Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels met betrekking tot naar buitenlands recht opgerichte, rechtspersoonlijkheid bezittende kapitaalvennootschappen die hun werkzaamheid geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten en geen werkelijke band hebben met de staat naar welks recht zij zijn opgericht (Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen) (24139);

het wetsvoorstel Regels van internationaal privaatrecht met betrekking tot corporaties (Wet conflictenrecht corporaties) (24141).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Burg (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het is goed om aan belangrijke wetsvoorstellen die een heel lang voorbereidingstraject hebben gehad, ook plenair enige aandacht te geven. Reeds op 8 oktober 1984 heeft de Tweede Kamer een hoorzitting gehouden over het fenomeen van de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van buitenlandse rechtspersonen. Vandaag beoordeelt de Kamer het resultaat van de inspanningen van diverse kabinetten op dit punt. Intussen is de opmars van de buitenlandse rechtspersoon in Nederland verder voortgegaan.

Tot op heden hebben Kamer en kabinet de tijd genomen voor de behandeling van beide wetsvoorstellen. Dat is goed, want het onderwerp is privaatrechtelijk van groot belang en het is ingewikkeld. De Nederlandse rechtsontwikkeling tot op heden heeft tot een aantal afwegingen geleid die ook anders hadden kunnen uitvallen. Laat ik ter geruststelling van de minister beginnen met de conclusie van de CDA-fractie. Wij gaan akkoord met de Wet conflictenrecht corporaties, wetsvoorstel 24141. De langdurige en uitvoerige schriftelijke behandeling van wetsvoorstel 24139, de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen, heeft bij de CDA-fractie, onder erkenning van het uitgangspunt dat dit voorstel van wet een correctie aanbrengt op het ook door de leden van de CDA-fractie onderschreven incorporatiebeginsel, voorshands de twijfel over de doelmatigheid van dit voorstel van wet weggenomen. De CDA-fractie stemt dus ook met dit voorstel van wet in.

Voorzitter! Toch is er reden om plenair nog een enkele vraag aan de minister van Justitie te stellen. Wetsvoorstel 24139 pakt het ongeoorloofde gebruik van formeel buitenlandse rechtspersonen aan door de vereisten die aan Nederlandse vennootschappen worden gesteld, ook aan die formeel buitenlandse rechtspersonen op te leggen. De in het begin van de jaren tachtig voor Nederlandse rechtspersonen geldende misbruikwetgeving – ik noem ketenaansprakelijkheid, bestuursaansprakelijkheid en de wetgeving inzake aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur – wordt ook van toepassing verklaard op de formeel buitenlandse vennootschappen. Dat is de kern van dit belangrijke wetsvoorstel. Toch heeft de CDA-fractie niet de illusie dat het gebruik van formeel buitenlandse vennootschappen daarmee zal afnemen.

Het rapport Delaware Corporations in Nederland, afgerond in mei 1995, van mr. J.A.J. van Velzen laat zien dat in 1994 bij de kamers van koophandel in Nederland maar liefst 1210 Delaware Corporations waren ingeschreven met een opgegeven geplaatst kapitaal van tussen ƒ 3000 en ƒ 7500 met een maximum van het aantal uit te geven aandelen van 1500 stuks. Deze Amerikaanse vennootschap blijkt snel op te richten te zijn en is buitengewoon goedkoop. In het blad Ondernemen van juni 1995, nr. 5, schrijft Robbert Kerstens dan ook over deze vennootschap onder de titel: "Een budget-BV voor kleine ondernemers?". Dit is ook de conclusie, maar dan zonder het vraagteken, van het rapport van de heer Van Velzen. De CDA-fractie stelt zich dan ook de vraag of dit type vennootschap werkelijk het gereedschap van de fraudeur is of dat het slechts een goedkope surrogaat-BV is. Financiers zullen bij de kredietverschaffing ongetwijfeld nog wel de wenkbrauwen fronsen bij het gebruik van Delaware Corporations door bonafide Nederlandse ondernemers. Zij zullen een goed onderzoek doen voordat zij krediet verschaffen. Maar voor de witwaspraktijken van de georganiseerde misdaad is de Delaware Corporation en welke andere formeel buitenlandse vennootschap dan ook mogelijk een mooi stukje gereedschap. Misschien moeten wij dat "mogelijk" zelfs wel weglaten.

Daarom vraagt de CDA-fractie aan de minister van Justitie om de ontwikkelingen op het terrein van de formeel buitenlandse vennootschappen nauwlettend te volgen onder inschakeling van de divisie centrale recherche informatie van het korps landelijke politiediensten en daaromtrent jaarlijks te rapporteren bij het jaarverslag van het openbaar ministerie dan wel bij de begroting van Justitie of, indien zij dat wenst, bij de voortgangsrapportage georganiseerde criminaliteit. De afdeling Finpol van de CRI, opgericht ter bestrijding van witwasconstructies, heeft in het verleden nogal eens de band tussen dit type vennootschappen en een buitenlandse trusthouder geconstateerd. Waar deze minister van Justitie terecht de nadruk legt op het financieel rechercheren, moet ook in de ogen van de CDA-fractie aan dit doorsluizen van geld grote aandacht worden besteed. Wij rekenen op een krachtige en consequente aanpak.

De CDA-fractie vreest wat de bonafide ondernemers betreft bij de inwerkingtreding van wetsvoorstel 24139 een uitwijk naar de goedkopere en snel op te richten Nederlandse rechtspersonentypen, de stichting, de vereniging en de coöperatieve vereniging. Dit effect zal overigens pas over enige tijd zichtbaar worden en is in onze ogen hoogst onwenselijk. Om hierop te kunnen reageren is het nodig dat de minister van Justitie ten behoeve van de evaluatie van deze wet over vijf jaar – de CDA-fractie meent dat die zal moeten geschieden – met behulp van bijvoorbeeld het WODC een onderzoeksproject opzet naar het mogelijk toenemende gebruik van pseudo-vennootschappen. Is de minister tot zulk een onderzoeksproject bereid? Het oneigenlijke gebruik van de privaatrechtelijke stichting – ik heb er al meermalen over gesproken in deze kabinetsperiode – vraagt daarbij onze special aandacht.

Ten slotte wil ik ingaan op de fiscale kant. Brengt wetsvoorstel 24139 op dit terrein wijzigingen die de buitenlandse vennootschap onaantrekkelijker maken? Dat is uit de schriftelijke voorbereiding nog niet gebleken. Ik wacht de reactie van de minister van Justitie met belangstelling af. De aanpak van de georganiseerde criminaliteit in Nederland via het financieel rechercheren, ook een prioriteit van de minister van Justitie, acht de CDA-fractie een speerpunt van beleid.

Minister Sorgdrager:

Mijnheer de voorzitter! De heer Van der Burg schetst in het kort de lange voorgeschiedenis die onder andere aan deze wetsvoorstellen ten grondslag heeft gelegen. Die voorgeschiedenis heeft ook tot een aantal andere resultaten geleid. Dit is natuurlijk niet het enige. Ik ben blij met de steun voor beide wetsvoorstellen en ik zal de vragen van de heer Van der Burg graag beantwoorden.

De antimisbruikwetgeving, zoals die hier wordt voorgesteld, staat niet op zichzelf. Het gaat om een aantal elkaar aanvullende regelingen. Nu al geldt op grond van artikel 138 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ook voor buitenlandse rechtspersonen de Wet bestuurdersaansprakelijkheid. Als er sprake is van onbehoorlijk bestuur zijn de bestuurders bij faillissement persoonlijk aansprakelijk. Die bepaling verhuist naar artikel 5 van wetsvoorstel 24141. Dit wetsvoorstel voegt daar een aantal maatregelen aan toe. Het neemt de voordelen van een keuze voor een buitenlandse rechtsvorm weg door minimumkapitaaleisen en persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders bij niet nakomen van de voorschriften. Die minimumkapitaaleisen zijn ook hier ƒ 40.000.

Verder eist het wetsvoorstel publicatie in handelsregister en op het briefpapier van het zijn van een pseudo-buitenlandse vennootschap, zodat iedere eventuele contractpartner weet wat voor vlees hij in de kuip heeft. Het wetsvoorstel eist ook dat jaarlijks een bewijs wordt overgelegd dat men nog bestaat. Volgens schattingen van handelaren in buitenlandse vennootschappen is 40% in het land van oprichting allang ontbonden. Door zo'n bewijs van inschrijving te eisen zouden wij dus een aanzienlijk deel van de handel in deze vennootschappen kunnen laten afsterven. Dat is natuurlijk ook de bedoeling.

Een ander punt is dat Justitie werkt aan een aanzienlijke verkorting van de termijnen van afgifte van geen bezwaar bij de oprichting van gewone vennootschappen. Die termijn is nu zo'n drie tot zes weken. Wij streven ernaar die termijn per 1 januari 1998 aanmerkelijk te bekorten, zo mogelijk tot 48 uur. Het argument dat men voor een buitenlandse vennootschap kiest omdat het te veel tijd en moeite kost om een Nederlandse NV of BV op te richten vervalt daarmee dus. Ik sluit ook niet uit dat door de maatregelen die nu genomen zijn of in het kader van dit wetsvoorstel genomen zullen worden, het gebruik van buitenlandse rechtsvormen veel onaantrekkelijker wordt. Wellicht worden zij overbodig en zal het hele verschijnsel tot het verleden gaan behoren. Maar natuurlijk zullen wij de vinger aan de pols moeten houden als het erom gaat of het wetsvoorstel bewerkstelligt wat wij willen, namelijk het terugdringen van die pseudo-buitenlandse vennootschappen.

Overigens moet er wel onderscheid gemaakt worden tussen de gevallen waarin men voor deze rechtsvorm kiest, omdat men niet kan of wil voldoen aan het dwingend Nederlandse recht en de gevallen waarin criminelen er gebruik van maken. Wat het gebruik van rechtspersonen voor criminele doeleinden betreft is er een nauwe samenwerking tot stand gebracht tussen CRI, ECD, FIOD en het ministerie van Justitie waar het Systeem vennoot zich bezighoudt met onder andere antecedentenonderzoek naar en analyses van vennootschappen. De ECD pleegt op dit moment in haar jaarverslag aandacht te besteden aan misbruik van vennootschappen. Het lijkt mij dat bij een evaluatie van deze wet, die ik ook noodzakelijk vind, er heel specifiek aandacht wordt besteed aan het aspect van crimineel gebruik. Ik zal dat ook apart doen in die evaluatie, zodat het ook in de rapportage over georganiseerde misdaad opgenomen kan worden. Ik vind dat een belangrijk element en ik ben het ook met de heer Van der Burg eens dat wij juist in het kader van het financieel rechercheren moeten kijken wat voor constructies er worden gebruikt voor het witwassen of doorsluizen van crimineel geld. Ik hoop dat hij aan mij over wil laten of dat een zaak is van de CRI of van het OM.

Ik ben het ook met de heer Van der Burg eens dat de kans bestaat bij het opstellen van regels voor bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van bepaalde rechtsvormen dat men uitwijkt naar andere rechtsvormen. Na de indiening van dit wetsvoorstel leek het er bijvoorbeeld op dat er een opleving van de aandacht kwam voor coöperaties, voor personen die niet in aanmerking kwamen voor een BV of een NV. Wij hebben toen met de Notariële broederschap en de kamers van koophandel afgesproken dat men in elk geval aldaar zo nodig belangstellenden zal wijzen op het oneigenlijke van de rechtsvorm en dat men dan ook zal waarschuwen voor de risico's daarvan, onder andere het risico van ontbinding.

Inmiddels loopt ook – en ook daar hebben de heer Van der Burg en ik het eerder over gehad – een herhalingsonderzoek naar misbruik van stichtingen. Ook dat is een probleem dat wij bij een behandeling van een vorig wetsvoorstel hebben onderkend en waarover is afgesproken dat er onderzoek zal worden ingesteld. Dat was in september 1996 en ik verwacht dat dit najaar het resultaat daarvan bekend wordt. Bij dat onderzoek worden ook kerkgenootschappen betrokken, omdat wij steeds meer de indruk krijgen dat er onder deze noemer activiteiten plaatsvinden die niet stroken met de titel kerkgenootschap. Dat onderzoek wordt onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie gedaan, weer in samenwerking met de FIOD, de ECD, de CRI en het OM.

Ten slotte kom ik bij de vraag van de heer Van der Burg over de fiscale kant van de zaak. Hier gevestigde buitenlandse vennootschappen zijn onderworpen aan ons belastingsysteem. Zij moeten dus ook belasting betalen. De belastingdienst verwacht dat door dit wetsvoorstel het zicht op formele buitenlandse vennootschappen wordt verbeterd en dat het op die manier eenvoudiger is om daadwerkelijk van deze vennootschappen belastingen te innen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De heer Van der Burg (CDA):

Voorzitter! Kunnen wij, zoals gebruikelijk, beide wetsvoorstellen zonder hoofdelijke stemming aannemen? De Kamer zal daar zeker mee instemmen.

De voorzitter:

Zo'n helder voorstel wil ik zeker overnemen.

De wetsvoorstellen worden, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven