Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs met betrekking tot de financiële gelijkstelling (24645).

(Zie vergadering van 26 september 1996.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Koekkoek (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil allereerst de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording, vorige week donderdag. Daar was toen niet volledig tijd voor, vanwege de afspraak van de Kamer dat wij om half zeven sluiten. Niettemin, dank. Ik heb haar graag gelegenheid gegeven om de bezwaren weg te nemen die de CDA-fractie tegen het wetsvoorstel had. Zij heeft die kans niet aangegrepen; dat is jammer. Het antwoord was teleurstellend. Ik denk dat wij ernaar moeten streven om ook in dit huis op overeenstemming gericht overleg te voeren. Ik vond dat daar vorige week donderdag te weinig van te merken was.

Ik wil beginnen met enkele punten die niet de hoofdzaak van dit wetsvoorstel betreffen, maar die toch van belang zijn. Dat is in de eerste plaats de aanvullingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om extra middelen aan scholen ter beschikking te stellen. De staatssecretaris heeft in dat verband gewezen op calamiteiten die zich kunnen voordoen en op het feit dat dan toch het college van B en W op korte termijn een voorziening moet kunnen treffen, die naderhand door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. Ik zou erop willen wijzen dat daarvoor de aanvullingsbevoegdheid eigenlijk niet nodig is, want het is mogelijk om in de verordening zelf, als die moet worden gemaakt, een voorziening op te nemen die ook voorziet in het geval dat zich calamiteiten voordoen en dat B en W dan middelen ter beschikking kunnen stellen. Daarvoor lijkt mij de aanvullingsbevoegdheid derhalve niet nodig.

Voorzitter! Dan wil ik iets zeggen over mijn amendement op stuk nr. 10, dat vraagt om een specificatie in de wet van de punten die in de verordening van de gemeenteraad geregeld moeten worden. De staatssecretaris heeft daarop gereageerd in een brief van 27 september, waarvan ik zojuist kennis heb kunnen nemen. Naar aanleiding van de discussie, vorige week, heb ik mijn amendement aangepast, in die zin dat niet alleen de huisvesting uitgesloten is – omdat daarvoor een afzonderlijke verordening moet worden gemaakt – maar ook de materiële vergoeding voor lichamelijke oefening, omdat daarvoor een afzonderlijke besluitvormingsprocedure geldt.

De staatssecretaris noemde vorige week ook de regeling voor de sociale vernieuwing en het onderwijsvoorrangsbeleid. Het spreekt vanzelf – omdat dit afzonderlijke regelingen zijn in de wet – dat die ook buiten de verordening vallen. Maar ik denk dat dit niet afzonderlijk bepaald hoeft te worden, omdat de regeling voor sociale vernieuwing en de regeling voor het onderwijsvoorrangsbeleid alleen maar in werking treden als er een overeenkomst is tussen de gemeente en het bevoegd gezag van de scholen; dat hoeft niet uitdrukkelijk uitgezonderd te worden. Maar de bedoeling moet duidelijk zijn dat de verordening alleen betrekking heeft op de zaken die genoemd zijn en geen betrekking kan hebben op de zaken die zijn uitgesloten. Daar vallen dus ook de specifieke regelingen voor sociale vernieuwing en onderwijsvoorrangsbeleid onder.

Voorzitter! Er is voorts het punt van de convenanten. Ik denk dat het goed is erop te wijzen dat er convenanten zullen blijven bestaan. Ik noemde zojuist al even de convenanten betreffende sociale vernieuwing en het onderwijsvoorrangsbeleid. Dat zijn wettelijk geregelde convenanten. Daarnaast blijft in dit wetsvoorstel ook artikel 105b, vierde lid, gehandhaafd; de staatssecretaris wijst daar ook op in haar brief. Dit wil zeggen dat de gemeenteraad met het bevoegd gezag van bijzondere scholen kan afspreken dat extra bijdragen aan het openbaar onderwijs buiten de overschrijdingsregeling vallen. Als hij dat anders zou willen, nodig ik de heer Cornielje uit om een amendement in te dienen. Ik heb daar echter geen behoefte aan, omdat het goed is dat die mogelijkheid erin blijft staan.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Ik vond dit ook een buitengewoon onheldere passage in de brief. In de tweede alinea staat namelijk dat ons amendement goed is en dat het altijd bij verordening moet dan wel dat de overschrijdingsregeling van toepassing is. In de volgende alinea staat echter dat er nog wel degelijk een mogelijkheid voor een convenant is. Zou het geen aanbeveling verdienen om gewoon één lijn daarin te trekken en dus ook deze mogelijkheid te schrappen?

De heer Koekkoek (CDA):

Ik denk het niet, want dan zouden we de Wet op het basisonderwijs veel breder moeten wijzigen. De sociale vernieuwing kent al een aparte regeling, waardoor er ook geld buiten de overschrijdingsregeling valt. Hetzelfde geldt voor de onderwijsvoorrangsgebieden. Nu wordt deze bepaling – artikel 105b, vierde lid – uitgebreid door niet alleen personele, maar ook materiële kosten daarin te betrekken. Het is goed dat deze mogelijkheid er is, omdat er daarmee een wettelijke grondslag is om de overschrijdingsregeling buiten werking te stellen. Voorzover de genoemde bepalingen niet van toepassing zijn, is uiteraard dit wetsvoorstel van toepassing. Je kunt een verordening maken om de overschrijdingsregeling buiten werking te stellen, maar stel je die niet vast, dan geldt de overschrijdingsregeling. Het is gecompliceerd maar desalniettemin helder.

De heer Cornielje (VVD):

Voor mij niet, maar ik zal er nog op terugkomen in tweede termijn!

De heer Koekkoek (CDA):

Ik hoop dat de staatssecretaris het nog helderder kan maken.

Voorzitter! De staatssecretaris heeft naar aanleiding van een amendement van de CDA-fractie opgemerkt dat er bij de overschrijdingsregeling toch ook geen evaluatie is geregeld. In 1993 heeft een evaluatie plaatsgevonden van de overschrijdingsregeling, waarin 73 gemeenten zijn onderzocht. KoekkoekDie evaluatie heeft geen volmaakt maar wel een heel behoorlijk beeld van de praktijk van de overschrijdingsregeling opgele verd. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de door mij gevraagde evaluatie op een dergelijke wijze zal worden uitgevoerd.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Waarom handhaaft de heer Koekkoek een periode van vier jaar, terwijl de overschrijdingsregeling sowieso een periode van vijf jaar kent?

De heer Koekkoek (CDA):

Die periode van vier jaar komt uit de standaardevaluatiebepaling. Mocht die termijn van vijf jaar voor alle gemeenten gelijklopen, dan heeft de staatssecretaris gelijk en zouden wij daarbij moeten aansluiten. Ik vraag mij echter af of dit het geval is. Als dat niet het geval is, maakt het natuurlijk niet zoveel uit, omdat in de ene gemeente de periode van vijf jaar eerder afloopt dan in de andere. Het amendement strekt ertoe om niet alleen per jaar maar ook nadat de wet een tijdje in uitvoering is een beeld te krijgen van de wijze waarop de gemeenten met hun nieuwe bevoegdheid omgaan.

Voorzitter! Ik kom terug op de hoofdpunten van het debat van de vorige week. In de eerste plaats heb ik de vraag gesteld wat het onderwijs er beter van wordt. Wie dekt de bestaande tekorten? Ik heb in dat verband het nog niet gepubliceerde advies van de normeringscommissie genoemd. De staatssecretaris heeft gezegd dat dit advies ons binnenkort zal bereiken, maar dat komt enigszins als mosterd na de maaltijd: na dit debat. Ik wil haar vragen of het citaat in Binnenlands Bestuur van 6 september juist is: "De normeringscommissie komt in haar advies uit op een jaarlijks tekort van ten minste 394 mln. De commissie geeft een lange opsomming van fouten en te lage inschattingen van het ministerie." Voor een goed begrip, dit betreft het voortgezet onderwijs.

Voorzitter! In een amendement heb ik gezegd dat als een gemeenteraad een verordening maakt, het goed zou zijn als die een voorziening bevat voor het geval de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt. Dat geldt dus alleen maar als er een verordening komt of moet komen. Als een gemeente ervoor kiest extra uitgaven te doen, moet er zo'n verordening komen, tenzij men voor de overschrijdingsregeling kiest. Als een verordening wordt vastgesteld, is het ook goed om een regeling te hebben voor het geval de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt. Ik leg dus niet allerlei nieuwe verplichtingen op. De gemeente blijft vrij om wel of niet extra uitgaven voor het onderwijs te doen in het kader van het lokaal onderwijsbeleid. Maar als de gemeente daarvoor kiest, zou het goed zijn dat een dergelijke voorziening voor de continuïteit van het onderwijsproces erin komt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Uw amendement spreekt mij aan, mijnheer Koekkoek. De staatssecretaris heeft in haar eerste termijn gezegd dat het hier gaat om aanvullend beleid, om extra geld dat van de zijde van de gemeente toegekend wordt aan scholen. Dat argument klonk niet onlogisch. Als het gaat om de continuïteit van het onderwijs, gaat het ten principale om het voortbestaan van een school. Bedoelt u met uw amendement dat de gemeente financieel moet inspringen als een school failliet dreigt te gaan, of heeft u een andere situatie op het oog? Ik vraag dit om uw amendement goed te kunnen positioneren.

De heer Koekkoek (CDA):

Het amendement strekt ertoe dat de gemeenteraad een regeling maakt voor deze situatie. Nogmaals, het speelt alleen in het geval er een verordening komt. Dat betekent niet dat de gemeente dan móét bijspringen. Dat moet zij alleen als er een regeling is getroffen. De mate waarin wordt bijgesprongen wordt overgelaten aan de gemeente. Als er een verordening komt, moet de gemeente daarvoor een regeling treffen. Dat staat in mijn amendement. Hoe royaal die regeling is, daarin heeft de gemeente weer een bepaalde vrijheid. De gemeenteraad bepaalt welke middelen er beschikbaar zullen worden gesteld.

Voorzitter! Een tweede hoofdpunt van dit debat betreft de waarborg die artikel 23 van de Grondwet geeft. Ik heb in eerste termijn reeds gezegd dat artikel 23 van de Grondwet verlangt dat de wet de hoofdregels geeft, de vrijheid van richting in acht neemt en de financiële gelijkstelling waarborgt. Uiteraard moet de wet waarborgen dat dit ook op gemeentelijk niveau gebeurt.

Het wetsvoorstel kent de gemeenteraad een belangrijke nieuwe bevoegdheid toe. Het is een punt van discussie geweest, maar ik hecht eraan dit nogmaals te memoreren. De verordening zet de overschrijdingsregeling opzij. Dat is méér dan een verfijning van een bestaande bevoegdheid. Op dit moment is er een autonome bevoegdheid om wel of niet extra middelen toe te kennen. Nu wordt het een vorm van medebewind. Als er extra uitgaven worden gedaan en de gemeente heeft de openbare scholen op afstand of als er geen openbare scholen zijn, móét er een verordening zijn die aan bepaalde eisen moet voldoen. Dat is een vorm van medebewind. In dat opzicht is er dus sprake van een nieuwe bevoegdheid.

Voorzitter! Bij vrijheid van richting en bij financiële gelijkstelling hoort een rechtsbescherming die de risico's van decentralisatie opvangt. In het Schevenings overleg is daarom gesproken van gelijkwaardige rechtsbescherming. Dat heeft geleid tot een algemeen model van rechtsbescherming dat bij alle nieuwe gedecentraliseerde bevoegdheden aan de orde zou zijn, zo staat het in het Schevenings akkoord. Het algemene rechtsbeschermingsmodel houdt in: op overeenstemming gericht overleg. De heer Cornielje heeft vorige week gevraagd wat op overeenstemming gericht overleg nou is. Dat is geen plichtmatig overleg; het is een inspanningsverplichting van beide kanten, gemeenteraad en schoolbesturen, om eruit te komen. Nadat dit op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden, beslist uiteindelijk de gemeenteraad.

De heer De Cloe (PvdA):

In welk juridisch kader moet je dat op overeenstemming gericht overleg plaatsen? Kunnen daar consequenties aan verbonden zijn voor een van de betrokkenen?

De heer Koekkoek (CDA):

Als er geen behoorlijk op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden, kan de verordening aangevochten worden bij de rechter. Dan voldoet de verordening namelijk niet aan die procedurele eis. Dat is daarvan dus minimaal een gevolg. Het blijft een procedurele eis – dat is niet anders – maar nu al komen er klachten binnen dat dit overleg hapsnap en weinig zorgvuldig plaatsvindt. En dat is niet de bedoeling van dat op overeenstemming gericht overleg.

De heer De Cloe (PvdA):

Kunt u kenbaar maken waar die klachten binnenkomen?

De heer Koekkoek (CDA):

Zij stonden in Binnenlands Bestuur van afgelopen week. Daar verwijs ik dan ook naar.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! De heer Koekkoek sprak zo-even over het algemene rechtsbeschermingsmodel dat overeengekomen was. Ik heb vorige week echter al gewezen op paragraaf 5.1.1, waarin een uitwerking wordt geboden op het punt van de materiële financiële gelijkstelling. Ik heb de passage die betrekking heeft op het overeengekomen rechtsmodel, zelfs letterlijk voorgelezen. En dat is toch iets anders dan het algemene rechtsbeschermingsmodel. Er staat namelijk heel specifiek dat met het oog op de materiële financiële gelijkstelling is afgesproken dat tegen verordeningen van een gemeente, als hier aan de orde, en tegen besluiten op basis van een verordening een beroep op de administratieve rechter open moet staan.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Dat citaat is mij bekend. Dat spreekt ook vanzelf; ik zou daar ook op zijn teruggekomen. Het een sluit het ander echter niet uit.

De heer Cornielje (VVD):

Het een sluit het ander wel uit. Er is een algemeen rechtsbeschermingsmodel overeengekomen voor tal van onderwerpen, zoals het achterstandenbeleid. Huisvesting viel echter niet onder het akkoord. Wat de materiële financiële gelijkstelling betreft, is in het overleg een andere keuze gemaakt. Nu behoeven wij de resultaten van dat akkoord niet te volgen, maar je doet daar wel onrecht aan als je er de conclusie uit trekt dat het algemene model gevolgd zou moeten worden. Dat is namelijk niet het geval.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Het akkoord is niet het toppunt van duidelijkheid, om het zo maar te zeggen. Aan de ene kant is er gezegd: een algemeen rechtsbeschermingsmodel voor nieuwe bevoegdheden van de gemeenteraad. Ik heb gezegd dat dit een nieuwe bevoegdheid van de gemeenteraad is.

De heer Cornielje (VVD):

Gedecentraliseerde bevoegdheden.

De heer Koekkoek (CDA):

Laten wij daar nu niet over twisten en dit even als uitgangspunt nemen. Een algemeen rechtsbeschermingsmodel wordt algemeen, dus in alle gevallen, toegepast. Ik ken natuurlijk ook de passage die hier in verband met de rechtsbescherming wordt genoemd. Wij behoeven dit niet over te doen, maar ik geef wel toe dat het beter ware geweest als daar een zinsnede als "onverminderd het algemene rechtsbeschermingsmodel" aan was toegevoegd. Is het echter uitdrukkelijk de bedoeling geweest om dat algemene rechtsbeschermingsmodel uit te sluiten? Daar blijkt niets van, temeer niet omdat het een het ander niet uitsluit. De Onderwijsraad wordt gezien als bestuursorgaan. Het is volstrekt normaal dat er een beroep is op een bestuursorgaan. Dat bestuursorgaan zou in dit geval alleen maar oordelen over constitutionele kwesties, vrijheid van richting, financiële gelijkstelling en ook vrijheid van inrichting. Vervolgens is een beroep op de rechtbank mogelijk. Hier spreekt het blauwe boekje uitdrukkelijk wel over. Dat spreekt namelijk over het beroep op de rechtbank tegen de verordening en tegen uitvoeringsbeslissingen. Nogmaals, het een sluit het ander helemaal niet uit. Het is namelijk geen enkel probleem. Het zou anders zijn als de Onderwijsraad een onafhankelijke rechter zou zijn. Dan zou sprake zijn van tegenstrijdige verklaringen. Dat is nu niet het geval, want aan de ene kant kan het algemene rechtsbeschermingsmodel van toepassing zijn. Nadat de Onderwijsraad in administratief beroep – zo wordt dat opgevat – heeft beslist, is aan de andere kant, in afwijking van het algemene model, een beroep op de rechtbank tegen verordeningen mogelijk. Het een sluit het ander dus bepaald niet uit.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Ik ben van mening dat collega Koekkoek de interpretatieruimte op dit punt buitengewoon oprekt. Ik deel zijn visie dan ook niet.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik bestrijd dat sprake is van oprekken. Als een akkoord niet volstrekt helder is – dat blijkt uit de discussie hier – dan moet je uitgaan van een redelijke interpretatie. Ik heb die gegeven en ik geef haar graag voor een betere. Die redelijke interpretatie is dat er een algemeen rechtsbeschermingsmodel is en dat sprake kan zijn van specifieke bepalingen bij afzonderlijke onderwerpen. In die zin is het beroep tegen een verordening een specifieke bepaling, want dit wijkt af van de huidige Algemene wet bestuursrecht, die een beroep tegen verordeningen nog niet kent.

Ik wijs er overigens op dat wat collega Schutte, ik en anderen hebben bepleit, niet het algemene rechtsbeschermingsmodel van Scheveningen is. Wij hebben heel veel water bij de wijn gedaan door een deel van het algemene rechtsbeschermingsmodel te laten vallen en door genoegen te nemen met een adviesrol van de Onderwijsraad. De Kamer moet dat zien als een aanmerkelijke stap terug, met het oog op het op overeenstemming gericht overleg dat de Kamer met de regering voert.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Dan kan de CDA-fractie met terugwerkende kracht nog voor het wetsvoorstel over de huisvesting zijn.

De heer Koekkoek (CDA):

De CDA-fractie had nog andere redenen om tegen dat wetsvoorstel te stemmen. Zoals de heer De Cloe zich zal herinneren, heeft de CDA-fractie het amendement van de heer Schutte terzake gesteund en medeondertekend. Ik sluit overigens niet uit, als wij het over rechtsbescherming hebben, dat mijn fractie voor een nieuwe afweging komt te staan bij dit wetsvoorstel, want de rechtsbescherming speelt een cruciale rol. Vandaar dat ik daar zoveel aandacht aan schenk.

Wat betreft de adviesrol van de Onderwijsraad herinner ik aan wat op pagina 28 van de onderwijsbegroting voor 1997 staat. Daar wordt in algemene termen gesproken over een adviesrol van de Onderwijsraad in het kader van lokaal onderwijsbeleid, niet geclausuleerd. Het gaat hier om lokaal onderwijsbeleid en om een verordening, waarbij een adviesrol van de Onderwijsraad uiterst zinvol zou zijn.

Ten slotte doe ik zowel een beroep op de regering, op de staatssecretaris, als op de fracties om op dit punt tot overeenstemming te komen en dit wetsvoorstel een zo breed mogelijk draagvlak te geven. De heer Cornielje heeft er in eerste termijn ook in die zin over gesproken. Het was ook zijn streven om een breed draagvlak te realiseren. Ik zou zeggen: houd rekening met een minderheid in de Kamer. Wij zijn ons bewust van die positie. Dat is in het belang van de schoolvrede.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording en voor de nadere brief die de Kamer heeft gekregen, ter toelichting op een aantal vragen.

Ik ga even terug naar het oorspronkelijke voorstel. Dat bevatte een drietal wetsvoorstellen, betrekking hebbend op de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs, de materiële financiële gelijkstelling en de samenwerkingsschool. Ik ben nog steeds blij dat wij deze drie onderwerpen apart kunnen bespreken. Een belangrijke kwestie als de materiële financiële gelijkstelling vraagt op zichzelf al veel tijd, omdat deze een heleboel principiële kanten heeft. Het is nu ook mogelijk om die te bespreken. Ik ben er dus erkentelijk voor dat deze wetsvoorstellen apart naar de Kamer zijn gestuurd.

Dan kom ik te spreken over het convenant. Ik heb zo-even al bij interruptie gezegd dat ik de brief die wij gisteren van de staatssecretaris hebben ontvangen, enerzijds heel duidelijk vind. Zij zegt dat het amendement op stuk nr. 9 aangeeft dat je zaken óf onder de verordening óf onder de overschrijdingsregeling kunt laten vallen. Echter, in de volgende alinea die handelt over artikel 105, vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs wordt het convenant toch weer mogelijk gemaakt, maar dan alleen voor dit artikel. Aangezien de tijd mij heeft ontbroken om er lang speurwerk naar te doen, vraag ik de staatssecretaris wat dan precies onder artikel 105, vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs valt, op basis waarvan de uitzondering gemaakt moet kunnen worden. Ik ben het met collega Koekkoek eens dat op het moment waarop voor zaken zoals sociale vernieuwing of OALT een eigen regeling geldt, er afgeweken wordt van de overschrijdingsregeling. Vraag blijft wat er precies onder het zo-even genoemde artikel valt, hetgeen zou rechtvaardigen dat je het bij convenant regelt. Als daar geen goede reden voor is, overweeg ik mijn amendement op stuk nr. 9 aan te scherpen, omdat het naar mijn mening vanuit de rechtszekerheid voor instellingen van belang is dat er altijd een verordening ligt waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Wat betreft de nevenvestigingen moet ik vaststellen dat het niet mogelijk is een zodanige regeling te bedenken dat er altijd sprake is van gelijke behandeling onder gelijke omstandigheden. Ik verwijs naar het voorbeeld van een hoofdvestiging in een stad met nevenvestigingen in de ommelanden. De enige manier waarop die gelijke behandeling tot stand kan komen, is dat het bestuur van de stad en de besturen van de plattelandsgemeenten oog hebben voor deze problematiek en daarover afspraken maken. Dat is niet iets wat je in de wet kunt neerleggen, maar je kunt het probleem op de zo-even aangegeven manier wel oplossen. Het is natuurlijk in het belang van de betrokken gemeenten dat zoveel mogelijk onderwijsinstellingen op gelijke wijze behandeld worden, maar garanties kun je niet in de wet vastleggen, zo heb ik begrepen.

Vervolgens kom ik te spreken over de kosten administratie, beheer en bestuur. Ze blijven buiten de overschrijdingsregeling, dus ook buiten de verordening materiële financiële gelijkstelling. Dat was de stelling van de staatssecretaris. De terechte vraag van collega Schutte is waar dat dan staat. Ook de brief die wij gisteren van de staatssecretaris ontvangen hebben, biedt op dit punt naar mijn mening geen duidelijkheid. Is het niet zo dat indien gekozen wordt voor vermogensrechtelijke scheiding, dus een stichting in het kader van verzelfstandiging van het openbaar onderwijs of een openbare rechtspersoon, extra uitgaven bovenop de Londo-vergoeding wel traceerbaar zijn waar het gaat om kosten voor administratie, beheer en bestuur? Men krijgt de Londo-vergoeding. Als men als gemeente daarbovenop nog extra geld moet geven aan de verzelfstandigde school die vermogensrechtelijk op afstand staat, is het naar mijn overtuiging heel wel mogelijk om dat boven tafel te krijgen. Dan zou het ook gewoon onder die verordening moeten kunnen vallen. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat wanneer je niet tot verzelfstandiging overgaat, het heel moeilijk is die kosten eruit te halen. Dan zou je ze ook buiten de overschrijdingsregeling moeten houden.

Collega Schutte heeft gesproken over de lex specialis. Alles wat je geregeld hebt bij afzonderlijke, speciale wet valt niet onder deze regeling. Zou de staatssecretaris nog wat duidelijker kunnen maken wat dan wel onder deze regeling zou kunnen komen te vallen? Kan zij een aantal voorbeelden noemen, eventueel in combinatie met artikel 105, vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs?

Ten aanzien van de rechtsbescherming hebben wij een duidelijke lijn gekozen. Wij sluiten aan bij paragraaf 5.1.1 van het Schevenings akkoord. Wij doen dat in navolging van de regering. Een verdere aanscherping vinden wij niet noodzakelijk. Ik wil de staatssecretaris nog wel op het volgende wijzen. Wij spreken bij de decentralisatie van de huisvesting over op overeenstemming gericht overleg en een adviesbevoegdheid van de Onderwijsraad. Wij krijgen straks een wetsvoorstel OALT, dat een bepaalde regeling kent. Wij hebben vorige week het verslag over het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid ingediend. Zo is er een aantal taken waarbij er een verschillende rol is voor de gemeenten. Dit is volgens mij buitengewoon moeilijk voor een gemeentebestuur bij het organiseren van een overleg. Bij het ene onderwerp moet je op overeenstemming gericht overleg voeren en bij het andere onderwerp hoeft dat niet. Bij het ene onderwerp is er een adviesbevoegdheid van de Onderwijsraad en bij het andere onderwerp niet. Dat is op dit moment allemaal goed te verklaren, maar de vraag is of dat op termijn houdbaar is. Praktisch geredeneerd, zullen bij zo'n overleg al die onderwerpen op één middag of in één overleg geagendeerd worden en hierover zullen afspraken worden gemaakt. Ik vraag de visie van de staatssecretaris hierop.

Nogmaals, op dit moment kunnen wij instemmen met de rechtsbeschermingsregeling zoals afgesproken in het Schevenings akkoord en de interpretatie die wij daaraan geven. Deze verschilt van die van collega Koekkoek. Ik zou graag van de staatssecretaris vernemen hoe zij aankijkt tegen de samenhang die er uiteindelijk zal moeten zijn op dit terrein.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Bepleit de heer Cornielje of geeft hij de staatssecretaris in overweging om zo'n totale agenda, door het lokaal bestuur door te exerceren met de bevoegde gezagen, zich te laten voltrekken in een overleg dat op overeenstemming is gericht? Je krijgt dan een zekere uniformiteit, nog los van de formele rechtsbescherming.

De heer Cornielje (VVD):

Daarom heb ik vorige week ook gevraagd: wat wordt er nu bedoeld met op overeenstemming gericht overleg? Dit krijgt nu een zekere betekenis. Collega De Cloe vroeg zojuist ook al wat de juridische inkadering van dat begrip is. Wij zullen er dan over na moeten denken hoe we dat moeten doen, maar ook nadat we ervaring hebben opgedaan met dat overleg. Dat gaat nu dus gebeuren. Men spreekt nu over de huisvestingsverordening. Collega Koekkoek sprak er net over dat er slechte ervaringen waren. Ik ben overigens heel benieuwd of dat zo is. We moeten na verloop van tijd natuurlijk kijken tegen welke knelpunten we aanlopen. Misschien blijken de zaken die ik nu vaststel, helemaal geen knelpunt te zijn en zijn er tal van onderwerpen waarover je een op overeenstemming gericht overleg voert en waar de Onderwijsraad een adviesbevoegdheid heeft. En misschien is er één onderwerp, namelijk de materiële financiële gelijkstelling waarbij het op overeenstemming gericht overleg niet geldt, en is dat in de praktijk geen probleem. Als het geen probleem is, behoeven wij het ook niet aan te passen. Maar misschien blijkt het wel een probleem te zijn. De staatssecretaris heeft toegezegd om goed te kijken naar de uitvoering van deze regeling en de Kamer daar ook over te rapporteren. Wij kunnen daar in dat geval dan jaarlijks bij de behandeling van de onderwijsbegroting opmerkingen over maken en kijken of dit tot problemen leidt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ken de heer Cornielje na twee of drie debatten als de man van het overleg. Bij het vorige debat toen het ging over de huisvesting, was hij voor enige vorm van overleg. Hij heeft het amendement van de heer Schutte in dat verband ook gesteund. Ik neem aan dat hij geen problemen heeft met het overleg zelf. Heeft hij problemen met het op overeenstemming gericht overleg? Vindt hij dat segment van het amendement problematisch?

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Ik heb geen problemen met overleg. Maar wat is nu de juridische betekenis van "op overeenstemming gericht overleg"? Dat moet nog vorm krijgen. Dat gaat nu allemaal gebeuren. Wij moeten daar ervaring mee opdoen. Naar mijn mening moet overleg altijd gericht zijn op het verkrijgen van overeenstemming. Anders hoef je niet te overleggen. Dan ga je gewoon je eigen gang en houd je verder geen rekening met andere opvattingen. De intentie moet dus op zijn minst zijn om tot elkaar te komen. Wij hebben daarom bij de decentralisatie van de huisvesting ook ingestemd met een amendement dat collega Schutte en anderen hebben ingebracht in het wetsvoorstel. De tegenprestatie die daarvoor geleverd is – maar ik zal dat niet voortdurend inwrijven – is dat de kleine christelijke partijen voor het wetsvoorstel hebben gestemd. Wij, de VVD-fractie, vonden het wat waard om die steun te krijgen. Juist omdat het een unieke zaak was, namelijk decentralisatie van regelgevende bevoegdheid aan een lagere overheid, vonden wij het van belang om de steun te krijgen van zoveel mogelijk fracties. Wij hebben het betreurd dat de CDA-fractie, ondanks aanvaarding van het amendement waaronder de handtekening van collega Van de Camp stond, niet voor het wetsvoorstel heeft gestemd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat begrijp ik. Wij willen allen dat op gemeentelijk niveau geen problemen ontstaan. Het is ook goed dat er een maatschappelijk draagvlak is. Tevens is het van belang dat het bijzonder onderwijs zich niet gebruuskeerd voelt. Het gaat erom dat een oneigenlijk element in de overschrijdingsregeling terzijde wordt gelegd, terwijl het voor het overige om gelijke behandeling gaat. Ook al heeft het overleg juridisch gezien geen betekenis, kan ik mij voorstellen dat het wordt gesteund.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb er op zichzelf niet zoveel problemen mee, want ik ga ervan uit dat ieder overleg op overeenstemming is gericht. Als dat overleg echter nu in de wet wordt vastgelegd, kan ik niet overzien waar dat toe leidt. Leidt het tot procedures? Het is en blijft een decentrale overschrijdingsregeling. Voor de huisvesting was er een rijksregeling, die gedecentraliseerd is naar de gemeenten, waarbij de garanties die het Rijk kon bieden, ook op gemeentelijk niveau moesten worden gegeven. Het betreft hier een verfijning van een autonome gemeentelijke bevoegdheid, waardoor een doelmatiger besteding van middelen mogelijk is. Een toegespitste besteding van middelen is ook gunstig voor het bijzonder onderwijs. Als een bijzondere school in een bepaalde omstandigheid verkeert en voldoet aan de in de verordening genoemde criteria, wordt nu een extra uitkering mogelijk. Dat is nu nog niet het geval. Deze wettelijke regeling is dus ook voor het bijzonder onderwijs een verbetering en dat moet ook meetellen voor degenen die hechten aan het rechtsbeschermingsmodel.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! De heer Cornielje zei zo treffend dat het de VVD wat waard was dat de christelijke partijen voor het wetsvoorstel inzake decentralisatie huisvesting zouden stemmen. Is de heer Cornielje zich bewust van de prijs die de VVD en anderen daarvoor hebben betaald?

De heer Cornielje (VVD):

Zeker, voor wat, hoort wat, dat is juist. Ik vond het een historisch moment. Wat 70 jaar lang niet bespreekbaar was, namelijk decentralisatie van regelgevende bevoegdheid naar de gemeenten, zou mogelijk worden met steun van christelijke partijen, die altijd pal hebben gestaan voor het bijzonder onderwijs, maar ook voor artikel 23 van de Grondwet. Zij hebben daarmee tevens uitgesproken dat een goede interpretatie van artikel 23 van de Grondwet is gegeven. Ik had het niet zo in willen wrijven, maar ik vind dat wij met deze regeling binnen artikel 23 van de Grondwet blijven. Dat is goed. De wetsvoorstellen die nog komen, moeten daar ook heel secuur op worden getoetst.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Moeten de gemeenten een prijs betalen die wij in dit huis allang niet meer bereid zijn te betalen? Gemeenten worden opgezadeld met een adviesverplichting – dat moet worden gevraagd als één schoolbestuur een verzoekt daartoe doet – terwijl wij onszelf net van dat juk hebben bevrijd. Zelfs de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid hoeft niet meer om advies gevraagd te worden.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb na de behandeling van het wetsvoorstel niet alleen met de VNG maar ook met individuele gemeentebesturen gesproken. Daartussen kan wel eens een klein verschil zitten. Uiteindelijk was ook de VNG, die hier aanvankelijk nogal negatief tegenover stond, blij dat de voorziening toch in de wet was opgenomen, namelijk omdat deze op lokaal niveau het overleg in belangrijke mate versoepelt. Zij is een smeermiddel geworden om tot overeenstemming te komen op gemeentelijk niveau. Dat komt uiteindelijk het lokaal onderwijsbeleid ten goede. Het gaat immers om het aanpakken van het achterstandenbeleid, het cultuurbeleid, OALT. Voor dat soort zaken moet je de basis leggen. In deze wet betreffende de huisvesting hebben wij voor een goede handelwijze gekozen. Ik vond het jammer, hoewel ik het mevrouw Lambrechts niet kwalijk neem, dat zij tegen het amendement heeft gestemd. Zij was daarin heel principieel, maar zij heeft, historisch gezien, net de boot gemist.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Het smeermiddel waarover de heer Cornielje spreekt, zou wel eens het lontje voor een stadsguerrilla kunnen zijn. Hij moet daar Binnenlands Bestuur van deze week maar eens op nalezen.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb het nog niet gelezen. Ik zal dat zeker doen.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De heer Cornielje geeft een perfecte argumentatie om diezelfde voorziening ook in dit wetsvoorstel op te nemen. Mijn vraag is echter de volgende.

De heer Cornielje zegt dat overleg altijd gericht is op overeenstemming. Die formule is natuurlijk geen loze formule. Het voeren van overleg kan inhouden het uitwisselen van standpunten, maar is niet noodzakelijkerwijze gericht op overeenstemming. Dat is uitdrukkelijk wel de bedoeling die in het wetsvoorstel decentralisatie huisvesting is aanvaard, namelijk dat geprobeerd wordt overeenstemming te bereiken. Als blijkt dat dit niet het geval is, heeft men de procedure niet zorgvuldige gevolgd. Is hij het met mij eens dat er toch een verschil is tussen overleg en op overeenstemming gericht overleg?

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat als ik overleg zou voeren en gemeentebestuurder zou zijn, overleg bedoeld is om tot overeenstemming te komen. Je gaat niet bij elkaar zitten om standpunten uit te wisselen en vervolgens ieder de eigen weg te gaan.

Ik heb zojuist ook gewezen op een essentieel verschil tussen de decentralisatie van de huisvesting PO/VO en eventueel van het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid en OALT. Dat betreft andere kwesties dan de materiële financiële gelijkstelling. Dat is al een gemeentelijke bevoegdheid. Daarover verschillen wij van mening. Daarom zien wij de noodzaak van het rechtsbeschermingsmodel niet.

Ik wil mevrouw Lambrechts echter een handreiking doen en ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Als in de praktijk blijkt dat men wel bereid is bij het achterstandenbeleid, bij het OALT en bij de huisvesting op overeenstemming gericht overleg te voeren, waarom zou men dat dan niet zijn bij de materiële financiële gelijkstelling? Welke consequenties zou dit hebben op termijn? Ik zeg speciaal op termijn en niet nu. Want op dit moment vind ik de regeling voldoende. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op deze vragen.

De heer Koekkoek (CDA):

De heer Cornielje legt de vinger heel goed op de plaats waar die hoort: het ontbreken van deze regeling in het huidige wetsvoorstel.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb in mijn eerste termijn een drietal argumenten genoemd waarom naar mijn mening deze regeling nu niet in dit wetsvoorstel behoeft te worden opgenomen. Het is geen nieuwe gedecentraliseerde bevoegdheid. In het Schevenings akkoord is bovendien een afspraak over deze zaak gemaakt. Wij volgen op dit punt het Schevenings akkoord.

De heer Koekkoek (CDA):

Mijn vraag is dan toch hoe belangrijk de heer Cornielje die verordening vindt. Ik heb de indruk dat hij haar heel belangrijk vindt. Hij wil de convenanten uit de wet halen. Hij wil zelfs nog verdergaan en afspraken om de overschrijdingsregeling niet toe te passen, ongedaan maken. Hij vindt de verordening dus heel belangrijk. Als zij zo belangrijk is, hoort daar een passende vorm van rechtsbescherming bij.

De heer Cornielje (VVD):

Het schrappen van het convenant uit het wetsvoorstel is een verbetering van de rechtsbescherming voor de scholen en schoolbesturen.

De heer Koekkoek noemt als tweede argument artikel 105, vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs. De reikwijdte daarvan kan ik niet overzien. Vandaar dat ik in mijn termijn heb gevraagd wat daar precies onder valt. De tijd om dat na te gaan, is daarvoor te kort geweest. Het lijkt mij logisch dat als je kiest voor verordening of voor de overschrijdingsregeling, je zoveel mogelijk die systematiek aanhoudt en niet op onderdelen toch weer convenanten mogelijk maakt. Misschien zijn er wel heel goede argumenten voor het toepassen van artikel 105, vierde lid. Die hoor ik dan graag.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik wil ook nog een vraag stellen aan de heer Cornielje. "Naïef" is misschien een verkeerd woord, maar ik meen dat hij een te optimistisch beeld heeft van wat op overeenstemming gericht overleg is; dit in reactie op de vorige interruptie. De heer Cornielje heeft aangegeven dat hij bij de behandeling van het decentralisatievoorstel zeer heeft gehecht aan een breed draagvlak. Hij gaf nog eens aan hoeveel hem dat waard was en ik denk dan ook dat de term "inwrijven" van zo-even dan ook niet aan de orde is. Ik denk wel dat hij nu een historische kans laat liggen om datzelfde principe in dit wetsvoorstel mede te accepteren. Hij heeft wel een aantal argumenten genoemd, maar die zijn volgens mij niet allemaal erg relevant.

Mijn vraag is nu de volgende. Is de heer Cornielje niet van mening dat, terwijl hij de vorige keer zo'n goede redenering heeft opgehangen en er overeenstemming is bereikt, hij dat hier eigenlijk ook zou moeten doen? Springt hij eigenlijk niet te nonchalant om met datgene wat er in het vorige wetsvoorstel bereikt is?

De heer Cornielje (VVD):

De vorige keer bij de behandeling van de decentralisatie huisvesting was het een historisch moment; dat ben ik nog steeds van mening. Met dit wetsvoorstel ligt het toch anders. Dit is een verfijning van een reeds bestaande mogelijkheid voor gemeenten.

Ik vind dat ook u hier een verantwoordelijkheid hebt. U hebt nu de mogelijkheid om de overschrijdingsregeling te verbeteren. Afgaande op de schriftelijke behandeling erkent iedere fractie in dit huis dat het wetsvoorstel zoals het voorligt een verbetering van de huidige overschrijdingsregeling is, omdat bijvoorbeeld een bijzondere school onder de nieuwe regeling voor extra middelen in aanmerking kan komen als ze voldoet aan de criteria die in de verordening zijn genoemd. Als u het wetsvoorstel afwijst, zegt u eigenlijk dat het bijzonder onderwijs dat geld maar niet moet kunnen krijgen. Daar wil ik u ook op aanspreken.

De positie is natuurlijk even anders en daarom is het lastig om dit soort parallellen te trekken. Het zijn verschillende situaties die je verschillend moet beoordelen. Ik heb aangegeven wat ons beoordelingskader was en ik ben tot de conclusie gekomen dat het niet noodzakelijk is om het te doen. Maar ik heb het voor de toekomst nog niet helemaal dichtgespijkerd, zoals blijkt uit de vraag die ik net aan de staatssecretaris gesteld heb.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voor de toekomst dus nog niet dichtgespijkerd, maar ik blijf bij mijn conclusie dat hier een historische kans blijft liggen.

De heer Cornielje (VVD):

Een historische kans. Decentralisatie van regelgevende bevoegdheid of een Kamerbrede steun voor een wetsvoorstel is toch wel van een iets andere orde, zal ik maar zeggen.

Voorzitter! Ik rond af. Eén belangrijke conclusie wil ik niet onvermeld laten, en die is dat nu eigenlijk alle fracties in dit huis kenbaar hebben gemaakt dat wij met de resultaten van het Schevenings akkoord op een wat meer ontspannen wijze om zullen moeten gaan. Alle fracties hebben dat erkend. Sommige fracties willen aanscherpingen op sommige punten, andere fracties willen andere accenten leggen en ik denk dat dat goed is. Het is goed dat in dit debat is gebleken dat het akkoord niet meer als een soort bijbel hoeft te worden gehanteerd, maar dat het meer een leidraad is die ons inspireert en waar wij een hoop wijze woorden uit kunnen halen.

De heer Koekkoek (CDA):

Richtinggevend, zo begrijp ik u.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb in de eerste termijn gesproken over inspiratie en die term is ook gebruikt bij het schrijven van het regeerakkoord. Het was zelfs zo duidelijk dat de letterlijke tekst ook in het wetsvoorstel terecht is gekomen.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord vorige week. Mijn fractie behoorde tot de fracties die niet op voorhand afwijzend stonden tegenover het wetsvoorstel. Wij hadden een aantal vragen over de uitwerking en op onderdelen problemen. Als het wetsvoorstel op een aantal punten wordt verbeterd, kan het een verbetering zijn voor het openbaar en het bijzonder onderwijs. Het gaat te ver om te zeggen dat het een verbetering is voor openbaar en bijzonder onderwijs. Dat hangt af van de toepassing in de praktijk. Je kunt ook zeggen dat het automatisme dat nu in de overschrijdingsregeling zit, onder omstandigheden in het voordeel van bepaalde scholen kan zijn die het eventueel kunnen missen als de nieuwe regeling wordt toegepast. Nogmaals, het kan een verbetering zijn. Het is dan ook de moeite waard ons in te zetten voor de totstandkoming van een regeling zoals nu is voorgesteld.

Ik heb een vraag gesteld over het kader waarin wij dit wetsvoorstel en een aantal wetsvoorstellen op onderwijsgebied moeten zien. Ik heb enkele citaten uit toelichtingen gegeven. Kun je het zien als een fase in een proces om hét onderwijsbeleid tot gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van Rijk en gemeenten te gaan maken, verdergaand dan wat wij weten uit de notitie Lokaal onderwijsbeleid? De staatssecretaris heeft geantwoord dat het in dit wetsvoorstel gaat om specifieke problemen op te kunnen lossen, waarvoor het Rijk geen vergoeding geeft. Dat is de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Ik wil haar daaraan houden, want ik geloof niet dat wij de weg moeten opgaan, waarbij door een reeks van wetsvoorstellen afbreuk wordt gedaan aan de hoofdlijnen die wij in de Grondwet terugvinden, namelijk dat het uiteindelijk de wetgever is die verantwoordelijk is voor de praktijk van de vrijheid van onderwijs en de financiële gelijkstelling. Nogmaals, ik heb het antwoord goed begrepen.

Ik dank de staatssecretaris voor de schriftelijke reactie die wij gisteren ontvingen op een aantal vragen die, hangende de discussie, waren overgebleven. Eén vraag is niet duidelijk overgekomen. Ze had te maken met het gewijzigde amendement over het publiceren van de lijst van voorzieningen die met toepassing van de nieuwe wettelijke regeling worden toegekend. Het standpunt van de staatssecretaris is: het is niet zo nodig, het is een hoop rompslomp en dergelijke. Ik heb gevraagd of het mogelijk is dat derde belanghebbenden zich manifesteren die in beroep kunnen gaan. Als er derde belanghebbenden kunnen zijn, is het belangrijk dat zij weten dat dit soort voorzieningen is toegekend. De staatssecretaris is hierop niet teruggekomen. Ik heb de wetstekst nog eens geraadpleegd. Ik denk dat zij er kunnen zijn. Of zij succes zullen hebben moet worden afgewacht. Ik denk dat de kans niet erg groot is. Dat is overigens niet zo relevant. Het gaat erom of zij in de zin van de wet belanghebbenden kunnen zijn. Als iemand dat pretendeert, kan hij in het kader van de Algemene wet bestuursrecht in beroep gaan.

Anderen hebben gesproken over de lex specialis. Ik vond het antwoord wel duidelijk.

Ik kom te spreken over de mogelijkheid van een convenant nadat het wetsvoorstel inclusief het amendement op dat punt is aangenomen. De staatssecretaris heeft gezegd dat het duidelijk de bedoeling is dat het niet zo gebeurt. Zie de toelichting op het amendement. Dat is duidelijk. Met elkaar weten wij nu precies wat wij beogen. De vraag is of dat een afdoende antwoord is op de vraag of het niet meer kan gebeuren in de toekomst. Het gaat om een autonome bevoegdheid van de gemeenten. Als een gemeente alle partijen bereid kan vinden om iets af te spreken dat niet in strijd is met enige wettelijke bepaling, dan kan worden gezegd dat vervolgens naar de wetsgeschiedenis moet worden gekeken. Je komt dan op een amendement dat thans voorligt. Bij de normale regels van interpretatie van de wet hoort dat primair de wetstekst bepalend is en dat vervolgens een aantal andere factoren een rol kunnen spelen, onder andere de wetsgeschiedenis. Qua strekking is het duidelijk. Het zal waarschijnlijk ook wel doorklinken in de samenleving dat het niet de bedoeling is dat allerlei convenanten worden gesloten die elders een plaats in de wet hebben gevonden. Of het echt uit een oogpunt van wetgevingstechniek goed is en ook afdoende is op termijn, kun je betwijfelen.

Voorzitter! Dan kom ik tot het amendement inzake de rechtsbescherming. De staatssecretaris heeft daar kort op geantwoord, ook door tijdgebrek. Ik moet zeggen dat de inhoud van dat antwoord mij nogal teleurgesteld heeft. Als ik het goed opgepikt heb, hebben drie argumenten tot haar standpunt geleid. Het eerste is dat het niet aan de orde is geweest in het overleg over het Schevenings beraad. Dat is voor mij in ieder geval niet doorslaggevend. Je kunt daar veel over filosoferen en dat is inmiddels ook gedaan. Voorzover het een argument zou zijn, geldt het natuurlijk naar twee kanten. De regering heeft de vrijheid genomen op een paar andere punten af te wijken van de conclusies van het Schevenings beraad. Wat er ook over gezegd mag zijn, ik heb er niet bij gezeten en de staatssecretaris waarschijnlijk ook niet in die tijd. Dat is niet zo relevant. Het is een aardige inspiratiebron, ben ik met de heer Cornielje eens, maar uiteindelijk zijn wij verantwoordelijk voor wat wij in onze wetgeving opnemen. Het mag dus genoemd worden, maar ik vind het niet echt een argument, zeker niet als je er zelf ook van afwijkt.

Dan heeft de staatssecretaris erop gewezen dat er sprake is van autonoom gemeentelijk beleid. Dat is waar, maar ook autonoom gemeentelijk beleid is onderworpen aan de regels van artikel 23 van de Grondwet. Kort samengevat: gelijke behandeling moet ook verzekerd zijn als het gaat om autonoom gemeentelijk beleid. Dus moet ook adequate rechtsbescherming verbonden worden aan die gelijke behandeling, omdat er anders sprake is van een eenzijdige procedure, hetgeen niet de bedoeling kan zijn. Op zichzelf is dus waar wat de staatssecretaris zegt, maar het is geen argument tegen een vorm van rechtsbescherming.

Haar slotconclusie was dat het niet nodig is. Ik merk op dat het bij uitstek hierbij gaat om een zaak van gelijke behandeling. Het wetsvoorstel zegt het al: financiële gelijkstelling is de materie. Als er een zaak is waarbij gelijke behandeling relevant en aan de orde is, is het wel deze zaak.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het aardige van dit voorstel is dat de gelijke behandeling nu eens niet de tegenstelling openbaar en bijzonder betreft, maar juist alle individuele scholen. Dat maakt dit voorstel ook zo bijzonder aantrekkelijk.

De heer Schutte (GPV):

Dat ben ik met u eens, maar dat laat mijn argument onverlet dat het element gelijke behandeling heel essentieel is. Als je spreekt over de vraag of rechtsbescherming nodig is ingeval van gelijke behandeling, hebben wij hier een wetsvoorstel dat uitgerekend over gelijke behandeling gaat en is mijn conclusie: het is dan heel goed dat je daar een goed stelsel van rechtsbescherming bij hebt, voor welke school dan ook, ook voor uw verzelfstandigde openbare school.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Precies, maar de suggestie is dat het specifiek hierbij gaat om de vrijheid van onderwijs en inrichting van het onderwijs. En dat is niet juist. Het gaat om veel meer. Het is een brede gelijkstelling voor alle individuele scholen binnen dat geheel.

De heer Schutte (GPV):

Ik gun alle scholen dezelfde gelijke behandeling. Ik wil dat graag bevestigen.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Collega Schutte doet het voorkomen alsof een normale rechtsbescherming, zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht, eigenlijk maar niks is. Dat zou ik tegen willen spreken. Men krijgt natuurlijk adequate rechtsbescherming, zoals op veel terreinen gebeurt.

De heer Schutte (GPV):

Wij kunnen de discussie van vorige maand of twee maanden geleden overdoen over de rechtsbescherming die geboden wordt door de Algemene wet bestuursrecht en de rechtsbescherming die je aanvullend kunt bieden via een rol van de Onderwijsraad, maar dat lijkt mij niet de bedoeling. Ik misken niet de betekenis van de Algemene wet bestuursrecht, maar de rechtsbescherming die daarin geboden wordt, is een rechtsbescherming die in alle voorkomende gevallen geboden wordt met de beperkingen daaraan verbonden. Ik wijs op toetsingscriteria, de bevoegdheid van de rechter, enz. Dat hoeven wij hier niet te herhalen. Ik erken het voluit. Niettemin hebben wij in het kader van de huisvesting gezegd: het zou goed zijn hier iets aanvullends te doen. Er is, zoals de heer Koekkoek terecht zei, sprake van een andersoortige rechtsbescherming als het gaat om een adviesrecht van een bestuursorgaan dan als het gaat om een rechter die met zijn bevoegdheden toetst.

De heer De Cloe (PvdA):

De heer Schutte moet onderkennen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht tegen een gemeentelijke verordening eigenlijk helemaal geen beroep openstaat en dat de staatssecretaris in dit wetsvoorstel vooruitloopt op de situatie die over een paar jaar ontstaat. Dat is dus een tegemoetkoming.

De heer Schutte (GPV):

Zeker. Wij weten dat deze staatssecretaris vooruitdenkt. Zij heeft zien aankomen dat wij het in 1999 anders zouden moeten doen en dacht: ik maak nu een nieuwe wet voor 1997, waarom zouden wij wachten. Het is tegelijkertijd een mooie testcase hoe dat in 1999 gaat. Wij willen natuurlijk ook graag weten hoe het zal gaan als een beroep op algemeen verbindende voorschriften opengesteld wordt. Maar dit compliment gun ik de staatssecretaris gaarne. Ik zal er straks overigens nog wel meer geven.

Maar goed, het gaat nog steeds over haar stelling dat het niet nodig zou zijn. Ik heb gezegd dat het bij uitstek een zaak van gelijke behandeling is, maar wij moeten toch ook nog even naar het karakter van het geheel kijken. Als wij niets regelen, als er geen verordening komt, dan blijft gewoon de overschrijdingsregeling gelden. Dat betekent dat een gemeente die extra geld uitgeeft voor een openbare school, dat geld volgens de normale regels ook moet toekennen aan de overige scholen in de gemeente. Dat is een automatisme. De werkingssfeer daarvan wordt nu ingeperkt; dat gebeurt met uitstekende bedoelingen, met het oog op de belangen van de scholen, voor mijn part alle scholen. Prima, maar dat automatische recht wordt nu bij verordening ingeperkt. En dan vind ik dat het heel belangrijk is dat die inperking een goed draagvlak heeft bij degenen die erbij betrokken zijn, dus ook de bijzondere scholen. Die krijgen aan de ene kant minder via het automatische recht, maar wellicht meer via het specifieke recht.

Ik geloof dus niet dat de argumenten van de staatssecretaris echt opgaan, als het gaat om de amendementen. Maar ik wil hier niet mee volstaan, ik wil de zaak in een wat breder kader zien. Er is al gezegd dat het een historisch moment was toen hier enige tijd geleden de huisvestingswet behandeld werd, de decentralisatie naar de gemeenten op dat terrein. Ik ben nog steeds zeer blij dat ik aan die doorbraak heb meegewerkt. Ik heb geen enkele wroeging op dat punt en ik heb ook geen reacties gehad in de zin van "dat had je nooit moeten doen". Ik sta er dus volledig achter en ik ben er blij mee. Maar het was inderdaad een belangrijk punt, want het was een van de onderwerpen in de politieke discussie over onderwijswetgeving die tientallen jaren zijn blijven hangen. En dat geldt eigenlijk ook voor de overschrijdingsregeling. Het is een ander soort regeling, maar wij hebben moeten constateren dat er keer op keer vragen rezen over de werking van deze regeling. Dan werd er weer eens een onderzoek tegenaan gegooid en de conclusie was dan dat de bekende kwestie van het gebroken ruitje zich toch niet zo vaak voordeed, maar daar bleef het dan bij. Bij een deel van het onderwijs en bij een deel van de politiek bleef de wens leven om deze regeling ter discussie te stellen, maar dat was onbespreekbaar. En inderdaad is het de verdienste van dit kabinet en van deze staatssecretaris dat men erin is geslaagd een voorstel te doen dat in elk geval bespreekbaar is, ook voor degenen tot wie ik mijzelf ook reken, degenen voor wie aantasting van de overschrijdingsregeling altijd onbespreekbaar is geweest. Ik vind dat nu best gememoreerd mag worden dat dit een belangrijk gegeven is en dat de staatssecretaris, die hiervoor politiek verantwoordelijk is, er een compliment voor verdient.

Nu is er een wetsvoorstel dat in ieder geval bespreekbaar is, en dat is het. Daar moet je dan verder niet meer over zeuren, dan moet je ook niet aankomen met verhalen over aanvullende rechtsbescherming of iets dergelijks. Wat je verder nog wilt, is niet nodig. Aldus de redenering van de staatssecretaris. Welnu, ik geloof toch dat dit behoorlijk op gespannen voet staat met de omstandigheid dat het nu mogelijk gebleken is om een wetsvoorstel als dit in te dienen.

Vervolgens zou ik graag een vergelijking maken met het wetsvoorstel inzake de decentralisatie van de huisvesting en ik kan dat niet beter doen dan door te citeren wat de staatssecretaris op dit punt in de Eerste Kamer gezegd heeft, toen er ook daar een fractie moeite mee had in te stemmen met het gesloten compromis: "Ik vind het jammer dat ik haar er niet van heb kunnen overtuigen dat het toch van groot belang is dat je een draagvlak hebt voor het wetsvoorstel. Het gaat om bestuurlijke processen. Je probeert overtuigend en vertrouwenwekkend te zijn naar vele participanten in het maatschappelijk middenveld en je weet dat dit ertoe doet. Ik vind dat je het dan niet moet laten. Als datzelfde middenveld via het Schevenings akkoord – daarbij is het overigens niet besproken, maar bij nader inzien zei men: het ware toch beter dat het ook zo ging – aangeeft dat men dat vertrouwenwekkend vindt, dan ben ik toch van mening dat wij dat niet moeten nalaten. Het leidt niet tot ernstige verlenging van de procedures, want het kost hooguit vier weken. Procedures in het kader van de Algemene wet bestuursrecht duren veel langer. En ik ben het met de heer Veling eens dat dit preventief werkt. Het is ook goed, want het houdt partijen bij de les. Ik vond het ook echt nodig, want soms heeft men al binnen de kortste keren een schoolstrijd geëntameerd. Dat moet dus echt niet; ik vind dat de wens moet worden gehonoreerd om het draagvlak te vergroten. Ik heb dat met overtuiging in het debat in de Tweede Kamer willen doen. Daarover hebben wij toen een mooi debat gevoerd."

Voorzitter! Dit is het verhaal dat de staatssecretaris in de Eerste Kamer heeft gehouden. Ik herken het ook als representatief voor het debat dat wij in deze Kamer hebben gevoerd.

Nu erken ik dat de situatie niet identiek is. Daar hebben wij het vorige keer ook over gehad: identiek is de situatie niet. Er is niet sprake van een rechtstreekse decentralisatie van een rijkstaak naar de gemeente, maar wel is het zo dat een gemeentebestuur nieuwe bevoegdheden krijgt. Ik vind dat de argumenten om aan aanvullende rechtsbescherming te denken, sterk zijn; even sterk als zij dit waren bij het wetsvoorstel vorige keer. Er is verschil in situatie, maar het belang is wel degelijk even groot. Immers, nu is er een kans om dat wat lange tijd onbespreekbaar was, met zeer brede steun in het veld en in de politiek tot oplossing brengen. Ook vanuit de samenleving merken wij nu: men kijkt hiernaar en vraagt zich af wat er nu mee gaat gebeuren.

Waarom zou je het niet doen; laten we de vraag eens omkeren. Je kunt natuurlijk een pleidooi houden waarom het wel zo goed is, maar keer het nu eens om: waarom zou je het niet doen? Precedentwerking is er niet; daar heeft de heer Cornielje zojuist op gewezen. We hebben het in de huisvestingswet gedaan en er ligt nu een wetsvoorstel voor over het onderwijsachterstandenbeleid; daar zit eenzelfde procedure in. Het is wel een vraag of je het gat dat er nu in zit, op gaat vullen of dat je het later doet, maar er is geen precedentwerking.

Het is vertrouwenwekkend, ongetwijfeld. Ook vanuit het veld wordt erom gevraagd; het betreft hetzelfde argument dat de staatssecretaris de vorige keer genoemd heeft. En het heeft ongetwijfeld preventieve werking. Ditzelfde argument geldt ook hier: als je in de voorfase de mogelijkheid van een advies van de Onderwijsraad invoegt, dan heeft dit een preventieve werking. Het kan echte rechterlijke procedures voorkomen en zelfs wellicht invloed uitoefenen op de inhoud van die rechterlijke procedures voorzover deze er nog wel komen. Kortom, ik vind dat je heel sterke argumenten hiertegenover moet kunnen stellen om het toch niet te willen.

Je kunt ook van de andere kant redeneren en zeggen: onderwijspolitiek is politiek en juist bij onderwijszaken kun je een uitstekend onderwerp hebben om je in politieke zin te profileren. Ik praat nu vanuit mijzelf. Dat zou heel goed kunnen en daar zou ik een goed verhaal over kunnen houden. Iedereen weet hoe in onderwijsland aan gekeken wordt tegen de onderwijspolitiek, niet in de laatste plaats ook van deze coalitie. Dat is een gegeven. Dan zou je kunnen zeggen: als je dan maar flink opkomt voor de vrijheid van onderwijs en je niet associeert met wetsvoorstellen die van dit kabinet afkomstig zijn, kun je misschien een goed figuur slaan in bepaalde kringen in het onderwijs. Ik zeg evenwel dat ik goede onderwijswetgeving prefereer, voor mijn part onder paarse vlag, boven een gebrekkige onderwijswetgeving waarmee ik me misschien kan profileren ten opzichte van paars. Dat laatste is mij veel minder waard dan het totstandkomen van goede onderwijswetgeving, ook al draagt het dan straks de naam van staatssecretaris Netelenbos en heeft het wellicht de steun van partijen die overigens niet altijd mijn vrienden zijn.

Voorzitter! Ik hoop dat de regering en de Kamer bereid zijn deze argumenten nog eens zorgvuldig te overwegen en mee te werken aan de totstandkoming van dergelijke onderwijswetgeving. Wat mij betreft zal ik dan, evenals de vorige keer, graag bereid zijn daar mijn verantwoordelijkheid in te nemen.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Ook ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording, vorige week. Inderdaad was het, vanwege de tijd, wat kort, hetgeen voor een deel is goedgemaakt door de brief die wij in het weekend mochten ontvangen, waarin zij op een aantal punten een nadere toelichting heeft gegeven.

Wat het wetsvoorstel zelf betreft, wil ik er nog eens aan herinneren dat de PvdA-fractie, zoals ook de staatssecretaris heeft gememoreerd, al een poos aandringt op een aanpassing van de bestaande overschrijdingsregeling. Dat ligt nu voor en dat vindt zijn grond, zo zeg ik nog eens heel uitdrukkelijk, in hetgeen ook genoemd wordt in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, namelijk dat er ongewenste situaties kunnen ontstaan bij de werking van de bestaande regeling van financiële gelijkstelling. Het is algemeen bekend en ook breed erkend, dat de bestaande werking tot ongewenste situaties, per gemeente en ook voor de scholen, kan leiden. Ik heb daarvan gezegd dat de werking verspillend kan zijn, maar ook verstarrend; zowel beperkend, als voordeel hebbend, zowel naar het openbaar onderwijs, alsook naar het bijzonder onderwijs.

Er ligt nu het voorstel om een toevoeging bij de financiële regeling te maken, met name een toevoeging voor de gemeenten, in die zin dat zij in een positie komen om te gaan werken met een verordening. Het is niet alleen een toevoeging die leidt tot een andere en, naar mijn oordeel, verbeterde positie van de gemeentebesturen ten opzichte van het hele onderwijsveld in de gemeenten; heel nadrukkelijk – dat is eerder in de discussie, ook vanmiddag nog, genoemd – leidt het ook bijvoorbeeld voor het bijzonder onderwijs, in het algemeen, tot een verbetering op een aantal punten. Zij worden sowieso wat betreft de verordening gelijk behandeld als scholen voor openbaar onderwijs in die gemeente en bovendien wordt nu ruimte gecreëerd, waarin ook gemeenten zonder openbaar onderwijs via een verordening kunnen werken voor de bijzondere scholen. Dat is met de huidige overschrijdingsregeling niet aan de orde. Er zijn nogal wat gemeenten in Nederland zonder openbaar onderwijs en in die situatie kunnen de bijzondere scholen daar alleen maar profijt van hebben als de gemeente met een verordening gaat werken. Dat aspect past ook helemaal in de lijn van de PvdA van gelijke monniken, gelijke kappen. Dat wil zeggen dat zij gelijk moeten worden behandeld. Het verschil tussen bijzonder en openbaar onderwijs vervalt hiermee. In het voorgestelde systeem kunnen de gemeenten rekening houden met de omstandigheden waarin de school verkeert: geen onderscheid tussen openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs, maar gelijke gevallen gelijk behandelen. Ik heb de vorige week nadrukkelijk gezegd dat wij dit zien als een belangrijke verbetering van de bestaande situatie en dat wij dit wetsvoorstel dan ook toejuichen.

Het lukt echter niet altijd en in alle gevallen. Wanneer bepaalde vergoedingen van de gemeente aan het openbaar onderwijs niet onder de verordening vallen, blijft het automatisme van de overschrijdingsregeling werken. Dan kunnen die ongewenste situaties – zoals in het wetsvoorstel staat – zich nog steeds voordoen. Het is heel moeilijk te zien of inderdaad alles onder de verordening kan vallen. Wanneer het namelijk niet direct is aan te merken als een bijzondere omstandigheid, is het waarschijnlijk ook niet goed te formuleren binnen de verordening. Wanneer dan toch op enig moment een gemeentebestuur wat extra moet doen voor de openbare school omdat zich daar omstandigheden voordoen die niet zijn voorzien en zijn opgenomen in de verordening, dan blijft het automatisme van de overschrijdingsregeling bestaan en kan die automatische doorwerking naar alle andere scholen in de gemeente via de bekende procentuele vijfjaarlijkse regeling wat afwerking betreft, zich voordoen. En dat is voor de fractie van de PvdA een dringende reden om de staatssecretaris te vragen om niet alleen in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse gemeenten – dat heeft zij de vorige keer namelijk al toegezegd – maar ook om er bij haar op aan te dringen dat jaarlijks bij de begroting de Kamer in algemene zin verslag wordt gedaan van de werking van deze nieuwe wetgeving. Dat kan in overleg met de VNG. Dat kan van groot belang zijn voor de Kamer, omdat de Kamer er door brieven, informatie en contacten op wordt geattendeerd als het niet goed loopt. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de staatssecretaris zelf direct wordt geconfronteerd met de haken en ogen aan de uitwerking van deze nieuwe wetgeving. Ik doe dus een dringend beroep op de staatssecretaris om jaarlijks bij de begroting van Onderwijs te rapporteren over deze wet. Het gaat er ons om dat het verstarrende en verspillende element van de regeling nog niet bij voorbaat weg is. Als dat erin blijft zitten, moeten wij kijken hoe wij daar verder mee omgaan.

De heer Koekkoek (CDA):

Begrijp ik de heer De Cloe goed, dat hij de door mij voorgestelde evaluatiebepaling eigenlijk onvoldoende vindt?

De heer De Cloe (PvdA):

Ik zou liever jaarlijks een rapportage krijgen. Uw wens is de in het amendement voorgestelde vier jaar in de wetstekst vast te leggen. Ik zie veel liever praktische informatie, jaarlijks bij de onderwijsbegroting. Dat is gemakkelijker te hanteren en wij zijn sneller op de hoogte. Het mag absoluut niet de indruk wekken in het land dat de overschrijdingsregeling wordt afgeschaft en wordt vervangen door de materiële financiële gelijkstelling. Dat gebeurt een beetje in het land, maar dat is niet aan de orde. De vorige keer heb ik daarop nadrukkelijk gewezen. Het was wel de tekst van het regeerakkoord. Daarin stond dat het vervangen wordt door een materiële overschrijdingsregeling. Nu wordt voorgesteld dat de gemeente de mogelijkheid krijgt om met een verordening te werken. Er kunnen echter situaties zijn waarin het automatisme van de bestaande overschrijdingsregeling blijft bestaan. Het automatisme wordt niet afgeschaft. Daarover heb ik zorgen. Die ongewenste situatie kan namelijk blijven bestaan en daarvan zijn wij geen voorstander.

De heer Koekkoek (CDA):

De passage in het regeerakkoord is door de staatssecretaris steeds uitgelegd als: zoals overeengekomen in het Schevenings beraad.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik weet redelijk goed hoe die passage in het regeerakkoord terechtgekomen is. Die passage was ook als zodanig bedoeld. De regering is vanuit haar verantwoordelijkheid aan de slag gegaan. Ik heb in eerste termijn ook gevraagd of de staatssecretaris van mening was dat het te wild was omschreven, of dat zij in aanraking gekomen was met partners van het Schevenings akkoord. Dat kan ertoe geleid hebben dat de staatssecretaris het wetsvoorstel zodanig geformuleerd heeft dat het automatisme er nog steeds inzit. Ik ben er echter niet zeker van of dit voldoet aan hetgeen de fractie van de PvdA wil. Wij willen namelijk niet een soort automatische piloot en ongewenste uitwerkingen. Daarom vraag ik de staatssecretaris heel nadrukkelijk de Kamer hierover jaarlijks te rapporteren, bij voorkeur via de onderwijsbegroting.

Voorzitter! Ik verwacht niet dat de PvdA veel van de amendementen zal ondersteunen, behalve natuurlijk de amendementen die wijzelf hebben ingediend.

Allereerst het amendement betreffende het op overeenstemming gericht overleg. Die discussie is zojuist ook reeds gevoerd. In welk juridisch kader moet dat geplaatst worden? Ik vind het logisch dat collega Schutte bij de indiening van zijn amendement verwijst naar het amendement van collega Koekkoek op stuk nr. 12 over het op overeenstemming gericht overleg. Het beroep op de Onderwijsraad ligt als het ware in het verlengde daarvan, een soort twee-eenheid. Ik neem aan dat collega Schutte die verwijzing niet voor niets heeft toegevoegd. Wanneer het gaat om autonoom gemeentelijk beleid en over het inzetten van autonoom gemeentelijk geld, heeft de PvdA voldoende vertrouwen in het gemeentelijk bestel om die verantwoordelijkheid daar neer te leggen. Natuurlijk kan de vraag gesteld worden of ieder gemeentebestuur in alle situaties dat overleg correct voert. Ik zit niet bij het overleg van die gemeenteraden. Ik wil daar ook niet bij zitten. Ik vind dat een verantwoordelijkheid van het desbetreffende gemeentebestuur. Wij hebben bij de behandeling van het lokaal onderwijsbeleid heel nadrukkelijk gekozen voor de lijn dat er per gemeente een onderwijsplatform moet komen waarin alle betrokkenen – schoolbesturen, gemeentebesturen en anderen die op dit terrein actief zijn – zullen samenwerken om te komen tot een goed lokaal onderwijsbeleid. Dat lijkt mij bij uitstek het platform om samen aan de slag te gaan.

Ik verzin dat ook niet helemaal zelf. Ik verwijs naar uitspraken op 25 september van de heer De Jong van de Vereniging bestuursorganisaties katholiek onderwijs om te komen tot zo'n overlegplatform. Ik ben het niet op alle onderdelen met hem eens. Ook hij vraagt zich af wat nu eigenlijk juridische duidelijkheid is ten aanzien van het op overeenstemming gericht overleg. Die vraag blijft in dat verband liggen. Mijn voorkeur gaat ernaar uit het aan de gemeenten over te laten om op een fatsoenlijke en goede manier overleg te voeren met betrokkenen om te komen tot een afweging. De uiteindelijke afweging vindt plaats binnen de gemeenteraad.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De heer De Cloe geeft een keurige omschrijving van op overeenstemming gericht overleg. Dan kun je het dus net zo goed meteen in de wet zetten. Waar het om gaat, is dat de gemeenteraad moet kiezen wat er nu wel en wat er nu niet in de verordening komt. De besturen van de bijzondere scholen zijn hier direct bij betrokken. Als het in de verordening staat, is de overschrijdingsregeling namelijk niet van toepassing. Vanwege de consequenties die dit heeft, meen ik dan ook dat het voor beide partijen, zowel de gemeenteraad als alle schoolbesturen, dus ook die van het verzelfstandigde openbaar onderwijs, van groot belang is om rond de tafel te gaan zitten en te bekijken wat er in de verordening moet komen en wat niet. Als op overeenstemming gericht overleg ergens nut heeft, dan is het wel hier.

De heer De Cloe (PvdA):

Waarom zou dat voor gemeentebesturen niet op andere terreinen gelden, bijvoorbeeld wanneer zij subsidies geven aan culturele instellingen? Ook dan zijn er belanghebbenden met verschillende posities. Zij hebben er echter wel belang bij om met de gemeente in overleg te treden en te bekijken hoe de nieuwe subsidieverordening eruit komt te zien. Dat is toch een vergelijkbare situatie?

De heer Koekkoek (CDA):

Neen, hier is de overschrijdingsregeling namelijk van toepassing als er geen verordening is. En dat is het grote verschil; bij een subsidieregeling in de sfeer van kunst, toneel en dergelijke is dat bepaald niet het geval.

De heer De Cloe (PvdA):

Voor zaken die niet onder de verordening vallen, blijft volgens dit wetsvoorstel de automatische overschrijdingsregeling bestaan. Ik heb daar echter kanttekeningen bij geplaatst, omdat die dingen die het wetsvoorstel ongewenste situaties noemt, daardoor kunnen blijven bestaan. Verder zie ik niet in waarom gemeentebesturen niet fatsoenlijk overleg kunnen voeren met alle betrokkenen. In de discussie over het lokaal onderwijsbeleid heeft zeker de PvdA erop aangedrongen dat de staatssecretaris een actief beleid moest voeren om die onderwijsplatforms en dus dat lokale overleg tot stand te laten komen. Ik heb daar niet voor niets op aangedrongen.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Zo'n lokaal onderwijsplatform lijkt mij een uitstekende mogelijkheid om op overeenstemming gericht overleg te voeren.

De heer De Cloe (PvdA):

Door de bank genomen, zal dat, de gemeentebesturen in Nederland kennende, ook wel de uitkomst zijn. Waarom moet dat echter allemaal in regels vastgelegd worden?

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Is collega De Cloe van mening dat als maar duidelijk afgebakend is wat dat op overeenstemming gerichte overleg inhoudt, ook qua juridische consequenties, hierdoor ruimte wordt geboden om een en ander in de wet op te nemen? De heer De Cloe zei namelijk dat het op overeenstemming gericht overleg ook zijn intentie is.

De heer De Cloe (PvdA):

Neen, ik ben er geen voorstander van om het in de wet op te nemen, omdat het hier gaat om een autonome bevoegdheid van de gemeente qua beleid en qua financiën. Dat neemt echter niet weg dat een fatsoenlijk gemeentebestuur wel dat beleid gaat voeren om tot overleg te komen en om in overleg met de betrokkenen een beleid te voeren. Daarna heeft de gemeenteraad evenwel de bevoegdheid om het vast te stellen. Dat blijft een autonome bevoegdheid van de gemeenteraad. Dat kan dan bij meerderheid van stemmen gebeuren, bij minderheid of unaniem; dan is gewoon alles mogelijk.

De heer Cornielje (VVD):

Op overeenstemming gericht overleg sluit dat niet uit.

De heer De Cloe (PvdA):

Neen, maar ik laat het graag aan de gemeentebesturen over om daarmee aan de slag te gaan. U zegt zelf dat je als je gaat overleggen, ergens uit probeert te komen. Ik noem het even heel beknopt, maar dat was uw redenering in de discussie hierover. Welnu, ik ga daar ook van uit. Dat geldt net zo goed als een gemeenteraad overleg gaat voeren met de sportorganisaties over de subsidieverstrekking. Ook dan gaat de raad bekijken hoe zij er met de voetbalclubs een beetje uit kan komen.

De heer Cornielje (VVD):

Uw stelling is dus eigenlijk dat het een overbodige formulering is.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik vind haar overbodig.

De heer Cornielje (VVD):

Nu zijn er wel meer overbodige amendementen die toch overgenomen worden...

De heer De Cloe (PvdA):

Dat wilde ik in dit geval zeker niet laten gebeuren.

Ik kom dan op het amendement van collega Schutte terzake van de Onderwijsraad. Hij heeft op zijn manier heel uitdrukkelijk gezegd waarom hij de rol van de Onderwijsraad van belang vindt. Ik ben het niet helemaal met hem eens, wanneer hij zegt dat een aantal argumenten van de staatssecretaris niet van toepassing is. Dat is de weging die hij uiteindelijk maakt en op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat het wel moet. Hij wil echter niet vastgebonden worden aan het Schevenings akkoord. In eerdere discussies heb ik al kenbaar gemaakt – het lijkt mij het verstandigste om alleen voor mijzelf te spreken – dat mijn fractie daar ook niet aan gebonden is. Ik heb het recent nog eens nagekeken, maar een van de grote fracties heeft nadrukkelijk wel uitgesproken dat zij met die uitkomsten tevreden kon zijn. De partners van het Schevenings akkoord schrijven op pagina 87 heel nadrukkelijk dat tegen verordeningen van de gemeente, als die welke hier aan de orde zijn, en tegen besluiten op basis van een verordening, beroep op de administratieve rechter openstaat. Dat is voor mij echter niet de maat der dingen, want dan ben ik selectief aan het winkelen. Dat zijn niet de woorden van collega Schutte, maar hij zei wel tegen de staatssecretaris dat zij zich er op het ene moment wel aan hield en op het andere niet. De strekking van de opmerking van de heer Schutte had dus te maken met selectief winkelen. Er is lang en uitvoerig gediscussieerd over de tekst van het Schevenings akkoord. Ik kan mij niet voorstellen dat men op dat punt geen andere formulering had kunnen bedenken, als men dat belangrijk had gevonden. Als er het anders had gestaan, dan was ik overigens niet tot een andere conclusie gekomen. De partners hebben bij de uitwerking van het akkoord themagewijs en heel specifiek gekeken. Dat geldt dus ook voor dat aspect. Desondanks heeft dat niet geleid tot een andere tekst dan die er staat.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Misschien waren de partijen in het Schevenings beraad zo gericht op het bereiken van overeenstemming dat ze allemaal wat hebben gegeven en genomen. Misschien hebben ze gezegd: dit is het minimumpakket waar wij allemaal achter staan. Wie weet? Ik ben er ook niet bij geweest!

De heer De Cloe (PvdA):

Ik kan er ook geen oordeel over geven, maar het zou kunnen.

De vorige keer heb ik de staatssecretaris een vraag gesteld over de vaststelling van de gemeentelijke verordening, in relatie tot de nevenvestiging. De staatssecretaris kiest ervoor de hoofdvestiging en de nevenvestiging aan elkaar te verbinden. Zij kiest dus niet voor territoriale werking. In het wetsvoorstel blijft voor het automatisme van de overschrijdingsregeling de bestaande regeling bestaan. Dat vind ik logisch. Daarover geen misverstand, maar hoe zit het met de verordening? Ik heb vorige week een voorbeeld op dat punt genoemd. Neem een gemeente die via de verordening een bepaald beleid voert. Die gemeente wil de scholen uit een bepaalde wijk uit veiligheidsoverwegingen iets extra geven met het oog op inbraakpreventie. In dezelfde wijk staat een nevenvestiging, maar op grond van dezelfde gemeentelijke verordening krijgt die nevenvestiging geen vergoeding, omdat die onder de hoofdvestiging valt. De gemeente is dus bezig met het voeren van een veiligheidsbeleid in een bepaalde wijk – alle scholen in die wijk krijgen daar geld voor, niet generaal, maar specifiek, via de verordening – maar de nevenvestiging van een andere gemeente krijgt geen geld, want daar is in de verordening geen bepaling voor opgenomen. De staatssecretaris erkent dat op dat punt sprake is van een beperking in het wetsvoorstel. Ik vraag haar daarom heel nadrukkelijk om nog eens te overwegen of het niet verstandig is om de territoriale werking voor de verordening van toepassing te laten zijn. Ik heb het niet over het automatisme van de overschrijdingsregeling, maar over de werking van de verordening. Zou die niet territoriaal moeten zijn? Feit is namelijk dat nog steeds sprake is van een autonoom, gemeentelijk beleid terzake. Het automatisme van de overschrijdingsregeling is door de bank genomen geen bewust beleid, maar het werkt wel door, met alle eventuele nadelen van dien. Als het gaat om de verordening is wel sprake van bewust beleid. In die zin kan het beleid van een gemeente op haar eigen grondgebied worden beperkt. Graag een reactie van de staatssecretaris, want wellicht is daar een mouw aan te passen.

Dan het amendement van de collega's Lambrechts, Cornielje en Koekkoek over het op de een of andere manier door de gemeenten bekendmaken van het jaarlijkse overzicht. Ik moet zeggen dat de formuleringen steeds beter worden – collega Cornielje had het over steeds minder slecht – maar ik zet er toch vraagtekens bij. Een gemeentebestuur legt in financiële en beleidsmatige zin verantwoording af in de gemeenteraad over alles wat het doet. Er worden publieke discussies over gevoerd in de gemeenteraad en in commissievergaderingen aan de hand van openbare stukken. Ik vraag mij gelet daarop af of het echt wel zo bestuurlijk vernieuwend is om tegen de gemeenten te zeggen dat ze wat betreft het onderhavige onderwerp van tevoren in kranten of wat dan ook moeten publiceren. Mijns inziens zijn gemeentebesturen voldoende in staat om naar buiten toe met dit soort onderwerpen om te gaan. Daar komt nog dit bij. Als het lokaal onderwijsbeleid van de grond gaat komen, dan is er zo'n overlegplatform waar dat soort zaken natuurlijk en vanzelfsprekend besproken kan worden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De formulering die u prijst, is de formulering uit de Algemene wet bestuursrecht. Wat dat betreft kan er dus niets mis mee zijn.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik weet niet of je ten aanzien van alle formuleringen die je zomaar overneemt uit wetten en die je vervolgens in andere wetten onderbrengt, kunt zeggen dat er niets mis mee is.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daar heeft u ook weer gelijk in. Overigens was het niet de bedoeling om bestuurlijk vernieuwend bezig te zijn door zo'n verslag te laten publiceren. De opzet van het amendement is dat in het kader van rechtszekerheid aan degenen die het betreft en wellicht ook aan derden duidelijk gemaakt wordt waar men mee bezig is.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik heb die opzet wel goed begrepen. Mijn stelling is dat ik redelijk veel vertrouwen in gemeenten heb dat ze in feite al doen waarom u vraagt. In het kader van begrotingen die in gemeenteraden behandeld worden, vinden jaarlijks uitvoerige publicaties plaats. Alles komt naar buiten en alles kan ter discussie staan. Velen in de gemeenten zijn daar op een of andere manier bij betrokken. Als wij de begrotingen van het kabinet behandelen en er een of andere subsidie gekort wordt, dan komen hier postwagens vol binnen. Ze weten ons dan heus wel te vinden. Er staat in geen enkele wet dat ze dan hier terecht kunnen; ze staan hier gewoon en de Kamer luistert dan ook nog heel vaak naar ze om te bezien of er wat aan de desbetreffende subsidie kan worden gedaan. Dezelfde situatie doet zich voor op lokaal niveau. Ik vind het niet goed dat wij als hogere overheid hier gaan bepalen hoe de gemeenten in dezen precies moeten handelen. Dat vind ik weinig bestuurlijk vernieuwend, ook in relatie tot het vertrouwen in het lokaal bestuur.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij zeggen niet precies hoe ze het moeten doen; wij geven ze een keuze in hoe ze het moeten doen. Daar was de nieuwe formulering voor bedoeld.

De heer De Cloe (PvdA):

In het amendement wordt gesproken van "een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze". Mij lijkt de geschikte wijze dat in de gemeente gewoon aan de orde is de behandeling van de begroting, waarbij het bestuur kan aangeven wat het gedaan heeft en wat het in de toekomst wil gaan doen. Daar kan iedereen op inspringen. Zoals gezegd, de tekst wordt steeds beter en ik praat dus niet over slechter of minder slecht. Ik blijf er bij dat je de gemeente niet moet betuttelen. Ik zal in ieder geval kijken wat ik mijn fractie zal adviseren over dit amendement.

Voorzitter! Ik meen dat de staatssecretaris maar vooral ook de gemeenten met dit wetsvoorstel meer ruimte krijgen voor het voeren van een zelfstandig beleid op het terrein van zowel openbaar en bijzonder onderwijs. Me name in het voetspoor van het lokaal onderwijs, denk ik dat dit wetsvoorstel voor de gemeenten en de scholen een verbetering kan zijn ten opzichte van de huidige situatie. Wat dat betreft zijn wij er content mee en hopen wij dat met name de scholen en de gemeenten er succesvol mee zullen zijn.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Namens de SGP-fractie wil ik de staatssecretaris dankzeggen voor haar beantwoording. Het is inderdaad zo dat ook wat betreft mijn fractie over dit wetsvoorstel gesproken kan worden. Ik bedoel daarmee dat de overschrijdingsregeling voor ons een belangrijke bouwsteen is in het onderwijsbestel, maar dat er inderdaad bepaalde schaduwzijden zichtbaar zijn geworden waarover je moet kunnen spreken. Bij activiteiten op onderwijsterrein waarbij de initiatoren met name op het gemeentebestuurlijke niveau gevonden moeten worden, is daar een spanningsveld. Ik denk concreet aan de sociale vernieuwing, het achterstandenbeleid etc. Dat valt niet te ontkennen en dus moet erover gesproken kunnen worden. In voorkomende en in benoemde gevallen zou er dus naast de overschrijdingsregeling iets kunnen zijn. Als de gemeente dat wil, dient er een verordening te zijn zodat de posities duidelijk verankerd zijn.

Het gaat dus niet om wat we met elkaar willen regelen, het gaat om de randvoorwaarden waaronder we het regelen. Zo is de SGP-fractie dit debat ingegaan. De financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs die een duidelijke historie heeft en die bevochten moest worden, dient ons een groot goed te zijn en te blijven. Daarmee is ook in dit debat zorgvuldigheid vereist en gaat het ook de SGP-fractie om een voldoende mate van rechtsbescherming. We moeten niet vergeten dat we het in feite hebben over de kern van de pacificatie uit de jaren tien en twintig. Collega Koekkoek zei het zonet nog. Een kind waarvoor ouders A onderwijs verlangen, moet een volstrekt gelijke positie hebben voorzover het de overheid aangaat als het kind van ouders B die voor dat kind weer ander onderwijs verlangen, van dezelfde soort uiteraard. Dat is de kern. We kunnen nu niet een wetsvoorstel gaan regelen, waarbij we de gemeentebesturen een instrument in handen geven om op dat lokale niveau bepaalde extra inspanningen te gaan plegen, als de consequentie daarvan zou kunnen zijn dat het kind van ouders A in de ene school ongemotiveerd iets anders gaat krijgen, in de totale setting die we hier regelen, dan het kind van ouders B in een andere school, overigens van dezelfde soort. Dit is in een gepopulariseerde vorm waar het om gaat.

Als je dan nog eens nagaat – wellicht zeg ik het te gepopulariseerd, waarvoor op voorhand mijn excuses – wat de mogelijkheid kán zijn, dan zou het kunnen dat het gemeentebestuur een overleg initieert, daar best iets bereiken wil, maar dat er toch geen overeenstemming komt, omdat er valide argumenten zijn om onderscheiden posities in te (blijven) nemen. Dan moet er toch een knoop worden doorgehakt. De gemeenteraad krijgt de conceptverordening ter behandeling en stelt deze vast, want de raad is daar autonoom in. Een school van welke richting ook – want we hebben het niet alleen over de cesuur openbaar en bijzonder onderwijs – kan vinden dat zij wordt overruled doordat de valide argumenten die werden aangevoerd, hun doorwerking niet kregen. Zo kan het gaan, al zal het gelukkig meestal niet zo gaan. Er moet dan een voorziening zijn door middel waarvan getoetst kan worden, zodat het bevoegde gezag zijn recht kan halen als het zich onterecht bejegend voelt. Vandaar dat ook de SGP-fractie zeer hecht aan een evenwicht tussen nieuwe mogelijkheden en de rechtsbescherming voor betrokkenen.

Voorzitter! Iedereen zal begrijpen dat ik mij volledig kan vinden in wat collega Koekkoek heeft gezegd. Hij deed een beroep op de staatssecretaris en de Kamer om de wensen die er op dat punt leven en die in amendementen zijn neergelegd, te honoreren. Ik kan mij ook geheel vinden in wat collega Schutte daar zojuist nog over zei. Een herhaling van woorden dient de voortgang van dit debat niet. Zij zijn als het ware mede namens ons gesproken.

Ik vroeg mij zo-even af waarom het, al hoeft het in de ogen van de coalitiefracties niet per se, ook niet mag. Collega Cornielje merkte op dat gemeentebesturen adequaat werken en tot het uiterste zullen gaan om overeenstemming te bereiken. Hij sprak het vertrouwen uit dat gemeentebesturen dat goed zullen regelen. Je hoeft geen argwaan te hebben, aldus de heer Cornielje. Voorzitter! Mijn fractie heeft dat ook niet. Gemeentebesturen doen dat vaak heel goed. Zij hebben, bij wijze van spreken, deze wet niet nodig, alhoewel er natuurlijk een wettelijk kader moet zijn. Zodra er een conflict is, wordt er naar de wet gegrepen. Risico's moeten dan zoveel mogelijk zijn ingeperkt. Voorzitter! Als gemeentebesturen werken zoals wordt verondersteld door degenen die zich nu keren tegen de gevraagde rechtsbescherming, wat is er dan toch zo bedreigend? Juist dan kan toch worden gesteld: baat het niet, het schaadt in ieder geval ook niet? Ik erken dat dit niet voldoende is voor wetgeving, maar het is wel de emotionele kant van het geheel. Nu er bij het zoeken naar evenwicht onzerzijds behoefte is aan een duidelijk verankerde rechtsbescherming, op overeenstemming gericht overleg en de adviesrol van de Onderwijsraad – dus het gehele pakket – doe ik een dringend beroep zowel op de regering als op de Kamer om er nog eens ernstig over na te denken.

De heer Cornielje (VVD):

De heer Van der Vlies noemt nadrukkelijk het amendement inzake het op overeenstemming gericht overleg en het amendement over het advies van de Onderwijsraad. Hij noemde dat het gehele pakket.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijn amendement hoort daar eigenlijk ook bij. Ik kom daar nog op.

De heer Cornielje (VVD):

Hoe ziet de heer Van der Vlies de juridische inkadering van "op overeenstemming gericht overleg"? Welke consequenties kunnen daaraan worden verbonden? Ik doel dus niet zozeer op de overeenstemming, maar op de intentie van het gesprek.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als er overleg is gevoerd gericht op overeenstemming, is er aan het einde van het overleg overeenstemming, of niet. Het eerste is prima, maar als er geen overeenstemming is, zijn er twee partijen uit het overleg gestapt die nog een appeltje hebben te schillen. De partij die dat aanhangig maakt, richt zich op de inspanning van het voorzitterschap in het overleg ten behoeve van het bereiken van overeenstemming. De bewijslast is dan aan het voorzitterschap om duidelijk te maken dat in het overleg een uiterste inspanning is geleverd om overeenstemming te bereiken. Als de Onderwijsraad geen adviesrol heeft, velt de administratieve rechter een oordeel.

De heer Cornielje (VVD):

Is dit de betekenis die u geeft aan "op overeenstemming gericht"?

De heer Van der Vlies (SGP):

Je kunt niet eindeloos bij elkaar blijven zitten als er een weigerachtige partij is. Dat leidt tot een impasse. Er zal op enig moment door het voorzitterschap de conclusie moeten worden getrokken dat verder overleg geen toegevoegde waarde oplevert, zodat er maar uiteen moet worden gegaan. Er is dan een conflict, dat ter toetsing wordt voorgelegd.

De heer Cornielje (VVD):

Moet naar de mening van de heer Van der Vlies het totaalpakket worden ingewilligd?

De heer Van der Vlies (SGP):

Daar zijn wij het debat mee ingegaan. Ik deed zojuist ook een beroep op de heer Cornielje. Als ik daar allerlei kanttekeningen bij plaats, ontkracht ik dat beroep. Ik heb die behoefte niet. Ik vind dat het pakket serieus bezien moet worden. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat daaraan veel positieve kanten zitten. De collega's zijn mij daarin voorgegaan en er zal waarschijnlijk nog één volgen. De heer Cornielje moet dat echt op zich laten inwerken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Ik wil nog een vraag stellen ter verduidelijking. De amendementen zijn afzonderlijk ingediend en betreffen op overeenstemming gericht overleg en het vragen van advies aan de Onderwijsraad. Heeft het op overeenstemming gericht overleg voor de heer Van der Vlies een zelfstandige betekenis? Als dat amendement wel wordt aangenomen en daaruit niet als consequentie voortvloeit het vragen van advies aan de Onderwijsraad, vindt de heer Van der Vlies dat gegeven dan dusdanig waardevol dat hij daaraan zeer hecht? Is dat voor zijn fractie voldoende om ja te kunnen zeggen tegen de wet?

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is een pakket. Zo heb ik dat althans beleefd. Er zijn drie amendementen. Over die drie wordt afzonderlijk gestemd. Elk amendement dat mevrouw Lambrechts over de streep helpt, zou voor mij van betekenis kunnen zijn. De vraag of dat alles voldoende is voor onze steun aan het wetsvoorstel, moet ik op mij laten inwerken. Het is in dit stadium een beetje geven en nemen. Ik kan geen toezegging doen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het grote onderscheid met de decentralisatie van de huisvesting is dat daarvoor alles in een amendement was geregeld. Ik maak daaruit zelf op dat er in dit geval sprake is van een onderscheid. De heer Van der Vlies heeft ervoor gekozen, naar ik aanneem in overleg met anderen, dat amendement afzonderlijk in te dienen.

De heer Van der Vlies (SGP):

De feiten liggen er. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Ik heb niet gezegd dat als één van de drie amendementen het wel haalt en twee van de drie het niet halen, de SGP-fractie wel achter dit wetsvoorstel gaat staan. Dat heb ik, voor alle duidelijkheid, niet gezegd. Als alledrie de amendementen worden aanvaard, wordt het voor de SGP-fractie wel erg moeilijk om tegen het wetsvoorstel te blijven. Ik meen nu heel nauwkeurig te hebben weergegeven wat in de boezem van mijn fractie leeft. Laten wij het vooral serieus houden! Het gaat ons niet om de show. Het gaat ons om het hart van de zaak, namelijk om de pacificatiegedachte die in de jaren tien, twintig tot stand is gekomen. Hij kristalliseerde uit in feiten en formaliteiten, in formele posities, maar hij gaf ook de mentaliteit weer: elkaar willen vinden en vasthouden op wat in de onderscheiden geledingen leefde, die toen de schoolstrijd beëindigden. Dat speelt nu nog.

Mijn amendement op stuk nr. 16 betreft de aanvullingsbevoegdheid van gemeentebesturen om naast de verordening in voorkomende gevallen toch nog iets te doen. De staatssecretaris heeft gewezen op calamiteiten: inbraakpogingen, zich herhalende inbraakpogingen waarop je snel moet kunnen reageren. Zij heeft als tweede voorbeeld het afbranden van een school genoemd. Een derde voorbeeld was wateroverlast in een school of scholen in een gemeente of een wijk. In al die omstandigheden, die ik serieus neem, is het toch gemakkelijk om een spoedvergadering uit te schrijven voor de gemeenteraad dan wel een commissie uit de gemeenteraad, als daartoe een regeling bestaat. Dat is à la minute te regelen. Dat is toch de praktijk! Zo doe je dat in een adequaat bestuurlijk metier. De staatssecretaris heeft mij daarmee totaal niet overtuigd.

Waarom blijf ik zo hechten aan mijn amendement? De staatssecretaris heeft in een interruptie van mij moeten toegeven dat als de gemeenteraad een genomen beslissing van het college van B en W achteraf niet sanctioneert, een school het nakijken kan hebben. Immers, een toegekende of ingediende aanvraag wordt niet meer getroffen door het raadsbesluit achteraf. Dat veroorzaakt enige rechtsonzekerheid. In de discussie die wij zojuist voerden, moeten wij niet nog eens extra rechtsonzekerheid creëren als dat niet echt nodig is. Ik heb zowel in eerste als in tweede termijn betoogd dat het mijns inziens niet echt nodig is.

Veel collega's hebben zich hierover in hun eerste termijn net zo uitgelaten. Daarom hoop ik dat aanvaarding van mijn amendement serieus overwogen blijft worden. Als er echt een noodsituatie is, waarin niet eens een regeling te treffen valt om de raadsleden bijeen te roepen, al is het maar op commissieniveau, dan verklaart dat zich uit die omstandigheid wel zodanig dat de raad er achteraf niet moeilijk over zal doen.

Voorzitter! Ik heb nog twee, meer technische vragen over de brief van 27 september, die wij naar ik meen gisteren kregen, althans die heeft mij gisteren bereikt. Het gaat om de discussie over een verordening versus een convenant. Als ik de laatste pagina van die brief, pagina 3, op mij laat inwerken, vraag ik mij af: staatssecretaris, wat staat er nu precies, dat u aanvoert om toch nog een convenantsgedachte overeind te houden naast of bovenop de verordening, waarin niet in de verordening zelf kan worden voorzien? Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag is: hoe zit het nu echt met de ABB-kosten, de kosten van administratie, beheer en bestuur? De staatssecretaris heeft gezegd dat wij er nog over te spreken komen en heeft voorgesteld om die discussie op te schorten. Daar kan ik mij best in vinden, hoewel ik erken dat er een fors probleem ligt, dat zich in toenemende mate manifesteert op schoolniveau. Maar op pagina 2 van de brief lees ik dat de staatssecretaris geen enkele reden ziet om de gemeenten op dit punt te beknotten vanwege de eigen beleidsruimte inzake de exploitatie in materiële en personele zin. Kan het er nu wel onder, in de autonome bevoegdheid van het gemeentebestuur, of niet? Daar moet in dit stadium toch op z'n minst helderheid over zijn?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ook ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden, ook op mijn vragen. Op één vraag van mij heeft zij geen antwoord gegeven.

Ik heb mijn zorg over de toekomst van het onderwijs uitgesproken. Wij weten nu dat de gemeenten over het algemeen direct verantwoordelijk zijn voor de openbare scholen. Ze voelen zich daar ook volledig verantwoordelijk voor en trekken voor deze scholen extra middelen uit. Middels de werking van de overschrijdingsregeling krijgen ook de bijzondere scholen extra geld; soms ten onrechte, maar daar praten wij vandaag nog over. In de regel biedt deze constructie voor de scholen in het algemeen toch een belangrijke dekking door de aanvullende financiering van de zijde van de gemeenten.

Mijn vraag is nu of die dekking beter is dan wanneer de openbare scholen op afstand gezet worden onder een eigen rechtspersoon, waardoor het voor de gemeenten, je zou bijna zeggen: indifferent wordt – en zo hoort het ook – of ze nu openbaar of bijzonder zijn, en de openbare scholen dus worden verzelfstandigd. Ik kan mij voorstellen dat in dat kader de scholen in het algemeen geballoteerd worden tegen andere beleidsonderdelen, die voor de gemeente op dat moment misschien even belangrijk zijn. Het kan een economisch project zijn of een werkgelegenheidsproject; het kan gaan om allerlei onderwerpen die voor de plaatselijke politiek zeer belangrijk zijn. De staatssecretaris zegt misschien: nu ja, dat is dan zo, daar hoeven wij ons in Den Haag geen zorgen over te maken, want dan beslist de plaatselijke politiek over haar eigen prioriteiten. Het zou toch goed zijn om te weten hoe de staatssecretaris die met onderwijs belast is, aankijkt tegen deze ontwikkeling in de toekomst. Vindt zij dit een zorgpunt of voorziet zij dat de gemeenten in de toekomst alle scholen even goed blijven financieren, automatisme van de overschrijdingsregeling of niet? Ik ontvang hier graag een reactie op.

Voorzitter! Ik kom aan een tweede punt toe, zijnde de rechtsbescherming. Toen de heren Schutte en Koekkoek kwamen met dezelfde constructie als bij de decentralisatie van de huisvesting, maar dan geknipt in twee amendementen, dacht ik eerlijk gezegd aanvankelijk: daar is wel enig verschil tussen, als ik mij niet vergis. Het ene verschil is dat de overschrijdingsregeling als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de gemeenten hangt. De gemeenten zullen zich zeer voorzichtig opstellen. Het is een belangrijke bescherming in de richting van het bijzonder onderwijs. Daarnaast hebben zij zoals elk instituut of rechtspersoon de weg naar de rechter te bewandelen als zij vinden dat hun onrecht wordt aangedaan. Ik ben voor beide amendementen, omdat ik denk dat het een belangrijke winst is wanneer ook de bijzondere scholen zich niet behandeld voelen als bijlage bij dit onderwerp, maar zich volledig volwaardig kunnen beschouwen. Gevoelens kunnen een belangrijke rol spelen. Het gaat niet altijd om harde dingen. Het gaat ook om het opbouwen van een consensus. Van een allochtoon als mijn persoon kan niet worden gehoord dat de geschiedenis van Nederland de waarde van de consensus heeft laten zien. Dit land is op grond van consensus geworden wat het is geworden. Ik zeg dat in positieve zin. Vanwege het maatschappelijk draagvlak en de politiek is het van groot belang om daarvoor te kiezen.

Voorzitter! Ik kom over de evaluatie te spreken. Persoonlijk voel ik meer voor het model van de heer De Cloe, die graag wil dat de staatssecretaris ons jaarlijks laat weten welke ontwikkelingen zich voordoen. Het lijkt mij wat sneller dan de zware presentatie van collega Koekkoek die pas binnen vier jaar wil weten wat er aan de hand is. Zeker als de gemeenten jaarlijks laten weten aan de besturen wat er allemaal is gebeurd, moet het voor de staatssecretaris gemakkelijk zijn om jaarlijks de belangrijke springpunten in de praktijk van deze wet aan de Kamer te laten weten, zodat de Kamer conform de informatie kan reageren.

De heer Koekkoek (CDA):

Voor alle helderheid: als de staatssecretaris ja zegt tegen de heer De Cloe, dan zal ik dat toejuichen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Prima. Dat is ook mijn standpunt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord. Ik ben blij dat wij elkaar hebben kunnen vinden op een behoorlijk aantal punten. Uitsluitend op basis van de verordening kan worden afgeweken van het automatisme van de financiële gelijkstelling. Ik deel overigens de vragen die op dit punt door de heer Cornielje zijn gesteld. Ik vond de brief niet heel erg verhelderend. Verder zal bekendheid worden gegeven aan de voorzieningen die op basis van deze verordening aan de scholen zijn toegekend. Een gewijzigd amendement van die strekking is door ons voorbereid. De formulering is die van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts ben ik blij dat ofschoon integratie in één wetsvoorstel op dit moment niet mogelijk is, het integrale kader wel geschetst gaat worden in de modelverordening van de VNG.

Ik wil nog terugkomen op enkele zaken. In de eerste plaats de school met meerdere nevenvestigingen in een andere gemeente. Ik werd opnieuw aan het twijfelen gebracht door omstandigheden die ikzelf niet direct had ingeschat. De heren Schutte, De Cloe en Stellingwerf hebben daarvan enkele voorbeelden genoemd. Op zijn minst kun je zeggen dat, welke oplossing je ook kiest, zich waarschijnlijk problemen zullen voordoen. Ik heb er het hele weekend over nagedacht en ik ben tot de conclusie gekomen dat zich ook problemen voordoen als besturen van scholen met verschillende nevenvestigingen – laten wij zeggen vijf of zes – her en der moeten informeren hoe de regelingen en verordeningen eruitzien. Ik wil dan ook op dit punt gewoon het voorstel van de staatssecretaris volgen. Ik zie de problemen die zijn geschetst wel, maar ik heb het gevoel dat dat voorstel nog de gemakkelijkste weg volgt.

De heer De Cloe (PvdA):

U erkent dat het in de voorbeelden die genoemd zijn, heel raar kan uitpakken. U stelde dat een school met zeg maar vijf nevenvestigingen in vijf verschillende gemeenten, neem ik aan, in al die gemeenten moet nagaan wat in de desbetreffende verordeningen staat. Ik weet niet of het zo zal werken. Sommige gemeenten informeren scholen uit zichzelf.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Maar zij mochten toch niet van u aan alle schoolbesturen een overzicht sturen van wat zij te bieden hebben?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat doen gemeentebesturen uit zichzelf. Ik ga daarvan uit.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als het wel mag, wordt het een stuk makkelijker.

De heer De Cloe (PvdA):

Zo zal het gebeuren. Gemeenten voeren een bepaald beleid en zullen zeggen: wij hebben een bepaalde verordening en daarin staat dat wij specifiek beleid voeren op dit en dat punt. Zij maken dit door de bank genomen zelf aan de schoolbesturen bekend, zodat deze er gebruik van kunnen maken. Daar hoeft u niet benauwd voor te zijn. Uw stelling was: ik erken het probleem, maar nu moeten de schoolbesturen naar de verschillende gemeentebesturen om aanvragen te doen. Ik denk dat zij niet bevreesd zijn om dat te doen. Als zij zien dat zij er voordeel van kunnen hebben, zullen zij er zeker gebruik van maken.

Hoe zit het ten aanzien van andere wetsvoorstellen waarin dit soort zaken aan de orde komen? Moeten de besturen het dan niet doen? Dan doet zich toch dezelfde situatie voor?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Niet helemaal. Het aanvragen van huisvestingsvoorzieningen – ik denk dat u daarop doelt – is iets wat naar ik verwacht minder frequent voorkomt. Nieuwe huisvesting of uitbreiding van huisvesting zal niet elk jaar aan de orde zijn, terwijl ik mag verwachten dat dít een instrument wordt om, zoals ik het in het verslag geformuleerd heb, ad hoc op zaken die zich voordoen te kunnen inspringen. Dat is het verschil tussen dit wetsvoorstel en dat inzake de huisvesting.

De heer De Cloe (PvdA):

En hoe zit het dan met het wetsvoorstel inzake het achterstandenbeleid en andere wetsvoorstellen die eraan komen en die dezelfde werking zullen hebben? U erkent dus met mij het probleem.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ja.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik heb ook niet direct een oplossing voorhanden. Ik vraag de staatssecretaris nadrukkelijk te bekijken of een oplossing te bedenken is.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben heel benieuwd. Ik erken mijn onwetendheid op dit punt. In mijn weging ben ik geneigd het voorstel van de staatssecretaris te volgen. Ik hoop dat haar antwoord nieuw licht op de zaak werpt.

De heer Koekkoek (CDA):

Vindt mevrouw Lambrechts niet dat de problemen inzake nevenvestigingen een treffende illustratie vormen van de schaduwzijde van decentralisatie?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het feit dat er zoveel nevenvestigingen zijn of de decentralisatie op zichzelf?

De heer Koekkoek (CDA):

Als je de huisvesting decentraliseert, is soms de gemeente bevoegd waarin een nevenvestiging ligt. Als het gaat om de verordening voor extra middelen, is soms de gemeente bevoegd waarin de hoofdvestiging ligt. Ik denk dat dit een treffende illustratie is van wat je je op de hals haalt bij decentralisatie van onderwijsbeleid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Er is altijd sprake van een weging van de voor- en de nadelen. Dat was ook aan de orde bij het wetsvoorstel inzake de decentralisatie van de huisvesting. Ik was op dat moment van mening – en ik sta daar nog steeds voor – dat de voordelen veel groter zijn dan de nadelen. Maar er zitten ook altijd nadelen aan.

De heer Koekkoek (CDA):

Precies. En u bent het met mij eens dat deze complicatie in ieder geval een nadeel is.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ja.

Voorzitter! Dan de bevoegdheid van B en W om ingeval van nood de verordening tijdelijk aan te vullen. Van de noodzaak daarvan ben ik eerlijk gezegd niet overtuigd geraakt. Door het voorbeeld van de inbraak was ik eigenlijk bijna om, maar toen het voorbeeld van de watersnood en het leerlingenvervoer te berde werd gebracht, dacht ik: nee, dit kan ik eigenlijk niet geloven. Ik kan me niet voorstellen dat het vervoer van leerlingen in verband met een calamiteit zou moeten worden geregeld met deze verordening in de hand en dat anders ook maar één schoolbestuur het in z'n hoofd zou halen om doorbetaling te eisen. Dat kan ik gewoon echt niet geloven. Maar stel dat het toch gebeurt, dan denk ik dat dergelijke calamiteiten zo weinig voorkomen dat het ad hoc bijeenroepen van de raad zeer goed te verdedigen is. Ik zei ook al in eerste termijn dat de raad wel vaker voor dringende zaken bijeengeroepen zal worden. Dit zou er een van kunnen zijn.

De bestuurskosten vormen een uitermate lastig punt. Dat dit een majeur probleem is dat ook wel eens belemmerend zou kunnen gaan werken voor de verzelfstandiging van het bestuur van het openbaar onderwijs, daar ben ik tijdens het debat van verleden week eigenlijk alleen maar sterker van overtuigd geraakt. En ik begrijp overigens de redenering van de staatssecretaris heel goed; bestuurskosten vallen niet onder de overschrijdingsregeling en dus kun je ze ook niet opnemen in een verordening voor zaken die zich aan dat automatisme van die overschrijdingsregeling onttrekken. Die gold dan immers toch al niet. Dat lost overigens het probleem niet op, maar hiermee is wel helder geschetst wat de redenering was; althans, hoe die bij mij is overgekomen.

Nu hebben wij gisteren een brief van 27 september gekregen waarin staat dat de verordening in beginsel betrekking kan hebben op alle zaken die de exploitatie in materiële of personele zin raken. Ik zie namelijk geen enkele reden om de gemeenten op dit punt te beknotten, aldus de staatssecretaris. Dit kan ik absoluut niet anders lezen dan dat bestuurskosten daar wel onder zouden kunnen vallen. Het is wat cryptisch, maar dit zou kunnen betekenen dat deze bepaling wel een oplossing kan bieden. Graag een reactie van de staatssecretaris op de vraag hoe wij dit moeten lezen, tegen de achtergrond van wat wij verleden week besproken hebben. Ik vrees dat wel eens zou kunnen blijken dat wij de zaak niet kunnen oplossen, dat wij slechts kunnen constateren dat er een probleem is. Daarom zou ik haar willen vragen om ons in elk geval toe te zeggen dat zij deze kwestie apart zal onderzoeken en ons een aparte notitie zal aanreiken om voor ons in beeld te brengen hoe het straks zal gaan met de verzelfstandiging van het bestuur. En bovendien zou ik graag vernemen of en, zo ja, op welke wijze de bestuurskosten van de niet door de gemeente instandgehouden openbare scholen buiten de werking van de overschrijdingsregeling gehouden zouden kunnen worden, zoals dat geldt voor de wel door de gemeente instandgehouden openbare scholen. Als wij dat kunnen afspreken, dan zou ik daar in dit stadium genoegen mee nemen. Dan wordt ook de voortgang van de behandeling van dit wetsvoorstel niet belemmerd.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! De staatssecretaris kan natuurlijk wel een notitie schrijven, maar het gaat nu om een wet, die op zichzelf duidelijk moet zijn. Ik denk dat zij nu duidelijkheid moet geven over dit wetsvoorstel, anders krijgen wij daar later problemen mee.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is waar. Ik heb overigens, zoals ik al zei, donderdag begrepen dat het niet zou kunnen, maar in de aangehaalde passage uit de brief komt het woord "bestuurskosten" niet voor, zodat de gemeente in principe de mogelijkheid heeft om er zelf breed invulling aan te geven. In mijn interpretatie vallen daar in ieder geval ook de bestuurskosten onder; de staatssecretaris geeft dit niet expliciet aan, maar ik interpreteer die passage even als zodanig.

De heer Cornielje (VVD):

De kosten van administratie, beheer en bestuur zijn moeilijk te traceren als er geen verzelfstandiging van het openbaar onderwijs heeft plaatsgevonden, maar ze zijn wel degelijk traceerbaar als daar wel sprake van is. Dan zou je in een verordening ook de kosten van ABB kunnen opnemen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat was ook primair mijn uitgangspunt. Veel gemeentebesturen hopen en verwachten dat dit wetsvoorstel en de verordeningen die eruit voortvloeien, soelaas zullen bieden voor dit probleem. Na donderdag bleek dat niet het geval. Misschien is dit vandaag anders; het zou mooi zijn als het kon.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Zoals mevrouw Lambrechts heeft gezien, staat het in mijn amendement.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ja, het stond er al in, om te beginnen.

Voorzitter! Ook van mijn kant een opmerking over de rechtsbescherming. Op zichzelf – laat ik dat maar eerlijk zeggen – heb ik niet zoveel moeite met het op overeenstemming gerichte overleg. Het enige probleem is – het is door anderen ook al geschetst – dat er een bepaalde verwachting uit voortvloeit. Wat, als er geen overeenstemming bereikt wordt in het op overeenstemming gericht overleg? Als het de verwachting zou zijn dat er dan een adviesverplichting voor wat betreft de Onderwijsraad komt, kan ik u mededelen dat dit voor de fractie van D66 niet acceptabel is. Van twee kanten is hier overigens gevraagd om eens aan te geven wat daarop tegen is. Nu, die uitdaging wil ik gaarne aannemen en ik wil in vier punten aangeven wat wij erop tegen hebben.

Dit is op de eerste plaats – het is daarstraks al aangegeven in het interruptiedebat – dat het gaat om een adviesverplichting. Wanneer één schoolbestuur het wil, zal er advies gevraagd moeten worden door de raad, waarmee het primaat niet meer bij de raad ligt, maar bij één van de betreffende schoolbesturen. Dat kan niet.

Op de tweede plaats wordt er een heel goede en afdoende rechtsbescherming op een andere manier geboden. De heer Cornielje heeft dit heel fijntjes en zeer gedegen uiteengezet.

Op de derde plaats – dat is een opmerking die nog niet gemaakt is – dringt het de Onderwijsraad zo ontzettend terug in zijn rol van pacificatie-instrument, en dat vind ik jammer. Wij hebben op dit moment nog maar één breed adviesorgaan met een brede expertise over het hele terrein van het onderwijs. Steeds meer merk ik nu – ik doel op de laatste twee debatten; ik neem aan dat het in de komende debatten over het achterstandenbeleid ook zal gebeuren – dat de Onderwijsraad weer wordt teruggedrongen in de rol van pacificatie-instrument, terwijl ik van de Onderwijsraad een heel hoge pet op heb en hem graag over de hele breedte, in algemene zin, voor het gehele onderwijs wil inzetten en niet alleen maar om tegenstellingen tussen bijzonder en openbaar uit te vechten voor ons.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Kan mevrouw Lambrechts dat laatste eens toelichten? Kennelijk heeft zij een aversie tegen de Onderwijsraad als pacificatie-instrument. Ik dacht dat de geboortepapieren van de Onderwijsraad dáár nu juist ook lagen. Heeft zij daar bezwaar tegen of zegt zij dat het niet meer aan de orde is? Immers, op zichzelf kan die combinatie natuurlijk prima: het pacificatie-element hoeft niet af te doen aan die enorm waardevolle adviestaak die mevrouw Lambrechts eraan wil toekennen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik denk dat ik dit zojuist al heb gezegd. Ik zou veel liever de Onderwijsraad meer en meer – gezien ook het feit dat wij er nog maar eentje hebben; vorig jaar waren er nog twee en nu is er nog maar één – in de rol willen zien van een breed adviesorgaan over de hele breedte van het onderwijs. Ik heb trouwens vandaag een mooie brief daarover ontvangen. Ik zou de Onderwijsraad niet als een instrument willen zien dat voor ons geschillen en tegenstellingen aanpakt – en dan ook nog op gemeentelijk vlak, terwijl ik vind dat deze hier uitgevochten zouden moeten worden – en tegenstellingen aanzet tussen bijzonder en openbaar onderwijs.

De heer Schutte (GPV):

Ik geloof dat u nu een contradictio in terminis gebruikt: een pacificatie-instrument dat geschillen aanzet? Dat lijkt mij nu juist precies de tegengestelde bedoeling van een pacificatie-instrument.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik gaf het daarstraks in het interruptiedebatje al aan. Ik zie het veel meer in de breedte, waarbij – het geldt ook met betrekking tot dit wetsvoorstel – de mate waarin er behoefte is aan extra ondersteuning, de maatstaf zou zijn en niet het criterium of het een openbare of een bijzondere school betreft. Als je de Onderwijsraad, in de rol van pacificatie-instrument, alleen maar vraagt om te adviseren over de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van inrichting van het onderwijs, dan dring je hem in de rol van geschillenbeslechter tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

De heer Schutte (GPV):

Naast de zeer waardevolle adviezen, zoals u dit ziet en wat ik ook ondersteun. Het doet er niets aan af: je geeft gewoonweg een extra functie, zoals dat ook in het verleden het geval was.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ja, ik zie dat wat anders, zeker ook op het gemeentelijk vlak.

Een laatste tegenargument – dan hebt u ze allemaal van mij – is dat ik mij niet kan voorstellen dat alles wat wij van de Onderwijsraad vragen, in vier weken gestalte zou kunnen krijgen. Er komen straks nog andere wetsvoorstellen aan, maar er zijn steeds maar vier weken om er advies over te geven. Gelukkig ziet de Onderwijsraad dit zelf ook al. Zouden zij dat met hun vijftienen – zij het waarschijnlijk met een uitdijend bureau daarachter; ik vind het overigens optisch bedrog als je de Onderwijsraad zelf laat inkrimpen en het ambtelijk apparaat laat uitbreiden – op die manier allemaal kunnen in vier weken? Dat wil er bij mij niet in, maar de praktijk zal dat uitwijzen.

De heer Koekkoek (CDA):

U hebt er bezwaar tegen dat de gemeenteraad gedwongen is om op het verzoek van één schoolbestuur advies te vragen. Stel het geval dat schoolbestuur en gemeenteraad het er samen over eens zijn dat advies aan de Onderwijsraad moet worden gevraagd. Hebt u daar bezwaar tegen? Zou u zich daarin kunnen vinden?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan zou ik er heel veel minder moeite mee hebben, zij het dat we ons er dan even op moeten beraden. De Onderwijsraad is natuurlijk wel ons adviesorgaan. Daar zou je, gezien de taakstelling van de Onderwijsraad, op een andere manier mee moeten omgaan. Als het echter over de gehele breedte ging, namelijk dat de gemeente in goed overleg advies vraagt aan een Onderwijsraad – mogelijkerwijze de onze – zou ik er op zichzelf absoluut geen bezwaar tegen hebben. Ons grootste bezwaar richt zich namelijk tegen de verplichting, omdat één bevoegd gezag daarom vraagt.

De heer Koekkoek (CDA):

Zoals ook in de toelichting op de begroting staat, is erin voorzien dat de Onderwijsraad mede tot taak heeft advies uit te brengen over geschillen betreffende lokaal onderwijsbeleid. Dat is de intentie van de regering en die ligt al in de Wet decentralisatie huisvesting en andere wetsvoorstellen voor. Een afdeling van de Onderwijsraad – een afdeling geschillen – zal die adviesbevoegdheid krijgen. Dat is geen enkel probleem.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben mij ook wel bewust van de intentie van de regering, maar als hier tot tweemaal toe uitdagingen worden neergelegd, wil ik daarop ingaan en ons standpunt, niet per se zijnde het standpunt van de regering, daarop als weerwoord geven.

De heer Koekkoek (CDA):

Als een amendement erin voorziet dat schoolbestuur en gemeenteraad gezamenlijk om een advies van de Onderwijsraad vragen, zou D66 dat kunnen steunen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zeg net dat dit natuurlijk niet zomaar kan, omdat het een adviesorgaan van de regering is. De uitbreiding staat toe dat ook wij advies vragen. In dat kader zal er dan ook over gesproken moeten worden: wie mag de Onderwijsraad over de gehele breedte van het onderwijs van advies dienen? Dat zal natuurlijk ook betekenis moeten hebben voor de grootte van de raad. Hij kan niet heel Nederland voorzien van adviezen met z'n vijftienen. Dat lijkt mij volslagen onmogelijk.

De heer Koekkoek (CDA):

Mevrouw Lambrechts vlucht nu weg voor praktische problemen. Het gaat erom of zij een alternatief wil aanvaarden waarin schoolbestuur en gemeenteraad gezamenlijk om advies vragen, in plaats van de regeling bij decentralisatie huisvesting waarbij de gemeenteraad advies moet vragen als één schoolbestuur daarom vraagt. Het lijkt mij dat dit tegemoetkomt aan haar bezwaar. Als zij daarop "ja" zegt, zou dat van belang kunnen zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zei zojuist dat het op zichzelf niet zomaar kan, maar dat voor ons een zwaar punt is dat het primaat sowieso bij de raad ligt en niet bij een schoolbestuur.

De heer Koekkoek (CDA):

Goed, maar dat is dus iets anders, want dat betekent dat de raad beslist over het vragen van advies en dat het niet een gezamenlijke adviesaanvrage kan zijn van schoolbestuur en gemeenteraad.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als je op overeenstemming gericht overleg hebt, kunnen velen zich daar wellicht in vinden. Maar het primaat moet bij de raad blijven en dat moet helder zijn. Wij zouden het absoluut niet accepteren als een ander ons zou kunnen opleggen dat zij kunnen beslissen of wij advies moeten vragen aan een ander. Dat zouden wij niet accepteren, maar wij leggen het wel een gemeente op.

De heer Koekkoek (CDA):

Als wij hier initiatiefwetsvoorstellen indienen, hebben wij toch echt de verplichting de Raad van State daarover om advies te vragen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De Raad van State! Dat is ook de enige, maar niet de rest.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! In eerste termijn hebben wij het voorliggende wetsvoorstel positief-kritisch benaderd. Positief omdat dit wetsvoorstel poogt financieel recht te doen aan in ongelijke situatie verkerende scholen. Bij het verstrekken van middelen is maatwerk uitgangspunt en er is sprake van een automatische doorbetaling wanneer dit nodig is.

Wij hebben in eerste instantie ook kritisch gereageerd, omdat bij dit voorstel sprake is van een nieuwe situatie. Openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs komen in een nieuwe positie tegenover elkaar of in verhouding tot elkaar te staan, dat is misschien beter uitgedrukt. Daarom moet naar onze mening zorgvuldig worden gekeken naar de rechtswaarborging voor het bijzonder onderwijs.

Dat was feitelijk ook de kern van de discussie in eerste termijn. Zorgvuldigheid, rechtsgelijkheid en objectiviteit zijn in dezen van groot belang. Daarvoor moet de wetgever waarborgen scheppen. Niet voor niets was de financiële gelijkstelling in casu de doorbetalingsregeling in het verleden een enorme doorbraak. Zij kreeg zelfs de naam pacificatie, een hele mooie naam.

Bij een aanpassing van een dergelijke regeling moeten wij op die rechtswaarborging gespitst zijn. Dat is een kwestie van attitude. Ik vind het noodzakelijk dat aansluiting gezocht wordt bij soortgelijke voorgaande discussies. Zeer recent bij de decentralisatiewetgeving zijn wij na intensief overleg tot een bepaalde structuur van rechtswaarborging gekomen. Het is logisch en wenselijk daarop aan te sluiten. Eenheid in wetsstructuur is wenselijk, zo niet noodzakelijk.

Waarom zouden wij die discussie naar de toekomst schuiven, zoals ik een beetje uit het betoog van de heer Cornielje begrijp, terwijl wij nu met op dit punt relevante wetgeving bezig zijn? Het heeft mij dan ook – in ieder geval in eerste termijn – teleurgesteld dat de coalitiefracties op dit punt zo niet de deur al dichtgooiden dan wel op een heel klein kiertje hebben gezet. De tweede termijn heeft mij iets meer hoop op een positieve uitkomst gegeven. Wat dat betreft vond ik de bijdrage van de heer Rabbae heel constructief.

Er zijn verschillende argumenten aangevoerd waarom het niet zo zou moeten als bij de decentralisatiewetgeving. Er is bijvoorbeeld gezegd dat hier gemeentelijke middelen in het geding zijn. Ik acht dat argument niet relevant voor de rechtswaarborging. De principiële gelijkstelling geldt toch op alle niveaus, ongeacht wie betaalt! Dat lijkt mij nu juist de bedoeling van het desbetreffende artikel in de Grondwet. Het argument dat het in het Schevenings akkoord niet expliciet is geregeld, acht ik ook niet zo doorslaggevend. Een- en andermaal is hier gezegd dat de Kamer in dezen een eigen verantwoordelijkheid heeft. Iedereen die dat gezegd heeft, heeft naar mijn mening gelijk. Het argument dat het niet nodig is, lijkt mij ook niet juist. Dat lijkt mij nu juist het doel van de wet. Ik sluit mij in dezen dan aan bij de heer Schutte.

Op grond van deze drie argumenten hoeft men niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie te komen dat het bij deze wet niet nodig is.

De heer Cornielje (VVD):

Hoe verklaart collega Stellingwerf dat er, nadat het wetsvoorstel bij de Kamer is ingediend, slechts één commentaar is binnengekomen waarin iets anders wordt bepleit? Blijkbaar krijgt dit wetsvoorstel heel brede steun van het onderwijsveld, van alle partners die deelgenomen hebben aan het Schevenings beraad. Wij hebben één brief gekregen die een ander oordeel bevatte. Blijkbaar is er sprake van een stevige basis.

De heer Stellingwerf (RPF):

Ik kan mij voorstellen dat men een aantal jaren geleden tijdens dat Schevenings beraad op dat punt tot deze formulering is gekomen en men daarop achteraf niet meer terug wil komen omdat men dat misschien als contractbreuk ervaart. Ik vind echter dat de Kamer in dezen een eigen verantwoordelijkheid heeft. De argumenten die hier vanmiddag zijn gewisseld, zijn naar mijn mening voldoende zwaar om in dit geval voor de rechtswaarborging tot dezelfde constructie te komen als bij de decentralisatiewetgeving. Dat weegt voor mij zwaarder dan de expliciete tekst, zoals die ook door u is geciteerd.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Collega Van der Vlies had het over een pakketje met drie elementen. Kan collega Stellingwerf hier ook nog zijn oordeel over geven? Wegen alledrie de onderdelen even zwaar voor hem?

De heer Stellingwerf (RPF):

Ik was eigenlijk net aan dit punt toegekomen. Voor mij geldt hetzelfde voor het op overeenstemming gericht overleg. Er zou de regering en de Kamer veel aan gelegen moeten zijn om hier een maximale inspanning te leveren om op deze punten tot consensus te komen. Ik vind het moeilijk uit te leggen dat die stap nu niet gezet kan worden, terwijl die zeer recent wel gezet kon worden. De amendementen op het punt van de adviesaanvrage en het op overeenstemming gericht overleg zijn voor onze fractie van grote waarde voor onze eindbeoordeling. Ik denk dat het goed is om het nu bij die typering te laten. Ik hoop dat er de komende dagen wellicht nog iets meer duidelijkheid over ontstaat wat acceptabel en haalbaar is om toch tot die, wat ons betreft, noodzakelijke rechtswaarborging te komen. Het gaat in onze ogen niet slechts om een zakelijke gelijke financiële behandeling, maar ook om gelijkberechtiging, zoals ik het in eerste termijn heb benoemd. Deze zaak moet gezien worden in het licht van een heel lange onderwijsgeschiedenis. Goed vertrouwen in op overeenstemming gericht overleg is mooi, maar een goede rechtsbescherming hoort daar volgens mij naadloos bij.

Voorzitter! Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat nog eens apart zal worden gediscussieerd over de problematiek van de bestuurskosten. Wij denken met de D66-fractie dat dit een vrij fors probleem is. Wij achten het dus dringend noodzakelijk om hierover te praten. Het is echter wel van belang dat de staatssecretaris aangeeft wanneer wij die discussie met elkaar kunnen voeren. Het lijkt mij namelijk niet wenselijk om dit al te zeer vooruit te schuiven. In het kader van dit wetsvoorstel kan ik echter leven met hetgeen de staatssecretaris hier in eerste termijn over gezegd heeft.

Ik kom op de nevenvestigingen. Ik heb in eerste termijn gezegd dat deze tot problemen kunnen leiden. Ik kan er nu echter wel vrede mee hebben dat de gemeente van hoofdvestiging op dit moment aangrijpingspunt is. Het blijft kiezen uit twee kwaden bij het oplossen van de geschetste problemen. De heer De Cloe heeft een voorbeeld gegeven van hoe het hier mis kan lopen. Ik heb in eerste termijn zelf de situatie geschetst dat een gemeente iets niet doet, omdat een school met een hoofdvestiging in een bepaalde gemeente en een aantal nevenvestigingen elders ervoor zou kunnen kiezen om beleid achterwege te laten vanwege de te grote financiële consequenties. Dit is een ander voorbeeld van hoe het mis zou kunnen lopen. Dit zijn twee voorbeelden die een misschien wel somber scenario schetsen. Ik weet echter ook niet hoe je dat in deze situatie moet oplossen. De heer Cornielje heeft aangegeven dat er dan misschien toch overleg kan plaatsvinden tussen die gemeente van hoofdvestiging en de gemeente waar een nevenvestiging is gevestigd. Is dat overleg echter niet per definitie erg vrijblijvend? Kan de staatssecretaris hier nader op ingaan?

Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op de suggestie van de heer Koekkoek om een bepaling op te nemen waaruit blijkt wanneer de continuïteit van het onderwijs in het geding is. Ik voel mij wel aangesproken door die situatie, hoe sporadisch die wellicht ook zal voorkomen. Ik meen dan ook dat het goed is om toch een zinsnede op te nemen over zo'n extremiteit of zo'n groot incident.

Tot slot kom ik op de evaluatie. De staatssecretaris heeft gezegd dat het moeilijk is om hier een systeem voor te bedenken. Voor ons gevoel moet het echter mogelijk zijn om via steekproeven of door rapportage, ook in overleg met de koepels, tot een gedegen evaluatie te komen. Ik denk dat een jaarlijkse rapportage wat meer inzicht geeft en het proces wat beter in beeld brengt dan een vierjaarlijkse rapportage. Ik zou er dan ook niet zo vreselijk veel problemen mee hebben, als de suggestie van de heer De Cloe op dit punt wordt overgenomen.

De voorzitter:

De staatssecretaris zal na de dinerpauze antwoorden.

De vergadering wordt van 17.17 uur tot 18.45 uur geschorst.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik dank de leden voor hun opmerkingen in tweede termijn. Eigenlijk vindt iedereen het aan de orde zijnde wetsvoorstel een verbetering, maar men wil nog wel nader spreken over een aantal grote vraagstukken. Het wetsvoorstel is een verbetering, omdat doelgerichter met gemeentelijk onderwijsgeld kan worden omgegaan en omdat bijzondere scholen voor het eerst rechtstreeks door het gemeentebestuur kunnen worden bekostigd. Vergeleken met de huidige situatie is dat een groot voordeel.

Er werd zojuist gediscussieerd over de rechtsbescherming en de onderwijspacificatie. In dat kader werd teruggegrepen naar 1910, 1920. Het viel mij op dat degenen die stelden dat het aan de orde zijnde wetsvoorstel doelgerichter is en dat sprake is van een verbreding, kijkend naar het bijzonder onderwijs, heel snel in de verdediging werden gedrukt. Ik ben echter van mening dat wij op dit punt onze zegeningen moeten tellen. De heer Cornielje gaf aan dat de Kamer slechts een of twee brieven met commentaar op dit wetsvoorstel heeft gehad. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel heb ik nog een artikel-3-procedure gehanteerd, omdat die kwestie speelde. In dat kader heb ik de standpunten van de verschillende organisaties er nog eens goed op nagelezen. Dan blijkt dat zelfs organisaties, die later tot de ontdekking komen dat ze nog wat hebben op te merken, van mening waren en zijn dat het voorliggende wetsvoorstel een enorme verbetering is en dat dit, lettend op de richtinggevende uitspraken van het Schevenings akkoord, op de juiste wijze is uitgewerkt.

Naast een aantal details richt de kritiek op het wetsvoorstel zich voornamelijk op de rechtsbescherming. Daarom lijkt het mij goed de geschiedenis van de rechtsbescherming nog een keer naar boven te halen. De heer Koekkoek gebruikte overigens de term "algemene rechtsbescherming", terwijl de heer Schutte het over "aanvullende rechtsbescherming" had. De laatste term vind ik eigenlijk beter. Als het gaat om algemene rechtsbescherming, dan denk ik bij beslissingen van de overheid aan de Algemene wet bestuursrecht. Dat algemene rechtsbeschermingsmodel zou in die zin ook moeten zijn geëigend voor het onderwijs. De algemene aanpak van de rechtsbescherming vindt plaats via de bestuursrechter. Bij de discussie over het Schevenings akkoord heb ik al aangegeven dat bestuursrechters de belangen van het onderwijs heel goed kunnen verdedigen. Wij moeten niet doen alsof dat niet het geval is.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris verwisselt nu de etiketten. Toen ik sprak over het algemene rechtsbeschermingsmodel – dat weet de staatssecretaris heel goed – had ik het over het algemene rechtsbeschermingsmodel zoals dat in het Schevenings akkoord is aangegeven. Dat laat onverlet de rechtsbescherming bij de rechtbank en, als je in beroep gaat, bij de Raad van State.

Staatssecretaris Netelenbos:

De algemene rechtsbescherming, als het gaat om overheidsuitspraken en overheidsbeleid, loopt via de bestuursrechter. De aanvullende bescherming heeft betrekking op de zaken die in het Schevenings akkoord zijn opgenomen. Op pagina 87 van het convenant over het Schevenings akkoord is overigens niet geregeld dat in het geval van de overschrijdingsregeling ook sprake is van aanvullende rechtsbescherming. De vorige keer ben ik daar inderdaad kort over geweest, omdat ik toen in tijdnood zat. Daarom neem ik de Kamer even mee naar de geschiedenis van de aanvullende rechtsbescherming. Wij hebben met de Scheveningse partners, de koepelorganisaties, gesproken over de rechtsbescherming als het gaat om rijksbeleid. Toen is ook aangegeven dat de rechtsbescherming bij decentralisatie op een gelijkwaardige manier moet zijn geregeld. Toen ging het telkens over de vraag of wanneer de Onderwijsraad in beeld komt bij wetgeving die te maken heeft met rijksregelgeving en je rijkstaken naar de gemeenten decentraliseert, je niet tegelijkertijd de rechtsbescherming mee moet decentraliseren. Dat werd vervat onder de terminologie dat het gelijkwaardig moest zijn geregeld. In vergaderingen met de Kamercommissie hebben wij vaak gesproken over de vraag wat nu precies gelijkwaardig is en wanneer dat aan de orde is. Zoals bekend, was ik daarin wat minder flexibel dan later. Ten aanzien van wetsvoorstellen die bij de Kamer liggen of die nog naar de Kamer moeten en die betrekking hebben op decentralisatie van rijksregels naar gemeenten wijs ik erop dat waar de gemeenten eigen competenties krijgen via de voorliggende wetgeving, er ten aanzien van de rechtsbescherming een op overeenstemming gericht overleg moet worden gevoerd. Bij een conflict moet men naar de Onderwijsraad gaan voor advies, waarbij uiteindelijk de gemeenteraad beslist of die na ommekomst ervan rekening wil houden met dat advies. Vervolgens kan men dan naar de bestuursrechter. NetelenbosZo is dat uiteindelijk via het debat in deze zaal ook geregeld ten aanzien van de decentralisatie huisvesting.

Het ging dus altijd om nieuwe taken. Ik ben het dan ook niet eens met de uitleg van de heer Koekkoek dat als het gaat om het introduceren van een verordening in de overschrijdingsregel, er sprake zou zijn van een nieuwe taak. De gemeente kan autonoom besluiten om helemaal niet te doen aan overschrijding. Er zijn in dit land gemeenten die absoluut geen overschrijding willen en daartoe ook besluiten. Ze vinden dat hetgeen het Rijk geeft aan de scholen genoeg moet zijn. Ze zijn niet van plan verder ook maar een cent meer ter beschikking te stellen aan het onderwijs. Dat kan dus een autonoom besluit van een gemeente zijn. Vervolgens kan een gemeente beslissen om de overschrijdingsregeling met het automatisme te handhaven. Dat kan de gemeente altijd nog besluiten. Wij moeten de regeling ook niet zo maken dat als het ware de gemeente gedwongen wordt dat automatisme te handhaven. Ik kom daarover straks nog te spreken naar aanleiding van een aantal amendementen. Een gemeente kan in ieder geval zeggen: ik wil helemaal geen verordening, dat vind ik veel te lastig want dan moet ik met Jan en alleman overleggen en ik moet er dan ook nog bekendheid aan geven. Overigens vind ik het nader gewijzigde amendement op dit punt een hele verbetering ten opzichte van de vorige versie. Ik ben het wat dat betreft eens met de opmerking van de heer De Cloe daarover. Het is een prima amendement geworden. Maar goed, de gemeente krijgt daardoor toch de verplichting om een overzicht bekend te maken. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente een verordening introduceert. Wat ons betreft had het ook gekund dat er een lijst met convenanten werd ingevoerd. Kortom, de gemeente heeft autonoom een aantal beslissingen te nemen.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik heb behoefte aan een kleine aanvulling. Ik heb niet gesproken over nieuwe gedecentraliseerde taken, maar over nieuwe bevoegdheden. De nuance lijkt klein, maar het gaat hier wel om de term die in het Schevenings akkoord wordt gebruikt. Mijn stelling is dat wanneer je de gemeenteraad de verplichting geeft een verordening vast te stellen, er sprake is van een nieuwe bevoegdheid omdat immers die verordening de overschrijdingsregeling opzij kan zetten. Dat is de redenering erachter. Ik denk dat het ook een redelijke uitleg is van het Schevenings akkoord.

Staatssecretaris Netelenbos:

Daar dachten de partners van het Schevenings akkoord toch echt een slag anders over. Er werd toen gesproken over de materiële gelijkstelling. De heer Schutte heeft gezegd dat het daarbij een kwestie is van het sluiten van compromissen en van geven en nemen, waarna er uiteindelijk een akkoord wordt gesloten. Zo is het natuurlijk wel gegaan, maar juist ten aanzien van de materiële gelijkstelling ging iedereen ervan uit dat er sprake is van een gemeentelijke autonome bevoegdheid om te beslissen of men financiële middelen ter beschikking stelt aan tot nu toe het openbaar onderwijs. Dat wordt nu verruimd. Je moet ook willen erkennen dat het uiteindelijk de gemeente zelf is die daartoe besluit. De heer Koekkoek gebruikte het woord medebewind. Dat vind ik heel raar in dit kader. Het gaat toch om een beslissing of je aanvullend middelen ter beschikking stelt. Ik ben het eens met de uitleg van de heer Schutte op het punt van de reikwijdte van het lokaal onderwijsbeleid. Je zult de materiële overschrijding op haar eigen merites moeten beoordelen.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik kan er ook niets aan doen, maar de Grondwet spreekt over het vorderen van regeling door de lagere besturen. Daar is hier sprake van. Als men extra uitgaven wil doen, vordert de wet dat er een verordening komt. Wij noemen dat medebewind.

Staatssecretaris Netelenbos:

De wet vordert niet automatisch dat er een verordening komt, alleen in bepaalde omstandigheden.

De heer Koekkoek (CDA):

Als men extra uitgaven wil doen en als men zelf geen openbare school instandhoudt.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat laatste klopt, maar er zijn natuurlijk ook vele gemeentes waarin meer ruimte is om te beslissen of men al dan geen verordening wil. Men kan ook nog altijd voor het automatisme blijven kiezen. Er zullen ongetwijfeld kleine gemeentes zijn die dat makkelijker vinden. Dat werd in eerste termijn ook als voorbeeld genoemd, ik dacht door de heer Schutte. Dat is dus toch een autonoom besluit.

De overschrijdingsregeling bestaat sinds 1920. We zijn nu bezig te regelen dat deze doelmatiger wordt. Ik vind dat we dan niet moeten doen alsof het gaat om nieuwe taken. Het gaat om een verfijnder instrument, waardoor je doelmatiger met overheidsmiddelen kunt omgaan. Gelijkwaardigheid gold als thema voor de aanvullende rechtsbescherming – de Onderwijsraad, het op overeenstemming gerichte overleg – als het rijkstaken betrof die naar de gemeenten gingen. Je moet nu niet automatisch zeggen dat dat hier dus ook geldt. De partners van het Schevenings akkoord vonden dat ook niet. Toch zaten daar alle koepelvoorzitters om de tafel. En als er één gremium is waar men op dit soort zaken let, dan is het daar. Het zal de Kamer ook zijn opgevallen dat de koepels niet hebben geschreven dat zij het niet eens zijn met de uitwerking zoals wij die hebben gemaakt. Ik wil ook niet dat hier het beeld wordt opgeroepen dat wij bezig zijn met antipacificatiebeleid. De heer Koekkoek gebruikte ook de term "onderwijsvrede". Dat is volstrekt overtrokken. In de eerste communicatie over deze wet deed de CDA-fractie ook telkens al alsof wij de pacificatie aan het onthalzen waren. Dat is niet het geval. Ik kan mij voorstellen dat de heer Koekkoek niet onder de indruk is van wat ik zeg. Maar hij kan dit ook uit de reactie van de artikel-3-procedure, de organisaties, de koepelvoorzitters en de partners van het Schevenings akkoord opmaken. Ik voer over vele thema's discussie met de ex-Scheveningenpartners, maar niet hierover.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Men kan twisten over de duidelijkheid van het Schevenings akkoord. Er staat niet dat het algemeen rechtsbeschermingsmodel hier van toepassing is. Er staat ook niet dat dit niet van toepassing is. Er is dus wat onduidelijkheid. Ik geef dat toe. Maar aan de regeling zoals deze nu is voorgesteld, kleven risico's. Wij hebben deze uiteengezet. Zij kunnen worden opgevangen door de amendementen van de heer Schutte en van mijzelf.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik ben het niet eens met die opmerking over de onduidelijkheid. Als er één tekst door de heer Cornielje wel vijf keer is voorgelezen, dan is het deze. Als het gaat om de vraag wat nu de risico's zijn, dan moeten we dat eens afpellen. Het lijkt me goed om eens te kijken waar we het nu precies over hebben.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris doet enkele mededelingen over het verloop van het overleg over het Schevenings akkoord. Zij zegt dat de partners daarmee ingestemd hebben. In het eerste akkoord, dus voor het uitwerkingsoverleg, stond inderdaad een ander rechtsbeschermingsmodel op dit punt. Verder stond daar als uitgangspunt dat uitsluitend bij exploitatietekorten het automatisme van de overschrijdingsregeling van toepassing blijft. Men heeft dus heel bewust op twee aspecten tot een ander standpunt moeten komen in datzelfde overleg. Kan de staatssecretaris aangeven wat daar de motieven voor zijn geweest?

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik heb daar evenmin als u bij gezeten. Maar er is daar natuurlijk voluit gesproken over de ruimte die gemeentes moeten hebben om te komen tot de invulling van een beleid en een verordening. Die ruimte is dus verbreed. Dat is natuurlijk weer een voordeel voor de betrokken scholen. Het beeld wordt telkens opgeroepen dat alles zo nadelig is en dat je zoveel risico's loopt. Maar men kan nu tal van zaken die niet in een lex specialis geregeld zijn – ik wijs naar de heer Schutte – via de verordening regelen. Dit kan als de gemeente van plan is om additioneel te financieren boven op de financiering van het Rijk. De heer Cornielje vroeg of ik nu eens precies kon uitleggen om welke zaken het gaat. Mevrouw Lambrechts vroeg naar ABB, de kosten voor administratie, bestuur en beheer. Ik wilde daar vorige keer al antwoord op geven, maar ik kan me herinneren dat de voorzitter toen ingreep. Bij zaken die te maken hebben met de materiële instandhouding gaat het bijvoorbeeld om onderhoud, vervanging en herstel van alarminstallaties, prikborden, vloerbedekking, cv-ketel, regelapparatuur, mechanische ventilatie, warmwatervoorzieningen, brandslang, kapstokhaken en elektra-armaturen. Het kan ook gaan om energie- en waterverbruik, publiekrechtelijke heffingen, onderhoud, vervanging, vernieuwing onderwijsleerpakketten, meubilair, medezeggenschap, WA-verzekering, culturele vorming, dienstreizen en overige uitgaven. Het kan ook gaan om zaken die betrekking hebben op de verordening. Ik was daar vorige keer niet zo helder over. Als er sprake is van automatische overschrijding, kunnen ABB-kosten er niet onder vallen. Dat betreft dus de relatie tussen de kosten van openbare scholen en de vertaling naar het bijzonder onderwijs. Is er sprake van een verordening, kan de gemeente besluiten om de ABB-kosten er onder te brengen. Als een gemeente bijvoorbeeld besluit dat voor de verzelfstandigde openbare scholen iets extra's gedaan wordt, moet zo'n aanvraag ook door de bijzondere scholen ingediend kunnen worden. Dat valt dan onder de regeling die in het aan de orde zijnde wetsvoorstel is opgenomen. Dat is een eigenstandig besluit van de gemeente. Het is echter geen automatisme. Het is aan de gemeente om dat te doen. Het is een kostenpost die veel risico's met zich brengt. Het is dan ook nog maar de vraag of een gemeente dat moet doen.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik heb dat niet bepleit. De opsomming van de staatssecretaris komt precies – zij het dat de staatssecretaris concrete voorbeelden noemt – overeen met hetgeen ik in mijn inmiddels gewijzigd amendement op stuk nr. 22 heb weergegeven.

Staatssecretaris Netelenbos:

Het nadeel van uw amendement is dat het limitatief lijkt te zijn. Het voordeel van gemeentelijke autonomie is dat in goed overleg met de schoolbesturen wordt afgesproken of er nog andere zaken onder worden gebracht. Ik vind niet dat er een limitatieve opsomming moet worden gegeven. Dat schept verwarring. Het zet de commies A – als hij nog bestaat – op het verkeerde been, want hij denkt dat dit moet en dat is niet het geval.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Er staat "kunnen", en dat betekent niet dat er voor al die onderwerpen een regeling moet zijn. De onderwerpen worden gerubriceerd. Kan de staatssecretaris mij één onderwerp noemen uit de zojuist door haar genoemde reeks dat niet valt onder enige rubriek in mijn amendement?

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik zal uw amendement er zo bij pakken. Ik ben sowieso geen groot voorstander van kan-bepalingen. Ik ben daar alleen voor als het echt nodig is. Op dit punt is zo'n bepaling volstrekt onnodig. Mevrouw Lambrechts heeft gevraagd of de VNG een modelverordening op kan stellen op basis waarvan scenario's kunnen worden uitgewerkt. Er moeten dan zeker geen amendement worden ingediend dat op zijn minst de suggestie wekt dat de lijst limitatief is.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De wetgevende macht is niet gevestigd in het hoofdkantoor van de VNG, maar wordt uitgeoefend door regering en Staten-Generaal.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat ben ik geheel met u eens, maar dat neemt niet weg dat amendementen die verwarring wekken, bestreden moeten worden.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik zie echt niet in wat in mijn amendement verwarring wekt. Het rubriceert de voorzieningen die de gemeenteraad kan treffen. In het wetsvoorstel wordt slechts in algemene zin over voorzieningen gesproken. Er wordt in mijn amendement aangesloten bij de systematiek van de wet. Dat brengt alleen maar helderheid.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat ben ik dus niet met u eens.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Ik ben ontzettend blij dat het nu helder is dat bestuurskosten er ook onder kunnen vallen. Daarmee is een belangrijk probleem getackeld. Er hoeft dan ook geen aparte notitie opgesteld te worden. De VNG zal in het algemene kader helder moeten aangeven wat wel en wat niet kan.

Staatssecretaris Netelenbos:

Over de kosten en vergoedingen van ABB wordt nog apart gesproken. De heer Stellingwerf heeft gevraagd wanneer. Ik heb al aangegeven dat de stukken binnen veertien dagen verschijnen, dus daarover kan nog dit kwartaal worden gesproken. Dat is echter een eigenstandige discussie.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is duidelijk. Wij hebben daarover al een afspraak lopen die ver voor dit debat is gemaakt. Op mijn vraag of de verordening soelaas biedt voor dit specifieke probleem, zegt de staatssecretaris dat dit het geval is. Op dat punt ben ik dan tevreden gesteld.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Mijn interruptieneiging ging ook die kant uit. ABB zou erin kunnen. Wij hebben nu een kruiwagen om het geld bij de scholen te brengen, want zij hebben dat hard nodig. Maar die kruiwagen moet nog wel gevuld worden. Ik heb de indruk dat de gemeentebesturen dat niet kunnen doen op een wijze die nodig is. De landelijke discussie mag hierdoor niet aan bloedarmoede gaan lijden. Dat signaal wil ik even afgeven.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat ben ik geheel met de heer Van der Vlies eens. Ik kom nog te spreken over het amendement op stuk nr. 11 van de heer Koekkoek. Wij dienen hier de discussie met elkaar te voeren over afdoende bekostiging door het Rijk. Wij mogen niet denken dat nu de gemeenten verordeningen kunnen maken, wij de rekening bij de gemeenten mogen neerleggen. Ik zei dan ook niet voor niets dat gemeenten wel ontzettend alert moeten zijn of zij dat soort zaken wel in hun verordening moeten opnemen. Je moet daar heel goed over nadenken, omdat het een ontzettend lastig thema is. Ik zou het als wethouder niet doen en eerst maar eens afwachten wat er landelijk gebeurt.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik heb begrepen dat de staatssecretaris in het blad Schooldomein zegt: begin gerust maar een beetje ijzerenheinig. Met andere woorden: doe maar minimaal.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ja. Bij taken die je kunt uitbreiden – ik pas op mijn woorden – moet je voorzichtig beginnen. Als je regelingen openstelt voor voorzieningen, kunnen er aanvragen worden ingediend. Gemeenten moeten daarmee sowieso voorzichtig omgaan. Het budget moet het wel kunnen dragen. Je weet nooit precies van tevoren of schoolbesturen in aanmerking komen voor de genoemde voorziening in de verordening.

Voorzitter! Het ging in de discussie over het thema rechtsbescherming en de aanvullende rechtsprocedure. De heer Schutte heeft dat zeer indringend naar voren gebracht. De vraag is hoe het zit met het op overeenstemming gerichte overleg. De heer Cornielje merkte op dat als je toch overleg voert, je de zaak kunt bespreken in het onderwijsplatform. Met name de heer De Cloe wees op het onderwijsplatform. De heer Rabbae zei dat Nederland zo van consensus houdt. Als allochtoon stond hem dat wel aan. Moet dit daarom niet geregeld worden in het wetsvoorstel?

Ik wil de woordvoerders meenemen naar artikel 150 van de Gemeentewet. Daarin staat hoe het geregeld is met verordeningen die te maken hebben met gemeentelijk autonoom beleid. Dat vertrekpunt kies ik namelijk wel. Tegen de heer Koekkoek zeg ik nog eens dat het vertrekpunt autonoom gemeentelijk beleid is. Anders doe je aan overschrijding.

In lid 1 van artikel 150 Gemeentewet staat het volgende. De raad stelt de verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en in de gemeente belanghebbenden, natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken. Verder staat er: in deze verordening worden geregeld..., en dan volgen de punten a, b en c in lid 2. Deze zijn in dit kader niet van belang.

Ik citeer verder uit de memorie van toelichting. Zoals in de memorie van toelichting is gesteld, zijn wij van mening – "wij" is de regering die daarover in die tijd met de Kamer een debat heeft gevoerd – dat aan de gemeenteraad als het dichtst bij de bevolking staand vertegenwoordigend lichaam moet en kan worden overgelaten in welke gevallen inspraak wordt geboden. Wij achten het in strijd met het streven naar deregulering en decentralisatie om hier een wettelijk criterium te formuleren.

Vervolgens gaat men door: de gemeenteraad wordt ten aanzien van de regeling van gevallen waarin inspraak zal worden verleend volledige vrijheid gelaten. Wij zijn van mening dat de raad als het dichtst bij de bevolking staand vertegenwoordigend lichaam het beste kan uitmaken in welke gevallen inspraak wenselijk is. Indien de bijzondere wetgever het noodzakelijk zou achten in bepaalde gevallen inspraak verplicht te stellen, zal dit slechts kunnen gebeuren indien daarvoor gegronde redenen worden aangevoerd die aangeven waarom de raad in de betreffende, uitdrukkelijk te noemen gevallen geen vrijheid kan worden gelaten.

Vervolgens staat er: formeel staatsrechtelijk gesproken, kan uiteraard niet worden uitgesloten dat de bijzondere wetgever in bepaalde, voor hem bijzonder zwaarwegende gevallen een inspraakverplichting oplegt of bijzonder voorschriften geeft. Hij zal in dit opzicht echter grote terughoudendheid moeten betrachten en de noodzaak zal duidelijk moeten worden gemotiveerd.

Dat was de benadering bij de behandeling van de Gemeentewet als het ging om verordeningen vanwege gemeentelijk beleid. Gehoord de discussie die zojuist in uw Kamer is gevoerd, is nu de vraag aan de orde of er zwaarwegende argumenten zijn om bijvoorbeeld aan gemeenten de verplichting op te leggen dat zij ter voorbereiding van de verordening inspraak moeten verlenen. Dat is nog weer een andere formulering dan "op overeenstemming gericht overleg", want het gaat juridisch een stap verder. Ik kijk even naar de heer Koekkoek en naar de heer Schutte, die zo prachtig voorlas uit de Handelingen van de Eerste Kamer, en naar de heren Van der Vlies en Stellingwerf. Ik vind de formulering het bespreken waard om, als er genoeg zwaarwegende argumenten zijn, inspraak over een gemeentelijke verordening verplicht te stellen, als dat leidt tot die vertrouwenwekkende maatregel. Het is voor mij bespreekbaar om langs die formule te zeggen: dit is zwaarwegend genoeg om die verplichting in de wet zelf op te nemen met een verwijzing naar datgene wat bij artikel 150 van de Gemeentewet is geformuleerd.

Er is nog iets anders. Mevrouw Lambrechts zei bij interruptie tegen, naar ik meen, de heer Koekkoek iets dat ik heel terecht vind. Er liggen verschillende amendementen waarin op overeenstemming gericht overleg en de Onderwijsraad als twee aparte trajecten voorkomen. Wanneer uitsluitend het op overeenstemming gericht overleg verplichtend wordt opgenomen, en op enig moment de knoop moet worden doorgehakt, is juridisch natuurlijk altijd de vraag of het overleg inderdaad op overeenstemming gericht was.

Je kunt je voorstellen hoe de discussies gaan. De gemeente besluit om een bepaalde voorziening uit het lijstje dat ik zo-even oplas in de verordening op te nemen, bijvoorbeeld alarminstallaties. Een school kan dan denken: ik heb net iets dat pico bello nieuw is, ik heb geen enkel belang bij het opnemen van die voorziening in zo'n verordening. Je kunt je dus voorstellen dat men dat niet als een belang ziet. Er kan heel lang worden gesoebat over de vraag of iets in een verordening moet, ja of nee, want het gaat altijd om concrete zaken. Die heb je als school en je kunt precies uitrekenen of je ervoor in aanmerking komt, of je hebt ze niet. Het gesprek kan dus nogal moeizaam zijn. Als er dan geen overeenstemming wordt bereikt en de Onderwijsraad is niet meer in beeld – ik vind dat dus niet wenselijk – moeten partijen naar de bestuursrechter en die moet dan oordelen of het gesprek wel op overeenstemming gericht is geweest. Dat is natuurlijk ontzettend ingewikkeld en ik vind dat wij de gemeenten een beetje moeten beschermen tegen dergelijke procedures, want die juridiseren ontzettend, anders dan wanneer je het volgens de Gemeentewet regelt.

Wanneer komt de Onderwijsraad in beeld? Wij hebben afgesproken dat dit gebeurt wanneer een school meent dat haar vrijheid van richting en inrichting onrecht wordt aangedaan, bijvoorbeeld wanneer ze vindt dat de gemeente zich te veel bemoeit met de inhoud van haar onderwijs. Opeens moet de school levensbeschouwelijk onderwijs geven – ik noem maar iets – omdat er nu eenmaal van gemeentewege via het onderwijsplan iets over achterstandsbestrijding is opgenomen. Het zou toch kunnen? Je weet nooit wat gemeenten verzinnen. De heer De Cloe kijkt nu een beetje verbaasd, maar je kunt je toch voorstellen dat men als het om achterstandsbestrijding gaat een tikkeltje te wild opereert, om maar in de termen van de heer De Cloe te blijven. De gemeente komt op de stoel zelf van de school en van het schoolbestuur, en dat kan dan zeggen: hier wordt mijn vrijheid van richting en inrichting ontzettend veel geweld aangedaan en ik accepteer dat niet. Dan heb je een casus bij de Onderwijsraad. Maar als het gaat om al die zaken op mijn lijstje, is het heel ingewikkeld om relaties te leggen met vrijheid van richting en inrichting en ik vind dat wij daar de Onderwijsraad niet voor moeten gebruiken. Bij dergelijke thema's en voorzieningen is er wel een heel elastische kronkelredenering nodig om te komen tot zo'n beoordeling. Men zal er dus heel vaak niets mee kunnen, en dan vind ik dat we het niet moeten doen.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Twee verduidelijkingen. Natuurlijk, op overeenstemming gericht overleg is misschien moeilijk, maar wij hebben dat ook geregeld bij de decentralisatie van de huisvesting. En het gaat om een inspanningsverplichting van beide partijen; die kan gedocumenteerd worden. Ik denk dus dat het in de praktijk niet zo'n probleem is als de staatssecretaris schetst. Uiteindelijk beslist immers de gemeenteraad.

De staatssecretaris sprak ten tweede over de Onderwijsraad. In het amendement van de heer Schutte gaat het niet alleen om de vrijheid van richting en inrichting, maar ook over dat andere kernstuk van de onderwijspacificatie, namelijk de bekostiging naar dezelfde maatstaf. Dat heeft in het onderwijsrecht een geheel eigen betekenis gekregen. Vandaar dat het van belang is, dat de Onderwijsraad daarover advies kan uitbrengen.

Staatssecretaris Netelenbos:

De kern van het onderhavige wetsvoorstel is dat naar gelijke maatstaf moet worden bekostigd. De essentie van het wetsvoorstel is dat dit moet. Als dit niet gebeurt, dan stap je naar de bestuursrechter met de mededeling dat je groot onrecht wordt aangedaan. Het op overeenstemming gericht overleg richt zich op het opstellen van de verordening. Dat is een ander moment in de beoordeling. Dat gelijk bekostigen is pas later aan de orde. Je kunt een conflict hebben over de vraag of in de verordening al dan niet een alarminstallatie moet worden opgenomen. Materiële gelijkstelling of vrijheid van richting of inrichting is hier niet aan de orde. Als dat wel het geval is en als scholen echt gaan zitten wikken en wegen – ze willen dit niet opgenomen zien, omdat zij al een prima installatie hebben – dan zeg ik dat het allemaal antiverordeningsamendementen zijn. Die gemeente zal het niet doen omdat het veel te ingewikkeld wordt. Ze voorziet vele conflicten over de voorzieningen die erin opgenomen worden. Het enige wat moet worden geregeld is dat in gelijke situaties gelijk wordt behandeld.

De heer Koekkoek (CDA):

Bij de inhoud van de verordening gaat het erom dat openbaar en bijzonder onderwijs naar dezelfde maatstaf worden bekostigd.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat staat in de wet.

De heer Koekkoek (CDA):

Precies, maar het moet getoetst kunnen worden. De Onderwijsraad is bij uitstek geschikt om daarover advies uit te brengen. Een bepaalde voorziening meer in het bijzonder voor openbare scholen en een andere voorziening voor bijzondere scholen kan aan de orde zijn.

Staatssecretaris Netelenbos:

Noemt u er eens een.

De heer Koekkoek (CDA):

Als men geen regeling heeft in het kader van de sociale vernieuwing, dan kan de verordening betrekking hebben op voorzieningen in de sfeer van het achterstandenbeleid. Het is mogelijk dat sommige scholen daaraan behoefte hebben en andere niet. Dan kan – ik zeg niet dat het per definitie zo is – de gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs naar dezelfde maatstaf aan de orde zijn. Daarvoor willen wij graag een waarborg hebben.

Staatssecretaris Netelenbos:

U geeft een voorbeeld waarom ik denk dat wij dat niet moeten doen. Ik heb een gesprek gevoerd met een aantal vertegenwoordigers. Stel, dat een school 100 achterstandsleerlingen heeft en voor een bepaalde voorziening in aanmerking komt. Er zijn ook scholen die maar 45 achterstandsleerlingen hebben. Mag die gemeente het dan doen? Sommige vinden van niet, want die gaan tellen. De gemeente kan ook besluiten om helemaal niets te doen. Uit de casuïstiek blijkt al dat je een soort van calculerend gedrag uitlokt waardoor het met die verordening niets kan worden. Je moet zorgen voor een fatsoenlijke inspraak en het geven van inzicht aan de raad, waarover het kan gaan. Je moet vervolgens wel een doelgericht beleid kunnen voeren op basis van een aantal criteria in de verordening. Ik meen dat ik het regeerakkoord wel goed uitvoer. Als kosten worden gemaakt voor het openbaar onderwijs die niet in de verordening staan, dan wordt dit automatisch doorgerekend naar het bijzonder onderwijs. Dat is maar goed ook, want anders zou niet gelijk bekostigd worden. Het kan toch niet de bedoeling zijn, dat de verordening niet goed werkt.

De heer Koekkoek (CDA):

Het is absoluut niet de bedoeling om antikrachten tegen de verordening te mobiliseren. De gemeente heeft er ook zelf belang bij dat de verordening een goede inhoud heeft. Daarvoor is op overeenstemming gericht overleg nodig. Stel dat een gemeente vooruitlopend op de plannen van minister Ritzen extra computers aan de scholen wil geven. Dan betekent bekostiging naar dezelfde maatstaf dat als er een openbare school is met 100 leerlingen en drie bijzondere scholen met tezamen 300 leerlingen, de bijzondere scholen in totaal driemaal zoveel computers kunnen krijgen als die ene openbare school. Dat is bekostiging naar dezelfde maatstaf als de gemeente besluit om deze extra middelen ter beschikking te stellen.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat zal ze in dit geval nooit doen. Ik vind dat het creëren van een fatsoenlijk draagvlak voor zichzelf spreekt. Ik vind ook dat wij de gemeentelijke democratie niet moeten onderschatten. Wij doen altijd maar net alsof men daar in een vacuüm opereert en dat is natuurlijk niet zo. Wij moeten willen erkennen dat wij voor het eerst rechtstreeks beleid kunnen voeren ten aanzien van het bijzonder onderwijs, zonder dat wij rekening behoeven te houden met hetgeen met het openbaar onderwijs gebeurt. Als er geen openbaar onderwijs was, kon er nooit wat. Dit is dus allemaal winst. Men moet wel bereid zijn op een keurige manier inspraak te regelen. Ik zou bereid zijn dit in de wet op te nemen, als dat zou leiden tot vergroting van het draagvlak. Als je vindt dat je onrecht wordt aangedaan, kun je naar de rechter stappen. Ten aanzien van voorzieningen is het hanteren van een meetlat echt niet te doen, behalve als er sprake is van een gelijke maatstaf, maar dat staat in de wet zelve. Als men zich daaraan niet houdt, is men onwettig bezig en wordt er een uitspraak over gedaan.

De heer Cornielje (VVD):

De rechtsbescherming bestaat uit twee delen, de adviesbevoegdheid van de Onderwijsraad en het op overeenstemming gericht overleg. Ik hoorde de staatssecretaris net zeggen dat zij bereid is om een en ander eventueel in de wet op te nemen, maar dat daaraan voldoende steun voor dit wetsvoorstel is gekoppeld. In haar inleiding heeft zij gezegd: artikel 150 van de Gemeentewet geeft een bepaalde vorm van hoe dat zou moeten. Dat wijkt dan echter af van het op overeenstemming gericht overleg dat wij in de andere wetten hebben geregeld. In mijn bijdrage heb ik gevraagd: zou niet moeten worden gestreefd naar harmonisatie, omdat je tijdens zo'n overleg heel moeilijk onderscheid kunt maken?

Staatssecretaris Netelenbos:

Het verschil zit 'm vooral in het juridische. Als je overleg voert en bij wet is zo'n verplichting geïntroduceerd, moet je de inspraak goed regelen. Als er sprake is van een op overeenstemming gericht overleg moet je aannemelijk maken dat het zo is gegaan. Het probleem bij thema's waarover wij het vandaag hebben, is dat zo verschillend gedacht kan worden over voorzieningen die in de verordening moeten vanuit het doorrekenen van wat je belang is bij die verordening, dat al heel gauw gezegd kan worden: wij hebben met elkaar zitten praten, maar de gemeente kwam mij op geen enkele manier tegemoet. De heer Koekkoek gaf vanmiddag een interpretatie van het overleg tot nu toe hier. Soms is er enig verschil van mening, omdat je van mening bent dat het niets anders kan. Dit heeft te maken met de budgettaire ruimte en het soort voorzieningen die je beoogt. De gemeente heeft niet oneindig de mogelijkheid om van alles en nog wat onder die voorzieningen te brengen. Als een college van B en W blijft zeggen niet over een bepaalde zaak te willen praten, valt dit dan onder het op overeenstemming gericht overleg voeren of wordt die gemeente dan als te rigide in de hoek gezet? Ik kan mij daarbij erg veel conflicten voorstellen. De heer Van de Camp heeft bij de bespreking van de decentralisatie van de huisvesting gezegd: je moet de regelingen conflictvrij houden. Het soort onderwijs in een onderwijsplatform zal niet verschillen.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik vind het juist dat de staatssecretaris ons nog eens herinnert aan de geschiedenis van de Gemeentewet, waarbij ik met name wijs op de memorie van toelichting. Door de wetgever is aangegeven hoe moet worden omgegaan met verordeningen en met de inspraak van betrokkenen in een bepaalde gemeente.

De heer Koekkoek spreekt over dezelfde maatstaf. Vindt hij nog steeds dat de wetgever bij het bepalen van de maatstaf van bekostiging rekening kan houden met verschillende omstandigheden waarin scholen kunnen verkeren?

De heer Koekkoek (CDA):

Uiteraard.

De voorzitter:

Dat is een voorbeeldig antwoord, qua omvang bedoel ik.

De heer Van der Vlies (SGP):

De staatssecretaris refereerde aan artikel 150 van de Gemeentewet. Daarin gaat het over inspraak. Wij hebben het nu over overleg. Dat zijn geen synoniemen. Het een past wel in het ander, maar het omgekeerde geldt niet altijd. Het gaat hierbij daarenboven om overleg dat gevoerd wordt onder de vigeur van een grondwettelijke bepaling, uiteindelijk ook voor het gemeentebestuur. Zijn die categorieën zonder meer te substitueren?

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik ben zelf van mening dat er in dit wetsvoorstel sowieso helder wordt geregeld dat er steeds naar dezelfde maatstaf moet worden bekostigd, dus dat er in gelijke situaties gelijke behandeling moet plaatsvinden. Welke situaties men vervolgens in de verordening wil vastleggen, is natuurlijk uiteindelijk het product van de besluitvorming op gemeentelijk niveau, want voor het overige blijft de overschrijdingsregeling gelden als men geld uitgeeft aan het openbaar onderwijs.

Daar moet men overleg over voeren en je kunt je afvragen of dit hetzelfde is als inspraak. Nu kom ik uit een kring met een hele traditie op het gebied van de zwaarte van inspraak en van de vraag hoe je daarmee moet omgaan, maar ik ga er toch van uit dat een gemeente die haar burgers serieus neemt en zich tot inspraak verplicht, daar dan ook op reageert. Ik neem aan dat een gemeente het resultaat van inspraak niet zomaar terzijde legt, maar beargumenteert waarom zij soms wel en soms niet luistert naar wat er in de inspraak naar voren is gebracht. En je kunt het onderwijsplatform natuurlijk ook gebruiken om de inspraak in een soort collectief gesprek onder te brengen, zoals voor de andere onderwerpen. Maar juridisch is er verschil tussen inspraak en de afwikkeling daarvan en op overeenstemming gericht overleg. Ik ben van mening dat deze laatste vorm heel veel conflicten zou kunnen oproepen als uiteindelijk toch de gemeente de knoop moet doorhakken. En ik ben van mening dat de Onderwijsraad in dit kader echt niet in beeld behoeft te komen. Ik vermag echt niet in te zien hoe vrijheid van richting en van inrichting in combinatie kan worden gebracht met een verordening die gaat over de voorzieningen die niet onder de overschrijdingsregeling vallen. De koepels waren in het Schevenings overleg uiteindelijk ook deze mening toegedaan. Ik verwijs lang niet altijd naar conclusie uit dit beraad, maar in dit geval vind ik het toch een mooi referentiekader en ben ik het er zeer mee eens.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik ben het eens met heel veel van wat de staatssecretaris over inspraak heeft gezegd, maar in mijn zienswijze zijn het geen uitwisselbare dingen. En voor de wetsgeschiedenis denk ik dat de referentie aan artikel 150 van de Gemeentewet toch even genuanceerd diende te worden. Overigens worden de staatssecretaris en ik het niet eens over wat wij uiteindelijk willen. Dat is jammer, maar dat moeten wij toch constateren. Maar het gaat nu even om de wetsgeschiedenis. Inspraak is heel goed, maar er is daarbij geen sprake van gelijkwaardigheid van partners, terwijl overleg wordt gevoerd tussen partijen die iets tegen elkaar te zeggen hebben en daar ook nog recht op hebben. Dat is een verschil.

Staatssecretaris Netelenbos:

Maar ook de wetgever heeft bij de behandeling van de Gemeentewet gezegd dat er zeer zwaarwegende argumenten moeten zijn om de lokale overheid een verplichting tot inspraak op te leggen. Dat is dus niet zomaar een besluit en het betekent dat er in dit geval zwaarwegende argumenten voor zijn. Daarmee plaats je de partners natuurlijk ook in een zekere positie. In die zin is dit een geweldige stap vooruit in het licht van waar wij nu over praten. Ik vind dat wij dit ook alleen maar moeten doen als het betekent dat wij elkaar naderen. Als zelfs de Scheveningse partners vinden dat de AWB-procedures afdoende zijn, dan vraag ik daar toch begrip voor. En bovendien vind ik het vervelend dat wij, nu de boel juist verruimd wordt – er is ook meer mogelijk voor het bijzonder onderwijs – eigenlijk in de beklaagdenbank terecht dreigen te komen omdat wij partijen onrecht zouden doen. Daar is toch geen sprake van, ik vind dat wij juist proberen om gemeenten in een zodanige positie te brengen dat zij een eigen beleid kunnen voeren, ook ten aanzien van bijzondere scholen, als er sprake is van niet door de gemeente instandgehouden scholen. Dat is een hele stap vooruit en het is in het belang van het onderwijs dat in aanmerking komt voor toepassing van de overschrijdingsregeling.

Voorzitter! Als het helpt, ben ik wel bereid om een nota van wijziging te maken om dit te regelen, maar dan zou ik graag een signaal van deze Kamer horen om te weten of zij dat wenst.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is mij absoluut niet duidelijk wat u nu wilt regelen. Ik dacht dat op overeenstemming gericht overleg naar uw mening niet kon, omdat er iets op zou moeten volgen. Dat zou dan de Onderwijsraad moeten zijn, en dat kunt u de Kamer niet aanbieden. Wat wilt u dan nu regelen?

Staatssecretaris Netelenbos:

Een inspraakverplichting. Het betreft, zeg maar, de formulering van artikel 150 ten aanzien van de gemeentelijke verordening, waarbij je de inspraakverplichting in deze wet opneemt, ter voorbereiding van de verordening.

De heer Schutte (GPV):

Als die formulering van een inspraakverplichting niet méér inhoudt dan wat nu staat in artikel 150 Gemeentewet, dan voegt het uiteraard niets toe en denk ik dat het antwoord van onze kant nu al bekend kan zijn, namelijk dat dit geen brug in onze richting kan zijn. Het zal dus meer moeten inhouden dan nu voortvloeit uit artikel 150 Gemeentewet, zo lijkt mij.

Staatssecretaris Netelenbos:

Maar dat is ook zo, want in artikel 150 staat dat het aan de gemeenteraad zelf is om te beslissen of er sprake moet zijn van inspraak of niet. Bij het opstellen van een verordening hoeft er geen inspraak te zijn, maar het kán. Wat de wetgever heeft gezegd bij de behandeling van de Gemeentewet, is dat het eigenlijk niet de bedoeling is dat de wetgevende macht verplichtingen oplegt om aan inspraak te doen, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn. Dan zou je hier kunnen zeggen dat die argumenten er zijn, vanwege het specifieke karakter van het onderwijs, en zou je een verplichting in de wet kunnen opnemen, namelijk dat het moet en niet dat het kan.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik denk dat die zwaarwegende argumenten er zijn. Dat heb ik al duidelijk gemaakt. De vraag is of de inspraakverplichting geformuleerd kan worden in de zin van mijn amendement, namelijk in de vorm van op overeenstemming gericht overleg.

Staatssecretaris Netelenbos:

Daarvan heb ik al een paar keer gezegd wat het juridische verschil is. Ik vind dat juridisch te ingewikkeld en te conflictrijk.

De heer Koekkoek (CDA):

Waarom zou hier niet kunnen wat bij de huisvestingsverordening wel kan?

Staatssecretaris Netelenbos:

Kijk, er is voor wat betreft de huisvesting sprake van een zorgplicht voor de gemeente: dat moet. Het betekent ook dat er over de wijze waarop men die zorgplicht realiseert, overleg dient te worden gevoerd via op overeenstemming gericht overleg. Wat daar natuurlijk kan spelen, is dat de gemeente bijvoorbeeld bedenkt dat zij op een bepaalde manier met bouw, met nieuwbouw en verbouw, wil omgaan, waardoor schoolbesturen zouden kunnen vinden dat hier onrecht wordt gedaan aan, in dit geval, hun vrijheid van inrichting. Dat zou kunnen: gemeenten zouden ik weet niet wat kunnen verzinnen. Er is derhalve een plausibele redenering op te bouwen, waarom dat hier moet.

Als het gaat om zaken als onderwijsachterstand: idem dito. Als de gemeente zegt zich in het kader van het onderwijsachterstandsplan te gaan bemoeien met een gewichtenregeling, dan kom je daarmee diep in het hart van het onderwijs. Ik vind het dan volstrekt voor de hand liggend dat je daar een procedure voor regelt, waardoor je naar de Onderwijsraad kunt stappen. Daar heb ik mij van laten overtuigen, want eerst, zoals u weet, wilde ik dat niet. Nu zeg ik dat het goed is dat dit gebeurt.

Maar hier gaat het om voorzieningen die te maken hebben met materiële uitgaven, waarin je naar gelijke maatstaf moet bekostigen, maar waarbij het zo kan zijn dat als het gaat om het op overeenstemming gericht overleg, je als schoolbestuur kunt nadenken over de vraag of je überhaupt wel behoefte hebt aan zo'n voorziening. Dat wordt een heel moeilijk soort van overleg. Als je bijvoorbeeld al een alarminstallatie hebt, wat moet je er dan mee dat het in zo'n verordening komt? Immers, dat ding gaat 25 jaar mee.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Mijnheer Koekkoek, zelfs ik denk dat dit een herhaling van zetten is op dit moment. Ik verzoek de staatssecretaris haar betoog te vervolgen.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik meende nog iets nieuws te kunnen toevoegen...

De voorzitter:

Dat lijkt me sterk. Ik blijf erbij dat de staatssecretaris haar betoog voortzet.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Dan kom ik nu te spreken over een ander onderwerp: de aanvullende bevoegdheid van burgemeester en wethouders via de kan-bepaling, in die zin dat de raad het kan delegeren aan het college van B en W. De heer Koekkoek, mevrouw Lambrechts en de heer Van der Vlies hebben daar een aantal opmerkingen over gemaakt. De heer Van der Vlies zei eigenlijk het meest pregnant: als er nu sprake is van een calamiteit, dan kun je dat toch à la minute regelen? Maar hier wil ik het toch even niet snappen. De heer Van der Vlies, voorop, vindt dat er op overeenstemming gericht overleg moet worden gevoerd en nu is er sprake van iets dat weliswaar heel bijzonder is, maar waarbij je toch voortdurend goed moet regelen dat je openbaar en bijzonder onderwijs wel gelijk bekostigt in gelijke situaties. Het mag dan toch zo zijn dat je een procedure inlast, waarbij het college binnen een week de schoolbesturen daarvan op de hoogte móét stellen. Dat is dan bij wet geregeld: je moet dat binnen een week aan het schoolbestuur laten weten. Binnen drie maanden moet een besluit zijn genomen – in het wetsvoorstel wordt gesproken over twaalf weken – met de daarbij passende rechtsbescherming. Het is een kan-bepaling: de raad kan ook anders beslissen, maar de meeste raden hebben voor besluitvorming binnen de raad de procedure, dat het eerst in de commissie moet worden besproken en daarna door de gemeenteraad. Het kan niet altijd even snel. In dit geval zie ik graag de algemene toets op rechtsbescherming en gelijke behandeling in gelijke situaties wel graag geregeld. Daarom moet in de wet geregeld worden dat B en W dat à la minute kunnen regelen. De Kamer wil dat zelf ook, maar dat wil ik nu net mogelijk maken!

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik weet het niet helemaal zeker, maar nu lopen we mijns inziens toch het risico dat we langs elkaar heen gaan praten. Ik noem als voorbeeld een wijk waar veel inbraken in schoolgebouwen worden gepleegd. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er een voorziening wordt getroffen voor de gehele wijk en voor alle scholen in die wijk. Het proces daartoe komt op gang, maar dan komt het natuurlijk niet op één week aan; er is een procedure te voorzien, die tot zo'n besluit leidt.

Staatssecretaris Netelenbos:

Als tijdens die week al die scholen leeggehaald worden, zou het toch wel handig zijn als het snel kon!

De heer Van der Vlies (SGP):

Misschien hebt u gelijk en kan dat ook nog een keer gebeuren, maar meestal zal het gaan zoals ik denk dat het gaat: zoiets komt significant vaak voor in een bepaalde wijk en derhalve moet er een wijkveiligheidsbeleid komen. Dat wordt in de betreffende gremia aangekaart en er wordt een besluit genomen. Daar kunnen al die scholen gewoon bij betrokken zijn. Maar als een school afbrandt of onder water komt te staan, moet er inderdaad à la minute iets geregeld worden. En dat heb ik bedoeld. Ik moet dan de school nog zien die dan de vinger opsteekt en die kosten – in een volstrekt andere situatie! – toch ook wel even wil vangen.

Staatssecretaris Netelenbos:

Jawel, maar ik had dan toch maar graag een regeling, waardoor geen enkel schoolbestuur in de positie komt om dat vingertje toch omhoog te steken. We praten hier vaak over gemeentes die misschien niet altijd even verstandig opereren, maar er zijn natuurlijk ook schoolbesturen die heel eigenaardig kunnen handelen. De raad kan de bevoegdheid aan het college van B en W delegeren. Dat gebeurt heel vaak ten aanzien van tal van regelingen. B en W moeten zich daar uiteraard voor verantwoorden en daar past een bepaalde procedure bij. De boel wordt ontzettend inflexibel gemaakt als je dat niet toestaat. Mevrouw Lambrechts heeft gepleit voor een algemene bepaling, dat bij calamiteiten bekostigd kan worden. Maar dan nog krijg je heel snel discussies over de vraag wat een calamiteit is als je dat niet benoemd hebt. Het is gewoon handiger om het bij naam en toenaam te regelen. Bijvoorbeeld in het geval van de onder water gelopen scholen: de extra kosten om alle leerlingen elke dag opnieuw met de bus te vervoeren heb ik nu betaald, maar het is natuurlijk ook heel goed denkbaar dat de gemeente dat betaalt. Dat moet men juridisch echter goed kunnen afdekken en dat regelen wij hier. Ik snap niet dat we dat B en W niet toestaan, want de raad is mans genoeg om die bevoegdheid onmiddellijk weer terug te nemen als het eventueel niet goed gaat. Dat kan namelijk ook: als er een knullig B en W is, kan de raad beslissen dat voortaan zelf te doen. Binnen de kaders van de rechtsbescherming wordt hiermee een positie gegeven en ik vind het raar, dat de centrale overheid dat niet zou willen. Ik vind dat van een rigiditeit... je moet à la minute iets doen waar iemand toch een vingertje omhoog kan steken!

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het probleem zit hem nu juist in het feit dat de raad het besluit à la minute kan terugtrekken als het hem niet bevalt. Ik heb helemaal geen problemen met een raad die iets wil delegeren aan B en W, maar als wij het nu in deze wet opnemen, moeten al die gemeentes het straks in hun verordening opnemen of dan geldt het sowieso. Als we het daarentegen niet doen, staat het gemeenteraden vrij om het al dan niet aan B en W te delegeren.

Staatssecretaris Netelenbos:

Nee! Want hier is sprake van onderwijswetgeving. Normaal gesproken kan de raad bij veel regelgeving delegeren. Je moet het echter wel mogelijk maken, omdat je bij onderwijswetgeving moet regelen dat die elke keer naar gelijke maatstaf in beeld blijft. Wij zijn van mening dat je het juridisch moet willen toestaan. Het is een kan-bepaling; de raad hoeft het niet te doen. Maar je moet het wel opnemen, anders functioneert het in een vacuüm en dan zou inderdaad een schoolbestuur, dat niet een dergelijke calamiteit heeft ondergaan, toch dat geld kunnen vragen. Dat kan echt, zeker als het een openbare school betreft.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zal daar opnieuw naar kijken en een paar experts hun mening vragen.

Staatssecretaris Netelenbos:

Vraag het de VNG, die zal het met mij eens zijn.

Bijna iedereen heeft gesproken over de convenanten. Wij hebben de vorige keer een vrij stevige discussie gehad over de reikwijdte van het amendement op stuk nr. 9 van de heer Cornielje c.s. als het gaat om het onmogelijk maken om een lijst te vervaardigen op basis van een convenant in plaats van een verordening. Als er in een gemeente een soort traditie bestond van een soort lijst van voorzieningen waarbij de overschrijding niet gold, kan dat ook functioneren. Iedereen is het er immers over eens, dus kan het naar welbevinden functioneren. Dat kent overigens ook een rechtsbescherming. Er werd hier gesuggereerd dat dit niet het geval is, maar dat is wel zo. De AWB-procedures gelden hier. De Kamer wil dat echter niet. Via het amendement op stuk nr. 9 wordt deze mogelijkheid uit het wetsvoorstel gehaald. Ik heb gezegd dat ik geen bezwaar heb tegen dit amendement, want het raakt niet het hart van het wetsvoorstel. Het kan bij verordening.

De heer Koekkoek legde helder uit dat als er sprake is van overschrijding – wat het geval is in de relatie gemeente openbaar onderwijs en vervolgens in de doorberekening naar het bijzonder onderwijs – bij convenant afgesproken kan worden dat iets niet doorwerkt. Als iets niet in de verordening staat of er is geen verordening en men wil een bepaalde uitgavenpost niet onder de overschrijdingsregeling laten vallen, kan men daarover een convenant sluiten. Dat is geregeld via artikel 105b, vierde lid. Dat blijft mogelijk. Mijn antwoord op de desbetreffende vraag van de heer Schutte is dan ook "ja".

Als het de bedoeling is dat de Kamer helemaal geen convenanten wil, moet artikel 105b veranderd worden. Dat zou echter tamelijk rigide zijn van de centrale wetgever. Waarom zou de gemeenten die mogelijkheid worden ontzegd? Een substituut voor de verordening kan niet meer per convenant, doch andere afspraken die niet in strijd zijn met enige wettelijke bepaling, kunnen wel per convenant geregeld worden. Als iedereen het daarover eens is, wordt de overschrijdingsregeling van zo'n activiteit ontlast.

De heer Cornielje (VVD):

Het amendement spreekt van verordening of overschrijdingsregeling. Dit is een soort negatieve clausule. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dezelfde bezwaren kunnen worden aangevoerd die bij de overige artikelen zijn genoemd? Ik doel dan op de rechtszekerheid, op het feit dat men met alle schoolbesturen tot overeenstemming moet komen, op de vraag wat je doet als een schoolbestuur bijkomt of als een schoolbestuur er op enig moment niet meer mee uit de voeten kan omdat de omstandigheden zijn gewijzigd. Het is toch veel beter om dit soort zaken in een verordening te regelen?

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat hangt natuurlijk ook een beetje af van de schaal van de gemeente en van de problematiek waarover het gaat. Het is altijd heel moeilijk te voorzien. Een gemeente is natuurlijk sowieso bij machte en in de positie om convenanten te sluiten met organisaties. Dat geldt hier ook. Een convenant wordt vaak voor een bepaalde periode gesloten. Daarna kan het weer anders liggen. Er kan bijvoorbeeld een nieuwe partner bijkomen en dan moet het weer opnieuw geregeld worden. Al die factoren spelen mee. De gemeente zelf moet de afweging maken. Ik denk dat het wijs is veel dingen bij verordening te regelen. Een verordening kan echter soms erg groot zijn voor een gemeente. Het komt natuurlijk voor dat er maar twee scholen zijn. Dan is het een beetje met een kanon op een mug schieten. Het mag niet substituerend zijn voor de verordening. De overschrijdingsregeling kan buiten werking gesteld worden via een convenant. Dat staat hier. Als de Kamer dat niet wil, moet er ook iets gedaan worden met artikel 105b. Dat zou ik echter zeer vergaand vinden.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Ik houd nog ruggespraak met de mede-indieners van dit amendement. Wellicht komen wij met een gewijzigd amendement op dit punt.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik kom te spreken over het thema nevenvestigingen. De heer Koekkoek vroeg of decentralisatie eigenlijk geen problemen oproept, gezien ingewikkelde thema's als nevenvestigingen. Je zou het natuurlijk ook kunnen omdraaien. Het gegeven dat wij voortdurend nevenvestigingen introduceren, heeft voor een deel te maken met het feit dat wij weliswaar vaak de minimale omvang van scholen formuleren, maar dit vervolgens weer erg "ontscholend" vinden. En dan willen wij wel eens toestaan dat er iets met de 120-norm wordt gedaan. Zo krijg je het thema nevenvestigingen. Wij hebben die discussies hier evenwel met open ogen gevoerd. In het kader van de spreiding van voorzieningen vinden wij dit ook noodzakelijk. Je mag het echter niet omdraaien en zeggen dat de decentralisatie zo ingewikkeld is. Neen, nevenvestigingen zijn ingewikkeld.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris doet wat zij zegt: zij draait het om. Ik heb namelijk niets ten nadele van nevenvestigingen gezegd. Af en toe heb ik wel mijn twijfels bij de decentralisatie.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ja, dat is bekend. Wat dat betreft bent u echt de tijdgeest aan het missen. Dat zal met terugwerkende kracht wel een keer bewezen worden.

De heer Koekkoek (CDA):

De tijd zal het leren.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat denk ik ook. Ik vind het juist altijd zo leuk dat met name de wethouders van uw politieke groepering zulke enthousiaste ambassadeurs van de decentralisatie zijn.

De heer Koekkoek (CDA):

Wij hebben daar goed overleg mee.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik zou zeggen: goed luisteren. Het is tot nu toe niet op overeenstemming gericht, maar wie weet...

De heer Koekkoek (CDA):

Zelfs dat!

Staatssecretaris Netelenbos:

Vorige week donderdag hebben wij het over de casuïstiek gehad. De heer De Cloe en mevrouw Lambrechts zeiden dat aan alles natuurlijk een nadeel kleeft. Dat zie je elke keer wanneer je met de casuïstiek begint. Hoe zit het nu met territoriaal beleid? De heer De Cloe heeft hier fors op ingesproken. Mevrouw Lambrechts is er door de argumentatie wel van overtuigd dat het buitengewoon ingewikkeld is als je de hoofdvestiging niet als aangrijpingspunt neemt. Als je de zaak territoriaal regelt, valt de nevenvestiging onder de gemeente waar zij staat. Als het evenwel om een openbare school gaat en als de buurgemeente bijvoorbeeld de automatische overschrijding hanteert of zo'n thema niet bij verordening heeft geregeld, dan zou daar de overschrijdingsregeling weer gaan gelden. Dat is dus heel lastig. Ik haak in dit verband even aan bij het voorbeeld van die inbraken, dat hier steeds figureert. Het is natuurlijk waar dat zo'n nevenvestiging dan gevrijwaard wordt van de extra controle. Die zou dat althans niet gemakkelijk kunnen betalen. De heer Cornielje heeft gezegd dat je dan maar goed overleg moet voeren met je buurgemeente. Hij zei: stad en ommelanden zouden elkaar toch moeten kunnen beïnvloeden. Dat kan op zichzelf wel gebeuren, maar dat behoeft niet altijd zo te gaan.

Na ommekomst van de discussie van vanmiddag heb ik erover nagedacht hoe eventueel tegemoetgekomen kan worden aan hetgeen hier werd gesteld. Dit is wel ingewikkeld. Ik zal proberen duidelijk te maken hoe je eventueel een oplossing kunt vinden voor het dilemma van de heer De Cloe. Het probleem is, zoals ik al zei, in het volgende gelegen. Als een gemeente uitgaven doet voor de nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging in een andere gemeente ligt, werkt dit door in de overschrijdingsregeling van die andere gemeente. Dat is buitengewoon ongewenst. Nu zou je het laatste eruit kunnen halen. Je zou kunnen regelen dat als er sprake is van beleid ten aanzien van een nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging elders ligt, dit niet doorwerkt in de overschrijdingsregeling van de buurgemeente. Hiervoor zijn twee modificaties denkbaar. De gemeente waar de nevenvestiging staat, krijgt niet de verplichting, maar wel de bevoegdheid om in haar verordening ook een regeling te treffen voor nevenvestigingen waarvan de hoofdvestiging in een andere gemeente ligt. Dan is het een eigenstandig besluit van die gemeente of zij daar iets mee wil doen. Als zij daartoe besluit, doet de gemeente dat voor openbaar en bijzonder onderwijs gelijkelijk. De uitgaven voor de openbare nevenvestiging tellen dan niet mee voor de overschrijdingsregeling van de gemeente van de hoofdvestiging. Dat zou je kunnen regelen. Met andere woorden, het automatisme van de wet houdt in dat het aangrijpingspunt de hoofdvestiging is. De gemeente kan vanwege bepaalde motieven beslissen om de nevenvestiging in dat beleid mee te nemen. Als zij dat doet, dan moet de overschrijdingsregeling van de buurgemeente buiten werking worden gezet. Daarna is weer sprake van een automatisme. Dat geldt overigens alleen voor de openbare school. Als de Kamer dat wenst, dan zou ik dat kunnen regelen.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Dan wordt het erg ingewikkeld. Je krijgt de situatie dat een gemeente die een voorziening treft voor een nevenvestiging in die gemeente – de hoofdvestiging ligt in een andere gemeente – gaat bepalen wat de gevolgen van de verordening zijn voor de overschrijdingsregeling in die andere gemeente. Dan bots je met de autonomie, de eigen positie van de gemeente.

Staatssecretaris Netelenbos:

Neen, wij praten nu langs elkaar heen. Ik heb mij ook afgevraagd of wij iets bij convenant kunnen regelen, maar dan kun je de wonderlijke situatie krijgen dat je twee keer uitbetaalt. De gemeente van de nevenvestiging geeft een bepaald bedrag voor een bepaald doel aan de nevenvestiging. Omdat sprake is van een openbare school tikt dat door bij de gemeente van de hoofdvestiging. Dan komt het terug in de overschrijdingsregeling, waardoor de buurgemeente de begroting van de andere gemeente beïnvloedt. Dat moeten wij niet hebben. Volgens mij gaat het dus altijd om buurtspecifieke zaken. Je moet goed kijken naar het thema, op basis waarvan je iets wilt doen. Dan kom je in de casuïstiek van de heer De Cloe. Hij had het over inbraken, waar de gemeente iets aan wil doen. Hij vroeg zich in dat kader af of de nevenvestiging daarin kan meelopen. Daartoe kan men besluiten. In de nota naar aanleiding van het verslag is ingegaan op het voorbeeld van die waterrijke grond. Als specifieke voorziening moest bij de school een pomp worden aangebracht om te zorgen voor droge voeten. Je zou op dat punt kunnen besluiten dat dit zozeer met de locatie te maken heeft dat je het laat "meepompen", al kost het geld. Je krijgt het dan niet via de overschrijdingsregeling van de buurgemeente terug. Dat zou buurtbeleid kunnen genereren, maar dan moet je de overschrijdingsregeling buiten haakjes plaatsen. Als de Kamer dat niet wil, dan gebeurt het niet, maar dat is het enige wat ik kan doen aan het thema van de heer De Cloe.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik wijs erop dat de verordening van de ene gemeente de overschrijdingsregeling van de andere gemeente buiten werking stelt op dit punt, wat deze voorziening betreft.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ja, maar het gaat hier om iets heel specifieks, namelijk de locatie van de school. Ik zou het ook nooit over iets anders laten gaan, want dan wordt het echt ingewikkeld. De casuïstiek geeft al aan dat, wat je ook doet, het altijd enigszins wringt. Feit is wel dat je het goed kunt regelen, als de Kamer dat wil.

De heer De Cloe (PvdA):

Daar is geen wetswijziging voor nodig.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ja. Ik moet dan een nota van wijziging indienen.

De heer De Cloe (PvdA):

Die suggestie ligt op tafel?

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik leg het voor, omdat iedereen nog een keer wilde horen hoe het zit. Dit is het enige wat ik kan verzinnen, zonder dat het aangrijpingspunt van de hoofdvestiging wordt aangetast. Je plaatst de gemeente van vestiging in een bepaalde positie, zonder dat dit doorwerkt in de overschrijdingsregeling van een andere gemeente. Dat geldt zowel voor openbaar als bijzonder onderwijs.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! De staatssecretaris brengt een nieuw element in, op ons verzoek overigens. Op het eerste gehoor lijkt deze oplossing mij buitengewoon ingewikkeld. Ik kan mij voorstellen, omdat het over specifieke gevallen gaat in de toekomst, dat deze kwestie wordt bekeken in het kader van de evaluatie die wij, naar ik hoop, jaarlijks krijgen. Dan kunnen wij in kaart brengen hoe groot de problematiek in de praktijk is. Is sprake van een echte problematiek, dan kunnen wij het alsnog op deze manier regelen. Het lijkt mij nu nog niet nodig om het op deze manier te doen.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik luister naar wat hier als een dilemma naar voren is gebracht, maar aan elk model kleeft wel een nadeel. Hier wordt echter een kan-bepaling geïntroduceerd, waardoor een gemeente met een nevenvestiging beleid kan voeren als zij dat wil, op basis van een bepaald thema, zonder dat in conflict wordt gekomen met de hoofdvestiging. Daar komt bij dat het niet zo ingewikkeld is, als je het maar goed regelt.

Ik zeg de Kamer toe, voordat ik een nota van wijziging maak, dat ik een en ander morgen op schrift zal stellen en dat de Kamer zal toesturen. Dan kan de Kamer er nog een keer over denken. Dan hoor ik aan het eind van de week wat de Kamer wil.

De voorzitter:

Dat is afgesproken.

De mededeling van de staatssecretaris zal als noot in de Handelingen worden opgenomen. Ik neem aan dat daartegen geen bezwaar bestaat.

(De noot is opgenomen aan het eind van deze weekeditie.)1

De heer Van der Vlies (SGP):

Nu wij toch hardop aan het denken zijn. Ik vind het goed dat de staatssecretaris een poging doet om dit knelpunt uit de komende wet te houden. Om aan de situatie die collega Koekkoek schetste te voldoen, zou het het overwegen waard zijn te bepalen dat de gemeente van de nevenvestiging pas kan handelen als over dat punt en de reikwijdte ervan de gemeente van hoofdvestiging instemming heeft betuigd. Dat zou je kunnen bepalen.

De voorzitter:

Als ik het goed begrijp, heeft de staatssecretaris iets voor u op schrift wat nu vermenigvuldigd en rondgedeeld kan worden. Dan moet daarover wellicht nader geoordeeld worden. Ik verzoek de staatssecretaris nu, kan het zijn, beknopt haar betoog te vervolgen. Het is namelijk niet zo dat wij vanavond niets anders meer op de agenda hebben staan.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik doe mijn best, voorzitter.

Ten aanzien van de kosten voor administratie, bestuur en beheer heb ik een en ander al uiteengezet. Binnen veertien dagen heeft de Kamer de stukken die het mogelijk maken inhoudelijk te praten over ABB als zodanig.

De heer Schutte en mevrouw Lambrechts hebben aandacht gevraagd voor het belang van derden. Theoretisch is het mogelijk dat een belang van derden in het spel is. De heer Schutte zei zelf ook al dat dit niet zo vreselijk vaak zal voorkomen. Vandaar ook het amendement op stuk nr. 23. Zodoende kunnen derden altijd weten hoe het zit. Ik vind dit amendement ook beter dan de vorige versie en zou er dan ook goed mee uit de voeten kunnen.

De heer Koekkoek (CDA):

Het amendement op stuk nr. 23 dat ik medeondertekend heb, biedt daar geen soelaas voor want de bezwaartermijn is in veel gevallen allang verstreken wanneer het overzicht aan het eind van het jaar komt.

Staatssecretaris Netelenbos:

Het gaat erom dat bekend is hoe de gemeente opereert. Dat is iets wat voor derden ook van belang kan zijn. In formele zin heeft u gelijk, maar ik heb al vaker gezegd dat ook de gemeente zeer open procedures kent. Dus derden kunnen natuurlijk altijd zorgen dat ze tijdig laten weten hoe het zit. Dat er derden in het spel kunnen zijn, is zeker waar.

De heer De Cloe heeft in eerste en tweede termijn mede namens een aantal andere sprekers enige opmerkingen gemaakt over de evaluatie. Er ligt op dit punt ook een amendement van de heer Koekkoek. Persoonlijk voel ik veel meer voor de benadering van de heer De Cloe. Die maakt het namelijk mogelijk om in goed overleg met de VNG te kijken hoe wij jaarlijks de Kamer op de hoogte kunnen stellen van de werking van de wetgeving. Ik heb de heer De Cloe goed verstaan dat het hem vooral gaat om de vraag hoe het met het automatisme zit en met de verstarring die daardoor kan optreden. Ik heb de vorige keer al gezegd geen peperdure exercities te willen. Er is de suggestie gedaan van een steekproef. Ik wil er met de VNG over praten hoe wij het zodanig kunnen regelen dat het voor ons een behapbaar onderwerp is. Na ommekomst van dat overleg kan ik de Kamer laten weten hoe wij het gaan aanpakken. Ik vind dat in ieder geval beter dan de verplichting om na vier jaar een veel zwaardere procedure in te zetten. zo zeg ik tegen de heer Koekkoek. Ik vind die termijn namelijk volstrekt in strijd met de cycli van de overschrijdingsregeling. Dan kan men wel zeggen dat het niet overal gelijkloopt, maar ik wijs erop dat de discussie in de gemeenten over wat er in de verordening en het automatisme zit en over wat eventueel bij convenant geregeld wordt, dan verstart.

De heer Koekkoek (CDA):

Is de staatssecretaris bereid om in dat jaarlijkse bericht aan de Kamer in de begroting ook enig cijfermateriaal op te nemen?

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik blijf bij wat ik zei. Ik ga met de VNG overleggen en schrijf u hoe wij het gaan regelen. Dan kunnen wij er, wanneer daar behoefte aan is, nog verder over praten.

De heer Stellingwerf (RPF):

U noemt de VNG als partner waarvan u informatie betrekt. Ik neem aan dat in het kader van het juiste evenwicht ook de andere partner, de koepels, eventueel nuttige informatie kan aanleveren terzake.

Staatssecretaris Netelenbos:

Nee, ik wil dit met de VNG bespreken. Het is een gemeentelijk instrument. De gemeentes moeten ook aan hun informatie komen, maar ik wil de zaken met de VNG doen.

De heer Stellingwerf (RPF):

De consequenties kunnen heel wel juist bij de bijzondere scholen terechtkomen. Dan is die informatie toch ook van groot belang.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dan moeten zij ons schrijven. De heer De Cloe schreef ons hoe het ging met brieven. Je moet een beeld hebben wat er in die gemeentes gebeurt. Daarbij heb je de VNG nodig. Over hoe het precies gaat, zal ik de Kamer schrijven.

Voorzitter! De heer Rabbae, die er nu helaas niet meer is, heeft nog een zorgpunt naar voren gebracht, namelijk de relatie tussen gemeente en openbare school. Ik deel zijn zorg niet. Wij hebben bij de verzelfstandiging bestuursvormen openbaar onderwijs ook gesproken over de vraag of de gemeenten zich nog wel betrokken zullen voelen bij het openbaar onderwijs als het schoolbestuur "op afstand gaat". Ik ben absoluut van mening dat dat het geval is. Als het gaat om discussies over ABB, dan kan men ook ten aanzien van de verzelfstandigde openbare scholen een beslissing nemen. Mevrouw Lambrechts vroeg in eerste termijn hoe het met de boedelscheiding zit. Men moet de boedelscheiding aannemelijk maken in het licht van de opgebouwde reserves. Als men jaarlijks meer geld zou willen geven aan het verzelfstandigde bestuur van het openbaar onderwijs – de casus Groningen – dan zal men dat ook moeten doorberekenen aan het bijzonder onderwijs. Men kan dat dan dus niet meer zomaar doen. Dat lijkt mij niet meer dan passend bij de regelgeving. Men moet zich er dus heel wel van bewust zijn dat dit, als men meer gaat geven, ook geldt voor anderen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! De staatssecretaris en ik waren het nu juist zo keurig eens, maar nu wordt het weer onduidelijk. Ik dacht dat wij net gezegd hadden dat het bij bijzondere omstandigheden mogelijk was om de scholen iets extra's mee te geven. Dat zou kunnen zijn wanneer scholen verzelfstandigen. Dan geldt dus niet, zoals de staatssecretaris nu zegt, dat het extra doorbetalen aan de verzelfstandigde openbare onderwijs ook per se voor het bijzonder onderwijs zou moeten gelden. Want dat heb je in deze verordening dan specifiek geregeld.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat hangt dan wel van de argumentatie af. Je moet in gelijke situaties gelijk behandelen. Het argument "wij zijn nu aan het verzelfstandigen" is natuurlijk niet afdoende.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat weet ik niet. Het zou een argument kunnen zijn dat je in een overgangsfase tijdelijk extra bekostigt, omdat het anders niet te doen is.

Staatssecretaris Netelenbos:

Het uitgangspunt is dat men naar gelijke maatstaf moet bekostigen. Als je integraal een school bestuurt, dan zijn ABB-kosten niet te verbijzonderen. Er was nooit zichtbaar hoeveel je uitgaf aan de openbare school en hoeveel aan het gemeentelijke apparaat. Als je gaat verzelfstandigen, moet je dus aannemelijk maken wat je als bruidsschat meegeeft. Daar moet je het vooral goed regelen. Je moet op grond van inhoudelijke argumentatie bepalen wat reëel is en wat van de gemeentelijke dienst naar het verzelfstandigde schoolbestuur overgeheveld kan worden. Als men eenmaal verzelfstandigd is en gaat functioneren, dan geldt natuurlijk de verordening in gelijke mate voor het verzelfstandigde openbare schoolbestuur als voor het bijzondere schoolbestuur. Anders bekostig je niet naar gelijke maatstaf en kom je in conflict met deze wet.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Zoals bij inbraken en overstromingen, geldt ook hier de casuïstiek. Wanneer je schoolbesturen openbaar onderwijs verzelfstandigt, dan moet je erkennen dat er in die aanloopfase extra middelen nodig zijn om die verzelfstandiging mogelijk te maken. Dat zou dus niet kunnen met deze verordening in de hand. Ik heb dan opnieuw een probleem. Ik wil dan toch graag die notitie hebben.

Staatssecretaris Netelenbos:

U kunt dus niet vragen om een tijdlang die openbare school te bevoordelen. Dat kan natuurlijk niet zonder dat de overschrijdingsregeling geldt. Dat kan nu niet en dat kan straks natuurlijk ook niet.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan kun je überhaupt niet verzelfstandigen.

Staatssecretaris Netelenbos:

Jawel, want de gemeenschappelijke regeling is er al. Daar is soms ook aan de orde dat je vermogensrechtelijk verzelfstandigt. Die regeling is er al. Dat gebeurde dus ook al. Zo nieuw is dat natuurlijk niet. Via de gemeenschappelijke regeling kon dat al. Dat kwam natuurlijk ook voor. Maar je moet de bruidsschat, het bedrag dat je overhevelt, goed regelen. Je kunt dan rekening houden met de omzetting. Maar je kunt natuurlijk niet vijf jaar lang het openbaar onderwijs meer geven dan een ander.

Voorzitter! In artikel 23 van de Grondwet wordt bepaald dat bekostiging naar gelijke maatstaf dient plaats te vinden. Weliswaar kunnen er voorzieningen ter verfijning worden getroffen. Wat echter niet kan, is dat de voorziening ABB wordt opgevoerd op basis waarvan aan openbare scholen iets meer wordt gegeven dan aan bijzondere scholen. Dat is in strijd met het aan de orde zijnde wetsvoorstel en met de Grondwet. Die zaak moet bij de bruidsschat goed worden geregeld. Waar dat al is gebeurd, loopt het ook heel goed.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik haal maar weer het voorbeeld uit Groningen aan. Je kunt niet zomaar de boedel scheiden waarbij slechts een bedrag van ƒ 700.000 rijks bekostiging staat tegenover een bedrag van 3,3 mln. Iedereen kan dan op z'n klompen aanvoelen dat voor ƒ 700.000 niet verzelfstandigd kan worden, als er voorheen 3,3 mln. werd geïnvesteerd.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik kan dat niet overzien. Dat hangt ook samen met wat men heeft gereserveerd en uitgegeven en de argumentatie daarbij. Misschien kan het wel. Daarover zal overleg moeten plaatsvinden. Ik kan dat niet van een afstand beoordelen. Als iedereen het er overigens over eens is, regelt men dat bij convenant.

Voorzitter! De heer Koekkoek beoogt met zijn amendement op stuk nr. 11 om, als de continuïteit van het onderwijsproces in gevaar komt, in de verordening vast te leggen dat er uitgekeerd moet worden.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik bepleit slechts de verplichting dat gemeenten daar een voorziening voor treffen.

Staatssecretaris Netelenbos:

Dat is een rare regeling. Ik heb er in eerste termijn al op gewezen dat er in dit land schoolbesturen zijn die een dermate puinhoop creëren dat geconstateerd moet worden dat de continuïteit van het onderwijs echt in gevaar is. Er moet dan bezien worden wat er moet gebeuren. Het automatisme van uitkering kan niet aan de orde zijn. Ik denk dat er toch wel drie gevallen per jaar zijn ten aanzien waarvan geconstateerd moet worden dat de continuïteit echt in gevaar is. Er moet per geval bekeken worden wat er gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat het met de leerlingen en de docenten goed afloopt. Het aangrijpingspunt is vaak niet eens de school, maar de vraag hoe het is gesteld met het onderwijs en de leerlingen en met het personeel. De rijksoverheid grijpt dan in. Er kan dan van alles en nog wat worden gedaan, zoals het sluiten of het onder curatele stellen van de school.

Met het amendement wordt beoogd dat een gemeente, als er een verordening is, iets moet doen op het moment dat de continuïteit in het geding is. Ik vind dat heel raar. Dat is een antiverordeningsamendement. Gemeenten zullen dat veel te riskant vinden, zodat men geen verordening wil opstellen. Dat kan de bedoeling niet zijn.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De bedoeling is echt niet om een blanco cheque te geven aan schoolbesturen die hun werk niet goed doen en die een onverantwoord beleid voeren. Het gaat mij erom dat er, in lijn van het wetsvoorstel inzake verzelfstandiging bestuursvorm openbaar onderwijs, een voorziening is die de continuïteit van het onderwijsproces kan waarborgen. Hoe die er verder uitziet, laat ik graag aan de gemeente over, zoals de staatssecretaris dat in het algemeen ook graag doet.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik noem een raar voorbeeld. Men is er met de kas vandoor. Op dat moment is de continuïteit van het onderwijsproces in gevaar. Wat moet de gemeente dan op basis van dit amendement doen?

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik denk dat een gemeente heel goed in staat is om de bepaling zodanig te formuleren – anders roepen zij de hulp van de VNG in – dat een passende voorziening wordt getroffen. Zij is niet bedoeld als beloning voor het er vandoor gaan met de kas. Ik noem als reden een nog niet goedgekeurde begroting of een bijzondere situatie. De verordening voorziet dan in de mogelijkheid dat tekorten die om welke reden dan ook zijn opgelopen, worden aangevuld, zodat het onderwijsproces voortgang kan hebben.

Staatssecretaris Netelenbos:

In de toelichting op het amendement op stuk nr. 11 staat dat de bepaling ook van toepassing is op bijzondere scholen waar de continuïteit van het onderwijsproces in gevaar komt. Stel dat het schoolbestuur niet in staat is de eigen begroting goed te keuren, dan kun je daar de gemeenten toch niet op aanspreken? Ik vind dat echt een heel raar amendement. Dat kan zo niet. Ik blijf grote bezwaren houden tegen dit amendement. Voor de continuïteit van het onderwijs is de centrale overheid aanspreekbaar voor de bekostiging. De heer Koekkoek kijkt mij nu aan...

De voorzitter:

Mevrouw Netelenbos, lokt u nu ook geen interrupties uit! De heer Koekkoek heeft voor het laatst mogen interrumperen op dit punt. U bent het kennelijk niet eens met elkaar. U moet dat op een andere manier oplossen. De staatssecretaris vervolgt nu haar betoog. Wij zien dan wel hoe het verder loopt.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik vind dus niet dat de zorg voor de continuïteit van het onderwijs zomaar bij de gemeente kan worden gelegd via dit wetsvoorstel. Daarvoor is de materie veel te complex. Als er een goed beleid wordt gevoerd, kan er in principe geen sprake zijn van het in gevaar brengen van de continuïteit. Het Rijk kan daarop worden aangesproken.

Voorzitter! Op de amendementen heb ik ook al in eerste termijn gereageerd. Ik ben niet van standpunt veranderd. Dat betekent dat ik een aanzienlijk aantal amendementen ten zeerste heb ontraden. Ik heb een tweetal voorstellen gedaan voor een eventuele nota van wijziging. Ik hoor graag voordat wij tot stemming overgaan, of er behoefte bestaat aan die nota van wijziging, want dan kan ik die indienen. Als er geen behoefte aan bestaat, doe ik dat natuurlijk niet.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Zou ik de staatssecretaris nog mogen vragen of zij wil ingaan op de passage die ik heb voorgelezen uit de conclusies van de normeringscommissie. Is het werkelijk zo treurig als de normeringscommissie in haar advies stelt, namelijk dat er een jaarlijks tekort is van ten minste 394 mln. Er volgt dan nog een lange opsomming van fouten en te lage inschattingen van het ministerie.

Staatssecretaris Netelenbos:

Ik heb al gezegd dat naar mijn mening de discussie over Londo en BSM niet gevoerd moet worden bij het onderhavige wetsvoorstel. Ten aanzien van het voortgezet onderwijs heb ik, zoals bekend, een voorstel gedaan om structureel te komen tot een ophoging van 52 mln. Ik ben ook van mening dat de normeringscommissie afschrijvingstermijnen hanteert die de mijne niet zijn. Zij hanteert bedrijfsmatige afschrijvingstermijnen, bijvoorbeeld voor machines en apparatuur in scholen. Die bedrijven moeten echter hun boterham verdienen met die apparaten. Ik ben het volstrekt oneens met die afschrijvingstermijnen. Ik stel mij voor dat wij apart praten over de standpunten van de normeringscommissie, mijn reactie naar aanleiding van de vele rapporten die daarover zijn verschenen en de structurele vergoeding van 52 mln. voor het voortgezet onderwijs. Ik vind dat ik al een hele krachttoer heb geleverd met die structurele vergoeding van 52 mln.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Volgende week zal, indien mogelijk, over het wetsvoorstel worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven