Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend in het notaoverleg over structuurverandering elektriciteitssector, te weten:

- de motie-Lansink over de kerncentrale Dodewaard (25097, nr. 8).

(Zie notaoverleg van 17 en 19 februari 1997.)

De voorzitter:

Ik stel voor, de beraadslaging te heropenen.

Daartoe wordt besloten.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Op 17 februari heeft de vaste commissie een notaoverleg gevoerd over de elektriciteitsvoorziening. Daarbij hoorde ook het spreken over het Elektriciteitsplan en de wijziging die nodig is of nodig lijkt in verband met de voorgenomen sluiting van de kerncentrale Dodewaard. Ik heb bij die gelegenheid een motie ingediend die twee overwegingen bevat. De ene overweging is dat de argumenten van de SEP tot sluiting van de kerncentrale Dodewaard ontoereikend zijn. Hoewel ik dat staande houd, is mij uit het uitblijven van reacties van andere fracties gebleken dat dit punt niet wordt gedeeld. Ik wil die overweging daarom nu schrappen. Waarom? Omdat ik ook een andere overweging had; die geldt nog steeds. Er is namelijk een bezwaarschrift ingediend door de ondernemingsraad van de kerncentrale, die van oordeel is dat de ondernemingsraad tot nu toe niet in staat is geweest om advies uit te brengen over het voorgenomen besluit. Wij hebben gisteren de ondernemingsraad kunnen horen. Ik ben de collega's erkentelijk voor het feit dat dat heeft kunnen plaatsvinden.

Ik leg de minister een paar punten voor die hij wellicht kan beantwoorden om enkele zorgen weg te nemen. Ook vraag ik hem wat onder "zorgvuldigheid" moet worden verstaan. De nu geldende exploitatieovereenkomst loopt af op het moment dat de centrale uit gebruik wordt genomen, terwijl er nog geen nieuwe overeenkomst ligt die nodig is voor de lange tijd die voor de ontmanteling moet worden uitgetrokken. Het Elektriciteitsplan kent een soort formule waarin staat dat de centrale beschikbaar moet blijven voor VROM-levering. Daarom is waarschijnlijk een wijziging nodig. Zou er echter geen sprake moeten zijn van een volledig plan – een financieel plan, een sociaal plan, een technologisch plan – mede in verband met het feit dat het hier natuurlijk gaat om een eindigheidsbeleid op technisch, sociaal en organisatorisch gebied? Al die stukken en documenten ontbreken. Daarom kan de ondernemingsraad geen advies uitbrengen.

Daarom vraag ik de minister of hij de goedkeuring van het nieuwe Elektriciteitsplan zou kunnen opschorten totdat zeker is dat die documenten er zijn en totdat de ondernemingsraad advies heeft kunnen uitbrengen. Dat moet op zichzelf binnen korte tijd kunnen. Ik wil de motie daarom aanpassen door de eerste overweging te schrappen. Bovendien wil ik een kleine wijziging aanbrengen. Ik had namelijk aanvankelijk verzocht om vooralsnog af te zien van de goedkeuring. Ik wil dat veranderen in het opschorten van de goedkeuring. De bedoeling is dat dit gebeurt tot het moment dat aan de zorgvuldigheidsvereisten is voldaan. De minister zou de Kamer daarover kunnen inlichten en wij zouden dit dan vervolgens al of niet kunnen goedkeuren, afhankelijk van de toestand.

De voorzitter:

De motie-Lansink (25097, nr. 8) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de ondernemingsraad van de NV GKN bezwaar heeft aangetekend bij het voorstel tot wijziging van het Elektriciteitsplan, omdat essentiële informatie inzake de onderbouwing van de aanvraag tot sluiting van de kerncentrale Dodewaard ontbreekt;

verzoekt de regering de goedkeuring tot wijziging van het Elektriciteitsplan op te schorten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (25097).

De heer Lansink (CDA):

De bedoeling van de motie is om alle zorgvuldigheidsvereisten in acht te nemen. Het lijkt mij dat dat een vraag mag en moet zijn. Ik durf dat ook te vragen, omdat wij eerder onder voorbehoud hebben ingestemd met een wijziging van het Elektriciteitsplan. Er is dus een precedent.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Dit is een van de debatten van de soort "Is dit nu wel nodig?", want wij spreken hier over twee gescheiden procedures. De ene procedure is de goedkeuring van het Elektriciteitsplan, omdat de sector vindt dat de Dodewaardcentrale niet meer in het beleid past. De Kamer stemt daar wel of niet mee in; wij stemmen daarmee in. De andere procedure is het zorgvuldig afhandelen van de belangen van de werknemers en andere belanghebbenden. Die procedure heeft haar loop. Daarbij geldt de Wet op de ondernemingsraden: de werknemers hebben recht op inzage, medeadviesrecht en mede-instemmingsrecht. Daar kan deze wetgeving überhaupt niet tussen staan, maar daarenboven is dit ook materieel erg overbodig, omdat wij allemaal hebben begrepen – dit is deels aangereikt door de ondernemingsraad en deels door de directie van de SEP – dat al geregeld is dat een en ander goed wordt afgehandeld. Dat zal trouwens ook wel moeten, want dat staat in het contract tussen GKN en de SEP. Wat dat betreft kunnen wij zowel tegen de oude als tegen de nieuwe motie van de heer Lansink alleen maar bezwaar hebben: zij is procedureel niet noodzakelijk en zij kan hooguit een andere bedoeling hebben dan de bescherming van de belangen van de werknemers, want die zijn hier niet in het geding.

De heer Lansink (CDA):

Die bedoeling heb ik niet. Overigens mag ik wel iets doen voor de werknemers, die vele jaren lang ervoor gezorgd hebben dat er daar een veilig en goed beleid is gevoerd. Het gaat mij dus ook om dat tweede punt. Er moet een eindigheidsplan komen. Het moet duidelijk zijn hoe het gaat met de ontmanteling. Er moet een financiële onderbouwing zijn. Er is echter niets van dat alles. Er zijn slechts mondelinge toezeggingen gedaan. Ik begrijp niet dat ook de mensen die bezwaar hebben tegen kernenergie, instemmen met iets waarvan zij niet eens weten hoe het in elkaar zit, hoe het wordt betaald, enzovoorts. Daar gaat het om. Deze stukken ontbreken ook bij de Kamer.

De heer Crone (PvdA):

Ik merk dat de heer Lansink niet weet hoe in dit opzicht de sociale regels zijn in dit land. In de Wet op de ondernemingsraden is het instemmingsrecht vastgelegd. Er kan dus niets onomkeerbaar gebeuren zonder dat dit recht volledig is geëffectueerd. Daarnaast staat in het contract tussen GKN en SEP dat bij beëindiging van dat contract beide partijen gehouden zijn om een afrondingscontract, een afsluitingscontract en alles wat daarbij hoort, af te sluiten. Er staat in de wet geen plicht tot overleg, maar een plicht tot overeenstemming. Harder kan men het niet hebben! Wat dat betreft adviseer ik de ondernemingsraad het volgende. Het is al goed geregeld en mocht dat niet zo zijn, dan zullen de Ondernemingskamer en de rechter de ondernemingsraad volledig in zijn gelijk stellen. Ik stel mij dus volledig op achter de belangen van de werknemers, maar op een zorgvuldige manier en langs de juiste weg.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik kan heel kort zijn. De Kamer heeft in eerste instantie al zijn goedkeuring gegeven. De lijn van de Kamer en die van de minister, sprekende over wijziging van het Elektriciteitsplan, loopt naast de lijn van het samenspel tussen GKN en de ondernemingsraad, sprekende over wat verder geregeld moet worden als de buitenbedrijfstelling een feit wordt.

Intussen hebben wij begrepen dat de SEP inderdaad financiering garandeert na de buitenbedrijfstelling. Een van de grote problemen van de ondernemingsraad is dus eigenlijk al opgelost. Bovendien is D66 van mening dat de Tweede Kamer en de minister er niet voor zijn om het gebrek aan communicatie tussen GKN en de ondernemingsraad van de afgelopen maanden op te lossen.

Mijn fractie zal dan ook tegen ook de hernieuwde motie van de heer Lansink stemmen. Wij zijn het eens met de minister wat betreft goedkeuring van wijziging van het Elektriciteitsplan.

De heer Blaauw (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Voordat er misschien een misverstand ontstaat, wil ik naar voren brengen dat de VVD-fractie het betreurt dat de centrale Dodewaard dichtgaat. Men zou anders de indruk krijgen dat wij voor die sluiting an sich zijn. Zoals het veld erbij ligt, is het echter duidelijk dat er een meerderheid is die vindt dat Dodewaard dicht moet, mede gezien ook het standpunt van de SEP die in dezen de financiële touwtjes in handen heeft.

Wanneer wij als parlement zouden zeggen dat Dodewaard niet dicht moet, nemen wij een verantwoordelijkheid over van de SEP, met daaraan een prijskaartje. Ook daarvoor wil de VVD echt niet haar handtekening zetten. Dat gezegd hebbend, kom ik op het substantiële punt van de motie van de heer Lansink. Ik kan mij bij de benadering daarvan volledig aansluiten bij de collega's Crone en Jorritsma, die duidelijk aangeven dat er twee aparte zaken zijn, en wel enerzijds het afwikkelen van het besluit via de normale rechtsgang in Nederland en anderzijds de wijziging van het Elektriciteitsplan. Dat gezegd hebbende, is er voor de VVD-fractie niets gewijzigd en zullen wij ons ook blijven verzetten tegen de motie van de heer Lansink.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! De zorg van het CDA voor de belangen van het personeel van Dodewaard is natuurlijk hartverwarmend. Ik had graag gewild dat die zorg er ook was geweest tussen Daf 1 en Daf 2 voor de helft van het ontslagen personeel. Dat was beter geweest.

In dit geval zijn de zaken, voorzover wij het weten, goed geregeld. Indien niet, dan dienen die goed geregeld te worden. Wij horen straks wel van de minister of het voldoende goed geregeld wordt. In die zin hebben wij geen behoefte aan de motie van de heer Lansink.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie betreurt de voortijdige sluiting van de kerncentrale te Dodewaard. Zij is natuurlijk vóór allerlei sociale plannen en regelingen voor het af te voeren personeel, maar als er steeds meer bedrijven worden gesloten en een groter beroep moet worden gedaan op allerlei sociale plannen, worden die plannen onbetaalbaar. Vandaar dat wij ons achter deze motie opstellen.

Minister Wijers:

Mijnheer de voorzitter! Voor ik op de inhoudelijke kant van deze zaak inga, schets ik even op welk punt wij nu in het kader van de goedkeuringsprocedure staan. In de Elektriciteitswet staat dat ik binnen drie maanden een wijzigingsvoorstel betreffende het Elektriciteitsplan 1997-2006 moet goed- of afkeuren. Dat moment dient zich uiterlijk 7 maart a.s., morgen dus, aan. Opschorten van dit besluit is slechts mogelijk wanneer ikzelf nadere gegevens aan de SEP vraag. Dat vind ik niet nodig; de SEP heeft mij op voldoende wijze geïnformeerd. Daarom dien ik mij te houden aan de datum 7 maart.

Wat de inhoudelijke aspecten betreft, voorzitter, wijs ik erop dat ik de bezwaren van de ondernemingsraad van de NV GKN ken. Men heeft mij met de brieven van 10 en 27 februari op de hoogte gesteld. In de eerste brief stelt de OR dat goedkeuring kan plaatsvinden nadat de adviesaanvrage, gericht aan de OR, is afgehandeld. In de brief van 27 februari wordt een relatie gelegd tussen de buitenbedrijfstelling van de centrale en de exploitatieovereenkomst SEP-GKN.

Voorzitter! De suggestie dat voor goedkeuring ook een advies van de OR is vereist, is onjuist. De eisen betreffende de goedkeuringsprocedure voor het Elektriciteitsplan en wijzigingen daarvan zijn limitatief in de wet opgesomd. Aan alle procedurele en andere wettelijke vereisten is voldaan. Ik heb van de SEP begrepen dat men de financiering van de kerncentrale Dodewaard – dit was een van de grote zorgen – ook na de buitenbedrijfstelling garandeert. De SEP heeft dit per brief van 4 maart 1997 aan de OR meegedeeld. Die brief heb ik gezien en ik ga ervan uit dat dit voor de OR voldoende zekerheid zal bieden. Overigens is het overleg tussen directie en OR over de invulling van het sociale plan nog gaande. Dit is een interne zaak; ik zie het niet als mijn taak om daar in te treden. Ik ben van mening dat met uitstel betrokkenen een verkeerd signaal zou worden gegeven, omdat de aangevoerde bezwaren niet van invloed zijn op het al dan niet goedkeuren van de wijziging van het Elektriciteitsplan. Ook de Algemene energieraad en de rijksplanologische en rijksmilieuhygiënische commissies adviseren positief over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Ik blijf dan ook van oordeel dat, gelet op de wet, op de omstandigheden en op de argumenten die door de Kamer zijn aangevoerd, de aanvaarding van de motie moet worden ontraden, opdat ik morgen kan overgaan tot goedkeuring van deze wijziging.

De heer Lansink (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik mag de medewoordvoerders en de minister erop wijzen dat in de lopende exploitatieovereenkomst, in artikel 8, tweede lid, een belangrijke passage voorkomt die gisteren ook bij het gesprek met de OR verschillende malen is genoemd. Ik citeer dit onderdeel om duidelijk te maken wat ik bedoel: "Tijdig voor de definitieve buitenbedrijfstelling van de kernenergiecentrale zal door partijen een overeenkomst worden gesloten waarin alle aspecten, verband houdende met het ontmantelen van de kernenergiecentrale, worden vastgelegd." Voorzitter! Die overeenkomst is er niet. Niet voor niets wordt in dit artikel gesproken over "alle aspecten". Het gaat dus niet alleen om de belangen van de werknemers die hierop terecht hebben gewezen, maar ook om de omgeving, de veiligheid, de kosten en om alle andere zaken die aan de orde moeten komen om de centrale op een veilige manier buiten werking te stellen. Daarbij gaat het om een lange reeks van jaren. Informatie hierover ontbreekt, misschien niet bij de minister maar wél bij de Kamer. Ik vind het heel merkwaardig dat wij geen gebruik zouden kunnen maken van de ruimte die de wet biedt om de minister om die informatie te vragen. Daarom houd ik de motie overeind.

De beraadslaging wordt gesloten.

In stemming komt de gewijzigde motie-Lansink c.s. (25097, nr. 20).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de CD en het lid Hendriks voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Ik heb voor de motie-Lansink (25097, nr. 20) gestemd, omdat naar mijn mening een overeenkomst tot ontmanteling van de kerncentrale Dodewaard ten principale nodig is alvorens tot besluitvorming kan worden overgegaan.

Naar boven