Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragenvan het lid Hendriks aan de staatssecretaris van Defensie, over de pensioenen en uitkeringen van Nederlands-Indiëveteranen en hun weduwen.

De heer Hendriks:

Mijnheer de voorzitter! De afgelopen weken is er met name in kringen van Nederlands-Indiëveteranen en van hun weduwen grote beroering ontstaan. Die beroering begon na een persbericht van het ministerie van Defensie op 24 januari. Daarin werd melding gemaakt van een kabinetsbesluit over de toekenning van een eenmalige uitkering van ƒ 1000 aan veteranen, waarbij bepaalde groepen veteranen en bepaalde groepen weduwen uitdrukkelijk worden uitgesloten.

Op 27 juni 1995 is, naar bekend, Kamerbreed een motie aangenomen, waarin wordt gevraagd tot een wettelijke regeling hieromtrent te komen. In het persbericht wordt niet over een wet gesproken. Dat het kabinet via de door hem gekozen weg het doet voorkomen alsof met een kabinetsbesluit de zaak geregeld zou zijn, lijkt mij een staatsrechtelijke dwaling.

Vervolgens is afgelopen vrijdag door de stichting Veteranenplatform, waarin ook het ministerie deelneemt, een extra nieuwsbrief gepubliceerd, waarin de loftrompet wordt gestoken over dit kabinetsbesluit. Als klap op de vuurpijl wordt in de nieuwsbrief elke veteraan of weduwe die van mening is dat hij of zij aan de gestelde voorwaarden voldoet, verzocht om schriftelijk een aanvraagformulier op te vragen. Hoe kan het ministerie nu al formulieren verspreiden, terwijl de Tweede Kamer nog niet eens in het bezit is van het wetsvoorstel?

Samengevat stel ik de staatssecretaris de volgende vragen.

1. Waarom verzwijgt de regering aan het publiek dat een wettelijke regeling in de maak is en dat de Tweede Kamer hierin betrokken zal worden?

2. Kan de Tweede Kamer nog wel een wetsvoorstel tegemoetzien?

3. Is de regering ertoe bereid in het wetsvoorstel, als dit er komt, het beginsel van gelijke behandeling toe te passen op alle uitgezonden dienstplichtigen en hun weduwen?

4. Is de staatssecretaris ertoe bereid zijn berichtgeving aan te passen en te wachten met de aanmaak van het vragenformulier totdat de wet door het parlement is goedgekeurd?

Tot slot voeg ik er voor alle duidelijkheid aan toe dat mijn vragen alleen betrekking hebben op de dienstplichtigen en dienstplichtige vrijwilligers die op het grondgebied van het Koninkrijk zijn ingezet bij militaire acties.

Staatssecretaris Gmelich Meijling:

Mijnheer de voorzitter! Met het persbericht dat de Rijksvoorlichtingsdienst heeft doen uitgaan, is uitsluitend beoogd aan te geven welke voornemens de regering heeft op het punt van de uitkeringen aan veteranen die langer dan twee en korter dan vijf jaar hebben gediend. Wij wisten, gehoord de discussies in het parlement en in de kringen van veteranen, dat zo'n persbericht een groot aantal informatiestromen op gang zou brengen. Daarom hebben wij een telefoonnummer opengesteld om de vragen die op ons zouden afkomen naar behoren te kunnen beantwoorden. Nimmer heeft de regering verzwegen dat er een wettelijke regeling in de maak is. Nee, bij alle informatie die gevraagd wordt, wordt als antwoord gegeven dat de regering op dit moment nog niets kan doen omdat er een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer moet worden aangeboden, wat nadat het de Raad van State is gepasseerd, ook zo snel mogelijk zal gebeuren. Met andere woorden: de Tweede Kamer kan op hopelijk korte termijn een wetsvoorstel verwachten.

De heer Hendriks zei dat de stichting Veteranenplatform een aantal initiatieven heeft ontplooid. Ik meen dat deze op het conto van het Veteranenplatform moeten worden geschreven, die overigens buitengewoon gelukkig is met deze regeling. Het ministerie treedt op geen enkele wijze in de bevoegdheden van het Veteranenplatform, een autonome stichting. Er worden op dit moment nog geen aanvraagformulieren verstrekt. Alles bevindt zich op dit moment nog in het stadium van informatieverstrekking.

De heer Hendriks vroeg verder of de regering ertoe bereid is in het wetsvoorstel het beginsel van gelijke behandeling toe te passen. Hij weet dat wij spreken over een beperkte categorie, met een diensttijd van twee tot vijf jaar. Ook weduwen die ten tijde van het verkrijgen van het recht met de militair getrouwd waren, komen in aanmerking voor deze uitkering. Als het wetsvoorstel in deze Kamer aan de orde komt, vernemen wij graag op welke wijze hieraan uitvoering moet worden gegeven en of er toevoegingen nodig zijn.

Uiteraard zijn wij ertoe bereid – en waarschijnlijk helpt dit korte debat er enigszins aan mee – om de berichtgeving in die zin uit te breiden, dat wij mededeling doen van het feit dat met de aanmaak van vragenformulieren in ieder geval wordt gewacht totdat het parlement het wetsvoorstel heeft goedgekeurd.

De voorzitter:

Mag ik even uw aandacht? Het is mij niet helemaal duidelijk waar het geroezemoes vandaan komt, uit de zaal of van de tribune. Vanuit de zaal mag, maar is het niet gewenst; vanaf de tribune mag niet.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden op mijn vragen.

Ik ben de staatssecretaris zeer erkentelijk voor zijn toezegging, dat hij de berichtgeving zal aanpassen en zal wachten met de aanmaak van het vragenformulier totdat de wet is goedgekeurd door het parlement. Dat is heel belangrijk, want er is veel commotie onder de veteranen en de weduwen. Dat wordt blijkbaar niet voldoende opgepakt door mijn medeleden, gelet op hun geroezemoes. Ik betreur dat in hoge mate. Het gaat hier om een ernstige zaak. De weduwen worden weer in moeilijkheden gebracht. Dat willen wij niet en naar mijn mening ook de staatssecretaris niet.

De staatssecretaris stelde duidelijk dat er een regeling komt voor veteranen die langer dan twee jaar en korter dan vijf jaar dienst hebben verricht. Is de staatssecretaris van plan dit zo te laten? Veteranen zijn immers veel langer dienstplichtig dan de drie jaar waarover de staatssecretaris spreekt. Zij zijn dienst- en oproepplichtig van 18 jaar tot en met 35 jaar. Enige bijsturing is derhalve wenselijk. Is de staatssecretaris bereid dit nader te onderzoeken?

Voorzitter! Ik hecht grote waarde aan een gelijke behandeling van zowel alle veteranen als hun weduwen. Het kan toch niet zo zijn dat wanneer veteranen na hun terugkomst uit Indië getrouwd zijn, deze weduwen niet in aanmerking kunnen komen voor hetgeen de regering financieel wenst te regelen? Nogmaals, ik pleit voor deze weduwen. Het zijn er helaas te veel! Het gaat om duizenden. Die hebben de ziekte-ellende van hun geliefden – men noemt dit onder andere tropenkolder – mee moeten maken. Ik vraag de staatssecretaris met klem daarmee rekening te houden. Het is heel ernstig wat er op dit moment bij deze weduwen gebeurt. Wonden worden opengereten door een voorgestelde overheidsregeling, wat naar mijn mening niet goed is.

Voorzitter! Ik wacht met belangstelling de reactie van de staatssecretaris af.

Staatssecretaris Gmelich Meijling:

Voorzitter! Ik wil de heer Hendriks eraan herinneren dat wij bezig zijn uitvoering te geven aan een motie die in deze Kamer is aangenomen. Die motie spreekt over een bepaalde categorie, namelijk over veteranen die langer dan twee jaar en korter dan vijf jaar als dienstplichtigen hebben gediend. Dat strekt zich overigens uit over een langere periode dan alleen de tijd in Indië. De regering is niet van plan – en ik dacht ook de Kamer niet – om, nu de zaak eindelijk rond is, die categorie nog eens ter discussie te stellen en uit te gaan breiden.

In het bulletin van de Rijksvoorlichtingsdienst is gesteld dat het het voornemen van de regering is – daarover zullen wij nog met de Kamer spreken – om de weduwe die ten tijde van recht verkrijgen met de militair was gehuwd, ook voor de uitkering in aanmerking te laten komen. Als de Kamer vindt dat die groep moet worden uitgebreid, kunnen wij daarover van gedachten wisselen wanneer wij met elkaar spreken over het desbetreffende wetsvoorstel. Ik kan de Kamer dan ook de consequenties daarvan aangeven. Dat is naar mijn mening het moment om deze discussie met de Kamer te voeren.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris geeft aan dat het wetsvoorstel inzake de ƒ 1000-regeling eraan komt. Nu wacht de Kamer al sinds het aannemen van de motie, juni 1995, op dit wetsvoorstel. Het lijkt mijn fractie toch alleszins de moeite waard om er haast mee te maken. Kennelijk is nog geen datum beschikbaar waarop de Kamer over de inhoud ervan kan spreken. Ik zou graag van de staatssecretaris vernemen wanneer hij verwacht dat het wetsvoorstel op de agenda van de Kamer kan worden geplaatst.

Mijn tweede vraag betreft de commotie vanwege de berichtgeving die almaar verschijnt over de ter beschikking komende bedragen. Bij die commotie bereiken mij geluiden dat er veel knelpunten zijn betreffende de compensatieregeling motorrijtuigenbelasting oorlogsgetroffenen. Ik vraag de staatssecretaris om de Kamer schriftelijk te informeren over de knelpunten op dat punt.

Staatssecretaris Gmelich Meijling:

Voorzitter! Ik heb al eerder in de Kamer met mevrouw Van Ardenne van gedachten gewisseld over de termijn. Ik heb gezegd dat het mij bijzonder spijt dat het allemaal zo lang heeft geduurd. Ik heb toen gezegd – ik zeg het nog een keer – dat er interdepartementaal overleg voor nodig was. Bepaalde groepen moeten op een gelijkwaardige manier worden behandeld en er zijn categorieën bijgekomen. Het eind is nu hopelijk in zicht. Het hangt af van de behandeling door de Raad van State, die het wetsvoorstel moet toetsen. Als dat is gebeurd, hoop ik dat de Kamer het zo spoedig mogelijk wil behandelen, opdat wij uiteindelijk daar terechtkomen waar wij beiden willen terechtkomen.

Uit de berichtgeving is duidelijk geworden dat de ƒ 1000 nu netto is. Alles wat te maken zou kunnen hebben met de belastingproblematiek – ik weet niet zeker of de motorrijtuigenbelasting er ook onder valt, maar ik kan mij nauwelijks voorstellen dat dit niet het geval is – wordt door ons in één keer afgekocht, doordat wij een aantal miljoenen beschikbaar stellen. Die hoeven dan niet te worden opgebracht door degenen die de uitkering zullen krijgen. Het heeft te maken met de motorrijtuigenbelasting, de huursubsidie en nog wat andere knelpunten. Wij hopen dat wij door het bedrag netto te maken van dat probleem af zullen zijn. Ik zeg gaarne toe dat wij de Kamer daarover schriftelijk zullen informeren.

De heer Van Waning (D66):

Voorzitter! Ik heb een korte vraag aan de heer Hendriks. Hij heeft toch ook de motie-Zijlstra c.s. ondertekend?

Ik heb nog een korte vraag ter bevestiging aan de staatssecretaris. Is het niet zo dat het Veteranenplatform, met 165.000 leden in de 35 afdelingen die de veteranen in al hun geledingen vertegenwoordigen, zich zeer tevreden en erkentelijk heeft getoond voor deze erkenningsuitkering?

Staatssecretaris Gmelich Meijling:

Voorzitter! Het antwoord is "ja". Het Veteranenplatform heeft ons een brief geschreven en een afschrift daarvan aan de Kamer gestuurd dat men zeer content is met de wijze waarop deze zaak is afgehandeld.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Ik wil met grote interesse antwoorden op de twee vragen die collega Van Waning heeft gesteld, te beginnen met zijn tweede vraag. Ik wil duidelijk stellen dat ik hier in deze Kamer volksvertegenwoordiger ben, dat het Veteranenplatform een heel eigen traject volgt en dat mij berichten over dat traject hebben bereikt; de heer Van Waning denkelijk ook, anders betreur ik dat in hoge mate. Op grond daarvan heb ik mijn vragen mede geconcipieerd, dus ik hoop dat het Veteranenplatform duidelijk mijn vragen heeft opgenomen en dat dit alsnog tot een correctie van het standpunt van het platform zal leiden.

Dan de eerste vraag van collega Van Waning. Ik heb destijds, juni 1995, inderdaad de motie via algemene stemmen gesteund. Ik heb mij eerlijk gezegd de zwaarte van de diensttermijn niet gerealiseerd. Plenair heb ik inmiddels duidelijk gemaakt waarom deze termijn herziening behoeft. Ik hoop dat collega Zijlstra goed meegeluisterd heeft. Ik waardeer de wijze waarop hij de motie heeft geconcipieerd en laten ondersteunen en ik hoop dat wij een uitbreiding kunnen krijgen. Nogmaals, dit deel van zijn motie is voor herziening vatbaar. Wij moeten het resultaat daarvan aan de staatssecretaris kunnen overhandigen.

Naar boven