Noot 1 (zie blz. 22)

WIJZIGINGSVOORSTELLEN OP DE BEGROTING 1997, BEHOREND BIJ DE INBRENG VAN DE CDA-FRACTIE VOOR DE ALGEMENE BESCHOUWINGEN

Intensiveringen

1. Versterking economische structuur150 mln

2. Versterking LNV125 mln

3. Impuls onderwijs 40 mln

4. Projecten sociale vernieuwing 50 mln

5. Intensiveringen veiligheid 75 mln

6. "Handen aan het bed" in de zorgsector100 mln

7. Toeslagen minima met kinderen100 mln

8. Verbetering WW i.v.m. flex-werk 50 mln

Totaal690 mln

Dekkingsvoorstellen

9. Beperking uitbreiding Melkertbanen '97400 mln

10. Beperking overheids- voorlichting150 mln

11. Beperking wachtgeld onderwijs100 mln

12. Bijdrage EU-structuur- fondsen 50 mln

Totaal700 mln

Economische effecten wijzigingsvoorstellen Miljoenennota 1997 CDA-fractie

De CDA-fractie heeft aan het CPB een aantal wijzigingsvoorstellen voor de begroting 1997 voorgelegd. De wijzigingsvoorstellen impliceren ten opzichte van de Miljoenennota 1997 f 640 mln. intensiveren en f 650 mln. minder uitgaven (zie tabel 1).

Allereerst zullen de diverse maatregelen worden toegelicht. Daarna volgt een overzicht van de economische effecten voor 1997.

Tabel 1 Investeringen en uitgaven-beperkende maatregelen 19971

mln gld
Intensiveringen 
Versterking economische structuur100
Versterking landbouw125
Impuls beroepsonderwijs40
Projecten sociale vernieuwing50
Intensiveringen veiligheid75
Intramurale zorg/thuiszorg100
Kindertoeslagen minimuminkomen100
Versoepeling toegang WW voor flex-werkers50
 640
Uitgaven-beperkende maatregelen 
Beperking werkgelegenheidsplannen collectieve sector400
Beperking overheidsvoorlichting en externe advisering150
Minder wachtgelders in het onderwijs100
 650

1Verschillen met de Miljoenennota 1997

Het geld voor versterking van de economische structuur wordt gelijkelijk verdeeld over fiscale tegemoetkomingen voor ondernemers en co-financiering van EU-projecten. De fiscale steun voor ondernemers is bestemd voor exportbevordering midden- en kleinbedrijf en verhoging van de maxima in de wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk. De co-financiering betreft 50% financiering van projecten in Nederland waarvoor de Europese Unie geld uit de structuurfondsen beschikbaar heeft maar die niet (tijdig) starten door het ontbreken van financiële ruimte aan Nederlandse kant.

In aanvulling op reeds bestaand beleid wordt meer geld uitgetrokken voor herstructurering glastuinbouw en intensieve veehouderij. Met ingang van het nieuwe schooljaar in september 1997 worden 1000 extra leerkrachten ingezet in het beroepsonderwijs. Dit leidt tot f 40 mln. extra uitgaven in dat jaar. In latere jaren kost dit f 100 mln. Voor verbetering van de sociale structuur in probleemwijken wordt f 50 mln. extra uitgetrokken. De uitbreiding van de politiesterkte met 600 man betreft regulier personeel dat ook qua opleiding aan de gebruikelijke eisen voldoet. Ook in de thuiszorg en de intramurale zorg wordt meer werkgelegenheid (ca. 1500 arbeidsjaren) geschapen voor regulier personeel, met het accent op de lage schalen in de zorg-CAO's. Er is verondersteld dat de hiermee gemoeide uitgavenverhoging in de premiegefinancierde sfeer via een rijksbijdrage wordt geaccommodeerd.

Huishoudens met kinderen die van een minimuminkomen moeten rondkomen krijgen een kindertoeslag waardoor de koopkracht van het huishouden met 1% verbetert. De referte-eis voor de werkloosheidswet wordt versoepeld, met name voor mensen met een flexibel arbeidspatroon. Gedacht wordt aan een versoepeling van de 26 uit 39 weken-eis naar 26 uit 52 weken.

De kwantitatief belangrijkste ombuiging is het schrappen van de oploop 1997 in de werkgelegenheidsplannen collectieve sector, de zogeheten Melkert I-banen voor de zorgsector en de gemeenten. Hierdoor gaat een uitbreiding met 10 000 banen (8000 arbeidsjaren) niet door. Dit zijn banen op of net boven het minimumloonniveau. Het CDA houdt de optie open om een deel van het bedrag te bezuinigen via het eventueel nog niet verplichte gedeelte van de experimentele regeling werkgelegenheid langdurig werklozen in de marktsector (Melkert II). Met dit laatste is niet gerekend; de negatieve werkgelegenheidseffecten zouden, vanwege een grotere mate van substitutie in de marktsector, iets geringer zijn. Door aanscherping van de criteria en striktere toepassing van de vigerende regels keren meer wachtgelders terug in het onderwijs (van basisschool tot en met universiteit). Tenslotte worden de uitgaven voor externe advisering en overheidsvoorlichting met f 150 mln. beperkt.

Door dit pakket verandert het financieringstekort van het rijk in 1997 niet ten opzichte van de Miljoenennota 1997. Dit geldt ook voor het EMU-tekort en de EMU-schuld. De microlastendruk daalt fractioneel voor bedrijven. De koopkracht verbetert voor minima met kinderen. Per saldo komt de werkgelegenheid gemiddeld in 1997 bijna 5000 arbeidsjaren lager uit. Hierbij past de aantekening dat de werkgelegenheidscreatie in mindere mate bestaat uit gesubsidieerde banen op of net boven het minimumloonniveau. Van meet af aan gaat het om reguliere banen.

Toelichting

1. In het kader van de versterking van de economische structuur wordt 50 mln uitgetrokken voor een fiscale faciliteit t.b.v. de exportbevordering van het MKB en voor verhoging van het maximum van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (een faciliteit voor technologische ontwikkeling). Tevens wordt, omdat Nederland nu veel EU-co-financieringsgelden laat liggen, 100 mln voor co-financieringsprojecten uitgetrokken, waarvan voor de helft een beroep op Europese structuur fondsen kan worden gedaan (zie punt 12 hier onder).

2. Ten behoeve van de herstructurering van de glastuinbouw en de intensieve veehouderij wordt 125 mln uitgetrokken, in aanvulling op de 75 mln die de Minister van LNB voor dit doel uittrekt. Deze intensivering vloeit voort uit het vorig jaar door het CDA ontvouwde plan om in 5 jaar tijd 1 mrd uit te trekken om deze sectoren een gezonde concurrentiepositie te verschaffen.

3. Naast kleinere klassen in het basisonderwijs, waar het CDA vorig jaar aandacht voor vroeg en geld voor uittrok, dienen extra middelen ter beschikking te komen voor het beroepsonderwijs. Structureel wordt hier 100 mln voor uitgetrokken, waarvan – door het gebroken schooljaar – in 1997 40 mln nodig is.

4. Voor kleinschalige projecten ter verbetering van de sociale structuur in probleemwijken, dikwijls door de wijkbewoners zelf geïnitieerd en uitgevoerd, wordt 50 mln ter beschikking gesteld.

5. Voor extra personeel in de veiligheidsketen wordt 75 mln extra ter beschikking gesteld, mede omdat de CDA-fractie verwacht dat het kabinet er niet in zal slagen de toegezegde toename van agenten te realiseren.

6. Vorig jaar vroeg het CDA extra middelen voor regulier personeel in thuiszorg en verpleegtehuizen. Het kabinet lijkt na aanvankelijke aarzelingen nu ook overtuigd van het personeelstekort in de thuiszorg en trekt er in 1997 geld voor uit. Voor de zorg voor ouderen en gehandicapten zijn echter nog onvoldoende middelen aanwezig. Het CDA stelt hiervoor 100 mln beschikbaar.

7. Uit het onderzoek blijkt dat met name gezinnen met kinderen met een minimuminkomen dikwijls in een financieel moeilijke positie verkeren. De bezuinigingen op de kinderbijslag die dit Kabinet heeft doorgevoerd hebben hierop een negatieve invloed gehad. Daarom stelt het CDA, naar een idee als uitgewerkt in het SER-advies Structuur van de kinderbijslagen (90/12), voor om minimumuitkeringen van ouders met kinderen te verhogen met een nader te bepalen percentage of bedrag per kind. Voor werknemers en zelfstandigen met een minimuminkomen zou een vergelijkbare verhoging via een beroep op de Toeslagenwet mogelijk moeten worden. Aldus moet een koopkrachtverbetering met 1% voor deze gezinnen mogelijk worden.

8. Om mensen met een flexibel arbeidspatroon een betere toegang tot de WW te verschaffen wordt de referte-eis versoepeld. Gedacht wordt aan een versoepeling van de 26 uit 39 weken-eis naar 26 uit 52 weken.

9. Uit onderzoek, onder andere van de Algemene Rekenkamer, blijkt dat de Melkert I- en II-banen weinig succesvol zijn. Het kost veel moeite om de gelden besteed te krijgen en er wordt geklaagd over de administratieve rompslomp en verdringingseffecten. Het CDA laat gelden waar reeds verplichtingen voor zijn aangegaan ongemoeid, maar wil de verdere uitbouw ervan beperken en de beschikbare gelden inzetten voor vaste en reguliere banen.

10. Beperking overheidsvoorlichting en advisering door derden.

11. Door aanscherping van de criteria, een scherper sanctiebeleid en striktere toepassing van de vigerende regels keren er meer wachtgelders terug in het onderwijs.

12. Op basis van co-financiering kan, als de nationale overheid 50 mln voor co-financieringsprojecten ter beschikking stelt, voor hetzelfde bedrag een beroep op de structuurfondsen van de Europese Unie worden gedaan (zie punt 1).

Noot 2 (zie blz. 89)

Bijvoegsel Schriftelijke antwoorden van de minister-president, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene politieke beschouwingen (25 000).

Vragen van de leden Rosenmöller (Groen Links) en Van Dijke (RPF) over: eigen huis; heffingvrije voet bij huurwaardeforfait.

– De GL-fractie stelt progressie voor in het huurwaardeforfait door invoering van een forse belastingvrije voet. Dit om tegemoet te komen aan het feit dat duurdere woningen ten opzichte van goedkopere onevenredig profijt zouden trekken van de overheid. Door het huurwaardeforfait zelfs iets te laten stijgen, is de operatie budgetneutraal.

– Ook de RPF-fractie denkt aan een heffingvrije voet, richting twee ton, waarover geen forfait hoeft te worden betaald. Dit ter stimulering – binnen de grenzen van het redelijke – van het huizenbezit. De financiering zou moeten plaatsvinden uit een aftopping van de hypotheekrente-aftrek.

Een beperking of aftopping van de aftrek van hypotheekrente voor de aanschaf of verbetering van een eigen huis is niet aan de orde. Dit heeft het kabinet de afgelopen jaren al verschillende malen aangegeven.

Vanuit fiscale optiek is er geen reden voor een progressief huurwaardeforfait. Het voordeel neemt niet meer dan evenredig toe met de prijs van een woning. Ook overigens ligt een verdergaande maatregel in de vorm van een forse belastingvrije voet niet voor de hand, ook niet vanuit de wens het huizenbezit te stimuleren. Tijdens de financiële beschouwingen kan nader worden ingegaan op de door het kabinet voorgestelde regeling voor het huurwaardeforfait alsmede op eventuele alternatieven.

Vragen van de leden Wallage (PvdA) enMarijnissen (SP) over: Inkomenseffecten Oort-operatie.

Over de gevolgen van de Oort-wetgeving is uitgebreid aan de Kamer gerapporteerd. Bij brief van 11 augustus 1994 is als sluitstuk van de evaluatie van de Oort-wetgeving het eindrapport aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze rapportage wordt onder meer

ingegaan op de hoogte van de lastenverlichting voor de burger, en op de macro-verdelingsaspecten daarvan (paragraaf 5 van de bijlage "Budgettaire nacalculatie", bijgevoegd).

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): De heer Van der Vlies vraagt naar de gedragseffecten van de verhoging van de tabaksaccijns en de kleinverbruikersheffing.

Wat betreft de tabaksaccijns is in het kader van het tabaksontmoedigingsbeleid aangegeven dat de verwachte prijsverhoging van f 0,50 leidt tot een volumedaling van 5% voor shag en van 7% voor sigaretten. Op zichzelf kan dat effect op termijn wegebben. De accijnsverhoging staat echter niet op zichzelf, maar vormt onderdeel van een pakket van maatregelen gericht op preventie, voorlichting, verdere reclamebeperking en dergelijke. Met name door permanente voorlichting en de andere in de nota tabaksontmoedigingsbeleid aangekondigde maatregelen moet dat wegeb-effect worden voorkomen.

De effecten van de kleinverbruikersheffing zijn uitvoerig aan de orde geweest bij de parlementaire behandeling van deze wet. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven indiceren berekeningen van het CPB dat de energiebelasting leidt tot een vermindering van het energieverbruik van de doelgroepen (kleinverbruikers) van 1,5%; voor het totale binnenlandse energieverbruik ligt het effect in de orde van 0,4 à 0,5%.

Vragen van de leden Rosenmöller (GroenLinks) enSchutte (GPV): Waarom worden de voorstellen van de commissie van der Vaart over het vergroenen van het fiscale stelsel niet gewoon uitgevoerd?

De rapportages van de werkgroep vergroening van het fiscale stelsel bevatten verkenningen voor de mogelijkheden voor de vergroening van het fiscale stelsel. Mede aan de hand daarvan wordt bezien op welke wijze de fiscaliteit een efficiënte bijdrage kan leveren aan duurzame ontwikkeling. Zo heeft het kabinet op het punt van verkeer en vervoer voor 1997 een aantal maatregelen voorgesteld (variabilisatie, stimulering van zuinig en lichte auto's in MRB via extra lagere MRB voor kleine auto's, stimulering van schoonste LPG-installaties nihiltarief MRB voor autobussen, nihiltarief BPM voor personenauto's met elektromotoren). Met vorenstaande maatregelen worden de aanbevelingen van de werkgroep Vergroening van het fiscale stelsel op dit terrein die in 1997 realiseerbaar zijn, uitgevoerd.

Vraag van het lid Wallage (PvdA): Vergroening van het fiscale stelsel is onvermijdelijk, maar dan wel op een manier die de mensen zelf kunnen beïnvloeden door hun gedrag.

Met de heer Wallage is het kabinet voorstander van gerichte vergroening van het stelsel via gedragsbeïnvloedende maatregelen. De in 1996 ingevoerde regulerende energiebelasting en de thans voorgestelde variabilisatie van de autokosten zijn daar goede voorbeelden van. Milieuvriendelijk gebruik kan zo worden bevorderd. Bij de beloning op maat mogen echter de uitvoerbaarheid en de daarmee gepaard gaande kosten in samenhang met de efficiency niet uit het oog verloren worden. Ook de internationale dimensie stelt grenzen aan de mogelijkheden. De opmerking van de heer Wallage over de afvalstoffenheffing en de rioolrechten zal worden betrokken bij de discussie over de recente nota "Lokale lastendruk".

Vraag van het lid Wallage (PvdA): Milieuheffingen indexeren, anders holt de prijsstijging dit beleid uit.

De vraag van de heer Wallage is begrijpelijk. Ook de accijnzen op motorbrandstoffen zijn geïndexeerd. De milieubelastingen zijn echter vrij nieuwe belastingen waarmee nog relatief weinig ervaring is opgedaan en waar op onderdelen nog een ingroeiproces gaande is. Zo bereikt de regulerende energiebelasting pas in 1998 zijn uiteindelijk niveau. Daarnaast speelt ook de terugsluisproblematiek. Naarmate de ervaringen met deze milieubelastingen groeien ontstaat een beter inzicht in de effecten die deze belastingen hebben op milieu, economie en koopkracht. Op basis van deze inzichten kan op niet al te lange termijn een meer verantwoorde afweging plaatsvinden over de vraag of tot indexatie van onderdelen van de milieubelastingen moet worden besloten.

Vraag van het lid Schutte (GPV): Waarom wordt geen progressieve koppeling gelegd van de motorrijtuigenbelasting aan de uitstoot van schadelijke gassen en aan het vermogen van de auto?

Het heffen van de motorrijtuigenbelasting op basis van de uitstoot van schadelijke gassen door de auto is alleen zinvol indien de emissies per auto periodiek zouden worden gemeten. Uitgaande van jaarlijkse meting zouden met zo'n meting uitvoeringskosten gemoeid zijn in een grootte-orde van meer dan 200 miljoen guldens per jaar. Dergelijke hoge kosten zijn prohibitief. Aan een koppeling van de motorrijtuigenbelasting aan het vermogen van de auto lijken geen opvallende voordelen verbonden in vergelijking met de huidige heffingsgrondslag, het leeg gewicht van het voertuig.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Omtrent een mogelijke doorbraak in het Europese milieubeleid, met name bij het invoeren van een energieheffing en bij de fiscale kant van het vliegverkeer.

Inderdaad biedt het Voorzitterschap mogelijkheden om bepaalde accenten te leggen in de Europese agenda. De Europese energieheffing staat reeds lang op onze agenda voor de Europese Unie. Helaas is de voortgang binnen de Raad gering. Inmiddels is de Commissie door de Raad verzocht om met een nieuw voorstel te komen. Wellicht kan tijdens ons voorzitterschap een stapje vooruit worden gezet, maar dit is mede afhankelijk van de voortgang die door de Commissie wordt geboekt. Wat betreft de fiscale kant van het vliegverkeer geldt dat de desbetreffende EG-richtlijn een vrijstelling van accijns voor kerosine voorschrijft en dat er ook andere internationale belemmeringen liggen. De EG-vrijstelling wordt door de Europese Commissie overigens dit jaar geëvalueerd. Naar aanleiding van deze evaluatie zal Nederland nogmaals de uitdrukkelijke aandacht van de Commissie en de andere lidstaten vragen en ernaar streven dat op Europees niveau een initiatief van de grond komt om beter rekening te houden met de milieu-aspecten.

Vragen van de leden Wolffensperger (D66) enRosenmöller (Groen Links) over: Ombuigingen op de aankoop van de natuurterreinen.

Dit kabinet heeft meer geld uitgetrokken voor particulier beheer en boeren met natuur. Vandaar dat nu kan worden ingezet op vermindering van aankoop van gronden door de Staat. Daarbij geldt dat de doelstellingen van het Structuurschema Groene Ruimte in stand blijven en daarmee de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur veilig gesteld.

Niet alle natuurdoelen lenen zich voor beheer door boeren en particulier. Grote, zeldzame en kwetsbare natuurgebieden zullen beheerd blijven door professionele organisaties als Staatsbosbeheer en natuurmonumenten. Voor het overige moge worden verwezen naar de behandeling van de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en/of de Algemene Financiële Beschouwingen.

Vraag van het lid Janmaat (CD) over: Het probleem van de overstort van rioleringen, waardoor het oppervlaktewater wordt vervuild.

Vorig jaar zijn hierover vragen gesteld in het kader van de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het onderzoek dat naar aanleiding daarvan is uitgevoerd, wordt deze maand afgerond. Voor de beantwoording van verdere vragen wordt verwezen naar (de behandeling van) dat onderzoek.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP) over: Ondersteuning door de overheid van het herstructureringsproces in de land- en tuinbouw.

De regering is ervan doordrongen dat het noodzakelijke herstructureringsproces in de land- en tuinbouw in gezamenlijkheid met het bedrijfsleven moet worden vormgegeven, met inachtneming van elkaars positie en verantwoordelijkheden. De regering geeft enerzijds ondersteuning aan dit proces door het beschikbaar stellen van financiële middelen. Ik doel hierbij met name op de bedragen van resp. ruim 300 en 475 miljoen die de tuinbouw en de intensieve veehouderij kunnen benutten voor het versterken van hun positie en het investeren in een milieuverantwoorde bedrijfsvoering. Anderzijds heeft het kabinet oog voor het sociale aspect van de herstructurering. Voor een goede begeleiding heeft de regering, in het kader van het door het landbouwbedrijfsleven opgezet Sociaal Economisch Plan, f 15 miljoen toegezegd.

Vraag van diverse woordvoerders naar de voortgang van de besluitvorming omtrent Maastricht Aachen Airport (vliegveld Beek).

Het streven is erop gericht de besluitvorming de komende maanden tot een afronding te doen komen.

Vraag van het lid Wallage (PvdA) over: De grenzen aan deregulering.

Wat betreft het door de heer Wallage genoemde voorbeeld namelijk de arbeidsomstandigheden-regelgeving, wijst het kabinet op de in april jl. uitgebrachte en in afschrift aan U gezonden adviesaanvraag aan de SER. Het kabinet wijst er nadrukkelijk op dat bij de daarin opgenomen voorstellen niet "deregulering" het uitgangspunt is geweest, maar "verhoging van effectiviteit en efficiency". Aantasting van het beschermingsniveau is niet aan de orde. Het gaat juist om veranderingen ten aanzien van de weg waarlangs c.q. het instrumentarium waarmee het doel "goede arbeidsomstandigheden" het beste kan worden gerealiseerd. Dit mede in het licht van de veranderingen op het terrein van de sociale zekerheid (WULBZ) en de eerde ingezette wijzigingen op het arbo-terrein zelf; de verplichting tot het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie en de verplichte inschakeling van Arbodiensten (TZ/Arbo).

Vraag van het lid Heerma (CDA): Wil het kabinet de mogelijkheden van het betaald ouderschapsverlof met sociale partners bespreken?

Op 21 mei 1996 is een adviesaanvrage over Arbeid en Zorg aan de Stichting van de Arbeid en de Raad van het Overheidspersoneelsbeleid gezonden (TK 1995-1996, 24 332, nr. 10).

In deze brief wordt de mening gevraagd over een aantal verlof-instrumenten in het kader van de ontwikkeling van "een andere organisatie van de arbeid". In het kader van de discussie over betaald ouderschapsverlof zijn twee instrumenten van belang:

1. Mogelijkheden voor de werknemer om zelf te sparen voor verlof en de eventuele ondersteuning hiervan;

2. De mogelijkheden van een door de overheid financieel gefacilieerde regeling voor loopbaanonderbreking; De adviezen worden binnenkort verwacht.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): De heer Van Dijke heeft gevraagd naar meer duidelijkheid over het beleid inzake begeleid werken en verwijst daarbij naar de door de Stichting ROZIJ/werk aan de orde gestelde problemen met de regelgeving.

In de brief van de staatssecretaris van SZW aan de Vaste Commissie voor SZW van 25 april jl. is meegedeeld dat de binnenkort te verwachten evaluatie van de regeling vergoeding persoonlijke ondersteuning het uitgangspunt vormt voor een nadere afweging van de noodzaak tot aanpassing van de regelgeving. In afwachting van deze evaluatie heeft de Vaste Commissie voor SZW de staatssecretaris gevraagd te bemiddelen teneinde te voorkomen dat de Stichting ROZIJ/Werk door financiële problemen zijn werkzaamheden zou moeten staken. Inmiddels is door de accountantsdienst van het ministerie van SZW een onderzoek verricht naar de financiële positie van de stichting. Dit zal dezer dagen aan de Vaste Commissie voor SZW worden aangeboden. Voor de conclusie die hieruit kan worden getrokken wordt verwezen naar dit rapport. In het komende overleg met de Tweede Kamer over de resultaten van voornoemde evaluatie en van de verschillende projecten op het terrein van begeleid werken, zal tevens de positie van de Stichting ROZIJ/werk uitvoerig aan de orde kunnen komen.

Vraag van het lid Bolkestein (VVD): Kan het vrijstellingsbedrag van de onkostenvergoeding vrijwilligers worden verhoogd?

Een verhoging van deze grens wordt thans niet overwogen. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de thans gebruikelijke handelwijze, waarbij elke drie jaar wordt overgegaan tot herijking van de vrijstellingsgrens op basis van de kostenontwikkeling vooralsnog wordt gehandhaafd. Bij de laatste verhoging per 1 januari 1996 werd tevens besloten na te gaan hoe in de komende jaren deze vrijlating zich verhoudt tot andere vrijlatingsregelingen en tot de arbeidsmarktontwikkelingen. Voorafgaand aan de eerstvolgende driejaarlijkse aanpassing per 1 januari 1999, zal hierover meer duidelijkheid moeten bestaan.

Vraag van het lid Marijnissen (SP): De woordvoerder van de SP-fractie vraagt om uitleg ten aanzien van de nog geringe integratie van mensen met een handicap in het arbeidsproces en verwijst daarbij naar de WAGW.

De bevordering van integratie en reïntegratie van mensen met een handicap is een belangrijke doelstelling van dit kabinet. Met het oog op een doelmatiger en effectief reïntegratiebeleid heeft het kabinet de voorbereiding van een Wet op de reïntegratie aangekondigd. Overigens wordt verwezen naar een overzicht van recente onderzoeksgegevens ten aanzien van de reïntegratie dat binnenkort aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Vraag van het lid Marijnissen (SP): Waarom geen ambitieuzere plannen ten aanzien van de WSW? Waarom tien jaar uit zien te komen met hetzelfde budget, ten koste van de mensen op de wachtlijst of de lonen van de arbeiders?

Het wetsontwerp-nieuwe WSW, dat nu bij de TK in behandeling is, getuigt van voldoende ambitie. De verantwoordelijkheid van gemeenten wordt vergroot. De sociale werkvoorziening zal strikter dan tot nu toe worden voorbehouden aan mensen die door fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen echt aangewezen zijn op werk onder aangepaste omstandigheden. Samen met de voorgenomen Wet Inschakeling Werkzoekenden, waarbij de gemeenten een ruime aanslag krijgen t.a.v. de overige personen met een flinke afstand tot de arbeidsmarkt, is dat een forse operatie. De bestuurde regelingen inzake gesubsidiëerde arbeid worden hiermee ook gestroomlijnd. Het kabinet wijst er op dat Nederland op dit moment het hoogste percentage WSW-arbeidsplaatsen van heel Europa heeft en dat de lonen in de sociale werkvoorziening tot de hoogste in Europa behoren. Er werken 86.000 mensen in de sociale werkvoorziening. De afgelopen jaren zijn 8.000 mensen extra in de sociale werkvoorziening opgenomen, toch blijven de wachtlijsten groeien. Het budget dat voor de sociale werkvoorziening op de begroting is uitgetrokken bedraagt inmiddels zo'n 3,5 miljard gulden.

Vraag van het lid Wolffensperger (D66): Reactie van het kabinet gevraagd op het effectiever maken van de WBEAA.

De evaluatie van de WBEAA is nagenoeg afgerond. Begin oktober zal het onderzoeksrapport aan de Kamer worden aangeboden. Indien de wet niet effectief genoeg blijkt te werken, moet over mogelijke verbeteringen worden nagedacht. Het kabinet wil dit doen in overleg met de sociale partners, ook met het oog op het Najaarsoverleg. Daarbij gaat het ook om het maken van nadere afspraken over de inzet van de sociale partners. Daarna zal een nader standpunt over de WBEAA naar Kamer gaan.

Vraag van het lid Wolffensperger (D66): De woordvoerder van de D66-fractie wijst erop dat de Wet op de reïntegratie meer moet worden dan een opsomming van bestaande instrumenten.

Met de aangekondigde Wet op de reïntegratie beoogt het kabinet in eerste aanleg voor alle betrokken partijen doorzichtigheid van de regelgeving op het terrein van het reïntegratiebeleid te bewerkstelligen. Daarbij zijn verbeteringen in de samenhang tussen de verschillende maatregelen aan de orde. Voorts is een belangrijke afweging aan de orde wat de afbakening van doelgroepen betreft. In het geheel zal het accent komen te liggen op het wegnemen van belemmeringen bij de uitvoering en het inspelen op de beoogde procesgerichte samenwerking tussen uitvoeringsorganisaties en de arbeidsvoorzieningsorganisatie. Waar verdergaande instrumenten kunnen bijdragen aan de doelmatigheid van het reïntegratiebeleid binnen het kader van een verantwoorde kosten/baten verhouding, zullen deze worden overwogen.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Wordt in het onderzoek naar een geëmancipeerde dagindeling het belang het kind voldoende bewaakt?

De Commissie Dagindeling van de Samenleving, die in het najaar wordt geïnstalleerd, zal met voorstellen komen, die recht moeten doen aan de belangen van kinderen in verschillende leeftijdsfasen.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): De RPF-fractie vraagt of het afschaffen van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders verbetering biedt voor situaties dat vrouwen in de bijstand met gezinsverantwoordelijkheid lichamelijke en psychische klachten hebben.

In de Abw is opgenomen dat aan ouders die de zorg voor kinderen jonger dan vijf jaar hebben, de arbeidsverplichtingen niet opgelegd worden. De gemeenten moeten, als de kinderen vijf jaar worden, de zorgplicht afwegen tegen de arbeidsplicht. Indien er redenen van medische of sociale aard zijn die het onverkort opleggen van arbeidsverplichtingen belemmeren, kunnen gemeenten gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen. Het ligt in de rede dat daarbij met omstandigheden zoals door de RPF-fractie geschetst rekening wordt gehouden. Het in algemene zin afschaffen van de arbeidsverplichtingen voor alleenstaande ouders werkt contra-productief. Het vergroot de afstand tot de arbeidsmarkt en staat herintreding in de weg, òòk daar waar er reële arbeidskansen zijn.

Vraag van het lid Wolffensperger (D66): De tijdelijke dispensatie WML is nog steeds niet geregeld. Waarom?

Het wetsvoorstel, dat voorziet in de mogelijkheid tot tijdelijke afwijking van het wettelijk minimumloon ligt bij de Kamer. Deze voorziening is bedoeld om een (r)entree op de arbeidsmarkt mogelijk te maken voor degenen die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Het overleg over dit wetsvoorstel moet spoedig kunnen worden afgerond na het uitbrengen van de Nota n.a.v. het verslag.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Waarom is het kabinet zo afwachtend op het punt van lastenverschuivingen zoals bijvoorbeeld die van het experiment in Rotterdam?

Het kabinet is zeker niet afwachtend ten aanzien van een verschuiving van lasten op arbeid naar andere heffingsgrondslagen. Integendeel, in zowel de Miljoenennota als de Sociale Nota wordt een bezinning op dit onderdeel aangekondigd. In 1997 zal een verkenning uitgebracht worden van de richting waarnaar het Nederlandse belastingstelsel zich moet ontwikkelen. Lastenverschuivingen zullen hierin worden meegenomen. Voor wat het experiment in Rotterdam betreft, heeft de minister van SZW in een brief van 21 februari jl. de Gemeente Rotterdam laten weten dat hij geen geldelijke steun zal verlenen aan het experiment productieheffing in Rotterdam. Een van de overwegingen daarbij was dat eventuele uitkomsten van een dergelijk experiment niet representatief voor de te verwachten effecten op macro-niveau zouden zijn, omdat alleen bedrijven aan het experiment zullen deelnemen die voordeel hebben bij de nieuwe wijze van heffen.

Vraag van het lid Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels): Een wettelijke regeling om leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie te verbieden is mooi maar niet voldoende.

1. Het fenoneem demotie doemt de laatste tijd op. Sociale partners spreken er over. Is het kabinet bereid te onderzoeken of er een relatie is tussen leeftijd en arbeidsproductiviteit, alvorens tot de conclusie te komen dat oudere werknemers best een lagere functie en een lager salaris kunnen aanvaarden.

2. Bij bescherming van oudere werknemers denkt de fractie aan gelijke rechten ten aanzien van na- en bijscholingsmogelijkheden voor jongere en oudere werknemers zodat voorkomen kan worden dat oudere werknemers zich uitgesloten voelen binnen het arbeidsproces.

Met een wettelijke regeling heeft het kabinet niet meer pretentie dan het bevorderen van een zichtbare mentaliteitsverandering en daarnaast uiteraard het creëren van een recht voor de burger om zijn c.q. haar gelijk te halen. De onderzoeken waarom gevraagd wordt zijn voorhanden: 1 Meer-jarig, minder waardig? onderzoek naar de invloed van leeftijd op productiviteit en beloning, OSA-voorstudie V-39, april 1992 en 2. Centraal Economisch Plan 1995, SDU april 1995. Overigens is het anders dan de vragensteller suggereert niet aan de overheid om de conclusie te trekken dat oudere werknemers een lagere functie en een lager salaris zouden moeten aanvaarden. Leeftijdsbewustpersoneelsbeleid is de verantwoordelijkheid van de arbeidsorganisaties. Van een dergelijk beleid kan demotie onderdeel uit maken, maar ook scholing en arbeidsmarktomstandighedenbeleid. De Stichting van de Arbeid zal dit jaar nog overleg voeren over het thema ouderenbeleid en scholing. De uitkomsten van dat overleg ziet het kabinet met zeer veel belangstelling tegemoet.

Vraag van het lid Marijnissen (SP): Hoe kan het dat de groei in 1997 3% bedraagt maar er geen sprake is van koopkrachtverbetering?

In de MEV97 op pagina 104/105 een uiteenzetting over de verdeling van de volumegroei in 1997 gegeven. Van deze groei van 3% komt ten goede aan bedrijven (kapitaalinkomensquote). Bijna de helft slaat neer in de collectieve sector. Dit wordt met name aangewend voor reductie van het EMU-tekort. Voor gezinnen is % beschikbaar. Ongeveer % komt tot uiting in meer werkgelegenheid. Voor koopkrachtverbetering is dus ongeveer % beschikbaar.

Vraag van het lid Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels) inzake aanpassing van artikel 1 van de Grondwet zodat daaraan leeftijd als non-discriminatiegrond wordt toegevoegd.

De Grondwet biedt aan degene die gediscrimineerd wordt op grond van zijn of haar leeftijd reeds bescherming door de bepaling dat discriminatie op welke grond dan ook niet is toegestaan.

De regering heeft geen reden om aan te nemen dat dit Grondwets-artikel niet voldoende rechtsbescherming zou bieden aan de betrokkenen. Overigens is de regering van plan met wetgeving te komen ter bestrijding van leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP) inzake genetische revolutie

De vlucht die de technologie op het terrein van de genetica neemt leidt begrijpelijkerwijs bij velen tot zorgen. Het gaat immers om technieken waarmee de maakbaarheid van de mens in beeld lijkt te komen. Toch zien ook velen de zegeningen die de kennis op dit terrein met zich kan brengen. Niet alleen op het terrein van de volksgezondheid kunnen er consequenties zijn, maar ook voor het milieu. Op beide terreinen staat de overheid niet met lege handen. De kwaliteit van het handelen in klinisch-genetische centra wordt gewaarborgd door het vergunningensysteem van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, terwijl bovendien het vergunningenstelsel van de Wet op het bevolkingsonderzoek, die enkele maanden geleden in werking is getreden, het ons mogelijk maakt in situaties waarin genetisch onderzoeok aan een groep mensen wordt aangeboden (dat kan ook zijn aan de leden van een familie) er voor zorg te dragen dat extra zorgvuldig te werk wordt gegaan. Ook zal de wetgeving inzake medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen, waarvan het wetsvoorstel binnenkort (naar wij hopen) wel plenair behandeld zal worden, bescherming bieden als het gaat om toepassingen die nog zo experimenteel zijn dat ze voorwerp zijn van wetenschappelijk onderzoek. Met betrekking tot het in het milieu brengen van genetisch gemodificeerde organismen zijn op basis van de Wet milieugevaarlijke stoffen beperkingen in het leven geroepen. Met die regelgeving is ook invulling gegeven aan internationale verplichtingen ter zake, zoals vastgelegd in de Europese Richtlijnen. Zo is voor het in het milieu brengen van genetisch gemodificeerde organismen een vergunning nodig van de minister van VROM. Wanneer dat een aanvraag voor vergunning op het beleidsterrein van een andere minister betreft, wordt die daarbij betrokken.

De toelating van genetische gemodificeerde voedselproducten in Nederland is geregeld in de Warenwetregeling "Toelating nieuwe voedingsmiddelen". Momenteel wordt ook in EU-verband gewerkt aan een regeling hiervoor. In de nationale regelgeving is geregeld dat de consument via de etikettering van het product de ware aard en herkomst daarvan moet kunnen onderkennen. Nederland maakt zich ook in EU-verband sterk voor duidelijke informatie aan de consument. De totstandkoming van een EU-verordening over zgn. "Novel Foods" is nu onderwerp van overleg tussen de Raad en Europees Parlement (de zgn. conciliatieprocedure). De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is voornemens op korte termijn een notitie aan de Kamer te zenden waarin het genoemde beleid op dit vlak uiteen wordt gezet.

Vragen van de leden Marijnissen (SP) enLeerkes (Unie 55+): Vindt het kabinet voorrangszorg op andere dan medische gronden "onaanvaardbaar", maar heeft ze wel greep op de ongewenste ontwikkeling? Hoe denkt het kabinet over het advies van de "Raad voor Volksgezondheid en gerelateerde dienstverlening" in haar rapport "Sociale zekerheid en zorg" om een verbod in te stellen op alle zorgaanspraken voor specifieke groepen?

Het kabinet vindt systematische voorrang op andere dan medische gronden onaanvaardbaar. Het kabinet heeft wel degelijk greep op deze ontwikkeling. De beste wijze om voorrangsbehandeling tegen te gaan is het terugdringen voor alle wachtende patiënten van wachttijden die onaanvaardbaar lang zijn. Daartoe wordt momenteel een aantal voornemens uitgewerkt. Het kabinet hoopt deze in het najaar aan de Kamer te presenteren. Het standpunt van het kabinet op het RVZ-advies, waarin deze en diverse andere voornemens uitgewerkt zullen zijn, zal nog dit jaar aan de Kamer worden aangeboden.

Vraag van het lid Marijnissen (SP): Kan de minister-president uitleggen wat de logica is van het verwijderen van delen van de tandartszorg uit het Ziekenfondspakket en daarmee dan 420 miljoen bezuinigen op de collectieve lasten, terwijl de mensen wanneer ze zich allemaal zouden bijverzekeren in totaal het dubbele kwijt zijn?

Het kabinet zal binnenkort een nadere standpuntbepaling over het ziekenfondspakket aan de Kamer voorleggen. Daarop kan thans niet worden vooruitgelopen.

Vraag van het lid Wolffensperger (D66): D66 verneemt berichten dat er sprake zou zijn van een tekort aan plaatsen in verzorgings- en verpleeghuizen. Waarom maken staatssecretaris Terpstra en het IPO daar zo'n ruzie over?

De staatssecretaris van VWS heeft hierover op vrijdag 13 september 1996 en zeer uitgebreide brief aan de Tweede Kamer gezonden. In die brief wordt gedetailleerd ingegaan op een twaalftal vragen die de vaste commissie voor VWS uit de Tweede Kamer aan haar had gesteld. Tegelijkertijd wil ik het mogelijke misverstand wegnemen als zouden bezuinigingen op het gebied van de WBO ten grondslag liggen aan de gerezen problemen. Dit is niet zo. De oplossing moet natuurlijk passen in het beschikbare Budgettair kader zorg. Er is niet bezuinigd op het aantal plaatsen.

Vraag van het lid Wolffensperger (D66): De fractie van D66 vroeg de voorgenomen taakstelling met betrekking tot de psychotherapie te heroverwegen. Deze fractie wijst in dat verband op de samenloop van toenemende psychische problemen en wachtlijsten in de ggz.

Het kabinet is van oordeel, mede gelet op de opvattingen van verschillende deskundigen, dat de voorstellen met betrekking tot psychotherapie op een verantwoorde wijze kunnen worden vormgegeven.

Vraag van het lid Verkerk (AOV): Waarom is het, gezien ook de omvang van de algemene reserves, niet mogelijk een pauzejaar in de huurverhogingen in te voeren?

Het prognose-model sociale huursector laat zien dat – mede in verband met de deels onrendabele investeringen die komende jaren op het terrein van de volkshuisvesting gepleegd moeten worden – een jaarlijkse huurstijging echt nodig is. Zonder huurstijgingen zou de financiële continuïteit van de sociale huursector al snel op de tocht komen te staan. Dit laat onverlet dat het streven van het kabinet gericht is op het bereiken van een meer gematigde huurstijging, ter bevordering van de betaalbaarheid van het wonen. Voor 1997 mag in dit verband uitgegaan worden van een gemiddelde huurontwikkeling van 3,5%.

Vraag van het lid Bolkestein (VVD): Wat is concreet de voortgang in de uitvoering van het actieprogramma elektronische snelwegen in de marktsector?

In oktober wordt de tweede voortgangsrapportage inzake het actieprogramma elektronische snelwegen naar de Kamer gestuurd. Daarin wordt voor alle actielijnen uitgebreid beschreven welke voortgang is geboekt sinds de vorige rapportage (20 december 1995). Daarop vooruitlopend enige concrete resultaten.

Dit jaar is de Kredietregeling Elektronische Dienstenontwikkeling (KREDO) gestart. Deze regeling heeft tot doel de ontwikkeling van nieuwe elektronische diensten in de marktsector te versnellen. Bij de eerste inschrijvingsronde medio dit jaar heeft het bedrijfsleven een verheugend aantal van ruim 50 projectvoorstellen ingediend. Daarvoor was f 8 mln beschikbaar. Momenteel loopt de tweede inschrijvingstermijn waarvoor f 12 mln. beschikbaar is. In totaal gaat het dit jaar binnen KREDO om een investering in R&D-projecten van circa f 60 mln. Binnen de Informatietechnologieregeling is ook nog eens f 9 mln. subsidie verstrekt voor snelweg-projecten, hetgeen neerkomt op zo'n f 24 mln. aan investeringen. Voorts zijn er in de markt proefprojecten gestart, waaronder concrete experimenten rond elektronisch betalen (bv. het project I-Pay van de gezamenlijke banken).

Ook lopen in de publieke sector momenteel 8 voorbeeldprojecten, waarmee een totale investering van circa f 200 mln. is gemoeid. Onlangs is een nieuwe inschrijvingsronde geopend. Deze voorbeeldprojecten hebben een belangrijke uitstraling naar de marktsector.

Op het gebied van infrastructuur wordt momenteel al flink geïnvesteerd door de marktsector. Naar verwachting zullen deze investerin gen de komende jaren aanzienlijk toenemen. Het initiatief hiervoor ligt bij de marktsector. Hiertoe zijn, in gevolg op het plan van aanpak "Visie op versnellen" begin dit jaar, twee groepen bedrijven actief: de "Initiatiefgroep Infrastructuur Elektronische Snelwegen" en de "Kerngroep van Aanbieders van Elektronische Diensten". De "Initiatiefgroep" wil komen tot afspraken over de wijze waarop de infrastructuur moet worden opgewaardeerd tot een echte elektronische snelweg. Inmiddels heeft deze groep een concept-eindrapportage met haar intenties uitgebracht waarop andere bedrijven tot 1 oktober kunnen reageren. Eind november komt men met een eindrapport. Ook de "Kerngroep" van dienstaanbieders zal dan naar verwachting haar definitieve plannen voor de ontwikkeling van een grootschalig aanbod van elektronische diensten bekend maken. Met de eindrapportages van beide groepen wordt de basis gelegd voor concrete investeringen van grote omvang in de markt.

Vraag van het lid Bolkestein (VVD): Op welke wijze worden de wetenschapsgebieden geselecteerd waarop Nederland een bijdrage zal leveren? Wil de regering de Kamer een analyse verschaffen naar analogie van de Technologie-landkaart van Nederland?

De Overleg Commissie Verkenningen (OCV) heeft een kader geboden voor keuzes binnen en tussen wetenschapsgebieden. Dat kader wordt ook gevolgd in het wetenschapsbudget. De Technologie-landkaart heeft impliciet een rol gespeeld bij het opstellen van het kader door de OCV, mede omdat dezelfde personen in beide trajecten een bijdrage hebben geleverd.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Wordt het geen tijd in Nederland een project te starten met allochtone leerlingbegeleiders (om het hoge percentage schooluitval terug te dringen)?

De inzet van onderwijsassistenten maakt het meer dan ooit mogelijk om allochtonen in te zetten die een opleiding hebben gevolgd op MBO-niveau (of een vergelijkbaar niveau).

Schooluitval moet ook worden teruggedrongen door een gemeenschappelijke inspanning van scholen en lokale overheden, d.m.v. een op de buurt gerichte, integrale aanpak, waarbij welzijnsvoorzieningen, jeugdhulpverlening, politie en eventueel justitie samenwerken.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Is het mogelijk om studenten hun studieschuld te laten terugverdienen door een bepaalde periode gemeenschapstaken te verrichten?

De studiefinanciering kent haar eigen aflossingsregime. De normale gang is dat een afgestudeerde d.m.v. inkomsten uit reguliere arbeid in staat moet worden geacht eventuele studieschuld af te lossen. Bij onvoldoende inkomsten kan op grond van een draagkrachtmeting een aangepast aflossingsregime worden overeengekomen. Na 15 jaar wordt een eventuele restschuld kwijtgescholden. Het verrichten van zgn. gemeenschapstaken moet feitelijk los worden gezien van de studiefinanciering. In principe worden gemeenschapstaken verricht binnen de reguliere arbeidsmarkt.

Gezien het sociale aflossingsregime dat reeds bestaat, is er geen behoefte aan aanvullende regelingen.

Vraag van het lid Bolkestein (VVD): Deelt het kabinet de mening dat instellingen in de volwasseneneducatiesector niet gedwongen mogen worden, ter wille van de financiering van de huisvesting, te bezuinigen op het aantal lessen of het toch al niet ruime budget voor inventaris?

Er ligt geen relatie tussen huisvesting mbo en mogelijke financiële problemen van scholen. Die problemen worden onderzocht. Huisvestingsdecentralisatie is geen probleem maar een mogelijkheid. Dit is een decentralisatie zonder "efficiencykorting". Wij gaan ervan uit dat scholen efficiënter zelf kunnen bouwen dan via de overheid.

Uiteraard moet het geld voor huisvesting ook na decentralisatie voor huisvesting beschikbaar blijven. Er mag geen enkele druk liggen om huisvestingsmiddelen van scholen voor andere mogelijke financiële problemen van scholen aan te wenden.

Vraag van het lid Heerma (CDA) over: Aanpak produktie en handel XTC enderzijds en testen XTC-pillen anderzijds. Hoe kan dit met elkaar gerijmd worden?

XTC is vanwege de risico's van de Volksgezondheid in 1988 gerangschikt onder de hard drugs en staat derhalve op lijst I van de Opiumwet. Hoge prioriteit wordt op basis van de wet en aan de hand van de inmiddels nieuw vastgestelde richtlijnen voor het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet, die op 1 oktober 1996 in werking zullen treden, onverminderd toegekend aan de opsporing en vervolging van de produktie van en de handel in harddrugs.

Zoals in de voortgangsrapportage drugbeleid is aangegeven, zijn er aanwijzingen dat in Nederland relatief veel illegale synthetische drugs worden geproduceerd die vervolgens geëxporteerd worden naar onder meer andere Europese landen. Een uiterste inspanning mag dan ook van Nederland verwacht worden dat een einde aan deze zeer onwenselijke situatie wordt gemaakt. Uit de door het kernteam-Zuid gemaakte inventarisatie van de situatie met betrekking tot de productie van en de handel in synthetische drugs is naar voren gekomen dat ondanks de vele inspanningen op het terrein van de opsporing en vervolging er geen daling van de problematiek is geconstateerd. Een nieuwe, beter gecoördineerde en intensievere aanpak door alle betrokken (nationale en internationale) diensten is nodig. Hierbij dient ook de controle op de handel in precursoren betrokken te worden op basis van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën. Het kabinet heeft besloten dat de productie van de grensoverschrijdende handel in synthetische drugs een afzonderlijke prioriteit dient te worden voor politie en justitie die niet ten koste dient te gaan van andere prioriteiten. Met het oog hierop is besloten dat op korte termijn een afzonderlijke eenheid zal worden ingesteld voor de landelijke analyse, coördinatie en de uitvoering van de opsporing van synthetische drugs. Deze eenheid zal vooralsnog worden ondergebracht bij het Kernteam-Zuid en aan de eenheid zal leiding worden gegeven door een officier van justitie uit Den Bosch.

Vorenstaande staat niet in de weg aan het laten controleren van onder meer XTC-pillen op zogenaamde house-parties. Het voorkomen van problemen bij gebruik is even belangrijk als het voorkomen van gebruik op zich. Dit wordt aangeduid met het principe van schadebeperking. Voor de rijksoverheid en gemeenten houdt de verantwoordelijkheid voor een adequaat drugbeleid niet op bij de inspanningen ter ontmoediging van gebruik. Uit oogpunt van volksgezondheid is het wenselijk om bij bepaalde gelegenheden toe te staan dat consumenten hun pillen laten testen aangezien het gebruik van dergelijke pillen kan leiden tot ernstige acute gezondheidsschade. Het testen van pillen wordt dan ook gedoogd hoewel dit op gespannen voet staat met de Opiumwet. Niet moet uit het toestaan van het laten testen van pillen worden afgeleid dat er sprake is van een gedoogsituatie met betrekking tot de handel in synthetische drugs. Het gebruik van vervuilde pillen met alle risico's van dien, kan door het laten testen van pillen worden beperkt. Dit beleid is in overeenstemming met het algemene uitgangspunt van het Nederlandse drugbeleid dat de individuele gebruiker zo min mogelijk moet worden gecriminaliseerd. Deze lijn is ook uiteengezet in de in april 1995 aan uw Kamer toegezonden notitie "Stadhuis en House".

Vraag van het lid Verkerk (AOV): Wordt door goede voorlichting op scholen het cannabisgebruik teruggedrongen?

Uit een begeleidend onderzoek rond het project: "De Gezonde School en Genotmiddelen" van het NIAD kan inderdaad worden afgeleid dat het percentage rokers en drinkers onder scholieren die voorlichting krijgen minder sterk stijgt dan in groepen die deze voorlichting niet krijgen. Vanwege onvoldoende representativiteit is deze meting niet uitgevoerd met betrekking tot cannabisgebruik. Dit gaat echter wel gebeuren, t.w. in april 1997 (voormeting) en in april 1998 (nameting). In het tussenliggende jaar wordt aan een groep van 1000 derde klassers van het LBO, de MAVO, HAVO en het VWO intensieve cannabisvoorlichting gegeven en aan een controlegroep van 650 leerlingen niet. Daarna worden de veranderingen in kennis, houding en gedrag onderzocht.

Vragen met betrekking tot de sterkte van de politie:

Reeds geruime tijd bestond behoefte aan een wijziging van de budgetverdeling van de politie die stamt uit 1989, toen er nog gemeente- en rijkspolitie was. De basis waarop de verdeling was gebaseerd was verouderd en er bestond behoefte aan meer actuele maatstaven. Als uitgangspunten voor een nieuwe verdeelsystematiek werd het van belang geacht om te komen tot een ondergrens voor een minimum aan politiezorg (in de zin van waarborg). De behoefte aan politiezorg zou bovendien zoveel mogelijk objectief vaststelbaar moeten zijn of geraamd kunnen worden en de toedeling diende gebaseerd te zijn op een aantal zo valide mogelijke gegevens of indicatoren. Het systeem moest vooral dynamisch, inzichtelijk en herkenbaar zijn.

Het Kabinet heeft onlangs een standpunt bepaald over de invoering van het nieuwe budgetverdeelstelsel en op korte termijn zal de Kamer geïnformeerd worden over de concrete uitwerking. Naast de reeds bekende uitbreidingen die op grond van het regeerakkoord zijn afgesproken zal dan ook duidelijkheid worden verschaft over het extra budget van ca. 100 mln. voor sterktegroei van de politie. De groei van het budget voor de regionale korpsen vanaf 1995 is (in budgetverdeeleenheden) als volgt:

199519961997199819992000
groei per jaar152114652471305200200

De maatregelen van het Kabinet komen daarmee uit op een groei van het budget met ca. 500 mln.

De minister van Binnenlandse Zaken maakt thans per politieregio afspraken over de personele groei per regio.

De ontwikkeling van de feitelijke sterkte van de politie volgt de lijn van de budgettaire uitbreidingen. Zo is de feitelijke sterkte van de korpsen in 1994 toegenomen met 1881 en in 1995 met 1292. De totale sterkte bedroeg eind 1995 38.431 fte's. Het aantal aspiranten in opleiding bedroeg eind 1995 ca. 1400. De Kamer zal in het vervolg jaarlijks worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in feitelijke sterkte.

Vraag van het lid Hendriks: Waarom heeft de regering opdracht gegeven aan de politie om "60 mln binnen te halen".

Aan de politie is een dergelijke opdracht niet gegeven. Wel is met PG's in de overlegvergadering de afspraak gemaakt in het kader van een verhoging van de verkeersveiligheid een uiterste inspanning te leveren. Enerzijds omdat blijkt dat de verkeersveiligheid verbetering behoeft en anderzijds sprake is van een nog te geringe inspanning op het gebied van de handhaving. Bovendien blijkt sinds '92 een aanzienlijk ramingstekort op te treden (verwezen zij naar de slotwettten voor de Justitie-begroting over de afgelopen jaren).

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Korte weergave van de vraag: Er wordt aangegeven dat, hoewel aan de capaciteitsproblemen in de rechtspraktijk is gewerkt, het moeilijk zal blijven om aan het verwachte werkaanbod het hoofd te bieden. Dat is nu toch onaanvaardbaar?

Ten behoeve van de rechtshandhaving worden voor 1997 substantiële investeringen voorzien bij de arrondissementen. Het betreft hier zowel extra middelen ter verbetering van de infrastructuur van de rechterlijke organisatie (modernisering bedrijfsvoering) als personele uitbreidingen in het kader van de aanbevelingen van de PEC. Hiermee zal de toegenomen werklast in belangrijke mate kunnen worden opgevangen. Niettemin zal van de rechterlijke organisatie een inspanning worden gevergd om het verwachte werkaanbod in het kader van de rechtshandhaving het hoofd te bieden.

Vraag van het lid Wallage (PvdA): De PvdA-fractie vraagt waarom de bezuiniging op de rechtsbijstand (en op de slachtofferhulp) door het kabinet niet ongedaan wordt gemaakt.

De staatssecretaris van Justitie verwacht begin 1997 over de resultaten te beschikken van nader onderzoek naar de rechtsbijstand. Voorts heeft de staatssecretaris dezer dagen de Kamer haar voornemen kenbaar gemaakt enige verruiming van de spreekuurvoorziening bij de bureaus voor rechtshulp te overwegen. De verruiming, waarvoor wetswijziging nodig is, kan zowel de doelmatigheid als de toegang tot het stelsel ten goede komen.

Vraag van het lid Bolkestein (VVD): Eind 1995 is besloten dat in samenwerkingsovereenkomsten van de EU met derde landen een terugname-clausule kan worden opgenomen. Zo kan druk worden uitgeoefend op landen die hun onderdanen weigeren terug te nemen. Ik vraag of het nu ook zo gaat.

Tijdens de JBZ-Raad van 23/24 november 1995 is een voorstel van Duitsland met steun van Nederland aangenomen dat stipuleert dat de opname van terug- en overnameclausules in toekomstige samenwerkingsovereenkomsten per geval zal worden bezien bij de vaststelling van het onderhandelingsmandaat van de Commissie.

Met Marokko is op 26 februari 1996 een akkoord gesloten waarin een verklaring inzake terugname is opgenomen.

Met diverse derde landen (Cambodja, Laos, Pakistan en Bangladesh) vinden thans onderhandelingen plaats. In het onderhandelingsmandaat is een terugnameclausule opgenomen. Ook in het onderhandelingsmandaat voor Algerije is een dergelijke clausule opgenomen; de onderhandelingen zijn echter nog niet gestart.

Met de terugnameclausule, die op dit moment dus uitsluitend betrekking heeft op Marokko, zijn nog geen ervaringen opgedaan. Wel zijn de ervaringen die Nederland op basis van de bestaande bilaterale afspraken terzake met Marokko heeft, positief.

Vraag van het lid Bolkestein (VVD): In relatie met het Schengenverdrag stelt de VVD dat een extra inspanning wenselijk is door de inzet van een speciale politie-eenheid ten behoeve van de aanpak van mensensmokkel, intensivering van opsporing en uitzetting van illegalen, effectieve verwijdering van uitgeproduceerde asielzoekers en verscherping van de bewaking van de buitengrenzen. Deze inspanning zou moeten worden gefinancierd uit de HGIS, voor 1997 uit de nog niet verdeelde 25 miljoen.

Verplichtingen ten aanzien van het Nederlandse binnenlandse bestuur die voortvloeien uit internationale overeenkomsten voldoen niet aan de criteria die voor de homogene groep internationale samenwerking gelden. Het voorstel van de heer Bolkestein zou derhalve een intensivering van regulier beleid van Binnenlandse Zaken en/of Justitie betekenen.

Vraag van het lid Bolkestein (VVD): Korte weergave van de vraag: Ter Apel, binnenlands vreemdelingentoezicht en Schengen.

Voor wat betreft ter Apel kan gemeld worden dat de Staatssecretaris van Justitie in een Algemeen Overleg op 29 augustus jl. heeft aangegeven dat de Tweede Kamer zeer binnenkort een tussenrapportage zal bereiken, waarin de ervaringen en resultaten over de eerste vier maanden van het AZC Ter Apel worden gepresenteerd. De rapportage zal mede ingaan op de voor- en nadelen van begeleid vervoer. Voor de organisatie van de terugkeer van uitgeproduceerde asielzoekers in Ter Apel zijn thans 50 formatieplaatsen beschikbaar.

De intensivering van het Binnenlands vreemdelingentoezicht is één van de compenserende maatregelen voor het wegvallen van de binnengrenzen in het kader van Schengen. Hiervoor bestaat continue aandacht. De uitbreiding van politiecapaciteit voor het vreemdelingentoezicht is de laatste jaren reeds gefaseerd gerealiseerd; de uitbreiding van de formatie van de vreemdelingendiensten behelst nu totaal 650 formatieplaatsen. Ook het Mobiel Toezicht Vreemdelingen achter de grenzen door de Koninklijke Marechaussee is met ruim 470 personeelsleden volledig operationeel. Hierdoor kan administratief en operationeel toezicht op vreemdelingen worden geïntensiveerd, evenals een intensievere controle op het daadwerkelijk vertrek van uitgeproduceerde vreemdelingen en kan opgetreden worden tegen illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen.

Vragen van de leden Schutte (GPV) en Van der Vlies (SGP): Wat kun je van een meldpunt kinderporno op Internet verwachten als je elders voortdurend wordt geconfronteerd met vormen van commerciële exploitatie van seksualiteit. Kan snelle actie worden toegezegd met betrekking tot bevoegdheden van politie en justitie om strafbare informatie op Internet aan te pakken?

Wanneer strafbare feiten worden gepleegd, heeft de politie tot taak deze op te sporen en het openbaar ministerie om deze te vervolgen. Er hebben zich al concrete veroordelingen voorgedaan. Een controle vooraf door de overheid op de aangeboden informatie is niet alleen praktisch, maar ook juridisch niet mogelijk door het verbod van censuur in artikel 7 van de Grondwet. Er zijn strafbare feiten die worden gepleegd door het verspreiden van informatie: niet alleen kinderporno en racistische uitlatingen, maar ook opruiing, belediging, openbaar maken van staatsgeheimen, smalende godslastering enz. Wanneer een misdrijf alleen kon worden gepleegd doordat iemand daartoe bepaalde informatie ter beschikking stelde, kan dit laatste een vorm van strafbare medeplichtigheid betekenen.

Wanneer het verspreiden van informatie strafbaar is, wordt dit niet anders omdat daarbij het instrument Internet wordt gebruikt. Wel leidt het gebruik van dit instrument tot enige extra juridische problemen. Vaak is de auteur van de informatie anoniem en daarom niet te grijpen. Ook komt het voor dat hij zich in het buitenland bevindt en daardoor ongrijpbaar is. Beide problemen hebben de aandacht:

1. Wat betreft het aanbieden van informatie is een aanvulling van het Wetboek van Strafrecht in voorbereiding waarbij de aanbieder van informatie (de Internet-provider) op dezelfde voet aansprakelijk is als de uitgever: hij gaat vrijuit als hij een daadwerkelijk te vervolgen auteur kan aanwijzen.

Kan hij dat niet dan is hij, als ware hij uitgever, zelf strafrechtelijk aansprakelijk.

2. Het probleem van de oorsprong in het buitenland vereist internationale samenwerking. De bestaande instrumenten zijn in beperkte mate bruikbaar. Zo wordt al medewerking verleend in een concreet geval aan een verzoek uit de USA tot vergadering van strafrechtelijk bewijs. Internationaal overleg over verbete ring van de samenwerking vindt reeds plaats.

Vraag van het lid Bolkestein (VVD): Korte weergave van de vraag: Legt de Staatssecretaris zich neer bij de uitspraak van de rechtbank Zwolle over Somalische asielzoekers? Wie heeft gelijk: de Raad van State of de rechtbank?

De Kamer zal op korte termijn een brief ontvangen over de consequenties die worden verbonden aan de uitspraak van de president van de rechtbank van drie september dit jaar over de gedwongen terugkeer van uitgeproduceerde Somalische asielzoekers. Tevens zullen de schriftelijke vragen van de leden Dittrich (D66) en Verhagen (CDA) gelijktijdig beantwoord worden. Overigens is er over de rol van de ambtsberichten in de asielprocedure meerdere malen met uw Kamer van gedachten gewisseld, laatstelijk tijdens het Algemeen Overleg van 29 augustus dit jaar.

Ook is gevraagd hoe bovengenoemde uitspraak zich verhoudt tot de uitspraak van de Raad van State van 6 november 1995 over het ontbreken van centraal gezag in Somalië. De vraag die bij de Raad van State aan de orde is gekomen betreft het toelatingsbeleid inzake Somalische asielzoekers, terwijl de vraag bij de rechtbank Den Haag zich richt op de voorwaarden voor gedwongen terugkeer van uitgeproduceerde Somalische asielzoekers. Er is daarom geen sprake van tegenstrijdigheid in beide uitspraken.

Vraag van het lid Heerma (CDA): Worden aanbevelingen van het wereldcongres te Stockholm – waaronder strafbaarstelling van bezit van kinderporno – uitgevoerd/zedelijkheidswetgeving

De declaratie en de agenda voor actie tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen zijn met consensus op het Wereldcongres te Stockholm aanvaard. De minister van Justitie zal, mede namens haar ambtgenoten van Buitenlandse Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in een brief aan de Kamer verslag doen van dit congres en de actiepunten voor Nederland aangeven. In de brief zal zij, mede naar aanleiding van verschillende recente kamervragen, tevens meer in algemene zin ingaan op de strafrechtelijke aanpak van zedendelicten, en de mogelijkheden de positie van slachtoffers van zedendelicten verder te versterken.

Het klachtvereiste bij zedendelicten ten aanzien van jeugdigen tussen 12 en 16 jaar heeft de aandacht van de regering. Het is ingevoerd in de vorige regeringsperiode bij de herziening van de zedelijkheidswetgeving. Naar het functioneren wordt onderzoek gedaan en wel om twee redenen. Ten eerste omdat het een belemmering kan zijn in geval van kinderprostitutie en ten tweede omdat vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de wel zeer jonge leeftijd van 12 jaar. Van de uitkomsten daarvan is mede afhankelijk of de bestaande regeling wijziging behoeft.

Vraag van het lid Heerma (CDA): De CDA-fractie heeft eerder bij monde van mevrouw Soutendijk aangedrongen op versterking van de Jeugd- en Zedenpolitie, zodat vervaardigers en verhandelaren zwaarder kunnen worden aangepakt. Hoe staat het hiermee?

De Minister van Justitie en Binnenlandse Zaken hebben de organisatie van het specialisme jeugd- en zeden binnen de politie-organisaties (schriftelijk) indringend onder de aandacht van de korpsbeheerders gebracht.

Uitgangspunt hierbij is dat de jeugd- en zedentaak vraagt om een herkenbare en kwalitatief hoogwaardige organisatie binnen de politiekorpsen.

Tevens is de korpsbeheerders meegedeeld dat de Inspectie voor de politie overweegt de jeugd- en zedentaak bij de politie als thema ter hand te nemen.

Overigens blijkt uit een vorig jaar gehouden inventarisatie bij de regionale politiekorpsen dat het aantal politiemensen dat is belast met jeugd- en zedenzorg vóór en na de reorganisatie nagenoeg gelijk is gebleven. In een aantal regio's is sinds kort besloten tot uitbreiding van het aantal jeugd- en zeden- specialisten.

De Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken hebben in de beleidsvoornemens politie die aan uw Kamer met de begroting 1997 zijn aangeboden ten aanzien van de jeugd- en zedenpolitie aangekondigd met de Korpsbeheerders in overleg te willen treden teneinde in iedere politieregio de volgende minimale voorzieningen te realiseren.

1. Per regio 24 uur bereikbaarheid van het specialisme;

2. Algemene procedure-afspraken over de opvang en doorverwijzing;

3. Minimaal kennis en deskundigheidsniveau voor het specialisme;

4. In elke regio een aanspreekpunt voor jeugd- en zedentaken.

Binnen het politieonderwijs wordt reeds geruime tijd zowel in de basisopleiding als in de specialistische opleidingen aandacht besteed aan de jeugd- en zedentaak. Naar aanleiding van de voortgaande ontwikkelingen en ervaringen wordt thans gewerkt aan een herziening van deze opleidingen teneinde deze nog beter te doen aansluiten op het benodigde specialisme binnen de politie.

Bij de Centrale Recherche Informatiedienst is een geautomatiseerd systeem opgezet waarin gegevens verzameld van zedendelicten.

Vraag van het lid Heerma (CDA): Over seks en geweld op de televisie is in mei jl. een convenant gesloten tussen het ministerie van VWS, de film en videobranche en de media. Is het kabinet bereid de Kamer voor Prinsjesdag volgend jaar te informeren over de effectiviteit van de gemaakte afspraken, alsmede over de vraag of verdergaande maatregelen nodig zijn? Vele Nederlanders storen zich aan verloederingsverschijnselen op de televisie zoals seksfilms.

De g.a. Heerma informatie naar het convenant tussen het ministerie van VWS en film- en videobranche en de media over seks en geweld op de televisie. Het op 6 mei 1996 ondertekende convenant Video voorlichting is gesloten tussen het ministerie van VWS en de videobranche. Nog dit jaar zal het kabinet met een notitie verschijnen met voornemens met betrekking tot een betere bescherming van jeugdigen tegen schadelijke audiovisuele producten.

Vraag van het lid Wallage (PvdA): Heeft het kabinet voldoende middelen gereserveerd om de koopkrachtontwikkeling bij ambtena ren gelijke tred te laten houden met die in de rest van de samenleving?

Op het terrein van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling van de ambtenaren was en is veel in beweging. Er zijn nog verschillende onzekerheden die van invloed kunnen zijn op de koopkrachtontwikkeling, bijvoorbeeld in de sfeer van de premies en ziektekosten en ten aanzien van arbeidsmarktpositie.

Het kabinet zal de ontwikkelingen in de komende maanden nauwgezet volgen.

Vraag van het lid Janmaat (CD): Wordt de bevolkingsgroei voornamelijk door immigratie veroorzaakt?

Verwezen wordt naar pagina 64 van het statistisch jaarboek 1996 van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In de daar weergegeven tabel wordt onderscheid gemaakt naar geboorte en sterfte, en naar immigratie en emigratie.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP) over: Het inroosteren van de zondag bij wegonderhoud.

Het is onontkoombaar om soms ook op zondag onderhoudswerkzaamheden aan het Nederlandse hoofdwegennet uit te voeren. Als dat niet zou plaatsvinden zouden er in grote delen van met name de Randstad zeer lange files ontstaan op de andere dagen van de week. Overigens wil ik daarbij opmerken dat bij het inroosteren zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met medewerkers van de Rijkswaterstaat, die principiële bezwaren hebben om te werken op zondag.

Vraag van het lid Heerma (CDA): Hoe kijkt de regering aan tegen de Noorse ervaringen met betrekking tot verplichte bemiddeling in echtscheidingszaken met kinderen tot 16 jaar?

Op 2 oktober a.s. wordt aan de Staatssecretaris van Justitie het rapport aangeboden van de Commissie herziening scheidingsprocedure, een commissie die staat onder leiding van Prof. Mr. J. De Ruiter. De Commissie heeft als taakopdracht mogelijke vereenvoudigingen van de scheidingsprocedure voor te stellen, in het licht van de mogelijkheden die scheidings- en omgangsbemiddeling bieden. In het rapport wordt zeer ook ingegaan op de voor- en nadelen van verplichte bemiddeling. We wachten eerste deze rapportage af en zullen deze betrekken bij het bepalen van een standpunt.

Vraag van het lid Schutte (GPV): inzake herziening grondwetsbepalingen inzake de krijgsmacht.

Sinds 19 juni jl. is bij de Raad van State van het Koninkrijk aanhangig een voorstel van rijkswet, houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging.

De regering heeft nog geen advies van de Raad van State van het Koninkrijk ontvangen.

Naar boven