Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Van Ardenne-van der Hoeven aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, over de donatie van Bhutan aan Zeeland in het kader van duurzameontwikkelingsverdragen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! In juni 1995 is in de Tweede Kamer en vervolgens in mei 1996 in de Eerste Kamer met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van VROM heftig gedebatteerd over de duurzameontwikkelingsverdragen met Bhutan, Benin en Costa Rica, die tot de allerarmste landen ter wereld behoren. De CDA-fractie in de Tweede Kamer vond de verdragen, gebaseerd op wederkerigheid, op gelijkwaardigheid en op participatie met deze landen, weinig realistisch. Onze Eerste-Kamerfractie heeft pas na een zevental toezeggingen van de minister ingestemd met ratificatie. De minister benadrukte tijdens de discussie dat het vooral om een spannend experiment gaat.

Voorzitter! Uit wat vorige week als uitvloeisel van die verdragen met Bhutan gebeurde, blijkt dat het vooral ook om verrassingen gaat. De minister van landbouw van Bhutan overhandigde aan de commissaris van de koningin van Zeeland een cheque van 100.000 dollar voor de duurzame productie van baktarwe voor Zeeuws vlegelbrood. Deze gift van de regering van Bhutan heeft onze fractie verbaasd. Het gaat allereerst om het rondpompen van geld: Nederlands geld dat Bhutan in Nederland aan een duurzaamontwikkelingsproject mag besteden. Ten tweede gaat het om een bedrag van 100.000 dollar uit het ontwikkelingsbudget. Ten derde vinden wij het vreemd dat hierdoor dit bedrag vooralsnog niet ten goede komt aan de Bhutanese boeren. Ik heb daarom de volgende vragen aan de minister.

  • - Hoe wordt deze 100.000 dollar exact besteed?

  • - Hoelang loopt het project?

  • - Waarom is deze gekunstelde constructie bedacht om noodzakelijk Nederlands onderzoek naar nieuwe tarwerassen te financieren?

  • - Uit welke lijst projecten is dit project gekozen?

  • - Wie konden inschrijven?

  • - Waren er ook Bhutanese projecten bij?

  • - Uit welke begrotingspost van Ontwikkelingssamenwerking komt dit bedrag?

  • - Hoe ziet de minister deze gift in relatie tot de Nederlandse ontwikkelingsinspanning in Bhutan, mede gelet op de uitspraak van de Bhutanese minister vorige week, toen hij zei dat hij deze gift ook in Bhutan had kunnen besteden?

  • - Hoe is de besluitvorming in Bhutan en in Nederland tot stand gekomen?

  • - Welke delen van de Bhutanese bevolking zijn hierbij betrokken?

  • - Is, ten slotte, deze gift eenmalig of structureel – kortom, is het de bedoeling dat wij jaarlijks dit type giften gaan ontvangen?

Minister Pronk:

Mijnheer de voorzitter! In antwoord op de verschillende vragen van mevrouw Van Ardenne graag het volgende.

De Kamer heeft, nadat wij het drietal verdragen met Bhutan, Benin en Costa Rica hebben besproken, in de Tweede en in de Eerste Kamer, en nadat deze zijn geratificeerd, in juli van dit jaar van mij een brief gekregen. Daarin is de overeenkomst tussen de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de stichting Eco-Corporation, aan wie de uitvoering van de verdragen in belangrijke mate is overgedragen, aan de Kamer meegedeeld.

In die overeenkomst – die de Kamer dus bekend is – wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten activiteiten, zoals projecten die in de verdragsstaten worden uitgevoerd en type-3-activiteiten, de zogenaamden wederkerige projecten, dat wil zeggen in Nederland en de verdragsstaat. De desbetreffende activiteiten hebben te maken met duurzame ontwikkeling, dat wil zeggen gekoppeld aan de handhaving van biodiversiteit en zij worden gekozen door de verdragspartner samen met de stichting Eco-Corporation. De Nederlandse regering heeft daar per project geen invloed op; het bedrag daarvoor is aan de stichting Eco-Corporation ter beschikking gesteld en de meeste activiteiten in het kader van de duurzame ontwikkeling – zo is de Kamer destijds duidelijk gemaakt – worden gefinancierd uit de milieubiodiversiteit en de "bossen"-artikelen op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking.

De stichting Eco-Corporation heeft dit samen met de Bhutanese verdragspartners – dus niet de Bhutanese regering sec maar de Bhutanese regering samen met de vertegenwoordigers van de in Bhutan aanwezige civil society, bestaande uit vrouwenorganisaties, milieuorganisaties en NGO's aldaar – onder meer als activiteit geïdentificeerd. Het is een activiteit die men kennelijk uit een aantal andere activiteiten heeft gekozen. Daarover spreekt men gezamenlijk en vraagt men niet het oordeel van de Nederlandse regering.

Voorzitter! In de desbetreffende overeenkomst – die de Kamer kent – is één uitzondering gemaakt met betrekking tot het doen van een beroep op de Nederlandse regering om een oordeel uit te spreken en dat is het bekende "twijfel"-artikel. Dat heeft te maken met samenwerking met particuliere organisaties en het betreft activiteiten die specifieke gevolgen zouden kunnen hebben voor de Nederlandse buitenlandpolitiek. Daar valt deze activiteit niet onder en daarom heeft de stichting Eco-Corporation geen beroep gedaan op de desbetreffende "twijfel"-paragraaf en gemeend dat deze activiteit als een wederkerig project samen met de Bhutanese partner kon worden beslist.

De activiteit komt Bhutan ten dienste via het gehele, gezamenlijke proces van besluitvorming over biodiversiteit en duurzame ontwikkeling. Deze specifieke activiteit, zo is mij meegedeeld door de stichting Eco-Corporation, zal leiden tot landbouwkundig onderzoek gericht op de verbetering van de biodiversiteit. Daarbij zullen meerdere instellingen in Nederland die zich daarmee bezighouden, betrokken worden. De uitvoering van dergelijk onderzoek zal ook in overleg gebeuren, zoals dat ook zal gebeuren met de Bhutanese counterparts over activiteiten die in Bhutan plaatsvinden. Dit is op zichzelf geen eenmalige activiteit. Zij past bij de type-3-activiteiten, waarover ik zowel met deze als met de Kamer aan de overzijde van het Binnenhof overleg heb gepleegd. Daarbij is gesproken over de grenzen die aan het begrip "wederkerigheid" zouden moeten worden gesteld. Ik ben van mening dat, gegeven de wijze waarop deze activiteit tot stand is gekomen – de uiteindelijke keus is met name gedaan door de Bhutanese verdragspartners –, zij past bij het begrip "wederkerigheid" en daarom niet in strijd is met de afspraken die tot op heden met de stichting Eco-Corporation zijn gemaakt. Ik zou mij kunnen voorstellen dat op basis van de met het, zoals de geachte afgevaardigde mevrouw Van Ardenne dat zei, spannende experiment opgedane ervaringen nader overleg wordt geëntameerd met de stichting Eco-Corporation om te spreken over de wijze waarop op basis van verder uit te werken criteria in het vervolg invulling wordt gegeven aan de uitgaven uit hoofde van de type-3-activiteiten.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoorden en met name voor zijn toezegging om later nog eens terug te komen op eventuele criteria met betrekking tot de categorie-3-projecten. Tegelijk valt op de afstandelijke benadering die de minister kiest als het gaat om het werk van de stichting Eco-Corporation. Uiteindelijk behoudt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking toch de eindverantwoor delijkheid, zeker als het gaat om de besteding van zijn budget. De stichting Eco-Corporation kan op zichzelf wel zelfstandig afwegingen maken. De minister wijst erop dat ook in het kader van participatie NGO's in Bhutan betrokken zijn bij de besluitvorming. Voorzitter! Ik waag dit te betwijfelen. De minister weet ook dat in Bhutan geen NGO's bestaan. Daar is geen vrouwenorganisatie. Daar is geen boerenbond en daar is geen vakbond. Daar zijn geen partners om dergelijke beslissingen mede af te wegen.

Voorzitter! Mijn vervolgvragen concentreren zich op de relatie tussen deze verdragen en de principes van wederkerigheid, participatie en gelijkwaardigheid. Wat komt daar van terecht als wij dit type projecten in Nederland gaan voortzetten en hoe verhoudt zich dit tot het ontwikkelingsbudget en de ontwikkelingsinspanningen die Nederland in Bhutan doet?

Voorzitter! Het schijnt de bedoeling te zijn dat Bhutan uiteindelijk de vrije besteding krijgt van het totale ontwikkelingsbudget. Kan de minister dit bevestigen? Zo ja, moeten dan voor die besteding geen criteria worden opgesteld?

Ten slotte: ik dacht dat de minister de Eerste Kamer had toegezegd dat in Nederland een plafond voor de uitgaven zou worden gesteld. Dat plafondbedrag zou ƒ 500.000 per jaar zijn. Valt de gift die nu is uitgedeeld onder dit bedrag of is die 100.000 dollar een extra bedrag dat onder het ontwikkelingsbudget valt en dat niet, zoals wij dat hadden bedoeld, eventueel van de landbouwbegroting of een onderzoeksbudget gaat?

Minister Pronk:

Voorzitter! De indruk moet niet bestaan dat ik, zoals de geachte afgevaardigde heeft gezegd, een afstandelijke houding ten opzichte van de desbetreffende activiteit aanneem. De activiteit in het kader van de duurzame ontwikkeling acht ik uitermate belangrijk. Ik heb daarvan in de Kamerdebatten hierover blijk gegeven. Ik ben echter van mening dat het wezenskenmerk van duurzame ontwikkeling mede wordt bepaald door het geven van verantwoordelijkheid aan de degenen die bij duurzame ontwikkeling zijn betrokken. Dat betekent dat het uitermate belangrijk is dat specifieke individuele activiteiten, zoals projecten, niet weer door de bureaucratie namens de minister of, zoals in het kader van ontwikkelingsuitgaven ook vaak het geval is, door de minister persoonlijk worden beslist. Je moet niet project voor project bekijken, maar verantwoordelijkheid geven aan de gezamenlijke partners. Uiteraard draag ik verantwoordelijkheid voor de uitkomst van het proces van besluitvorming tussen de gezamenlijke partners. Ik heb mijn verantwoordelijkheid zo-even genomen door in antwoord op de vragen in eerste termijn aan de geachte afgevaardigde te zeggen dat naar mijn mening de desbetreffende activiteit die was beslist door de gezamenlijke partners, niet in strijd was met de gemaakte afspraken. Ik heb daaraan toegevoegd dat het iets anders is of die afspraken wellicht iets verder zouden kunnen worden toegespitst op basis van de ervaringen met het spannende experiment dat nog maar kortgeleden is gestart.

Voorzitter! Er zijn nog twee andere vragen gesteld. Het is niet de bedoeling dat het in welk land dan ook mogelijk wordt om het ter beschikking gestelde ontwikkelingsbudget vrij te besteden. Het is wel de bedoeling dat de besluitvorming over individuele activiteiten in het kader van de hulpverlening aan de partners in het duurzameontwikkelingsverdrag, Benin, Costa Rica en Bhutan, te zijner tijd zoveel mogelijk gedelegeerd wordt naar het proces, waarin Eco-Corporation een belangrijke rol speelt. Ik heb de Kamer echter al gezegd dat dit, wat mij betreft, niet voor het jaar 2000 zal gebeuren. Het is nu dus niet het geval. Uiteindelijk zal in overleg met de Kamer tot de definitieve delegatie gekomen worden. De besluitvorming over normale ontwikkelingsprojecten in het kader van de reguliere hulpverlening aan bijvoorbeeld Costa Rica verschilt op dit moment nauwelijks van de wijze waarop over afzonderlijke activiteiten in andere ontwikkelingslanden wordt beslist.

Ik kom dan op de derde vraag. Het bedrag van ƒ 500.000 is het plafond voor activiteiten die plaatsvinden in het kader van de voorziening voor bewustwording, uitwisseling en informatieverschaffing. Dit stond ook in de brief die ik indertijd aan de Eerste Kamer heb gestuurd. Deze activiteit is expliciet niet een activiteit in dat kader en die mag de stichting Eco-Corporation dan ook niet uitvoeren. Dat is voor NCDO. Dit is een activiteit in het kader van de wederkerige directe duurzameontwikkelingsactiviteiten op zichzelf. Het is een onderzoeksactiviteit gericht op verdergaande verbetering van biodiversiteit en valt daar dus buiten. Overigens is het wenselijk om ook de type-3-activiteiten aan een bepaald plafond te onderwerpen.

De heer Hessing (VVD):

Voorzitter! Het viel mij op dat de minister in eerste termijn zeer voorzichtig en omzichtig antwoordde op de vragen van mevrouw Van Ardenne. Eigenlijk vermeed hij het om een oordeel uit te spreken over deze activiteit. Gelet op de intensiteit waarmee wij destijds gedebatteerd hebben over het begrip "wederkerigheid", wil ik de minister vragen of dit naar zijn mening nu een goed voorbeeld is van wat hij destijds bedoelde met wederkerigheid of dat hij bij dit soort activiteiten ook een beetje de wenkbrauwen ophaalt.

Het bedrag van 100.000 dollar is voor Bhutan een grote aderlating. Gelet op de lage lonen, is dat bijna 1000 manjaren werk. En dat wordt onttrokken aan het ontwikkelingsproces in Bhutan. De vraag is of dit nu verantwoord is. Of is de minister van mening dat dit soort middelen veel beter in Bhutan besteed kunnen worden? Ergo, heeft hij het gevoel dat dit soort strapatsen bijdragen aan het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in Nederland?

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik ga altijd zeer omzichtig om met vragen van de zijde van de oppositie, zeker indien gesteld door de geachte afgevaardigde mevrouw Van Ardenne. Ik heb echter wel een oordeel gegeven, al was dat ook omzichtig. De geachte afgevaardigde de heer Hessing heeft heel goed geluisterd. Ik heb gezegd: ik acht de desbetreffende activiteit niet in strijd met de gemaakte afspraken. De heer Hessing zou waarschijnlijk zeggen: dit betekent impliciet dat u een wenkbrauw hebt opgetrokken. Dat heb ik inderdaad gedaan. Ik heb dat ook expliciet gemaakt door ongevraagd aan de Kamer mee te delen dat het mij wenselijk leek om op basis van dat spannende experiment nog eens nader over de criteria te overleggen om te voorkomen dat een verkeerde indruk wordt gewekt. Ik heb niet de indruk dat degenen die hierbij zijn betrokken en die echt weten waar het om gaat – ik wijs wat dat betreft op de uitlatingen van de commissaris van de koningin in Zeeland – hiermee het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking geschaad achten. Integendeel, zij achten zich er weer sterker bij betrokken. Er zijn echter ook derden. Die derden zouden een verkeerde indruk kunnen krijgen. Daarom acht ik het wenselijk om een en ander sterk te plafonneren en aan bepaalde criteria te onderwerpen.

De partners in Bhutan – dat is dus niet alleen de regering – zijn het met deze vorm van het inhoud geven aan wederkerigheid van ganser harte eens. Zodra ik bij Bhutan echter de wenkbrauwen gefronst zie – wellicht gebeurt dat wanneer ik mijn eerstvolgende bezoek aan Bhutan afleg – dan is dat voor mij een extra reden om dit spannende experiment om te buigen. Op dit moment heb ik daar vanuit die invalshoek geen opmerkingen over gehoord; integendeel eigenlijk.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Ik constateer, kijkend naar de afgesloten verdragen, dat het vooral de bedoeling is dat landen elkaar een spiegel voorhouden, maar soms is een spiegelbeeld niet altijd even aangenaam. In dat kader heb ik twee vragen en een opmerking.

Eerst een vraag aan de fractie van het CDA, want uiteindelijk heeft de CDA-fractie in de Eerste Kamer ook ingestemd, zij het met wat op- en aanmerkingen, met de ratificatie van dit verdrag. Daaronder valt echter ook een resolutie, waarin is afgesproken dat het bedrag van 100.000 dollar door de desbetreffende landen zou kunnen worden besteed. Ik heb niet begrepen dat daarop een amendement is ingediend. Mijn vraag is of het om de inhoud van het project gaat – daar kun je vraagtekens bij plaatsen – of om het feit dat een ander land, met Nederlands geld, geld in ons land besteedt in het kader van de wederkerigheid.

Mijn vraag aan de minister luidt of er bij de andere donoren net zo'n discussie gaande is over het begrip "wederkerigheid" als bij ons.

Ten slotte constateer ik dat er hoop is, want ik heb begrepen dat ook de VVD zich zorgen maakt over de hoogte en de besteding van het ontwikkelingsgeld in Bhutan. Dat lijkt mij heel goed.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Mevrouw Dijksma weet drommels goed dat wij hebben geaarzeld over en hebben geworsteld met het begrip "wederkerigheid" in het verdrag. Dat is ook gebeurd in onze fractie in de Eerste Kamer. Niet eerder dan nadat de minister op zeven punten toezeggingen had gedaan, is onze fractie in de Eerste Kamer akkoord gegaan met de ratificatie. De resolutie van Bhutan lag er toen al. Daarin staat dat er een bedrag mag worden besteed. Dat bedrag zou in 1996 worden besteed. Wij zijn ervan uitgegaan dat op zijn minst een gedeelte van dat bedrag in het kader van die wederkerigheid ten goede zou komen aan Bhutan. Dat blijkt nu niet het geval te zijn. Wat dat betreft denken wij dat wij de verkeerde weg opgaan. Dat is onze aarzeling bij en verbazing over wat er vorige week is gebeurd in het kader van het project. Ook de minister zegt daar nu over dat het de vraag is of er op deze tour moet worden doorgegaan. Ik vraag mij eigenlijk af of mevrouw Dijksma zelf geen aarzelingen heeft bij de toekenning van dit grote bedrag, in verhouding tot datgene wat in Bhutan zo dringend nodig is.

Minister Pronk:

Voorzitter! Mevrouw Dijksma heeft mij één vraag gesteld. Die ging over de houding van andere donoren ten opzichte van de wederkerigheid. Wij hopen dat wij nog dit kalenderjaar een bijeenkomst kunnen organiseren met die potentiële andere donoren om spijkers met koppen te slaan met betrekking tot de door mij zo gewenste uitbreiding van het aantal participanten in het verdrag. De participanten die uitgenodigd zijn voor die bijeenkomst zijn Zwitserland, Oostenrijk, Denemarken en Finland als mogelijke andere donoren in dit kader.

Voorzitter! Mag ik van de gelegenheid gebruikmaken om een misverstand weg te nemen dat zou kunnen rijzen uit de discussie die zo-even plaatsvond? De Nederlandse hulpverlening aan Bhutan betreft dit jaar ongeveer 5 mln., aan Benin ook 5 mln. en aan Costa Rica ongeveer 15 mln. Dit moet worden geplaatst tegenover die 100.000 dollar die inderdaad, zoals de Kamer goed heeft begrepen, uit andere Nederlandse begrotingsposten van de totale duurzameontwikkelingsbegroting via Bhutan wordt geleid in de richting van gezamenlijke activiteiten.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Dat de minister over de criteria voor dit soort projecten en de precieze invulling van de duurzameontwikkelingsverdragen wil spreken, geeft aan dat hij, net als wij, vraagtekens zet bij dit soort projecten. Laat ik klip en klaar stellen dat de CDA-fractie niet vindt dat dit gefinancierd hoort te worden uit geld bestemd voor internationale samenwerking of ontwikkelingssamenwerking. Ik verbaas mij ook over de opmerkingen van mevrouw Dijksma. Misschien ziet zij dit als ownership. Wij kunnen daar wellicht bij de behandeling van de begroting nog een discussie over voeren.

Voorzitter! Ik wil de minister vragen of hij ons, gelet op de financiële consequenties en de onduidelijkheid, wil informeren over de precieze financiële consequenties en de financiering van de duurzameontwikkelingsverdragen. Voorts wil ik hem vragen of hij ons wil informeren over de exacte inhoud van het medefinancieringsprogramma van Eco-Corporation.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik had willen wachten totdat er van de kant van de Kamer een reactie zou komen op de brief waarin ik de samenwerkingsovereenkomst met Eco-Corporation expliciet aan de Kamer had toegestuurd. Dat is nog maar heel kort geleden, vlak voor het reces, ik dacht medio juni. We zijn nu kort na het reces. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij gezamenlijk, eventueel met de vaste commissie, op basis van deze brief een groot aantal vragen van de kant van de Kamer aan de orde stellen, eventueel ter voorbereiding van de begrotingsbehandeling in zijn totaliteit.

Ik ben, vooruitlopend daarop, graag bereid om twee specifieke vragen die mij nu zijn gesteld en die betrekking hebben op de financiële kant van de zaak, schriftelijk te beantwoorden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik vind het van belang dat helder blijft wat nu precies de betekenis is van dit project. Het gaat hier naar mijn idee juist om een project dat een voorbeeld is van een doorbreking van de eenzijdige relatie die wij vaak hebben met ontwikkelingslanden. Dit is een voorbeeld dat niet Nederland haar kennis en capaciteit inzet ten behoeve van een ander land. In dit geval heeft Bhutan kennis en deskundigheid die in Nederland verloren is gegaan, namelijk kennis ten aanzien van biodiversiteit. Zal niet uiteindelijk de betekenis van dit project zijn dat Bhutan door die kennis hier in te zetten, ook breder en verder kan gaan met de ontwikkeling van die kennis en er uiteindelijk zelf voordeel mee kan doen?

Minister Pronk:

Voorzitter! Bij de duurzame ontwikkeling betreft het een verdrag dat probeert twee landen gezamenlijk te laten beslissen over de wederzijdse betrokkenheid van hun ontwikkelingsproces. Wij praten voortdurend over biodiversiteit in Bhutan. In het kader van de duurzameontwikkelingsverdragen wordt Bhutan bijvoorbeeld ook in de gelegenheid gesteld om te spreken over biodiversiteit of afnemende biodiversiteit in het partnerland Nederland. We hebben afgesproken met de Kamer dat dat niet meer zou gebeuren op een confronterende manier, maar op een manier waarbij de wederzijdse betrokkenheid bij een verbetering van de biodiversiteit zowel in Bhutan als in Nederland gestalte kan krijgen. Nou is het grote probleem dat Bhutan een heel arm land is en het wil een en ander toch graag op een niet confronterende manier inhoud geven, bijvoorbeeld door het ondersteunen van goede activiteiten in Nederland gericht op een verbetering van de biodiversiteit. Ik noem bijvoorbeeld het project van de Zeeuwse boeren rond de "Zeeuwse vlegel". In feite stellen wij Bhutan dus materieel in de gelegenheid om dat samen met onze mensen te doen. Dat is het kenmerk van deze activiteit. Dat is op zichzelf goed. Of het daarbij om zo'n groot bedrag moet gaan dan wel of het specifiek om dit soort projecten moet gaan, is een tweede. Het is echter een wezenskenmerk van de duurzame ontwikkeling. Hun beslissing om iets dergelijks in de Nederlandse samenleving uit te zoeken – en niet op een confronterende manier, zoals vroeger bij Schiphol, negatief en kritiek uitoefenend, maar op een positieve manier – draagt ertoe bij dat wij ons eens achter de oren krabben en gezamenlijk denken over de verbetering van de biodiversiteit en de duurzame ontwikkeling in eigen land. Dat is het positieve effect van dit soort activiteiten, die ik op zichzelf graag overeind wil houden.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! De CDA-fractie heeft mij twee vragen gesteld.

De voorzitter:

Dat heeft de heer Verhagen in laatste instantie gedaan.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Mevrouw Van Ardenne heeft mij wel degelijk ook een vraag gesteld.

De voorzitter:

Dat weet ik wel, maar dat gebeurde in een eerdere ronde en daarop mag u eigenlijk niet antwoorden, maar vooruit. Wilt u het dan wel heel kort houden?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Altijd, voorzitter!

Over de wederkerigheid wil ik het volgende zeggen. De fractie van de Partij van de Arbeid zet daar ook vraagtekens bij. Wij hebben tijdens de behandeling van het wetsvoorstel een motie ingediend om met elkaar op dit terrein voort te kunnen discussiëren. Ik wil er wel dit over zeggen. Wij hebben een resolutie waarin wordt afgesproken dat 100.000 dollar wordt gegeven. Daar hebben wij geen bezwaar tegen aangetekend. Naar ik weet, was het ook niet een van de zeven bezwaren van de CDA-fractie. Als je een spiegel voorgehouden krijgt en het beeld bevalt je niet, dan kun je het daar volgens mij niet bij laten.

De voorzitter:

Ik wijs er even op dat de spreektijden voor de Kamer in het vragenuur zijn vastgesteld op twee minuten voor de eerste termijn en op één minuut voor de aanvullende vragen. Daar houden wij ons niet altijd aan en dan loopt het uit. Dat is niet de bedoeling.

Naar boven