Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 24, pagina 1895-1899 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 24, pagina 1895-1899 |
Noot 1 (zie blz. 1654)
De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het volgende te rapporteren.
In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de heer A. G. Koenders te Amsterdam, de volgende missive van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:
een afschrift van zijn besluit van 11 november 1997, waarbij in de vacature ontstaan door het overlijden van de heer M. van Traa te Amsterdam, wordt benoemd verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer A. G. Koenders te Amsterdam.
Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde, dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van enige omstandigheid welke zijn Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zou zijn.
De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat hij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven verklaringen en beloften zal hebben afgelegd, de heer A. G. Koenders te Amsterdam.
Noot 2 (zie blz. 1825)
Schriftelijke antwoorden van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (25 600 VIII)
Vraag van het lid Cornielje (VVD): Komen de bewindslieden met een beleidsvisie over sturing, autonomie en kwaliteitsbewaking van het onderwijs?
Antwoord:
De toegezegde brief over «decentralisatie van het onderwijsbeleid» (Boa-9731527) is u 10 november jl. toegezonden.
Vraag van het lid Lambrechts (D66): Waar blijft het wetsontwerp over het onderwijsnummer?
Antwoord:
Zeer recent is het raad van State advies ontvangen. Naar verwachting zal het wetsvoorstel op korte termijn aangeboden worden aan de tweede Kamer.
Vraag van het lid Bremmer (CDA): Wanneer komt publikatie van de Commissie Dagindeling?
Antwoord:
Volgens het in maart 1997 door de Commissie Dagindeling uitgebrachte werkplan zal de commissie in mei 1998 haar eindrapport presenteren.
Vraag van het lid Lambrechts (D66): Wil de minister driemaandelijks de tweede Kamer over de ontwikkeling van de wachtgelden (WIS) informeren?
Antwoord:
In het algemeen overleg van 27 november 1996 over de wachtgeldontwikkelingen heb ik toegezegd de Kamer driemaandelijks te rapporteren over de wachtgeldontwikkeling. Aan die belofte is tot dusverre invulling gegeven met mijn brieven van 26 mei en 22 september 1997. In de eerste heb ik de rapportages toegezonden van het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS) en het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) over de wachtgeldontwikkeling 1996 en de gevolgen hiervan voor de voorspelling van de toekomstige ontwikkeling. In de tweede brief heb ik u op de hoogte gesteld van de verwachte ontwikkelingen voor 1997. In deze brief heb ik aangekondigd eind november de tweede Kamer nader te informeren. Omdat ik het wenselijk acht bij die rapportage een zo actueel mogelijk beeld te geven van de wachtgeldontwikkeling (dus met inbegrip van de november-betalingen) zal de rapportage de Kamer pas kort voor het voorziene algemeen overleg over wachtgelden op 27 november kunnen bereiken.
Vraag van het lid Cornielje (VVD): Is er onderuitputting van de post arbeidsmarkt knelpuntenbudget?
Antwoord:
In het algemeen overleg van 27 februari 1997 inzake de brief van de Staatssecretaris voor onderwijs aan de Tweede Kamer, van 13 januari 1997, betreffende de bestuurlijke krachtenbundeling en vereenvoudiging van de bekostiging in het primair onderwijs (25 000-VIII, nr. 66), is gesproken over het inzetten van de budgetten voor Arbeidsmarkt Knelpunten voor de Stimuleringsbijdrage Bestuurlijke Krachtenbundeling. Dit voorstel is door de kamer geaccordeerd. Deze bestuurlijke krachtenbundeling heeft mede ten doel het versterken van het personeelsbeleid waaronder het beleid gericht op het voorkomen en oplossen van arbeidsmarktknelpunten. Bij de stimuleringsregeling is geen sprake van onderuitputting.
Vraag van het lid Bremmer (CDA): Welke budgetten zijn er voor professionalisering voor de diverse sectoren (nascholing, deskundigheidsbevordering) beschikbaar.
Antwoord:
In de begroting voor 1998 zijn de volgende bedragen opgenomen voor nascholing en deskundigheidsbevordering:
primair onderwijs:
– 58 miljoen voor nascholing (rechtstreeks naar de scholen i.v.m. vraaggestuurde nascholing)
– 10,6 miljoen voor de Opleiding Schoolleiders Primair Onderwijs
– 6 miljoen voor nascholing i.v.m. ICT
voortgezet onderwijs:
– 45 miljoen voor nascholing (rechtstreeks naar de scholen i.v.m. vraaggestuurde nascholing)
– 6 miljoen voor nascholing i.v.m. de Tweede Fase
– 5,2 miljoen voor nascholing i.v.m. mavo/vbo
– 0,6 miljoen voor nascholing i.v.m. invoering lump sum
bve-sector:
– 17 miljoen voor nascholing (rechtstreeks naar de instellingen i.v.m. vraaggestuurde nascholing)
– 30 miljoen opgenomen in de middelen voor de beleidsagenda bve.
Bij deze bedragen zijn niet opgenomen de bedragen die beschikbaar komen als gevolg van de investering van 228 mln. in ICT. Een belangrijk deel daarvan zal ook aan nascholing worden besteed. Hoe groot dit deel zal zijn, hangt af van de plannen van scholen.
Vraag van het lid Dijksma (PvdA): Kan exact inzicht geboden worden in de gevolgen van het akkoord met het Vervangingsfonds (VF) voor de scholen?
Antwoord:
De effecten voor de scholen zijn de volgende:
Ten eerste wordt het kas-tekort van het VF tot 1 augustus 1998 via rechtstreekse betaling van OCenW aan het VF gedekt, daar merken de scholen niets van.
Ten tweede, vanaf 1 augustus 1998 wordt de opslag die de scholen van OCenW ontvangen, structureel verhoogd met in totaal een bedrag van jaarlijks f 37 mln.
Uit deze verhoging betalen de scholen de premie; hieraan komen de scholen dus ook geen cent tekort; wat ze meer aan premie moeten betalen ontvangen ze ook meer van OCenW.
Het resterende deel van het tekort wordt gedekt door maatregelen van het VF.
De grootste omvang (nl. ca. f 20 mln.) heeft daarbij de afgesproken aanscherping van de premie-differentiatie-regeling; echter door deze aanscherping wordt nog steeds een geringer beslag op de middelen van de scholen gelegd dan in de periode van voor het opgetreden tekort; dat beslag was namelijk ca. f 30 mln.
Een bedrag van f 8 mln. wordt bespaard op vervanging van langer dan 2,5 jaar zieken. De scholen krijgen daarbij wel de beschikking over de desbetreffende WAO (-conforme) uitkering, waarmee ze zelf voorzieningen kunnen betalen.
De overige maatregelen zijn beperkt van omvang en hebben betrekking op de vervangingsregelingen. Ze zorgen in feite voor een herstel van de situatie zoals die was voor het optredende tekort.
Tot slot past hier de opmerking dat het VF een vereveningsfonds is dat uitsluitend zorgt van een egalisatie van de uitgaven van de scholen: elke cent die het VF van de scholen ontvangt komt ook weer aan die scholen ten goede, namelijk in de vorm van betaalde vervanging die nodig is om de continuïteit van het onderwijs te waarborgen en die dus rechtstreeks aan de kwaliteit van het onderwijs bijdraagt.
Vraag van het lid Rabbae (GroenLinks): Hoe staat het met de uitvoering van de motie over allochtone leerlingbegeleiders?
Antwoord:
Op het terrein van het allochtonenbeleid zijn de afgelopen periode vele initiatieven genomen. Daarbij is sprake van een groot aantal actoren.
De tijd is rijp om nu stappen voorwaarts te doen op dit terrein.
De werkgelegenheid in het onderwijs groeit (po-klasseverkleining, vo-vergrijzing en verwachte grote vervangingsvraag binnen 5 à 6 jaar); er is dus ruimte voor allochtoon personeel. Het onderwerp staat hoog op de politieke agenda en er zijn sectoren (m.n. de zorgsector) waar reeds successen zijn geboekt waarvan wij kunnen leren.
Er wordt een plan van aanpak opgesteld voor een regie-project dat tot doel heeft alle departementale activiteiten op dit terrein op een geïntegreerde wijze bijeen te brengen, af te stemmen en daarbij een paar flinke stappen verder te brengen.
De goede contacten met Forum zullen worden gebruikt. Afstemming met de HBO-Raad en ECHO vindt in het kader eveneens plaats.
De inzet van allochtone leerlingbegeleiders zal in dit regie-project worden opgenomen.
Vraag van het lid Cornielje (VVD): Is de regering bereid haar gedachten over onderwijsvernieuwing op papier te zetten?
Antwoord:
De eerder toegezegde beleidsvisie op de toekomst van het funderend onderwijs zal een basis vormen voor de discussie over deze thema's. Deze beleidsvisie zal begin 1998 aan de Tweede Kamer aangeboden worden.
Vraag van het lid Schutte (GPV): Hoe staat de MO tegenover het concept «business-plan» (zoals door een aantal besturenraden is voorgesteld) om kosten en effecten van vernieuwingsprocessen bij voorbaat in beeld te brengen.
Antwoord:
Ik ben het met u eens dat bij ingrijpende vernieuwingsoperaties zoals leerwegen, mavo/vbo de kosten en effecten van de vernieuwingsprocessen zo goed mogelijk vooraf moeten worden ingeschat.
Dit gebeurt ook door
– een heldere formulering van de doelstellingen (beoogde effecten van de verandering)
– een inschatting van de effecten van de verandering (vooraf veelal gebaseerd op verkenningen door onafhankelijke bureaus)
– tenslotte een raming van het benodigde invoeringsbudget en van de effecten op de structurele bekostiging.
Naast overeenkomsten zullen er ook wel verschillen in werkwijze zijn t.o.v. een «business-plan» in het bedrijfsleven. In het onderwijs kunnen het «nemen» van financiële verliezen en grootschalig ontslag van personeel niet aan de orde zijn.
Vraag van het lid Bremmer (CDA): Hoe staat het met het voornemen om in het schooljaar 1998–1999 een pilotproject te starten, gekoppeld aan de bestaande opleiding schoolleiders primair onderwijs?
Wat zijn verdere plannen?
Antwoord:
In september 1998 zal een start worden gemaakt met een pilotproject voor een opleiding van adjunct-directeuren. Ik ben met de hogescholen die de Opleiding Schoolleiders Primair Onderwijs verzorgen in overleg over de opzet en inhoud van dit pilotproject. Afhankelijk van de ervaringen met en resultaten van dit pilotproject zal ik bezien of het pilotproject wordt omgezet in een regulier opleidingstraject voor adjunct-directeuren.
Vraag van het lid Stellingwerf (RPF): Is er extra geld beschikbaar voor administratie, beheer en bestuur t.b.v. de professionalisering?
Antwoord:
In de huidige Londovergoeding voor administratie, beheer en bestuur zit een vergoeding voor het inwinnen van «deskundigenadvies». Voor het bestuur van een basisschool bedraagt de vergoeding f 9,05 per leerling per school en voor het (voortgezet) speciaal onderwijs is dit een vast bedrag per school van f 867,86.
Naast het inwinnen van deskundigenadvies tbv professionalisering waaraan kosten verbonden zijn, kan het bestuur ook terecht bij de eigen besturenorganisatie of de VNG. In de vergoeding voor administratie, beheer en bestuur zijn ook de kosten voor aansluiting bij een besturenorganisatie opgenomen.
Vraag van het lid Stellingwerf (RPF): Is het kabinet bereid onderzoek te laten verrichten naar de verhouding tussen de bestuurskosten in het openbaar en in het bijzonder onderwijs?
Antwoord:
In het licht van het antwoord op de vorige vraag is er geen noodzaak tot een onderzoek naar de verhouding tussen de bestuurskosten in het openbaar en in het bijzonder onderwijs.
Vraag van het lid Cornielje (VVD): Wanneer, en in welke vorm komt het kabinet met voorstellen m.b.t. het van kleur verschieten als de meerderheid van de ouders dit wenst? In welke vorm zullen deze voorstellen gepresenteerd worden? Is dit in de vorm van een wetsvoorstel of in de vorm van een beleidsnota?
Antwoord:
Deze voorstellen zullen begin 1998 in de vorm van een beleidsnota aan de Tweede Kamer aangeboden worden.
Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Is de SO bereid de invoering van het «rugzakje» per 1-8-1998 uit te stellen?
En ook inhoudelijke veranderingen aan te brengen?
Antwoord:
Vandaag heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de afspraken, die ik met de besturen-vak- en ouderorganisaties, Gehandicaptenraad en 2/3-scholen heb gemaakt over de uitwerking van het Rugzakbeleid. Over de inhoudelijke contouren van een wettelijke regeling bestaat overeenstemming. Als gevolg van de procedure om draagvlak te verwerven is het niet mogelijk de wet per 1 augustus 1998 in te laten gaan. Dat wordt 1 augustus 1999.
In de komende periode zal ik het overleg met de organisaties voortzetten over een aantal inhoudelijke aspecten die in lagere regelgeving en in de randvoorwaardelijke sfeer nog uitgewerkt moeten worden. Bovendien staat de bestuurlijke organisatie van de expertisecentra hoog op de agenda. In de komende maanden zal hierover nog intensief overleg nodig zijn en zullen modellen op al hun consequenties worden bezien.
Indien tijdens dit traject blijkt dat op de nu afgesproken aspecten aanpassing nodig is, zal die ruimte worden geboden.
Vraag van het lid Bremmer (CDA): Is het niet beter om diversiteit in de samenleving in plaats van opbrengstgerichtheid als uitgangspunt te nemen voor het onderwijsbeleid.
Antwoord:
In de beleidsuitingen wordt met opzet niet gesproken van opbrengstgericht, maar van opbrengstbewust onderwijs. Daarmee wordt bedoeld dat leraren zich niet alleen rekenschap geven van de beoogde opbrengsten (doelen) van het onderwijs, maar ook van de vorderingen van de leerlingen op weg naar die doelen. Dat staat niet op gespannen voet met aandacht voor diversiteit, maar is er juist een essentiële voorwaarde voor: pas als leraren zich rekenschap geven van de vorderingen van de leerlingen en de beoogde doelen kunnen zij op een adequate manier inspelen op verschillen.
Vraag van het lid Bremmer (CDA): Hoe loopt samenwerking met VWS en Justitie in verband met samenwerking van scholen op lokaal niveau?
Antwoord:
Er wordt bij verschillende thema's samengewerkt met de ministeries van VWS en Justitie, zoals het Grote-stedenbeleid/Jeugd en Veiligheid, Voorschoolse activiteiten, Buitenschoolse opvang, Opvoedingsondersteuning. In samenwerking met VWS en Justitie wordt er naar gestreefd voorwaarden te scheppen voor een effectieve samenwerking op lokaal niveau van instellingen. Tot dusverre verloopt deze samenwerking volgens verwachting.
Vraag van het lid Bremmer (CDA):
Hoe staat het met de tussentijdse opvang van leerlingen en wie is verantwoordelijk?
Antwoord:
De Wet op het basisonderwijs regelt de tussentijdse opvang van leerlingen door te bepalen dat het bevoegd gezag van de school de leerlingen in de gelegenheid stelt onder toezicht de middagpauze op school door te brengen. Het bevoegd gezag kan de overblijfmogelijkheid zelf organiseren, maar kan ook met de ouders afspreken dat zij dat doen. Het bevoegd gezag dient te zorgen voor een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid.
Een inventarisatie van knelpunten bij tussentijdse opvang zal worden betrokken bij het ontwikkelen van voorstellen door de Werkgroep Marktwerking, Deregulering en Kinderopvang.
Vraag van het lid Stellingwerf (RPF): Hoe groot is het probleem van schooluitval onder kinderen van woonwagenbewoners en zigeuners, en kiest de staatssecretaris voor een landelijke aanpak?
Antwoord:
In het rapport van het Cebeon «Monitor woonwagenbewoners» van 27 juni 1997 waarin de bevindingen van vier onderzoeksregio's worden gepresenteerd, wordt niet exact aangegeven hoe hoog de voortijdige schooluitval is. Wel wordt in dit rapport inzicht gegeven in het ongeoorloofd verzuim: 41% in het primair onderwijs en 46% in het voortgezet onderwijs. Verwacht mag worden dat een zo hoog verzuim geen positieve bijdrage zal leveren aan het schoolsucces van deze leerlingen.
Over de schooluitval van zigeunerleerlingen zijn geen recente gegevens beschikbaar.
Het ligt niet in het voornemen voor deze groepen leerlingen tot een landelijke aanpak over te gaan. Achterstandsbestrijding dient ook voor deze leerlingen vorm te krijgen binnen het lokaal onderwijsbeleid. Wel is het voornemen een landelijk coördinatiepunt in te stellen onder regie van het PMPO.
Wel ligt het in het voornemen de gewichtenregeling te herzien.
Vraag van het lid Stellingwerf (RPF): Kan de regering een verkennende notitie over de mono-etnische scholen toezeggen?
Antwoord:
In de notitie over de herziening van de gewichtenregeling, die binnenkort verschijnt, zal op dit thema ingegaan worden.
Vraag van het lid Schutte (GPV): Gaat de drang van de overheid, om over grenzen van richtingen heen samen te werken, ten koste van de identiteit van de school?
Antwoord:
De beleidsontwikkelingen komen niet voort uit een drang van de overheid om tot samenwerking over de grenzen van de richtingen te komen. Veeleer is er sprake van een uitbreiding van de bestuurlijk-organisatorische mogelijkheden die het geven van optimaal onderwijs ondersteunen. Dat behoeft geenszins ten koste te gaan van de identiteit van de school. Ik ben van mening dat het versterken van de ouderlijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid bij het onderwijs hierbij centraal moet staan.
Vraag van het lid Van de Camp (CDA): Zijn voor de scholen – voor de scholen die met invoering van het studiehuis willen beginnen – de leermiddelen gereed?
Antwoord:
Er wordt nogmaals verwezen naar hetgeen de uitgevers hierover bij herhaling stellen: in het voorjaar van 1998 zijn de leermiddelen gereed. In februari worden de methodenkeuzeconferenties gehouden.
Vraag van het lid Lambrechts (D66): Wordt er voldoende geïnvesteerd in materiële voorzieningen?
Antwoord:
Wat betreft het voortgezet onderwijs is vanaf het kalenderjaar 1997 het budget voor materieel met ruim 50 mln. op jaarbasis verhoogd (deze verhoging is reeds opgenomen in de begroting 1997). Wat het primair onderwijs betreft wordt de hoogte van het materiële budget steeds in het kader van nieuwe beleidsontwikkelingen bezien. Derhalve is bijvoorbeeld in het kader van de eerste stap van de groepsgrootte-verkleining het materiële budget overeenkomstig verhoogd.
Vraag van het lid Cornielje (VVD): Houden scholen in het kader van het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid, de zeggenschap over de schoolgebonden middelen?
Antwoord:
Scholen houden de zeggenschap over de schoolgebonden middelen voor bestrijding van onderwijsachterstand. In het lokale plan voor bestrijding onderwijsachterstanden wordt vermeld op welke wijze de scholen de daarvoor bedoelde formatie inzetten. Daarbij hebben scholen de zeggenschap over hoe dat wordt geoperationaliseerd. Zo staat dat ook in de wet.
Het lokale plan is èn blijft een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten èn scholen. Als dat niet duidelijk genoeg is overgekomen, dan zal daaraan worden gewerkt. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren in een geplande artikelenreeks over goa in «Uitleg». Voor alle duidelijkheid: goa is dus geen speeltje voor wethouders. Scholen en gemeenten werken samen. Staatssecretaris en inspectie zeggen dit zolang dat nodig is.
Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Is er extra bekostiging voor PABO's en lerarenopleiding om hen in staat te stellen studenten te werven?
Antwoord:
– Niet in directe zin. De lerarenopleidingen krijgen geen additionele middelen voor hun werving. Werving van studenten is een van de zaken die alle hbo-opleidingen uit hun lumpsum betalen.
– Wel in indirecte zin. Het ministerie vanuit zijn rol als onderwijswerkgever bekostigt immers de landelijke campagne. De lerarenopleidingen profiteren van de effecten van de landelijke campagne. Zij kunnen de daarbij ontwikkelde producten (posters, brochure e.d.) benutten bij hun eigen werving. Door lerarenopleidingen te betrekken bij de landelijke campagne wordt ervoor gezorgd dat de landelijke ontwikkelde producten goed aansluiten bij de initiatieven van de diverse lerarenopleidingen. Tevens wordt met de pabo's bezien of de landelijke campagne een regionaal toegespitst vervolg krijgt, dat dan door OCW kan worden ondersteund.
– Overigens is in de week van 10 november met de HBO-raad overeenstemming bereikt over de PABO-up. De Tweede Kamer zal hierover in de komende dagen worden geïnformeerd.
Vraag van het lid Schutte (GPV): Blijft er na 1998 in elk geval 50% van de PABO-up gelden beschikbaar voor de vernieuwingen en verbetering van de lerarenopleiding?
Antwoord:
– Nu, in 1998 en in de jaren daarna, is 100% van de pabo-up gelden beschikbaar voor de vernieuwing en verbetering van de lerarenopleiding.
– In 1998 zal van de up minimaal 25%, en in de jaren daarna minimaal 50% worden benut voor vernieuwing met behulp van informatie- en communicatietechnologie. Het resterende deel van de up wordt benut voor algemene vernieuwing van de lerarenopleiding.
– Hierover is vandaag met de HBO-Raad overeenstemming bereikt.
Vraag van het lid Van Nieuwenhoven (PvdA): Kan de staatssecretaris de Kamer informeren over zijn «ingrepen» in het kader van de Wet Behoud Cultuurbezit (WBC) gedurende de afgelopen 3 jaar?
Antwoord:
Aankopen in kader (WBC): | |
1996 de Van Dalem voor Boymans | 5 ton |
1996 de Bonger-collectie voor Van Gogh | 14 miljoen |
Andere belangrijke bijdragen: | |
1992 de Uyttenboogaard voor het Rijksmuseum | 9 miljoen |
1994 de Hobbema voor het Mauritshuis | 7 miljoen |
1995 de Brancusi voor Kröller M. | 1 780 000 |
1997 de Van Gogh voor het het Drents Museum | 7 ton |
Vraag van het lid Van Nieuwenhoven (PvdA): In hoeverre hebben minister en de staatssecretaris overleg gehad om in het kader van cultuurbehoud te kijken naar de plantencollecties, in het bijzonder de plantentuinen?
Antwoord:
Tussen de minister en de staatssecretaris heeft uiteraard overleg plaats gevonden over de beleidslijn die is uitgezet voor het behoud van de universitaire collecties, daarin begrepen de plantencollecties en de plantentuinen. Ik verwijs u daarvoor onder andere naar de brief van 11 november jl. aan de Kamer over de plantentuinen. In deze brief wordt ook ingegaan op het standpunt van de ministers van LNV en VROM.
Vraag van het lid Van Nieuwenhoven (PvdA): Is op dit moment de kou uit de lucht waar het gaat om de financiële problemen van natuurhistorische collecties?
Antwoord:
Of de kou uit de lucht is bij de financiële problemen van alle natuurhistorische collecties kan ik niet overzien. Ik beperk mij graag tot de collecties waarvoor dit ministerie verantwoordelijkheid draagt: Naturalis en de universitaire natuurhistorische collecties. De financiële problemen met de collecties van Naturalis, het nationale natuurhistorische museum dat momenteel bezig is de nieuwbouw in Leiden te betrekken, zijn in het kader van de Cultuurnota opgelost. Ook bij de natuurhistorische collecties die deel uitmaken van de universitaire collecties is de ergste nood gelenigd nu hiervoor een speciale regeling is getroffen.
Vraag van het lid Van Nieuwenhoven (PvdA): De werking van Malta zou eigenlijk uitgebreid moeten worden naar belangrijke vindplaatsen buiten MER-gebieden.
Een (extra) fonds zou hieraan tegemoet kunnen komen.
Antwoord:
Invoering van het verdrag is complex en zal veel vragen van Rijk, provincies, gemeenten en andere partijen in de archeologiesector. Het lijkt mij daarom verstandig eerst ervaring op te doen met een beperkte reikwijdte van het verdrag en gedurende de uitvoering te bekijken of veranderingen nodig zijn. Mijn keuze om de invoering van het verdrag in eerste instantie te beperken tot grootschalige ingrepen is ook ingegeven door de verdragtekst zelf. Daar wordt gesproken van «grote particuliere of openbare ontwikkelingsprojecten» en wordt de koppeling gelegd met een «milieu-effect-rapportage».
Vraag van het lid Bremmer (CDA): Hoe kan bij één concessie voor het hele bestel getoetst worden of individuele omroepverenigingen nog recht van bestaan hebben?
Antwoord:
De heer Bremmer vroeg hoe bij één concessie voor het hele omroepbestel getoetst kan worden of individuele omroepverenigingen nog recht van bestaan hebben? In de aan de Kamer toegezegde notitie over de hoofdlijnen van de concessiewet zal uitdrukkelijk ingegaan worden op de legitimering van de omroepverenigingen en de andere publieke omroepen.
Vraag van het lid Van Nieuwenhoven (PvdA): Moet de conservering van het erfgoed dat bepalend was voor de ontwikkeling van de industriële revolutie niet professioneler worden aangepakt?
Antwoord:
Ik meen dat een professionele aanpak van de conservering van ons industrieel cultureel erfgoed voldoende is gewaarborgd.
Het projectbureau industrieel erfgoed is vorige week opgeheven en bij die bijeenkomst heeft men de boedel op voorbeeldige wijze verdeeld.
De RdMz zal beschikbaar blijven als coordinatiepunt voor vragen over waardestellingen e.d.
Stabien is een non-profitinstelling die zich zal richten op roerend erfgoed, archieven en (audio) visuele collecties. Daartoe in de gelegenheid gesteld dankzij subsidies van zowel de Mondriaanstichting als van het Prins Bernhardfonds.
BOEI is opgericht om ook in de toekomst industrieel erfgoed een plaats te geven op de agenda van het cultuurbehoud. Deze marktgerichte organisatie stelt zich ten doel industriële monumenten een solide economische functie te geven.
Deze nieuwe infrastructuur, inclusief de vele vrijwilligers, vormt een garantie voor een professionele aanpak van conservering van ons cultureel erfgoed.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19961997-1895-1899.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.