Noot 1 (zie blz. 2787)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden vani dei minister van Buitenlandse Zaken op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken voor 1998 (25 600 V)

Vraag van het lid Van Ardenne (CDA): Hoe staat het overigens met de oprichting van een Internationaal Strafhof en wat zijn de kansen voor een zetel in Nederland?

Momenteel wordt er in New York, in een door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in het leven geroepen voorbereidingscommissie, gewerkt aan het ontwerp-statuut voor het Internationaal Strafhof. Dit gebeurt onder Nederlands voorzitterschap. De onderhandelingen maken gestage vorderingen, al zijn er nog ingewikkelde juridische, procedurele en politieke hindernissen te overwinnen. Naar het zich laat aanzien krijgt het hof een permanent karakter (in tegenstelling tot de bestaande Joegoslavië- en Rwanda-Tribunalen) met wereldwijde jurisdictie met betrekking tot misdaden tegen de mensheid, genocide en oorlogsmisdrijven.

Tijdens een diplomatieke conferentie van 15 juni tot 25 juli a.s. in Rome zal naar verwachting tot de oprichting van het Internationaal Strafhof worden besloten.

In zijn toespraak voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september van dit jaar heeft ondergetekende de kandidatuur van Den Haag bekend gemaakt. Op dit moment is dit de enige officieel bekendgemaakte kandidatuur.

Den Haag maakt een zeer goede kans de vestigingsplaats van het Internationaal Strafhof te worden. De vorige Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties noemde Den Haag «legal capital of the United Nations» gezien de aanwezigheid van het Internationaal Gerechtshof, het Joegoslavië Tribunaal, het Iran-VS claims tribunaal en het Permanent Hof van Arbitrage. Tevens geniet Nederland internationaal aanzien vanwege de traditionele rol bij de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.

De beschikbaarheid van de al bestaande faciliteiten van het Joegoslavië Tribunaal, en de overige kwalificaties van Den Haag (leef- en woonklimaat, bereikbaarheid, internationale oriëntatie etc.) zijn verder evenzovele sterke troeven voor de Haagse kandidatuur.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): Trouwens, waar blijft de bij het herijkingsdebat toegezegde nota over de ministeriële coördinatie van het internationale natuur- en milieubeschermingsbeleid?

De nota wordt dezer dagen besproken in de Ministerraad. De Kamer kan de nota daags na het kerstreces tegemoet zien.

Vraag van het lid Van Ardenne (CDA): Is het juist dat minister Pronk besloten heeft tot de aanstelling van Bram van Ojik omdat het gedachtengoed van de minister ook na zijn vertrek door een geëngageerde specialist op dat terrein blijvend moet worden uitgedragen, zoals wij in de krant konden lezen? Moest er derhalve een politiek ambtenaar van buiten worden aangetrokken en dat niet alleen voor de periode van de minister, maar ook daarna?

Waarom is niet gekozen voor een herijkte éénhoofdige leiding van de Directie Voorlichting? Is er na de herijking, die vooral een organisatorische kwestie was en tot integratie van de departementale diensten zou moeten leiden, nog wel plaats voor een eigen directeur voor ontwikkelingssamenwerking?

Minister Pronk zal zelf ingaan op zijn voorlichter. Ik hecht er aan te vermelden dat de beide Directies Voorlichting op mijn ministerie nauw met elkaar samenwerken. Zo zijn de afdelingen Interne Communicatie, Voorlichtingsmiddelen en de Ondersteuning volledig samengevoegd. De pers- en publieksvoorlichters van minister Pronk en mijzelf werken veel en goed met elkaar samen. Al met al is op deze wijze de slagkracht van de Voorlichting op mijn ministerie gewaarborgd.

Vraag van het lid Van den Bos (D66): Is de regering bereid zich in te spannen om in het GBVB het mensenrechtenaspect een prominentere plaats te geven en expliciet te vermelden in het mandaat van de analyse en planningseenheid?

Bij het Verdrag van Amsterdam is een verklaring aangenomen waarin onder meer de taken van de nog op te richten eenheid in algemene zin zijn beschreven. Binnen dit mandaat is er zeker ruimte voor een dergelijk essentieel onderdeel van het externe beleid van de Europese Unie. De regering is – overigens met andere lidstaten – gaarne bereid zich er voor in te zetten dat de mensenrechtenproblematiek de nodige aandacht van de eenheid krijgt.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): Gaat de regering maatregelen treffen tegen de Consul in Paraguay?

De beschuldigingen van CLAT-Nederland en het CNV aan het adres van de Honorair Consul-Generaal in Paraguay, de heer Juan Bosch, worden thans door H. M. Ambassadeur te Montevideo onderzocht. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bezien of er aanleiding is voor het treffen van maatregelen.

Vraag van het lid Hessing (VVD): Toetsing voorwaarden van de Russische Federatie bij toetreding tot de RvE en hoe daaraan inhoud te geven.

Naar aanleiding van het Nederlandse voorstel om te komen tot landenexamens in de RvE en soortgelijke ideeën van Noorwegen en Hongarije is door het Comité van Ministers een monitoringsysteem opgezet waarmee nagegaan wordt hoe de situatie in elk van de lidstaten is m.b.t. het naleven van de basis-lidmaatschapverplichtingen. Daarbij wordt uiteraard ook nagegaan hoe de situatie is in Rusland op de door de monitoring beschreven gebieden.

Naast de monitoring door het Comité van Ministers kent de RvE ook de onderzoeken door de Parlementaire Assemblee in recent toegetreden lidstaten naar de mate waarin ze gevolg geven aan de voorwaarden die door Assemblee waren gesteld.

Aangezien beide monitoringsystemen van de RvE elkaar goed lijken aan te vullen, is er geen aanleiding voor initiatieven om ook in het Comité van Ministers over te gaan tot aparte controle van de wijze waarop de toetredingstoezeggingen worden gehonoreerd.

Overigens is de situatie in Rusland een typisch voorbeeld voor de geleidelijke wijze waarop de politieke druk via de RvE werkt op het gebied van de mensenrechten. Het meest zichtbaar daarbij was de toezegging m.b.t. de doodstraf. Vorig jaar werd het moratorium op de voltrekking van de doodstraf bekendgemaakt. Het houdt sindsdien daadwerkelijk stand. Tevens heeft President Jeltsin onlangs opdracht gegeven om het zesde Protocol bij het EVRM (algeheel verbod op de doodstraf) te ondertekenen.

Er is een aantal punten (o.a. het niet ondertekenen en ratificeren binnen één jaar na toetreding van het Sociaal Handvest en het Europese Verdrag m.b.t. regionale en minderheidstaten) waarop de Russische Federatie in dit verband nog kan worden bekritiseerd. Het afgelopen jaar is de Russische regering dan ook enkele malen in EU-verband gewezen op de verplichtingen van het lidmaatschap van de RvE.

Naast een kritische opstelling poogt de Nederlandse regering op bescheiden schaal de Russische Federatie daadwerkelijk te assisteren bij het proces dat moet leiden tot volledige comformiteit aan de standaarden binnen de RvE. De Nederlandse regering doet dit via projecten van de RvE, maar ook bilateraal via het MATRA-programma.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): Moet Dayton niet worden herzien omdat de etnische terugkeerrregelingen niet werken?

Het is niet zozeer dat Dayton moet worden aangepast, als wel dat Dayton moet worden uitgevoerd. Annex 7 van het Dayton akkoord geeft alle vluchtelingen en ontheemden recht op terugkeer. In 1996 keerden 254 000 vluchtelingen en ontheemden terug naar hun oorspronkelijke woonplaats; in de eerste tien maanden van dit jaar waren dat er 143 000. Dat er niet meer mensen zijn teruggekeerd ligt niet zozeer aan Dayton. Naast het gebrek aan economisch perspectief en praktische redenen als gebrek aan woningen, is de tegenvallende terugkeer vooral te wijten aan het ontbreken van politieke wil. Het «Open Cities»-concept van de UNHCR tracht deze politieke onwil te doorbreken door er bij bilaterale donoren op aan te dringen om de hulp te vergroten aan gemeenten, die zich daadwerkelijk bereid hebben getoond om terugkeer van alle voormalige inwoners te accepteren.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): Welke initiatieven worden genomen t.a.v. Kosovo?

De problematiek van Kosovo krijgt de laatste tijd steeds meer internationale aandacht. De Europese Unie is doende een coherent beleid te ontwikkelen inzake een aantal aspecten van de relaties met de FRJ, met inbegrip van Kosovo. Daaronder valt een voorstel aan de Joegoslavische autoriteiten tot vestiging in Pristina van een sub-kantoor van het kantoor van de Europese Commissie in Belgrado. Dit kantoor zou zich vooral bezig moeten houden met het verschaffen van informatie over de EU en het standpunt van de EU m.b.t. Kosovo, alsmede financiering van projecten op het gebied van onderwijs en cultuur.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): Hoe denkt de regering te kunnen voorkomen dat Suriname een heuse narco-staat wordt en hoe kan er internationale druk op Suriname worden uitgeoefend zodat het drugsprobleem serieus wordt aangepakt?

De grensoverschrijdende drugscriminaliteit is een wereldwijd probleem waartegen door middel van een veelheid aan internationale contacten en overeenkomsten wordt opgetreden. Naar aanleiding van een opmerking van de geachte afgevaardigde Hessing heb ik uiteengezet welke activiteiten Nederland onderneemt om de grensoverschrijdende drugshandel te bestrijden.

Over ontwikkelingen op het gebied van drugscriminaliteit in Suriname wordt door Nederland nauw contact onderhouden met bevriende mogendheden, die waar nodig, ook hun invloed aanwenden. Voorzover het op Nederland gerichte Surinaamse drugscriminaliteit betreft is het de taak van het Openbaar Ministerie hiertegen op te treden.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): Kan de Minister mij uitleggen of het waar is dat Nederland vandaag in de VN tegen de resolutie van Maleisië (L.37) gaat stemmen? Een resolutie die pleit voor bindende afspraken rond nucleaire ontwapening.

Nederland heeft in de Eerste Commissie, het voorportaal van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties voor ontwapeningsvraagstukken, tegen de door U genoemde Maleisische resolutie in zijn geheel gestemd. De reden is dat de Regering geen heil ziet in de multilaterale aanpak van kernontwapening zoals in deze resolutie voorzien, aangezien de kernwapenstaten zelf te kennen hebben gegeven daar niet aan te zullen meewerken. Uiteraard is de Regering wel voorstander van bindende afspraken rond nucleaire ontwapeningen, en hoopt dan ook dat de Russische Doema spoedig het START II verdrag zal ratificeren. Nederland heeft overigens bij afzonderlijke stemming een voorstel uitgebracht op operatieve paragraaf 1 van de door U genoemde resolutie, omdat hierin het Internationale Hof van Justitie op juiste wijze wordt geciteerd, en Nederland op die wijze zijn respect voor het Hof en de rechtsgeleerde opinies daarvan tot uitdrukking wenst te brengen. Dit stemgedrag zal in de Algemene Vergadering worden herhaald.

Vraag van het lid Hessing (VVD): De geachte afgevaardigde Hessing heeft aandacht gevraagd voor de problemen in Noord Afrika en de bedreiging die daarvan uitgaat.

Het gaat hier in de eerste plaats om binnenlandse problemen, die bovendien verschillend van aard zijn. Er zijn problemen met politieke legitimiteit, er is armoede, er bestaan etnische en religieuze tegenstellingen. Anderzijds gaat het in een aantal landen economisch beter en zijn er tekenen van bredere politieke participatie.

In verschillende fora wordt hier aandacht aan besteed. In het Barcelona-proces, een politieke dialoog van de 15 EU-landen met twaalf landen rond de Middellandse Zee, komen ook veiligheidsaspecten aan bod en wordt gewerkt aan een pakket vertrouwenwekkende maatregelen. Daarnaast is er een financieel-economisch partnerschap, dat het kader biedt voor Europese associatie-akkoorden, en verder is er een sociaal-culturele mand waar bijv. op Nederlands initiatief migratie aan de orde komt. Tijdens het recente staatsbezoek aan Egypte heb ik voorgesteld dat in Barcelona-kader een studie verricht wordt naar geweld-uitbarstingen als die in Luxor. Niet alleen de Europese Unie, ook NAVO, WEU en OVSE voeren een dialoog met mediterrane partners. De NAVO-top van afgelopen zomer in Madrid heeft daar nog een nieuwe impuls aan gegeven.

De regering staat op het standpunt dat we deze vormen van Middellandse Zeesamenwerking niet alleen aan de zuidelijke lidstaten van EU en NAVO moeten overlaten. We tonen door onze actieve betrokkenheid dat het ook onze zaak is.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): «Jeltsin kondigde onlangs tot schrik van zijn militairen een reductie van 40% aan. Unilateraal. Vanuit het Westen is na de CFE-akkoorden niets meer vernomen. Komt er in reactie op mijnheer Jeltsin ook een nieuw ontwapeningsinitiatief?»

Tijdens zijn recente bezoek aan Zweden deed de Russische President Jeltsin een aantal onverwachte ontwapeningsvoorstellen. De Russische Minister van Buitenlandse Zaken Primakov legde uit dat de aankondiging dat de krijgsmacht met 40 procent zal worden verkleind, onderdeel is van een veel breder hervormingsprogramma en zich vooralsnog beperkt tot de troepen en vlooteenheden in Noord Rusland en het Oostzeegebied. Deze aankondiging heeft dan ook geen direct verband met de lopende onderhandelingen in Wenen over aanpassing van het CSE-Verdrag. In deze onderhandelingen wordt gesproken over nieuwe bewapingslimieten, nu niet meer per groepen van landen, maar door middel van nationale en territoriale plafonds. Van de kant van de NAVO is gesteld dat de plafonds naar beneden zullen gaan. Nederland heeft, evenals Duitsland en België, aangegeven dat afhankelijk van de precieze bepalingen van het aangepaste verdrag, hun nationale plafonds in elk geval met 10 procent naar beneden kunnen en dat verdere reducties niet zijn uitgesloten.

In de onderhandelingen zijn door Rusland tot dusver geen concrete reductievoorstellen gedaan.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): «Ontwikkelingsorganisaties en Novib luiden terecht de noodklok over de handel in lichte en kleine wapens na het einde van de Koude Oorlog. Zij zijn verantwoordelijk voor het merendeel van de slachtoffers in alle gewapende conflicten. Vaak afkomstig uit het voormalige Warschaupact. Waarom geen Nederlands initiatief?»

De ongecontroleerde verspreiding van lichte wapens draagt inderdaad bij tot een groot aantal slachtoffers in vele regionale conflicten met name in ontwikkelingslanden. Beheersing van deze verspreiding is een voorwaarde voor het met succes uitvoeren van ontwikkelingsprojecten in die landen en bevordert daarmee de regionale vrede en stabiliteit. Zoals in de Memorie van Toelichting staat aangegeven heeft Nederland tijdens zijn EU-voorzitterschap het initiatief genomen tot een EU-programma ter voorkoming en bestrijding van illegale handel in conventionele wapens. Dit EU-programma biedt een kader voor politieke actie inzake illegale wapenhandel. Het Verenigd Koninkrijk heeft aangekondigd tijdens het aanstaande Britse voorzitterschap met voorstellen te zullen komen om aan dit programma nadere invulling te geven. Inmiddels wordt door Nederland overwogen om een aantal projecten in Afrika te steunen die beogen het aantal kleine wapens aldaar te reduceren. Daarnaast heeft Nederland dit onderwerp namens de EU op de agenda gezet van het Aziatisch veiligheidsoverleg in het ASEAN Regional Forum.

Vraag van het lid Hessing (VVD): Voert de Minister bewust een minder Atlantisch beleid?

Neen. Dat ons continent in veel opzichten onze aandacht vraagt, betekent geenszins dat dit ten koste zou gaan van de hechte relaties met onze transatlantische bondgenoten. Het onderhouden en bevorderen van de banden met de VS en Canada vormt een van de hoofddoelstellingen van het Nederlands beleid.

Vraag van het lid Hessing (VVD): Hoelang zullen de problemen in de bilaterale relatie tussen Griekenland en Turkije nog voortduren, is er overleg met de VS en wat is de inzet van de regering, de EU en de NAVO in deze aangelegenheid?

Tijdens het Nederlandse Voorzitterschap heeft ondergetekende over dit onderwerp intensieve gesprekken gevoerd zowel in Ankara als in Athene, waarbij overigens voortdurend afstemming heeft plaatsgevonden met de VS. Deze gesprekken leidden er onder meer toe dat beide landen zogeheten «wijze mannen» hebben aangewezen die procedurele aanbevelingen moeten opstellen voor de uitstaande kwesties tussen beide landen, waaronder het conflict over de Aegeïsche Zee. Het Luxemburgse Voorzitterschap heeft dit initiatief overgenomen. Tot een doorbraak heeft dit proces evenwel nog niet geleid. Wel is twee weken geleden in NAVO-verband een overeenkomst tot stand gekomen over procedures t.a.v. het gebruik van het luchtruim boven de Aegeïsche Zee.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): Deelt de regering de conclusie dat vrijwel alle landen de EMU-normen halen?

Het is duidelijk dat het convergentiebeleid zijn vruchten heeft afgeworpen: verreweg de meeste lidstaten lijken zich te kwalificeren voor de derde fase van de EMU. Het te Amsterdam overeengekomen stabiliteitspakt is een belangrijke garantie voor de soliditeit van de muntunie. Voorjaar '98 zal besloten worden welke lidstaten per 1 januari 1999 mee zullen doen. Bij die beoordeling zal van een strakke en duurzame interpretatie van de criteria worden uitgegaan.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): Denkt u dat SHIRBRIG wel een effectief instrument kan zijn?

De meeste vredesoperaties hebben een VN-mandaat. Van ervaringen van de laatste jaren heeft Nederland inmiddels veel geleerd. Het is gebleken dat snelle reactiecapaciteit essentieel is en ik heb daartoe ook een concreet voorstel gedaan. Nederland werkt nu samen met een aantal landen in het kader van de VN om het reactievermogen van de VN te verbeteren. Naar mijn mening kan het besluit om toe te treden tot de groep van landen die samenwerken in de snel inzetbare SHIRBRIG-brigade een bescheiden maar nuttige bijdrage vormen aan de verbetering van de snelle reactiecapaciteit van de VN.

Vraag van het lid Van Ardenne (CDA): Kan nadere toelichting worden gegeven op de afwijzing door de regering van het CDA-voorstel om de Verdragsmiddelen via het IMF of de Wereldbank te besteden?

Het CDA overweegt om in tweede termijn een motie over dit onderwerp in te dienen.

In het Algemeen Overleg over Suriname met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken op 26 november is het voorstel van het CDA om de hulp aan Suriname via de Wereldbank te verlenen uitgebreid besproken. Zowel mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking als ik hebben toen aangegeven dat het om verschillende redenen niet voor de hand ligt de zgn. Verdragsmiddelen via de Wereldbank of het IMF te besteden. Omdat mevrouw Van Ardenne in haar eerste termijn het CDA-voorstel herhaalde, zij hier nogmaals uiteengezet waarom de regering het voorstel niet kan overnemen.

De samenwerking met Suriname is geregeld in het Verdrag inzake Ontwikkelingssamenwerking van 1975. Toen is vastgelegd – en dat is bij het Raamverdrag van 1992 niet gewijzigd – dat Suriname en Nederland steeds gezamenlijk besluiten over de besteding van de middelen die in 1975 zijn gereserveerd, de Verdragsmiddelen. Dit betekent dat Nederland niet eenzijdig de wijze van besteding van deze Verdragsmiddelen kan veranderen.

Belangrijker nog dan deze verdragstechnische reden is dat het initiatief tot wijziging van de OS-relatie van Suriname zou moeten uitgaan: Nederland wil niet van de huidige OS-relatie af. Overigens vormt de ontwikkelingssamenwerking niet de oorzaak van de huidige problemen in de relatie tussen Suriname en Nederland. Een wijziging van de OS-relatie zou dus ook geen oplossing voor die problemen vormen.

Tenslotte ligt het zwaartepunt van de programma's van de Wereldbank op grootschalige, infrastructurele projecten.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): Wat zijn de gevolgen voor de militaire samenwerking in NAVO-verband gezien het feit dat niet alle NAVO-partners partij zijn geworden bij het Landmijnenverdrag?

Nederland heeft al tijdens de onderhandelingen over het verdrag in Oslo samen met een aantal andere NAVO-leden gepleit voor overleg in het Militair Comité van de NAVO teneinde tot praktische en aanvaardbare oplossingen te komen voor eventuele samenwerkingsproblemen indien nog niet alle NAVO-leden een verbod van ap-mijnen hebben onderschreven. Dit overleg zal binnen afzienbare tijd plaatshebben.

Er bestaat reeds een internationaal fonds voor mijnenruiming: het Trustfund voor mijnenruiming van de Verenigde Naties. Overigens wordt een groot deel van de internationale hulp voor mijnenruiming en aan slachtoffers bilateraal en via regionale organisaties gegeven.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): «Een 35 tot 50 000 mensen komen jaarlijks voor hervestiging (resettlement). Nederland nodigt jaarlijks een quotum van 500 uit. Tot mijn verbazing halen we dit jaar die 500 niet. Kan de Minister dat verklaren? Ligt een verdubbeling tot ca. 1000 niet veeleer voor de hand?

Inderdaad is het quotum voor 1997 maar ten dele ingevuld. Over de verdere invulling van het quotum vindt nader overleg met UNHCR plaats.

Ook andere landen met een vast jaarlijks quotum worden overigens geconfronteerd met problemen bij het toewijzen van plaatsen.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): «De intentie tot een betere procedure rond de ambtsberichten te komen juich ik toe. Ik moet echter de resultaten nog zien. Want in de afgelopen jaren is uit een reeks incidenten duidelijk geworden dat de herijking en de ontschotting voorbij zijn gegaan aan de relatie BUZA-Justitie. Deelt de Minister deze mening?»

De regering deelt de in deze vraag verwoorde visie in het geheel niet. De werkafspraken tussen Buitenlandse Zaken en Justitie over de ambtsberichten zijn het afgelopen jaar juist verder verfijnd en beide een voldoende basis voor een optimale samenwerking tussen beide departementen op dit moeilijke dossier.

Vraag van het lid Hessing (VVD): Kan volgend jaar in de Memorie van Toelichting meer aandacht worden besteed aan de fora en bilateraal beleid (landen- en regiobeleid)?

In de vorige MvT zijn de regio's, fora en thema's behandeld. Daardoor werd het document omvangrijk. De MvT is nu aanzienlijk dunner. Om deze inkorting te bereiken is de MvT dit jaar toegespitst op de thema's met hier en daar verwijzingen naar fora en landen.

Men kan zich de vraag stellen of de MvT elk jaar een volledig beeld moet geven van het gehele beleid in al zijn onderdelen. Nu de stroom regio- en landenbeleidsdocumenten op gang komt, is het waarschijnlijk niet nodig die materie ook nog eens in de MvT uitgebreid aan de orde te brengen, maar kan worden volstaan met aandacht voor belangrijke ontwikkelingen.

Noot 2 (zie blz. 2841)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, opvragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van het deel Ontwikkelingssamenwerking van de begroting van Buitenlandse Zaken voor 1998(25 600 V)

Vraag van het lid Rouvoet (RPF): Wat is de meerwaarde van een wereldwijd bossenverdrag?

In het kader van de Conventie inzake Biologische diversiteit wordt inderdaad aandacht geschonken aan het behoud en duurzaam beheer van bossen. Er wordt gewerkt aan een concreet actieprogramma op dit terrein, waarin het zwaartepunt ligt op bescherming.

Daarnaast is in internationaal verband in het verlengde van de UNCED Conferenctie in Rio van 1992 gesproken over de meest adequate vorm, waarin de principes voor het behoud en de bescherming van bossen, zoals aangenomen tijdens UNCED, uitgewerkt kunnen worden. Daarbij zijn verschillende mogelijkheden de revue gepasseerd, uiteenlopend van een separaat verdrag voor bossen via een protocol onder het biodiversiteitsverdrag tot aan, niet meer dan, een pakket maatregelen als uitvloeisel van laatstgenoemd verdrag. Internationaal bestaat op dit moment nog geen overeenstemming over de noodzaak om tot een juridisch bindend instrument te komen. Vooral de VS als ook een aantal grote bossenlanden, zoals Brazilië, zetten grote vraagtekens bij een juridisch instrument. Wel heeft het Internationale Bossenforum dit jaar de opdracht mee gekregen om uiterlijk in 1998 te komen met de elementen voor een mogelijk juridisch bindend instrument.

Ook hier is in interdepartementaal verband gesproken over de wenselijkheid van een separaat verdrag. Hoewel er zeker argumenten zijn om bossen een expliciete plaats te geven in het kader van de implementatie van het biodiversiteitverdag, is uiteindelijk, evenals in de andere EU landen, geopteerd voor een separaat juridisch instrument, met als terugvalpositie een protocol onder het biodiversi-

teitsverdrag. Hiervoor is een aantal argumenten van belang.

In de eerste plaats biedt een apart bossenverdrag de mogelijkheid om de volle breedte van de bossenproblematiek aan de orde te stellen. Niet alleen aspecten van behoud van biologische diversiteit, maar ook economische zaken als duurzame exploitatie en sociaal-culturele factoren, zoals de ontwikkeling van de bevolking in bosgebieden, kunnen in een dergelijk bossenverdrag aan de orde komen. In de tweede plaats biedt een separaat bossenverdrag de mogelijkheid specifieke fondsen te genereren. En tenslotte is een mondiaal bossenverdrag een geschikt kader voor de formulering van nationaal bossenbeleid.

Vraag van het lid Sipkes (GroenLinks): Is een poging ondernomen tot deelname van NGO's, MKB, vakbonden etc. aan handelsmissies?

NOVIB is betrokken geweest bij de voorbereiding van de laatste twee Afrikamissies van mevr. van Dok naar Ghana en Ivoorkust. NOVIB was ook uitgenodigd om mee te gaan, maar heeft daar op het laatste moment van afgezien. Bij de laatste India missie van mevr. van Dok werd deelgenomen tijdens een dagdeel door een lokale vertegenwoordiging van NOVIB.

Voortaan zullen maatschappelijke organisaties worden uitgenodigd voor dergelijke missies. Welke maatschappelijke organisaties dat zullen zijn zal per missie worden bezien. De kamer is daarover geïnformeerd in schriftelijk antwoord 122.

Vraag van het lid Van der Stoel (VVD): Is de Minister bereid een bijdrage te verlenen aan het ECA programma ter verbetering van werkgelegenheid voor Afrikaanse vrouwen?

Met ECA bestaat de afspraak dat een jaarlijkse bijdrage beschikbaar kan worden gesteld voor voorstellen voor aktiviteiten, met name op de terreinen vrouwen en ontwikkeling, armoede en milieu. Een voorstel van ECA voor verbetering van werkgelegenheid van Afrikaanse vrouwen is tot nu toe niet ontvangen, maar zou binnen de bestaande afspraken, en uiteraard indien het voldoet aan de normale kwalitatieve eisen, zeker in aanmerking kunnen komen voor financiering.

Vraag van het lid Van der Stoel (VVD): Wil de Minister uiteenzetten hoe hij de toekomst van het KIT ziet?

In 1997 is een begin gemaakt met de herziening van de relatie tussen het Departement en het Koninklijk Instituut voor de Tropen.

De relatie tussen overheid en KIT zal worden gestoeld op algemene principes zoals die heden ten dage gangbaar zijn in de relatie tussen overheid en gesubsidieerde instellingen. Een blijvende betrokkenheid van ontwikkelingssamenwerking bij de activiteiten die binnen het KIT worden verricht is hierbij uitgangspunt. Ontwikkelingssamenwerking zal in de komende jaren op basis van gerichte afspraken diensten afnemen van het KIT op de terreinen van de specifieke deskundigheid van het instituut. In de in 1998 af te sluiten nieuwe overeenkomst met het KIT zal daarnaast ook de rol van ontwikkelingssamenwerking bij de instandhouding van de collectie, het Tropenmuseum en de publiekgerichte activiteiten worden gedefinieerd.

Vraag van het lid Van der Stoel (VVD): Wil de Minister aangeven hoe de os-landen (rugnummers!) het 20–20 concept naleven?

Het is op dit moment nog niet mogelijk een overzicht te geven van de naleving door os-landen van het 20–20 concept. In beantwoording van de schriftelijke vragen heb ik reeds een aantal landen genoemd die zich politiek hebben gecommitteerd aan het 20/20 initiatief. Nadere informatie kan ik u toezenden zodra de resultaten van de door UNICEF en UNDP uitgevoerde dan wel uit te voeren studies in 47 os-landen naar de implementatie van het 20/20 initiatief bekend zijn. Deze studies geven de huidige budgettallocaties voor basis sociale voorzieningen weer en doen aanbeveling over mogelijke herstructurering van het budget ten gunste van basis sociale voorzieningen, alsmede over vergroting van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitgaven

voor basis sociale voorzieningen.

Een eerste landrapport over Namibië is uitgebracht, binnenkort worden rapportages verwacht van o.a. Niger, Ivoorkust, Zuid Afrika, Malawi, Tanzania, El Salvador. UNICEF en UNDP zullen in 1998 een document

opstellen over de implementatie in os-landen van het 20/20 initiatief ter voorbereiding van de follow-up conferentie in Hanoi in oktober 1998. Ik zeg u toe de Kamer het rapport toe te zenden.

Naar boven