Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet, houdende verlaging van de voorkeurdrempel (25221);

het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet, houdende verlenging van de duur van de stemming tot acht uur 's avonds alsmede regeling van diverse andere onderwerpen (25227).

(Zie vergadering van 13 mei 1997.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Wij gaan door met de behandeling in eerste termijn door de Kamer.

De heer Mateman (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Onderwerpen die te maken hebben met de wijziging van de Kieswet lijken op het eerste gezicht technisch van aard te zijn. Achter die techniek verbergt zich echter vaak een vorm van politiek. De vraag is daarbij in hoeverre burgers daadwerkelijk betrokken kunnen worden bij stemmingen. De onderwerpen die vandaag aan de orde zijn, beogen allemaal op een of andere wijze de betrokkenheid van burgers bij verkiezingen te vergroten en mogelijk te maken dat zoveel mogelijk mensen hun stem uitbrengen. Dit is een vorm van waardering in de richting van het kabinet.

Ik begin met het wetsvoorstel dat technisch van aard lijkt, maar waaraan toch enkele principiële aspecten vastzitten. Het gaat dan om wetsvoorstel 25227, inzake de openingstijden van het kieslokaal. Wij zijn het met het gekozen compromis om tot acht uur 's avonds open te zijn eens. Een aantal burgers die tot dusverre niet konden stemmen, wordt het hiermee wellicht makkelijker gemaakt om toch te stemmen. Hoe kun je daartegen zijn? Een openingstijd tot tien uur 's avonds is wat laat. Een van de charmes van de democratie is dat heel veel mensen op de verkiezingsavond de uitslag volgen. Zij zijn gekluisterd aan de radio of de televisie en krijgen op die manier een goed beeld van de democratie. Ik zou het jammer vinden als dat idee verloren ging. Ik zou het ook jammer vinden als het allemaal elektronisch gebeurde en één minuut na de sluiting van de stemlokalen de hele uitslag bekend was. Enig ouderwets grondwerk kan hierbij heel behulpzaam zijn.

Voorzitter! In het verleden is wel eens voorgesteld om ook in de Kamer een automatische stemmachine te installeren. Ik weet dat het Amerikaanse parlement zo'n machine heeft. Ik weet ook in welke fase van het voorzitterschap die daar kwam. Maar gelukkig is dat idee niet meer zo actueel. Ik ben blij dat nogal wat gemeenten in dit land niet van stemmachines gebruikmaken, waardoor het een lekker ouderwetse verkiezingsavond wordt. En dat houdt in een avond met prognose, met beschouwingen, met fractievoorzitters en met onder anderen collega Schutte die nog eens zijn licht erover laat schijnen. Ik vind dat dit bijdraagt aan de levendigheid van de democratie.

Een moeilijker probleem is voor ons de kwestie van het aantal vereiste ondersteuningsverklaringen bij het indienen van een lijst. Na, in verschillende vormen, gedurende meer dan 70 jaar regeringsverantwoordelijkheid te hebben gedragen, is het CDA in het verleden en wordt het CDA misschien nu nog verweten dat het als het ware het stempel opgedrukt heeft gekregen van: een natuurlijke regeringspartij, die het dus een andere partij moeilijk moet maken om aan verkiezingen deel te nemen. Uiteraard heb ik hierover mijn fractie geconsulteerd. De gemiddelde commentaren op de wijziging van de Kieswet die nu wordt voorgesteld, waren verbazingwekkend. De opmerkingen waren tweeërlei. Zo werd gevraagd waarom in de wijziging van de Kieswet een verschil wordt gemaakt tussen gevestigde partijen en nieuwe partijen. Moet niet voor zoveel mogelijk eenstemmigheid worden gezorgd? Dit gaat in de richting van wat de heer Rehwinkel bepleit. En dat wordt dan gevraagd door een partij die zo lang regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen. Moet dat verschil zo groot zijn?

Is het aantal ondersteuningsverklaringen voor nieuwe groeperingen niet aan de erg hoge kant? Als ik mij sec zou baseren op het CDA-partijbelang in engere zin, moest ik natuurlijk elke nieuwe hoge barrière toejuichen. Daarmee zou ik aan het stereotype voldoen van de geboren regeringspartij, die het iedereen moeilijk maakt om ook een keer in de macht te participeren. Ik doe dat vandaag niet. De fractie van het CDA vindt de getallen aan de hoge kant. Ik vraag de staatssecretaris waarom dit wetsvoorstel, dat eigenlijk over iets anders gaat, wordt gebruikt om langs een achterdeur zoveel ondersteuningsverklaringen te vragen voor de lijsten.

De heer De Graaf (D66):

Ik kan de heer Mateman melden dat de gedachte dat het CDA een natuurlijke, geboren regeringspartij is, niet meer bij iedereen vanzelfsprekend opkomt.

De heer Mateman (CDA):

Ik weet niet of dit bedoeld is als geruststelling. Ik handhaaf mijn opmerking. Waarom deze plotselinge verhoging van het aantal ondersteuningsverklaringen?

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Is de heer Mateman het met mij eens dat dit onderdeel van de wijziging beter in een apart traject had kunnen plaatsvinden in plaats van gekoppeld aan de openingstijden?

De heer Mateman (CDA):

Nee. Wij hadden er technisch gesproken de voorkeur aan gegeven dat alle wijzigingen in één wetsvoorstel een plaats hadden gekregen. Als u meent dat dit onderwerp niet in dit wetsvoorstel past, geef ik u gelijk. Hier wordt het met de haren bijgesleept. De aandacht wordt gevestigd op een andere zaak en langs een achterdeur wordt het voor nieuwe groeperingen erg moeilijk gemaakt om aan verkiezingen deel te nemen. Als vertegenwoordiger van een partij die er altijd van beschuldigd wordt lang verantwoordelijkheid te hebben gedragen, zeg ik dat wij het in al die 70 jaar niet nodig hebben gevonden om zo'n barrière op te werpen. Ik kijk in de richting van staatssecretaris Kohnstamm, van wie ik weet dat hij bezorgd is over de democratie en dat hij vindt dat de burger rechtstreeks veel meer te zeggen moet krijgen dan CDA'ers ooit vonden. Waarom heeft hij zijn handtekening gezet onder dit wetsvoorstel, waarbij dat langs een omweg toch wat moeilijker wordt gemaakt? Ik zeg het heel voorzichtig. Het CDA staat dus niet te juichen over het aantal ondersteuningsverklaringen, maar gaat uit van het standpunt dat collega Rehwinkel naar voren heeft gebracht: er moet evenwicht bestaan tussen de steun die zittende partijen naar voren moeten brengen en de steun die nieuwe groeperingen moeten hebben. Ik ben er nog niet uit wat het aantal moet zijn.

Staatssecretaris Kohnstamm:

De heer Mateman probeert het punt te vertalen voor de verschillende partijen. Hij heeft mij aangesproken op eerdere verantwoordelijkheden. Ik vraag hem of hem was opgevallen dat het advies over die 50 ondersteuningsverklaringen oorspronkelijk aan de Kiesraad gedaan is door mevrouw De Graaff-Nauta, lid van het CDA. De politiserende redenering is dus niet helemaal steekhoudend.

De heer Mateman (CDA):

Dit is wel de meest dunne verdediging die je kunt kiezen. Het gaat om een adviesaanvraag ondertekend door een CDA-staatssecretaris. Het resultaat van die aanvraag wordt vervolgens op CDA-rekening geschreven. Ik denk dat dat ontzettend weinig met elkaar te maken heeft. De staatssecretaris zal dat willen onderschrijven. Hij is verantwoordelijk voor datgene wat er met het advies gebeurt. Hij heeft het opgevolgd. Hij heeft voor nieuwe partijen de drempel gigantisch verhoogd. Zittende partijen hebben wellicht de neiging om daar "ja" op te zeggen. Ik denk dat democratie ook een kwestie van "fairness" is. De ultieme vraag of partijen aanhang hebben, wordt beantwoord bij verkiezingen door mensen die een stem uitbrengen. De Kieswet moet natuurlijk zekere barrières opwerpen tegen partijen die niet serieus zijn, maar deze mogen niet zo hoog zijn dat het principe geweld aangedaan wordt. Ik wacht het inhoudelijke antwoord van de staatssecretaris af. Deze interruptie vond ik te gemakkelijk.

De heer De Graaf (D66):

Begrijp ik u goed dat u zich aansluit bij de gedachte van de heer Rehwinkel, dat voor reeds vertegenwoordigde partijen en voor nieuwe groeperingen dezelfde drempels zouden moeten gelden?

De heer Mateman (CDA):

Ja. Ik heb de neiging om daarvoor sympathie uit te spreken. Ik weet namelijk dat collega Rehwinkel die gedachte als onderliggend beginsel oppert om het bezwaar van partijen die niet vertegenwoordigd zijn in vertegenwoordigende organen, te ondervangen. Voor dat beginsel heb ik begrip, zij het dat ik mij niet bind aan de hoogte waarop dat gebeurt.

De heer De Graaf (D66):

Maar ik neem aan dat u toch ook weet dat reeds in 1989 dat onderscheid is gemaakt tussen bestaande, vertegenwoordigde partijen en nieuwe groeperingen. Om dat partijpolitieke punt nog even door te trekken: toen zat uw partij niet alleen in de regering, maar die voorstellen kwamen ook van de kant van uw partij. Het was niet alleen een adviesaanvraag, maar een voorstel van uw eigen partij. Ik begrijp dat u daar nu op terugkomt.

De heer Mateman (CDA):

Nee, daar kom ik niet op terug, want zoals u weet zijn de verschillen in het voorstel dat nu op tafel ligt, groter geworden. Het is waar wat u zegt, dat in de oude Kieswet de gevestigde partijen zekere voordelen hebben – niet "hadden", zolang de wet niet is gewijzigd – ten opzichte van partijen die voor het eerst aan de verkiezingen deelnemen. Ik vind die verschillen op dit moment zo marginaal dat ik daarmee geen problemen heb.

De heer De Graaf (D66):

Als u iets wilt wijzigen, wilt u dan gelijke drempels voor bestaande en voor nieuwe groeperingen? Of wilt u de drempel voor nieuwe groeperingen lager leggen dan het kabinet? Een van de twee, of beide?

De heer Mateman (CDA):

Die twee kunnen samengaan. Eerst wil ik ook het antwoord van de staatssecretaris horen. Nu kan ik echter al zeggen dat ik als eindoordeel geneigd ben uw tweede conclusie te onderschrijven, maar de eerste vind ik het belangrijkste. Als de staatssecretaris voldoende goede argumenten heeft voor het aanhouden van een verschil moet ik hem volgen. Ik noem als voorbeeld het argument dat er nogal wat mensen zijn die lichtvaardig aan verkiezingen deelnemen, zonder serieuze achterban. Daarvoor moet overigens enig empirisch bewijsmateriaal zijn. Ik wil echter los van de stelling dat wij omdat wij een gevestigde partij zijn, de gelegenheid aangrijpen om voor nieuwelingen de barrière zo hoog mogelijk te maken. Daar voel ik niets voor. Maar wellicht is er een inhoudelijke motivering, waarvoor ik opensta. Ik behoud mijn eindoordeel dus voor.

Ik kom toe aan de verkiezingsdatum. Het nadeel van een discussie die zich spreidt over in dit geval drie weken, is dat je in de media een aantal uitspraken doet zonder dat eerst in de Kamer gezegd te kunnen hebben. Wij vinden op dit ogenblik dat de datum van verkiezing van volgend jaar bij uitstek een heel slechte is. Wij hebben die discussie in 1993 ook gevoerd, toen ik er heel erg bij betrokken was als voorzitter van de CDA-commissie voor binnenlandse zaken, terwijl mevrouw Tegelaar de woordvoerster was, en mijn partijgenote mevrouw De Graaff-Nauta de staatssecretaris. Met mijn welbewuste instemming vonden wij toen dat de termijnen in de huidige Kieswet goed waren. Wij waren toen namelijk gefocust op de stelling dat verkiezingen zo snel moeten worden gehouden, dat het nieuwe kabinet zelfstandig verantwoordelijk kan zijn voor een nieuwe begroting op Prinsjesdag en zijn kenmerken na de verkiezingen naar buiten moet kunnen brengen. Er gebeurt veel in dit land, ook op maatschappelijk gebied. Wat we in 1993 niet zagen, is op dit ogenblik realiteit: zeker tot het jaar 2005 – 2006 is een andere zaak – zal gelden dat de eerste week van mei in de praktijk door ATV, feestdagen, bevrijdingsdag, dodenherdenking, Koninginnedag en de eerste mei is geworden tot een semi-officiële vakantieweek. Dat bevordert de opkomstpercentages bij de verkiezingen niet. We kunnen dan heel stoer zijn en zeggen dat we ons daarvan niets aantrekken, maar we kunnen ook realistisch zijn en ons afvragen hoe we ervoor kunnen zorgen dat zoveel mogelijk mensen hun stem kunnen uitbrengen. De CDA-fractie heeft in dat opzicht gezegd dat 6 mei in ieder geval niet kan; voor de rest is zij flexibel voor de nieuwe datum. Collega Schutte heeft al de opmerking gemaakt dat het CDA eigenlijk voorstander zou moeten zijn van het naar voren halen van die datum, om paars niet zo lang te laten regeren. Hij zal toegeven dat dat een wat partijpolitieke benadering is. Ik was voor een week uitstel, waarvan de fractie twee weken maakte. Maar ik heb begrepen dat dit, gezien het commentaar van de staatssecretaris, op gespannen voet staat met de bepaling dat het parlement in het algemeen maar vier jaar mag zitten. Dan kan men zeggen dat er grondwetswijzigingen aan de orde zijn, zo ook dat het kabinet de ontbindingsdatum zelf mag bepalen, maar dat is toch ook een wat oneigenlijk gebruik. Wanneer je het een week naar voren schuift, zit je ook nog middenin de tulpvakantie. De minister-president heeft de afgelopen week nog gezegd dat 22 april zou kunnen, waardoor aan alle nadelen tegemoet zou kunnen worden gekomen, zij het dat mijns inziens de termijn tussen de gemeenteraadsverkiezingen en de Kamerverkiezingen niet optimaal is, te weten zeven weken. Het heeft wel als voordeel dat wij als Kamerleden een wat kortere campagne hebben.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mijn fractie ziet het probleem dat de fracties van het CDA en de VVD aan 6 mei verbinden, namelijk vooral dat 4 en 5 mei daaraan voorafgaan. Bij ons is er de bereidheid om te kijken of een verschuiving mogelijk is. Ik zeg dus niet dat er verschoven moet worden, maar dat er bij ons de bereidheid is om de mogelijkheid daartoe te bekijken. Ik begrijp dat de heer Mateman zegt dat de periode van begin mei vaak aanleiding geeft tot problemen, vanwege ATV-dagen en dergelijke. Ik vraag hem dan te reageren op het feit dat in 1989 een amendement is aangenomen, waarbij er vrij bewust voor is gekozen dat wanneer Tweede-Kamerverkiezingen in mei plaatsvinden, dat in de periode gebeurt tussen 4 en 10 mei. Wij hebben dus vrij bewust gekozen voor de periode tussen 4 en 10 mei. Gelet op het amendement van zijn zijde, lijkt het mij meer voor de hand te liggen de Kieswet zodanig te wijzigen dat wij voor een andere periode kiezen, zodat wij niet meer de verkiezingen van 4 tot 10 mei houden en deze eventueel moeten verschuiven. Zou dat dan niet de inhoud van zijn amendement moeten zijn?

De heer Mateman (CDA):

Ik vind dat collega Rehwinkel twee goede vragen stelt. Iedereen hier in het parlement, dus ook de CDA-fractie, meende in 1993 bij de wijziging van de Kieswet door het te begrenzen tot een week, in ieder geval partijpolitieke machinaties zoveel mogelijk buiten beschouwing te laten. Ik vind dat dit nu ook nog het geval moet zijn. Men moet niet met allerlei flauwe verhalen aankomen, zoals dat de verkiezingen niet op 6 mei moeten worden gehouden omdat de minister-president dan heel vaak in beeld is. Ik vind het overigens een compliment waard richting de heer Kok dat hij zich op zijn jongste persconferenties daarvan vrijgemaakt heeft en meegedacht heeft in onze geest, waarbij hij gezegd heeft zelf te denken aan 22 april. Ik denk dat wij met elkaar dat punt over het hoofd gezien hebben, ook door de maatschappelijke ontwikkelingen sinds 1993. Collega Rehwinkel heeft gelijk dat ons amendement erop is gericht om een nog royalere periode mogelijk te maken, maar dat focust zich niet op een nieuwe datum. Als hij de steen der wijzen weet aan te reiken door wel een nieuwe datum te bepalen die het mogelijk maakt, zoals wij in 1993 al wilden, dat er royaal tijd is voor een nieuw kabinet om na de formatie de eigen begroting op te stellen, zodanig dat er ook veel mensen naar de stembus gaan, dan ben ik daarvoor in. Ik kijk in de richting van collega Te Veldhuis. Hij heeft ongeveer dezelfde achtergrond als ik wat betreft het amendement. Vooralsnog zien wij die mogelijkheid echter niet, maar misschien dat de staatssecretaris zelf wat kan aanreiken. Als wetgever mogen wij nieuwe data vaststellen. Ik heb het dus over de mogelijkheid om, uitgaande van de oude stelling, het maximale aan flexibiliteit mogelijk te maken. Als de heer Rehwinkel zegt dat het stringenter moet, ben ik daar ook wel voor in. Alleen, ik zie vooralsnog geen betere oplossing.

Voorzitter! Dan kom ik te spreken over het wetsvoorstel over de voorkeurdrempel. Namens de CDA-fractie heb ik in 1994, toen wij nogal wat voorstellen van de D66-fractie om de democratie nieuwe inhoud te geven helaas moesten afwijzen, het voorstel mogen doen om de voorkeurdrempel te verlagen en de kiezer daadwerkelijk te betrekken bij verkiezingen. Dat is een van de weinige voorstellen die het gehaald hebben. Dus wij zeggen er direct ja tegen. Ik zeg dit met name omdat ik vanmorgen in een van de ochtendbladen las dat de vice-voorzitter van mijn partij zich afvraagt of wij van deze mogelijkheid niet te royaal gebruik zullen maken. Met name als gevestigde partijorganen daar vraagtekens bij plaatsen, is dat voor mij een dubbele reden om het wel te doen. Democratie kan niet alleen bestaan uit wat partijorganen aan de bevolking willen voorleggen. Wat dat betreft ben ik het met D66 eens, uiteindelijk bestaat de democratie uit datgene wat de kiezers in het stemlokaal en op andere wijze naar voren willen brengen.

Voorzitter! 25% vind ik een heel aardig percentage. Ik weet dat ik door een discussie in mijn partij geneigd zou zijn om dat percentage lager te willen stellen, maar dat lijkt mij niet goed, want dan wordt het te gemakkelijk. Ik vond 25% een goed percentage op het moment dat mijn positie niet ter discussie stond en ik wil nu consequent blijven.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil beginnen met wetsvoorstel 25221, de verlaging van de voorkeurdrempel. Met dat wetsvoorstel wordt beoogd de voorkeurdrempel voor passief kiesrecht te verlagen van 50% naar 25% van de kiesdeler, met uitzondering van verkiezingen in kleine gemeenten met minder dan 20.000 inwoners. Dit onder andere ter voorkoming van ronselpraktijken. De VVD-fractie vindt dat op deze manier een aanvaardbaar evenwicht wordt geschapen tussen enerzijds meer invloed van de kiezer op de personele samenstelling van het vertegenwoordigend orgaan en anderzijds de handhaving van de invloed van politieke partijen daarop in verband met factoren als spreiding van deskundigheden, disciplines, regio's, leeftijden, oud en nieuw, sekse enzovoort.

Dit voorstel is al 28 jaar geleden gedaan door mijn partijgenoot, toen nog Kamerlid, Wiegel. Hij heeft het toen in de Tweede Kamer voor elkaar gekregen, maar de Eerste Kamer heeft vervolgens het wetsvoorstel verworpen. Die voorkeurdrempel is toen dus niet verlaagd. Daarna, in 1988-1989, was het het Kamerlid Kohnstamm dat eenzelfde amendement heeft ingediend en dat is toen in de Kamer verworpen. Wij kunnen dus zeggen dat nu, na 28 jaar, het voorstel ten derde male hier aan de orde is. Het is nu een voorstel van een staatssecretaris die toen, in 1988, Kamerlid was. En het Kamerlid dat toen in de Tweede Kamer zat, Wiegel, zit nu in de Eerste Kamer. Dus wie weet, is het nu driemaal scheepsrecht. Wij kunnen ons in ieder geval vinden in dit voorstel. Daar wil ik het op dit punt even bij laten en overgaan naar het andere wetsvoorstel dat nu aan de orde is, wetsvoorstel 25227.

Als dat wetsvoorstel in de huidige vorm wordt aangenomen en in het Staatsblad wordt geplaatst, wordt het mogelijk dat de datum van de verkiezingen wordt verschoven naar een dag die maximaal een week voor of een week na de gewone verkiezingsdatum ligt. Daarvoor moeten dan zwaarwichtige redenen bestaan. De regering noemt als voorbeelden de biddag voor het gewas en arbeid, de tweede woensdag in maart, 4 mei dodenherdenking en 5 mei bevrijdingsdag. In dit verband is verleden week dinsdag in de VVD-fractie de gedachte opgekomen om te bezien, samen met de collega's, of wij de verkiezingsdatum van 6 mei niet zouden kunnen verschuiven naar een andere datum, want wij vragen ons af of die datum van 6 mei wel zo'n gelukkige is. Wij hebben daarbij de volgende overwegingen aan de orde gehad.

30 april is het Koninginnedag, 3 mei is het zondag, 4 mei dodenherdenking en 5 mei bevrijdingsdag. Deze dagen lenen zich in het algemeen niet of althans minder voor het voeren van verkiezingscampagnes. De VVD-fractie wil bij voorkeur die dagen buiten de verkiezingssfeer houden. Want is campagne voeren op 30 april wel elegant en respectvol ten opzichte van de Koningin, al was het maar omdat de gebruikelijke oranjefestiviteiten wellicht zouden kunnen worden verstoord door politieke toestanden? Verkiezingscampagnes op 4 mei zijn al helemaal niet kies. Dat hoeft verder geen toelichting. Op zondag wordt in het algemeen al terughoudend geopereerd door politieke partijen, mede uit een oogpunt van fair play ten opzichte van die partijen die de zondagsheiliging in acht nemen.

Een volgende vraag was of campagne voeren op 5 mei wel opportuun is. Het voeren van campagne op zo'n dag kan eerder in het nadeel dan in het voordeel van de politiek werken. De overweging was of politieke partijen zo'n feestdag wel zouden moeten benutten voor zogenaamde laatste-dag-campagneactiviteiten. Is 5 mei niet veel meer de dag van de nationale eenheid? Het is bij uitstek geen dag om politieke tegenstellingen te profileren.

Daar kwam nog een punt bij, al was dat niet het hoofdargument. Mensen kunnen in die periode een korte vakantie opnemen. Het is dan logisch dat zij op 5 mei terugkomen. De vraag is dan of op 6 mei de eerste prioriteit wel de gang naar de stembus is. Een eventueel lagere opkomst is slecht voor de representativiteit van de volksvertegenwoordiging, dus ook voor de democratie. Zouden wij niet hoe dan ook moeten proberen om de opkomst zo hoog mogelijk te laten zijn? Daarmee wordt een hoog democratisch gehalte gewaarborgd.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Het laatste deel van het betoog van de heer Te Veldhuis zal bij meerderen sympathie ontmoeten. Wij hebben allemaal liever dat er zoveel mogelijk mensen in Nederland in staat zijn om deel te nemen aan de verkiezingen en dat er zo weinig mogelijk mensen in het buitenland op vakantie zijn. Ik krijg echter graag nog enige uitleg over het eerste deel van zijn verhaal. Over 4 mei zal geen verschil van mening bestaan, maar over 30 april en 5 mei kan verschillend gedacht worden. De heer Te Veldhuis kwalificeert 5 mei als een dag van nationale eenheid, maar het is geen nationale feestdag. Het bedrijfsleven werkt gewoon door.

Ik wijs de heer Te Veldhuis erop dat dit alles al enige jaren bekend is. Vanaf 1989 staat vast dat in het geval gemeenteraads- en Kamerverkiezingen in hetzelfde jaar plaatsvinden, voor deze periode gekozen zal worden. Wil de heer Te Veldhuis dat er structureel een andere periode voor de verkiezingen wordt vastgesteld omdat dit probleem zich elke vier jaar kan voordoen? In dat geval is de vraag aan de orde of verkiezingen überhaupt wel rond mei moeten worden gehouden. Ik vind dat persoonlijk geen probleem, maar ik proef uit de woorden van de heer Te Veldhuis dat hij zijn betoog een meer algemene strekking wil geven.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Dat laatste wilde ik bewaren voor het tweede deel van mijn betoog. Wij lopen nu inderdaad tegen omstandigheden aan die zich wellicht opnieuw in de jaren 2002 en 2006 zullen voordoen. Ik ga er daarbij van uit dat er geen tussentijdse verkiezingen nodig zijn. Bij een combinatie van gemeenteraads- en Kamerverkiezingen lopen wij in mei tegen deze problemen aan.

Ik moet bekennen dat in 1989 door de VVD-fractie – ik denk dat dit voor meerdere fracties geldt – niet is voorzien dat wij heden ten dage in die periode een tulpvakantie hebben. Wij konden toen ook niet voorzien dat er zoveel mensen in die periode op vakantie zijn, in het buiten- of in het binnenland. Wanneer je echter met dit soort omstandigheden wordt geconfronteerd – ook wanneer je ze niet had voorzien of had kunnen voorzien – moet dat dan een reden zijn om stil te blijven zitten? Wellicht moeten wij daar lering uit trekken. Dit kan reden zijn om de zaak tot in de fundamenten door te nemen. Op dit punt had ik willen afsluiten met het verzoek aan de staatssecretaris of hij in overweging wil nemen om deze problematiek, die zich keer op keer kan voordoen, opnieuw in het kabinet aan de orde te stellen.

De heer De Graaf (D66):

Ik begrijp de opmerking van de heer Te Veldhuis over de tulpvakantie. In 1989 was die absoluut niet te voorzien. Echter, dat koninginnedag en 4 en 5 mei in die periode zouden vallen, was redelijk te voorzien. Toch hebben regering en Kamer bij hun volle verstand toen gezegd dat in die periode verkiezingen plaatsvinden, zoals die al zo lang in mei plaatsvinden, onder andere in 1977. Ik vind het een beetje moeilijk om nu te zeggen: bij nader inzien hechten wij er zoveel belang aan dat op genoemde dagen geen campagne gevoerd behoeft te worden, dat er in die periode geen verkiezingen moeten plaatsvinden.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Het is misschien een beetje flauw om nu te zeggen dat er in 1989 ook een bepaalde voorkeurdrempel is vastgelegd, te weten 50% van de kiesdeler in plaats van de lijstkiesdeler. De staatssecretaris stelt voor om dat te wijzigen. Moeten wij dat dan ook maar laten voor wat het is? In het verleden had dit voorzien kunnen worden, maar het probleem heeft zich niet altijd voorgedaan. Nu is het wel aan de orde. Moet er dan verder maar gezwegen worden, omdat een en ander acht jaar geleden is vastgesteld? Ik vind dat een vorm van conservatief denken: wij houden wat wij hebben. Je moet dan ook de voorkeurdrempel niet willen wijzigen, want die is op hetzelfde moment vastgesteld.

Ik zie het punt als zodanig ook wel, maar ik vraag de regering toch om het fundamenteel te bezien. De vraag die met de Kamer besproken dient te worden, is of op deze weg moet worden doorgegaan of dat er een structurele oplossing gevonden moet worden. De VVD-fractie doet daar graag aan mee.

Voorzitter! Vijf redenen hebben bij mijn fractie de gedachte naar voren gebracht – het is jammer dat de behandeling over drie weken is gespreid – om samen met de andere partijen te bezien of vastgehouden moet worden aan de datum van 6 mei 1998. Ik heb vorige week geproefd dat meerdere fracties vraagtekens bij die datum zetten. Dat staat los van de vraag of er een alternatieve datum kan worden gevonden.

De regering heeft in het aan de orde zijnde wetsvoorstel de mogelijkheid gecreëerd de verkiezingsdag een week naar voren of naar achteren te verschuiven. Bij een periode van bezinning, herdenking en feestvreugde ineen kun je het gevoel hebben dat het beter is om die periode van vijf dagen niet voor de verkiezingscampagne te gebruiken. Die afweging zal gemaakt moeten worden. In lijn met de mogelijkheid die in dit wetsvoorstel wordt geboden om de datum een week te verschuiven, hadden wij vorige week de gedachte om de verkiezingen een week te vervroegen en wel naar woensdag 29 april. Collega Rehwinkel heeft ons er onmiddellijk op gewezen dat er dan tulpvakantie is. Ik moet eerlijk toegeven dat ik dit vorige week voor het eerst gehoord heb. Dat doet niets af aan de relevantie van die opmerking. Het is niet goed om verkiezingen midden in een vakantieperiode te houden. Dat is ook de mening van de VVD-fractie.

Wat dan? De heer Mateman deed vorige week de suggestie de verkiezingen een week later te doen plaatsvinden. Dit wetsvoorstel biedt die mogelijkheid, maar dan kom je in de problemen met de Grondwet, omdat wij dan langer dan vier jaar zouden zitten.

Staatssecretaris Kohnstamm:

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om verschuiving van één week voor alle verkiezingen mogelijk te maken, met uitzondering van de verkiezingen voor de Tweede Kamer als zij plaatsvinden in het jaar waarin ook gemeenteraadsverkiezingen worden gehouden. Wij achten in dat geval een verschuiving met een week in strijd met de Grondwet. De optie is er dus wel voor alle andere verkiezingen, maar niet voor die van de Tweede Kamer. Wij vinden dat er in dat geval zelfs geen week verschoven mag worden.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Tegen dat grondwettelijke probleem liepen wij aan. Toen de heer Rehwinkel zijn opmerking maakte, werden wij daarna door iedereen benaderd met de vraag: wat nu? Dit wetsvoorstel biedt niet de mogelijkheid de verkiezingen nog een week naar voren te schuiven. Is er wel of niet een patstelling, zo luidde vorige week de vraag. Wij zouden er dit weekeinde over nadenken. Toevalligerwijze – wij hadden het kabinet niet gevraagd daarover in dat weekeinde na te denken – komt de minister-president, de heer Kok, tijdens de persconferentie op vrijdag met de mededeling dat als de Kamer breed van mening is dat 6 mei niet door moet gaan, om welke reden dan ook, 22 april wellicht in beeld kan komen. Ik citeer de minister-president: omdat 22 april wel een mooie lege dag is en met zeven weken ver genoeg van de gemeenteraadsverkiezingen. Die dag is mooi gelegen tussen Pasen en de tulpvakantie. Hier maak ik wel de aantekening bij – dat zeg ik voor de eerlijkheid en de volledigheid – dat de Kamer de datum 6 mei 1998 dan niet meer moet zien zitten.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Ik waardeer de openheid van de heer Te Veldhuis. Hij zegt dat de gedachte in de VVD-fractievergadering is geboren. Dat is waarschijnlijk op hetzelfde moment bij de collega's van het CDA gebeurd. Hij zegt ook dat aan 29 april werd gedacht. Daar blijkt een probleem mee te zijn.

Eerlijk gezegd, begint het mij nu wat te duizelen. Ik begrijp van de staatssecretaris dat het niet mogelijk is om de verkiezing van de Tweede Kamer in mei een week naar voren of naar achteren te schuiven. Dat zei de staatssecretaris volgens mij net.

Staatssecretaris Kohnstamm:

Dan bied ik mijn excuses aan, want dan ben ik niet helder geweest. Zo bedoelde ik het in ieder geval niet te zeggen.

Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om verkiezingen op grond van zwaarwichtige redenen een week naar achteren of een week naar voren te verplaatsen. Daarmee wordt gedoeld op verkiezingen in het algemeen: van de provinciale staten, de gemeenteraad en de Tweede Kamer. Voor de verkiezing van de Tweede Kamer hebben wij daarin een restrictie aangebracht. Als deze wordt gehouden in het jaar waarin ook gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden, kun je die verkiezingen niet een week later in mei laten plaatsvinden omdat dit in strijd zou zijn met de zittingstermijn van vier jaar die de Kamer op basis van de Grondwet heeft.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ja. Dat is wat ik zei.

De heer Rehwinkel (PvdA):

De staatssecretaris zei volgens mij iets anders, maar het is goed dat hierover nu duidelijkheid is. Het is dus wel mogelijk om de datum naar voren te schuiven.

Is het de heer Te Veldhuis bekend in hoeverre er problemen kunnen zijn met 22 april? Misschien kan de staatssecretaris daar duidelijkheid over bieden. Daarin zijn wij langzamerhand wel geïnteresseerd. Is de heer Te Veldhuis dat nagegaan? Dat moeten wij vooral weten. Wij moeten langzamerhand ophouden met het voortdurend noemen van data en te weten komen in hoeverre een verschuiving naar 22 april reëel is of problemen oplevert.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik heb er natuurlijk over nagedacht. Overigens heb ik daarbij wel bedacht dat als de minister-president zo'n datum noemt, hij die datum niet uit zijn duim zuigt of daarmee allerlei wettelijke of grondwettelijke problemen veroorzaakt. Ik heb immers met een citaat van de minister-president afgesloten.

Wij vinden een wijziging van de datum 6 mei bespreekbaar. Wij vinden het ook bespreekbaar en aanvaardbaar om terug te gaan naar 22 april. Ik heb daarvoor nog geen hobbels gezien anders dan een wettelijke hobbel. De wet moet het immers wel mogelijk maken om veertien dagen te verschuiven. Op grond daarvan hebben de heer Mateman en ik een amendement voorgesteld. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om in plaats van een week te verschuiven, twee weken te verschuiven. Daarbij heb ik de aantekening gemaakt – de heer Mateman onderschrijft die ook – dat wij de inspanningsverplichting moeten aangaan om zo dicht mogelijk bij de wettelijk vastgestelde datum te blijven en daarvan alleen maar af te wijken op grond van zwaarwichtige redenen. Daarbij wordt overigens dezelfde terminologie gebruikt als de regering nu in haar wetsvoorstel gebruikt. Wij willen daarmee dus niet manipuleren, marchanderen of politiek gewin behalen. Je blijft dus wel zo dicht mogelijk bij de bedoelde datum. Dat moet een inspanningsverplichting zijn. Als zich echter een combinatie van moeilijkheden of problemen voordoet, moet wel de flexibiliteit zijn ingebouwd om te kunnen schuiven. Voor mij is ook 23 of 24 april bespreekbaar, als het maar net is voor de periode waarin de tulpvakantie begint.

Als de regering een datum voorstelt waar wij geen problemen mee hebben, is het zaak de wettelijke voorziening te treffen die de realisering daarvan mogelijk maakt. Gelet op de wettelijke lijn die de staatssecretaris ons nu voorlegt, moet je zes maanden voorafgaand aan de dag van de kandidaatstelling een KB hebben gepubliceerd. Reken je van 22 april terug en neem je daarbij ook de datum van kandidaatstelling in aanmerking, dan kom je uiteindelijk uit op uiterlijk 9 september a.s. Dan moet het KB gepubliceerd zijn. In die zin kan zich een probleem voordoen als de Eerste Kamer het nu voorliggende wetsvoorstel niet op tijd heeft afgehandeld. Maar voor het overige heb ik zelf nog geen belemmeringen voor de datum van 22 april gezien en als ik die niet zie, doe ik dat in commissie met de minister-president. Als ze er wel zijn, zullen wij die natuurlijk onder ogen moeten zien. Op dit moment zie ik ze niet, maar ik leg de vraag graag aan de staatssecretaris voor, die er misschien zijn licht over kan laten schijnen.

De voorzitter:

Ik verzoek de heer Rehwinkel kort te interrumperen, want anders gaat het eind van dit debat nog overlappen met de verkiezingen voor de Tweede Kamer.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Dat is niet de bedoeling.

Voorzitter! Ik meen dat de minister-president heeft gezegd dat het vooralsnog zijn voorkeur heeft om die verkiezingen op 6 mei te handhaven. Het is misschien goed om dit even op te merken, en mijn vraag sluit daarop aan. In hoeverre is het voor de indieners van het amendement van belang dat er consensus is over de verkiezingsdatum? Als fracties in de Kamer er problemen mee zouden hebben of als de regering voorkeur houdt voor het handhaven van de datum van 6 mei, in hoeverre is het dan voor de heren Te Veldhuis en Mateman van belang dat er geen gerommel over de verkiezingsdatum ontstaat?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Vorige week, voorafgaand aan het debat waarin wij helaas niet meer aan het woord kwamen, heb ik geïnformeerd bij een aantal collega's of hun fracties ervoor zouden voelen om af te wijken van de datum van 6 mei, ervan afgezien of wij naar voren of naar achteren zouden schuiven. Ik neem aan dat ik de vrijheid heb om de mensen die ik toen heb gesproken te citeren; ik kijk hen even aan. Mevrouw Singh Varma was bereid om daarover na te denken. De heer Schutte zei hetzelfde mede namens de heer Rouvoet en ook mevrouw Nijpels heeft mij dat gezegd, terwijl de heer Mateman toen al heeft aangegeven dat hij 6 mei ook niet echt zag zitten. Er was toen dus al een meerderheid voor te vinden om de datum te veranderen, ervan afgezien welke datum het dan zou worden. Ik vind dat ik daaraan ook nu nog mag vasthouden.

Wij moeten eerst samen vaststellen of er behoefte aan is bij een meerderheid en liefst een grote meerderheid om af te wijken van 6 mei, omdat wij de dagen daaraan voorafgaand liever niet belasten met die discussie. Zo ja, dan rijst de vraag wat dan de nieuwe datum zou moeten zijn. En de derde vraag is hoe je een en ander formaliseert. Over de eerste vraag had ik vorige week enige duidelijkheid; dat zullen wij verder in het debat van vandaag horen, waarschijnlijk mede naar aanleiding van het antwoord van de staatssecretaris. Over het antwoord op de tweede vraag, wat de nieuwe datum moet zijn, is wat de VVD-fractie betreft ook open discussie mogelijk. Ik heb nu aangesloten bij de minister-president, die een datum heeft genoemd waar ik nog geen bezwaren tegen zie, maar als bijvoorbeeld 23, 24 of 25 mei een meerderheid in de Kamer kan krijgen, vind ik dat ook prima. Het is onze inzet om een open discussie te voeren over die datum. Wij hebben geprobeerd om een andere datum in elk geval formeel mogelijk te maken. Wij hebben het amendement ingediend om met iets meer dan een week te kunnen schuiven.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Vindt de heer Te Veldhuis het niet een gevaarlijke weg om op grond van wisselende politieke meerderheden de mogelijkheid te openen om voortdurend met verkiezingsdata te schuiven? De Kieswet beoogt juist enige vastheid en objectiviteit te geven. Natuurlijk kunnen er zwaarwegende, met een streepje onder dat woord, omstandigheden zijn, zoals die in het wetsvoorstel zijn opgenomen, maar de weg om meerderheden af te tasten voor alternatieven linksom of rechtsom lijkt mij vrij heilloos. Dat geeft elke vier jaar, en misschien ook bij andere verkiezingen, politiek geharrewar. Is dat nu verstandig?

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ik schroom er bijna voor om het te zeggen, maar het verbaast mij om dit uit de mond van de heer Van den Berg te horen. De wijziging die de staatssecretaris voorstelt, is immers met name om zwaarwichtige redenen, die vooral aan de kant van de heer Van den Berg leven, opgevoerd en wij zullen ons daar absoluut niet tegen verzetten. Biddag voor het gewas is voor hem en zijn groepering een zwaarwichtige reden. De vraag is of dat voor de maatschappij in het algemeen geldt, maar, dat gezegd zijnde, heb ik volledig respect voor een afwijking van die datum te zijnen behoeve.

Wat een zwaarwichtige reden is en of die er is, zullen wij samen moeten uitdiscussiëren. Daar zal een voorstel van de regering voor moeten komen. In ieder geval wordt het KB dan bespreekbaar. Wij zullen gezamenlijk beoordelen of er inderdaad een zwaarwichtige reden aanwezig is, en dat kan per geval verschillen. Maar het wetsvoorstel dat nu aan ons is voorgelegd, biedt die mogelijkheid al, mijnheer Van den Berg. Het enige wat ik nu wil verbreden, is dat men van één week schuiven naar twee weken schuiven gaat. Een uitspraak over een definitieve datum heb ik niet gedaan. Ik vind dit algemeen bespreekbaar met iedereen die aan dit debat deelneemt. Het schuiven als zodanig is al in deze wet opgenomen. Voorzitter! Ik neem aan dat de heer Van den Berg daar niet tegen is. Ik vind het wat inconsistent om wel op het ene punt en niet op het andere punt consequenties te trekken. Dat ik niet wil marchanderen heb ik al eerder gezegd.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Juist dit antwoord toont aan dat ik reden heb om bang te zijn. Ik vind het een nogal groot verschil of men om redenen van diepliggende godsdienstige overtuiging – mijns inziens wordt terecht met de biddag rekening gehouden; ik heb er mijn dankbaarheid al voor uitgesproken – of om politieke opportuniteitsmotieven gaat schuiven. Het laatste opent de deur voor een heel scala aan zogenaamde zwaarwegende motieven waarover wij elke vier jaar een discussie kunnen hebben. Ik hoop dat de heer Te Veldhuis begrijpt dat dit iets heel anders is dan diepliggende godsdienstige overtuigingen. Ik heb mijn opmerking ook durven maken omdat ik vind dat die twee zaken absoluut niet op één hoop mogen worden gegooid.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Een zwaarwichtige reden kan zowel godsdienstige achtergronden hebben als algemeen-maatschappelijke. Wat mij betreft zijn ook de laatste achtergronden bij dit wetsvoorstel aan de orde. De data 4 en 5 mei zijn op zichzelf niet godsdienstig van aard. Misschien geldt dit in zekere zin voor 4 mei en voor bepaalde groeperingen; voor 5 mei geldt het zeker niet. Verder kan ik niet duidelijk genoeg zeggen dat het de intentie van de fractie van de VVD is, ondanks dit amendement, om zo dicht mogelijk bij de wettelijk vastgestelde datum uit te komen. Alleen om zwaarwichtige redenen kan daarvan worden afgeweken en wij zijn er met z'n allen bij om na te gaan of dat inderdaad het geval is. Daarbij mogen zeker geen politieke machinaties of kronkelingen worden toegepast. Een verwijt in die richting wil ik verre van mij werpen.

De heer Janmaat (CD):

Voorzitter! Als ik het goed begrijp, heeft een verschuiving met twee weken naar voren als gevolg dat dit ook na vier jaar weer gebeurt, gelet op de in de Grondwet genoemde termijn voor de zitting van de Kamer, tenzij intussen het kabinet valt.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Mede daarom heb ik gevraagd dit punt nog eens meer structureel te bezien. Inderdaad geldt dat voor veertien dagen; dan gaat de nieuwe termijn gelden.

Voorzitter! Ik meen dat ik, mede als gevolg van de interrupties, intussen heb gezegd wat ik wilde zeggen, zij het niet in de volgorde die ik zelf had bedacht. Uiteraard vraag ik de staatssecretaris om over alle aangesneden zaken zijn licht te laten schijnen. Hij kent onze richting en intenties. Met de heren Rehwinkel, De Graaf en Mateman ben ik het eens dat wij nog eens kritisch meer in het algemeen moeten kijken naar het tijdstip begin mei, ook al hebben wij dat al eerder gedaan. Mensen die niet bewegen en niet nadenken, zitten stil en komen niet verder. Ik vind dat wij ook ten aanzien van dít onderwerp de nodige flexibiliteit in acht moeten blijven nemen.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Zoals altijd begin ik mijn betoog positief. Mijn fractie is voorstander van verlaging van de voorkeurdrempel tot 25%. Politieke partijen stellen hun lijsten op met personen die zij in de aanbieding doen als volksvertegenwoordiger. Ik heb begrepen dat er in sommige partijen nogal wordt gesteggeld over de volgorde op de lijst en zo. Tegen die achtergrond is het goed dat de kiezer zelf kan bepalen wie hij of zij de beste vindt, althans méér dan nu het geval is.

Ook de langere openstelling van de kiesbureaus vinden wij prima. Dat er bij zeer bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de uit de Kieswet voortvloeiende data voor verkiezingen – bijvoorbeeld omdat een groot gedeelte van de bevolking belemmeringen ondervindt om te gaan stemmen – ontmoet evenmin bij ons bezwaar. Laat ik mij daarom concentreren op het punt waar ik wel bezwaar tegen heb, namelijk de maatregelen tegen een lichtvaardige kandidaatstelling.

Alleen al de benaming "lichtvaardige kandidaatstelling" is een heel vreemde. Met het systeem van ondersteuningsverklaringen dat wij nu kennen, is naar onze mening niets mis. De beoordeling of een partij lichtvaardig deelneemt aan verkiezingen – en daar gaat het om – zou ik graag aan de kiezers zelf willen overlaten. Zo gebeurt het nu ook. Aan de vorige Kamerverkiezingen hebben zeventien nieuwe partijen deelgenomen, waarvan er veertien een aantal stemmen haalden dat ruim onder de kiesdeler lag. Deze partijen zijn dus door de kiezer niet positief genoeg beoordeeld of te licht bevonden en daarop afgerekend. Zoals bekend, zijn een aantal partijen wel positief beoordeeld door de kiezers. Anders had ik hier helemaal niet gestaan. En wie had dat willen missen?

De heer Mateman (CDA):

Daarover ga ik nadenken.

De heer Poppe (SP):

Dat hoor ik dan nog wel.

Of de nieuwkomers in deze Kamer na de laatst gehouden verkiezingen meer of minder gewaardeerd worden door de kiezers, merken wij dan wel weer bij de volgende verkiezingen. Die ondersteuningsverklaring voor zittende partijen lijkt ons dus onzin. Als je een brevet hebt gehaald om als volksvertegenwoordiger te kunnen optreden, rekenen de kiezers wel met je af als je het niet goed hebt gedaan en dan ben je dat brevet weer kwijt. Het is niet nuttig en alleen maar bureaucratisch om dat anders te gaan doen. Het kabinet kiest dus naar onze mening voor een verkeerd middel. Sterker: het kabinet moet helemaal niet voor middelen kiezen om de toegang voor deelname aan de verkiezingen te bemoeilijken. Het moet dat oordeel juist meer aan de kiezer overlaten.

De heer De Graaf (D66):

Betekent dit dat de heer Poppe en zijn partij er ook voorstander van zijn om elke ondersteuningsverklaring en de gehele waarborgsom vervallen te verklaren? Zo ja, dan neem ik aan dat hij daar een amendement over indient. Ook dat zijn maatregelen die het doel hebben om een al te lichtvaardige deelneming te beperken.

De heer Poppe (SP):

Precies wat u zegt, een al te lichtvaardige deelneming beperken. Daar hebben wij geen bezwaar tegen.

De heer De Graaf (D66):

Vindt u een waarborgsom van ƒ 25.000 geen drempel voor een nieuwe partij?

De heer Poppe (SP):

Als het een partij is die een zekere aanhang heeft en in de Kamer komt, krijgt zij het geld terug. Dat weet u. Dat betekent dat men eerst moet nadenken hoeveel kans men heeft. Dat is een goede zaak. Dat is op zichzelf niet slecht.

De heer De Graaf (D66):

Dat is precies de argumentatie van de regering.

De heer Poppe (SP):

Maar om daarnaast nog een hele bureaucratische rompslomp te organiseren, lijkt ons onzin. Dat is ons bezwaar.

De heer De Graaf (D66):

Ik volg graag de logica in uw betoog. U zegt dat de regering geen drempels moet opwerpen, dat het de kiezers zijn die dit beslissen. Het zijn niet deze Kamer, andere partijen of de regering die dat beslissen. Dit alles tot uw dienst, maar dan moet u ook consequent zijn en zeggen dat elke drempel voor nieuwe partijen moet worden weggenomen. U doet dat niet, want u wilt de waarborgsom, die toch fors is, niet afschaffen en u wilt ook niet de huidige aantallen ondersteuningsverklaringen afschaffen. U bent niet erg consequent.

De heer Poppe (SP):

Ik bedoel te zeggen en ik heb gezegd dat de drempel niet verder verhoogd moet worden. Er is niets mis met het huidige stelsel. Zo heb ik het gezegd. Ik kom daar nog op terug.

Het kabinet kiest met die verhoging dus voor een verkeerd middel. Sterker: het kabinet moet helemaal niet voor een middel kiezen, anders dan nu het geval is, om die deelname aan de verkiezingen verder te bemoeilijken.

Eerst hadden wij het onzalige voorstel tot wijziging van het kiesstelsel, waardoor de evenredige vertegenwoordiging in de Kamer aangetast zou worden. Nu is er weer dit voorstel. Het lijkt wel alsof er een angst bestaat voor te veel concurrentie. Waarom anders deze voorstellen? Ik zie echt niet wat er mis is met het huidige systeem. Sommige argumenten raken echt kant noch wal. Ik ben doorgaans vrij praktisch ingesteld, maar als er praktische redenen worden aangevoerd in de zin dat het onoverzichtelijk wordt, dat de stempanelen van stemmachines niet toereikend zijn om alle kandidatenlijsten te vermelden of dat de stembiljetten door de omvang niet goed hanteerbaar zijn, denk ik toch "bij mijn gezond". Wij kunnen mensen op de maan rond laten lopen en wij kunnen mensen meer dan een jaar in de ruimte laten werken. Zouden wij dan dit probleem niet kunnen oplossen? Dat zijn toch geen redenen om de Kieswet aan te passen?

Mijnheer de voorzitter! Ik heb begrepen dat de Partij van de Arbeid wil dat alle partijen bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer een ondersteunende lijst van 950 handtekeningen indienen, met het doel, ook voor partijen die nu vertegenwoordigd zijn in de Kamer, de drempel te verhogen. Het zal duidelijk zijn dat ik daar geen voorstander van ben, al was het alleen maar vanwege de bureaucratische rompslomp die hieruit volgt, zoals ik net al zei. Ik vind het echter vooral onzinnig. De zittende partijen hebben al aangetoond dat zij ondersteuning hebben of in ieder geval hadden. Ze zijn immers gekozen. Als zij die steun niet meer verdienen, zal de kiezer met hen afrekenen. Bij dat afrekenen wil mijn fractie de kiezers best een handje helpen.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Naar aanleiding van de bijdrage van de heer Rehwinkel zei de heer Poppe zojuist dat de heer Rehwinkel het doel had de drempel voor zittende partijen te verhogen en dat de SP daar dus geen voorstander van is. Als ik de heer Rehwinkel goed heb begrepen – ik denk dat dit het geval is – is zijn doel de gelijke behandeling: gelijke monniken, gelijke kappen. Daar is de heer Poppe geen voorstander van?

De heer Poppe (SP):

Gelijke monniken, gelijke kappen geldt voor partijen die nieuw deelnemen aan verkiezingen. Vaak worden partijen vlak voor de verkiezingen opgericht om deel te nemen aan die verkiezingen. De partijen die al in de Kamer zitten, hebben hun vliegbrevet, hun volksvertegenwoordigingsbrevet al gehaald. Of zij daar in de daaropvolgende vier jaren goed gebruik van hebben gemaakt, moet de kiezer bepalen. Ik vind het een pure bureaucratische rompslomp, die uiteindelijk ook nog een ander doel heeft, om de ondersteunende lijst voor alle deelnemende partijen in te voeren, dus ook voor de partijen die het brevet al een keer gehaald hebben. Het verhaal over gelijke monniken en gelijke kappen vind ik dus niet sterk genoeg.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

U gunt de nieuwkomers wél de bureaucratische rompslomp? U weet wat het is, want in het recente verleden heeft uw partij ook moeten voldoen aan die bureaucratische rompslomp. Toen ging het nog maar om tien handtekeningen per kieskring. Nu neemt u meteen grote sterallures aan, door te zeggen: nee, voor de zittende partijen moet het allemaal een beetje makkelijker zijn. Ik vind het een beetje flauw, eerlijk gezegd.

De heer Poppe (SP):

Ik ben niet groot en ik ben geen ster. Dat is allemaal een beetje onzin. Het heeft niks met sterallures te maken, maar wel met praktisch nadenken. Wij vinden het huidige systeem, dat al jarenlang functioneert, goed. Wij hebben daar geen probleem mee. Wij willen er niet onnodig in rommelen door het opwerpen van drempels voor nieuwkomers. Gelijke monniken, gelijke kappen ook voor de partijen die al in de Kamer vertegenwoordigd zijn, vinden wij onnodige rompslomp. Het moet maar bij de tien handtekeningen blijven.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Wat stelt de SP mij soms toch vaak op één dag teleur. Ik zal het maar recht op de man af vragen. Speelt bij dit standpunt niet een beetje een rol dat uw partij al in de Kamer vertegenwoordigd is?

De heer Poppe (SP):

Wij hebben vier of vijf keer aan de verkiezingen deelgenomen, zonder de kiesdrempel te halen. Wij hebben echter nooit bezwaar gehad tegen de bestaande situatie. Wij hebben nooit geprotesteerd. Wij hebben nooit gezegd: wij halen het niet, want wij kunnen niet tien handtekeningen krijgen. Wij hebben er overigens geen probleem mee als het er 950 moeten zijn. Als wij onze 21.000 leden inschakelen, hebben wij het zo voor elkaar. Het gaat er ons om dat er onnodig een extra drempel wordt opgeworpen, met een niet echt recht voor z'n raap uitgesproken doel. Die drempel levert alleen maar bureaucratie op. Daarom zeg ik dat wij het kunnen laten bij de huidige situatie, met de tien handtekeningen of ondersteuningsverklaringen. Wij vinden dat geen probleem.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Het is precies zoals mevrouw Nijpels zegt: de bureaucratie die u ziet, wilt u anderen kennelijk wél opleggen. U bent dus totaal niet consistent bezig.

De heer Poppe (SP):

Ik ben het niet met u eens. Ik ben heel consistent, want ik zeg dat wij geen enkel probleem hebben met het bestaande systeem. Waarom zou je dan de drempel verhogen? Hoewel de heer Rehwinkel dat eigenlijk een beetje wil suggereren, pleit ik hier niet voor de eigen parochie. Immers, als het voorstel van de heer Rehwinkel het zou halen – dat is niet meer waarschijnlijk, want de proefballon is al flink doorgeprikt – zouden wij er geen enkel probleem mee hebben om de lijsten vol te krijgen. Onze 21.000 leden en anderen zouden dat namelijk met genoegen doen.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Hoezo, niet meer waarschijnlijk? Ik heb zojuist geconstateerd dat ook de heer Mateman het principe van gelijke behandeling steunt. Als ik ga rekenen, kom ik niet tot de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat het voorstel van mevrouw Nijpels, mevrouw Varma en mij het niet zal halen.

De heer Poppe (SP):

We zullen wel zien. Wij zijn er geen voorstander van, maar als het voorstel het wel zou halen – waar ik overigens aan twijfel – hebben wij daar technisch gesproken geen problemen mee, behalve dat wij er problemen mee hebben om kunstmatig een drempel op te werpen, eigenlijk tegen democratische deelname aan de landelijke politiek. Ik wijs het voorstel van de PvdA af op basis van inhoudelijke en principiële bezwaren. Geen drempels opwerpen voor de toegankelijkheid van de democratie! Daarom zeg ik dat! We moeten de beoordeling overlaten aan de kiezers en de kiezers maken in al hun vrijheid dan wel uit wie erin komt en wie niet. Als de PvdA bepaalde partijen liever niet in de Kamer vertegenwoordigd ziet, moet zij die partijen inhoudelijk bestrijden en ook inhoudelijk strijden tegen het binnenkomen in de Kamer. Dat heeft ook te maken met politiek beleid voeren, mijnheer Rehwinkel!

Voorzitter! Tot slot wil ik nog kort reageren op de suggesties om de datum van de verkiezingen te verplaatsen. De SP-fractie vindt 6 mei een prima datum. De partijen die het ongepast vinden om op Koninginnedag campagne te voeren, doen het dan toch gewoon niet? Hetzelfde geldt voor 5 mei. Over 4 mei zijn wij het allemaal met elkaar eens. Er is sprake van het vervroegen van de verkiezingen naar 22 april, maar daar hebben wij wel nogal ernstige bezwaren tegen en wel omdat er rondom dat tijdstip een Europese top in Engeland is, waarschijnlijk over de toetreding tot de EMU. Naar schatting zal die eind april, begin mei plaatsvinden. Hoe verder de verkiezingsdatum naar voren verschuift, hoe groter het risico dat deze top na de Kamerverkiezingen zal vallen. Volgens de SP-fractie heeft dat een aantal bezwaren. De Kamer zal bijvoorbeeld daarover moeten debatteren met een demissionair kabinet en dat lijkt ons een slechte zaak, want het gaat niet om niets. Het gaat om het inleveren van een stukje autonomie van Nederland en om het inleveren van een stukje werk van deze Kamer. Het zou natuurlijk beter zijn als daarover werd gedebatteerd met een zittende regering, voor de verkiezingen. Ik krijg hierop graag een reactie.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Zoals bijna in iedere kabinetsperiode bespreken we een aantal wijzigingen van de Kieswet, waarvan er nu twee voorliggen die onder het hoofdje "kleine wijzigingen" zijn te vatten.

De CD is voor- noch tegenstander van het voornemen om het aantal voorkeurstemmen naar 25% op te trekken voor een mogelijke kandidaat om zijn passieve kiesrecht wat te doen stijgen als de partij een dergelijke kandidaat niet hoog genoeg heeft gezet. De politieke partijen bepalen hier in Nederland het beleid en het is dus eigenlijk vanzelfsprekend dat de politieke partijen de fracties samenstellen. Als wij zouden willen dat de kiezers geen politieke partijen maar 150 individuele Kamerleden kiezen, moet er een geheel ander kiesstelsel komen. Wij zullen ons er niet tegen verzetten, maar wij zien het doorkruisen van partijlijnen niet; hier in de Kamer wordt de partijlijn altijd keurig gehouden. Op een enkele kleine uitzondering na heerst er hier altijd voldoende fractiediscipline en dat moeten we maar zo laten. De verwarring in politiek Nederland is al groot genoeg.

De tweede kleine wijziging betreft de openings- en sluitingstijden van de stemlokalen, vooral om het percentage stemmen te verhogen. Ook dat is eigenlijk gerommel in de marge; de CD weet een uitstekend middel om de opkomst te verhogen en wel door herinvoering van de opkomstplicht. Dat zou echter hoogstwaarschijnlijk in het voordeel kunnen zijn van een partij die vooral de PvdA het liefst zo snel mogelijk ziet verdwijnen. En daarom is door de PvdA het amendement ingediend om de verhoging van het aantal ondersteuningsverklaringen sterk op te voeren. De eerste reactie van de CD is dan: wat schitterend dat wij als vrij kleine parlementaire partij er keer op keer in slagen om het systeem van de Kieswet ter discussie te stellen in het parlement. Want dat de PvdA de CD liever ziet gaan dan komen, mag bekend zijn. In de PvdA-literatuur staat zelfs vermeld dat men vergaderingen van de CD liever uit elkaar slaat in plaats van de mensen gewoon weg te sturen. Wij weten dus met wie wij te maken hebben!

De heer Rehwinkel (PvdA):

Voorzitter! Mag ik weten waaraan de heer Janmaat refereert?

De heer Janmaat (CD):

Aan een citaat.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Wilt u alstublieft letterlijk citeren en daarbij de bron vermelden?

De heer Janmaat (CD):

Dat zal ik doen. Ik heb het citaat nu niet bij me. Ik heb geen stapel kranten bij me. Ik zal het citaat u doen toekomen. Het ligt boven bij de processtukken, mijnheer Rehwinkel. In de PvdA-literatuur is opgeroepen tot het met geweld uit elkaar jagen van vergaderingen van de CD. Maar nogmaals, het ligt boven bij de processtukken. Ik dacht dat het u bekend was. Ik zal het u doen toekomen.

De voorzitter:

Ik stel vast dat u deze uitspraak in de vergadering doet, dat u de bronnen waarop u zich beroept in ieder geval aan de heer Rehwinkel overhandigt en dat u de bronnen daarmee ook openbaar maakt.

De heer Janmaat (CD):

Dat zal ik doen, mijnheer de voorzitter. Dan komt het nog een keer in de Handelingen. Dan wordt het niet vergeten.

Voorzitter! Dit staat hoogstwaarschijnlijk niet in de Handelingen: in 1989 ging er in de Tweede Kamer van de zijde van de PvdA een hoongelach op toen de voorzitter na de val van het kabinet-Lubbers meldde dat de volgende dag de eindstemming van de Kieswet zou plaatsvinden. Die eindstemming van de Kieswet was erop gericht dat het aantal van 25 handtekeningen die bij kiezers thuis konden worden opgehaald, werd gewijzigd in een ongeveer even zware verplichting: tien mensen naar het stadhuis. De PvdA dacht dat dit ver boven het vermogen van de CD zou uitgaan. Want wij mogen hier praten over objectieve wetgeving enzovoorts, maar de CD kan alleen vaststellen dat dit ad-hocwetgeving is, ingegeven door de PvdA, in de hoop dat de CD buiten het parlement zal blijven. Zoals gezegd, is het resultaat schitterend. Het geeft onmiddellijk aan dat de opiniepeilingen van ene heer De Hond, eveneens lid van de PvdA, er hoogstwaarschijnlijk naast zit als de CD één of twee zetels worden toegedacht. De heer Rehwinkel gaat toch niet vertellen dat hij daarvoor het hele systeem van de Kieswet wil wijzigen, verzwaren? Eigenlijk zijn op praktische gronden de klassieke grondrechten in Nederland voor de CD al afgeschaft. Lang leve de dictatuur.

Voorzitter! Onder allerlei voorwendsels wordt gezegd dat het aantal ondersteunende verklaringen naar 50 moet. De dag voordat de openbare behandeling in het parlement begon, hebben de heren vertegenwoordigers van de grote partijen met een aantal journalisten, een wetenschapper en een Libelleschrijver in Nieuwspoort de zaak nog even pittig doorgenomen. Maar ja, zij zijn niet tot een eensluidende conclusie gekomen over de vraag hoe de CD moet worden aangepakt. En dat zal natuurlijk ook heel moeilijk zijn. De CD vindt in ieder geval dat, als het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast, ermee moet worden begonnen om ook van de zittende partijen de waarborgsom te vragen. Vervolgens is het ons niet duidelijk waarom een partij die terugkrijgt als zij in het parlement wordt gekozen. Het lijkt ons redelijk dat de financiële verplichting wordt opgelegd om mensen niet al te snel aan verkiezingen te laten deelnemen, daarbij de zwaarte van het kapitalistische systeem enigszins inbrengend. Als je de pech hebt om niet gekozen te worden, word je ook nog een keer voor ƒ 25.000 gestraft. De financiële drempel is sterk verhoogd, niet voor landelijk deelnemende partijen, maar wel voor kansloze partijen die bij Tweede-Kamerverkiezingen in slechts één of twee districten willen meedoen. Die partijen die vóór 1989 ƒ 1000 per kiesdistrict moesten betalen, moeten nu de waarborgsom voor het hele land voldoen. Bij Tweede-Kamerverkiezingen is dat een geweldige verzwaring van de financiële drempel.

Bij de oude Kieswet moesten 750 handtekeningen aan huis worden opgehaald, dan wel 190 handtekeningen in het hele land. Natuurlijk moet daarbij van enigerlei organisatorische vorm sprake zijn. Ook bij tien handtekeningen moet over het hele land reeds een partijkader, een partijkern of een aantal politiek gemotiveerde mensen aanwezig zijn om die opgave door het hele land te volbrengen. Door de opgaven te verzwaren wordt een heel ander gewicht gelegd bij en een heel andere betekenis gegeven aan opkomende politieke partijen. De partij die aan de geringere voorwaarden kan voldoen, wat nog niet weinig is – wij spreken uit ervaring – krijgt de kans zich te profileren. Meestal groeit zo'n partij als zij verkiezingssuccessen boekt. De partij groeit niet door het maanden bezig zijn met het motiveren van mensen om naar het stadhuis te lopen. De kern van de vorming van politieke partijen wordt met dit voorstel van de PvdA volledig omgedraaid. Het CDA heeft het durven zeggen. De PvdA is gewoon doodsbang voor serieuze concurrentie. Anders kan het niet gezien worden.

Die concurrentie is overigens niet zo groot. In de jaren tachtig was het gemiddeld één op de zestien nieuwe partijen die wist door te breken tot in het parlement. Voor de huidige machthebbers is dat niet iets om over wakker te liggen.

De CD meent dat de democratie met haar klassieke grondrechten niet meer bestaat. Getracht wordt voor nieuwe politieke partijen de deur van het parlement met een klap dicht te slaan. De zittende partijen zullen het, al of niet met een aangenomen amendement-Rehwinkel, allemaal redden. De CD heeft meer dan 6000 leden-sympathisanten. Het geeft wel een hoop rompslomp om al die mensen een ondersteuningsverklaring toe te sturen, maar ik durf de Kamer te garanderen dat wij er meer dan voldoende terugkrijgen. Bij de voorlaatste provincialestatenverkiezingen hebben wij datzelfde gedaan in Noord-Holland. Die provincie is verdeeld in negen districten. Er waren dus 90 onder steunende verklaringen nodig om in de hele provincie te kunnen meedoen. Wij hebben er toen ruim 300 ontvangen. Wij hebben wel onze bekende kaderleden erbuiten gelaten, want wij weten dat tegenstanders de adressen gaan noteren en de mensen gaan lastigvallen. Als het amendement-Rehwinkel wordt aangenomen, is er in ieder geval één voordeel: wij kunnen de kaders van de diverse partijen keurig gaan opnemen. Dat gaan wij natuurlijk ook doen.

Wij vinden het een teken van zwakte van de linkse politiek om de roepstem in de woestijn maar te laten staan en niet eens het risico te durven nemen dat die roepstem soms in de media bij verkiezingen zou doorklinken. U kunt daaraan zien, voorzitter, hoe onzeker het huidige beleid is. Dat komt natuurlijk niet uit de lucht vallen. Bekend mag worden verondersteld dat grote delen van de Nederlandse bevolking uitermate ontevreden zijn over het gevoerde beleid.

Mijnheer de voorzitter! Als de ondersteunende verklaringen voor de zittende partijen worden ingevoerd, zal dat consequenties moeten hebben. Ik meen dat de heer De Graaf daarop staat. Hij zal een amendement indienen waardoor de waarborgsommen ook door de zittende partijen moeten worden gestort. Men kan wel doen alsof alles pais en vree is, en de heer Rehwinkel kan wel doen of je er bent als je hier zit, maar als er één partij is die zwaar ledenverlies lijdt en die moet draaien op subsidies, dan is dat de PvdA. Dus kom maar op met die 25 mille. In principe niet terugstorten als je gekozen bent, dan heb je voordeel zat.

De CD vindt het jammer: de roepstem in de woestijn verdwijnt. Wij zijn ervan overtuigd dat beginnende organisaties in de landelijke politiek hiermee een bijna onoverkomelijke administratieve drempel krijgen. De deur tot het parlement wordt met een klap achter de zittende partijen dichtgeslagen: een gesloten winkel, een soort "Rehwinkel". Dat ik die naam op z'n Duits uitspreek, schijnt bij socialisten goed te vallen!

De voorzitter:

Ik moet helaas de beraadslaging schorsen. Het antwoord van de staatssecretaris in eerste termijn zal hoogstwaarschijnlijk volgende week dinsdag plaatsvinden. Ook van deze kant wil ik zeggen dat het natuurlijk vervelend is dat de behandeling van deze wetsvoorstellen zo verbrokkeld plaatsvindt, maar soms is dat helaas niet anders. Daarvoor mijn verontschuldigingen aan het adres van de staatssecretaris.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.35 uur tot 15.45 uur geschorst.

Naar boven