Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Vorige week zijn door mij voorstellen gedaan met betrekking tot de procedure van behandeling van het rapport van de enquêtecommissie opsporingsmethoden. De Kamer heeft toen besloten de leden in de gelegenheid te stellen, schriftelijke vragen aan de enquêtecommissie in te dienen en separaat schriftelijke vragen aan de regering in te dienen tot 20 februari, bij voorkeur, en uiterlijk 22 februari om 12.00 uur precies. Toen is meegedeeld dat later voorstellen zouden worden gedaan voor een nadere procedure van behandeling. Inmiddels heeft overleg plaatsgevonden en heeft het Presidium tot het doen van de volgende voorstellen besloten.

De data voor de schriftelijke vragen blijven onveranderd. Er wordt van uitgegaan dat bij de antwoorden op de vragen van de regering de regering tevens het regeringsstandpunt inzake het rapport van de enquêtecommissie kenbaar maakt, indien en voor zover de regering dat wenst te doen. Na binnenkomst van de antwoorden op de vragen aan de enquêtecommissie en na binnenkomst van de antwoorden op de vragen aan de regering zullen de volgende debatten plaatsvinden.

Er zal allereerst een debat plaatsvinden met de enquêtecommissie. Twee weken later, dus met een tussenpoos van één week, zal het debat met de regering plaatsvinden. In het debat met de regering komen uiteraard ook de aanbevelingen van de enquête commissie aan de orde, systematisch, naar ik veronderstel. Aan de enquêtecommissie zal worden gevraagd om de aanbevelingen, voor zover nodig, in de vorm van beslispunten apart aan de Kamer toe te zenden. De beslispunten kunnen dan uiteraard worden geamendeerd langs de weg van een motie. Het ligt in het voornemen om deze beslispunten na het debat met de regering in stemming te brengen, zodat er helderheid is over de besluitvorming in deze Kamer over het rapport van de enquêtecommissie.

Ik taxeer overigens dat de debatten zullen plaatsvinden aan het einde van maart en het begin van april òf in april, doch in ieder geval in april en niet in mei. Een en ander hangt af van het moment waarop de antwoorden binnen zijn. Dat zal een ieder begrijpen. Daarover kan ik nu geen voorspelling doen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Bijleveld-Schouten.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De CDA-fractie heeft met stijgende verbazing kennis genomen van alles wat zich in de Eerste Kamer rondom de Ziektewet heeft afgespeeld. Wij zouden graag een brief krijgen van het kabinet, waarin wordt aangegeven wat er feitelijk is toegezegd in de Eerste Kamer. Ik plaats daarbij een tweetal kanttekeningen.

Ten eerste: gaat het hierbij om wetgeving die is toegezegd? Als dat het geval is, vinden wij dat een staatsrechtelijk monstrum, maar wij zouden dat graag weten.

Ten tweede: komt er een andere vorm van reparatie, verdeling van bestaande potjes? Dan zou dat niet veel zijn. Maar wij willen in ieder geval precies weten wat er is toegezegd in de Eerste Kamer – zo snel mogelijk, graag zelfs nog deze week – zodat wij kunnen bezien of wij over die brief in deze Kamer nog een debat moeten voeren.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ook de fractie van GroenLinks heeft met stijgende verbazing een en ander waargenomen. Het verzoek van CDA-zijde is eerder vandaag gedaan door mijn collega Rosenmöller. De staatssecretaris heeft daarop een toezegging gedaan. Mocht het verzoek om het punt hier te laten terugkomen, de zaak extra bespoedigen, dan ondersteun ik het uiteraard van harte.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij het verzoek van mevrouw Bijleveld en voeg daaraan toe dat ik graag zou willen weten, wat de toezeggingen betekenen voor het moment en de wijze van inwerkingtreding van de wetgeving waarmee wij hier akkoord zijn gegaan.

De heer Boogaard (groep-Nijpels):

Voorzitter! Ook mijn fractie ondersteunt het verzoek van mevrouw Bijleveld en zou de brief graag zo spoedig mogelijk ontvangen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Het verzoek van mevrouw Bijleveld is zeer begrijpelijk. Ik sluit mij er dan ook bij aan, inclusief datgene wat is verhandeld in het algemeen overleg van vanmorgen met staatssecretaris Linschoten. Er zijn vrij precieze vraagstellingen over en weer gegaan. Op onderdelen zijn toezeggingen gedaan. De benadering van mevrouw Bijleveld is iets integraler. Wij moeten voorkomen dat er twee lijnen worden ontwikkeld.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Hillen.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! In de Haagsche Courant van vandaag staat een artikel waarin wordt gesuggereerd dat minister Voorhoeve en staatssecretaris Gmelich Meijling van Defensie wel degelijk vooraf kennis hebben gedragen van de bevordering van luitenant-kolonel Karremans tot kolonel. Dit in weerwil van de antwoorden die zij hebben gegeven op vragen van de collega's Zijlstra en Valk. Ik zou de regering willen vragen om een brief over deze zaak, waarin, om aan alle onduidelijkheid een einde te maken, precies staat welke procedure gevolgd is. Er moet onder meer in zijn opgenomen op welke dag het KB getekend is en door wie dat is gebeurd. Ook moet duidelijk worden op welk moment de minister en de staatssecretaris kennis hebben genomen van de aanstaande bevordering van luitenant-kolonel Karremans.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Deze week deed de rechtbank in Breda uitspraak in de zaak tegen De K., de iatrosoof die medeverantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van een tweejarig kind. Ik wil het kabinet om een brief vragen waarin een reactie staat op de uitspraak van de rechtbank. Het gaat om een fenomeen dat in Nederland hand over hand toeneemt en dat aantoonbaar schade berokkent aan de volksgezondheid. Ik heb het met name over die alternatieve genezers en geneeswijzen, die een bezoek aan de reguliere gezondheidszorg uitsluiten dan wel afraden.

Ik ontvang dus graag een reactie op de uitspraak van de Bredase rechtbank, alsmede op de uitspraak van de hoofdinspecteur volksgezondheid Verhoeff, die zegt dat de controle en het, ook preventieve, toezicht op deze geneeswijzen flinterdun en eigenlijk niet adequaat zijn. Is het kabinet van mening dat politie en officieren van justitie voldoende aandacht besteden aan dit fenomeen in het kader van de opsporing en vervolging?

De persrechter in Breda verklaarde dat de uitwassen rond deze alternatieve geneeswijzen eigenlijk alleen echt zijn aan te pakken door een aanpassing van de regelgeving. Zoals bekend heeft de Wet BIG aanzienlijk bijgedragen aan de toename van dit fenomeen. Ik vraag het kabinet of het de evaluatie van de Wet BIG wil versnellen en, zo nodig, bereid is om tot wetswijziging over te gaan. Ik denk met name aan die behandelingen en geneeswijzen, die zich expliciet verzetten tegen de reguliere geneeskunde.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter! Als voorzitter van de vaste kamercommissie wijs ik de heer Marijnissen op de procedurevergadering die vanmorgen is gehouden. Het zal hem dus niet verbazen, als ik zeg dat diverse fracties vanmorgen al over hetzelfde probleem hebben gesproken.

In antwoord op zijn tweede vraag naar een snellere evaluatie van de Wet BIG, merk ik op dat dit sowieso altijd door ieder kamerlid kan worden gevraagd. Dat punt is vanmorgen ook aan de orde geweest; de minister is daarvan dus op de hoogte.

Wat het hoger beroep van de officier van justitie betreft, verwijst de vaste kamercommissie naar de "gewoonte" in de Kamer om zich daarmee niet voortijdig te bemoeien. Ik vraag de heer Marijnissen daarom of hij zich kan aansluiten bij de door de vaste kamercommissie vanmorgen vastgestelde procedure.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik zal niet op alles ingaan wat mevrouw Van Nieuwenhoven te berde heeft gebracht; ik wil wel ingaan op haar laatste vraag. Vanzelfsprekend wil ik mij aansluiten bij de door de vaste kamercommissie vanmorgen vastgestelde procedure, mits ik op enigerlei wijze antwoord krijg op mijn vragen. Wat ik hier naar voren heb willen brengen, is de aanleiding tot de uitspraak in Breda; natuurlijk is het mij bekend dat de officier in hoger beroep gaat. Aangezien het fenomeen hand over hand toeneemt, vind ik dat de Kamer in dezen niet kan blijven toezien. Ik heb echter begrepen dat de vaste kamercommissie daarover vanmorgen op dezelfde wijze heeft geoordeeld.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de minister, die via dit stenogram ook kennis kan nemen van wat in de vaste commissie is afgesproken. Ik neem derhalve aan, dat in de reactie de nodige integratie zal plaatsvinden.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven