Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij het debat over toetreding van de Russische Federatie tot de Raad van Europa, te weten:

- de motie-Blaauw over het uitstellen van het besluit over toetreding van Rusland tot de Raad van Europa (24598, nr. 2).

(Zie vergadering van 6 februari 1996.)

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de RPF, de SGP, het GPV, het CDA, de groep-Nijpels en GroenLinks, alsmede heer Van Oven voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

Het woord is aan de heer Van der Linden.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Ik vraag mij af, of de VVD de minister niets te vragen heeft.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Er is een motie aanvaard met een parlementaire meerderheid, waarvoor de minister gevoelig is, dus ik neem aan dat de motie verder wordt uitgevoerd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Mag ik aan de minister vragen, wat hij met de uitslag van deze stemming doet?

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Ik dank de heer Van Middelkoop voor het in acht nemen van de parlementaire egards, door mij gewoon te vragen wat ik doe met de uitslag van de stemming over deze motie. Dit in plaats van de één aan de ander te laten vragen wat die ander aan mij gaat vragen, waarna die ander vervolgens een antwoord geeft dat volstrekt in strijd is met het antwoord dat ik gisteren heb gegeven.

Sommige debatten laten een structureel onbevredigend gevoel achter, omdat er geen overtuigende afloop is. Er zitten twee kanten aan de medaille: een deel van de Kamer neemt de ene kant voor haar rekening, en de regering neemt de andere kant voor haar rekening. In dat rollenspel gaat dan het overzicht op de hele medaille verloren, dus niet alleen de ene kant, maar ook de andere kant. In het debat ben je in de verdediging tegen hetgeen wordt aangevoerd en dan kan het dat je de indruk wekt dat je de zaak bagatelliseert, zoals mevrouw Sipkes zei. Ik heb dat gisteren weersproken. Vannacht dacht ik echter: ik kan mij toch voorstellen dat die indruk is ontstaan, omdat je in het rollenspel de taak hebt, de andere kant te belichten. Ik hecht eraan om dit hier te zeggen. Opnieuw moet ik helaas uit volle overtuiging contrair handelen aan de wens van de Kamer. Daarbij gaat het om een onderwerp – de mensenrechten – dat mij zeer aan het hart gebakken is.

Ik heb gisteren gezegd dat het er in de politiek om gaat aan welke kant van het risico je je opstelt. Dat is bij alle essentiële punten de vraag, vooral als het risico per definitie niet kan worden uitgesloten. In de laatste jaren heeft met betrekking tot de Raad van Europa de overtuiging veld gewonnen dat integratie beter is dan isolatie. Dat is de algemene richtlijn. Integratie verbonden aan voorwaarden waarvan de naleving van binnenuit wordt gecontroleerd, is beter dan een torenhoge barrière van toelatingsvoorwaarden. Dat is een keuze; je kunt uiteraard ook een andere maken. De vraag daarbij is op welk moment je die keuze maakt.

Deze lijn heeft zich steeds duidelijker afgetekend sinds 1992, binnen de Raad van Europa, waarneembaar voor parlementariërs, maar ook buiten de Raad, in de Europese Unie. Die lijn is door regeringen in toenemende mate gevolgd en er is nooit een wezenlijk protest tegen gekomen.

Nadat ik dit het weekend reeds had gedaan, heb ik vanochtend nog een keer de permanente vertegenwoordiger gevraagd of hij kon vaststellen of er überhaupt enige steun voor uitstel – nog los van de vraag tot wanneer – van een EU-partner te verwachten was. Het antwoord was een absoluut "neen". Nederland zal het dan helemaal alleen moeten doen. Indien Nederland dat helemaal alleen doet, komt het Comité van ministers volgende week vervroegd bijeen en daar wordt dan de beslissing tot toetreding met tweederde meerderheid genomen. Dat betekent dat Nederland zijn prijs heeft betaald, terwijl tevoren vaststaat dat de waar niet geleverd wordt.

Ik vind het niet verantwoord om na het beleid dat de regering ontvouwd heeft en in het verlengde daarvan de toekomst doordenkend, ineens die grote "knik" in het beleid aan te brengen. Ik kan dat niet verantwoorden. Ik kan geen verantwoordelijkheid dragen voor de situatie die dan zal ontstaan, zowel gezien vanuit het Nederlands belang in brede zin als vanuit het Nederlands belang in enge zin. Nederland zal er inderdaad – en niet ten onrechte – op worden aangesproken. Men kan zeggen dat wij daar een mooi verhaal voor hebben, maar het debat daarover zullen wij wel verliezen.

Voorzitter! Ik heb de ambassadeur de heer Van Weezel geïnstrueerd om morgen in de meest duidelijke termen te wijzen op de noodzaak om Rusland te houden aan de verplichtingen die zijn aangegaan bij de toetreding en aan te dringen op effectieve toepassing van de verschillende controlemechanismen. Tevens zal hij vragen om een diepgaande bespreking van de situatie na de Russische toetreding op de agenda van de ministeriële bijeenkomst in mei op te nemen. Ik zal dat zelf doen.

Voorzitter! Ik moet dit zeggen, want anders zou ik volstrekt ongeloofwaardig worden zowel in Nederland als in het buitenland, waar ik de eer heb dit land te vertegenwoordigen. Ik zal de lijn volgen die door ons is aangekondigd, gevolgd en door mij gisteren verdedigd. Ik betreur het nogmaals in de positie te komen op zo'n punt "contrair te moeten gaan". Ik betreur het ook dat ik het risico loop van een verkeerde beeldvorming omdat ik dat andere standpunt verdedig. Ik betreur het eveneens dat er geen enkel begrip is voor de verlegenheid waarin de Nederlandse regering wordt gebracht, ook niet bij een regeringspartij.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Middelkoop.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het komt niet al te vaak voor dat een minister met zoveel woorden aan de Kamer meedeelt dat hij geen uitvoering zal geven aan een motie. Dat is nu wel gebeurd. Ik heb er behoefte aan nu van de indiener van de motie, de heer Blaauw, of van de heer Bolkestein te vernemen of zij genoegen nemen met de verklaring van de minister, dat hij de motie niet uitvoert. Als dat het geval is – en dat vrees en verwacht ik – vraag ik mij af waarom de VVD-fractie, coalitiepartner van deze minister, deze motie toch in stemming heeft gebracht.

De heer Bolkestein (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De minister heeft volstrekt duidelijk aangegeven welke overwegingen hem ertoe hebben gebracht om deze motie niet uit te voeren. Wij betreuren dat, maar wij kunnen niet anders dan ons bij zijn beslissing neerleggen.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Niet alleen het feit dat Rusland niet voldoet aan de voorwaarden om toegelaten te worden tot de Raad van Europa heeft mij ertoe gebracht om de motie van de heer Blaauw te steunen; het gaat mij met name om de vrees dat het gebrek aan rechtsstatelijke traditie, gecombineerd met de geweldige bevolkingsomvang, het mensenrechtensysteem van Straatsburg zal perverteren. Een en ander zal niet alleen een enorme toevloed aan zaken opleveren; ook moet ervoor gevreesd worden dat Rusland niet in staat is om uitspraken van het Hof van Justitie op dit ogenblik uit te voeren. Dat risico heb ik niet voor mijn rekening willen nemen.

De voorzitter:

Ik neem aan, dat er verder geen behoefte is aan stemverklaringen achteraf.

Ik stel voor, de brief op stuk nr. 24598 voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven