Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat de Bouwbegeleidingscommissie tot haar voorzitter heeft gekozen het lid Hofstra.

Ik deel aan de Kamer mede, dat de vaste commissie voor Economische Zaken tot haar ondervoorzitter heeft gekozen het lid Voûte-Droste.

Op verzoek van de VVD-fractie benoem ik in:

  • - de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat het lid Hofstra tot plv. lid in plaats van het lid Korthals.

Op verzoek van de CDA-fractie benoem ik in:

  • - de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken het lid Hillen tot lid in de bestaande vacature;

  • - de algemene commissie voor Europese Zaken het lid Soutendijk-van Appeldoorn tot lid in de bestaande vacature;

  • - de vaste commissie voor Financiën het lid Heeringa tot plv. lid in plaats van het lid Van der Linden;

  • - de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het lid Visser-van Doorn tot plv. lid in de bestaande vacature en het lid Heeringa tot plv. lid in plaats van het lid Ten Hoopen;

  • - de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het lid Heeringa tot plv. lid in plaats van het lid Soutendijk-van Appeldoorn;

  • - de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat het lid Ten Hoopen tot lid in de bestaande vacature;

  • - de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het lid Heeringa tot plv. lid in plaats van het lid Bijleveld-Schouten;

  • - de Contactgroep Groot-Brittannië het lid Mateman tot lid in de bestaande vacature.

Het woord is aan mevrouw Sipkes.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Afgelopen vrijdag hebben wij van de minister van Defensie een brief ontvangen, met een onderzoeksrapport van de inspecteur-generaal van de krijgsmacht, over het gedrag van Nederlandse militairen in Angola. Wij hebben waardering voor de houding van de minister en ook voor de brief, die vrijwel onmiddellijk naar de Kamer is gekomen. Tegelijkertijd zijn wij geschrokken door het beeld dat daaruit overblijft.

In de eerste plaats is duidelijk geworden dat een deel van de Nederlandse militairen, enkele militairen, zich schuldig hebben gemaakt aan meer of minder ernstige vormen van laakbaar gedrag.

In de tweede plaats komt duidelijk naar voren dat de communicatie tussen de staf en de politieke leiding van Defensie niet goed functioneert.

In de derde plaats is de communicatie tussen Buitenlandse Zaken en Defensie niet optimaal.

In de vierde plaats zijn opleiding, rekrutering en structurering bij uitzendingen niet geheel volgens de regels verlopen.

Voorzitter! De combinatie van deze factoren maakt dat ik namens de fractie van GroenLinks graag verzoek om de brief deze week nog op de agenda te zetten, zodat wij hem kunnen bespreken met zowel de minister van Defensie als die van Buitenlandse Zaken, alsmede met de staatssecretaris van Defensie.

De heer Zijlstra (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De zaak is ernstig genoeg, maar de Partij van de Arbeid geeft de voorkeur aan een goed debat boven een spoeddebat. Bovendien heb ik begrepen dat de bewindslieden afwezig zijn.

De brief staat op de agenda voor de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie, donderdagmorgen. Het lijkt mij voor de hand te liggen dat wij daar nadere afspraken maken hoe wij met dit rapport omgaan.

Ik voeg er nog iets aan toe. Ik acht het van belang dat er nog een brief van Buitenlandse Zaken komt, waarin een toelichting wordt gegeven op de gang van zaken met betrekking tot de informatieverstrekking door de ambassadeur ter plekke aan het departement en op hetgeen daarna daarmee is gebeurd.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij mevrouw Sipkes. VoorzitterOok bij de CDA-fractie leeft op dit moment verontrusting. De berichten zijn hoogst zorgelijk, niet alleen wat de feiten zelf betreft, maar ook wat betreft de manier waarop erover is gecommuniceerd. Niettemin vind ook ik dat de behandeling zo degelijk en indringend mogelijk moet kunnen plaatsvinden. Afwerken op een snelle manier, politiek toegespitst, gaat wat ons betreft niet diep genoeg. Ik ben het niet eens met collega Zijlstra als hij een spoeddebat geen goed debat noemt. Een spoeddebat kan een heel goed debat zijn. Dat weet de heer Zijlstra ook wel. Los daarvan wil de CDA-fractie een goede, degelijke voorbereiding. Wat mij betreft kan dat de volgende week. Op welke manier wij de brief behandelen, kunnen wij in de commissie met elkaar bespreken.

Mevrouw De Koning (D66):

Voorzitter! Ook wij zijn geschokt door de feiten die naar buiten zijn gekomen. Omdat de minister koud is aangekomen op de Antillen, verdient het naar onze mening de voorkeur om de brief in de procedurevergadering van aanstaande donderdag te behandelen en dan zo snel mogelijk een debat te hebben.

Wij vinden niet dat de minister van Buitenlandse Zaken daarbij zou moeten zijn. Uit de stukken en de rapportage zelf blijkt heel duidelijk dat vanuit Buitenlandse Zaken wel degelijk naar Defensie is gecommuniceerd.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! De uitkomsten van het onderzoeksrapport zijn ook voor de VVD-fractie aanleiding voor een debat. Ik volg wat dat betreft de lijn van collega Zijlstra. Wij kunnen er aanstaande donderdag in de procedurevergadering in alle rust verder over spreken.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben in ieder geval blij dat alle fracties vinden dat er een debat moet plaatsvinden. Het was mij niet bekend dat er enige afspraak was over een procedurevergadering. Ik heb dat niet gezien en ik ben bij met mijn post. Ik denk dat die gekomen is nadat ik het verzoek had gedaan dit punt op de plenaire agenda te zetten.

Vervolgens is er het inhoudelijke argument. Ik wil collega Hillen nazeggen dat een spoeddebat, het op een spoedige termijn voeren van een debat, geenszins een goed debat in de weg staat, zeker als we kijken naar de omvang van het rapport. Want, neem me niet kwalijk, we hebben het niet over een heel dik rapport, maar we hebben het over – ik zeg het even uit mijn hoofd – een pagina of 35 à 40, waar dan nog de bijlagen bij komen. Wat dat betreft denk ik dat een nog deze week te houden debat een goed en ook zorgvuldig voorbereid debat kan zijn.

Voorzitter! Wat betreft het argument dat de minister van Defensie op dit moment niet in het land is maar op de Nederlandse Antillen, merk ik op dat ik niet vraag om een debat vanmiddag. Als ik goed ben geïnformeerd, is het iets van acht à negen uur vliegen vanuit de Antillen naar Nederland. Ik vind dat derhalve geen argument. Sterker nog, als we het deze week niet doen, wil dat zeggen dat wij het vervolgens volgende week ook niet doen in verband met de algemene beschouwingen, waardoor het een week later wordt.

Ik wil dan toch op het volgende wijzen, collega's. Wij kregen deze berichten afgelopen vrijdag ongevraagd van de minister en daar heb ik waardering voor. Maar als er vervolgens, nadat wij een rapport met dergelijke mededelingen hebben ontvangen, geen debat is en de onduidelijkheden erover niet uit de wereld geholpen kunnen worden, dan kunt u zich misschien voorstellen wat dat betekent voor de beeldvorming van de krijgsmacht. Het betrof immers niet alle militairen die uitgezonden waren, maar slechts een deel. Wat dat betreft zou het mijns inziens de voorkeur verdienen, in het belang van alles, om deze week – dat handhaaf ik – hierover nog een debat te hebben en dan met de minister van Buitenlandse Zaken erbij, zo wil ik de fractie van D66 nog voorhouden.

De heer Zijlstra (PvdA):

Voorzitter! Ik zie niet in wat er mis mee is als dat debat de volgende week zou kunnen plaatsvinden. Dan kunnen wij het op een behoorlijke manier doen, zonder dat de minister daar nu direct voor van de Antillen hoeft te komen. Echt, ik vind het overdreven om het op die manier te doen. Ik voel er dan ook niets voor.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Ik heb goed geluisterd naar de argumenten van mevrouw Sipkes. Niettemin denk ik dat voor een echt grondige gedachtewisseling wat meer tijd geboden is om de zaken door te nemen. Ik zou dus toch wat meer uitstel willen, maar dan wel – dat onderstreep ik ook – met de minister van Buitenlandse Zaken erbij.

Mevrouw De Koning (D66):

Voorzitter! We hebben het over een spoeddebat naar aanleiding van een rapportage over iets dat in 1994 gebeurd is. Ik denk dat het helemaal niet zo ontzettend veel kwaad kan. Natuurlijk, als de minister hier geweest zou zijn..., maar dat is hij nu niet. En ja, over vliegtijden heeft mevrouw Sipkes heel precieze ideeën; dat begrijp ik wel. Wij zijn er ook voorstander van om het goed voor te bereiden en het te doen wanneer het kan.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ik blijf bij het standpunt dat er voor urgentie geen enkele noodzaak is. Het gaat inderdaad om iets dat zich drie jaar geleden heeft afgespeeld en we kunnen ook een goed debat over twee of drie weken houden.

De voorzitter:

Ik stel voor, gezien ook de geluiden uit de Kamer, dat de vaste commissie deze week in een procedurevergadering het dossier herneemt om dan een goede beslissing te nemen over een degelijke behandeling van een ernstig vraagstuk. Zullen wij dat zo doen?

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Gabor.

De heer Gabor (CDA):

Via de media, mijnheer de voorzitter, wordt ons duidelijk dat de Rotterdamse korpschef, de heer Brinkman, ingestemd heeft met de verlenging van zijn buitengewoon verlof. Ook vernemen wij via de media dat in een interne notitie van Binnenlandse Zaken staat dat de positie van de minister zwak is met betrekking tot de schaderegeling. Ook dreigt een nieuw kort geding, als voor morgen het gesprek tussen de heer Brinkman en de minister niet wordt opgestart.

Voorzitter! De CDA-fractie acht deze gang van zaken een volstrekt onmogelijke: via de media op de hoogte te worden gehouden hoe stap voor stap die zaak zich ontwikkelt. Het is de taak van de minister om ons daarover te informeren; vandaar dat ik namens de fractie het verzoek heb dat de minister 1. ons telkens terstond schriftelijk informeert, als een nieuwe ontwikkeling zich voordoet, en 2. de Kamer ruim vóór het overleg van 2 oktober – dat wil zeggen: ten minste een week vóór dat overleg – ook schriftelijk informeert over de wijze van afdoening van de uitspraak van de president van de rechtbank in Den Haag.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Om telkens als er wat gebeurt een brief te krijgen, lijkt mij wat overdreven. Dan kan de minister wel blijven schrijven. Laten we dat beperken tot wanneer het echt relevant is. Het gaat om relevante informatie aan de Kamer en dan kan ik mij heel wat voorstellen bij het verzoek van collega Gabor.

De heer Gabor (CDA):

Ik neem toch aan dat het verlengen van buitengewoon verlof een heel belangrijke stap in dezen is geweest en dat wij daarover geïnformeerd behoren te worden. Het verandert de gehele situatie in Rotterdam.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! De minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zou deze week op Curaçao node zijn gemist als hij hier had moeten komen, nu hij daar spreekt over de invulling van een bedrag van 25 mln., dat hij, volgens de media, samen met zijn collega Zalm aan de Antilliaanse regering zou hebben toegezegd. Hoewel het alleszins begrijpelijk is dat de Nederlands-Antilliaanse regering in de huidige economische omstandigheden behoefte heeft aan een dergelijk bedrag, viel het mij op dat het volgens de minister ging om een bedrag dat boven de begroting zou worden uitgekeerd. In verband daarmee vraag ik beide ministers om op korte termijn een brief te schrijven om uit te leggen hoe zij de financiering van dit bedrag hadden gedacht.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven