen we vuil geproduceerde elektriciteit die inefficiënter dan hier gebeurt opgewekt zal zijn, maar omdat dan de prik wel eens goedkoper kan zijn dan de prik van onze technologisch hoogontwikkelde centrales, wordt de energie door handelaren in stroom ingevoerd. Niet de kleinverbruikers zullen van die "goedkope" stroom kunnen profiteren. Integendeel! De kleinverbruiker zal zijn elektriciteit moeten blijven betrekken van onze eigen centrales die minder efficiënt worden al naar gelang door handelaren meer prik wordt ingevoerd.

Goed, de minister blijft tot 2007 de prijs nog vaststellen. Uiteraard, zou ik zeggen, want de kleinverbruiker heeft geen aggregaat of WKK-eenheid op zolder staan. Hij zal dus voor 100% afhankelijk blijven van levering via het net. Als echter de elektriciteit duurder wordt door strategische inkoop van overcapaciteit in het buitenland, aan de grootverbruikers geleverd via de vrije handelaren, zal de kleinverbruiker hiervoor toch de rekening gepresenteerd krijgen. Maar wat gebeurt er als het marktgerichte GPB met cijfers kan aantonen dat de prijs hoger moet zijn dan de minister eigenlijk wil? Dat GPB kan vervolgens eisen stellen op straffe van faillissement. Dan zullen wij wel weer een minder ideologische minister hebben die plotseling weer pragmatisch is. Hij zal dan redeneren: helaas, het kan niet anders, de prijs moet omhoog.

Mijnheer de voorzitter! Ik zal niet ingaan op alle ingediende amendementen. De hoeveelheid daarvan geeft al aan hoe ingewikkeld het wordt om nog iets te redden van wat we opgebouwd hebben, ook wat milieubescherming betreft. Er zijn amendementen die deze afbraak door deze wet iets verzachten en natuurlijk zullen wij die steunen. Wij hebben echter fundamentele kritiek op dit wetsvoorstel dat uiteindelijk ook nog eens 1500 banen bij de productiebedrijven op de tocht zet. Zoals nu al een groot Frans privaat bedrijf via het kleine Lovers ons spoorvervoer aan het infiltreren is, zullen grote elektriciteitsproducenten ons elektriciteitsnet kunnen gaan beheersen. Ik heb al gezegd: de Enron en de andere staan klaar. Ook ons grootschalig productiebedrijf is ten opzichte daarvan in Europa maar een tuinkabouter.

Mijnheer de voorzitter! Deze Elektriciteitswet past dus prima bij het liberale gedachtegoed van dit Paarse kabinet. De grootverbruikers en de op de loer liggende private elektriciteitsproducenten kunnen zeker de vlag uithangen als deze wet het haalt. Maar iedere andere stroomverbruiker – en wie is dat niet? – zal zijn energierekening goed in de gaten moeten gaan houden. Aan deze stap op weg naar de uitverkoop van de nutssector doet de SP niet mee. Energieproductie en netbeheer kunnen wat ons betreft veel beter in publieke handen blijven. Dat is in de praktijk van het verleden gebleken.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik hoef het eigenlijk bijna niet meer te zeggen, maar ik zeg toch dat ik hier mede namens het GPV het woord voer.

Na de meer wetstechnische behandeling zijn wij nu toe aan de plenaire en naar ik heb begrepen finale afronding wat de minister betreft. Of wij voor de finale afronding ook werkelijk klaar zijn, is voor mij nog een vraag. Ir. Van Halderen sluit zijn brief welke de minister ons deed toekomen, waarvoor dank, af met de conclusie dat de besluitvorming per 1 juli a.s. een feit zou kunnen zijn. Wanneer ik de brief echter op mij laat inwerken, dan constateer ik dat er behoorlijk wat open eindjes in zitten die allemaal nog geregeld moeten worden. Ik vraag de minister dan ook om het niet bij zijn overigens korte brief te laten, maar in zijn termijn nog eens in te gaan op de vraag hoe zeker wij ervan kunnen zijn dat het GPB inderdaad tot stand komt zoals door hem wordt beoogd.

Ik wil beginnen met de vraag op te roepen: waartoe zijn elektriciteitsbedrijven op aarde? Daarop was tot niet zo lang geleden een eenvoudig antwoord te geven, te weten stroom produceren. Als deze wet wordt aangenomen, wordt dat toch een wat ander antwoord. Dat kan dan niet anders zijn dan geld verdienen. Bij het eerste antwoord voelden onze fracties zich wat beter thuis dan bij het tweede, met alle nuanceringen die er op beide antwoorden mogelijk zijn en die er natuurlijk ook gewoon zijn.

Het gaat van nuts naar markt. In een markteconomie is winstmaximalisatie een belangrijk, zo niet het belangrijkste doel van elk bedrijf, nodig om de continuïteit te waarborgen. Dat wordt nu ook nodig voor het elektriciteitsbedrijf. Hierdoor zullen twee van de drie uitgangspunten van de Elektriciteitswet onder spanning komen te staan. Het doelmatig functioneren zal gemakkelijk ten koste kunnen gaan van de betrouwbaarheid en duurzaamheid. De minister probeert de gevolgen voor de betrouwbaarheid en duurzaamheid op te vangen door middel van een fiks pakket aan regelgeving. Door de elektriciteitsbedrijven met handen en voeten te binden aan allerlei verplichtingen ten aanzien van die betrouwbaarheid en duurzaamheid is er echter van een liberalisering van de elektriciteitssector eigenlijk geen sprake. De bedrijven worden helemaal niet vrijgelaten. Nu pretendeert de minister dat ook niet. Hij vindt dat de bedrijven niet vrij moeten worden gelaten. Hij wil slechts aspecten van de marktwerking introduceren. Daar is principieel ook helemaal niks op tegen, maar het is zeer de vraag of dat vanwege de veelheid van de belangen die in deze sector spelen wel voor de hand ligt. Wij vinden dat daarbij best vraagtekens zijn te plaatsen.

Dan kom ik bij de wet zelve. Als de liberalisering van elektriciteit en gas – ik heb er eerder in het wetgevingsoverleg een punt van gemaakt – niet gelijk oploopt, zowel in tijd als in vorm, zullen er steeds meer discussies optreden, zoals in de afgelopen tijd in de kranten inzake het parallel lopen van projecten op Vinex-locaties, bijvoorbeeld in Houten. Er gaat dan ook een groot deel verloren van de behaalde kostenvoordelen door de horizontale integratie die de minister voorstaat. Het huidige verschil in tempo en in zienswijze zal ten koste gaan van de elektriciteitsvoorziening en daarmee ook van bijvoorbeeld de warmtekrachtkoppeling. Ik vraag de minister dan ook om dit punt nog eens te belichten vanuit zijn visie.

Er zijn nog meer onduidelijkheden, bijvoorbeeld over de eigendomsrechten, het onderhoud en de verantwoordelijkheid voor het net. Bedrijven afzonderlijk hebben er geen belang bij om kapitaal te investeren in het onderhoud van een net dat ook door concurrenten wordt gebruikt. Het is dan ook de vraag of de marktwerking hier de meest voor de hand liggende manier is om tot de gewenste elektriciteitsvoorziening te komen.

Elektriciteitsbedrijven worden voor de taak gesteld om hun afnemers te stimuleren minder energie af te nemen. Dat staat in principe haaks op het marketingprincipe. Is het dan ook niet zaak om in deze sfeer toch te spreken van antimarketing? De paradox is dat buitenlandse bedrijven grote belangstelling hebben om in Nederland te investeren in die antimarketing. Zijn die buitenlandse bedrijven doordrongen van de beperkingen en verplichtingen die toetreding tot de Nederlandse markt met zich brengt?

Een rechtvaardiging van privatisering van de elektriciteitssector is het goedkoper worden van een kilowattuur, maar wij moeten afwachten of dat inderdaad zal gebeuren. Dat strookt overigens niet met het principe "de vervuiler betaalt". Energie zou juist meer moeten kosten om bedrijven en consumenten zo bewust mogelijk met energie te laten omgaan. Het argument dat door privatisering de kosten voor de consument lager zullen worden en dat dit dus moet worden nagestreefd, is dus een fout argument op de verkeerde plaats. Kan de minister daar nog eens op ingaan? Misschien kan hij aantonen dat een lagere energieprijs de consument zal kunnen bewegen om milieubewuster met energie om te gaan. Ik zie dat niet zo. Overigens is het nog maar de vraag of meer marktwerking tot een lagere energieprijs zal leiden. Een Amerikaans onderzoek heeft aangetoond dat de effecten van liberalisering van de elektriciteitsmarkt op tarieven niet noodzakelijkerwijs dit effect zou hoeven te hebben; ook niet dat de leveringszekerheid erop vooruitgaat. Dat is al een aantal keren in de diverse debatten gezegd. Ik zeg het nog een keer.

Dan nieuwe technieken. Het toepassen van nieuwe technieken, zoals warmtekrachtkoppeling, terwijl oude in economische zin nog niet afgeschreven installaties nog draaien, stuit natuurlijk op verzet op grond van financiële en economische motieven. Een verdere groei van de warmtekracht is absoluut noodzakelijk om de CO2-reductiedoelstelling te realiseren. Het is dan ook van groot belang om geen onnodige barrières op te werpen voor groeikansen van warmtekracht of andersoortige energieopwekkingsvormen die wij graag willen hebben, waardoor besparingsdoelstellingen buiten bereik komen. Bedrijven die winst willen maken, zijn niet noodzakelijkerwijs geïnteresseerd in het beperken van energiegebruik en ook niet in het milieu, als daar grote investeringen voor nodig zijn.

Op het gebied van energieopwekking valt nog veel milieuwinst te behalen, maar dan moet er wel een goed doordacht kader zijn waarbinnen zich dit kan ontplooien. De huidige voorgestelde veranderingen leiden daar niet automatisch toe.

Het is best denkbaar dat grote afnemers een zeer lage prijs kunnen bedingen. Kleine afnemers daarentegen nemen maar een kleine hoeveelheid af en kunnen moeilijk met die energiebedrijven gaan onderhandelen. Dat zal voor de kleine consument leiden tot een door de minister vastgestelde prijs, maar ook de kleinere ondernemingen zullen in de problemen komen. Kortom, de grote bedrijven – ik begrijp dat de minister daar het meeste mee praat – hebben best baat bij liberalisering, maar met name de minder grote ondernemingen hebben beduidend minder perspectief. Dat alles, terwijl wij in Nederland zelfs tegen redelijk lage prijzen produceren, zeker als wij dat vergelijken met andere Europese landen. De liberalisering biedt slechts perspectieven voor grote bedrijven. Ook dit zal ertoe leiden dat het motto van "de vervuiler betaalt" nog minder tot zijn recht zal komen. De vraag is of wij dat willen.

Het punt van de aansprakelijkheid zit mij ook niet helemaal lekker. Op het voorbeeld dat collega Poppe van stal haalde, zal de minister wel ingaan. Maar wie is er nu precies aansprakelijk, indien er op een bepaald moment geen elektriciteit wordt geleverd? Waar kunnen afnemers hun schade verhalen als zij om welke reden dan ook economische schade lijden als gevolg van niet-leveren? Dan kun je het verweer van de overmacht van stal halen, maar dat is wel erg gemakkelijk. De afwikkeling van schadeclaims en de snelheid ervan – dat is ook een belangrijk punt – vormen nog een duidelijk punt van aandacht. Ik verwacht van de minister dat hij op dat punt onze zorgen wegneemt.

Volgens het RIVM zouden er nog duidelijke milieurendementen te halen zijn in de keuzen en de vorm van energieopwekking. Dan is het nodig dat de samenleving daarvoor de ruimte biedt. Ik vraag mij af, als wij het milieu zo hoog in het vaandel hebben, of de optie die wij nu als eindplaatje voor ons hebben, het meest geëigende is, omdat dit te veel weg heeft van het besturen van Nederland als ware het een BV. Wij hebben hier ook andere verantwoordelijkheden te wegen, die in een meer marktgeoriënteerde bedrijfsvoering nauwelijks de aandacht kunnen krijgen.

Alles overziend, rest het gevoel dat wij met deze wet niet de gewenste richting opgaan. Te veel is onzeker, juist waar wij hoge ambities zouden moeten hebben. Wij hebben gesproken over het milieu en de ontwikkeling van nieuwe technieken. Dat betekent dat onze fracties bezwaren houden tegen de wet in haar huidige vorm. Ik wacht de beantwoording van de minister met belangstelling af, maar wens op dit moment nog geen garantie af te geven dat wij voor deze wet in haar huidige vorm zullen stemmen. Er is voor de minister dus een wereldje te winnen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij gaan morgen om kwart over tien verder.

Sluiting 22.52 uur

Naar boven