Noot 1 (zie blz. 7181)

De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het volgende te rapporteren.

In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de heer R. van Dam te Barneveld, de volgende missive van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement:

een afschrift van zijn besluit van 2 september 1997, waarbij in de vacature ontstaan door het ontslag van de heer L. van der Waal te Ridderkerk, wordt benoemd verklaard tot lid van het Europees Parlement de heer R. van Dam te Barneveld.

Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde, dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het Europees Parlement, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van enige omstandigheid welke zijn nationaliteit in twijfel zou moeten doen trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht uitgesloten zou zijn.

De commissie stelt derhalve vast dat R. van Dam te Barneveld op grond van de nationale bepalingen tot lid van het Europees Parlement kan worden toegelaten.

De commissie stelt voor dit te berichten aan de voorzitter van het Europees Parlement en aan de benoemde.

Noot 2 (zie blz. 7182)

De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het volgende te rapporteren.

In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de heer B. Heeringa te Enschede, de volgende missive van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:

een afschrift van zijn besluit van 1 september 1997, waarbij in de vacature ontstaan door het ontslag van mevrouw Y. van Rooy te 's-Gravenhage, wordt benoemd verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer B. Heeringa te Enschede.

Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde, dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van enige omstandigheid welke zijn Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zou zijn.

De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat hij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven eden zal hebben afgelegd, de heer B. Heeringa te Enschede.

Noot 3 (zie blz. 7248)

De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het volgende te rapporteren.

In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de heer A. de Jong te Leiden, de volgende missive van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:

een afschrift van zijn besluit van 2 september 1997, waarbij in de vacature ontstaan door het ontslag van mevrouw G. A. Dijksman te Kinderdijk, wordt benoemd verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer A. de Jong te Leiden.

Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde, dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van enige omstandigheid welke zijn Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zou zijn.

De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat hij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven verklaringen en beloften zal hebben afgelegd, de heer A. de Jong te Leiden.

Naar boven