Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte in verband met dure woonvoorzieningen voor gehandicapten (24076).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris zegt het zo mooi in de nota naar aanleiding van het verslag: het wetsvoorstel beoogt een lacune op te vullen die is ontstaan bij de invoering van de Wet voorzieningen gehandicapten. De Kamer moet vooral niet de indruk hebben, dat hij een beleidswijziging aan de orde wil hebben. Als lid van de oppositie denk je dan: als hij dat zo nadrukkelijk zegt, moet ik toch eens extra kritisch naar het wetsvoorstel kijken. Echter, ook dat extra kritische onderzoek heeft ons doen vaststellen, dat de staatssecretaris geen beleidswijziging voor ogen heeft. Overigens, bij de evaluatie van de Wet voorzieningen gehandicapten komen nog een heleboel vraagstukken betreffende dit probleem aan de orde.

Aan de orde is nu dus de vraag: hoe gaan wij om met de doorrekening in de huurprijs van de niet-gesubsidieerde kosten van woningaanpassingen van ƒ 45.000 of meer. De staatssecretaris zegt nadrukkelijk: door middel van de individuele huursubsidie kan de huurstijging die het gevolg is van het doorrekenen van de niet-gesubsidieerde kosten worden gematigd. Maar dan kan er toch nog wel een probleem ontstaan bij duurdere woningen, want dan doet zich het probleem voor, dat de extra huursubsidie door middel van de kwaliteitskorting wordt afgetopt. Nu is indertijd die kwaliteitskorting ingevoerd om de verhouding prijs/kwaliteit beter tot uitdrukking te brengen. De vraag doet zich dan voor of de werking van die kwaliteitskorting bij het voorstel dat nu voor ons ligt op zichzelf gerechtvaardigd is. De woonaanpassingen ten behoeve van gehandicapten kunnen toch niet echt als kwaliteitsverbeteringen worden opgevat. Op pagina 5 van de nota naar aanleiding van het verslag zegt de staatssecretaris expliciet: "Uitgangspunt is dat de niet gesubsidieerde aanpassingskosten de draagkracht van de betrokkene niet mogen aantasten." Vervolgens zegt de staatssecretaris in antwoord op vragen van, naar ik meen, de fractie van D66 dat als de resterende huur in specifieke gevallen toch te hoog zou zijn – wat is dan te hoog, vraag ik mij af – een beroep op de bijzondere bijstand kan worden gedaan. De CDA-fractie heeft dan de vraag of de oplossing toch niet gezocht moet worden binnen de systematiek van de kwaliteitskorting. Daarbij zou naar ons idee gedacht kunnen worden aan een mogelijke indexering van de kwaliteitskorting in de toekomst. Zou dat niet een betere oplossing zijn dan dit probleem door te schuiven naar de bijzondere bijstand? Wij willen hier graag een reactie van de staatssecretaris op horen, ook al beseffen wij – ik zeg dit nogmaals – dat dit wetsvoorstel bedoeld is om een lacune weg te nemen en dat de staatssecretaris niet echt een beleidswijziging voor ogen heeft op dit punt.

De heer Fermina (D66):

Voorzitter! Met dit wetsvoorstel wordt bereikt dat doorberekening van kosten van bouwkundige of woontechnische ingrepen ten behoeve van een gehandicapte kan plaatsvinden in de huurprijs, indien de kosten van de ingreep hoger zijn dan ƒ 45.000. Dat gebeurt dan op dezelfde wijze als dat gebeurt bij ingrepen die minder kosten of gelijk zijn aan dat bedrag. De WVG biedt immers uitsluitend mogelijkheden voor ingrepen in de woonvoorziening waarvan de totale kosten niet meer bedragen dan wel gelijk zijn aan ƒ 45.000. De huidige Huurprijzenwet voorziet niet in doorberekening van de kosten van ingrepen in de huurprijs, als die kosten hoger zijn dan ƒ 45.000. Vandaar dat wijziging van de Huurprijzenwet nodig en noodzakelijk is. Mijn fractie kan daarmee instemmen.

Ik vraag nog aandacht voor twee belangrijke punten. De bewindspersonen hebben naar aanleiding van onze vragen aangegeven dat op een verhoogde huur de Wet individuele huursubsidie van toepassing is, indien voor het overige wordt voldaan aan de in die wet gestelde eisen. Zij wezen erop dat, mocht na de toepassing van de Wet individuele huursubsidie de huur in specifieke gevallen nog hoog blijken voor de huurder, vervolgens een beroep kan worden gedaan op de bijzondere bijstand volgens de Algemene bijstandswet. De bewindspersonen hebben terecht gewezen op beide voorzieningen die de huurder tegemoet kunnen komen en kunnen helpen om de verhoogde huur te betalen. Ik wil er echter op attenderen dat op grond van ingrepen tot verbetering van de woonvoorziening voor de huurder – de vorige spreker van het CDA zei dit ook al – sprake zal zijn van externe kwaliteitskorting op de IHS, trapsgewijs oplopend naarmate er van meer woongenot sprake is. Gevolg zal zijn dat de huurder niet voldoende heeft aan IHS om de verhoogde huur te kunnen betalen. Naar mijn mening is het dus realistisch om te veronderstellen dat tengevolge van de oplopende kwaliteitskorting in relatie tot kwaliteitsverbetering van de woning een grotere groep mensen in de problemen komt bij de betaling van huur, omdat de IHS-bijdrage onvoldoende zal zijn om de huurstijging op te vangen. Dit betekent dat een grotere groep mensen een beroep zal moeten doen op de bijzondere bijstand. Op die pot zal daardoor meer beroep worden gedaan, tenzij de kwaliteitskorting drastisch gewijzigd wordt. Is er rekening gehouden met een groter beroep op de bijzondere bijstand? Graag hoor ik hier een reactie op van de bewindspersoon. Het CDA heeft hier een vraag over gesteld. Ik wil hier nader op ingaan.

Mijn fractie heeft kennis genomen van de toelichting van de bewindspersonen op de beoordelingstermijn van de aanvragen. De bewindspersonen hebben in de memorie van toelichting en later nog eens in de nota naar aanleiding van het verslag de duur van de behandelingsprocedure uitvoerig toegelicht. Zij hebben aangegeven dat met de advisering, beoordeling en subsidietoezegging ten minste 12 maanden zijn gemoeid. Ik heb uit de toelichting begrepen welke opeenvolgende stappen moeten worden gezet. Al met al wordt naar mijn mening een tamelijk lange termijn voor de beoordelingsprocedure gehanteerd. Het is een tijdrovende werkwijze waarbij twee instanties, namelijk gemeenten en Ziekenfondsraad, zijn betrokken. Daarbij moeten wij in aanmerking nemen dat in een aantal gevallen de procedure langer kan lopen dan 12 maanden. Wanneer de term "ten minste" gebruikt wordt, kan daaronder worden verstaan dat de beoordeling 12 maanden, 15 maanden of misschien wel 24 maanden kan duren. Er wordt immers geen maximum begrenzing aangegeven van de looptijd.

Ik ben van mening dat daardoor de betrokken eigenaar-verhuurder en ook de huurder lange tijd moeten wachten op de uitslag en bovendien lang in onzekerheid komen te verkeren over de uitkomst. Ik wil dat graag voorkomen. Bovendien meen ik dat met een kortere procedure hogere kosten kunnen worden voorkomen. Ik doel dan op de kosten die verbonden zijn aan een langer verblijf in een instelling gedurende de periode van afwachting van de beslissing en daarna nog eens de tijd die de aanpassing vergt. Dat is enorm; instellingen hebben ons in contacten duidelijk gemaakt hoe lang mensen in de instelling moeten blijven zitten, voordat de desbetreffende aanpassing geschiedt, en hoe duur dat kan zijn, namelijk ƒ 400 tot ƒ 800 per dag. Hoe langer het duurt, des te duurder het wordt. Daarom wil ik de bewindspersoon in overweging geven, te bevorderen dat de feitelijke beoordeling bekort wordt en bij voorkeur niet langer duurt dan 12 maanden. De procedure zou naar mijn mening bekort kunnen worden via een kortsluitroute, door bijvoorbeeld in een eerder stadium het dossier van de gemeente, eventueel in conceptfase, ter behandeling over te dragen aan de Ziekenfondsraad. Ik overweeg hierover eventueel in tweede termijn een motie in te dienen.

Ten slotte heb ik nog een vraag aan de bewindspersoon die ik wellicht eerder had moeten stellen. Is beroep of bezwaar mogelijk tegen een beslissing van het ziekenfonds? Ik heb uit een eerder gesprek begrepen dat dat niet helder was. Ik wil nu graag horen of er mogelijkheid tot beroep is.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De Partij van de Arbeid is voorstander van een beleid, waarbij gehandicapten en ouderen met een handicap zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Dit betekent dat, waar nodig, woningaanpassing op maat moet kunnen plaatsvinden. Hierbij is voor de Partij van de Arbeid essentieel dat de financiële situatie van de gehandicapte nooit een bottle-neck mag zijn voor het aanbrengen van de noodzakelijke voorzieningen. Als wij nu naar de gevolgen van dit wetsvoorstel kijken, blijkt dat wij het risico lopen dat dit wel het geval is. Dat kan en mag naar onze mening niet gebeuren.

Het lijkt een heel onschuldig wetsvoorstel: het herstellen van een systeemfout, geen beleidswijziging. De kosten van het aanbrengen van woonvoorzieningen, die voor 25% voor eigen rekening van de wooneigenaar komen, mogen door de woningbouwvereniging worden doorberekend in de huur. Voor de woonvoorzieningen die minder dan ƒ 25.000 bedragen kan dat nu al. Voor de duurdere woonvoorzieningen wordt dat met dit wetsvoorstel geregeld. Op zich lijkt het logisch, maar de fractie van de PvdA heeft hier toch een aantal problemen mee. Het eerste betreft de gevolgen voor de huren. Deze zijn zeer fors. Op ons verzoek zijn cijfers in de nota naar aanleiding van het verslag geleverd. Daaruit blijkt dat de huur minimaal ƒ 100 per maand stijgt. Dat is natuurlijk afhankelijk van inkomen en de hoogte van de huur. Naarmate de huur hoger wordt, is de compensatie door middel van huursubsidie relatief minder, omdat wij bij de individuele huursubsidie te maken hebben met de zogeheten kwaliteitskorting. Daar zit wat ons betreft het probleem.

Als mensen deze huurverhoging niet kunnen opbrengen, kunnen ze volgens de bewindslieden een beroep doen op de bijzondere bijstand. Dat is juist, maar de manier waarop het inkomen en de draagkracht worden berekend bij de bijzondere bijstand, dus ook de bijdrage vanuit de bijzondere bijstand, verschilt per gemeente. Met andere woorden, het is geen waterdichte oplossing. Bovendien vinden wij het ook geen juiste oplossing. Op welke wijze kunnen wij garanderen dat mensen voor wie bepaalde woonvoorzieningen onmisbaar zijn om zelfstandig te kunnen wonen, die kunnen krijgen zonder gebukt te moeten gaan onder te hoge financiële lasten? Dat is geen nieuw probleem. Al bij de behandeling van het beleid ten aanzien van voorzieningen voor gehandicapten in mei 1993 heeft de fractie van de PvdA dit naar voren gebracht. Bij eigenaar-bewoners speelt dit niet, omdat daar een maximering van de eigen bijdrage is ingebouwd. Voor de huurders geldt dat niet. Daarom hebben wij toen samen met het CDA, een motie op dit punt ingediend. Die motie is door de hele Kamer aanvaard. In deze motie werd de regering verzocht om te komen tot een zekere ontheffing van de toepassing van die kwaliteitskorting. Motivering hierbij was dat hier eigenlijk geen sprake is van een verbetering van het woongerief of een kwaliteitsverbetering; het zijn noodzakelijke voorzieningen voor mensen die zelfstandig willen blijven wonen, wat wij toch allemaal willen. Het zijn dus noodzakelijke voorzieningen en geen woongeriefsverbeteringen. Hoe kan het dat deze motie, die met algemene stemmen is aanvaard, nooit is uitgevoerd? Hoe is het mogelijk dat de Kamer hier nooit meer iets over heeft gehoord? In de motie werd met nadruk gevraagd om voor 1 oktober 1993 een voorstel te doen. Dat is nu bijna twee jaar geleden. Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat ik in tweede termijn niet zal schromen om weer een motie ter zake in te dienen. Ik wacht natuurlijk het antwoord van de staatssecretaris af, maar de kans dat ik hierop in tweede termijn terugkom, is zeer groot.

Samenhangend met dit punt vraag ik de staatssecretaris of de subsidie-aanvragers van goedkope en dure woonvoorzieningen adequaat voorgelicht worden over het recht op huursubsidie en de mogelijkheden die de bijzondere bijstand biedt, als men het binnen de grenzen van de regeling financieel niet kan opbrengen. Is het ook mogelijk, in de beschikking van dure voorzieningen op te nemen dat mensen daar een beroep op kunnen doen? De staatssecretaris weet ook dat uit onderzoek steeds weer blijkt dat mensen uit de laagste-inkomensgroepen dikwijls geen gebruik maken van deze mogelijkheid.

Voorzitter! De behandelingstermijn voor aanvragen van dure woonvoorzieningen beloopt op dit moment al minimaal anderhalf jaar. Via de normale weg van de WVG moet de aanvraag eerst worden ingediend bij de gemeente, waar de behandeling een jaar duurt. Als blijkt dat er inderdaad dure voorzieningen nodig zijn, wordt de aanvraag doorgesluisd naar de Ziekenfondsraad. Tellen wij hier de uitvoeringstermijn bij op, dan komen wij uit op twee à tweeënhalf jaar. Mijn fractie vindt dit te lang. De staatssecretaris heeft gelijk dat deze termijn korter is dan in het verleden, maar dat is geen argument om de zaak zo te laten. De behandelingstermijn moet worden teruggebracht tot één jaar. De heer Fermina heeft er zojuist op gewezen dat geprobeerd moet worden, de zaken zoveel mogelijk parallel te laten lopen. Voor mijn fractie geldt dat de behandelingstermijn teruggebracht moet worden en of dit nu linksom of rechtsom gebeurt, maakt ons niet zoveel uit. De huidige duur van de procedure is onacceptabel. Als betrokkenen uiteindelijk de beschikking krijgen, blijkt dat men vaak eigenlijk al weer een andere voorziening nodig heeft.

Voorzitter! Mijn fractie heeft problemen met de late uitbetaling van het gesubsidieerde deel van de kosten van de dure voorzieningen. Ik heb het dus over de 75%. Dit betreft voornamelijk eigenaar-bewoners. De uitbetaling vindt voor 75% plaats in het derde jaar na gereedmelding en in het vierde jaar voor 25% na gereedmelding. Dit leidt ertoe dat betrokkenen deze bedragen twee à drie jaar moeten voorfinancieren. Dat kan problemen geven. Eind vorig jaar, om precies te zijn op 8 december 1994, heeft mijn collega Rob Oudkerk hierover schriftelijke vragen gesteld. Het antwoord van het kabinet was dat de uitbetaling al sneller verliep dan in het verleden – dat is mooi maar op zichzelf onvoldoende – en dat de kwestie is voorgelegd aan de Ziekenfondsraad. Inmiddels heeft de raad daarover iets gemeld in zijn concept-evaluatie. Er lijkt uit te komen dat het probleem niet ontzettend groot is. Men heeft er wel telefoontjes over gehad, maar verder weet men het ook niet precies. Het komt ook niet zo heel vaak voor. Desondanks ziet de Ziekenfondsraad de late uitbetaling wel als een probleem en wil er wat aan doen. De raad wil met de betrokken departementen in overleg treden teneinde een versnelling te realiseren. Voorzitter! Dit lijkt mij goed. Wil de staatssecretaris zijn collega's oproepen om hieraan mee te werken, zodat op korte termijn een oplossing gevonden kan worden? Het is van belang dat de uitbetaling sneller plaatsvindt, want het gaat om vrij forse bedragen. Minimaal is er zo'n ƒ 30.000 mee gemoeid en dit kan oplopen tot ƒ 60.000 of meer.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie kan op zich instemmen met de wijziging van de wet zoals deze voorligt. Deze wijziging betekent dat ook voor "dure" voorzieningen de mogelijkheid bestaat om 75% subsidie te krijgen en 25% te laten doorwerken in de huurverhoging, waar het gaat om bewoners-huurders.

Voorzitter! Aansluitend op wat door voorgaande sprekers al naar voren is gebracht, willen wij ook graag nog enkele vragen stellen respectievelijk opmerkingen maken.

Ik hoop dat we bij deze wijziging niet alleen over de ziekenfondsregeling praten, maar ook over de AWBZ en de Wet voorzieningen gehandicapten, en dat alle wettelijke regelingen waar deze kwestie een rol speelt – en dat kunnen er meerdere zijn – onder deze regeling vallen. Ik zou graag willen benadrukken wat collega Van der Burg zoëven zei, namelijk dat het laat uitbetalen van de subsidie in geval van eigenaar-bewoners natuurlijk "van de gekke" is en dat het misschien mogelijk is, juist omgekeerd een voorschot te geven. Ik denk dat de betaaltermijnen, zoals zij die ook heeft genoemd, heel sterk teruggebracht moeten worden. Het kan een zware belasting voor mensen zijn om de rente van een financiering van dit bedrag op te brengen.

Voorzitter! Door het recherchewerk van collega Van der Burg zijn wij dus gestoten op de motie-Van Otterloo van ruim twee jaar geleden. Deze is toen kamerbreed aangenomen, ook met onze steun. De staatssecretaris zal er dus wel heel goede motieven voor hebben dat wij daar nog nooit iets van hebben gehoord. Ik wil hierbij graag de volgende opmerking maken. Het lijkt mij praktisch gezien verstandig om, waar wij thans aan de vooravond van de herziening van de IHS staan – althans dat hopen wij – deze zaak daar nu bij te betrekken. Wellicht kan de staatssecretaris hierop reageren.

Voorzitter! Ik wil graag nog een opmerking maken over de doorwerking van de 25%. Ik neem aan dat er in deze gevallen geen langere opzegtermijn geldt en dat een bewoner dus gewoon het recht houdt op een korte opzegtermijn. Dit kan natuurlijk een praktisch probleem met zich brengen, dat wij woningen voor veel geld gaan aanpassen voor individuele gehandicapte bewoners, die op een gegeven moment deze aangepaste woning weer verlaten. Het lijkt mij daarom heel gewenst dat er een bepaald toewijzingsbeleid is ten aanzien van die woningen. Misschien kan de staatssecretaris hier iets over zeggen. Duidelijkheidshalve voeg ik hieraan toe dat wij niet op een wettelijke regeling op dit punt zitten te wachten. Het lijkt mij echter dat, als wij langzamerhand duizenden woningen in ons land zullen hebben die op deze manier zijn aangepast, daar een goed beheer voor gevonden moet worden.

Voorzitter! Tot slot een opmerking over de afhandelingstermijn, waarover collega Fermina zoëven ook sprak. Ik denk dat de termijnen zoals die nu in de praktijk gelden, veel te lang zijn. Er is een voorstel om er maximaal een jaar van te maken. Ik moet zeggen dat ik dit nog veel te lang vind. Ik denk dat het met wat goede wil in een halfjaar moet kunnen. Er zit ook een belangrijke financiële kant aan. Vaak zal de huisvesting die men nu heeft, duurder zijn dan de huisvesting na aanpassing van de woning. Maar ik denk dat we het menselijk aspect voorop moeten stellen: niets is toch prettiger dan om in je eigen woning te wonen.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden voor de aandacht die aan dit wetsvoorstel is gegeven. Het gaat inderdaad om een lacune die op dit moment wordt opgevuld. Uiteraard wordt er dan ook aandacht gegeven aan een aantal zaken die in een eerdere fase al aanleiding hebben gegeven tot opmerkingen, zoals de betaalbaarheid, het toewijzingsbeleid en de duur van de procedure.

Voorzitter! De heer Biesheuvel heeft terecht gewezen op de evaluatie van de WVG. Een aantal van de aspecten die thans aan de orde zijn, komen bij die evaluatie volledig aan de orde. De evaluatie is afgerond. Er wordt op dit moment gewerkt aan een beleidsstandpunt over de evaluatie. Dat zal de Kamer binnenkort bereiken. Dat lijkt mij het moment om op een aantal van deze punten nog eens terug te komen, ook op zaken onder de ƒ 45.000, waarover bijvoorbeeld op het gebied van behandelingstermijnen min of meer dezelfde discussie kan worden gevoerd.

Voorzitter! Er is een aantal zaken genoemd, in de eerste plaats de betaalbaarheid. Als een woning wordt aangepast, in dit geval met een bedrag van meer dan ƒ 45.000, dan kan dat voor een percentage van 25 doorwerken in de maximaal redelijke huur. Dat betekent dat er sprake kan zijn van een huurverhoging. Ik heb met nadruk twee keer het woord "kan" gebruikt, omdat het geen vaste regel is dat het ook gebeurt. Ik leg het punt in de volle omvang bij de Kamer neer, want dat zegt ook iets over de wijze waarmee er omgegaan kan worden. Vorig jaar ging het om, in afgeronde getallen, 100 gevallen, waarvan 15% in de huursector. Het gaat dus om 15 gevallen per jaar in heel Nederland. Wij nemen aan dat dit aantal in 1995 wat hoger zal zijn.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De cijfers van vorig jaar betreffen slechts de tweede helft van 1994, dus het is twee keer zo veel.

Staatssecretaris Tommel:

Ik meldde reeds dat het cijfer dit jaar wat hoger zal zijn. De schatting voor 1995 is 250. Als wij uitgaan van dezelfde 15% dan nog gaat het om 30, 40 gevallen per jaar in heel Nederland. Soms zal de eigen bijdrage niet in de huur worden verrekend, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een ongeval waarbij een verzekering uitbetaalt. In een aantal gevallen wordt ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de 25% in de huur door te berekenen, want het betreft een kan-bepaling. Dus de 25% wordt niet altijd doorberekend. De mate waarin men de huurverhoging ervaart hangt sterk af van de wijze waarop de aanpassing wordt uitgevoerd, dus van de feitelijke doorberekening door de verhuurder. Men kan doorberekenen in vijf of tien jaar, maar men kan deze ook uitsmeren over 30 jaar. Er is dus diversiteit in de berekening. In een aantal gevallen kan ƒ 100 per maand een redelijke berekening zijn, maar soms zal überhaupt geen sprake zijn van doorberekening.

Voorzitter! De vraag is gesteld op welke wijze wij daarmee omgaan. De suggestie van mevrouw Van der Burg om bij een beschikking in ieder geval te vermelden dat er mogelijkheden zijn voor IHS en de bijzondere bijstand geef ik graag door, want dat lijkt mij goed. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat mensen dat onder die omstandigheden zelf niet al beseffen, maar je weet het niet. Het kan in ieder geval geen kwaad.

Op welke wijze gaan wij om met de individuele huursubsidie en de kwaliteitskorting? Ik wijs erop dat er in die zin sprake is van een beleidswijziging, dat voor het eerst de kwaliteitskorting wordt geïndexeerd. Ik hoop niet dat de heer Biesheuvel daar bezwaar tegen heeft.

De heer Biesheuvel (CDA):

Nee!

Staatssecretaris Tommel:

Gelukkig! Deze indexering neemt een deel, maar niet alle pijn weg. Als mensen door deze doorberekening in een duurdere woning terechtkomen en er is geen sprake van 100% compensatie via de huursubsidie, blijft een extra eigen bijdrage noodzakelijk. Deze zal, juist vanwege de indexering van de kwaliteitskorting, van zeer beperkte omvang zijn. Als ervan wordt uitgegaan dat het om enkele tientallen gevallen per jaar gaat, is het de vraag wat de beste route is om, waar nodig, mensen toch te voorzien van de nodige financiële ondersteuning. Moet het ingewikkelde bouwwerk van de huursubsidie voor deze kleine groep worden aangepast of is het wijs om daarbij aan de bijzondere bijstand te denken? Voorzitter! Gezien de omvang van het probleem en de toch betrekkelijk bescheiden bedragen, stel ik voor om bij de herziening van de IHS te bezien op welke wijze wij dit het beste tackelen. Destijds is de motie-Van Otterloo/De Kok aangenomen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet weet waarom – ik hoor dat ook nu pas – het zo lang heeft geduurd voordat wij met een voorstel zijn gekomen. Ik kan het wel raden. De systematiek van de huursubsidie is zo vreselijk ingewikkeld dat wij hebben geconstateerd dat zij drastisch vereenvoudigd moet worden. Aangezien elk jaar achter elkaar twee noodwetten worden gemaakt om de tabellen vast te stellen, lag het niet voor de hand om het nog ingewikkelder te maken door hierop een uitzondering te maken. Ik zie het probleem en ik wil graag aan de hand van de herziening IHS, die de Kamer ruim voor de begrotingsbehandeling krijgt, nog eens met de Kamer bespreken hoe wij dat op de beste wijze vormgeven.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik vind het antwoord van de staatssecretaris over het niet uitvoeren van de motie wat mager. De motie is kamerbreed aangenomen. De staatssecretaris zegt dat hij dat niet wist. Dat is jammer. Ik wil op heel korte termijn, in feite binnen een week, een schriftelijke reactie op die motie ontvangen. Hoe gaat de staatssecretaris deze motie uitvoeren?

Op het tweede punt heb ik van de staatssecretaris een merkwaardig antwoord gehoord: het gaat om weinig gevallen en waarom zouden wij dan een systeemwijziging toepassen? Het is de vraag om hoeveel gevallen het gaat. Waarom denkt de staatssecretaris niet aan een hardheidsclausule op dit punt? Dat lijkt mij een heel simpel systeem dat op heel korte termijn kan worden ingevoerd. Dan hoeven wij niet te wachten op de herziening van de individuele huursubsidie. Die kan immers nog wel maanden duren. De staatssecretaris doet wel een voorstel, maar voordat dit is behandeld en ingevoerd, zijn wij twee jaar verder. Dat lijkt mij in dit geval geen goede zaak. Waarom denkt de staatssecretaris niet aan een hardheidsclausule?

De heer Fermina (D66):

De staatssecretaris legt de nadruk op de hoeveelheid. Hij zegt dat het een kleine hoeveelheid is. Waarom zouden wij voor die kleine hoeveelheid het hele systeem veranderen?

Ik meen dat de staatssecretaris er toch rekening mee moet houden, dat juist de kleine groep die een beroep zal of kan gaan doen op de bijzondere bijstand, in aanmerking moet kunnen komen voor deze gelden. Wij willen er een geheel van maken. Ondanks het feit dat het hierbij om een kleine hoeveelheid gaat, zijn wij er dus voor dat deze mensen geen beroep op de bijstand hoeven te doen.

Staatssecretaris Tommel:

Deze interrupties liggen volgens mij in elkaars verlengde. Mevrouw Van der Burg vraagt in feite de motie niet uit te voeren, om niet de tabellen aan te passen maar via een hardheidsclausule te werk te gaan. Dat is iets anders dan in de motie wordt gevraagd. Ik denk heel sterk in die richting. Als het via de IHS moet, zal het wel via de hardheidsclausule moeten. Uiteraard laat ik de Kamer weten hoe het met de motie staat. Dat houdt in dat de begrotingen, die de Kamer overigens ook heeft, even worden nagegaan. Het is bekend dat in de begrotingsstukken wordt aangegeven hoe met moties is omgegaan. In feite is het antwoord bekend. Ik wil het echter met alle plezier nog eens voor de Kamer op papier zetten.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Daarin staat het niet. Ik wil het inderdaad op papier hebben.

Ik heb de staatssecretaris een tweede suggestie gedaan. Als hij er twee jaar over doet om hierop een antwoord te geven, vindt hij dat kennelijk heel erg moeilijk. Ik was hem dus behulpzaam en ik geef hem een tweede suggestie. Graag hoor ik binnen een week op beide het antwoord.

Staatssecretaris Tommel:

Uiteraard ontvangt de Kamer snel een bericht waarin wordt vermeld waarom de motie niet is uitgevoerd. Dat was de vraag van mevrouw Van der Burg.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik heb er geen behoefte aan, te weten waarom die motie niet is uitgevoerd. Ik wil binnen een week weten dat de motie is uitgevoerd. Zij is gewoon aangenomen en de staatssecretaris voert haar uit. Zo zijn hier de spelregels.

Staatssecretaris Tommel:

Dat kan ik niet binnen een week doen. Ik heb toegezegd dat dit punt bij de herziening van de IHS wordt betrokken. Aan de Kamer wordt het systeem van de herziening van de IHS ruim voor de behandeling van de begroting van Volkshuisvesting bekendgemaakt. Dat is het moment om daarover te discussiëren. Dan kan dit punt ruimschoots aan de orde komen. Ik zeg de Kamer dus toe dat bij de herziening expliciet aandacht zal worden besteed aan de vraag hoe wij hiermee moeten omgaan.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dit begrijp ik niet. De staatssecretaris heeft twee jaar de tijd gehad om hierover na te denken en hij zegt nu dat hij het eens bij de herijking van de individuele huursubsidie zal betrekken. Ik vind dat dit niet kan. Ik vind dat hij echt binnen een week – ongetwijfeld is het al ambtelijk prachtig voorbereid – de Kamer moet antwoorden over de uitvoering van de motie.

Staatssecretaris Tommel:

Als de Kamer ook zo snel was geweest en mij voortdurend achter de vodden had gezeten voor de uitvoering van die motie, had ik dat verzoek redelijk gevonden. Maar nu de Kamer zelf twee jaar wacht met mij te attenderen op die motie, vind ik het verzoek, eerlijk gezegd, nogal buitensporig.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Nu draait de staatssecretaris de rollen om. Nu hebben wij het opeens gedaan. Hij is in gebreke geweest ten aanzien van de uitvoering van de motie, niet de Kamer. De staatssecretaris zal dus ook op korte termijn het antwoord moeten geven.

Staatssecretaris Tommel:

Dat antwoord komt rond 1 november. Dan komt de hele herziening van de IHS. De motie ging over de IHS en ik neem het antwoord op deze vraag daarin mee.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De motie ging over de IHS, maar is ingediend bij de WVG. Zij is dus in een ander kader ingediend en wij willen ook in dit kader het antwoord hebben.

Staatssecretaris Tommel:

Dan krijgt u het antwoord in het kader van de evaluatie van de WVG, die afgerond is en waarvan het beleidsstandpunt aanstaande is. Dat is dus ook binnen zeer korte termijn.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik blijf vragen om beantwoording op korte termijn en dat is binnen een week.

Staatssecretaris Tommel:

Dat kan dus niet. De hele evaluatie van de WVG moet door de ministerraad heen. U weet dat dat niet binnen een week kan. Ik heb al gezegd dat het op zeer korte termijn komt. Ik blijf uw verzoek dus onredelijk vinden en overigens ook onjuist, omdat het alle zaken die in de evaluatie van de WVG aan de orde zijn, uit hun verband zou trekken.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Nog een laatste opmerking hierover. Ik vind dit echt ten onrechte. De evaluatie in de hele herziening van de IHS is een buitengewoon ingewikkeld verhaal. Dat weet u zelf ook. Er wordt al jaren over gepraat en u bent het intensief aan het voorbereiden. Als u dit punt, dat in feite een klein punt is, gelet op de grote problematiek van de IHS, daarin wilt meenemen, raakt het volledig weg in alle besprekingen. Ik vind het ook onjuist. U kunt daar op dit moment, op vrij korte termijn, iets aan doen: verbetering voor de mensen die het echt moeilijk hebben en die de woonvoorzieningen, dure woonvoorzieningen, echt nodig hebben. Daar kunt u op korte termijn iets aan doen. Ik wil dus ook op korte termijn dat antwoord en niet in de hele grote herziening van de individuele huursubsidie, want dan ben je drie jaar verder.

De heer Fermina (D66):

Als medeondertekenaar wil ik mevrouw Van der Burg een vraag stellen. Als de staatssecretaris zegt dat het niet haalbaar is om het binnen een week te doen, wat is dan wel mogelijk? Als de staatssecretaris zegt dat het door de ministerraad moet – dat kan ik me best voorstellen – zou u dan niet iets meer ruimte kunnen geven dan een week?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik kan natuurlijk altijd meer ruimte geven dan een week, maar ik wil het niet in het kader van de IHS en als onderdeeltje van de WVG. We hebben gewoon recht op een antwoord. Ik vraag de staatssecretaris op welke termijn hij, los van de andere zaken, aan ons mededelingen kan doen over de uitvoering van de motie.

Staatssecretaris Tommel:

Het is heel helder: de motie gaat over de IHS en ik kan haar dus niet los zien van de IHS. Het is buitengewoon onredelijk om te zeggen dat ik een motie over de IHS moet uitvoeren die gaat over de aanpassing van de tabellen van de IHS. Dan zeg ik: u weet dat u rond 1 november daarover een uitgebreide rapportage krijgt met de hele herziening van het systeem van de IHS. Dan ben ik ook bereid om expliciet aandacht te besteden aan dit soort lastige gevallen. Dan kunt u toch niet, terwijl de ministerraad zich nog moet uitspreken over het nieuwe systeem van de IHS, van mij vragen om los daarvan een – zoals u zelf zegt – minuscuul onderdeel eruit te halen en om met een apart beleidsstandpunt daarover te komen? Dat zou u niet eens moeten willen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat argument is de vorige keer ook nooit op tafel gelegd. Dat doet u nu. De vorige keer, twee jaar geleden, was dat überhaupt niet aan de orde en had u het zo kunnen doen. Ik denk nog steeds dat u ongetwijfeld een mogelijkheid kunt verzinnen waardoor wij op korte termijn weten hoe het met de motie staat, wat eigenlijk de problemen van de motie zijn en welke mogelijkheden er wel zijn, gelet op de intentie van de motie en dit dan op korte termijn, want daar gaat het natuurlijk om. Wij moeten niet iets verzinnen wat pas over drie jaar mogelijk effect heeft voor de mensen die nu die financiële problemen hebben.

Staatssecretaris Tommel:

Er zijn op dit moment nog geen financiële problemen. Laat dat heel helder zijn: deze wet werkt nog niet eens.

De heer Biesheuvel (CDA):

Mij valt toch iets op. Wij hebben met deze staatssecretaris een bruteringsdebat gehad en toen hebben wij tussen de woordvoerder van de PvdA-fractie en de staatssecretaris een conflict gezien dat eigenlijk niet helemaal uit het verslag te halen was. Nu behandelen wij een wetsvoorstel dat geen beleidswijzigingen inhoudt, hoewel de heer Tommel terecht aangeeft dat dat op een klein onderdeel wel zo is. Dat zij hem echter vergeven; dat deed hij ook ter tegemoetkoming aan de wens van de CDA-fractie. Wat constateren wij? De PvdA-woordvoerster probeert – ik moet zeggen: niet verklaarbaar uit de schriftelijke gedachtenwisseling – hier nu een punt van te maken. Ik vraag me zo langzamerhand af wat de PvdA-fractie tegen deze staatssecretaris heeft.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Wij hebben niets tegen deze staatssecretaris. De heer Tommel is buitengewoon vriendelijk. Wij hebben iets tegen het feit dat door de staatssecretaris moties die kamerbreed zijn aangenomen, niet worden uitgevoerd. Daar gaat het om.

De heer Biesheuvel (CDA):

Als u zo blijft hameren op een antwoord waarvan ik me, zelfs als lid van de oppositie, op zichzelf kan voorstellen dat de staatssecretaris toezegt dat hij daar op korte termijn mee komt – blijkbaar is uw korte termijn een andere dan die van de staatssecretaris – en als u zelfs van zo'n klein wetsvoorstel, dat op zich – daarover verschillen wij niet van mening – voor individuele gevallen heel ingrijpend is, zo'n punt maakt, dan gaat toch de indruk ontstaan dat er iets tussen u beiden is, maar dat zal wel aan mij liggen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Er is vast iets tussen ons beiden, maar niet in slechte zin. Mijn fractie vindt het belangrijk dat er een oplossing komt voor de schrijnende gevallen, die ook de heer Biesheuvel noemt, en terecht. Dat moet op korte termijn gebeuren, en niet over een jaar of vier. Als deze wet in werking treedt, moet de andere mogelijke wetswijziging ook gerealiseerd zijn. Ik heb net iets heel simpels voorgesteld, dat de staatssecretaris op vrij korte termijn kan doen en dat niet hoeft te wachten op de herijking. De lijsten van voorzieningen kunnen wij altijd nog aan de orde stellen bij de behandeling van de IHS. Mijn suggestie om het via een hardheidsclausule te doen, is op korte termijn realiseerbaar.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Burg heeft een aantal termijnen in één interruptie verenigd. Dat kan als er geen tweede termijn is. Haar opvatting is nu duidelijk. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Het tweede onderwerp is de duur van de behandeling van de aanvragen. Evenals de afgevaardigden die erover hebben gesproken, maak ik mij zorgen over de lengte van de procedure. Natuurlijk, ik heb die procedure in de stukken uitvoerig uiteengezet, en er moeten ook veel stappen gezet worden. Desondanks vind ook ik dat het toch binnen maximaal een jaar moet kunnen. Dat heeft belangrijke menselijke consequenties, omdat de mensen sneller naar huis kunnen, en financiële consequenties, omdat de intramurale zorg minder wordt belast. Dit zijn twee belangrijke redenen om er direct bij mijn collega, mevrouw Terpstra, op aan te dringen om het overleg daarover met de VNG en de Ziekenfondsraad te openen en zo snel mogelijk de procedure te verkorten. Zij is al korter geworden, maar dat mag niet leiden tot een gevoel van tevredenheid alsof het hiermee al gedaan is. Dat is heel helder. Ik sta dus volledig achter de wens om tot een veel kortere procedure te komen.

Het is inmiddels wel duidelijk geworden dat aanloopproblemen, met name de volledigheid van aanvraagformulieren en dergelijke, voor een belangrijk deel hebben bijgedragen aan de lengte van de procedure. Je moet opnieuw gegevens verschaffen en dat kost een aantal weken. Wij gaan dus de goede kant op, maar ik vind dit een steun in de rug om de behandelingsduur te verkorten.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! De motieven zijn zoëven al genoemd, en het gaat maar om een paar gevallen; dat is ook heel duidelijk geworden. Ik vind een jaar te lang. Het moet gewoon in zes maanden kunnen.

Staatssecretaris Tommel:

Of dat kan, weet ik niet, maar ik ondersteun met kracht het pleidooi aan het adres van mevrouw Terpstra om het overleg te openen. Ik maak mij sterk dat zij dat zeer snel zal doen.

De heer Fermina (D66):

Voorzitter! Ik probeer toch een toezegging te verkrijgen die iets verder gaat. Ik begrijp dat staatssecretaris Tommel dit met mevrouw Terpstra wil bespreken. Hij heeft al eerder gezegd dat hij de behandelingsduur te lang vindt. Kan hij ons niet toezeggen dat hij gaat werken aan een behandelingsduur van een halfjaar tot een jaar?

Staatssecretaris Tommel:

Het is de portefeuille van mevrouw Terpstra. Ik vind het buitengewoon moeilijk om haar vast te leggen op een halfjaar. Dat lijkt me niet wenselijk, maar de inzet is heel duidelijk: zo kort mogelijk, want nu duurt het echt te lang. Daar willen wij beslist iets aan doen.

Voorzitter! Er is nog een aantal andere punten genoemd. De heer Fermina vroeg of er beroep mogelijk is tegen beslissingen van de Ziekenfondsraad. Ja, dat is mogelijk. Er is bezwaar mogelijk bij de bezwaarschriftencommissie van de Ziekenfondsraad, en daarna is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd naar de late uitbetaling van het gesubsidieerde deel. Bij de voorfinanciering worden de financieringskosten meegenomen. Ik wacht even, voorzitter.

De voorzitter:

U kunt u betoog vervolgen. Ieder kamerlid wordt geacht te luisteren, aanwezig of niet.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Er is al overleg over de vraag of de uitbetaling kan worden versneld, en ik steun dat graag.

En dan is er nog gevraagd of het echt veel problemen heeft opgeleverd. Uit de evaluatie is gebleken dat dit niet zo is. Desondanks is natuurlijk versnelling van de uitbetaling gewenst. De voorfinancieringskosten worden overigens wel meegenomen in de totale subsidie, dus de betrokkenen lijden er geen ernstige schade van. Maar nogmaals, ik zeg graag toe dat wij zullen bekijken of het mogelijk is om het gesubsidieerde deel sneller uit te betalen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

U zegt toe dat u zult bekijken of het mogelijk is, maar u spreekt namens de regering en ik vind dat de regering in overleg moet treden met de Ziekenfondsraad om op heel korte termijn tot een oplossing te komen. Dat is iets sterker en die toezegging zou ik toch willen hebben.

Staatssecretaris Tommel:

Die doe ik dan nu.

Voorzitter! De heer Hofstra heeft nog een punt aangeroerd dat op grond van allerlei overwegingen buitengewoon belangrijk is, namelijk het toewijzingsbeleid. In de praktijk blijkt dat veel mensen die een aangepaste woning krijgen, daar lang in blijven wonen, want het is niet voor niets een aan hun bijzondere omstandigheden aangepaste woning. Desondanks komt het voor dat een dergelijke woning op tamelijk korte termijn weer vrijkomt, bijvoorbeeld door het overlijden van de betrokkene. Er is gebleken dat er op dit punt heel goed op gelet wordt om zo'n woning, die voor veel geld aangepast is, ook beschikbaar te houden voor de groep van gehandicapten waarvoor ze nodig is. Ik wil niet op de evaluatie vooruitlopen, maar dit is waarschijnlijk een van de redenen waarom de uitgaven meevallen. Een goed toewijzingsbeleid, het beschikbaar houden van deze woningen voor de doelgroep, zal de kosten uiteindelijk zeer beperken. Ik onderstreep wat de heer Hofstra erover gezegd heeft; er zal inderdaad zorgvuldig mee omgegaan moeten worden, maar ik heb geen reden om hier ook maar enigszins aan te twijfelen. Wij moeten ook bedenken dat juist deze dure voorzieningen veelal maatwerk zijn, zodat toewijzing wel eens lastig kan zijn.

De heer Fermina (D66):

Voorzitter! Dank aan de staatssecretaris voor de uitvoerige antwoorden. Tot mevrouw Van der Burg zou ik willen zeggen: deze staatssecretaris is niet alleen aardig, maar ook kundig, dus hij weet wat hij zegt.

Wij hadden een motie willen indienen om de termijn terug te brengen tot ten minste 12 maanden. De staatssecretaris heeft duidelijk gemaakt dat hij alles op alles zal zetten om dit te verwezenlijken, dus hij heeft de steun van zo'n motie niet nodig. Het lijkt mij dan ook dat ze althans voorlopig niet ingediend behoeft te worden.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Ik wil nog even terugkomen op twee onderdelen van het antwoord van de staatssecretaris.

Wat de uitvoering van de motie betreft, die wil ik echt op korte termijn. Ik wil niet wachten op voorstellen tot herziening van de IHS, omdat het dan vier jaar duurt voordat een en ander gerealiseerd is. Dat is de reden waarom ik een motie wil indienen.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Ik snap niet waarom onze coalitiegenoot hier nu zo op doordramt. In de motie-Van Otterloo/De Kok over de IHS uit 1993 stond dat die motie vóór 1 oktober 1993 moest worden uitgevoerd. Dat is bijna twee jaar geleden, dus waarom zou het nu op een week of zelfs een dag steken? De toezegging van de staatssecretaris is duidelijk, dus ik begrijp niet waarom er zo over doorgedramd wordt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De reden is dat wij nog moeten kijken wanneer die evaluatie van de WVG precies komt. Ik weet dat die nu in procedure is, ook rond de ministerraad. Dat betekent weer een aanpassing van de evaluatie. Kennelijk is deze motie niet in de evaluatie van de WVG meegenomen, anders had de staatssecretaris het antwoord klaar. Dan had ik dat hier gehoord. Die zal dus kennelijk opnieuw moeten worden ingevoerd. Dat lijkt mij een ingewikkelde zaak.

De heer Fermina (D66):

De staatssecretaris is volgens mij heel erg duidelijk geweest in eerste termijn. Hij heeft niet gezegd dat hij er niets aan doet. Hij heeft toegegeven dat hij dit toch wel in totaliteit wil behandelen en dat u zo snel mogelijk antwoord krijgt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ja, ik wil dus zo snel mogelijk antwoord. Daar gaat het dus om.

De heer Fermina (D66):

Dat heeft de staatssecretaris wel tien keer gezegd.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Maar dat heeft de staatssecretaris niet gezegd. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij dit bij de evaluatie van de WVG zal doen of dat hij het bij de herziening van de individuele huursubsidie zal doen. Die antwoorden heeft de staatssecretaris gegeven. Ik wil gewoon zekerheid dat er echt antwoord komt. Anders staan wij hier over drie maanden misschien weer met precies dezelfde opmerkingen als wij de WVG of de evaluatie van de WVG behandelen. Dan staan wij hier weer en dan is er misschien weer geen antwoord. Het heeft twee jaar geduurd. Nu moet het er eindelijk eens van komen. Het kan ook zo makkelijk. Ik begrijp ook niet waarom de staatssecretaris hier zo ontzettend ingewikkeld over doet. Laat hij dan ook het antwoord geven.

De heer Biesheuvel (CDA):

Volgens mij doet u ingewikkeld, mevrouw Van der Burg. Als u daar zo over blijft drammen, met alle respect, krijg ik toch echt het gevoel dat de PvdA-fractie blijkbaar een bepaalde "policy" ontwikkelt als het om de staatssecretaris van Volkshuisvesting gaat. Ik vind dat u nu een punt probeert te maken, waar u bij de schriftelijke behandeling overigens niet op bent gekomen. Blijkbaar is uw documentatiesysteem pas gisteren gaan werken. Dan is de vraag of u in alle redelijkheid zo kunt doorgaan, zonder de indruk te wekken dat er met het beleid van de staatssecretaris – en daar betrek ik überhaupt de opstelling van de PvdA-fractie bij – toch wat aan de hand is. Dat zou u toch ook eens moeten meewegen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik begrijp dat bij u helemaal geen bel is gaan rinkelen. Ook het CDA heeft deze motie ingediend. Dat wil ik dan maar even gezegd hebben.

De heer Biesheuvel (CDA):

Als wij die motie hebben ingediend, is er bij ons dus ook een bel gaan rinkelen. U heeft even veel verantwoordelijkheid als het CDA voor de uitvoering van die motie. Tot op vandaag heeft noch uw fractie noch mijn fractie daar iets over gezegd. De verantwoordelijkheid voor de PvdA-fractie kunt u niet wegschuiven door te zeggen dat alleen bij u een bel is gaan rinkelen. Dat is iets te gemakkelijk, mevrouw Van der Burg.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dit begrijp ik niet. Bij ons is een bel gaan rinkelen.

De heer Biesheuvel (CDA):

Wanneer?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Niet op het moment dat dit wetsvoorstel voor ons lag. Wij hebben verder gekeken hoe het nu precies zat met die kwaliteitskorting. Op dat moment, ook naar aanleiding van het antwoord van de regering op het verslag, hebben wij gezegd dat dit niet kan. Dit heeft zulke gigantische huurgevolgen dat een aantal mensen fors in de problemen komen. Op dat moment is gezegd dat het niet kon en hebben wij gekeken in ons archief. Ik denk dat dit ook het juiste moment was. Natuurlijk had het eerder gekund, maar u heeft er kennelijk helemaal niet naar gekeken. U wist niet dat die motie indertijd was ingediend.

De heer Biesheuvel (CDA):

Mevrouw Van der Burg, is het niet ontzettend onredelijk om dat te zeggen? Als er de PvdA-fractie zoveel aan gelegen was, had u op 2 oktober 1993 aan de bel moeten trekken, want 1 oktober 1993 was de datum dat u iets op tafel wilde hebben. U heeft vanaf 1 oktober 1993 ook niet aan de bel getrokken. Ik vind het een beetje makkelijk voetbal op deze manier. U blijft de bal maar wegspelen, terwijl u zelf ook een enorme verantwoordelijkheid op dit gebied heeft.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De eerste verantwoordelijkheid ligt natuurlijk bij de regering. De Kamer heeft deze motie met algemene stemmen aanvaard. De bal ligt dus in eerste instantie bij de regering. Wij hebben een controlerende bevoegdheid. U zegt dat ik het eerder had kunnen doen. Dan kan ik u zeggen dat u het ook eerder had kunnen doen. Daar gaat het echter niet om. Het gaat erom dat wij een motie hebben aangenomen dat wij allen een bijstelling van de IHS willen. De staatssecretaris antwoordt niet. Ik vraag hem nu om op korte termijn dat antwoord wel te geven.

De heer Fermina (D66):

Mag ik nu van u een concreet antwoord krijgen? Wat verwacht u dan? Verwacht u dat de staatssecretaris duidelijk een datum aangeeft, dat hij aangeeft dat hij het morgen of overmorgen doet?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik verwacht dat de staatssecretaris precies aangeeft wanneer hij dan een antwoord kan geven op de motie van twee jaar geleden. Ik bedoel dan een heel helder antwoord, niet alleen in de zin van "in het kader van". Ik wil een antwoord. Dat kunnen wij dan behandelen in alle kaders waarbinnen het maar aan de orde kan komen. Het lijkt mij het allersimpelste als de staatssecretaris gewoon aangeeft hoe de motie wordt uitgevoerd, en dan graag wel op korte termijn. Dan behoeft hij niet te wachten op de evaluatie van de WVG en dergelijke. Dan kunnen wij wel verder gaan met de behandeling, maar dan weten wij in ieder geval hoe de motie wordt uitgevoerd.

Daarom zal ik nu toch een motie indienen, die als volgt luidt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat geen uitvoering is gegeven aan de door de Kamer met algemene stemmen aanvaarde motie-Van Otterloo/De Kok (22815, nr. 33);

spreekt haar ongenoegen uit over het feit dat de regering genoemde motie niet heeft uitgevoerd;

verzoekt de regering op korte termijn met de uitvoering van de motie te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid M.M. van der Burg. Wordt deze motie in voldoende mate ondersteund?

Ik moet de aanwezige leden er wel op wijzen dat het in dit huis gebruikelijk is dat een motie wordt ondersteund. Anders kunnen wij haar niet in behandeling nemen. Als de nu aanwezige leden nu aangeven dat zij de motie ondersteunen, kunnen zij desondanks rustig tegen de motie stemmen. De ondersteuning heeft alleen ten doel erin te bewilligen dat wij erover kunnen praten. Dat zijn de mores van de Kamer. Ik verzoek de aanwezige leden dus toch hun hand op te steken. Ik doe zelf ook mee. Dus iedereen kan verder gerust zijn.

De motie wordt nu in voldoende mate ondersteund en maakt deel uit van de beraadslaging.

Zij krijgt nr. 7 (24076).

De heer Biesheuvel (CDA):

Hoe zou mevrouw Van der Burg deze motie willen kwalificeren? Want ik hoor in een van de overwegingen dat de Kamer haar ongenoegen uitspreekt. Hoe zou zij deze motie willen kwalificeren?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Niet bijzonder. De motie is gewoon bedoeld om erop aan te dringen dat de motie wordt uitgevoerd, een drukmotie op de regering dus, in dit geval de staatssecretaris van Volkshuisvesting.

De heer Biesheuvel (CDA):

Dus het is niets bijzonders als de fractie van de Partij van de Arbeid een motie indient, waarin zij in een van de overwegingen haar ongenoegen uitspreekt? Dat is op zichzelf niets bijzonders, het is een drukmotie, begrijp ik.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ja. Het ongenoegen richt zich niet op het functioneren van de staatssecretaris. Het ongenoegen geldt het feit dat de motie niet is uitgevoerd.

De heer Fermina (D66):

Ik heb u al gezegd dat ik het sympathiek vind dat u achter die motie-Van Otterloo/De Kok staat. Maar ik vond de druk die u in eerste termijn op de staatssecretaris hebt gelegd al zo geweldig groot, terwijl het antwoord van de staatssecretaris vervolgens zo heel erg duidelijk was, dat ik nu niet kan begrijpen hoeveel extra druk u nu nog op de staatssecretaris wilt leggen met behulp van de motie die u zojuist hebt ingediend. Ik heb in ieder geval de indruk dat de druk stevig genoeg is geweest.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat kan uw mening zijn. Maar ik heb er behoefte aan die motie toch in te dienen om de druk op de staatssecretaris te vergroten. Van der BurgIk wil ermee proberen in tweede termijn een nog helderder antwoord van de staatssecretaris te krijgen.

De staatssecretaris heeft al aangegeven dat de behandelingsprocedure eigenlijk te lang is en dat een periode van anderhalf jaar of langer eigenlijk niet kan. Daar zijn wij het ook helemaal mee eens. Ik heb uit zijn antwoord begrepen dat hij nu echt toezegt te gaan werken aan een verkorting van de procedure. Ik hoor graag of dit een juiste interpretatie is en ik neem aan dat ook dit element bij de evaluatie van de Wet voorzieningen gehandicapten nadrukkelijk terugkomt.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Mijn antwoord kan heel kort zijn. De heer Fermina houdt zijn motie over het verkorten van de termijnen van behandeling van de aanvragen nog even in portefeuille. De motie ondervindt in de Kamer brede ondersteuning. Ik zal dat signaal ook nog eens heel helder aan mijn collega mevrouw Terpstra overbrengen. Ik sta ook volledig achter dat signaal. Die termijnen moeten korter. Ik doe u op dit punt nogmaals graag een toezegging. Wij zullen in het overleg wegen moeten vinden om dat zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen. Ook die termijn moet niet al te lang duren. Ik zeg dit graag toe en ik ervaar dit debat ook als een steun in de rug in deze richting.

Eerlijk gezegd begrijp ik helemaal niets van de motie van mevrouw Van der Burg. Terecht is al door een van de andere woordvoerders opgemerkt dat mevrouw Van der Burg bij de schriftelijke voorbereiding in het geheel niet naar de motie-Van Otterloo/De Kok heeft verwezen. Ook de heer Duivesteijn die toch een redelijk lange spreektijd heeft gehad bij het wetsvoorstel inzake de brutering, heeft dat punt toen niet aan de orde gesteld, terwijl de discussie toen toch helemaal over de kwaliteitskorting ging. Dus eerlijk gezegd komt dat de geloofwaardigheid van de inzet van vandaag niet echt te goede.

Voorzitter! Waarom vind ik de motie nu zo onbegrijpelijk? Daarin wordt ongenoegen uitgesproken over het feit dat de regering de genoemde motie niet heeft uitgevoerd. Gelijktijdig houdt mevrouw Van der Burg het pleidooi om de motie niet uit te voeren. Zij zegt namelijk dat ik niet de kortingstabellen moet aanpassen, maar dat ik naar de hardheidsclausule moet zoeken. Ik snap niet hoe het mogelijk is dat iemand in hetzelfde debat de regering enerzijds verwijt dat zij een motie niet uitvoert en haar anderzijds vráágt die motie niet uit te voeren, maar een alternatieve weg te zoeken. Zoiets is voor mij volstrekt een raadsel. Ik zeg nogmaals dat er twee momenten zijn waarop wij over deze materie in haar geheel kunnen praten. Die momenten doen zich voor bij het verschijnen van de evaluatie van de WVG en bij de herziening van de IHS. De stukken over beide onderwerpen komen op een termijn van een aantal weken naar de Kamer. Volgens mij komt dan het tijdstip waarop wij over deze materie kunnen spreken. Voorzitter! De motie kan ik alleen maar met kracht ontraden.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter, mag ik...

De voorzitter:

Nee, ik heb het gevoel dat wij in herhalingen terechtkomen en dat u wilt proberen de ander langs die weg te overtuigen. De ervaringen in deze Kamer en elders leren, dat dit niet de juiste route is. Het woord is nu aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik heb alle vragen beantwoord.

De voorzitter:

Ik stel voor, de beraadslaging te beëindigen.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, er is geen derde termijn.

De heer Biesheuvel (CDA):

Maar, voorzitter, er wordt hier een politiek oordeel gegeven over een motie, ingediend door een coalitiepartij, en die motie is niet misselijk. Dus wij hebben hier te maken met een politiek feit van de eerste orde. Daarover had ik de staatssecretaris een vraag willen stellen.

De heer Fermina (D66):

Dat gaat een beetje te ver. Naar mijn mening is de staatssecretaris duidelijk genoeg...

De voorzitter:

U heeft het woord ook niet.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen. Dat laatste is naar mijn mening wel nodig.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven