Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | nr. 58, pagina 4304-4319 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | nr. 58, pagina 4304-4319 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 20 november 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds (25036);
het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 17 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (24821).
De voorzitter:
Vanmiddag is al voorgesteld de behandeling van beide wetsvoorstellen te combineren. Ik was daar niet zo enthousiast over omdat het om twee separate zaken gaat. Ik heb echter begrepen dat de woordvoerders toch de voorkeur geven aan een gezamenlijke behandeling, maar de twee onderwerpen wel duidelijk van elkaar willen scheiden, dit alles om te voorkomen dat we twee discussierondes krijgen. Mij is gebleken dat ook de minister en zijn medewerkers dit een hanteerbare werkwijze vinden.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Woltjer (PvdA):
Voorzitter! Ik zal mij specifiek op het akkoord met Israël richten en mijn collega zal ingaan op het akkoord met Tunesië.
Voorzitter! Mijn fractie stemt van harte in met de totstandkoming van de Euro-Mediterrane overeenkomsten, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de landen rond de Middellandse Zee anderzijds. Deze overeenkomsten zijn een belangrijke stap voorwaarts bij de totstandkoming van de vrijhandelszone tussen de EU en de betrokken mediterrane partners in het jaar 2010, zoals overeengekomen tijdens de Euro-Mediterrane ministersconferentie te Barcelona in 1995. Tevens beschouwen wij deze overeenkomsten als een belangrijke Europese bijdrage in de ontwikkeling van welvaart, stabiliteit en vrede voor dit gebied.
Dat juist de Nederlandse regering in haar hoedanigheid van voorzitter van de EU op 15 en 16 april een tweede conferentie tussen de EU en de Middellandse-Zeelanden organiseert, verdient alle lof. Dat de regering uit het noordelijk deel van de EU aan deze Euro-Mediterrane samenwerking een hoge prioriteit geeft, versterkt onzes inziens niet alleen de solidariteit binnen de Unie, maar geeft ook aan de Middellandse-Zeelanden de verzekering dat de rijkere lidstaten binnen de Unie wel degelijk bereid zijn hun blik ook naar het Zuiden te richten en niet alleen naar het Oosten, zoals wel eens wordt gesuggereerd.
Voorzitter! Voor ons liggen vanavond ter ratificatie de eerste twee partnerschapsakkoorden met respectievelijk Israël en Tunesië. Inmiddels is een soortgelijke overeenkomst gesloten met Marokko en worden onderhandelingen gevoerd met Egypte, Jordanië, Libanon en Algerije. Of en, zo ja, wanneer ten slotte ook met Syrië de onderhandelingen zullen beginnen, is begrijpelijkerwijs op dit moment nog open. Wel is de Europese Commissie oriënterende gesprekken begonnen ter formulering van een eventueel mandaatsvoorstel aan de Raad, zo lees ik in de nota naar aanleiding van het verslag bij de associatieovereenkomst met Israël. Een overeenkomst met dit land zal onzes inziens nog grote weerstand opleveren, gezien de politieke situatie daar en – om het maar neutraal te zeggen – haar betrokkenheid bij het vredesproces. Wij constateren echter met voldoening dat recent ook een interim-overeenkomst met de PLO als vertegenwoordiger van de Palestijnse autoriteit is getekend, ook al heeft deze overeenkomst nu nog een beperkt karakter en betreft het voornamelijk handelspolitieke aspecten vanwege de juridische status van de Palestijnse autoriteit en de bepalingen hieromtrent in de Oslo-akkoorden. Er is ons veel aan gelegen de akkoorden met bovengenoemde landen qua tijdstip en qua inhoud zoveel mogelijk gelijk te behandelen. Deze intentie wordt volgens ons benadrukt door de bijna gelijktijdige ratificatie van de akkoorden met Tunesië en Israël.
Voorzitter! De Euro-Mediterrane overeenkomsten hebben een zogenaamd gemengd karakter, waardoor niet alleen het Europees Parlement, maar ook de nationale parlementen al deze verdragen moeten ratificeren. Wij constateren dat het Europees Parlement zonder opmerkingen over de inhoud in een mogelijk begeleidende resolutie de akkoorden met Tunesië en Israël heeft geratificeerd en daarmee is het nu de beurt aan de vijftien nationale parlementen, na de Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad. Wij zijn ons er terdege van bewust dat de lange procedures verplichten tot een zekere spoed en gebondenheid in deze fase van de ingewikkelde Europese besluitvorming bij dit soort zeer belangrijke verdragen. Op twee punten wil ik echter namens mijn fractie nader ingaan.
Allereerst het EU-beleid inzake vrijhandelszones. Er is de laatste jaren sprake van, ik zou bijna zeggen een wildgroei van vrijhandelsakkoorden die door de EU bijna wereldwijd worden afgesloten. Naast deze Euro-Mediterrane akkoorden en de Europa- en partnerschapsakkoorden met de Midden- en Oost-Europese landen is de meest recente de onderhandeling met Zuid-Afrika. Daarnaast hebben wij te maken met het Lomé-beleid ten aanzien van de ACP-landen, de speciale positie van de LGO-landen, alsmede de positie van de resterende groep minst ontwikkelde landen waarover uitvoerig is gesproken tijdens de WTO-handelsconferentie in Singapore. Betrekken wij hierbij ook nog eens het GATT-akkoord en de nieuwe WTO-ronde in 2000, dan blijkt dat wij met een zeer complexe materie te maken hebben. Het gevaar is dus groot dat daarbij steeds meer conflicterende belangen in het geding zijn die zowel extern, dus tussen de verschillende partnerlanden, tot problemen aanleiding kunnen geven als intern, dus zowel tussen de lidstaten onderling als tussen het handelsbeleid enerzijds en het overige Europese beleid, bijvoorbeeld het GLB, anderzijds.
Dat dit niet denkbeeldig is, blijkt ook al uit de huidige onderhandelingen met de partnerlanden, alsmede uit de eerder gevoerde discussies bij de afsluiting van het akkoord met Marokko en de continu terugkerende vraag wat de consequenties zijn voor het GLB en de Europese landbouw. Het ontbreekt de EU blijkbaar bij al haar goede bedoelingen aan een duidelijke coherentie en een overallvisie. Mijn fractie staat welwillend tegenover het Europese streven naar vrijhandelsakkoorden met al onze buurlanden. Zij staat er ook achter om de ACP-landen en de overige MOL-landen vergaande handelsconcessies te geven, maar vraagt wel om een overallvisie van de EU hierop. Mogen wij erop rekenen dat de regering haar mogelijkheden als voorzitter van de Raad benut om hieraan bijvoorbeeld op basis van een commissiedocument tijdens de Europese Raad te Amsterdam de broodnodige politieke aandacht te schenken? Als ik het goed heb begrepen, zou dit oorspronkelijk in Dublin zijn gebeurd, maar daar is het niet gelukt omdat de Commissie haar document nog niet had ingediend.
Uiteraard moet wederkerigheid, waar die mogelijk en redelijk is, zoals bij het akkoord met Israël, de basis zijn voor de onderhandelingen. Maar waar dit gezien de economische ontwikkelingen nog niet mogelijk zal zijn, zal dit tot eenzijdige Europese concessies aanleiding geven. Juist dan is een evenwichtig en coherent beleid essentieel. Met name de gevoeligheid van landbouwmarkten mag niet uit het oog verloren worden. Als het huidige GLB onverenigbaar is met aangegane verplichtingen, nu of in de toekomst, moet het GLB tijdig zodanig worden herzien dat de weerbaarheid van de Europese landbouwbedrijven voldoende wordt vergroot en overschotproducties worden vermeden. Als voorbeeld hoe het niet moet, noem ik de olijfolie-importen uit Tunesië en de ACP-suiker, temeer aangezien de EU met behulp van veel exportrestituties deze ingevoerde olie en suiker weer exporteert om overschotten op de eigen markten te voorkomen en daardoor negatieve consequenties op andere markten veroorzaakt. Om een draagvlak te creëren, zowel nu als in de toekomst, zal de coherentie van het Europees beleid onzes inziens verbeterd moeten worden.
Het tweede punt dat ik naar voren wil brengen, betreft de politieke aspecten van de Euro-Mediterrane akkoorden. Mijn fractie juicht die ten zeerste toe. Met name de wederzijdse verplichting tot eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens is voor mijn fractie een essentieel onderdeel van het beleid. Dat de huidige akkoorden daarbij ook een proportionele reactie van een van de partners van het akkoord mogelijk maakt, indien de ander zich niet aan deze beginselen en rechten houdt, geeft ons hoop dat dit deel van het akkoord geen dode letter wordt.
De EU is aan zichzelf verplicht deze beginselen een grotere prioriteit in haar externe beleid te geven, zoals ook is geformuleerd in Com95 (216)def betreffende de mededeling van de Commissie over de bepalingen inzake de eerbiediging van de democratische beginselen en rechten van de mens en de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen.
Van veel kanten bereiken ons klachten over de mensenrechten, onder andere in verschillende mediterrane landen. Niet alleen vanuit de Gaza en de Westelijke Jordaanoever, maar ook vanuit een democratisch land als Israël worden schendingen van mensenrechten gemeld. De EU heeft in het kader van het GBVB eveneens regelmatig verklaringen daarover uitgegeven en protest aangetekend. Ik wil nu bij de behandeling van het Euro-Mediterrane akkoord met Israël niet te lang stilstaan bij het recente besluit van de Israëlische regering om de nederzetting Hor Homa in Oost-Jeruzalem te bouwen, hoewel daar zeker aanleiding toe is. Immers, het vredesproces wordt door een dergelijk besluit ernstig in gevaar gebracht en kan daarom worden beschouwd als een bedreiging van de stabiliteit en vrede in het Midden-Oosten waaraan dit akkoord juist een positieve bijdrage moet leveren. Wij sluiten ons aan bij de verklaring van de Raad hierover. Bij een andere gelegenheid zal mijn fractie hierover nog nader met de regering van gedachten wisselen.
Voorzitter! Waar het ons nu om gaat bij de behandeling van deze akkoorden, is de vraag of deze akkoorden voldoende mogelijkheden bieden om zaken als hierboven beschreven in het kader van artikel 2 in de dialoog te betrekken. Daarom wil ik hierover twee concrete vragen aan de minister stellen, die mij onder andere door Pax Christi zijn aangereikt.
1. Is de minister bereid expliciet te verklaren, in lijn met het standpunt van de Europese Commissie Com95(216)def, dat artikel 2 zodanig moet worden gelezen dat alle schendingen van de mensenrechten door Israël dienen te worden gezien als een materiële schending van het verdrag, dus ook die schendingen die vallen buiten de directe werkingssfeer van het verdrag?
2. Is de minister bereid expliciet te verklaren dat het inroepen van de veiligheidsclausule volgens artikel 76 niet kan leiden tot een vrijbrief op het punt van de schending van de mensenrechten, maar dat deze wordt beperkt door het internationale recht en meer in het bijzonder door de zogenaamde non-degorable mensenrechten? Ik krijg hierop gaarne een duidelijk antwoord van de minister.
Voorzitter! Mijn fractie overweegt via een motie deze door ons gewenste interpretatie van artikel 2 als "understanding" van de Tweede Kamer vast te leggen. Een dergelijke motie zal als uitleg van de mensenrechtenparagraaf eventueel een rol kunnen vervullen bij de ratificatie door Nederland. Ik hoor graag de reactie van de minister.
Een "even-handed policy" voor alle mediterrane landen staat ons uitdrukkelijk voor ogen. In deze context krijgen wij graag een nadere toelichting op de betekenis van de joint declaration die niet door Tunesië en Israël zijn ondertekend bij hun respectieve overeenkomsten, maar wel aan Marokko en Egypte zijn voorgelegd. Levert dit de facto toch geen verschillen op ten aanzien van de toepassing van de mensenrechtenclausule en de opschortingsclausule?
Voorzitter! Ik geef een samenvatting. Mijn fractie stemt in met het Euro-Mediterrane akkoord met Israël als een van de belangrijke elementen in het Middellandse-Zeebeleid van de Unie. Zij wil dat een even-handed policy mogelijk wordt voor alle landen om de Middellandse Zee en bepleit dienaangaande elk mogelijk misverstand met betrekking tot de uitleg van deze akkoorden met name voor de toepassing van artikel 2 inzake de mensenrechten en democratische beginselen te vermijden. Kan de regering in dit verband steun verlenen aan een systeem van een openbare jaarlijkse rapportage inzake de mensenrechtenstatus van de Middellandse-Zeelanden?
De heer Houda (PvdA):
Voorzitter! Collega Woltjer is nogal uitputtend geweest over de associatieverdragen. Zijn woorden gelden uiteraard ook voor Tunesië. Toch wil ik het belang van Tunesië nog even benadrukken. De Europese Unie heeft traditioneel een hechte economische band met de mediterrane landen. De eerste contacten tussen Europa en de zuidelijke mediterrane regio dateren al van de jaren zestig. Sindsdien zijn verschillende overeenkomsten getekend, voornamelijk gericht op een zekere mate van vrijhandel. Het ontbrak deze bilaterale afspraken echter aan samenhang, wederkerigheid en duidelijke doelstellingen. Tussen 1970 en 1994 groeide de handel tussen beide regio's weliswaar sterk, maar uitgedrukt in percentages in elkaars totale handel bleef hun aandeel stabiel. Het EU-aandeel was om en nabij 50% en het aandeel van de Middellandse Zee was ongeveer 3%. Daarom is in Barcelona de aanzet gegeven tot een nieuwe strategie: het creëren van een vrijhandelszone in de zuidelijke mediterrane regio door middel van bilaterale overeenkomsten met Algerije, Egypte, Jordanië, Tunesië, Libanon, Marokko en Syrië.
Hulp en handel worden gebruikt om de levensstandaard in de mediterrane regio te verbeteren. Tijdens de Uruguay-ronde zijn de doelstellingen vastgelegd. Dit is een van de serie voorstellen ter versterking van het Europese Middellandse-Zeebeleid. De inhoud betreft de politieke dialoog, een gefaseerd ingevoerde vrijhandelszone en ook economische en sociaal-culturele samenwerking. De Nederlandse investeringen in Tunesië zijn de laatste jaren sterk afgenomen, mede als gevolg van de focus van het bedrijfsleven op Oost-Europa en de dreiging van het islamitisch fundamentalisme.
Wij ondersteunen deze generatie van partnerschapsakkoorden met de Middellandse-Zeelanden aan de belangrijke zuidflank van de Europese markt, mede om de politieke dialoog met die landen op gang te brengen en verder te ondersteunen. Europa zal zich actief dienen in te zetten om een bijdrage te leveren aan de democratisering, de versterking van de mensenrechtensituatie en de stabilisering van het politieke klimaat in deze regio. Deze akkoorden kunnen daarbij een belangrijk instrument zijn.
Zij dienen op den duur ook te leiden tot een vrijhandelszone met de partnerlanden. In de eerste overgangsfase blijkt al uit de afgesloten concessies voor de handel in land- en tuinbouwproducten waar de schoen in de toekomst zal gaan wringen. Dat is namelijk op het punt van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Collega Woltjer heeft daar al over gesproken. Dat is in zijn huidige vorm onverenigbaar met de vrijhandel met zowel deze Noord-Afrikaanse en Midden-Oostenlanden als met geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa. In het geval van Tunesië leidt het op zich tot het merkwaardige voorbeeld dat de export van olijfolie ondanks het GATT en het WTO-akkoord in de komende jaren niet mag toenemen en in bijzondere gevallen zelfs dient te worden teruggebracht. Voorts wordt de geïmporteerde olijfolie uit Tunesië met exportsubsidies direct weer naar derde landen geëxporteerd. Een ander belangrijk knelpunt is de handel in citrusfruit en snijbloemen.
Deze consequenties van de profilering van een vrijhandelszone voor het Europese landbouwbeleid moeten ten principale aan de orde worden gesteld. Is de minister dat met mij eens? Zo ja, wanneer kan dat dan aan de orde komen?
Collega Woltjer heeft al uitvoerig gesproken over een clausule inzake de mensenrechtensituatie in zo'n verdrag. Ik wil het hier dan ook voorlopig bij laten.
De heer Van der Linden (CDA):
Voorzitter! Wij spreken vandaag over de eerste twee Euro-Mediterrane akkoorden met Israël en Tunesië. Ik ben blij dat ze allebei ter bespreking staan, en niet alleen het akkoord met Israël, omdat wij een aantal gevoelige kwesties meer in het algemeen aan de orde willen stellen.
Ook de CDA-fractie hecht buitengewoon groot politiek belang aan de Euro-Mediterrane samenwerking, zowel uit een oogpunt van stabiliteit in de verhouding tussen de Europese Unie en deze landen alsook uit het oogpunt van bevordering van de samenwerking tussen die landen. Ik spreek waardering uit voor de activiteiten die de Nederlandse regering in het hele mediterrane gebied aan de dag legt. In het bijzonder geldt dat voor de minister van Buitenlandse Zaken. Ik spoor hem aan om zijn inspanningen in de komende tijd onverminderd voort te zetten, omdat het voor de Europese Unie van groot belang is dat niet alleen de buren in het Oosten maar ook de buren in het Zuiden een politieke en economische relatie ondervinden die recht doet aan de betekenis van beide buren.
Voorzitter! Ik zal drie onderwerpen behandelen: de handelspolitiek, de mensenrechten en de terugkeer van illegale immigranten. Inzake de handelspolitiek sluit ik aan bij hetgeen collega Woltjer heeft gezegd, in het geval van Tunesië over de olijfoliesuiker. Daaraan voeg ik toe dat in de besprekingen die vandaag worden gevoerd, het gevaar van precedentvorming schuilt. Egypte stelt zeer hoge eisen aan handelsconcessies op het punt van de landbouw en Italië legt een relatie met de ACP-suiker uit de Nederlandse overzeese gebiedsdelen. Hiervan kan een opwaarts effect uitgaan. De concessies die je aan de één doet, kun je niet onthouden aan anderen. Het toegeven aan ongerechtvaardigde en onevenredig hoge eisen, zoals Egypte die stelt, zou ertoe kunnen leiden dat een nieuwe discussie kan ontstaan over de concessies aan andere landen. Wil de minister hierop ingaan?
De heer Woltjer (PvdA):
Voorzitter! Ik heb begrepen dat alle Euro- Mediterrane akkoorden uiteindelijk moeten leiden tot één vrijhandelsakkoord met diezelfde landen. Is dat volgens de heer Van der Linden toekomstmuziek waarmee wij ons nu niet moeten bezighouden, of vindt hij dat doel wel degelijk een essentieel onderdeel van de concessies?
De heer Van der Linden (CDA):
Het gaat hier om het tempo en de mate waarin. Claims zoals die van Egypte zijn zeer disproportioneel aan de huidige concessies. Ik pleit voor een zekere geleidelijkheid. Er kan wel progressie zijn, maar nu wordt er politieke druk op de bijeenkomst van Malta gezet. Het moet worden voorkomen dat er concessies gedaan worden die aan andere landen zijn onthouden, waardoor die andere landen opnieuw het tempo en de mate van de afspraken met de Europese Unie ter discussie stellen.
Voorzitter! Ik vind dat de strenge eisen van kwaliteit en gezondheid die in de landen van de Europese landen gelden, ook moeten worden gesteld aan de producten die uit de mediterrane landen worden geïmporteerd; dat geldt in het algemeen voor import uit derde landen. De consument stelt terecht zeer hoge eisen en het kan niet zo zijn dat de producten in die landen bijvoorbeeld behandeld worden met gewasbeschermingsmiddelen die in Nederland verboden zijn uit gezondheidsoverwegingen. Ik vraag daar aandacht voor.
Dan ga ik nog even in op hetgeen collega Woltjer gezegd heeft. We zijn hier bezig met een palet van bilaterale handelsakkoorden. Hoe past dit in de multilaterale handelsakkoorden die de Europese Unie sluit? Wij hebben wel eens het gevoel dat de Europese Unie een beetje hapsnap, afhankelijk van het moment, het weer of de stand van de zon, handelsakkoorden sluit die nogal sterk van elkaar afwijken in kleurschakering. Met kleurschakering bedoel ik dan de mate waarin en de omvang waarmee tegemoetgekomen wordt aan vaak gerechtvaardigde, maar soms ook overtrokken wensen van de betrokken handelspartners.
Dan heb ik nog een laatste opmerking bij de handelspolitiek. De regering zegt dat de lasten gelijkelijk verdeeld worden over de lidstaten. Wij hebben altijd gesteld dat er sprake moet zijn van wederkerigheid en van een gerechtvaardigde verdeling van de lasten die voortvloeien uit de vergrote concessies over de lidstaten. Het moet nog blijken dat die gelijke verdeling van de lasten in de toekomst ook in de praktijk plaatsvindt. We hebben op dat punt niet de allerbeste ervaringen.
Een tweede onderwerp is de kwestie van de mensenrechten. Ik zal beginnen met de opmerking dat dit voor de CDA-fractie een essentieel onderdeel van de akkoorden is. De regering schrijft dit ook en wij delen die opvatting. De CDA-fractie is van mening dat schending van de mensenrechten door een van de verdragspartijen een materiële schending is van het Euro-Mediterrane verdrag zelf. Dat schrijft de regering ook en ook die opvatting delen wij. Dan spitst de discussie zich toe op de toepassing van artikel 2, de mensenrechtenclausule, en de toepassing van artikel 76, de veiligheidsclausule. Naar ons oordeel kan het artikel van de veiligheidsclausule niet zo geïnterpreteerd worden dat de mensenrechtenclausule daarmee op oneigenlijke gronden buiten werking geplaatst wordt. Ik vraag de minister op dat punt om zijn oordeel. Ik sluit mij aan bij de zeer precieze opmerkingen die collega Woltjer op dat punt gemaakt heeft.
Het is naar ons oordeel politiek niet wenselijk dat dit probleem opgehangen wordt aan één van de Euro-Mediterrane akkoorden omdat het in alle Euro-Mediterrane akkoorden terugkomt. Ik wil het niet specifiek op Israël toespitsen, maar op alle landen in gelijke mate: gelijke monniken, gelijke kappen. Dus dient de kwestie van de interpretatie, de toepassing en de mogelijke sancties in algemene termen in relatie tot alle Euro-Mediterrane akkoorden aan de orde te worden gesteld.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
U zegt dat het in alle Europese akkoorden neergelegd moet worden, dat is prima, maar er ligt nu een verdrag ter ratificatie voor en dan zullen wij het toch op dit moment, in ieder geval voor dit verdrag, moeten vastleggen.
De heer Van der Linden (CDA):
Ja, het staat erin, maar het gaat nu om de interpretatie en ik sluit mij wat dat betreft aan bij de opmerkingen die collega Woltjer gemaakt heeft. Dat geldt ook voor de aankondiging van die motie. Wij moeten voorkomen dat er aan artikel 76 een interpretatie gegeven wordt die in feite artikel 2 op een lichtzinnige manier buiten werking kan stellen.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Dat betekent dus dat u nu aansluit bij wat collega Woltjer gezegd heeft. U verklaart het ook van toepassing voor toekomstige verdragen, en in ieder geval voor dit verdrag.
De heer Van der Linden (CDA):
Uiteraard. Wij praten nu over Israël en Tunesië en mutatis mutandis geldt exact hetzelfde voor alle andere bilaterale Euro-Mediterrane verdragen.
Voorzitter! Mijn derde onderwerp betreft de terugkeer van illegale migranten. Wij zijn eigenlijk erg teleurgesteld in de resultaten die geboekt zijn. Ook in de schriftelijke inbreng hebben wij er als CDA-fractie voor gepleit dat dit in de verdragen zelf geregeld zou worden. In de memorie van toelichting met betrekking tot het verdrag van Tunesië staat bijvoorbeeld dat clandestiene immigratie en voorwaarden voor terugkeer van illegaal op het grondgebied van het gastland verblijvende onderdanen van een van beide partijen kunnen worden aangekaart. Er is grote vrijblijvendheid en het is dus aan de lidstaten zelf. Dat schrijft de regering ook in antwoord op vragen van de fracties van de PvdA en het CDA. Er staat dat individuele lidstaten het recht hebben om bilaterale verdragen te sluiten met Tunesië op het gebied van illegale immigratie en terugkeer. Dat vinden wij te mager. Het is een benadering die wij absoluut niet delen, temeer omdat hiervan een precedent uitgaat. Wij hebben gevraagd waarom er geen koppeling wordt gelegd. Andere partijen zijn ook vragende partij op het gebied van de handelspolitieke relaties en bilaterale relaties. Het ligt veel meer voor de hand om de terugkeer van illegale in de Europese Unie verblijvende onderdanen te koppelen. De regering antwoordt op vragen van de fractie van het CDA: die koppeling is niet gelegd, omdat de discussie binnen de EU om te komen tot opname van dergelijke bepalingen op dat moment nog niet was afgerond.
De heer Blaauw (VVD):
De heer Van der Linden kaart een zeer belangrijk punt aan. Wij hebben in dit huis in behandeling een Europa-akkoord met Wit-Rusland, Kazachstan, Tadzjirkistan en Moldavië. Die liggen in lijn met de Europa-akkoorden die wij hebben afgesloten met andere Midden- en Oost-Europese landen. Daarin staat niets over dit onderwerp. Als wij dat nu gaan doen voor een Euro-Mediterraan verdrag, moet het dan met terugwerkende kracht voor alle Europa-akkoorden gelden? Dat is gelijke monniken, gelijke kappen.
De heer Van der Linden (CDA):
Zeer zeker. Er mag geen discriminatie tussen behandeling van landen bestaan. Wij vinden dat de EU op dat terrein veel meer gemeenschappelijk moet optreden en één lijn moet trekken. In de bilaterale verdragen tussen de EU met derde landen moet die kwestie goed worden geregeld. De CDA-fractie is er een groot pleitbezorger van om de pijlers van Justitie en Binnenlandse Zaken veel meer te communautariseren. De Nederlandse regering heeft als voorzitter de mogelijkheid om enkele stevige punten naar voren te brengen. Wij sporen haar aan hier het voortouw te nemen om te laten zien dat wij vinden dat er meer Europees moet gebeuren. In alle bilaterale akkoorden met derde landen moet het worden geregeld.
De heer Blaauw (VVD):
Ook met terugwerkende kracht? De verdragen met Polen, Hongarije en Kroatië moeten met terugwerkende kracht worden opengebroken?
De heer Van der Linden (CDA):
Aanpassingen en herzieningen van die verdragen komen op gezette tijden aan de orde. De CDA-fractie vindt dat die op gelijke wijze moeten worden ingebracht. Het is onjuist om met betrekking tot onze zuiderburen een andere houding aan te nemen dan met betrekking tot onze oosterburen.
Voorzitter! Ik vraag de regering of die discussie nu wel is afgerond. Zij heeft gezegd dat zij het nog niet heeft kunnen doen vanwege het feit dat de discussie nog niet is afgerond. Wat is de opstelling van de Nederlandse regering? Moet dat erin komen? Zet zij zich daarvoor in?
Minister Van Mierlo:
Wilt u het met terugwerkende kracht erin krijgen of het bij aanpassingen aan de orde stellen? Is dat de vraag?
De heer Van der Linden (CDA):
Is de regering bereid om er terzake van Egypte een hard punt van te maken en het generiek te verklaren voor deze verdragen? Wanneer het in andere bilaterale verdragen met de mediterrane landen van de EU wordt geregeld, moet het bij aanpassing gebeuren. Gelijke monniken, gelijke kappen.
Minister Van Mierlo:
Dat kan dus niet helemaal meer, omdat het een keer is begonnen. Daarvoor was het er niet. Dat is, eerlijk gezegd, een groot probleem. Hetzelfde geldt voor de overeenkomsten die thans uitonderhandeld worden.
De heer Van der Linden (CDA):
Het is voor de CDA-fractie een afweging. In de stukken hebben wij gezegd dat dit voor ons een zeer hard punt is. Het pijnlijke van de situatie is dat wij nu geconfronteerd worden met een goedkeuring van het Europees Parlement dat blijkbaar aan dit soort zaken geen boodschap heeft. Het wil wel graag de pijler van het verdrag body en inhoud geven. Het wil op dat punt wat meer gezag uitstralen en meer politieke zeggenschap krijgen. Dan passeert het blijkbaar tussen het ontbijt en de koffie in. Wat ons betreft, is het een zeer aangelegen punt. Ik vraag de minister naar de opstelling van de Nederlandse regering in de komende onderhandelingen voor de lopende verdragen. Voorts wil ik weten welke lidstaten dwarsliggen. Welke rechtsbasis hebben wij sowieso om daar in de toekomst iets aan te doen? In hoofdstuk 11, de artikelen 69 en 70, van het verdrag wordt weliswaar de mogelijkheid geboden aan partijen om deze kwestie alsnog aan te kaarten, maar dat is zo'n open deur. Dat biedt geen enkele solide basis, want het gebeurt op basis van volstrekte vrijblijvendheid. Er gebeurt dus niets. Je bent afhankelijk van de goede wil van betrokken partijen en je hebt geen enkele rechtsbasis om op terug te vallen als dingen moeten gebeuren of juist moeten worden nagelaten. Met andere woorden, ik wil de minister om een helder antwoord op dit punt vragen omdat daarmee ook het stemgedrag van de CDA-fractie in verband met de Euro-Mediterrane akkoorden zal worden bepaald.
De heer Blaauw (VVD):
De heer Van der Linden zegt toch wel wat? Begrijp ik nu, dat dit punt voor hem dusdanig zwaarwegend is dat het direct van invloed zal zijn of hij akkoord gaat met een Euro-Mediterraan verdrag of niet? Hij zegt nu nogal wat tegen de minister en ik zou de heer Van der Linden gaarne wat duidelijker hebben. Als dit element er niet in komt, is hij dan eigenlijk tegen dit soort verdragen?
De heer Van der Linden (CDA):
Voorzitter! Als ik hier sta, is het altijd de bedoeling dat ik iets zeg! In dat opzicht heeft de heer Blaauw gelijk. Ik bedoel het volgende. De minister moet laten zien dat de Nederlandse regering bij de onderhandelingen die nu lopen met Egypte en andere landen, dit punt niet zomaar mag laten schieten. Ik vind dat er veel te gemakkelijk mee is omgegaan. De formulering en de wijze waarop dit nu benaderd is, kan wat ons betreft niet. Ik zal inderdaad in de fractie bespreken hoe wij, afhankelijk van het antwoord van de minister, met het geheel moeten omgaan.
Voorzitter! Terecht heeft deze minister de opvatting gehuldigd dat ook in het vredesproces in het Midden-Oosten een rol voor de EU, die uiteraard complementair moet zijn aan die van de VS, moet zijn weggelegd. Ik steun hem daarin, want ik deel die opvatting. De EU kan toch niet in de handelspolitiek en de economie de hoofdrolspeler zijn in de relatie met de mediterrane landen, terwijl zij politiek afzijdig zou moeten blijven? Ook dat geeft de EU een legitimatie om een actieve politieke rol te vervullen in het gehele mediterrane gebied.
De heer Van den Bos (D66):
Mijnheer de voorzitter! Welvaart is geen garantie voor langdurige vrede, veiligheid en stabiliteit, maar wel een noodzakelijke voorwaarde. Op een armoedige voedingsbodem is geen democratische rechtsstaat tot leven te wekken. Welvaart en vruchtbare economische betrekkingen zijn noodzakelijke maar nog geen voldoende voorwaarden voor stabiele verhoudingen tussen landen. Mensen leven niet van brood of rijst alleen. Alleen puur zakelijke relaties zonder brede politieke dimensie zijn niet goed genoeg om landen vreedzaam met elkaar te vervlechten.
Dat geldt voor de EU zelf, maar ook voor relaties met derde landen. Het gaat dan in het bijzonder op voor de betrekkingen met een instabiele regio als het zuidelijke Middellandse-Zeegebied. Daarom juicht mijn fractie het brede karakter van de Euro-Mediterrane overeenkomsten toe. Het belangrijke verdrag met Israël dat wij vanavond bespreken, omvat dan ook terecht meer dan een bevordering van het handelsverkeer en het versterken van de wederzijdse economische en financiële banden. De overeenkomst beoogt eveneens een intensivering van de politieke dialoog en samenwerking op het gebied van cultuur, onderwijs, milieu en wetenschappelijk onderzoek. Een zeer belangrijke vraag voor mijn fractie is, wat de politieke meerwaarde is van dit verdrag. In hoeverre verschaft de overeenkomst ook meer politieke toegang tot Israël en daarmee ook, voorzover nodig, invloed op het vredesproces? Uiteraard valt dat niet precies aan te geven, maar het zou naar ons inzicht mogelijk zijn dat de recente grotere bereidheid van onze Israëlische vrienden om de Europese Unie bij het vredesproces te betrekken, niet helemaal los gezien kan worden van het belang dat deze associatieovereenkomst voor Israël heeft. Vanuit intensievere economische relaties kunnen ook intensievere politieke relaties ontstaan. Dat is geen automatisch proces; wel kan de politieke behoefte groeien als de wederzijdse afhankelijkheid toeneemt.
De Israëlische samenleving is in vele opzichten op de Verenigde Staten georiënteerd. Volgens vele waarnemers is er bovendien de laatste tijd sprake van een sterke veramerikanisering. Ook de relatie met Japan ontwikkelt zich op het belangrijke terrein van de technologie in een snel tempo. Vele burgers hebben echter hun wortels in Europa. Wellicht is Europa de komende decennia in staat een tegenwicht te bieden door Israël nog meer deelgenoot te maken van zijn eigen historische, culturele en economische verworvenheden.
Commissaris Van den Broek heeft in het Europees Parlement gezegd: "Dankzij deze overeenkomst kan Israël een drijvende kracht worden bij het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling in de regio." Het streven is erop gericht dat in 2010 vrijhandelszones tussen de Europese Unie en de betrokken mediterrane partners tot stand worden gebracht. De mediterrane landen dienen ook onderling tot vrijhandel te komen, maar hoe reëel is de kans dat dit ook binnen ruim een decennium lukt? Ligt het vooralsnog niet veel meer in de verwachting dat alle betrokken landen zich veel meer op Europa zullen richten dan op elkaar?
De fractie van D66 heeft begrip voor het afwijkende karakter van het verdrag met Israël in vergelijking met andere verdragen, bijvoorbeeld dat met Tunesië. De grote mate van wederkerigheid die het akkoord met Israël kenmerkt, is logisch gezien de gelijkwaardigheid in economische ontwikkeling en het welvaartspeil. Ten aanzien van minder welvarende landen moet Europa onzes inziens niet al te benauwd zijn om concessies te doen ten behoeve van de hoogstnoodzakelijke regionale ontwikkeling. Dat geldt ook voor landbouwproducten: stapsgewijs kan en moet de asymmetrie worden opgeheven.
Mijnheer de voorzitter! Van verschillende mensenrechtenorganisaties krijgen wij verontrustende berichten, dat zowel de Israëlische regering in de bezette gebieden als de Palestijnse autoriteit zich schuldig zouden maken aan schendingen van de mensenrechten. De internationale gemeenschap heeft natuurlijk ook een eigen verantwoordelijkheid om zich hierover uit te spreken. Mijn fractie beschouwt de mensenrechtenclausule in de associatieverdragen als een belangrijke aanvulling op de bestaande verdragsmatige middelen om de betreffende landen op hun mensenrechtensituatie aan te spreken. Kan de regering bevestigen dat de Europese Unie op generieke basis via de politieke dialoog of de reguliere Associatieraad de mensenrechten tot prominent aandachtspunt zal maken en zal houden? In het algemeen verheugen wij ons erover dat de Europese Unie steeds meer en zonder aanziens des lands schendingen van de mensenrechten aan de orde stelt. Mijn fractie verwelkomt het antwoord van de regering inzake de verhouding tussen enerzijds de mensenrechtenclausule in artikel 2 en anderzijds de veiligheidsclausule in artikel 76. Wij hebben goede nota genomen van de expliciete vermelding dat "de in artikel 2 weergegeven mensenrechtenclausule alle overige bepalingen van het verdrag beheerst en daarom ook een prominente plaats in de tekst is toegekend". Niettemin staat in artikel 76 dat niets in de overeenkomst een partij belet maatregelen te nemen die zij nodig acht ter bescherming van de eigen vitale veiligheidsbelangen. Daarbij kunnen natuurlijk ook mensenrechten in het geding komen. Hoe is dit te rijmen met de stelling van de regering, dat de mensenrechtenclausule boven alles gaat? Volgens mij gaat hier het een boven het ander en eigenlijk ook het ander boven het een. Ik zie de minister mij enigszins vragend aankijken. Misschien kan ik mijn vraag wat toelichten?
De heer Blaauw (VVD):
Vindt de heer Van den Bos dat artikel 76 eigenlijk voor iedere staat van toepassing is, dus ook voor de Nederlandse?
De heer Van den Bos (D66):
Op zichzelf wel.
De heer Blaauw (VVD):
Dat houdt dan toch voor Nederland in dat het afgedekt is via eenzelfde formulering als die in artikel 2?
De heer Van den Bos (D66):
De vraag is dus, hoe die twee artikelen zich tot elkaar verhouden. In de Israëlische praktijk heeft zo'n artikel natuurlijk een andere betekenis dan in de Nederlandse praktijk.
De heer Blaauw (VVD):
U vertrouwt gewoon het Israëlisch recht niet, mijnheer Van den Bos?
De heer Van den Bos (D66):
Dat wil ik niet zeggen. De situatie in Israël is natuurlijk een geheel andere dan de Nederlandse situatie, omdat Israël bijna permanent bedreigd wordt door terroristische acties, hetgeen in Nederland niet het geval is.
De fractie van D66 heeft nog enkele vragen over de toepassing van artikel 2. Het is haar nog niet helemaal duidelijk in hoeverre dit artikel verwijst naar het dwingend recht inzake mensenrechten en alle door Israël geratificeerde verdragen inzake mensenrechten.
In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat "de verwijzing in dit artikel naar mensenrechten kan worden begrepen als de mensenrechten neergelegd in de diverse hogergenoemde verdragen, waarbij Israël partij is". Wat betekent hier het woordje "kan"? Kunnen wij daarvoor ook "moet" lezen?
Voorts stelt de regering dat het begrip mensenrechten zoals bedoeld in artikel 2, in beginsel niet ziet op verdragen van internationaal humanitair recht, waarbij Israël partij is. Kan de regering dit nader uitleggen?
Wordt het oorlogsrecht, behalve in de bezette gebieden, ook elders in Israël toegepast, bijvoorbeeld bij verhoren? Ik vraag dit ook in het licht van de recente uitspraak van het hooggerechtshof, waarbij versterkte lichamelijke druk wordt toegestaan bij verhoren. De fractie van D66 zegt ook in de richting van de heer Blaauw, dat zij er begrip voor heeft dat Israël maximale druk uitoefent om daders van bijvoorbeeld het opblazen van een stadsbus in het centrum van Tel Aviv te pakken te krijgen en te veroordelen, of om zulke acties te voorkomen. Dergelijke afschuwelijke terroristische aanslagen raken het hart van de Israëlische samenleving. Het is om die redenen logisch en gerechtvaardigd dat Israël alles in het werk stelt om zulke gruwelijke misdaden te voorkomen en de collectieve angst voor terrorisme te verkleinen. Israël mag daarbij uiteraard gaan tot de grenzen van de democratische beginselen van de eigen rechtsstaat, maar niet daaroverheen. Dat is de essentie.
Kan de regering haar visie geven op artikel 2 en hoe dat artikel zich verhoudt tot artikel 76 en tot de recente uitspraak van het hooggerechtshof?
Voorzitter! Wij moeten ons realiseren dat de beste bijdrage aan de mensenrechtensituatie geleverd kan worden door het bevorderen van een welvarende en stabiele regio. Voortgang van het vredesproces is en blijft cruciaal. De Europese Unie zal samen met de Verenigde Staten, soms de ene partij en soms de andere, de nodige aansporing moeten geven. Soms zal dit openlijk maar vaak ook via stille diplomatie moeten gebeuren. Tegelijkertijd dient de bestrijding van internationaal terrorisme de allerhoogste prioriteit te houden.
Over de hele politieke breedte zal de samenwerking tussen Europa en Israël zich verder moeten en kunnen ontwikkelen. Het onderhavige associatieverdrag legt hiervoor een belangrijke basis. Mijn fractie zal dan ook met overtuiging vóór stemmen. Hetzelfde geldt voor het akkoord met Tunesië.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter! Ik begin met de goedkeuringswet inzake het associatieverdrag tussen de EU en Israël. Naast dit goedkeuringsvoorstel ligt er een zeer recente brief van de minister over het proces in het Midden-Oosten. Aan de ene kant spreekt uit de brief een grote bezorgdheid over de situatie. Aan de andere kant is er sprake van een voorzichtig optimisme. Nu, zo wordt er geconcludeerd, laat de voortgang zich positiever beoordelen dan enkele maanden geleden. En "nu" slaat op het feit dat het Hebron-akkoord zal worden uitgevoerd en dat dit besluit ook door een grote meerderheid van de Knesset wordt gesteund. Dat biedt inderdaad enig perspectief op een doorgaand vredesproces. Maar garanties zijn er nog steeds niet. Kortom, er is een onzekere situatie. En dat plaatst onze fractie meteen voor de vraag of in die onzekere situatie moet worden overgegaan tot de ratificatie van een associatieakkoord met Israël. Moet op dat moment één van de partijen in het Midden-Oosten op deze wijze worden beloond? Is het eigenlijk niet beter om even te wachten en de ratificatie op te schorten totdat helder is dat het vredesproces echt op de rails staat en de trein ook rijdt? Daar valt wat voor te zeggen.
De heer Van den Bos (D66):
Voorzitter! Mevrouw Sipkes gebruikt de term "belonen". Volgens mij is dit associatieakkoord juist gebaseerd op wederzijds belang. Er is geen sprake van belonen, er is sprake van wederzijds belang.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Uiteraard is er bij alle internationale verdragen die wij sluiten, sprake van wederzijds belang. Maar op het moment dat banden nauwer worden aangehaald, heeft dat een positief, belonend effect. Bovendien biedt het meer mogelijkheden voor Israël op het punt van de handelsbetrekkingen met de Europese Unie. Dus het kan een vorm van belonen zijn. Er is niet voor niets lang sprake geweest van boycotten. Maar ik kom hierop nog terug. Het is in ieder geval een heel positief signaal. Misschien is het goed. Maar dat kan uit de rest van mijn bijdrage worden opgemaakt.
Voorzitter! Mijn laatste zin voor de interruptie van de heer Van den Bos was: daar valt wat voor te zeggen. En daarmee doelde ik op het opschorten van de ratificatie. Echter, een andere afweging is dat juist het associatieakkoord een extra drukmiddel kan zijn voor het vredesproces en de mensenrechtensituatie in Israël. Het kan dus ook een positief signaal zijn, een blijk van vertrouwen in Israël dat het de Oslo-akkoorden zal naleven. Ik twijfel dus nog tussen die twee opties: "nee" zeggen of "ja" zeggen. Ons definitieve standpunt hangt af van het antwoord van de regering op met name twee vragen. De eerste vraag is of met dit akkoord de relatie met Palestina – de even-handed policy die steeds is gevoerd – niet in gevaar komt. De andere vraag is hoe het met het mensenrechtenbeleid is gesteld.
Ik ga eerst in op de relatie met Palestina. Dit verdrag versterkt de economische banden met Israël en biedt Israël meer handelsmogelijkheden. Het kan dus leiden tot een verbetering van de economische positie van Israël. Sec gezien, los van al het andere, heeft het land daar behoefte aan. Maar ik kan het echt niet zo sec en afstandelijk bekijken. Ik relateer het aan de situatie in Palestina. Ik heb tal van schrijnende beelden op mijn netvlies. Vorig jaar bezocht ik Palestina en wel na een grensoverschrijding. Dat wil zeggen dat ik vanuit Israël kwam. Ik stapte uit een Israëlische bus en stond in een keurige straat. Vervolgens moest ik door prikkeldraadversperringen. En vijf minuten later belandde ik in de Palestijnse modder, in een sterk verarmd, verpauperd land. Het was echt een overgang van het rijke Westen naar een derdewereldland. Moeten wij dan dat rijke westerse land, Israël, verder verrijken? En als wij dat doen, wat doen wij dan met Palestina? Ook internationaal-rechtelijk is het niet mogelijk om met dat land een associatieverdrag te sluiten. Er zijn wel andere economische overeenkomsten. Nu ligt er de Euro-Mediterrane overeenkomst, die onlangs is goedgekeurd door de onderhandelaars. Als ik de minister goed begrijp, zal die nog tijdens het Nederlandse voorzitterschap ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Raad. Hoe staat het met dat proces? Biedt deze overeenkomst voldoende perspectief voor economische samenwerking en daardoor ook meer welvaart voor de Palestijnen? Ik hoor hier graag een nadere toelichting op. Gisteravond hebben wij het veel gehad over de koninklijke weg. Was het in dezen ook niet beter geweest om de koninklijke weg te behandelen en te streven naar aan de ene kant een veel sterker associatieverdrag en aan de andere kant toch een overeenkomst met Palestina?
Opnieuw komen er 6500 nieuwe wooneenheden in het Arabische deel van Jeruzalem. Het wordt een nieuw Israëlische wijk. Het besluit hiertoe is sterk veroordeeld door de internationale gemeenschap. Tal van Palestijnse organisaties hebben vorige week gezamenlijk – dat is nogal uniek – in een reactie daarop opgeroepen om te komen tot een politieke en economische sanctie tegen Israël. Hoe verhoudt die oproep zich tot het ratificatieproces rond dit akkoord? De minister mag een poging wagen om dit uit te leggen. Het zou met name de even-handed policy sterk benadelen.
Er is al eerder gesproken over de mensenrechtensituatie. Het verdrag verplicht de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten. Deze vormen de grondslag van het interne en externe beleid van de partijen en zijn een essentieel onderdeel van de onderhavige overeenkomst. Dit staat in artikel 2. Het is een belangrijke, niet vrijblijvende bepaling. Ingeval er bij een van beide partijen ernstige schendingen van mensenrechten worden geconstateerd, kan die bepaling leiden tot opschorting en zelfs verbreking van het verdrag. De vraag is nu wat de reikwijdte van dit artikel is. Ook na de schriftelijke beantwoording van mijn vragen hierover is dit nog onduidelijk. Dat geldt met name voor de vraag over de relatie met internationale verdragen. De regering schrijft dat, gelet op de relatie tussen mensenrechten en internationaal humanitair recht, rekening gehouden kan worden met verdragen van internationaal humanitair recht. Er staat "kan" en niet "moet". Het biedt dus een ontsnapping. Wat betekent dit "kan"? Misschien is het gewoon een typefout en kan de minister het vanavond nog veranderen in "moet".
Voorzitter! Uit de schriftelijke behandeling kan ik ook niet opmaken of, als wij het over mensenrechtenschendingen hebben, dit heel algemeen wordt bedoeld of dat het alleen gaat om die mensenrechtenschendingen die plaatsvinden bij activiteiten ondernomen door een van beide partners in het kader van de overeenkomst. Is het alleen dat of is het veel breder? Ik ga ervan uit dat alle schendingen van mensenrechten door een van beide partijen bedoeld worden, maar wil dit graag nog expliciet van de minister horen. Martelingen bijvoorbeeld zijn volgens het internationale humanitaire recht echt verboden. Moeten wij artikel 2 evenwel zo lezen dat indien er door de Israëlische autoriteiten gemarteld wordt, dit kan betekenen dat het associatieverdrag opgeheven wordt of dat er andere maatregelen worden genomen? Ook hier hoor ik graag een reactie op.
Ook de relatie tussen het mensenrechtenartikel, artikel 2, en de veiligheidsclausule is niet duidelijk. In de schriftelijke beantwoording lees ik dat onomstotelijk vaststaat dat partijen in al hun doen en laten gebonden zijn aan verplichtingen die zij onder internationaal recht op zich genomen hebben. Daarin kun je inderdaad lezen dat artikel 2 ook van toepassing is op de veiligheidsclausule. Je kunt het echter ook zo interpreteren dat Israël, zich beroepend op de algemene veiligheidssituatie, artikel 2 buiten werking kan stellen. Hoe ziet de minister dit? Op dit punt haak ik even aan bij hetgeen collega Blaauw zojuist zei. Dit is geen blijk van wantrouwen; het is gewoon een verdragstekst die onduidelijk is. Ik denk dat daar duidelijkheid over moet komen. Ik hoop dan ook dat de minister hier uitvoerig op wil ingaan. Collega Woltjer heeft net ook gezegd dat het misschien wel wenselijk is dat er nog een soort understandingbrief komt bij dit associatieverdrag. Misschien kan de minister hier, vooruitlopend op de tweede termijn, op ingaan, dan weten wij ook wat wij met de motie moeten doen.
Ik kom tot een afronding op dit punt. Mensenrechten moeten in intern en extern optreden gerespecteerd worden. Mijns inziens valt daar ook onder het accepteren van de eigen onderdanen. In dit verdrag is nog niets afgesproken over de terugname van illegalen, omdat de discussie daarover binnen de Europese Unie nog niet was afgerond. Hoe staat het daar nu mee? Welke bilaterale afspraken zullen er gemaakt worden over het terugnemen van onderdanen?
Dan het associatieverdrag met Tunesië. Anderhalf jaar geleden heeft mijn fractie zich positief uitgelaten over de Euro-Mediterrane verklaring die in Barcelona is aangenomen. Wij vinden het vooral van belang dat de zorg voor vrede, stabiliteit en welvaart daarmee tot een gedeelde verantwoordelijkheid is gemaakt en dat onze zuidelijke partners democratische waarden en mensenrechtenbepalingen als uitgangspunt zullen accepteren. De associatieverdragen, waarvan deze met Tunesië de eerste is, moeten hieraan concreet invulling geven.
Wat is Tunesië dan voor een land? Komt het inderdaad als eerste in aanmerking? Het land heeft de afgelopen decennia een economische ontwikkeling doorgemaakt die brede lagen van de bevolking inderdaad ten goede is gekomen. Vrouwen in Tunesië hebben maatschappelijk gezien een sterkere positie dan in veel andere moslimlanden. Vergeleken met andere landen lijkt het leven in Tunesië op het eerste gezicht zo slecht nog niet, maar alles is relatief. Als wij wat nauwkeuriger kijken, dan is Tunesië misschien toch niet dat lichtende voorbeeld in de regio, zoals het zichzelf graag ziet. Het oordeel van ons eigen ministerie van Buitenlandse Zaken over het politieke klimaat daar was vorig jaar mei in elk geval nog niet echt positief. Ik citeer: "Het parlement heeft nauwelijks zeggenschap. Van een echte oppositie is dan ook geen sprake. De media worden door het regime gecontroleerd en betrachten zelfcensuur. Politieke controles op de wegen zijn frequent. Verenigingen zijn aan overheidscontrole onderhevig. Tunesië vertoont de contouren van een politiestaat van Arabisch-islamitische signatuur, die gebruikmaakt van democratische symbolen." Is dit nog steeds de opvatting van de regering, of is er het afgelopen jaar sprake geweest van een verandering ten goede, of ten kwade?
Dat het land niet helemaal terecht kan bogen op een relatief goede mensenrechtenreputatie, werd vorig jaar zomer ook naar voren gebracht door vijf internationale organisaties. Zij schrijven dat de onderdrukkende praktijken tegen verdedigers van mensenrechten steeds openlijker worden en steeds vaker voorkomen. Ook politici van de oppositie en journalisten hebben het in Tunesië niet echt gemakkelijk nu. Naar onze maatstaven verdient Tunesië in ieder geval niet de kwalificatie van een rechtsstaat. Er worden immers unfaire processen gevoerd en er wordt gemarteld.
Het kabinet deelt veel van de kritiek en de zorg. Tegelijkertijd schrijft de regering dat de associatieovereenkomst zou kunnen bijdragen aan een verbetering van de situatie in dat land. Die verwachting wil mijn fractie wel delen, maar zij stelt tegelijkertijd dat dit niet vanzelf gaat. In de Associatieraad moeten de afspraken, ook op dit punt, worden getoetst. Wat is nu precies de opstelling van Nederland terzake? Welke mechanismen, verwacht de regering, kunnen als hefboom dienen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en de politieke vrijheden te vergroten? Hoe zwaar weegt voor de Europese Unie – ik citeer nu pagina 5 van de memorie van toelichting – "de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de VN"? Welke instrumenten staan de Europese Unie concreet ter beschikking om verbeteringen te stimuleren dan wel af te dwingen? In de Associatieraad kan van gedachten worden gewisseld. In het uiterste geval kan de werking van het verdrag worden opgeschort. Maar er is toch nog wel iets tussen deze twee uitersten in? Zo ja, wat?
Met de handelsparagrafen uit het verdrag kan onze fractie instemmen. Onze indruk is dat deze het voor Tunesië mogelijk maken om de komende jaren in toenemende mate te profiteren van de ruimere toegang tot de Europese markt, terwijl de meest kwetsbare sectoren van de eigen economie de tijd krijgen om zich aan de grotere concurrentie uit het Noorden aan te passen. Wat gaat er gebeuren als de Tunesische economie inderdaad profiteert van die ruimere exportmogelijkheden en tegen de grenzen stuit, met name waar het gaat om de quota, die nu zijn afgesproken? Hoe zou de markttoegang verder kunnen worden verruimd? Zijn er al plannen om de bescherming van het milieu en het ecologische evenwicht, waarnaar wij allen streven, concreet gestalte te geven? Ook wat dit betreft heb ik twijfels bij het moment van ratificatie. Ook wat dit betreft maak ik de afweging of de overeenkomst meer mogelijkheden biedt, of een onterechte beloning vormt. Een verbetering van de situatie, met name ten aanzien van de mensenrechten, is de afgelopen jaren in de aanloop naar dit verdrag immers ook niet totstandgekomen.
Ik sluit af. Het verdrag met Tunesië is het eerste verdrag. Andere zullen straks volgen, maar tegelijkertijd is de politieke atmosfeer boven de Middellandse Zee enigszins bewolkt. Door de spanning in het Midden-Oosten en tussen Griekenland en Turkije over vooral Cyprus is het de vraag of Nederland zijn voorzitterschap van de Europese Unie kan benutten om het partnerschap met de mediterrane landen op de aanstaande conferentie van Malta verder uit te breiden. Wat is eigenlijk de inzet van Nederland voor deze conferentie? Wat zijn de ambities op economisch en politiek terrein? Heeft Nederland de intentie om de zogenaamde terugnamebepalingen met betrekking tot illegale vreemdelingen aan de orde te stellen?
De heer Blaauw (VVD):
Voorzitter! Het is de bedoeling om uiteindelijk negen Euro-Mediterrane overeenkomsten tot stand te brengen. Voor de duidelijkheid: daar horen Turkije, Cyprus en Malta niet bij, aangezien deze landen reeds een associatieovereenkomst met de Europese Unie hebben. In het verleden zijn wij nagegaan of dat ook niet het beste voor Israël zou zijn. Nu wordt de overeenkomst met Israël ingebed in een Euro-Mediterrane overeenkomst. Het zij zo. Ik moet constateren dat deze toch afwijkend zal zijn van de acht andere, omdat Israël in feite een aan de Unielidstaten gelijkwaardige economie en democratie heeft. Daardoor zie je ook op economisch terrein dat de wederzijdse concessies veel verder gaan en eigenlijk het stadium naderen van een vrijhandelsovereenkomst.
Voorzitter! De twee belangrijkste elementen voor de VVD-fractie in de overeenkomst met Israël zijn het recht van vestiging en diensten en het kapitaalverkeer en overheidsopdrachten. Daar zit nu veel meer ruimte in en gaat in de richting van een opening van de markt. Er is nauw aangesloten bij de bepalingen in het kader van de WTO. Daarnaast ook een compliment van de VVD-fractie in de richting van Israël. De verkoopbelasting "tamah" zal niet meer langer discriminatoir worden toegepast en zodoende ook niet meer marktbeperkend werken.
Een ander goed punt is dat de uitkomst van de onderhandelingen over landbouwproducten in feite voor Nederland gunstig is te noemen, zeker als ik die uitkomst toets aan de bloemensector. Ik begrijp dan ook niet de inbreng van andere woordvoerders op dat punt, die daarover hun zorgen hebben geuit. Het is jammer dat het visserijdossier hierbij niet is betrokken, maar dat is, gezien de situatie op de markt, begrijpelijk.
Voorzitter! Veel meer het hart van het verdrag rakend, is de inbreng ten aanzien van de politieke dialoog en de mensenrechten. Ik kan het in feite samenvatten. Ik hoop dat de minister mij hierin steunt, maar dat moet welhaast, want dit is rechtstreeks overgenomen uit de nota naar aanleiding van het verslag. Gezien alle door Israël geratificeerde mensenrechtenverdragen en gelet op de relatie tussen mensenrechten en internationaal humanitair recht, geldt langs een omweg hetzelfde voor het laatste als staat in artikel 2. Met andere woorden: het pakket is compleet, er is geen uitvlucht. Israël is op dat punt aanspreekbaar.
Als ik het over mensenrechten heb, kom ik natuurlijk ook op de zorgelijke situatie inzake de mensenrechten in de gebieden van de Palestijnse autoriteit. Wat de situatie in de autonome gebieden betreft, is de Palestijnse autoriteit koploper in het schenden van mensenrechten: martelingen, verdwijningen en wat dies meer zij worden steeds meer kenbaar gemaakt en ook naar voren gebracht door niet-gouvernementele organisaties.
Voorzitter! Ik moet dan toch aan de minister om opheldering vragen over de passage over de Palestijnse autoriteit, ook in de nota naar aanleiding van het verslag. Enerzijds wordt duidelijk betoogd dat de Palestijnse autoriteit geen bevoegdheden heeft in de sfeer van buitenlandse betrekkingen en dat er dus geen Euro-Mediterrane overeenkomst kan worden gesloten. Anderzijds wenst men toch een interim-overeenkomst te sluiten waarin wel degelijk, zo denk ik, de mensenrechtenparagraaf voor zal komen, die dan ook een politieke dialoog impliceert met de Europese Unie. Maar op basis van het rapport van de ICCO over de situatie in West Bank, vallend onder de Palestijnse autoriteit, concludeer ik dat deze autoriteit nog helemaal geen middelen en wetgeving heeft die zijn ingepast in het dossier van de mensenrechten. Ik verwijs naar het recente rapport van de ICCO, onder eminent leiderschap van prof. Flinterman. Hoe kan een dialoog worden aangegaan met een entiteit die in feite niet bestaat en die ook op het punt van de mensenrechten internationaal-rechtelijk niet aansluit? Met wie ga je dan praten bij de Palestijnse autoriteit? Als ik overigens spreek over "geen vertegenwoordiging van Buitenlandse Zaken in het buitenland", is het wel duidelijk: wij hebben een vertegenwoordiger van de Palestijnse autoriteit in Nederland. Zoals ik heb begrepen, staat die op de loonlijst bij minister Pronk en kan hij niet echt als vertegenwoordiger gezien worden, misschien meer als "geholpen mens".
Ik kom op de problemen rond Oost-Jeruzalem. Is het waar dat de Palestijnse autoriteit zich niet houdt aan de afspraak dat er in Oost-Jeruzalem geen vestigingen zouden worden geplaatst van de Palestijnse autoriteit? Zijn de berichten onjuist dat daar nu onder meer een soort ministerie van onderwijs aan het komen is? Ik wijs naar de laatste publicatie van het CIDI, waarin duidelijk aangegeven wordt dat er een soort sluipende totstandkoming is van een bestuurlijk netwerk dat kan fungeren als een regeringsnetwerk in Oost-Jeruzalem, waarbij ook het Orient House wordt betrokken. Volgens de minister was dat in het verleden altijd zo'n veilige plaats omdat je daar van alles kon doen. Ook van daaruit worden bepaalde ondermijnende activiteiten uitgevoerd die haaks staan op de overeenkomsten tussen Israël en de Palestijnse autoriteit. Ik verneem op dit punt graag nadere informatie van de minister, zodat wij opheldering krijgen.
Voorzitter! Tunesië is in feite het eerste land waarmee een Euro-Mediterrane overeenkomst wordt gesloten en waarvan de economie ongelijkwaardig is aan die van de Europese Unie. Maar, laten wij wel zijn, de Euro-Mediterrane conferentie van Barcelona heeft zich uitgesproken voor het streven om te komen tot een vrijhandelszone in 2010. Wat is de politieke achtergrond daarvan? Uiteraard medeleven met de sociaal-economische achterstand in Noord-Afrika en in bepaalde landen van het Midden-Oosten. Maar dit staat wezenlijk ook in het licht van het creëren van stabiliteit in het gehele gebied. Onder het motto "trade and not aid" wordt ingezet op het omhoog halen van de economie van die landen. Daarbij is uiteraard het openstellen van de markt van de Unie voor deze staten zeer belangrijk, want wij weten uit het verleden dat men anders komt stemmen met de voeten.
Ik begrijp de opstelling van collega Van der Linden hierin niet, want dat is de reden waarom van de zijde van de Europese Unie meer concessies moeten worden gedaan aan Tunesië dan Tunesië aan ons zou kunnen geven. Als wij werkelijk een injectie willen geven aan de economie in die landen, dan zullen wij ruimhartig moeten zijn ten opzichte van bepaalde schade die op de thuismarkt van de Europese Unie kan optreden, en hetzelfde geldt voor de Midden- en Oost-Europese landen. Wij zullen niet aan de ene kant volmondig moeten zeggen dat hun economie zich moet aanpassen en gelijkwaardig moet worden aan de onze, terwijl wij aan de andere kant langs de achterdeur een protectionistische instelling toepassen. Dan zullen wij – ik ben het terzake volledig eens met collega Woltjer – werkelijk wat moeten doen aan het Gemeenschappelijk landbouwbeleid, want anders komen wij in de grootste problemen.
Voorzitter! Wat Tunesië betreft, zijn er heel weinig problemen op de agrarische markt te verwachten. Als die heel goed tegen het licht wordt gehouden, kan geconstateerd worden dat er voldoende mogelijkheden zijn ingebouwd om marktverstoringen te voorkomen. Ik sluit mij echter aan bij het voorbeeld dat wordt gegeven van de olijfolie. In feite is dat een monstrum: je koopt de olijfolie op en daarna exporteer je die weer, want anders verstoor je de markt voor de Griekse, Italiaanse en Spaanse olijfolie. Het is natuurlijk een heel merkwaardige situatie en ik denk dat er een oplossing voor dit probleem gevonden moet worden. Maar, zoals zo vaak bij dit soort zaken, wordt het naar de toekomst doorgeschoven.
Wat voor gevaren zijn er overigens dat er in de verdragen met landen als Marokko en Egypte allerlei merkwaardige dingen gaan zitten? Ik sluit mij aan bij degenen die zeggen dat er wat gelijkvormigheid moet zijn en vraag mij af wat voor merkwaardige dingen wij ook bij de andere verdragen kunnen verwachten.
Voorzitter! Ook deze overeenkomsten bevatten de bekende bepalingen over de mensenrechten. Ik moet mij aansluiten bij mevrouw Sipkes: de mensenrechtensituatie in Tunesië lijkt misschien aardig, maar is in de grond niet goed. Fundamentalisten worden vrij krachtig onder de duim gehouden. In bepaalde situaties is daar ook wel reden toe, maar de wijze waarop dat gebeurt, kan zorgen baren. De situatie is nog niet vergelijkbaar met het buurland Algerije, maar zoals mevrouw Sipkes heeft aangegeven, hebben internationale mensenrechtenorganisaties terecht gewezen op deze problemen. Omdat de eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens een wezenlijk onderdeel vormen van de overeenkomst, zal Tunesië duidelijk moeten worden gemaakt dat het niet verbeteren van de mensenrechtensituatie een inbreuk is op artikel 2 van de overeenkomst. Dat is overigens ook van toepassing op al die andere landen waarmee overeenkomsten zijn gesloten waarin een artikel 2 is opgenomen, bijvoorbeeld de overeenkomst met Israël.
Als er geen verbetering optreedt, neem ik aan dat eerst stille diplomatie wordt betracht. Ik denk aan de Associatieraad. Zo nodig moet er zwaarder ingezet worden. Gaarne hoor ik het antwoord van de minister op dit punt.
Terzake van de illegale immigranten zitten wij met een probleem. Dit punt is niet opgenomen in de overeenkomst. Ik vind het heel merkwaardig opname nu af te dwingen in een verdrag met Egypte, want daar zit het pijnpunt niet. Het pijnpunt wordt gevormd door Marokko. Als dat inderdaad de gedachte is, moet op de een of andere manier een operatie in gang worden gezet waarbij dit onderdeel met een annex alsnog in bestaande verdragen wordt opgenomen. Ik heb het dan net zo goed over Euro-Mediterrane verdragen als over Europa-akkoorden met Midden- en Oost-Europese landen.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister.
Minister Van Mierlo:
Mag ik even het antwoord op enkele vragen voorbereiden?
De voorzitter:
Ja, maar laten wij, omdat wij gisteren met bijna drie uur onze sluitingstijd hebben overschreden, proberen vandaag binnen de sluitingstijd te blijven. Ik zie dat niemand daartegen is. In solidariteit zullen wij daartoe een ultieme poging wagen.
De vergadering wordt van 22.00 uur tot 22.10 geschorst.
Minister Van Mierlo:
Voorzitter! Ik stel er prijs op met de Kamer van gedachten te mogen wisselen over de goedkeuring van de twee verdragen. Een spoedige goedkeuring van beide verdragen is belangrijk. Onder het Nederlandse voorzitterschap krijgen wij die tweede Euro-Mediterrane conferentie op Malta en die moeten wij een nieuwe impuls geven. Dat kan eigenlijk alleen maar door ook concreet te laten zien dat Europa in staat is om tot echte akkoorden te komen die in de praktijk echt niet zo makkelijk zijn. Als het dan wel lukt, dan is het ook een signaal.
Ik heb al eerder gezegd dat ik het met name voor Nederland van groot gewicht acht dat wij kunnen laten zien dat wij ons als noordelijk land inspannen om een einde te maken aan onder andere de gedachte dat de noordelijke landen alleen maar geïnteresseerd zijn in de uitbreiding naar het Oosten en dat de zuidelijke landen alleen maar geïnteresseerd zijn in de Mediterranée. Wij kunnen met een geslaagde Malta-conferentie een einde maken aan die rolverdeling die in toenemende mate plaatsvindt. Voorts kunnen wij gestalte geven aan de gedachte dat de buren van Spanje en Griekenland ook onze buren zijn.
Voorzitter! De realisatie van de beoogde Euro-Mediterrane vrijhandelszone is een belangrijk middel om te komen tot het hoofddoel van het Euro-Mediterrane partnerschap: de schepping van een gedeelde zone van vrede, stabiliteit en welvaart. Het Euro-Mediterrane partnerschap in zijn geheel biedt de Europese Unie de mogelijkheid om naast een tot dusver hoofdzakelijk economische rol ook een grotere politieke rol te spelen in de zuidelijke nabuurregio. Ik ben dankbaar voor de door de heer Van der Linden naar voren gebrachte opvatting dat wij die politieke rol daar ook hebben.
Het verdrag met Israël betekent zowel een verdieping als een verbreding van de samenwerking tussen de Europese Unie en deze landen. Aan het hoofdzakelijk economische karakter van de bestaande handels- en samenwerkingsovereenkomsten worden nieuwe aspecten toegevoegd, zoals een politieke dialoog en samenwerking op het terrein van de derde pijler. Daarnaast worden de bestaande handelsarrangementen uitgebreid en voorzien van een einddoel: de instelling van een Euro-Mediterrane vrijhandelszone rond het jaar 2010.
Voorzitter! Alle afgevaardigden hebben gesproken over het probleem van de mensenrechten en de functie van deze verdragen op dat gebied. De Nederlandse regering heeft er zeer voor geijverd om een mensenrechtenbeleid effectiever te voeren door het voor een deel via de Unie te doen en dan ook gebruik te maken van de kleine en steeds zeldzamer wordende hefbomen om ook voor mensenrechten iets te kunnen doen. Dat zijn dit soort clausules die uiteindelijk kunnen voorzien in een zekere opschorting van de verdragen. Dat is dan wel het laatste middel, maar dat is er dan ook.
Tegelijkertijd kan ik niet ontkennen dat wij er nog niet helemaal zijn met die mensenrechtenclausules. Het is er gemakkelijk neergelegd, maar de precieze uitvoering is een behoorlijk probleem. De Europese Unie doet het nu in al haar akkoorden en krijgt in toenemende mate als tegenwerping: maar u maakt dan uit of er schending van de mensenrechten plaatsvindt. Kan de ene partij zomaar tegen de andere partij zeggen: "ik vind dat in uw land de mensenrechten worden geschonden; voor ons houdt het verdrag even op"? Dat kan dus ook wederzijds in Europa; denk aan Noord-Ierland. Ik ga even kort door de bocht: het is echt een groot probleem en wij zijn er nog niet. Toch vind ik het van gewicht dat wij deze weg inslaan en wij moeten daarop doorgaan.
Er zijn een paar cruciale vragen gesteld, en ik moet zeggen dat wij daar ook aanleiding toe hebben gegeven door ruimte voor verschillende interpretaties open te laten. Er waren twee kernvragen. De eerste was of alle mensenrechten vallen onder artikel 2. Ik vat het heel kort samen, maar dat was de teneur en het antwoord is: ja. De tweede vraag luidde: kan het inroepen van de veiligheidsclausule dat artikel 2, waar alles onder valt, verdringen?
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Mag ik even? Het is belangrijk dat dit helemaal duidelijk wordt. Onder artikel 2 vallen dus alle mensenrechtenschendingen in de betreffende landen van de partners?
Minister Van Mierlo:
Ja, maar pas op, het is wederzijds. En overigens geldt dit in principe. Er wordt geen antwoord gegeven op de vraag naar de mate waarin en hoe een en ander wordt vastgesteld. In principe vallen alle mensenrechtenverdragen onder artikel 2; dat is het geautoriseerde mensenrechtenartikel.
De tweede vraag was dus of artikel 2 terzijde kan worden geschoven door een beroep op de veiligheidsclausule. Het antwoord is: neen. Artikel 2 is dus gesuperponeerd en heeft een universele werking.
De heer Van den Bos (D66):
Voorzitter! Even voor het precieze begrip. In artikel 76 staat: niets in de overeenkomst belet de partijen maatregelen te nemen die zij nodig achten voor..., en dan volgt een aantal vitale veiligheidsbelangen. Het hooggerechtshof in Israël heeft uitgesproken dat verhoogde fysieke druk op verdachten toegestaan is, terwijl dat volgens Amnesty International in strijd is met het verdrag tegen martelingen. Er kan dus wel degelijk spanning zijn tussen het beroep op veiligheidsbelangen, dat mogelijk zelfs door het eigen hof wordt gelegitimeerd, en de mensenrechten zoals geformuleerd in artikel 2. In theorie kan dat artikel dus wel boven andere zaken staan, maar in de praktijk zijn blijkbaar andere interpretaties mogelijk, die ook door gezaghebbende mensenrechtenorganisaties als afwijkend worden beschouwd.
Minister Van Mierlo:
Ik wil niet ontkennen dat dit een probleem is. Ik kan alleen aangeven welke lijn wij volgen bij het interpreteren van de betekenis. Daar heb ik het probleem niet mee opgelost en dat geef ik toe. Onze interpretatie is dat als een gebeurtenis valt onder "marteling" of "foltering", dat niet kán. En dat gaat boven alles; het zijn immers mensenrechtenverdragen die boven alles gaan.
De heer Blaauw (VVD):
Voorzitter! De minister zegt het exact zoals het is. Verhoogde fysieke druk hoeft niet per se marteling te zijn en de interpretatie daarvan is wel degelijk vastgelegd. Daar leg je gewoon de meetlat naast en dan weet je of die verhoogde fysieke druk een marteling is of niet.
Minister Van Mierlo:
Ik wil toch niet ontkennen dat hier een groot probleem ligt. Als je dergelijke bepalingen in verdragen zet, kom je voor dit soort vraagstukken te staan. Wij moeten onze eigen lijn trekken en langs die weg oordelen. Wanneer er contestatie over de interpretatie is, moeten wij nagaan wat in een voorkomend geval de consequenties kunnen zijn. Bijvoorbeeld het opschorten van het verdrag is alleen aan de orde als een laatste toevlucht, wanneer de andere middelen zijn uitgeput. Ik kan niet anders dan toegeven dat hier een behoorlijk probleem ligt.
De heer Woltjer heeft gevraagd of het mogelijk is om een jaarlijkse rapportage over de mensenrechtensituatie te krijgen. We kunnen de Europese Unie daar niet op vastbinden, maar ik zou het op zichzelf – ter veredeling van het gedachtegoed op dit punt, waarvan ik vind dat het materiaal nog zeer ruw is – zeer goed vinden als we ons jaarlijks rekenschap geven van wat de betekenis van die clausules is en in welke mate het relevant is. Ik zeg dit dus niet in de veronderstelling dat we meteen ieder jaar onze gesel zullen laten uitgaan en zeggen dat er ingegrepen moet worden, maar wij moeten onszelf leren om op deze weg bekend te raken. Ik ben er dus voor om tot een soort jaarlijkse rapportage te komen en ik wil ook bezien of het mogelijk is om dat binnen de Europese Unie te bewerkstelligen. In ieder geval kunnen we er als nationale overheid aandacht aan schenken.
Ik zal een paar vragen beantwoorden die door verschillende afgevaardigden zijn gesteld. De heer Woltjer vroeg naar de overallvisie van de Commissie op de vrijhandelsakkoorden en ook de heer Van der Linden heeft daarnaar gevraagd. Op dit moment is er op aandringen van Nederland een commissiedocument verschenen waarin de diverse akkoorden, zoals door de heer Woltjer genoemd, op een rijtje worden gezet en worden geplaatst in het kader van de WTO-regeling. Het doel van het document is onder andere te komen tot een algemene Europese beleidslijn op het gebied van akkoorden met derde landen, waaronder vrijhandelsakkoorden. Het document wordt op dit moment besproken in het daarvoor geëigende EU-kader en zal hopelijk in de toekomst tot een coherent beleid terzake leiden. De spanning tussen de verschillende vrijhandelszones en WTO is voortdurend aan de orde. Met name Frankrijk vraagt daar onafgebroken de aandacht voor. Ik weet niet of het al besproken kan worden op de top in Amsterdam, even los van de vraag of we er de tijd voor hebben om dat te behandelen, maar dit gedachtegoed krijgt in ieder geval aandacht.
De heer Van der Linden heeft gevraagd naar het achteraf incorporeren van terugnamebepalingen ten aanzien van afgewezen asielzoekers of illegalen. Ik moet zeggen dat we met het probleem zitten van de ongelijkheid die door de tijdfactor is ontstaan. Hij heeft er zelf ook al op gewezen. Op een gegeven moment is in de JBZ-raad naar voren gekomen dat we daar voortaan om zouden gaan vragen en dat zijn we toen ook gaan doen. Het concrete antwoord op zijn vraag is eigenlijk dat we het zullen incorporeren waar de mogelijkheid zich voordoet. De lijn van de Nederlandse regering is dat we deze terugnamebepaling inbrengen in ieder verdrag waar dat relevant is en in wezen komt dat neer op ieder verdrag. Je maakt het jezelf ook gemakkelijker door het altijd te doen. In wezen gebeurt dat ook met mensenrechtenschendingen. Dat is ook wat minder pijnlijk dan het bij het ene land wel vragen en bij het andere land niet. Dat zou op zichzelf het beste zijn. Wij merken bij de onderhandelingen met Egypte dat het behoorlijk de smoor in heeft. Het ervaart die bepalingen als vernederend. Het kan wijzen naar landen waarbij dat niet het geval is. Het antwoord van ons is: wij zijn toevallig later begonnen en nu behoren jullie tot de eerste waaraan wij dit vragen. Dat is weinig bevredigend. Niettemin zit en blijft de Nederlandse regering op die lijn. Bij aanpassing of herziening van verdragen zal door ons geprobeerd worden het erin te krijgen. Zelfs is de mogelijkheid naar voren gebracht om heropening op dat punt te vragen. Dat zal niet zo eenvoudig zijn.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik begrijp de argumentatie. Als je toegeeft aan die argumentatie, zal het er nooit in komen. Altijd zal één land het eerste moeten zijn. De toets voor de CDA-fractie is wat er met het eerstvolgende verdrag gebeurt. Komt het er wel of niet in? Ik verzoek de minister om in de gesloten verdragen een clausule proberen op te nemen die met terugwerkende kracht ook door die andere landen als algemene clausule wordt aanvaard.
Minister Van Mierlo:
Er is een algemene clausule in het Barcelona-akkoord opgenomen. Men kan daarnaar altijd verwijzen. Op grond daarvan kan men trachten bilaterale overeenkomsten te sluiten. De kracht is dat je het incorporeert in een overeenkomst. Wanneer daaraan niet wordt voldaan, wordt er een wanprestatie geleverd waardoor je jezelf benadeelt. Je kunt altijd daarbuiten proberen om dit soort bepalingen over en weer met elkaar af te spreken.
De heer Van der Linden (CDA):
Juist omdat het politieke commitment in Barcelona is vastgelegd, moet het ertoe leiden dat het ook in het verdrag vast komt te liggen. Anders hebben wij geen enkele rechtsbasis om het ook handen en voeten te geven.
De heer Blaauw (VVD):
Misschien kan het alsnog in Malta worden geagendeerd. Getracht kan worden daar een versterking te krijgen van hetgeen in Barcelona is gezegd. Daarmee kan Egypte misschien enigszins uit de brand worden geholpen.
Minister Van Mierlo:
Het is een follow-upconferentie van Barcelona. Je kunt dus zeggen dat het een follow-upversterking is van dat gedeelte van Barcelona. Ik weet niet of dat al in de voorbereidende besprekingen voorzien is. Ik zal ernaar kijken.
Voorzitter! De heer Van der Linden heeft gesproken over het risico van precedentwerking van de landbouwconcessies. Dat is beperkt aangezien de landbouwconcessies momenteel op basis van vastgestelde criteria worden gegeven. Bij alle akkoorden wordt uitgegaan van de traditionele handelsstromen vanuit het desbetreffende land naar de EU, in combinatie met een zeker groeipercentage. Voor Egypte is dit een van de grote problemen. Toen ik daar was, werd ik daarover nogal hard gevallen. Het zegt dat doordat het geen speciale verbondenheid had, de traditionele handelsstroom zoveel lager is dan in andere landen. Dat is waar. Als je daarvan uitgaat, ligt het resultaat van Egypte relatief lager, ook als je het met die marge verhoogt. Het is voor mij een van de redenen geweest waarom ik vond dat er reden was om een appèl te doen op de Europese landen om zich soepeler en met een grotere marge op te stellen ten opzichte van de Egyptische verlangens. Tegelijkertijd heb ik tegen Egypte gezegd dan men zich iets meer bescheiden zal moeten opstellen, want het ecart is veel te groot om tot elkaar te komen.
De heer Van der Linden (CDA):
Voorzitter! Natuurlijk is het mooi om zo'n gebaar te maken en er zijn ook wel argumenten voor te geven. Maar ik vind het niet terecht als dergelijke politieke doelstellingen gerealiseerd worden, terwijl een kleine groep van de bevolking de prijs betaalt voor het grote politieke doel, zonder dat er iets tegenover staat. Ik vraag mij wel eens af of bijvoorbeeld uw collega van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij – misschien geldt dat ook in andere landen – voldoende sterk gemotiveerd is om in deze discussie te treden.
Minister Van Mierlo:
Ik geef toe dat de klappen vaak in dezelfde sector terechtkomen. Voor Nederland komen ze bijna altijd in de sector van de snijbloemen terecht. Ook bij die vier mediterrane landen is het een probleem. Op de een of andere manier zou je in onze westelijke landen moeten bekijken of er compensaties kunnen ontstaan wanneer in een bepaalde sector grote offers gevraagd worden. Ik zou niet weten hoe je het anders moest oplossen. Wil je die landen helpen, dan moet je dat in de sectoren doen die voor die landen relevant zijn. Maar in Spanje en Italië zal er altijd een olijfolieproblematiek zijn met die landen en Nederland zal altijd de snijbloemenproblematiek hebben. Het voert trouwens te ver om hierover te filosoferen, maar een van mijn redeneringen leidde tot de conclusie dat de reden waarom het steeds stroever gaat met het doen van dit soort concessie, is dat nationale regeringen steeds minder autoriteit hebben om aan hun bevolking offers te vragen dan wel aan andere delen van de bevolking compensatie te vragen wanneer een bepaalde sector relatief grote offers moet doen. In die zin zou je kunnen zeggen dat de onmacht in het Europese proces een optelsom is van de onmacht in de nationale processen. Er is voor regeringen weinig mogelijkheid meer tot geven en nemen. Bij dit soort verdragen speelt dat heel sterk en wordt het in toenemende mate moeilijk. Ons ministerie van Landbouw komt nu voor de vierde of de vijfde keer dat probleem tegen, want hetzelfde probleem met de snijbloemen speelde met Zuid-Afrika, met de Palestijnen, met Egypte enzovoorts. Wij zullen ervoor moeten zorgen dat wij die sector op een andere manier compenseren.
De heer Van den Bos heeft gevraagd in hoeverre de Euro-Mediterrane vrijhandelszone in het jaar 2010 te bereiken is. De effectuering van de Middellandse-Zeelanden om onderling tot vrijhandel te komen, is op dit punt van cruciaal belang. De EU zal zich de nodige inspanningen moeten getroosten om die Middellandse-Zeelanden daarbij te helpen. Overigens zijn de Middellandse-Zeelanden van oudsher gericht op handel met derde landen in plaats van op onderlinge handel. Daar heeft hij ook aan gerefereerd. Pas de laatste tijd komt zeer voorzichtig de regionale economische integratie in de Middellandse-Zeeregio tevoorschijn. De economische conferentie Middle East and North Africa die in november 1996 voor de derde keer werd gehouden, is hiervan een mooi voorbeeld. Het doel van deze jaarlijkse conferentie is het vredesproces in het Midden-Oosten te ondersteunen door de economische samenwerking in de regio een impuls te geven. Het Barcelonaproces speelt een belangrijke rol. De totstandbrenging van de vrijhandelszone is nu een belangrijk instrument om de toenadering tussen de Middellandse-Zeepartners te bevorderen en hun welvaartsniveau te verhogen. Door zich naar dezelfde kant te richten op Europa, kan men ook tot elkaar komen. Om in 2010 tot een vrijhandelszone te komen, zullen de partners ook onderling afspraken moeten maken over die vrijhandel. Verder worden tal van gezamenlijke activiteiten tussen de Europese Unie en de Middellandse-Zeepartners georganiseerd, die betrekking hebben op de verdere economische ontwikkeling en integratie van de regio. Als voorbeeld kan ik twee activiteiten noemen die nog deze maand zullen plaatsvinden. Dat is in de eerste plaats de Conference on opportunities for investment in the Mediterranean region en in de tweede plaats een expertbijeenkomst over de economische aanpassingen, die de Middellandse-Zeepartners moeten doorvoeren in het kader van de Euro-Mediterrane relatie. Kortom, het bevorderen van de onderlinge handel tussen de partners heeft dus zeker de aandacht, maar of in de nabije toekomst concrete vooruitgang geboekt zal kunnen worden, hangt af van de houding van de Middellandse-Zeelanden zelf.
Voorzitter! De heer Van den Bos heeft gevraagd of het oorlogsrecht ook van toepassing is in Israël zelf, dit in relatie tot een uitspraak van het Israëlische hooggerechtshof, die een hardhandige behandeling van arrestanten onder bepaalde omstandigheden toestaat. Ik heb daar zojuist over gesproken en gezegd dat wij hier voor interpretatieverschillen komen te staan die het nog moeilijk kunnen maken.
De heer Blaauw heeft het bericht opgevangen dat de Palestijnse autoriteit vanuit Oost-Jeruzalem politieke activiteiten onderneemt in strijd met de akkoorden tussen Israël en de Palestijnen. Dat is een zaak die reeds lang onderwerp is van discussie tussen Israël en de Palestijnen. Het is ook allereerst aan hen om onder elkaar uit te maken welke activiteit wel of niet de door de akkoorden gestelde grenzen overschrijden. De positie van de Europese Unie is dat de Palestijnse autoriteit zich dient te onthouden van bestuurlijke activiteiten in Oost-Jeruzalem. Daar hebben wij ons altijd aan gehouden. Het feit dat wij van het Orient House konden vaststellen dat dit niet een huis was van de Palestijnse autoriteit maar van de PLO, was de reden dat wij ons gerechtigd achtten om daar naartoe te gaan, daartoe zelfs in zekere zin verplicht, zoals men weet.
De heer Blaauw (VVD):
Daar zit hem nu juist de graat, want in het Orient House worden dus wel degelijk nu bepaalde activiteiten ontwikkeld die des Palestijnse autoriteit zijn. Wat dat betreft valt de stelling dus niet meer te verdedigen.
Minister Van Mierlo:
Ja, vanuit Orient House zijn activiteiten van de Palestijnse autoriteit die daar waren en in strijd met de afspraak naar mijn beste weten daar niet meer aanwezig.
De heer Blaauw (VVD):
Dat zoeken we beiden uit!
Minister Van Mierlo:
Ja! Bovendien wordt hard gewerkt aan een oplossing van het probleem met het Orient House, dat wij al zo lang hebben. Maar het is nog te vroeg om daarover mededelingen te doen.
Voorzitter! De heer Blaauw heeft de relatie tussen mensenrechtenverdragen en humanitair recht aan de orde gesteld en heeft daarbij gesproken over de kwestie van de mensenrechten in de gebieden onder Palestijns bestuur.
De mensenrechten in de bezette gebieden hebben de voortdurende aandacht van Nederland en van de Europese Unie. Dit wordt ook uitgedragen in de relevante fora, bijvoorbeeld de VN-commissie voor de mensenrechten. Ook is aandacht voor de mensenrechten opgenomen in het mandaat van de speciale afgezant van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten.
De heer Blaauw heeft ook vragen gesteld over de verwijzing van de interim-overeenkomst met de PLO ten behoeve van de Palestijnse autoriteit naar de mogelijkheid tot opschorting van de overeenkomst ingeval van schending van de rechten van de mens. Naar zijn mening impliceert dit een politieke dialoog met de Europese Unie en daarmee een schending van de bestaande afspraken tussen de Palestijnen en de Israëli over de bevoegdheden van de Palestijnse autoriteit.
Ik wil voor de goede orde benadrukken dat wij vanavond niet over die interim-overeenkomst met de PLO spreken. Toch zal ik er graag iets over zeggen. De mogelijkheid om ingeval van schendingen van de rechten van de mens tot opschorting van de overeenkomst over te gaan, wordt in ieder associatieakkoord opgenomen. Deze mogelijkheid impliceert geenszins een politieke dialoog. De interim-overeenkomst is, anders dan de Euro-Mediterrane verdragen, ongemengd van aard. Verdragspartijen zijn enerzijds de Europese Gemeenschap en anderzijds de PLO ten behoeve van de Palestijnse autoriteit. Hieruit vloeit voort dat een politieke dialoog die tot gevolg heeft dat ook de lidstaten partij zijn bij het verdrag, geen onderdeel uitmaakt van de interim-overeenkomst met de PLO. In het geval van de interim-overeenkomst verschaft de mensenrechtenparagraaf enkel een juridisch handvat voor de Europese Gemeenschap om tot opschorting van die overeenkomst over te gaan, indien de situatie ten aanzien van de rechten van de mens daartoe aanleiding geeft. De interim-overeenkomst blijft daarmee binnen de grenzen die worden gesteld door de Palestijns-Israëlische afspraken over de bevoegdheden van de Palestijnse autoriteit. Bovendien, laten wij eerlijk zijn, het alternatief is weinig aanlokkelijk. Dat zou betekenen dat er geen juridische mogelijkheid zou zijn om tot opschorting van de overeenkomst over te gaan ingeval van een ernstige schending van de rechten van de mens. En dat kan niet de bedoeling zijn, want ook daar hebben wij die hefboom zeker nodig om de mensenrechten veilig te stellen, net zozeer als dat in Israël het geval is.
Voorzitter! Verschillende afgevaardigden hebben gesproken over het nederzettingenbeleid van de regering-Netanyahu. Ik kan daarover kort zijn. Het nederzettingenbeleid van de regering-Netanyahu valt onder de schendingen van de Conventie van Genève. Dat is humanitair recht. Dat beleid is altijd veroordeeld zowel door Nederland als door de Europese Unie. Aan de recente beslissingen is een aantal acties voorafgegaan vanuit het voorzitterschap van de Europese Unie. Een trojka heeft geprotesteerd toen wij het zagen aankomen. Die heeft gezegd dat het niet moest gebeuren. Er is vooraf een extra brief uitgegaan naar minister-president Netanyahu, met daarin de boodschap: u moet het niet doen. En nadat het gebeurd was, is door mij een protest gestuurd namens de Europese Unie. Het is een punt waarover wij tot nu toe een constant verschil van mening hebben met de Israëlische regering. Eigenlijk is de hele wereld het met ons daarover eens. Ook de VS sluit zich aan bij het protest.
Voorzitter! Mevrouw Sipkes heeft gevraagd wat de Nederlandse inzet is voor de Malta-conferentie. Er is een belangrijk verschil tussen de Barcelona-conferentie en de Malta-conferentie. De Barcelona-conferentie had tot doel om het Euro-Mediterrane partnerschap in al zijn aspecten op de rails te zetten. Het was aan de Barcelona-conferentie om een werkplan voor de toekomst te maken. Op de Malta-conferentie zullen de vorderingen van het werkplan worden getoetst en bij elkaar worden gezet en zullen nieuwe voorstellen worden gedaan. Ik herhaal dat de voorbereidingen daartoe een positief perspectief rechtvaardigen. Het gaat tot nu toe voorspoediger dan wij dachten dat het zou gaan.
Dan kom ik bij de relatie met de gebieden onder Palestijns bestuur. Ik kan verzekeren dat het doel van de Euro-Mediterrane verdragen is om de hele mediterrane regio te ontwikkelen. Het akkoord met Israël past daarin. Mevrouw Sipkes vroeg zich af of wij op dit moment dat akkoord wel moeten sluiten. De gedachte is dat met die hele regio een harmonieuze relatie met Europa tot ontwikkeling moet worden gebracht. En via die relatie moet worden geprobeerd om invloed uit te oefenen op de verschillende processen die daar aan de gang zijn. Er is natuurlijk het nodige aan te merken op verschillende aspecten. Dat geldt evenzeer voor Tunesië. Maar ik meen dat toch moet worden begonnen met het geheel in principe eenzelfde soort behandeling te geven. Het akkoord met Israël past daarin. In die ontwikkeling past ook de interim-overeenkomst die recentelijk met de PLO is ondertekend. Mevrouw Sipkes heeft gevraagd naar de koninklijke weg – daar vroeg zij 24 uur geleden ook al naar! – van gelijktijdige behandeling. Maar zoals ik al heb uitgelegd, is de overeenkomst met de PLO ongemengd van aard doordat zij beperkt is tot de eerste pijler en hoeft zij dus niet door het Koninkrijk geratificeerd te worden. Alleen de Europese Commissie tekent. Dit betekent ook dat voor de inwerkingtreding van de overeenkomst geen lange nationale procedures nodig zijn. Het is de bedoeling dat deze overeenkomst meer welvaart aan de Palestijnen zal bieden. Het is zelfs zo dat het akkoord met Israël door de originebepaling al ten goede komt aan de Palestijnse economie. Misschien kan dit antwoord mevrouw Sipkes een beetje geruststellen?
Het antwoord op de vraag van de heer Houda, betreffende de verhouding tussen de vrijhandelszone en het GLB, zal ik schriftelijk doen toekomen. Het is in ieder geval een punt dat steeds belangrijker wordt. De aanpassingen van het GLB die nodig zijn in die relatie, liggen niet eens zo ver van ons af. Ik vind het beter om het schriftelijk te doen. Dan kan ik het namelijk nauwkeuriger doen dan wanneer ik het nu zou doen.
Voorzitter! Ik kom op Tunesië. Ik geef mevrouw Sipkes en de heer Blaauw onmiddellijk toe dat de situatie in Tunesië absoluut niet ideaal is. De facetten van schendingen van mensenrechten en democratische rechten die de afgevaardigden genoemd hebben, zal ik niet ontkennen. Ik heb net echter al gezegd dat van economische ontwikkeling en nauwere betrekkingen met Europa een zekere druk uitgaat om ook in sociaal opzicht en op het gebied van de mensenrechten tot verbeteringen te komen. Men kan ervan op aan dat Nederland in de Associatieraad met Tunesië nauwgezet zal volgen in hoeverre deze verbeteringen ook werkelijk zichtbaar worden. Nederland zal daar ook aandringen op bespoediging. Net zoals het verdrag met Israël kent ook het verdrag met Tunesië de combinatie van een mensenrechtenbepaling aan het begin van het verdrag als essentieel onderdeel en een bepaling die de mogelijkheid biedt om maatregelen te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan vertrouwelijke demarches, openbare verklaringen en dreiging met het aan de orde stellen van bepaalde problemen in de mensenrechtencommissie. Het verdrag biedt grote ruimte om zelf te bepalen wat een zinvolle maatregel is.
Ik kom dan op het vollopen van de quota. Als Tunesië meer wil uitvoeren dan de quota voor het lage tarief, dan kan dat tegen het hogere tarief gebeuren. Mevrouw Sipkes vroeg wat er gebeurt wanneer door de economische voortgang de quota vollopen. Dan zijn er twee mogelijkheden: of je krijgt een verdragsaanpassing waarbij je beziet of je de quota kunt verhogen, of het gaat het land misschien zo goed dat het het meerdere tegen het hogere tarief kan afzetten. Voorts bestaat de mogelijkheid om met de Europese Unie in overleg te treden om uitbreiding van het quotum te verkrijgen. Ik wil nog eens benadrukken dat het aangaan van Euro-Mediterrane verdragen niet een beloning is voor een individueel land, maar onderdeel vormt van een bewust beleid van de Unie om met het gehele gebied, onze buren, een nauwere relatie aan te gaan en langs die weg geleidelijk te komen tot een zone van veiligheid en welvaart, waar ook op het gebied van de mensenrechten dezelfde normen worden toegepast.
Mevrouw Sipkes heeft gevraagd of er al plannen zijn om de bescherming van het milieu en het ecologisch evenwicht concreet gestalte te geven. Deze problematiek zal in een breder kader aan de orde komen, namelijk in het multilaterale spoor van het Barcelonaproces. Dat dit niet direct in een bilaterale overeenkomst aan de orde komt, spoort ook met het feit dat het milieu een grensoverschrijdend probleem is.
Op kleinere schaal worden in het kader van de MEDA-programma's projecten op milieugebied gefinancierd.
Voorzitter! Het is nu vijf voor elf. U heeft mij gevraagd om op te houden, maar ik heb nog een aantal vragen. Ik vraag de Kamer via u permissie om de overige vragen schriftelijk te mogen beantwoorden, voordat wij volgende week tot stemming overgaan. Als er nog een dringende vraag is, dan wil ik die wel beantwoorden.
De voorzitter:
Wij zijn graag bereid om u toestemming te geven de resterende vragen schriftelijk te beantwoorden. Het hoort echter bij debatten van deze aard dat, als er nog een dringend punt is voor de tweede termijn, wij daar de gelegenheid voor geven. Ik doe een dringend beroep op de Kamer om er geen ronde van te maken. Als men echter een motie wil indienen, dan kan dat.
De heer Woltjer (PvdA):
Zonder motivatie?
De voorzitter:
Een toelichting hoort altijd bij een amendement. Een motie moet in zich duidelijk zijn.
De heer Woltjer (PvdA):
Voorzitter! Mede namens de collega's Sipkes, Van den Bos en Van der Linden, leg ik de Kamer de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de Euro-Mediterrane akkoorden mede van groot belang zijn in het kader van het bevorderen van vrede en stabiliteit in het gehele Middellandse-Zeegebied;
overwegende, dat de afgesloten en nog af te sluiten Euro-Mediterrane overeenkomsten met de EU-partnerlanden in het Middellandse-Zeegebied door middel van de daarin opgenomen mensenrechtenclausule een belangrijk instrument zijn om de mensenrechtensituatie in de gehele regio te helpen versterken;
van mening, dat de eveneens in deze overeenkomsten opgenomen veiligheidsclausule geen afbreuk mag doen aan het "essentieel onderdeel" karakter van de mensenrechtenclausule;
van mening, dat het beleid van alle associatiepartners inzake de mensenrechten op dezelfde gelijkwaardige wijze getoetst dient te worden;
verzoekt de regering te bespoedigen dat de EU een systeem van openbare jaarlijkse rapportage inzake de mensenrechtensituatie in de Middellandse-Zeelanden zal introduceren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze Woltjermotie is voorgesteld door de leden Woltjer, Sipkes, Van den Bos en Van der Linden. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 6 (25036).
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoording. De minister heeft helder gemaakt dat er ten aanzien van de mensenrechtenclausules in alle verdragen sprake is van een groot probleem. Hij heeft tegelijkertijd helder gemaakt dat hij een eigen interpretatie terzake heeft en dat er sprake is van een eigen Nederlandse lijn. Wat Nederland betreft kan artikel 2 breed worden geïnterpreteerd. Voorts kan artikel 76 artikel 2 niet opzij schuiven. Dat is helder, maar wij hebben het over een internationaal verdrag. Het lijkt mij belangrijk dat dit internationaal ook duidelijk wordt. Dat moet er dus bijkomen. Het is niet genoeg dat er wat Nederland betreft naar de Handelingen wordt gekeken. Dit is ook belangrijk als signaal. Daarom dien ik mede namens collega Woltjer de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten de grondslag dient te vormen van het interne en externe beleid van de verdragspartijen bij de Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand gebracht wordt tussen de Europese Gemeenschap en hun lidstaten enerzijds en de Staat Israël anderzijds;
van mening, dat artikel 2 van deze overeenkomst de door betreffende partijen geratificeerde mensenrechtenverdragen incorporeert;
van mening, dat artikel 76 wordt beperkt door het internationale recht en artikel 2 van genoemde overeenkomst;
verzoekt de regering de Nederlandse ratificatie te doen vergezellen van een understanding van bovengenoemde strekking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Sipkes en Woltjer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (25036).
Wil de minister hier nu op reageren, of wil hij ook dat schriftelijk doen?
Minister Van Mierlo:
Voorzitter! Ik heb een helder idee van de eerste motie. De regering ontraadt de aanneming van die motie zeker niet. Ik heb een en ander min of meer al toegezegd, maar de motie kan een bijdrage leveren aan het intensiveren van de aandacht hiervoor van de Europese Unie.
Als de motie van mevrouw Sipkes alleen betrekking heeft op Israël, geef ik er de voorkeur aan om een algemene interpretatie daaraan te geven.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Dat kan ik mij voorstellen. Artikel 2 is in alle verdragen opgenomen, maar artikel 76 is alleen opgenomen in het verdrag met Israël. Het gaat mij dan ook om dit verdrag.
Minister Van Mierlo:
Het lijkt mij verstandig om hierop schriftelijk te reageren.
De voorzitter:
De minister zal schriftelijk een aantal vragen beantwoorden en nog een reactie geven op de twee ingediende moties, in het bijzonder de motie van mevrouw Sipkes.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
Sluiting 23.04 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19961997-4304-4319.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.