Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg inzake opwerkingscontracten (25422, nr. 2).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben op 22 januari een overleg gevoerd over de opwerking van Nederlands kernafval. Met name de technische aspecten zijn daarbij goed besproken. Daarbij waren nog niet alle vragen beantwoord, wat ook wordt aangegeven in de brief van de minister van afgelopen vrijdag. Er moet nog een vervolgtraject worden doorlopen voordat wij met volstrekte zekerheid kunnen oordelen over alle relevante aspecten van de diverse opties. De aanpak in de brief van de minister lijkt mij een juiste. Mede namens de collega's van D66 en de VVD wil ik bepleiten die aanpak te verbreden.

In het debat hebben de milieuaspecten en de kosten centraal gestaan. Daarbij wordt het milieu gedefinieerd in termen van afvalbeleid, dus preventie, hergebruik en eindverwerking. Preventie spreekt voor zich. Hergebruik zou kunnen bestaan uit een MOX-route, onder voorwaarde dat de hoeveelheid radioactief materiaal daadwerkelijk wordt verminderd en dat het, zoals de minister heeft aangegeven, verkoopbaar is, dan wel uit directe opslag nu met toepassing op langere termijn. Voor eindverwerking hebben wij nog geen pasklaar antwoord. Ook de opslag van de COVRA is een tussenstation. Dit vraagstuk is geen exclusief Nederlands vraagstuk; ook andere landen zitten hiermee. Het ligt dan ook erg voor de hand om, gegeven de hoeveelheid radioactief afval, niet alleen per land maar ook in onderling overleg, mogelijk zelfs gezamenlijk, te zoeken naar een oplossing die in het kader van het milieu- en afvalbeleid, veiligheid en stralingsbelasting de beste is.

Dit geldt ook voor het tweede punt, de kosten. Er ligt nu een schatting van ECN, met een marge, uitgaande van een maximale boete en betaling ineens. Hoewel ik dat allemaal begrijpelijk vind, vraag ik mij af waartoe de contracten verplichten, waartoe de contractpart ners bereid zijn en welke regelingen andere landen hebben kunnen treffen. Ook hierbij ligt overleg met de sector, de contractpartners en andere landen voor de hand. Een aanpak die tijdig begint en indringend en creatief wordt gevoerd, zal dan ook niet alleen de nationale partijen moeten omvatten, maar ook de internationale partijen. Daarom wil ik dat de aanpak van de minister, gegeven de brief van afgelopen vrijdag, wordt verbreed. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de huidige opwerkingscontracten, als onderdeel van de splijtstofcyclus, voorzien in het naar Nederland terugzenden van haar opgewerkt radioactief afval, met inbegrip van een hoeveelheid plutonium;

overwegende, dat de keuze voor opwerking in de zeventiger jaren bezien moet worden in het licht van de omstandigheden van die tijd;

constaterende, dat de regering op zich geen voorkeur heeft voor opwerking dan wel directe opslag;

overwegende, dat een beleidswijziging consequenties met zich meebrengt op enerzijds financieel vlak en anderzijds voor wat betreft de wijze van opslag;

constaterende, dat het verkennen van de concrete mogelijkheden voor een beleidswijziging zowel overleg met de rechtstreeks betrokkenen vergt als overleg in een internationaal kader;

verzoekt de regering met de genoemde partijen in contact te treden, teneinde de mogelijkheden en consequenties van een beleidswijziging met betrekking tot financiën en afvalbeleid, zijnde preventie, hergebruik en eindverwerking, nauwkeurig in beeld te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Blaauw en Jorritsma-van Oosten. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (25422).

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik heb een simpele vraag. Gelet op het heldere antwoord van de minister in het verslag op vragen over de consequenties voor Dodewaard vraag ik u wat deze uitstelmotie – het is bijna een kleine notitie – betekent voor de situatie in Dodewaard.

De heer Feenstra (PvdA):

Bij Borssele is de urgentie groter, omdat het daarvan resterende afval na 2000 nader zal worden opgewerkt. Bij Dodewaard is er ook in de tijd gezien meer ruimte, omdat die hoeveelheid radioactief afval na 2003 verder zal worden opgewerkt. Juist het gebrek aan dwingende urgentie op dit moment biedt ons de ruimte om de mogelijkheden zoals in de motie zijn neergelegd, te verkennen.

De heer Lansink (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Exploitanten van de kerncentrales Dodewaard en Borssele hebben bij de ingebruikstelling van de installaties destijds contracten afgesloten met bedrijven in Engeland en Frankrijk om de uitgewerkte splijtingselementen te bewaren en later op te werken. Het doel daarvan was en is een vermindering van de hoeveelheid tijdelijk of blijvend op te bergen radioactief afval en de terugwinning van plutonium dat eventueel gebruikt zou kunnen worden voor de productie van nieuwe splijtstofelementen ten behoeve van kweekreactoren. Het laatste punt is nu minder urgent, want er zijn praktisch geen kweekreactoren meer. De MOX-technologie leidt overigens wel tot mogelijkheden, maar dat terzijde.

Acties in 1996 tegen het transport van gebruikte splijtstofelementen waren voor de Kamer en met name voor de heer Blaauw aanleiding om de minister om een notitie te vragen, waarin de voors en tegens van opwerking op een rij moesten worden gezet. De minister heeft op een heldere wijze voldaan aan dat verzoek. Er valt niets in te brengen tegen die notitie. Daar staan heldere conclusies in. Hij heeft die ook verdedigd. Ik ben dan ook benieuwd hoe hij op de motie zal reageren. Hij gaf een duidelijke uiteenzetting van de actuele stand van zaken en van de toekomstige positie van opgewerkt plutonium. De basis daarvoor vormde een goed rapport van de ECR. Daarnaast heeft de Kamer via een uitvoerige hoorzitting alle betrokken partijen aan de tand gevoeld, zoals Greenpeace en Cogéma. Cogéma heeft de bezwaren overigens afdoende kunnen weerleggen. Ik deelde dan ook de opvatting van de minister, neergelegd in zijn brief van 25 juni, dat uit het oogpunt van duurzaamheid en kosten opwerking verre voorkeur verdient boven langdurige opslag zonder opwerking. Maar de faciliteiten ontbreken. Daarnaast geldt dat aan alle veiligheidscriteria wordt voldaan, naast de eisen die op grond van proliferatie van plutonium en opwerking moeten worden gesteld.

Verbreking van de contracten kan tot hoge boetes leiden, nog afgezien van het feit – dat heeft de minister ook duidelijk gezegd in zijn brief – dat onder de huidige wetgeving de middelen ontbreken om de gegroeide, onverantwoorde praktijk te beëindigen. Nederland mag zich eigenlijk gelukkig prijzen dat de Franse en Engelse bedrijven zich over ons afval wilden ontfermden en er iets mee wilden doen. Dat is de stand van zaken. Daarom stem ik nog steeds in met de conclusies van de minister. Die waren helder en duidelijk. Ik ben dan ook zeer verrast door deze motie. Deze motie betekent namelijk feitelijk een diskwalificatie van de notitie en van de inbreng van D66, die nota bene in de inbreng op een rij zette wat de kosten allemaal zouden zijn. De minister heeft dat ook bevestigd. Er moesten natuurlijk een paar aanvullende vragen worden beantwoord. De minister heeft overigens wel ruimte gegeven voor een afwijking, omdat hij wat nadere studie wil verrichten. Hij is dus ook afgeweken van zijn aanvankelijke document. Het zal wel te maken hebben met het feit dat men de rijen moet sluiten in de coalitie, maar ik vind het werkelijk een ongelooflijk rare motie en een raar beleid. Iedereen weet dat wij niet van die contracten af kunnen en dat hoeft ook helemaal niet. Kortom, ik zal die motie niet steunen.

Minister Wijers:

Mevrouw de voorzitter! Ik heb zowel in het debat dat wij eind januari hebben gevoerd, als in de brief de overwegingen die het kabinet hanteert duidelijk weergegeven. Ik heb ook gezegd dat het past in een democratisch proces, waarin de Kamer het kabinet controleert, dat als er nog bepaalde vragen zijn die zouden kunnen helpen bij het definitief bepalen van de positie van de Kamer, een minister duidelijk maakt dat hij bereid is om die vragen te beantwoorden. Dat was de strekking van mijn brief.

Als ik de motie bekijk, kan ik die onmogelijk zien als een diskwalificatie van het beleid van de minister. Ik vind het eerlijk gezegd een ondersteuning van hetgeen ik in de brief heb gezegd. Ik kan het niet anders opvatten. Ik heb daar in die zin dan ook geen bezwaar tegen. Dat laat onverlet dat ik daar geen verwachtingen over wil wekken. Ik kan mij het debat van eind januari namelijk ook nog goed herinneren. Wij hebben het materiaal uitgebreid besproken. Als ik grote twijfels zou hebben, zou ik mij in dat debat en in de brief anders hebben opgesteld. Nogmaals, ik behoud mij het recht voor op het eindoordeel, dat ik op basis van de informatie die ik had en die ik heb, heb gevormd, namelijk dat het kabinet onvoldoende zwaarwegende en dringende redenen ziet om haar beleid te wijzigen. Ik erken echter tegelijkertijd het recht van de Kamer op informatie over een aantal punten waar vragen over zijn gesteld.

Ik merk voorts op dat ik, gegeven het onderzoek dat daaruit voortvloeit, geen stappen onderneem die de opwerkingsroute voor de betrokkenen, waarbij ik met name denk aan Dodewaard, zouden kunnen belemmeren. De reguliere bedrijfsprocessen kunnen dus worden gecontinueerd, met alle consequenties van dien. Zo heb ik de motie ook begrepen. Ik beschouw haar dan ook als een nadere interpretatie en ondersteuning van het beleid dat ik in de brief heb neergelegd.

De heer Lansink (CDA):

Daarin is de minister ook afgeweken van de eerste brief. Hij is waarschijnlijk gaan glijden omdat de fractie van D66 met wat vragen kwam, terwijl er ook stellingen in de inbreng stonden, bijvoorbeeld over het bedrag, die niet zijn bestreden. Ik vraag naar de bekende weg: is het wel een faire gang van zaken, ook ten opzichte van de mensen die tot nu toe vele jaren bezig zijn geweest, om dit alleen om politieke en electorale redenen te doen? Dit is waarschijnlijk ook de reden waarom de VVD tot mijn grote verbazing deze motie heeft medeondertekend. Het komt erop neer dat het debat over de verkiezingen heen wordt getild. Er zal geen informatie tevoorschijn komen die leidt tot een andere conclusie, en tegen die tijd is deze minister weg, zeker als het zo doorgaat, want van alle ministers is hij de enige die hier met een redelijk schoon blazoen doorheen is gekomen. Maar dit kan toch niet? De minister heeft een helder standpunt en een heldere lijn, er komt een aardig overleg, de vragen zijn beantwoord en er zouden nog aanvullingen worden gepleegd. Nu gaat de minister ineens glijden in zijn nadere brief, kennelijk om een kapstok te geven waarmee de zaak anders kan worden aangepakt. Ik kan dit niet anders zien dan als een vrij laffe toestand.

Minister Wijers:

Ik snap dit echt niet. Ik snap best dat dit debat door de heer Lansink in de context van de verkiezingen wordt geplaatst. Tijdens het debat op 22 januari heb ik al gezegd dat ik een aantal vragen niet op korte termijn kon beantwoorden; ik heb ze alleen nog een keer netjes opgeschreven in mijn brief en een aantal vragen heb ik wel kunnen beantwoorden. Maar, mijnheer Lansink, het zou toch raar zijn wanneer de minister, als de meerderheid van de Kamer vindt dat een aantal vragen nader moet worden onderzocht, zegt dat hij niet de bereidheid heeft om de activiteiten te ondernemen die leiden tot een eenduidig antwoord op die vragen. En daar zegt hij dan nog bij dat hij geen afstand neemt van de conclusies die hij heeft getrokken in het stuk dat hij heeft gemaakt voor het debat van 22 januari. Hoe kan de heer Lansink dat nou toch "glijden" noemen? Ik noem dat "invulling geven aan een plicht in een democratisch spel van de minister om de Kamer volledig te informeren, zodat de Kamer zelf definitief haar besluiten kan nemen". Daarbij ben ik, met de heer Lansink, al overtuigd van het antwoord. Maar als je vragen stelt, moet je je wel openstellen.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik zal het woord "glijden" terugnemen. Ik erken voluit dat ik dat te snel heb uitgesproken, omdat de conclusie inderdaad overeind is gebleven. Mijn bezwaren hebben dan geen betrekking meer op de minister, maar op VVD en D66. Deze fracties willen immers nieuwe vragen stellen. Maar het stelt mij gerust dat de conclusies overeind blijven, zoals de minister zojuist aangaf.

De heer Blaauw (VVD):

Misschien kan de heer Lansink dan ook het woord "laf" terugnemen. Ik heb speciaal niet het woord gevoerd omdat het gaat om een verslag van een algemeen overleg en dit de enige mogelijkheid is om een motie in te dienen, maar ik reageer nu toch. Er is helemaal niets veranderd. Ik ben het volledig eens met de minister. Het enige wat wij in de motie extra aangeven, is de internationale component, die veel minder in het debat naar voren is gekomen, terwijl ik daarvoor juist een heel duidelijk pleidooi heb gehouden. Zo zou bekeken kunnen worden in hoeverre wij op termijn nut van de MOX zouden kunnen hebben, opdat het probleem van "de ladder van Lansink" kan worden opgelost. Daarover ging het debat en dat staat in deze motie. Uiteraard is zij compleet gemaakt met alle andere componenten die ook in het debat naar voren zijn gekomen en waarop de minister heeft gereageerd in zijn brief. Dat deed hij voor de volledigheid zo breed mogelijk, omdat er anders wederom sprake zou zijn van een ongebalanceerde benadering van het probleem.

De heer Feenstra (PvdA):

De heer Lansink gaf aan dat hij geen behoefte had aan een nader onderzoek omdat hij nu al zijn conclusies kon trekken. Maar als uit een dergelijk onderzoek blijkt dat juist via internationaal overleg met de meestbetrokkenen tot een nog betere oplossing zou kunnen worden gekomen, zou hij zich dan ook verzetten tegen die nog betere oplossing? Als hij zich daar op voorhand niet tegen verzet, vindt hij het dan geen poging waard om dit nader te verkennen, juist nu de urgentie bij dit vraagstuk niet zo groot is dat wij daarover vandaag moeten beslissen?

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik wil eerst een reactie geven op de interruptie van de heer Blaauw. Ik neem geen andere dingen terug, want het gaat mij om de conclusie. Het is helder. Er zijn zeven argumenten, met name ook de financiële en andere, op grond waarvan hier die contracten beter niet verbroken kunnen worden. Bovendien zitten wij in een aflopende toestand met de centrales, enzovoorts. Ik ga niet het hele debat overdoen. Het ging nu juist om "de ladder van Lansink" en dat betekent hergebruik en opwerking. In dit geval zijn er allerlei argumenten om de contracten niet te verbreken. Ik ontzeg de heer Blaauw niet het recht om een andere opvatting te hebben. De fractie van GroenLinks had die het meest scherp, maar zij doet niet eens mee aan dit debat.

Waar ik moeite mee heb, is dat er een heldere discussie plaatsvindt, waarbij vragen beantwoord worden en ook enkele vragen zijn blijven liggen, maar dat dit niet leidt tot de conclusie dat van opwerking zou moeten worden afgezien. Dat vind ik dus laf, met name van D66 en de VVD. Het ging hier immers om de vraag of de opwerkingscontracten moeten worden verbroken. Dat is de politieke vraag en die wordt nu niet beantwoord. Ik heb die vraag wel beantwoord en ik blijf daar ook bij.

Ik ben de minister erkentelijk voor zijn nadere reactie. Ik ben inderdaad iets te fel tegen hem geweest. Dat geldt echter niet voor mijn reactie in de richting van de collega's. Ik blijf geweldige moeite houden met de wijze waarop met name de VVD en D66 zich hebben opgesteld. Maar goed, de Partij van de Arbeid moet ook een keer wat!

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Voorzitter! Ik moet zeggen dat ik het toch wel onplezierig vind om hier door de heer Lansink van lafheid beticht te worden. Als hij goed heeft geluisterd en het verslag van het vorige algemeen overleg goed heeft gelezen, dan moet hij toch weten dat ik daar toen met name op het punt van de kosten en de internationale aspecten heb gesproken van een aantal onzekerheden die er nog waren. Omdat ik dit zo'n verschrikkelijk belangrijk besluit vond, wilde ik graag zekerheid hebben over die onzekerheden. Ik heb mijn verhaal toen letterlijk afgesloten met: daarom vraag ik aan de minister of hij mij over de onzekerheden nader kan informeren. Dat was toen het slot van mijn betoog.

Ik denk dat de Kameruitspraak die wij met behulp van deze motie vragen, aangeeft hoezeer de Kamer hecht aan heel nauwkeurige informatie opdat zij dat ingrijpende besluit over wel of niet doorgaan zorgvuldig kan nemen. Daarom vind ik niet dat de fractie van D66 van lafheid beticht moet worden en daarom zie ik dit ook niet als glijden. Ik zie dit alleen maar als een voortgang van hetgeen wij eerder hebben besproken, waarbij de minister ook toen al heeft gezegd dat daar een aantal vragen bij aan de orde kwam, die niet zomaar van het ene op het andere moment beantwoord zouden worden. Ik denk derhalve dat dit een te verklaren en reële gang van zaken is die niet getuigt van lafheid. Ik zou het dus toch wel plezierig vinden als de heer Lansink die woorden wil intrekken.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Dat doe ik echt niet. Iedereen kan het verslag lezen en zien wat mevrouw Jorritsma daar naar voren heeft gebracht, ook over de kosten. Zij was zeker over al die kosten. Zij heeft haar betoog inderdaad afgesloten met de vraag om nadere informatie teneinde meer zekerheid te krijgen. Dat heeft zij inderdaad gezegd. Maar alles wat er staat over de zekerheden, is zo helder en duidelijk – en dat geldt ook voor het antwoord van de minister – dat ik de huidige gang van zaken merkwaardig vind. Ik heb het woord "laf" genoemd, omdat wij niet voor niets een overleg voeren met de minister en waardering hadden voor de notitie. Dan begrijp ik niet dat je met zo'n motie komt. Daarin wordt alles weer opengelaten. De motie is eigenlijk door de heer Feenstra opgesteld. Ik heb ook geen moeite met de motie die als zodanig door de heer Feenstra is ingediend, maar ik heb moeite met de ondertekening door twee leden die in het algemeen overleg een heel ander verhaal hielden. Dat vind ik raar.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! De motie is niet opgesteld door de heer Feenstra, de motie is opgesteld door drie woordvoerders tezamen. Daarom zijn de woorden gekozen zoals die zijn gekozen. Ik constateer tot mijn spijt dat de heer Lansink bij het scheiden van de markt tot een dusdanige kijk op een motie komt, dat hij dusdanige stupide opmerkingen in deze zaal maakt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven