Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 17 maart 1998 over de JBZ-raad.

De voorzitter:

Het spijt mij dat de Kamer tussendoor voor stemmingen moet worden opgeroepen, maar aanvankelijk leek en ten slotte bleek dat niet anders te kunnen. Ik verzoek de leden dringend zich exact te houden aan de spreektijd van twee minuten.

De heer Van Oven (PvdA):

Mijn fractie vroeg dit verlengde overleg naar aanleiding van vier punten. In de eerste plaats het Falcone-programma omdat een aantal wijzigingen, voorgesteld door het Europees Parlement, daarin niet waren overgenomen, althans dat bleek niet zo te zijn. Inmiddels is mij bericht dat acht van de 29 amendementen wel zijn overgenomen. Op grond daarvan handhaaft mijn fractie het bezwaar tegen het Falcone-programma niet. In de tweede plaats het gemeenschappelijk optreden inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie. Daartegen heeft mijn fractie twee bezwaren. Ten eerste is niet duidelijk waartoe dat optreden precies verplicht, terwijl wat betreft de door de nationale wetgever te volgen procedure wordt verwezen naar een artikel dat in de tekst zelf niet bestaat. Bovendien is het zeer de vraag of wij ons nationale parlement moeten laten binden tot nationale wetgeving door middel van een instrument als het gemeenschappelijk optreden. Daarom dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat tijdens de Raad van de Europese ministers zal worden beslist over het aannemen van een ontwerp van gemeenschappelijk optreden inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie;

overwegende, dat niet precies duidelijk is waartoe dit ontwerp van een gemeenschappelijk optreden verbindt, onder meer omdat daarin wat betreft de procedure wordt verwezen naar een artikel dat niet in de tekst voorkomt;

overwegende, dat voorts niet duidelijk is hoe de instemming van het parlement met een ontwerp van een gemeenschappelijk optreden betreffende het strafbaar stellen van feiten in de lidstaten zich verhoudt tot onze grondwettelijke bepaling met betrekking tot wetgeving;

overwegende, dat tussen regering en parlement overeenstemming dient te bestaan over de vraag of een ontwerp van gemeenschappelijk optreden zich leent voor het implementeren van voorstellen tot strafbaarstelling van bepaalde feiten in ons Wetboek van Strafrecht;

verzoekt de regering thans niet in te stemmen met het ontwerp van een gemeenschappelijk optreden inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie;

verzoekt de Van Ovenregering ter voorbereiding op het overleg met het parlement aan het parlement een notitie te doen toekomen over de verhouding tussen de instrumenten die de Europese Unie biedt ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en het Nederlandse strafrecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Oven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (23490).

De voorzitter:

Uw tijd is verstreken.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik wil nog een tweede motie indienen.

De voorzitter:

Dat moet dan in HSL-snelheid.

De heer Van Oven (PvdA):

Die motie houdt verband met de ontwerpverdragen. Het gaat om de bevoegdheid van het Hof van Justitie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in het Verdrag van Amsterdam een bijzondere regeling is getroffen over de bevoegdheden van het Hof van Justitie met betrekking tot de aangelegenheden die onder Titel IIIA en Titel VI (derde pijler) van het Europese Unieverdrag vallen;

overwegende, dat niet wenselijk is dat voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam verdragen op het terrein van de derde pijler worden gesloten waarin ten aanzien van de bevoegdheid van het Hof van Justitie een beperktere regeling wordt getroffen dan die waarin het Verdrag van Amsterdam voorziet;

overwegende, dat thans een aantal verdragen op het terrein van de derde pijler in voorbereiding is, waarin geen of een beperktere bevoegdheid van het Hof van Justitie is opgenomen dan in het Verdrag van Amsterdam is voorzien, zoals het ontwerpverdrag inzake rechtshulp in strafzaken, het ontwerpverdrag ontzegging rijbevoegdheid en het ontwerpverdrag inzake Eurodac;

verzoekt de regering slechts in te stemmen met deze ontwerpverdragen indien de regeling van de bevoegdheid van het Hof van Justitie daarin op vergelijkbare wijze is geregeld als in het Verdrag van Amsterdam, of – althans voor wat het Eurodac-verdrag betreft – ten minste een facultatieve prejudiciële bevoegdheid van het Hof van Justitie te bedingen (overeenkomstig de regeling bij de Europolovereenkomst),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Oven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (23490).

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Gisteren stelde ik namens mijn fractie dat wat ons betreft de Europese ontwikkelingen veel te snel gaan. Het lijkt wel of we op een trein gesprongen zijn die voortdendert en waarbij er geen enkele mogelijkheid is om eraf te springen. Ik wijs op de samenwerking rondom de opsporing, de georganiseerde criminaliteit, het Eurodac-systeem, enz. Deze ontwikkelingen grijpen ook in ons eigen strafrecht zo diep in, dat daaraan een halt moet worden toegeroepen. Wij zullen wat dat betreft de moties van collega Van Oven ondersteunen. Ik vind het jammer dat hij de motie over het Eurodac-verdrag heeft aangepast, maar er ligt iets en dat zullen wij steunen.

Daarnaast wil ik een tweetal moties aan de Kamer voorleggen. De eerste motie gaat over Eurodac, het afnemen en opslaan van vingerafdrukken. Gisteren zei ik al dat dit een inbreuk op de privacy van mensen betekent. Om die reden treedt een schending op van artikel 8 EVRM. Om deze schending zo klein mogelijk te maken, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat uitvoering van de Eurodac-overeenkomst kan leiden tot ernstige inbreuk op de privacy en daarmee schending van artikel 8 EVRM;

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat in artikel 4, lid 1, van de Eurodac-overeenkomst na "ten minste 14 jaar oud..." wordt toegevoegd de zinsnede "...ten aanzien van wie gegronde twijfel bestaat dat deze reeds in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sipkes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (23490).

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! De tweede motie heeft betrekking op de problemen die zijn ontstaan bij gezinshereniging voor Iraakse statushouders in Europa. Hierover zijn al eerder vragen gesteld, ook door collega Apostolou van de PvdA.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat Iraakse gezinsherenigers, sinds de Nederlandse regering de samenwerking met het IOM heeft opgezegd met betrekking tot de afgifte van laissez-passers, niet meer op legale wijze de Nederlandse ambassade in Turkije kunnen bereiken;

verzoekt de regering in Europees verband te zoeken naar een mogelijkheid voor Iraakse gezinsleden van toegelaten Irakezen in een van de Dublinlanden, om op legale wijze de grens van Irak te kunnen overschrijden en, indien dit geen resultaat oplevert, zelfstandig te zoeken naar een passende oplossing voor het huidige probleem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sipkes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (23490).

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Georganiseerde criminaliteit heeft één gebrek: zij houdt zich niet aan landsgrenzen! Daarom juichen wij gemeenschappelijk optreden ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit in het verband van de JBZ-raad toe. Wij menen dat, en hiermee reageer ik op de door de heer Van Oven ingediende motie, de verhouding tot de positie van het Nederlandse parlement niet onduidelijk is. Er zijn zeker onduidelijkheden in het voorliggende stuk. Verwezen wordt naar een niet bestaand artikel 5b. Als de minister daarover opheldering kan geven, graag! Anders zal zij die morgen moeten verschaffen. Verder doet het gemeenschappelijk optreden op geen enkele wijze afbreuk aan de positie van de Nederlandse wetgever, zoals die sinds het Verdrag van Maastricht geldt. Wat dat betreft willen wij niet dit gemeenschappelijke optreden dwarsbomen door deze motie met onze stem te steunen.

In de tweede motie van de heer Van Oven wordt een aantal verdragen genoemd. Met name wat het Eurodac-verdrag betreft, mag er geen misverstand over bestaan dat de CDA-fractie hecht aan spoedige totstandkoming van dit verdrag. Daar zit een mogelijkheid in, en dat wordt niet betwist, van een facultatieve prejudiciële bevoegdheid voor het Hof van Justitie. Wij willen echter niet dat er vertraging optreedt. De CDA-fractie wacht in verband met de andere verdragen de reactie van de regering af.

De heer Van den Doel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De minister heeft gisteren een notitie toegezegd over hoe de ontwikkeling van het Nederlandse strafrecht zich tot de ontwikkeling van het Europese strafrecht verhoudt en hoe wij daarmee in de toekomst moeten omgaan. Mijn fractie is blij met die toezegging, omdat het van belang is dat er zicht komt op de ontwikkeling van het Europese strafrecht. Wat wij steeds meer zien in de derde pijler, is dat ad hoc strafrecht tot stand komt. De besluiten die nu voorliggen, vooral als het gaat om het gemeenschappelijke optreden inzake een criminele organisatie, laten te wensen over op het gebied van de zorgvuldigheid en de volledigheid van informatieverstrekking. Ook gaat het gemeenschappelijke optreden verder dan wat artikel 140 van ons eigen Wetboek van Strafrecht bepaalt. In die zin staat mijn fractie positief tegenover de motie van de heer Van Oven.

De tweede motie die is ingediend, zal door mijn fractie niet gesteund worden. Het is van belang dat Eurodac zo snel mogelijk van de grond komt. Het is een heel belangrijk verdrag, vooral in het kader van een Europees optreden in relatie tot het asielbeleid. In dezen willen wij de regering de ruimte geven om Eurodac ook in internationaal verband zo snel mogelijk van de grond te krijgen.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter! Gisteren is met de minister van Justitie in het algemeen overleg gesproken over het Verdrag van Amsterdam. Dat is vergeleken met de ontwerpverdragen die wij gisteren besproken hebben. In die ontwerpverdragen reiken de bevoegdheden van het Hof van Justitie minder ver dan wat geregeld is in het Verdrag van Amsterdam. Dat vindt de fractie van D66 jammer. Wij hebben ons er de afgelopen jaren sterk voor gemaakt dat het Hof van Justitie bevoegdheden zou krijgen. Wij willen de minister dan ook vragen om in de komende vergadering van de Raad van ministers in Europa zich in te spannen om de landen die nu een beperktere regeling hebben opgenomen, te overtuigen om die beperktere regeling te verruimen, zodat die tegemoetkomt aan de regeling die in het Verdrag van Amsterdam staat. Wij staan op zichzelf sympathiek tegenover de motie die collega Van Oven op dit punt heeft ingediend.

De minister van Justitie heeft gisteren een toezegging gedaan om een notitie over het Europese strafrecht en de Nederlandse verhouding daarmee in te dienen bij de Kamer. Wij vinden dit een belangrijke zaak, omdat veel beslissingen in Europees verband genomen worden die het nationale strafrecht raken. Die toezegging vinden wij dus een goede zaak.

Wat de tweede motie van de heer Van Oven betreft ben ik benieuwd naar het antwoord van de minister. Daarna zal de fractie van D66 een finaal standpunt innemen.

Wat de motie van GroenLinks over de vingerafdrukken betreft zegt GroenLinks dat de wijze waarop het nu is geregeld, in strijd is met artikel 8, het recht op privacy. De fractie van D66 is het daar niet mee eens. Volgens lid 2 van artikel 8 kunnen nationale staten een uitzondering maken op dat beginsel. In de motie van GroenLinks wordt gevraagd om alleen in het geval dat er een vermoeden is dat een asielzoeker in een ander land al een asielverzoek heeft ingediend, een vingerafdruk te nemen. Dat vindt de fractie van D66 te beperkt. Dat strookt ook niet met de praktijk die wij sinds jaar en dag kennen, dat in wezen bij alle asielzoekers vingerafdrukken worden genomen. Die motie zal dus niet ondersteund worden door de fractie van D66.

Minister Sorgdrager:

Mijnheer de voorzitter! Ik zal mijn best doen om alle vragen die gesteld zijn en alle opmerkingen die zijn gemaakt, zo goed mogelijk te beantwoorden.

Ik ben blij dat de heer Van Oven alsnog kan instemmen met de regeling van het Falcone-programma. De opheldering die is gegeven, was duidelijk. Het is goed op deze manier.

Een aantal sprekers is ingegaan op de deelneming aan criminele organisaties. Mevrouw Sipkes zei het nog het meest indringend. In mijn eigen woorden vertaald, zei zij: de Europese trein gaat te hard en wij moeten tijd hebben om er op een soepele, geleidelijke manier op in te spelen. De heer Van den Doel zegt dat er ad hoc allerlei nieuwe strafrechtelijke bepalingen tot stand komen. De heer Van Oven vroeg waarom wij ons als Nederlanders moeten laten binden aan Europese afspraken op het gebied van strafrecht.

Voorzitter! Laat ik er dit van zeggen. Iedereen spreekt over georganiseerde criminaliteit en zegt er vervolgens bij – dat is bijna een cliché c.q. een open deur geworden – dat georganiseerde criminaliteit zich niet aan grenzen houdt. Dat betekent dat je op internationaal niveau moet samenwerken in de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Het eerste internationale niveau dat zich aandient, is het Europese niveau. Wanneer strafbepalingen in Europa niet met elkaar overeenkomen, dan belemmert dat in grote mate de strafrechtelijke samenwerking.

Voorzitter! Moeten wij nu zo bang zijn om in Europees verband een zekere eenheid te bewerkstelligen in de bestrijding van georganiseerde misdaad en in de definitie van een aantal strafbare feiten waarvan wij met elkaar vinden dat die internationaal bestreden moeten worden en die kunnen vallen onder het begrip georganiseerde criminaliteit? Wij zijn wel een beetje erg bang voor aanpassingen van het Nederlandse strafrecht aan datgene wat Europees vereist is. Nu wordt steeds geprobeerd – wij doen dat zelf ook – zodanig te formuleren dat de Europese bepalingen corresponderen met het Nederlandse strafrecht, maar dat kun je niet tot in eeuwigheid volhouden. Individuele lidstaten zullen ook wel eens een wens moeten hebben om het eigen strafrecht aan te passen aan datgene wat nu eenmaal internationaal vereist is.

Hier gaat het feitelijk om de definitie van een criminele organisatie. Gisteren heb ik gezegd – en ik hou dat nog steeds vol – dat wat hier wordt voorgesteld, op zichzelf past in de Nederlandse wetgeving. Met andere woorden, het probleem dat ik zo-even uiteenzette, is op dit moment niet aan de orde.

In hoeverre wordt Nederland gebonden aan een dergelijk gemeenschappelijk optreden? Procedureel ligt het als volgt. De regeringen die zich verbinden tot een gemeenschappelijk optreden, verbinden zich tot een inspanningsverplichting om vervolgens een wetsvoorstel aan hun parlementen voor te leggen, zodat het strookt met de afspraken die in dat gemeenschappelijk optreden zijn gemaakt. Met andere woorden, er is geen strijd met de Grondwet omdat wij het parlement niet binden. Wanneer een afspraak is gemaakt op grond van een gemeenschappelijk optreden en de regering op grond van die afspraak een voorstel voorlegt aan het parlement, heeft en houdt dat parlement nog steeds de mogelijkheid om dat voorstel te verwerpen. In die zin is er dus geen enkele strijd met de Grondwet. De motie die door de heer Van Oven is ingediend, zou ik op dit moment dan ook dringend willen ontraden.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Ik wil de minister dan toch vragen of de regering inderdaad aan het Nederlandse parlement voorstelt om in te stemmen met een regeling waarin wordt verwezen naar een procedure die vervolgens niet in die regeling is opgenomen.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! De heer Van Oven heeft...

De voorzitter:

Ik wil even interrumperen. De gesprekken, behalve die tussen de regering en de Kamer, zijn zodanig dominant dat het gesprek tussen de Kamer en de regering nauwelijks hoorbaar is. Ik wil de leden dan ook vriendelijk verzoeken, in afwachting van de stemmingen, om dingen die zij bilateraal te bespreken hebben, buiten de zaal te bespreken. Die vraag stel ik in het bijzonder aan degenen die dit niet gehoord hebben!

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! De heer Van Oven heeft gelijk. Het is een slordigheid; artikel 5b komt niet voor. Ik neem aan dat artikel 5 is bedoeld, maar dat moet in elk geval rechtgezet worden in de discussie in Europa. Zo kan het natuurlijk niet.

De heer Van Oven (PvdA):

Maar stelt de minister nu voor aan het parlement om in te stemmen met een optreden waarvan de tekst niet duidelijk is? Immers, een dergelijke verwijzing bestaat niet. De minister zegt nu: ik neem aan dat, enzovoorts, maar het parlement mag toch wel duidelijkheid krijgen over voorliggende teksten waarmee wij geacht worden in te stemmen?

Minister Sorgdrager:

Ik vraag het parlement om in te stemmen met het innemen van een standpunt door de regering om in beginsel akkoord te gaan met de voorliggende tekst, waarbij de slordigheid van de verwijzing naar artikel 5b wordt rechtgezet.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

De minister geeft nu andere informatie dan gisteravond. Zij legt uit dat regelingen gebaseerd op deze overeenkomst, iedere keer aan het parlement zullen worden voorgelegd. Ik concludeer hieruit dat de Kamer op dit moment geen volledig zicht heeft op datgene wat de minister aanstaande donderdag gaat bespreken. Ik begrijp niet waarom de minister de motie ten stelligste ontraadt. De motie zegt niet meer dan dat de regering thans niet mag instemmen. De Kamer verzoekt de regering op dit punt een voorbehoud te maken, zodat wij in alle rust kunnen bezien wat de gevolgen precies zijn. Nadat er een wijziging in de tekst is aangebracht, moeten wij de zaak opnieuw beoordelen. Dat is toch het minste wat wij van de regering mogen vragen op een zo wezenlijk punt?

Minister Sorgdrager:

Iedereen weet dat afspraken in de derde pijler geen directe werking hebben. Als een kwestie moet leiden tot wetswijziging, zal de Kamer het desbetreffende voorstel krijgen voorgelegd. Zo gaat dat nu eenmaal. Wij vragen de Kamer toestemming om in te stemmen met de voorliggende tekst. Met andere woorden, de regering gaat met deze tekst een inspanningsverplichting aan om eventueel een wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen. Het zal er niet van komen, omdat de regering van mening is dat deze tekst niet behoeft te leiden tot een wetswijziging. In die zin is het een theoretisch punt. Ik leg slechts uit wat de waarde is van de instemming die de Kamer geeft voor het optreden van de regering in Brussel.

De heer Koekkoek (CDA):

Vindt de minister het niet opmerkelijk dat zij voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit in Europees verband de meeste steun krijgt van de grootste oppositiefractie?

Minister Sorgdrager:

Ik ben ontzettend blij met de steun van iedereen aan een gezamenlijke Europese aanpak van georganiseerde criminaliteit. Daarbij gaat het om de hele regering en dat zijn drie politieke partijen.

De heer Van Oven (PvdA):

De minister maakt duidelijk dat er op basis van dit gemeenschappelijke optreden geen wetsvoorstel zal volgen. Om die reden trek ik mijn motie op stuk nr. 94 in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Oven (23490, nr. 94) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voor mijn fractie is dit een nogal onverwachte ontwikkeling. Ik ben niet in staat een nieuwe motie in te dienen, maar ik kan wel helder maken dat de fractie van GroenLinks niet kan instemmen met het voorliggende.

Minister Sorgdrager:

Dat had ik reeds begrepen. Ik ben overigens blij dat de heer Van Oven zijn motie heeft ingetrokken. De toezegging die ik naar aanleiding van het tweede dictum had gedaan, zal ik uiteraard gestand doen.

In Europees verband worden de dingen ad hoc, artikelsgewijs of probleemgewijs aangepakt. Ik heb niet de illusie dat er op korte termijn of op wat langere termijn gewerkt zal worden aan een Europees wetboek van strafrecht, hoewel dat op zichzelf niet zo'n gekke gedachte is.

Wat kan de bevoegdheid van het Europese Hof zijn in het kader van het Eurodac-verdrag? Men is zover dat een regeling overeenkomstig die van Europol tot de mogelijkheden behoort. Ik zal mij daar uiteraard voor inzetten. Nederland acht een volledige bevoegdheid wenselijk, zoals in het Verdrag van Amsterdam is opgenomen. Ik zal mij ervoor inzetten om bij andere verdragen die aan de orde zijn, dezelfde regeling voor elkaar te krijgen. Meer dan dat kan ik niet toezeggen.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 95 van mevrouw Sipkes. Als je bepaalt dat alleen vingerafdrukken mogen worden genomen als gerede twijfel bestaat ten aanzien van de vraag of in een andere lidstaat reeds asiel is aangevraagd, span je het paard achter de wagen. Het gaat er juist om dat je in het land van binnenkomst traceert welke mensen binnenkomen, want volgens het Verdrag van Dublin is dat het land waar men asiel moet aanvragen. Deze motie lijkt mij dan ook contraproductief. De aanvaarding daarvan wil ik sterk ontraden.

De heer Koekkoek (CDA):

Kan de minister verzekeren dat het Eurodac-verdrag, wat de Nederlandse regering betreft, geen vertraging zal oplopen?

Minister Sorgdrager:

Wat de Nederlandse regering betreft, niet.

De motie op stuk nr. 96 van mevrouw Sipkes vind ik buitengewoon sympathiek. Als mensen recht hebben op gezinshereniging, moet dat recht ook op de een of andere manier kunnen worden geëffectueerd. Wanneer mensen het land niet kunnen verlaten, zullen wij naar een mogelijkheid moeten zoeken om dat toch voor elkaar te krijgen. Dat is de tegenhanger van mijn opmerkingen over mensensmokkel, etc. Ik vind namelijk dat mensen niet via mensensmokkel het land uit moeten. In die zin is het dus een logische motie, die ook past in het regeringsbeleid op dit gebied. Ik wil best bekijken of wij daarvoor in Europa iets kunnen ondernemen, al is het maar door een paar landen bereid te vinden om samen met ons na te gaan welke mogelijkheden er zijn om het iets soepeler te maken. Die toezegging wil ik in elk geval doen, al heb ik er nog niet veel voorstelling van hoe dat precies moet.

De heer Dittrich (D66):

Acht de minister de motie van GroenLinks overbodig, nu zij deze toezegging doet?

Minister Sorgdrager:

Als ik een toezegging doe om iets te ondernemen, maakt dat de motie in feite overbodig. Procedureel is dat zo.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Is de motie overbodig, of een ondersteuning van uw beleid? Wordt het eerst in Europees verband bekeken en, zo dat niet lukt, op nationaal niveau?

Minister Sorgdrager:

Die toezegging hoort daar natuurlijk bij. Als je in Europees verband zoekt, zoek je zelf natuurlijk ook.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Gehoord de reacties van anderen, denk ik dat de minister de motie min of meer heeft overgenomen. Daarmee is zij overbodig geworden en trek ik haar in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Sipkes (23490, nr. 96) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

In stemming komt de motie-Van Oven (23490, nr. 93).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, de SP en de PvdA voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Sipkes (23490, nr. 95).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fractie van GroenLinks voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven