Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 24, pagina 1803-1809 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 24, pagina 1803-1809 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1998 (25600 VIII).
(Zie vergadering van 12 november 1997.)
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Poppe (SP):
Mijnheer de voorzitter! De minister heeft nogal wat ambities, zo blijkt uit de begroting. Hij wil van Nederland niet alleen een mainport, maar ook een brainport maken. Dat is een heel mooie ambitie, maar de praktijk blijkt voorlopig volstrekt anders te zijn. Zoals gisteravond ook is geconstateerd, dreigen belangrijke onderdelen en facetten van het onderwijs te verdwijnen. D66 zei: die zijn niet elandtestbestendig. Het is nogal wat als je daar achter moet komen na drieënhalf jaar medeverantwoordelijkheid voor het regeringsbeleid.
We kennen de grote mainportprojecten: de Betuwelijn, de uitbreiding van Schiphol, de hogesnelheidslijn en de Maasvlakte. De regering is bereid voor realisering van die projecten vele tientallen miljarden uit te geven, terwijl het maatschappelijk rendement van deze investeringen nog steeds bijzonder twijfelachtig is en de nadelen groot zijn. Bij dat laatste denk ik aan de leefbaarheid, het ruimtebeslag en de weinige groene gebieden die overblijven. Het mainportbeleid staat daarmee in schril contrast tot het brainportbeleid. Om van Nederland een brainport te maken, zullen ettelijke miljarden extra in het onderwijs geïnvesteerd moeten worden. Dat zullen wel degelijk rendabele investeringen zijn, investeringen in de toekomst van de samenleving. Maar het totale budget voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen blijkt in 1998 onder de Unesco-norm van 6% van het bruto nationaal product te liggen. Het blijkt ook onder het gewogen OESO-gemiddelde van 6,2% te liggen. Dat is toch niet iets waar de minister trots op kan zijn, zeker niet als hij volgens de Volkskrant gezakt is.
Dus: of er moeten vele miljarden bij om de minister zijn ambitie waar te kunnen laten maken of het motto wordt "naast mainport ook brainport". Bij dat laatste zouden we maar met de halve riemen moeten roeien die we nog hebben. Met halve riemen kom je echter slecht vooruit. Daarom vraag ik de minister: is hij bereid die vele miljarden anders aan te wenden en om minder te besteden voor de mainport, dus minder voor asfalt en beton, en wat meer voor onderwijs? Ik wens hem succes met de onderhandelingen in het kabinet.
"Goed onderwijs is voor iedereen toegankelijk, helpt sociale achterstanden in te lopen en zorgt dat leerlingen gekwalificeerd de school verlaten." Dit heb ik niet zelf verzonnen. Ook dit staat in de begroting. Ik citeer dit uitgangspunt, omdat ik het ermee eens ben. Uitgaande van juist die definitie moet men bij lezing van de verschillende rapporten constateren, dat de regering weinig succes boekt bij het realiseren van haar doelstellingen. Dat is gisteren ook al geconstateerd. Er is gezegd: het onderwijs is niet elandtestbestendig, het dreigt om te vallen. In zijn advies Toegankelijkheid voor het Nederlandse onderwijs concludeert de Onderwijsraad, dat leerlingen uit lagere sociaal-economische milieus en cultureel-etnische minderheidsgroepen in het nadeel zijn bij hun keus in het schooltype in het voortgezet onderwijs, in de deelname aan het onderwijs na de leerplichtige periode, in de deelname aan het hoger onderwijs en bij het eindniveau dat in de onderwijsloopbaan wordt bereikt. Het voorstel van GroenLinks om naar die uitval een parlementair onderzoek te doen zullen wij van harte steunen. Wij hadden het zelf kunnen verzinnen, maar wij waren te laat.
Leerlingen uit lagere sociaal-economische milieus en cultureel-etnische minderheidsgroepen beginnen aan de basisschool met een achterstand en het onderwijs slaagt er onvoldoende in om die achterstand te overbruggen. Dat zal ongetwijfeld mede te maken hebben met het jarenlange getob met de wachtlijsten voor Nederlands als tweede taal. Ook het prima cohortenonderzoek toont aan dat kansenongelijkheid nauw samenhangt met sociaal-etnische segregatie. Ondanks het onderwijsvoorrangsbeleid is er nog steeds sprake van een sterke milieuongelijkheid in het voortijdig schoolverlaten. Al deze verontrustende rapporten leiden tot de vraag of de minister zelf nog wel van mening is dat in ons land sprake is van goed onderwijs.
Steeds meer mensen uit het onderwijs lijken het erover eens te zijn dat het leraarsambt steeds onaantrekkelijker wordt. De aantrekkelijkheid van het ambt is zover gedaald, dat er grote tekorten aan leerkrachten te verwachten zijn. Volgens mij zou niemand in de Kamer daarover verbaasd kunnen zijn. Immers, er is sprake van achterblijvende salarissen, grote klassen, megascholen, taakverzwaring en een steeds grotere kloof tussen de schoolleiding en de mensen die voor de klas moeten staan. Ik overweeg daarover in tweede termijn een motie in te dienen. Wie kan, ondanks de verbeterde aanvangssalarissen, onder die omstandigheden het leraarsambt nog echt aanbevelen, zeker nu het salaris in vergelijking met andere overheidssectoren achterblijft? De bonden maken zich op voor acties, of zijn er zelfs al mee begonnen, die moeten leiden tot behoud van koopkracht door een verhoging van 0,75%. Dat is toch wel een heel bescheiden eis. Ik wil de minister niet voor de voeten lopen, maar achter hem gaan staan om hem een duwtje vooruit te geven. Hoe ziet de minister de relatie tussen de aantrekkingskracht van het beroep van leraar en de salarissen en werkomstandigheden? Hoe denkt de minister de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar te verhogen zonder substantiële verbeteringen in het salaris en de werkomstandigheden, de werkdruk, het voorkomen van afbranden? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de lerarenopleidingen weer meer goede, enthousiaste studenten trekken die ook echt in het onderwijs willen werken?
Mijnheer de voorzitter! Ten slotte wijd ik een enkel woord aan de studiefinanciering. Na lang studeren heeft de commissie-Hermans 5,5 meter, bijna 2 kilo rapport geproduceerd. De voorstellen staan haaks op het huidige beleid. De minister heeft al afstand genomen van een flink aantal onderdelen van het advies. Het advies pakt ook slecht uit voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Maar hoe kan het toch gebeuren dat een minister een commissie instelt die vervolgens een rapport uitbrengt dat de minister eigenlijk het liefst direct in de bureaula legt, althans grote delen van het rapport? Het heeft er alle schijn van dat de minister de commissie-Hermans eigenlijk het bos in heeft gestuurd zonder te zeggen welke kant hij eigenlijk op wil. Men blijkt rechtsaf te zijn geslagen waar de minister linksaf had willen gaan, hoewel de begrippen links en rechts ook niet helemaal duidelijk zijn in dit verband. Hierdoor komt de noodzakelijke restauratie van het studiefinancieringsgebouw opnieuw verder weg te liggen.
Het kabinet blinkt uit in het aanbieden van verontschuldigingen. Het lijkt mij passend dat ook deze minister vandaag een mea culpa uitspreekt. Ondanks mooie woorden en goede bedoelingen is er van verbetering van het onderwijs ook in deze regeerperiode weinig terechtgekomen. Alle mooie woorden van de PvdA, van D66 en mogelijk straks van de minister, dat het in een volgend kabinet allemaal beter zal worden, die horen wij in Nederland zo om de vier jaar.
De heer Stellingwerf (RPF):
Mijnheer de voorzitter! "Studiefinanciering behoort in dienst te staan van de kennismaatschappij", zo begon de commissie-Hermans vorige week het persbericht ter gelegenheid van de presentatie van het advies over de studiefinanciering. Hoewel dit advies alweer in de prullenbak ligt, bleven deze woorden bij mij haken. Is dit nu de basis van onze samenleving? Ook in de memorie van toelichting is te lezen dat onderwijs leerlingen voorbereidt op de eisen van de kennissamenleving. Is dit niet wat erg eendimensionaal? Dit klemt temeer daar wij in de begrotingstoelichting ook kunnen lezen dat traditionele zingevingskaders vervagen en dat daarom kennisoverdracht, culturele ontplooiing en wetenschappelijke nieuwsgierigheid "...vrijwel alles is wat we hebben om de onderlinge betrokkenheid te versterken". Kennis levert volgens de regering sociale cohesie op en die is weer van belang voor het succes van het poldermodel.
Voorzitter! Aan de hand van deze begrotingstoelichting is het streven van dit kabinet samen te vatten als een Paarse piramide. De basis van de piramide is kennis. Die kennis is nodig voor versterking van de sociale cohesie. Die cohesie is vervolgens "een essentieel ingrediënt" van het poldermodel. Daarmee komen wij bij de volgende trede van de piramide: het poldermodel dat werk, werk en nog eens werk op moet leveren. Al dat werk is vervolgens weer goed voor de economie, en daarmee zijn we aan de top van de Paarse piramide. Alles en iedereen in dienst van die economie.
Het zal duidelijk zijn dat de RPF-fractie bij deze fundering van de kennismaatschappij wel wat vragen heeft. Want hoe mooi en zinvol is het leven in een kennismaatschappij eigenlijk? Wat is kennis zonder wijsheid, en wat is werk zonder een perspectief voor het leven in al zijn facetten? En wat stelt sociale cohesie voor als kennisoverdracht vrijwel alles is wat wij gezamenlijk hebben? Misschien dat het in deze tijd bij velen draait om werk, maar uiteindelijk gaat het om heel het leven. Kennis lijkt misschien de sleutel voor materieel succes, maar het leven wordt pas echt zinvol als er sprake is van liefde tot God en tot de naaste. Dat is een zinvoller perspectief dan het enkele streven naar kennis.
In dat licht zijn wij blij dat het onderzoek naar de oriëntatie op normen en waarden in het hoger onderwijs, als uitvloeisel van een motie van de RPF-fractie, heeft plaatsgevonden. Uit de inventarisatie wordt duidelijk dat het belang van deze reflexiviteit, zoals de minister het noemt, breed wordt onderkend, maar ook dat de mate van aandacht nogal sterk wisselt. Zo is de aandacht bij bijzondere instellingen en opleidingen in de gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en sociale beroepen over het algemeen groter en meer geïntegreerd in de vakken, dan bij neutrale instellingen en exacte studierichtingen.
Ook het toekomstbeeld is diffuus. Enerzijds is sprake van scepticisme omdat geen tijd beschikbaar is of omdat er geen prioriteit aan wordt gegeven. Anderzijds is sprake van optimisme omdat men van mening is dat een opleiding meer is dan alleen maar vaktechniek. Wij zijn het met de minister eens dat dit onderwerp extra aandacht verdient en zijn benieuwd naar de reacties van de instellingen in het HBO om de visitatiecommissies aan deze zaak expliciet aandacht te laten besteden waar het de curricula betreft.
Voorzitter! Dat kennisoverdracht en bijvoorbeeld ook de beruchte Trouwenquête over schoolresultaten niet het laatste woord hebben, blijkt wel uit het onlangs gepubliceerde onderzoek "Verzuiling in het onderwijs". Daaruit blijkt dat het bijzonder onderwijs bijzonder populair blijft. De sleutel van dat succes is, voor een belangrijk deel, de grotere aandacht voor zingevings- en levensvragen tijdens het onderwijs. Bovendien is er in en rond scholen van bijzondere richting meer sprake van een gemeenschapsgevoel?
Mijnheer de voorzitter! Onderwijs heeft dus alles te maken met vorming van jongeren en behoort in het verlengde te liggen van de opvoeding.
De heer Cornielje (VVD):
Dat laatste spreekt mij wel aan, maar ik vind het wat boud om te stellen dat er sprake is van meer gemeenschapsgevoel in het bijzonder onderwijs dan in het openbaar onderwijs. Die stelling zou u hard moeten maken.
De heer Stellingwerf (RPF):
Ik haalde een aantal zaken uit het onderzoek van Dijkstra c.s. naar voren. Daarin staat onder andere deze opvatting en ik kon mij daar wel iets bij voorstellen.
De heer Cornielje (VVD):
Wat kunt u zich daarbij voorstellen?
De heer Stellingwerf (RPF):
Dat het waar is.
De heer Cornielje (VVD):
Dan moet u het nog onderbouwen. Ook op openbare scholen is er sprake van een groot gemeenschapsgevoel evenals in het bijzonder onderwijs. Ik zie dat onderscheid niet als ik op die scholen kom.
De heer Stellingwerf (RPF):
Uiteraard wil ik niet beweren dat er geen neutrale of openbare scholen zijn die gemeenschapsgevoel hoog in het vaandel hebben en daar ook veel resultaat bij boeken. In het onderzoek dat ik noemde wordt een beeld geschetst waaruit blijkt dat in algemene zin bij de bijzondere scholen – die zijn gebaseerd op een grondslag, een levensbeschouwing, een identiteit – meer aandacht voor deze zaak is. Dat werpt blijkbaar meer vruchten af in algemene zin. Dat laat de mogelijkheid onverlet dat er ook neutrale of openbare scholen bestaan die meer resultaten op dit front halen. Dat sluit ik niet uit.
Voorzitter! Onderwijs heeft dus alles te maken met de vorming van jongeren en het behoort in het verlengde van de opvoeding te liggen. Ik zou die aandacht voor zingevings- en levensvragen zelfs een voorwaarde willen noemen voor zinvolle kennisoverdracht. Niet de overdracht van weetjes, maar van kennis in een levensbeschouwelijk kader draagt bij aan sociale cohesie. En hoewel aandacht voor levensbeschouwing in het onderwijs voor veel ouders doorslaggevend is bij hun keuze voor de school, suggereert de memorie van toelichting dat vooral kennis de haarlemmerolie voor een verbrokkelde samenleving is.
De afwezigheid van sociale cohesie wordt in de begrotingstoelichting als problematisch beschreven. Dat is terecht. Alleen wanneer het op beleid aankomt, lijken een kleurrijk onderwijsaanbod en een, wat identiteit betreft, geprofileerde school voor deze bewindslieden meer een belemmering dan een mogelijke oplossing van het probleem. Anders is niet te verklaren dat de identiteit van scholen in deze periode verder onder druk is komen te staan. Ik denk daarbij aan de regionalisatie, afgedwongen samenwerking, samenwerkingsschool, kleur verschieten, schaalvergroting en dergelijke. Dit zijn toch allemaal geen liefdesverklaringen aan een geprofileerd bijzonder onderwijs.
Voorzitter! In de memorie van toelichting komen wij het bekende confessionele adagium "de school aan de ouders" tegen. Maar anders dan ten tijde van de schoolstrijd is dat niet bedoeld om de overheid op afstand te houden, maar om het kleur verschieten te vergemakkelijken. Voor de goede orde: de RPF-fractie is geen verdediger van stelsels op zichzelf, maar van principes en uitgangspunten. Op basis daarvan willen wij graag spreken over de vormgeving van de vrijheid van onderwijs. Wij vinden dat daarbij de keuzen van ouders en de verantwoordelijkheden van verenigingen, besturen en leden echter goed moeten worden onderscheiden en uitgangspunt van beleid moeten blijven.
Overigens hebben de bewindslieden zich ook voorgenomen om besturen te professionaliseren. Betekent dit dat meer geld voor administratie, beheer en bestuur beschikbaar komt? En zijn de bewindslieden bereid om daarbij ook te kijken naar de verhouding tussen de bestuurskosten van het openbaar onderwijs en die van het bijzonder onderwijs? Nu het bestuur van het openbaar onderwijs in veel plaatsen op wat meer afstand is geplaatst, moet er ook beter zicht te krijgen zijn op de bestuurskosten van het openbaar onderwijs. Is het kabinet bereid om daar, in het kader van de aangekondigde professionalisering, onderzoek naar te laten verrichten?
Voorzitter! Voor goed onderwijs is voldoende geld nodig. Wat dat betreft is het zorgelijk dat de Nederlandse onderwijsuitgaven achterblijven bij het OESO-gemiddelde. Gezien de grote veranderingen in het onderwijs is extra geld nodig. Ik denk dan aan de tweede fase, personeelsbeleid, de klassenverkleining en de daarmee samenhangende grotere behoefte aan huisvesting, de decentralisatie van onderwijsvoorzieningen en dergelijke. Wat dat laatste betreft, vraag ik aandacht voor de noodkreten uit het land, die aangeven dat in een aantal gevallen sprake is van een onaanvaardbare druk op de gemeentefinanciën.
Ook als het gaat om de introductie van computers en het gebruik daarvan op school mag een extra inspanning worden verwacht. In de begroting worden hieraan heel wat woorden gewijd en het ICT is niet voor niets als groot project aangewezen. De RPF-fractie vraagt het kabinet om die introductie zorgvuldig en kritisch te begeleiden. Het is op dit moment nog onvoldoende duidelijk hoe de informatie- en communicatietechnologie de school, ons leven en de menselijke samenleving zal veranderen. Tegenover mogelijkheden als schaalverkleining, toegepaste en aangepaste lesprogramma's voor individuele leerlingen, een toegankelijke overheid en wereldwijd contact, staan ook nadelen en dreigende gevaren. Ik denk dan aan mogelijke tweedeling en fragmentatie van de samenleving, aan vereenzaming en verslaving van mensen en aan een toenemende mobiliteit en vertechnisering van het menselijke leven. Ik denk, kortom, aan het gevaar van een afnemende sociale cohesie en een overkill aan informatie waarbij de burgers van de toekomst nauwelijks de vaardigheid hebben om informatie afdoende te selecteren.
Laten wij ook bezinnen voordat wij goed en wel beginnen. Ik vraag de bewindspersonen of zij bereid zijn om onder andere de door mij genoemde aspecten nadrukkelijker te betrekken bij de implementatie van ICT. Gezien het fundamentele karakter van deze problematiek en de mogelijke gevolgen voor de inrichting van de toekomstige samenleving, zou het goed zijn om enkele instituten van verschillende achtergrond een verkenning te laten uitvoeren naar de door mij bedoelde mogelijke gevolgen en bedreigingen. Permanente bezinning op dit complexe terrein is geen overbodige luxe. Aan de hand van bezinning en onderzoek zou de introductie van ICT zowel in de school als daarbuiten gerichter en beter begeleid plaats kunnen vinden. Dat onderzoek zou bijvoorbeeld kunnen worden gedaan door verschillende instituten. Ik denk dat dit heel verrassende uitkomsten kan opleveren. Ik denk hierbij aan het Rathenau-instituut, een instituut voor cultuurethiek en de afdeling bezinning van het Humanistisch verbond. Dit zijn instituten die zich hier ook al op bezonnen hebben.
Voorzitter! Ik vraag aandacht voor het probleem van het schoolverzuim en voor het voorkómen van schooluitval. In het basisonderwijs lijken de voorwaarden redelijk gunstig, maar voor twee specifieke groepen gaat dat blijkbaar toch niet op, namelijk voor de kinderen van woonwagenbewoners en zigeuners. Op schriftelijke vragen van de RPF-fractie benadrukte de staatssecretaris recentelijk de eigen verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen, zelfs waar het bedreigingen van leerplichtambtenaren betrof. Volgens haar is er geen sprake van situaties met een soortgelijke problematiek als in de gemeente waar wij op doelen. Nu is elke situatie natuurlijk uniek, maar de Landelijke stuurgroep voor onderwijs aan woonwagen- en zigeunerkinderen beschikt over gegevens waaruit blijkt dat bij 60% van de desbetreffende kinderen in meer of mindere mate sprake is van structureel schoolverzuim, en dat geldt dan voor alle gemeenten. Het probleem zou zich dus voordoen in bijna alle gemeenten waar kinderen uit de desbetreffende groepen woonachtig zijn. De LSOWWZ pleit daarom voor een landelijke aanpak van de problemen die zich voordoen inzake deze twee groepen. Dit pleidooi klemt temeer omdat de gemeenten volgend jaar het achterstandenbeleid vorm moeten gaan geven. Kan de staatssecretaris vertellen hoe het nu werkelijk zit? Het is van tweeën één: óf er is geen probleem, maar dan zit de meest betrokken vereniging er dik naast, óf er is wel een probleem, maar dan zit de staatssecretaris ernaast. Is de staatssecretaris bereid zich te bezinnen op de vraag of op dit specifieke punt toch voor een landelijke aanpak moet worden gekozen?
Voorzitter! Hoe staat het met de loskoppeling van de abonnementen en het lidmaatschap van een omroepvereniging, opdat geen ontduikingsconstructies worden toegepast? Uiteraard is dit een vraag voor de heer Nuis.
Dan kom ik op de plantencollecties. Bij de bespreking van de nota Beheer met de minister van LNV is al Kamerbreed gepleit voor het behoud van in ieder geval de wetenschappelijk belangrijke tuinen. Daarvoor pleit ik ook nu. Dat doe ik mede namens de SGP; dat heeft de heer Van der Vlies mij nadrukkelijk verzocht. Twee weken geleden stond het wereldvermaarde Pinetum Bleijdenstein centraal. In het licht van de kennismaatschappij – daar kom ik nu in positieve zin op terug – is het behoud van dit soort arboreta of pineta als genenbanken van groot belang. Het mag niet voorkomen dat dit soort zaken vanwege een verkokering of iets dergelijks verloren gaan. In feite is iedereen ertegen dat zoiets verloren gaat. Het bedrag voor het nationaal herbarium moet naar onze mening worden opgehoogd.
Blijkens de begroting moeten wij allemaal zo ongeveer een leven lang leren. Ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken. En ik meen dat vele gewone burgers die mening zijn toegedaan. Het heeft iets van levenslang. Ik zie het maar vooral als een goed in het gehoor liggende slogan die bedoeld is om mensen attent te maken op het nut van een tijdige bijscholing.
De heer Schutte (GPV):
Mijnheer de voorzitter! Als de voortekenen niet bedriegen, zal dit de laatste begroting zijn die onder de verantwoordelijkheid van de huidige minister in de Kamer wordt verdedigd. Nu geldt dat natuurlijk voor meer bewindslieden op verschillende posten, maar de minister van Onderwijs onderscheidt zich van zijn collega's omdat hij al bezig is aan zijn tweede termijn. Als hij die volmaakt, zal alleen de legendarische minister Cals hem nog overtreffen in zetelvastheid als naoorlogse minister van Onderwijs. Dat is geen geringe prestatie.
Kenmerkend voor het beleid van de afgelopen jaren is de bestuurlijk-organisatorisch aanpak waarbij efficiency en rendementsverbetering hoog in het vaandel staan. Opvallend is ook de sterk economische gerichtheid. Met deze aanpak werd in de loop der jaren niet alleen de onderwijsbegroting op orde gebracht, het departement droeg ook bij aan de vele bezuinigingsrondes die werden gehouden. Tegelijk werden vele vernieuwingsoperaties doorgevoerd of op de rails gezet. Als ik dit alles de revue laat passeren, dan moet de conclusie zijn dat minister Ritzen een aantal positieve zaken op zijn conto mag bijschrijven. Maar daarmee is natuurlijk niet alles gezegd.
Terecht wordt in de memorie van toelichting op de begroting een toenemend gebrek aan sociale cohesie gesignaleerd. De traditionele zingevingskaders vervagen terwijl als gevolg van de toegenomen individualisering ook ruimte ontstaat waarin angst en isolement, agressie en criminaliteit makkelijker een kans krijgen dan vroeger. Wij zijn wat dat betreft de afgelopen periode, waarin wij geconfronteerd werden met zinloos geweld, nog eens hard met de neus op de feiten gedrukt. Dat het daarbij niet om incidenten gaat, blijkt ook uit het jaarverslag van het openbaar ministerie waarin een forse toename van criminaliteit onder jongeren wordt gesignaleerd. Deze ontwikkeling vraagt om een fundamentele bezinning, zeker op een beleidsterrein dat voor jongeren van eminent belang is.
Het antwoord dat de bewindslieden daarop geven, is naar mijn oordeel wat mager en eenzijdig. Kennisoverdracht, culturele ontplooiing en wetenschappelijke nieuwsgierigheid is vrijwel "alles wat wij nog hebben" om de onderlinge betrokkenheid te versterken nu de traditionele zingevingskaders vervagen, zo wordt gesteld. Ook wordt opgemerkt dat onderwijs, na het wegvallen van veel traditionele maatschappelijke verbanden zoals de kerk, het gezin en soms ook het werk, de enige maatschappelijke ervaring is die iedereen in Nederland nog heeft.
Hier schiet de minister toch door. Hij spreekt te generaliserend negatief over de samenbindende en vormende functie van het gezin en hij overschat de rol van het onderwijs daarbij. In dat verband biedt het vorige week verschenen Gezinsrapport van het Sociaal en cultureel planbureau nuttige informatie. De resultaten van deze verkenning naar de wijze waarop het gezin zijn functie als opvoedingsinstituut vervult, geven volgens het Sociaal en cultureel planbureau aanleiding tot de voorlopige conclusie dat het hedendaagse gezin in Nederland goed functioneert en dat de opvoeding van kinderen naar behoren verloopt. Gezinnen die ernstig tekortschieten en kinderen met duidelijke ontwikkelingsstoornissen, vormen volgens het rapport een betrekkelijk kleine, naar het lijkt numeriek stabiele minderheid. Deze minderheid met problemen vraagt natuurlijk de aandacht van overheid en onderwijs, maar we moeten niet het beeld oproepen van onderwijs als laatste barricade waarop onze samenleving als geheel wordt teruggeworpen.
De ontwikkeling van Nederland tot brainport is mooi gezegd. Streven naar een hoog scholingsniveau door onderwijs op maat dat voorbereidt op levenslang leren, het verleggen van grenzen van de menselijke kennis en een culturele ontwikkeling die niet alleen zingeving maar ook plezier biedt, het zijn zaken van belang. Maar ze vormen niet hét antwoord op de zingevingsvragen van onze tijd. Kennis, cultuur en wetenschappelijke nieuwsgierigheid zijn geen garantie voor sociale cohesie. Deze vergt een zinsgevingskader, normen en waarden, waarin kennis en cultuur zijn ingebed. Kennis kan immers ook ten kwade worden gebruikt.
Bovendien moet de brainportgedachte niet in een eenzijdig economisch perspectief worden geplaatst. Ik wil het belang van onderwijs voor economie en samenleving niet ontkennen, maar ik betwijfel wel of het perspectief van levenslang leren om internationaal en nationaal maar te kunnen overleven, bijdraagt aan het versterken van sociale cohesie. Het tegendeel kan ook het geval zijn. Het roept bij mij het beeld op van een "struggle for life", waarbij een tweedeling in de samenleving voortdurend op de loer ligt.
Van fundamenteel belang voor de sociale cohesie in de samenleving is de overdracht van normen en waarden. Die overdracht vindt vanzelfsprekend ook plaats in de school, maar nooit los van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de opvoeding waarin die normen en waarden besloten liggen.
In dit verband is wel een ander onderzoeksresultaat van het Sociaal en cultureel planbureau van belang. Dat is dat er een steeds groter beroep op de school wordt gedaan, door de overheid maar ook door de ouders. De school moet zorgen voor onderwijs en dagverblijf, voor cognitieve stimuleringsprogramma's en recreatieve voorzieningen. Zij zou ook het instituut kunnen zijn waar ontwikkelingsstoornissen bij kinderen vroegtijdig kunnen worden opgespoord.
Het voert te ver om dit aspect nu in den brede te bespreken, maar ik deel de conclusie van het SCP dat gegarandeerd moet zijn dat de school haar primaire taak, te weten het geven van goed onderwijs, naar behoren kan vervullen. En ik voeg eraan toe: wij moeten niet de kant op dat het gezin steeds afhankelijker wordt van de school en andere instanties. De school kan de ouders helpen en aanvullen bij de overdracht van normen en waarden, maar die overdracht moet dan wel nauw aansluiten bij wat de ouders doen: opvoeden tot volwassenheid.
Als dan ook wordt gesproken van het versterken van sociale cohesie in relatie tot het onderwijs, vind ik dat het versterken van de ouderlijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid bij het onderwijs centraal moet staan. Hoewel hiertoe wel aanzetten worden gegeven, gebeurt dat onvoldoende. Ik vind dat de bestuurlijk organisatorische benadering, tot uitdrukking komend in de schaalvergrotingsprocessen, te veel wordt ingegeven door rendementsmotieven. Natuurlijk mag er gestreefd worden naar een optimale schaalgrootte voor de vergroting van de autonomie, maar dat mag niet ten koste gaan van de identiteit van de school. Juist op dit punt signaleer ik ter wille van een bepaalde schaalgrootte een steeds sterkere drang van de kant van overheid tot samenwerking over de grenzen van de richtingen heen, wat op den duur ten koste gaat van de identiteit.
Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de voornemens voor de samenwerkingsschool en de clustering van scholen tot regionale expertisecentra (REC) in het kader van de leerlinggebonden financiering. Het gaat dan om principiële zaken. Over de samenwerkingsschool zullen wij binnenkort nog spreken. Over REC wil ik de bewindslieden vragen waarom niet wordt ingaan op het alternatief dat door de besturenraden is aangedragen.
De heer Cornielje (VVD):
Voorzitter! Het kenmerk van de samenwerkingsschool, zoals nu voorligt, is toch dat er juist rekening wordt gehouden met de identiteit van de deelnemende scholen aan een dergelijk samenwerkingsschoolbestuur?
De heer Schutte (GPV):
Bedoelt u met wat nu voorligt, het rudiment van het oorspronkelijke wetsvoorstel?
De heer Cornielje (VVD):
Ik bedoel gewoon wat nu voorligt.
De heer Schutte (GPV):
Ik noem het even om geen misverstand te hebben over het stadium waarin wij verkeren. In wat nu voorligt, zit inderdaad een behoorlijk stuk erkenning van het belang van identiteit. Wij zullen in de komende tijd nog een stevige discussie hebben over de vraag of dat voldoende is. Ik heb niet het voornemen gehad om dat nu te doen, omdat het waarschijnlijk heel kort na vandaag op de agenda zal komen. Daar is het laatste woord nog niet over gezegd, zoals de heer Cornielje zal begrijpen.
De heer Cornielje (VVD):
Dat is terecht, maar u noemde het in een rijtje van vervaging van identiteit, terwijl het rudimentaire deel, zoals u dat noemt, weer extra aandacht geeft aan de mogelijkheid om de identiteit te behouden.
De heer Schutte (GPV):
Dat is waar. Nogmaals: wij zullen straks zien of het voldoende is, maar ik heb dit toch nog eens willen zeggen. Ik heb immers ook begrepen dat de staatssecretaris er nog steeds moeite mee heeft om te verwerken dat er slechts een rudiment is overgebleven van de oorspronkelijke gedachte van de samenwerkingsschool. Ik neem aan dat zij dat ook zal laten blijken, misschien vandaag al, maar anders bij de behandeling van het wetsvoorstel. Tegen die achtergrond vind ik het dus niet gek om dit nog maar eens in hetzelfde kader te noemen. Ik hoop dat de heer Cornielje mij daarin zal steunen.
Voorzitter! Bestuurlijke schaalvergroting vergroot ook de afstand tussen ouders en school. Er worden wel pogingen gedaan om de ouderlijke betrokkenheid te vergroten, maar het is de vraag of deze pogingen altijd adequaat zijn. Zal de beoogde dialoog tussen school en ouders niet leiden tot consumptief gedrag bij ouders, waarbij de slagingskansen van leerlingen op een zo hoog mogelijk niveau bepalend zijn voor de schoolkeuze? In dit verband lijkt de gang van zaken rond de publicatie van schoolresultaten in het dagblad Trouw slechts een voorbode waartegen maar weinig valt te doen. Komen daarmee zaken als vorming en de overdracht van normen en waarden niet op de achtergrond te staan? De resultaten van een school zijn immers niet alleen af te meten aan de slagingskansen. Van groot belang is ook dat leerlingen met voldoende normatief besef en persoonlijk gevormd de maatschappij betreden.
De bewindslieden hebben de toegankelijkheid van het onderwijs hoog in het vaandel staan. Dat is terecht, maar geven zij daar ook voldoende inhoud aan? Ik doel met name op de positie van de grotere gezinnen, vooral van diegenen die hun kinderen onderwijs doen volgen op een school op een wat grotere afstand van het ouderlijk huis. De lasten van die gezinnen zijn zo langzamerhand buitenproportioneel, gelet op het schoolgeld voor 16-jarigen en ouder, de als gevolg van onderwijsvernieuwing toenemende kosten van leermiddelen, de reiskosten die als gevolg van de vereenvoudiging van de WTS vaak nauwelijks meer worden vergoed en maatregelen als de bevriezing van de kinderbijslag vanaf het derde kind. Daarbij wordt juist van deze categorie dikwijls ook nog een vrijwillige ouderbijdrage verwacht, zodat meer inhoud kan worden gegeven aan de identiteit van de school. Het wordt tijd dat de bewindslieden de positie van de grotere gezinnen eens apart onder de loep nemen. Zijn zij daartoe bereid?
Brede kritiek leeft er met betrekking tot het stelsel van de studiefinanciering. Ieder heeft daar al het zijne over gezegd. Nu de minister het rapport van de commissie-Hermans maar meteen zo ongeveer in de prullenmand heeft gegooid, ziet het er niet naar uit dat er spoedig een ander stelsel komt. Ik vind dat teleurstellend. De minister heeft bij de invoering van de prestatiebeurs telkens geroepen dat het debat over de toekomst van de studiefinanciering daarna echt goed van de grond zou komen. Het heeft er alle schijn van dat wij nog niet veel zijn opgeschoten. Het persbericht van het departement illustreert de onmacht met betrekking tot dit dossier. Er moet, zo werd gesteld, op een aantal punten nog meer helderheid komen voordat het kabinet een standpunt inneemt. Veel is bovendien afhankelijk van de bereidheid van de samenleving om meer te besteden aan de studiefinanciering. Steekt dat niet schril af tegen de ambities van de bewindslieden om van Nederland een brainport te maken? Ik vind bovendien dat het rapport van de commissie op een aantal punten goede aanzetten geeft. Ik denk bijvoorbeeld aan het vergroten van de flexibiliteit en aan de aandacht voor de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Deze discrepantie tussen de ambities van de bewindslieden en de bekostiging van die ambities kenmerkt in feite de hele begroting. De bekostiging blijft achter bij het OESO-gemiddelde. Om op dat gemiddelde te komen, zou een extra investering van maar liefst 2,5 mld. nodig zijn. Als daarbij wordt bedacht dat nogal wat vernieuwingsprojecten moeten worden uitgevoerd of op stapel staan, dringt zich de vraag op of het onderwijsveld zo langzamerhand niet wordt overvraagd. Naar mijn mening wordt op dit moment in relatie tot onderwijskundige vernieuwingsprocessen te gemakkelijk gesproken over budgettaire neutraliteit. Het budgettaire regime dat deze minister heeft gevoerd, lijkt een kritische grens te naderen, gelet op het totaal van de onderwijsuitgaven in relatie tot die van andere landen. Het is daarom van belang dat de kosten en de effecten van vernieuwingsprocessen bij voorbaat zo goed mogelijk in beeld worden gebracht. Hoe staat de minister tegenover het concept van een "businessplan" zoals dat door een aantal besturenraden wordt voorgesteld?
In deze begroting worden de nodige middelen vrijgemaakt, maar dat zal op de langere termijn niet voldoende zijn, zeker als bedacht wordt dat er nogal wat losse eindjes liggen die op het bord van een volgend kabinet komen te liggen. In dit verband kan worden gedacht aan de middelen die worden ingezet ten behoeve van de klassenverkleining en ICT. Voor ICT worden nu middelen vrijgemaakt, maar hoe zit het met de financiering op de langere termijn? Wordt er ook rekening mee gehouden dat de technische ontwikkelingen op dit gebied erg snel gaan en dat de scholen al snel voor dure vervangingsuitgaven komen te staan?
Aandacht wil ik in dit verband ook vragen voor de inzet van de PABO-up-gelden voor de ICT. Deze middelen werden tot op heden lumpsum uitgekeerd. Daarmee zijn ook verplichtingen aangegaan. Oormerking van dit geld ten behoeve van ICT kan negatieve consequenties hebben voor PABO's. Daar zal rekening mee moeten worden gehouden bij de vaststelling van de hoogte van het percentage dat wordt geoormerkt. De minister stelt thans voor dat in 1998 50% wordt geoormerkt, terwijl de hoogte voor de periode daarna wordt opengelaten. Naar mijn oordeel is 25% in 1998 voldoende. De afgelopen jaren hebben de PABO's al heel wat in ICT geïnvesteerd. Ligt het niet in de rede dat in de periode na 1998 in ieder geval 50% van de PABO-up-gelden beschikbaar blijft voor vernieuwing en versterking van de lerarenopleidingen?
Zorgelijk zijn de ontwikkelingen met betrekking tot de lerarenopleidingen. Als gevolg van de lage aantallen inschrijvingen dreigt een steeds grotere concentratie van opleidingen op een kleiner aantal plaatsen. Dreigt niet het gevaar dat het aantal inschrijvingen als gevolg daarvan nog verder afneemt? En zal, als het lerarenbeleid tenminste succes heeft, vervolgens niet weer behoefte ontstaan aan uitbreiding van het aantal opleidingen? Moet, met andere woorden, nu niet een beleid worden gevoerd dat de bestaande opleidingen in stand houdt?
Voorzitter! Aan het begin van mijn bijdrage heb ik opgemerkt dat de minister, bezien over zijn ambtsperioden, een aantal positieve punten op zijn conto mag bijschrijven en ik wil daar niets aan afdoen. Uit mijn bijdrage blijkt echter ook dat ik een aantal kritische kanttekeningen plaats. Met name met betrekking tot het perspectief waarop het beleid zich richt, proef ik een te sterk economische inslag waarop het onderwijsbestel bestuurlijk-organisatorisch wordt afgestemd. De omstandigheden nu zijn anders dan toen de minister voor het eerst aantrad. Accenten moeten dan ook worden verlegd. Het ziet ernaar uit dat deze minister dat niet meer zal meemaken, tenzij hij levenslang minister wil blijven. Als hij het goede voorbeeld wil geven van het concept levenslang leren, dan laat hij zich nu omscholen en gaat straks iets nieuws doen. En nu ik het toch heb over het goede voorbeeld, in de memorie van toelichting bij de begroting wordt nogal plompverloren een opmerking gemaakt over de positie van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs. Ligt het niet voor de hand dat het departement daarbij zelf het voorbeeld geeft? Waar blijft de eerste vrouwelijke minister van OCW? Nee, nee, wij noemen geen namen.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Er is inmiddels een nader gewijzigd schema voor heden rondgedeeld. Daarop staat dat het debat over de begroting van OCW zal worden voortgezet om half twee, maar dat hangt ook af van het verloop van het debat over de uitkeringen aan veteranen. Voor vanavond is de Les- en cursusgeldwet weer opgevoerd, maar alleen als de tijd het toelaat. Wij kunnen ons geen loze uren permitteren, gezien de agenda die wij nog hebben af te werken tot aan Kerstmis.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19961997-1803-1809.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.