Noot 1 (zie blz. 2629)

De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het volgende te rapporteren.

In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de heer J. ten Hoopen te Zoetermeer, de volgende missive van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:

een afschrift van zijn besluit van 4 december 1995, waarbij in de vacature ontstaan door het ontslag van mevrouw M. H. A. Boers-Wijnberg te Tilburg, wordt benoemd verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer J. ten Hoopen te Zoetermeer.

Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde, dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van enige omstandigheid welke zijn Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zou zijn.

De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat hij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven eden zal hebben afgelegd, de heer J. ten Hoopen te Zoetermeer.

Noot 2 (zie blz. 2647)

Interpellatievragen van het lid Heerma (CDA) aan de minister van Binnenlandse Zaken over vrijheid van onderwijs.

1. Houdt u vast aan uw uitspraken in Elsevier, verschenen op 29 november, over de vrijheid van onderwijs?

2. Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de mededeling van de minister-president na afloop van de ministerraadsvergadering van vrijdag jl.?

3. Vindt u, dat grondrechten die volkomen geaccepteerd zijn geen grondwettelijke verankering meer nodig hebben? Zo ja, welke grondrechten hebt u dan op het oog?

4. Welke waarde hecht u aan het recht op openbaar onderwijs, de vrijheid van bijzonder onderwijs en de financiële gelijkstelling?

5. Zijn uw uitspraken mede gebaseerd op recent geuite opvattingen van de voorzitter van de liberale jongerenorganisatie JOVD dat «bijzondere scholen als instellingen waar leerplichtonderwijs kan worden gevolgd geheel dienen te worden afgeschaft»?

6. Acht u zich – na uw uitspraken over de wenselijkheid van het schrappen van artikel 23 van de Grondwet – voldoende competent en geloofwaardig om als dienaar van de Kroon belast te zijn met de ministeriële taak en verantwoordelijkheid inzake Grondwetszaken?

Noot 3 (zie blz. 2801)

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de staatssecretaris, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 1996 (24 400-XV)

Vraag van de leden Wolters (CDA) en Boogaard (Groep-Nijpels): In verband met het bestrijden van de werkloosheid bepleiten wij een verbod op leeftijddiscriminatie in personeelsadvertenties waarin alleen nog jonge, getalenteerde mensen gevraagd worden. Ook in de V.S. bestaat zo'n verbod, naar wij hebben vernomen. Hoe denkt de minister daarover?

Binnenkort verwacht ik de uitkomsten van een onderzoek naar leeftijddiscriminatie van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie. Op grond van de resultaten van dat onderzoek en de reacties van maatschappelijke organisaties daarop zal bezien worden of, en zo ja op welke wijze regelgeving ter bestrijding van leeftijddiscriminatie bij werving en selectie zinvol en noodzakelijk is.

Daarnaast wil ik er, dit in reactie op een vraag van de heer Boogaard, op wijzen dat WAO-ers, die na herkeuring weer aan de slag moeten, gebruik kunnen maken van de voorzieningen die in het wetsvoorstel AMBER zijn neergelegd. Zo zullen zij bij hervatting van werkzaamheden bij een nieuwe werkgever bij hernieuwde arbeidsongeschiktheid door dezelfde oorzaak weer in het oude WAO-regime vallen. En dit is slechts 1 van de vele voorgestelde voorzieningen, waarover uitvoerig met het Parlement gesproken is. Het kabinet verwacht dat ex-WAO'ers hierdoor sneller aan de slag kunnen komen bij een nieuwe werkgever. Dit geldt ook voor oudere ex-WAO-ers.

Vraag van het lid Van Wingerden (AOV): Hoe schat de Minister zelf de zekerheid van de werkgelegenheid voor ouderen in, zeker als je in ogenschouw neemt dat het nog steeds regelmatig gebeurt dat grote bedrijven 55+-ers in de WW parkeren, zonder dat de Arbeidsvoorziening ook maar iets kan ondernemen?

Teneinde de positie van oudere werknemers te verbeteren is per 1 januari 1994 de zogeheten "ouderen-richtlijn" in het Delegatie-besluit (ontslagregels Regionaal Directeuren voor de Arbeidsvoorziening) ingetrokken. Door deze intrekking mogen oudere werknemers nog slechts naar evenredigheid voor ontslag worden voorgedragen. Verder wordt er door de RDA op toegezien, dat bij het vervallen van arbeidsplaatsen ook voor deze categorie werknemers vanwege de ongunstige arbeidsmarktpositie naar herplaatsingsmogelijkheden wordt gezocht. Vakbonden hebben formeel uitgesproken om bij bedrijfs-economische ontslagen niet langer medewerking te verlenen aan ontslagen, waarbij meer dan evenredig oudere werknemers worden voorgedragen. Met name voor de bescherming van doelgroepen met een zwakke arbeidsmarktpositie is deze bestuurlijke preventieve ontslagtoets heel belangrijk. Daarom is ervoor gekozen om deze toets ook in de toekomst te handhaven. Wel zal het Kabinet binnenkort voorstellen doen om de ontslagprocedure te verkorten en te verbeteren, teneinde gesignaleerde knelpunten weg te nemen. Voorts wordt binnenkort een onderzoek gestart naar de verschillende ontslagprocedures en de daarbij gehanteerde ontslagregels voor groepen werknemers met een zwakke arbeidsmarktpositie, waaronder de categorie "oudere werknemers".

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Welke effecten zijn te verwachten van het loslaten van de uitzendvergunning?

Vermoedelijk zullen er geen grote effecten optreden ten gevolge van het loslaten van het vergunningenregime en de maximumtermijn van het uitzenden naar één inlener.

Daarvoor zijn diverse redenen:

* in ca. 90% van de uitzendingen volstaat een periode van 6 maanden;

* het vergunningenstelsel zelf heeft geen betrekking op de privaatrechtelijke relatie tussen uitzendbureau en uitzendkracht. Het laten vervallen heeft dus geen effect daarop. (Wel effect op de rechtspositie van uitzendkrachten hebben de voorstellen/voornemens uit de Nota Flexibiliteit en Zekerheid).

* er zouden ongewenste effecten kunnen ontstaan, indien het verbod om arbeidskrachten te leveren aan een bedrijf waar wordt gestaakt of het zogenaamde loonverhoudingsvoorschrift zouden vervallen. Daarom wordt de nota Flexibiliteit en Zekerheid voorgesteld deze normen te continueren.

Meer in het algemeen zij opgemerkt, dat sinds de introductie van het vergunningenregime de omstandigheden en de doelstellingen van overheidsbeleid zijn gewijzigd. (Dat geldt bijvoorbeeld voor het loonbeleid.) Ook is van belang, dat effectieve controle op de naleving van de normen belangrijke kosten met zich mee zouden brengen.

Tenslotte, de vrijwaring van de inlenersaansprakelijkheid die bij het loslaten van het vergunningenregime vervalt kan worden vervangen door een alternatieve mogelijkheid (door storting op een G-rekening).

Vraag van de leden Bakker (D66) enBijleveld-Schouten (CDA): "Het Instituut voor Vrouw en Arbeid ontvangt tot mei 1996 subsidie voor een project Vrouw en Pensioen. Er wordt momenteel onderzocht of en zo ja op welke wijze een follow-up van het meldpunt reparatie van vrouwenpensioenen mogelijk is. Wij zouden als D66 erop willen aandringen dat hier nog een verlenging mogelijk is, zeker nu nog niet helder is wat de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake het met terugwerkende kracht betalen van pensioenen tot gevolg heeft. In de toekomst is wellicht een combinatie mogelijk met de Ombudsman Pensioenen."

Er wordt inderdaad thans bezien onder welke voorwaarden de nieuwe aanvraag van het Instituut Vrouw & Arbeid voor een bijdrage gehonoreerd kan worden. Aangezien het hier gaat om reparatie van een in het verleden ontstane situatie zullen op dit terrein in de verdere toekomst geen activiteiten meer noodzakelijk zijn.

Gezien de verschillen in doelstellingen en taken van de Ombudsman Pensioenen en het Instituut Vrouw & Arbeid ligt samenwerking tussen beiden op dit terrein naar mijn mening niet direct voor de hand. De Ombudsman Pensioenen is immers een door pensioenuitvoerders ingestelde instantie aan wie belanghebbenden een klacht of een geschil kunnen voorleggen. De Ombudsman geeft daarover vervolgens een oordeel of brengt een bemiddelingsvoorstel uit.

Vraag van het lid Van Hoof (VVD): Hoe staat het met de toezegging van vorig jaar om een einde te maken aan het verstrekken van uitkeringen aan gedetineerden?

Deze materie heeft onze aandacht. Vanwege de grote drukte zijn wij echter helaas nog niet in staat geweest met de Minister van Justitie te overleggen over een definitieve standpuntbepaling. Wij komen hier zo spoedig mogelijk nog op terug.

Vraag van het lid Wolters (CDA): Hoe staat het met het project arboconsulenten van het Landelijk Samenwerkingsverband van Arbeidsongeschiktheidsorganisaties?

Op verzoek van de arbeidsongeschiktheidsorganisaties heeft het NIA (Nederlands Instituut voor arbeidsomstandigheden) een onderzoekje gedaan naar de haalbaarheid van het idee om arbeidsongeschikten in te schakelen als consulenten voor arbeidsomstandighedenbeleid, in aanvulling op de dienstverlening aan bedrijven door arbodiensten, en met name gericht op kleinere bedrijven.

Het rapport is inmiddels gereed. Aanbevolen wordt om een regionaal proefproject te starten.

Vanuit een positieve grondhouding wordt thans bezien hoe een en ander realiseerbaar is.

Vraag van het lid Boogaard (groep-Nijpels): Kan de minister een reactie geven omtrent de organisatie en inhoud van de vereiste opleiding van ambtenaren die de gezamenlijke taken van de sociale zekerheidsinstanties en arbeidsvoorzieningsorganisaties zullen moeten uitvoeren.

Ik kan geen aanspraken doen over de organisatie en de inhoud van de vereiste opleiding.

De opleiding van de uitvoerende medewerkers is een verantwoordelijkheid van de uitvoeringsorganisaties zelf. Ongetwijfeld zal dit aspect aan de orde komen bij de vormgeving en de operationalisering van de procesgerichte samenwerking, die onder regie van het TICA, VNG en CBA plaatsvindt.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): De GPV-fractie heeft de aandacht van de Staatssecretaris gevraagd voor de ongerustheid die in kerkelijke kring is ontstaan naar aanleiding van de adviesaanvrage over de verzekerdenkring van de werknemersverzekeringen, zoals die medio februari 1994 aan de toenmalige SVR is voorgelegd en de mogelijke gevolgen van een herziening van de kring voor de verzekeringsplicht van kerkelijke ambtsdragers.

Het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) heeft de Minister-President van haar ongerustheid over de verzekeringsplicht van kerkelijk ambtsdragers op de hoogte gesteld. Onlangs heeft het CIO laten weten, zodra de gedachtenvorming binnen de eigen gelederen is afgerond, op ambtelijk dan wel op bewindsliedenniveau een gesprek met mijn departement over deze kwestie te willen hebben.

Het CIO zal worden geantwoord dat men, zodra het Tica-advies is ontvangen, voor een gesprek wordt uitgenodigd. Voor zover mij nu bekend zal het Tica-advies op z'n vroegst in januari 1996 verschijnen. Omdat ook de Minister van Justitie bij deze kwestie betrokken is zal dat departement bij het gesprek worden betrokken.

Vraag van het lid Van Hoof (VVD): Klopt het dat alleen de 19 grote steden in aanmerking komen voor inkoopmiddelen op het terrein van de arbeidsbemiddeling. Wil de minister van SZW ook meer oog hebben voor de rest van Nederland.

De heer Van Hoof heeft het juist begrepen dat de regeling inzake de inkoop van dienstverlening Arbeidsvoorziening betrekking heeft op de 19 gemeenten van het grote stedenbeleid. De keuze voor het grote stedenbeleid is gebaseerd op de noodzaak het sociaal en economisch fundament van deze grote gemeenten, met hun specifieke problematiek, te versterken, opdat de ontwikkeling van werkgelegenheid, veiligheid en leefbaarheid weer in de pas gaat lopen met de gemiddelde ontwikkeling elders in Nederland. Voorts geldt dat, gelet op het beschikbare budget – 35 mln in 1996, oplopend tot 50 mln structureel – een verdere versnippering over meer gemeenten niet doelmatig is.

Vraag van het lid Wolters (CDA): Met betrekking tot de Arbeidsvoorziening

1. Door de enorme bezuinigingen wordt schade gedaan aan de infrastructuur voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Met name de kleinere gemeenten staan met lege handen.

2. De kans bestaat dat de sociale partners afhaken, waardoor er twee aparte arbeidsmarkten dreigen te ontstaan, 1 voor kanshebbers en 1 voor de rest.

3. De arbvowet staat bol van centrale sturing, de stroomlijningsnota geeft geen heldere taakafbakening. Er komt een grote operatie van het Tica. Er verandert veel, maar of er veel verbetert?

Met betrekking tot de bezuinigingen wordt onderkend dat het om forse bedragen gaat. De bezuiniging is noodzakelijke bijdrage aan het op orde brengen van de Rijksfinanciën en het creëren van omstandigheden waarbinnen economische groei kan leiden tot extra werkgelegenheid. Binnen de marges van de beschikbare middelen is gekozen voor een nadruk op de grote steden, omdat daar de langdurige werkloosheid zich concentreert in cumulatie met andere grootstedelijke problemen. Bij de besluitvorming in Arbeidsvoorzieningsverband wordt waar mogelijk getracht onwenselijke afbraak van infrastructuur te voorkomen.

Het ontstaan van twee aparte arbeidsmarkten, een voor kanshebbers en een voor de rest is onwenselijk en zeker ook niet in het belang van sociale partners zelf, omdat de collectieve last van de langdurige werkloosheid de ruimte voor economische groei en werkgelegenheid vermindert.

Het wetsvoorstel Arbeidsvoorzieningswet 1996, waarin overigens ruimte blijft voor decentrale beslissingen, de stroomlijningsnota en de (voorgenomen) veranderingen inzake de uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen vormen de aanzet voor evenzovele verbeteringen van de uitvoering van de arbeidsvoorziening, de gesubsidieerde arbeid en de sociale zekerheid, met als kenmerk een helder onderscheid tussen bestuurlijke verantwoordelijkheid en uitvoering.

Vraag van het lid Van Hoof (VVD): Wat is de stand van zaken in de discussie rond de "vouchers"? Is het overleg met de schilders eenzijdig door de Minister afgebroken? Waarom is het in de ogen van de Minister alleen maar mogelijk om het systeem via ondernemingen te operationaliseren en niet rechtstreeks door en voor particulieren?

Zouden vouchers niet een goede rol kunnen spelen bij de inschakeling van vrouwen m.b.v. kinderopvang?

Bij brief van 6 november jl. (kamerstuk 24 347, nr. 4) bent u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het experiment marktverruiming in de schoonmaaksector. Het overleg, dat aanvankelijk met twee sectoren is gevoerd, heeft alleen in het geval van de schoonmaakbranche tot concrete resultaten geleid. In de schildersbranche bleek in de uitwerkingsfase onvoldoende overeenstemming over de wijze van inzet van de subsidiegelden.

In het experiment staat de onderneming centraal. Consumenten kunnen schoonmaakdiensten inkopen bij ondernemers, langdurig werkloze bijstandsgerechtigden treden in dienst bij ondernemers in de schoonmaakbranche. De onderneming wordt de mogelijkheid gegeven de markt bij particulieren te ontginnen. Voor deze vormgeving is gekozen om verschillende redenen.

Ten eerste biedt een arbeidsovereenkomst met een ondernemer een perspectief op doorstroom naar ongesubsidieerde arbeid. In geval van goed functioneren zal de ondernemer de nieuwe werknemer willen behouden, ook na afloop van de subsidieperiode. Op die manier wordt de afstand tot de arbeidsmarkt van de langdurig werkloze bijstandsgerechtigde verkleind.

Ten tweede biedt deze vormgeving voor de consument het voordeel dat bedrijven makkelijk toegankelijk zijn. Voor een deel van de particuliere consumenten is de informele markt ondoorzichtig. Het blijkt soms niet eenvoudig om in het "via-via"-circuit iemand te vinden voor schoonmaakwerkzaamheden. Door de inschakeling van bedrijven hoeft de consument geen andere handeling te verrichten dan nu gebruikelijk is wanneer een bedrijf wordt ingeschakeld voor werkzaamheden thuis. Bovendien biedt een bedrijf garanties met betrekking tot zaken zoals kwaliteit van de dienstverlening en vervanging in geval van ziekte.

Bij de verkoop van "vouchers" en de overdracht van vouchers tussen individuele opdrachtnemers en opdrachtgevers zijn deze beide elementen slechts indirect aanwezig.

Het experiment gaat in 1996 van start in één sector: de schoonmaaksector. Deze beperking biedt het voordeel dat ervaring kan worden opgedaan met de voorgestelde regeling. De vraag of vouchers een goede rol kunnen spelen bij de inschakeling van vrouwen m.b.v. kinderopvang kan pas worden beantwoord wanneer deze ervaringen bekend zijn.

Vraag van het lid Van Hoof (VVD): De financiering van de banenpool vanuit de RBA's lijkt daarbij nadrukkelijk op de tocht te staan. Er dreigen opnieuw kortingen (b.v. Friesland). Door Arbeidsvoorziening wordt gesteld, dat vrijvallende plaatsen t.g.v. uitstroom niet meer gefinancierd zullen worden bij nieuwe invulling. Is het daadwerkelijk de bedoeling van de Minister dat de gemeenten hiervoor zelf meer moeten bekostigen.

Mijn uitgangspunt is en blijft dat het aantal banenpoolplaatsen op het niveau van 1994 dient te worden gehandhaafd (plus-minus 21 500).

Uit informatie die ik uit het bestuurlijke circuit van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie heb ontvangen blijkt dat het er naar uit ziet dat handhaving van dit niveau ook het geval zal zijn. Deze informatie is echter beschikbaar in het kader van de voorbereiding van het Landelijk Beleidsplan 1996 en de landelijke begroting 1996 van Arbeidsvoorziening. Definitieve besluitvorming hierover zal binnen enkele weken in het CBA plaatsvinden.

De heer Van Hoof noemde in zijn betoog als voorbeeld de provincie Friesland. Uit de genoemde bestuurlijke informatie lijkt dit mee te vallen.

Ondanks een positieve verwachting ten aanzien van het landelijk beeld is het niet uitgesloten dat er RBA-gebieden zijn die vrijvallende banenpoolplaatsen niet opnieuw subsidiëren. Gemeenten kunnen door middel van hun bestuursparticipatie invloed uitoefenen op zo'n besluit.

Overigens is volgens het Landelijk Beleidskader aan de RBA's de mogelijkheid geboden open gevallen banenpoolplaatsen niet opnieuw te subsidiëren (uiteraard met inachtneming van het vermelde niveau ultimo 1994). In dat geval is het niet uitgesloten dat gemeenten zelf meer aan de bekostiging zullen moeten bijdragen. Ik acht dit verdedigbaar mede gelet op de mogelijkheden, die in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen ook voor banenpoolplaatsen worden geboden.

Vraag van het lid Bakker (D66): Staat de Minister met lege handen als het gaat om het in stand houden van succesvolle scholingsmogelijkheden in het kader van arbeidsvoorziening?

Oproep aan de Minister om met sociale partners te overleggen over de inzet van gelden uit opleidings- en ontwikkelingsfondsen om, uit het oogpunt van maatschappelijk belang, te komen tot concrete oplossingen.

De fractie van D66 roept werkgevers op decentraal niveau op om tot een actieve opstelling te komen waar het gaat om het uitwerken van centrale afspraken en het leveren van een bijdrage aan sociale problemen. In het bijzonder wordt aandacht gevraagd voor het benutten van scholing als belangrijkste voortraject naar de arbeidsmarkt. Daarbij refereert de heer Bakker aan de problematiek rond de beschikbare middelen voor scholing bij Arbeidsvoorziening. Tevens wijst de heer Bakker op de mogelijke inzet van de opleidings- en ontwikkelingsfondsen die beheerd worden door de sociale partners.

Het pleidooi van de fractie van D66 voor een actieve opstelling van de werkgevers in de sectoren om uitwerking te geven aan de centraal gemaakte afspraken, wordt van harte ondersteund. Centrale afspraken hebben slechts dan een meerwaarde als er in de sectoren en op de werkvloer bij individuele bedrijven inhoud aan wordt gegeven. Zoals door de heer Bakker wordt opgemerkt kan scholing een essentiële bijdrage leveren aan verbetering van de arbeidsmarktkansen van werklozen.

Daarnaast zal scholing van werkenden het educatief niveau van werknemers op peil kunnen houden, wat hard nodig is vanwege de technologische en arbeidsorganisatorische veranderingen waarmee zij geconfronteerd worden. Ook kan scholing van werkenden ruimte creëren om via doorstroming ruimte te bieden aan nieuwe instroom. De benodigde financiële middelen betreffen zowel die van de Arbeidsvoorziening als het OCW-budget (zoals we aan het brede terrein van de beroepseducatie denken) als – en met name ook – de financiële middelen van de sociale partners. Ook mevrouw Adelmund namens de PvdA-fractie en de heer Van Hoof in zijn bijdrage voor de VVD-fractie hebben aandacht gevraagd voor een effectievere inzet van de zogenoemde O&O-fondsen.

De vermindering van de Rijksbijdrage van Arbeidsvoorziening heeft er toe geleid dat ook voor het scholingsbeleid minder middelen beschikbaar kunnen worden gesteld. Ik zeg er meteen bij dat het scholingsbeleid zo veel mogelijk is ontzien, mede op mijn verzoek. Arbeidsvoorziening streeft ernaar om afbouw van scholingsvoorzieningen voor moeilijk plaatsbare werkzoekenden wordt voorkomen. Dit streven sluit overigens niet uit dat de omvang en de bestuurlijke ophanging van de scholingsvoorzieningen moet worden bijgesteld. Het aanbod van scholing voor werklozen zal in toenemende mate gebaseerd moeten zijn op de feitelijke vraag. Dit betekent dat het niet primair gaat om het in stand houden van een scholingsinstituut maar om de beschikbaarheid van vraaggericht scholingsaanbod en om het op een efficiënte wijze benutten van het scholingsaanbod.

Mede in dit licht zie ik de opmerking van de heer Bakker over de opleidings- en ontwikkelingsfondsen. Zijn uitspraak over het nogal eens blijven liggen van geld in dergelijke fondsen kan ik niet 1,2,3 onderschrijven. Er is geen informatie over de feitelijke aanwending van de middelen uit de O&O-fondsen die die conclusie wettigt, al lezen we daar soms berichten over. Wel heb ik dit punt al eens onder de aandacht van de sociale partners gebracht. Ik ben met de heer Bakker van mening dat het uit het oogpunt van maatschappelijk belang wenselijk is om over een breed front – dat wil zeggen inzet van overheidsmiddelen èn inzet van eigen daartoe afgezonderde middelen van sectoren en ondernemingen – de inzet van opleidings- en ontwikkelingsfondsen voor scholingsactiviteiten gericht op arbeidsinpassing te intensiveren. Ik zal dan ook bij het CBA er op aandringen dat, naast de bestaande bijdragen uit de opleidings- en ontwikkelingsfondsen, intensief gezocht wordt naar andere mogelijkheden ter versterking van het sectoraal beleid van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in relatie tot het beleid dat sectoren voeren. Tevens zal ik dit punt aansnijden op het a.s. Voorjaarsoverleg. Vóórdien zal ik laten bezien hoe wij hier over betere, feitelijke informatie kunnen komen te beschikken.

Vraag van het lid Adelmund (PvdA): Ik zou graag van de minister vernemen, hoe hij tegen deze achtergrond denkt over de toekomst van het op allochtonen gerichte deel van het arbeidsmarktbeleid. Voorstel:

– positieve actie in allerlei vormen (scholing, projecten)

– harder aanpakken van discriminatie

Ik ben het eens met de stelling van mevrouw Adelmund dat arbeidsmarktbeleid voor allochtonen noodzakelijk is. We moeten daarbij niet vergeten, dat veel van de maatregelen pas recent ingezet zijn en dat niet meteen veel te zeggen valt over de invloed van deze maatregelen op de arbeidsmarktpositie van allochtonen. Zo zal de WBEAA in 1996 worden geëvalueerd. Het is een kwestie van volhouden en lange adem, inderdaad gericht op twee hoofdzaken:

– aanbodversterking – wat mevrouw Adelmund positieve actie noemt – bestaat uit scholing en instroomprojecten met baangaranties. Veel allochtonen zullen gezien hun opleidingsniveau en de duur van de werkloosheid in aanmerking komen voor het intensieve instrumentarium van de Arbeidsvoorziening voor scholing en trajectbegeleiding.

Waar scholing niet helpt zijn alle maatregelen voor het creëren van banen aan de onderkant aan de orde. Zowel de additionele banen als het verlagen van de loonkosten.

– het beïnvloeden van de vraagzijde, de bereidheid van werkgevers om allochtonen in dienst te nemen. In veel gevallen gaat het niet om aperte discriminatie, maar om een mentaliteit van "we nemen liever ons soort mensen aan" en "onbekend maakt onbemind".

Voor de bestrijding van discriminatie op de arbeidsmarkt is een voldoende wettelijke infrastructuur gecreëerd. Deze bestaande wet- en regelgeving moet kansen krijgen om de bedoelde effecten te bewerkstelligen. Gedoeld wordt op anti-discriminatie als de AWGB en de daarbij behorende Commissie Gelijke Behandeling. Gedoeld wordt ook op de WBEAA.

Individuen kunnen voor klachten over discriminatie terecht bij de Commissie Gelijke Behandeling. De Wet BEAA is bedoeld om werkgevers bewust te maken van de indirecte discriminatie binnen hun wervings- en selectieprocedures en ze aan te zetten om er planmatig iets aan te doen.

Zoals ik uitvoerig in mijn brief dd. 23 oktober jl. aan de Tweede Kamer heb uiteengezet, wordt gewerkt aan een aantal maatregelen om de uitvoering van de wet BEAA te vergemakkelijken en het draagvlak te vergroten. Voorlichting, conferenties, de aanpassing van de doelgroepdefinitie, het uitwerken van de helpdeskfunctie in de vorm van bedrijfsadviseurs minderheden (mogelijk in de toekomst ook sectoraal) en het uitventen van voorbeelden van bedrijven met succesvolle maatregelen.

Niet alles kan d.m.v. het overheidsbeleid in het onlangs met één jaar verlengde minderheden-akkoord van de Stichting van de Arbeid bevelen de sociale partners bedrijven aan extra inspanningen te verrichten om taakstellende werkplannen op te stellen (en daarbij de bedrijfsadviseurs minderheden te betrekken) en een anti-discriminatiebeleid te voeren. Ik acht deze verlenging een goede zaak: zonder eigen besef van verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en zonder eigen inspanning kan het beleid hier niet slagen.

In het a.s. voorjaarsoverleg met de sociale partners over de arbeidsmarktpositie van allochtonen zal ook het wervings- en selectiebeleid van werkgevers en de doorwerking van de Stichting van de Arbeid-aanbevelingen terzake aan de orde gesteld worden.

Vraag van het lid Van Hoof (VVD): De bevriezing van de leeftijdsgrens voor schoolverlaters tot 23 jaar in de JWG wordt logisch gevonden. De vraag is of daarmee ook de sluitende aanpak van jongerenwerkloosheid tot 27 wordt losgelaten?

In de voorgenomen WIW blijft de sluitende aanpak natuurlijk gehandhaafd, maar dan wel voor jongeren tot 23 jaar.

De overweging daarbij is dat het bij de instroom van oudere leeftijdscategorieën in toenemende mate gaat om schoolverlaters met een MBO- of HBO-opleiding, terwijl voor deze categorie een detacheringsplaats vaak niet de meest noodzakelijke maatregel is.

Dit betekent niet dat schoolverlaters van 23 tot 27 jaar geheel van deelname aan de JWG zijn uitgesloten. Een gemeente kan thans op basis van artikel 35 JWG in individuele gevallen besluiten tot aanbieding van een JWG-dienstbetrekking. Ook in de toekomst zal het voor gemeenten mogelijk blijven in individuele gevallen 23 tot 27-jarigen een plaats in het kader van de WIW aan te bieden.

In de toekomst is er dus voor degenen die erop zijn aangewezen een plaats in de WIW beschikbaar; de overige 23 tot 27-jarige werkloze schoolverlaters kunnen gebruik maken van de diensten van arbeidsvoorziening.

Vraag van het lid Boogaard (groep-Nijpels): Wat zijn de plannen van de regering om te voorkomen dat te eniger tijd een generatie jongeren bestaat die nog nooit heeft gewerkt?

Een beleid om te voorkomen dat te eniger tijd een generatie jongeren bestaat die nog nooit heeft gewerkt is reeds in uitvoering.

Allereerst is, ter bestrijding van langdurige werkloosheid onder jongeren en ter bevordering van de participatie in de samenleving, het Activerend Arbeidsmarktbeleid voor Jongeren gestart. Het AAJ bestaat uit drie fasen en kent een sluitende aanpak. Dat wil zeggen dat alle jongeren in een bepaalde leeftijdscategorie eronder vallen.

In de eerste fase na inschrijving bij het arbeidsbureau vindt intensieve bemiddelen naar werk of scholing (ook terug naar regulier onderwijs) plaats; deze fase omvat een half jaar. De termijn kan met een half jaar worden verlengd.

Als bemiddeling niet lukt dan kan de jongere instromen in de Jeugdwerkgarantie wet (JWG). Dat is de tweede fase. De jongere komt in dienst van de organisatie die de JWG uitvoert (de JWGO). In plaats van een dienstverband kan ook een voorbereidingsovereenkomst worden aangeboden. De voorbereidingsfase is bedoeld voor jongeren die vanwege onvoldoende vaardigheden niet direct op een garantieplaats geplaatst kunnen worden. De JWG biedt de mogelijkheid werkervaring op te doen, eventueel in combinatie met aanvullende scholing.

In de JWG komen met name laag geschoolde jongeren met weinig kansen op de arbeidsmarkt terecht. Eind tweede kwartaal 1995 zaten bijna 23 000 jongeren in de JWG, waarvan ruim 21 000 in een dienstbetrekking en de rest in de voorbereidingsfase.

In de derde fase wordt bemiddeld naar een reguliere (leer)- arbeidsplaats. Deze fase treedt in zodra het arbeidsbureau en de JWGO vaststellen dat de jongere geschikt is voor bemiddeling naar een reguliere (leer)arbeidsplaats.

Het kabinet heeft het voornemen om per 1 januari 1997 een aantal regelingen voor gesubsidieerde arbeid onder te brengen in de Wet inschakeling werkzoekenden. De JWG vervalt dan. Het uitgangspunt dat jongeren die een half jaar werkloos zijn óf scholing óf werk wordt aangeboden blijft in de nieuwe regeling overigens gehandhaafd. Het AAJ-beleid wordt dus voortgezet.

Tenslotte kan nog het volgende worden opgemerkt. Er wordt in het algemeen een verhoging van de arbeidsdeelname nagestreefd. Daartoe bestaat een veelheid aan arbeidsmarktinstrumenten die zich richten op vergroting van de vraag naar arbeidskrachten. Voorbeelden daarvan zijn fiscale voordelen voor werkgevers, waardoor deze gemakkelijker extra personeel kunnen aannemen, bevordering van deeltijdarbeid en andere vormen van herverdeling van het beschikbare werk over meer personen en het scheppen van extra banen in de collectieve sector.

Het is nadrukkelijk de bedoeling dat ook jongeren profiteren van de effecten van algemene maatregelen om de arbeidsparticipatie te verhogen.

Vraag van de leden Wolters (CDA) en Bakker (D66): Ten aanzien van de WSW wil de fractie van het CDA met name de aandacht vestigen op de slechte financiële positie van de blindenwerkplaatsen. Door de Bestuurlijke Eenheden zouden de kosten niet te dragen zijn. Een overgangsregeling is naar de mening van het CDA noodzakelijk, in ieder geval tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Het CDA pleit voor een regeling waarin de blindenwerkplaatsen worden erkend als bovenregionale voorziening.

Over de jaren 1994 en 1995 is een overbruggingsbijdrage beschikbaar gesteld van f 4200,– per volledige arbeidsplaats. Dit bedrag was samengesteld uit een bijdrage in de handicapgebonden meerkosten van f 1700,– en een bijdrage in de niet handicapgebonden meerkosten van f 2500,–.

Daarbij werd er vanuit gegaan dat er zodanige maatregelen zouden worden getroffen dat de niet handicapgebonden meerkosten in de periode 1994 en 1995 konden worden afgebouwd.

De Blizo-organisatie verwacht daarna zodanig op orde te zijn dat kan worden volstaan met de handicapgebonden bijdrage van f 1700,–.

Het bestuur van DSW Bedrijven te Nunspeet is op grond van onderzoek van mening dat het bedrijfsresultaat van Proson vanaf 1 januari 1996 moet kunnen uitkomen op het niveau van een gemiddeld industrieel werkverband.

Om dit niveau te realiseren is een pakket aan maatregelen nodig waarvoor eind november 1995 door SZW f 763 500,– beschikbaar is gesteld. Voor 1996 heb ik inmiddels besloten de overbruggingsbijdrage van f 1700,– per volledige arbeidsplaats voor de handicapgebonden meerkosten beschikbaar te stellen voor zowel Blizo als Proson.

In reactie hebben het bestuur van de WSD te Boxtel en het voltallige personeel van de Blizo hun erkentelijkheid voor deze bijdrage uitgesproken.

Het voornemen is in de herziene Wet Sociale Werkvoorziening specifiek aandacht te geven aan een structurele oplossing van de handicapgebonden meerkosten.

Naar verwachting zal dit ook kunnen leiden tot een structurele regeling voor de blindenwerkplaatsen.

Vraag van het lid Boogaard (Groep-Nijpels): Zou de minister een toelichting willen geven op zijn plannen met de Sociale Werkvoorziening en, in het bijzonder, wat betreft het inzetten van niet-gehandicapte, langdurig werklozen.

De voornemens ten aanzien van de toekomstige Sociale Werkvoorziening zijn opgenomen in de nota stroom- lijning van gesubsidieerde arbeid welke op 17 oktober jl. met de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is besproken. Op basis van die nota wordt allereerst een wetsvoorstel tot herziening van de Wet Sociale Werkvoorziening voorbereid.

Zoals in de nota is aangegeven zal de Sociale Werkvoorziening als afzonderlijke voorziening in stand blijven met een afzonderlijke bekostiging. Alleen met degenen die tot de doelgroep van de SW behoren mag een dienstverband worden aangegaan ten laste van de beschikbare middelen voor de Sociale Werkvoorziening. Wel is het toegestaan om, evenals in reguliere bedrijven, in de sociale werkvoorziening op beperkte schaal langdurig werklozen op detacheringsbasis in te zetten.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Werknemers in de sociale werkvoorziening verdienen meer dan degenen die "begeleid werken" bij een reguliere werkgever.

Deze laatste ontvangen op basis van de arbeidsongeschiktheidsregelgeving niet meer dan het wettelijk minimum(jeugd)loon, terwijl SW-werknemers functieloon verdienen.

Dit maakt "begeleid werken" voor deelnemers financieel onaantrekkelijk, terwijl volgens een onderzoeksrapport van de VU (dr. Masurel) een "begeleid werken"-plaats het rijk minder kost dan een SW-arbeidsplaats.

Nu de regering ervoor heeft gekozen dit probleem in het kader van de herziening van de WSW aan te pakken, wordt gevreesd dat het nog langer gaat duren voordat aan de SER advies over dit onderwerp wordt gevraagd.

Op 17 oktober jl. is met de vaste kamercommissie overleg gevoerd over de nota "Stroomlijning van gesubsidieerde arbeid". In deze nota wordt ook het onderwerp "begeleid werken" aan de orde gesteld. Daarna is bij voorrang de herziening van de WSW ter hand genomen. Ik verwacht dat een wetsvoorstel in het voorjaar van 1996 aanhangig kan worden gemaakt. In dit wetsvoorstel wordt ook een structurele voorziening getroffen voor de financiering van begeleid werken en de mogelijkheid om arbeidsvoorwaardelijke verschillen tussen de beide werksoorten weg te nemen.

Vraag van de leden Van Middelkoop (GPV) enMarijnissen (SP): De VNG attendeerde ons erop dat de uitgaven voor de WSW sterk zijn gestegen en het exploitatietekort per formatie-eenheid is verdrievoudigd. De bijdrage van de gemeenten stijgt dan ook navenant. In het bijzonder voor 1996 wordt om een aantal financiële maatregelen gevraagd. Hoe reageert de minister hierop?

Reeds in 1994 heb ik met de VNG afspraken gemaakt over de mogelijkheden om een oplossing te bieden voor de spanning die was ontstaan tussen de groei van het aantal arbeidsplaatsen en het door de bezuinigingen afgenomen rijksbudget. De VNG gaf aan dat het taakstellende aantal arbeidsplaatsen onder druk van de bezuinigingen voor een aantal gemeenten niet was vol te houden. Ik ben samen met de VNG van mening dat een zo groot mogelijk aantal arbeidsplaatsen voor de doelgroep van de WSW behouden moet blijven. Desondanks heb ik ter verlichting van de financiële problemen bij de gemeenten toegestaan dat een onderschrijding van de taakstelling in 1995 kan worden gecompenseerd met een overschrijding van de taakstelling in 1993 (het basisjaar waarop het budget wordt berekend).

Inmiddels heb ik deze afspraak na overleg met de VNG ook voor 1996 voortgezet.

Omdat voor een aantal bestuurlijke eenheden deze afspraken onvoldoende tegemoet kwamen aan de problematiek, heb ik uiteindelijk besloten om het bovenstaande beleid met terugwerkende kracht tot 1994 te laten gelden.

Er zijn voor 1996 geen andere bezuinigingen voorzien, dan die reeds meerjarig zijn ingeboekt.

In de nieuwe WSW zal overigens een nieuw bekostigingssysteem worden opgenomen, waarmee de problemen die eerder zijn ontstaan als gevolg van de toepassing van het financieel verdeelmodel zullen worden opgelost.

Vraag van het lid Wolters (CDA): Hoe staat het met het project Holland?

De stichting Horizon Holland wil langdurig werkloze (pas afgestudeerde) jongeren in de gelegenheid stellen in het buitenland werkervaring op te doen. Het territorialiteitsbeginsel in de ABW staat echter niet toe in het buitenland te verblijven met behoud van een uitkering, behoudens voor een korte vakantieperiode. Niettemin ben ik bereid na te gaan in hoeverre binnen de thans reeds bestaande mogelijkheden een dergelijk project mogelijk is.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): In dit kader heb ik een vraag over de lage drempels voor het afsluiten van leningen. Adverteerders weten hoe de potentiële leners moeten verleiden. Komt het ook voor dat in advertenties misleidende informatie staat en wat vindt de regering ervan om leners in spé te waarschuwen?

Over de lage drempels het volgende: iedere kredietverlener moet zich houden aan de Wet op het Consumentenkrediet. Deze wet voorziet in waarborgen voor een zorgvuldige en verantwoorde kredietverlening. Op grond van de WCK zijn kredietverleners gedwongen een serieus onderzoek te doen naar de kredietwaardigheid van de kredietaanvrager, waaronder het opvragen van informatie bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel.

De Minister van EZ ziet op de naleving hiervan toe. Er zijn geen signalen bekend dat kredietverstrekkers zich hieraan niet houden.

Advertenties over leningen vallen onder het Besluit Kredietaanbieding. Zo moeten adverteerders in hun advertenties ten minste 2 representatieve voorbeelden geven. Omdat dit in de praktijk verschillend werd geïnterpreteerd, heeft per 1 augustus 1995 een aanscherping van het Besluit plaatsgevonden in die zin dat alle voorbeelden representatief moeten zijn.

In de praktijk mankeert er inderdaad wel eens iets aan de correctheid van de advertenties. Momenteel speelt dit b.v. bij Spaarkredieten. Het toeziendhoudend orgaan, de Economische controledienst (ECD), besteedt hier met prioriteit aandacht aan. Met de regelgeving en het toezicht heeft de regering een afdoende instrumentarium om deze praktijken tegen te gaan.

Vraag van het lid Wolters (CDA): Voor mensen met weinig kansen, voor het leveren van maatwerk aan mensen met de grootste afstand (tot de arbeidsmarkt) blijven de witte vlekken bestaan.

De grootste behoefte aan kleinschalige projecten voor moeilijkste groepen wordt niet ingevuld. Voorbeelden van succes: de bouw van de Batavia en het bouwen van een kinderboerderij door mensen vanuit RIAG/CAD.

Er komt nu een algemene richtlijn dat werken met behoud van uitkering alleen in "aanvulling" mag op reguliere arbeid. Dus een belemmering in plaats van een stimulans.

Noodzakelijke samenwerking met de doelgroeporganisaties komt nergens in de geschriften voor.

Waarom is deze keuze gemaakt?

Met de experimenteermogelijkheid in de nieuwe Bijstandswet wordt het voor de gemeenten mogelijk om op de behoeften afgestemde projecten te initiëren voor mensen met weinig kansen of met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het gaat daarbij om projecten in de sfeer van maatschappelijk nuttige taken, vrijwilligerswerk, cultuur etc. De voorbeelden die de heer Wolters noemt zouden daar in beginsel onder kunnen vallen.

De reden dat werken met behoud van uitkering uitsluitend kan als een aanvulling op en niet in plaats van reguliere arbeid is, dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat dergelijke projecten betaalde arbeid verdringen.

Samenwerking met doelgroeporganisaties, zoals vrouwenorganisaties en minderhedenorganisaties, kan zeker nuttig zijn om de effectiviteit van maatregelen en projecten te vergroten. Te denken valt aan deskundige advisering over de vormgeving van maatregelen en projecten, maar ook aan samenwerking bij de werving van en voorlichting aan deelnemers. Deze samenwerking kan niet op landelijk niveau voorgeschreven worden, maar hangt af van lokale uitvoeringspartners en de doelgroepsorganisaties zelf. Er zijn voorbeelden bekend van RBA's die adviescommissies voor het minderhedenbeleid en/of het emancipatiebeleid ingesteld hebben. Ook zijn er voorbeelden bekend van projecten waar RBA's samenwerken met de regionale emancipatiebureaus of steunfunctie-instellingen van minderheden. Juist bij het RBA Rijnmond is er sprake van een nauwe samenwerking tussen de minderheden steunfunctie-instellingen en de Bedrijfsadviseurs Minderheden, die bij het RBA aangesteld zijn.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): In het kader van de armoedeproblematiek is voorgesteld om de oude vrijlating opnieuw in te voeren voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden:

– Hoe groot is deze groep?

– Schuilt hier een addertje onder het gras bij de redenering dat bij een ruim gebruik van deze vrijlatingsfaciliteit deze groep vervolgens geconfronteerd gaat worden met een korting van de bijverdiensten op de uitkering?

De totale omvang van de groep die in beginsel voor een vrijlating in aanmerking zal kunnen komen betreft 69 000 uitkeringsgerechtigden, te weten 39 000 57,5-jarigen en 30 000 alleenstaande ouders met kinderen onder de 5 jaar. Naar verwachting zal feitelijk door 5 tot 10% van dit aantal van de vrijlating gebruik worden gemaakt.

Voor deze doelgroepafbakening is derhalve een objectief leeftijdscriterium bepalend. Daarom is het antwoord op de vraag of voor deze groep de vrijlatingsfaciliteit vervalt op het moment dat men blijk geeft hiervan ruim gebruik te kunnen maken ontkennend. De vrijlating voor de genoemde doelgroep creëert de mogelijkheid van een beloning voor extra inspanningen die men verricht zonder dat de arbeidsverplichting geldt.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Informatie met betrekking tot ontwikkelingen rond het toezicht op de ABW, inclusief verantwoordelijkheid minister als toezichthouder.

De filosofie die ten grondslag ligt aan de huidige ontwikkelingen in het toezicht op de uitvoering van de Algemene Bijstandswet kenmerkt zich door een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid van de gemeente zelf voor de uitvoering en het toezicht daarop. Uiteraard blijft de toezichtsverantwoordelijkheid van de minister bestaan voor de vaststelling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bijstandsuitvoering. De gemeente in casu de gemeenteraad is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor een adequaat toezicht op een juiste uitvoering (eerstelijns-controle) en verantwoordt zich daarover naar het Rijk. Het Rijk baseert zich bij zijn toezichthoudende rol waar mogelijk op deze informatie. De mogelijkheden van single audit/single information worden in de komende periode onderzocht om te komen tot een zo doelmatig mogelijk ingericht toezicht.

Ten behoeve van een adequate (verdere) vormgeving en uitoefening van de tweedelijns-toezichtstaak is binnen het departement een afzonderlijke directie Toezicht geformeerd.

Voor een zuivere uitoefening van de toezichtstaken wordt per 1 januari a.s. de beleidsoverdrachtsfunctie richting gemeenten gescheiden van de toezichtsfunctie. De inrichting van het toezicht zoals hiervoor is weergegeven en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten sluiten aan bij de aanbevelingen van de commissie v.d. Zwan.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Dak- en thuislozenproblematiek wordt in Armoede-nota onvoldoende ingevuld, gezien de toezegging van de minister bij de nABW, in de EK.

De populatie dak- en thuislozen bedraagt naar schatting van de Gezondheidsraad 20 000 personen. Gebleken is dat de opvang niet voldoende is. Vandaar dat er 15 mln wordt uitgetrokken om, in overleg met VWS, een extra impuls te geven aan de opvang en integratie van dak- en thuislozen:

1. verbetering van de circuits van zorg- en dienstverlening t.b.v. de doelgroep;

2. uitbreiding van de opvang-capaciteit;

3. verbetering van de bijstandsverlening aan dak- en thuislozen (opzetten registratie-systematiek + circulaire aan gemeenten over hoogte uitkering, nog vóór januari 1996; in sociale pensions geldt dan niet de norm voor persoonlijke uitgaven, maar een volledige bijstandsnorm).

Dit is de kern van de aanpak van het Kabinet.

Desgewenst kan hier nader op worden ingegaan bij de behandeling van de nota "De andere kant van Nederland".

Vraag van het lid Van Hoof (VVD): Er wordt wel een platform Schuldhulpverlening met VNG, DIVOSA, NVVK en VOG gevormd, maar daarin is ten onrechte opnieuw geen ruimte voorzien voor particuliere marktpartijen op dit terrein.

Zoals aangegeven in de nota "De andere kant van Nederland" is het platform Schuldhulpverlening ontstaan op initiatief van de genoemde organisaties (VNG, DIVOSA, NVVK en VOG). De samenstelling van dit platform is derhalve bepaald door de initiatiefnemers. SZW heeft hier geen zeggenschap over.

Vraag van het lid Van Wingerden (AOV): Vragen m.b.t. het kwijtscheldingsbeleid en bijzondere bijstandsbeleid in de gemeente Rotterdam. Kunnen deze initiatieven niet landelijk worden ingevoerd?

Tot op heden hebben mij geen voorstellen vanuit Rotterdam bereikt.

Vorige week is een wetsvoorstel door de Tweede Kamer aanvaard, waardoor gemeenten meer beleidsruimte krijgen om kwijtschelding te verlenen. Gemeenten zullen onder meer de bevoegdheid krijgen om de kwijtscheldingsnorm op 95% vast te stellen in plaats van op 90%.

In de nota "De andere kant van Nederland" zijn concrete voorstellen gedaan inzake de verruiming van het bijzondere bijstandsbeleid.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Voorgesteld wordt om schulden kwijt te schelden voor uitkeringsgerechtigden die erin slagen om werk te vinden en 1 jaar lang uit de bijstand blijven.

Nuancering van terugvordering

Het kabinet is van mening dat de regelgeving gemeenten reeds mogelijkheden biedt om in gevallen waarin aflossing van schulden ernstige bestedingssituaties tot gevolg heeft, maatregelen te treffen:

1. wetswijziging van de faillissementswet in verband met sanering van schulden van natuurlijke personen. De schuldenaar kan aan de rechter om een schuldsaneringsregeling verzoeken (ook voor fraudeschulden);

2. wetsvoorstel boeten, maatregelen, terug- en invordering biedt aan gemeenten de mogelijkheid om in problematische schuldsituaties mee te gaan met een minnelijke schuldsaneringsregeling (geldt niet voor fraudeschulden!).

Het kabinet acht het overigens van belang dat ten onrechte genoten voordeel in beginsel geheel ongedaan wordt gemaakt.

Dit uitgangspunt is eveneens neergelegd in het onlangs door uw Kamer aanvaarde wetsvoorstel boeten, maatregelen, terug- en invordering. Het kwijtschelden van schulden zonder dat gekeken wordt of er nog aflossingscapaciteit bestaat acht het kabinet niet redelijk (onredelijk t.o.v. debiteuren die in de bijstand blijven en moeten afbetalen).

Vraag van het lid Van Zijl (PvdA): Zouden de gemeenten bij de onroerend-zaak-belasting (ozb) niet iets meer vrijheid moeten krijgen in het verschillend aanslaan van huurders, eigenaren van woningen en bedrijven?

De staatssecretaris van Financiën heeft op 30 november 1994 tijdens het Algemeen Overleg met de vaste kamercommissies van Biza en Financiën toegezegd te zullen onderzoeken of het mogelijk en gewenst is gemeenten de mogelijkheid te bieden van tariefdifferentiatie. Daarbij kan gedacht worden aan differentiatie tussen woningen en niet-woningen, maar ook aan differentiatie naar lokatie. Indien het kabinet tot de conclusie komt dat één of meer vormen nader kunnen worden uitgewerkt, dan zal dit begin 1996 bekend worden gemaakt. Invoering zal dan naar verwachting per 1 januari 1998 kunnen plaatsvinden.

Opmerking verdient in ieder geval dat enige vorm van tariefdifferentiatie altijd gekoppeld moet zijn aan het object: de onroerende zaak. Met de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige, zoals inkomen, woon- of vestigingsplaats en nationaliteit, wordt geen rekening gehouden.

Vraag van het lid Van Wingerden (AOV): Ik zou de Minister graag willen wijzen op een noodkreet van de Vereniging van Volkskrediet. Zij trok de afgelopen week nadrukkelijk aan de bel over de schuldenproblematiek onder herkeurde WAO-ers. De armoedeval blijkt in veel gevallen te groot. Mensen blijven zitten in veel te dure huizen met veel te dure financiële verplichtingen. Huisuitzettingen zijn het logische gevolg. Het ondersteunende beleid heeft hier overduidelijk gefaald en mijn fractie vraagt de Minister dan ook nadrukkelijk om meer dadendrang om deze mensen extra te ondersteunen.

Het is mij inderdaad bekend dat onder degenen die een beroep doen op schuldhulpverlening zich ook WAO-ers bevinden. Hierbij gaat het om degenen die door dalende inkomsten niet langer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Anderzijds zijn er velen met dalende inkomsten die het wel redden en na een periode van aanpassing aan de nieuwe inkomenssituatie in staat zijn wel rond te komen. Een generiek beleid voor alle herkeurde WAO-ers ligt daarom niet voor de hand. Voor degenen die financiële problemen krijgen als gevolg van een inkomensdaling is het schuldenbeleid van groot belang. Dit beleid is weergegeven in de kabinetsreactie op het advies van de commissie Schuldenproblematiek en in de nota "De andere kant van Nederland". Door de maatregelen die daarin zijn aangegeven en door de actievere houding van onder meer gemeenten op het terrein van de schuldhulpverlening kan in die situaties hulp worden geboden.

Vraag van het lid Van Zijl (PvdA): De nieuwe Financiële Verhoudingswet zal wellicht tot enige lastenverzwaring leiden in de rijkere gemeenten, hoewel het daar natuurlijk niet echt om begonnen is, maar leidt het ook tot lastenverlichting voor de burgers in de armere dure gemeenten? Wij zouden van het kabinet willen weten of de voorgenomen herschikking in de verhouding nog gepaard gaat met randvoorwaarden ten aanzien van lastenontwikkeling of dat gemeenten helemaal vrij zijn in de besteding van de extra middelen die door burgers in andere gemeenten worden opgebracht?

Wat is het oordeel van de minister over dit vraagstuk?

De heer Van Zijl stelt de nieuwe Financiële Verhoudingswet aan de orde. Hij vraagt zich af wat de nieuwe wet betekent voor gemeentelijke lasten. Ik wil hem er op wijzen dat mijn collega's van Binnenlandse Zaken en Financiën hiervoor primair verantwoordelijk zijn en dat de nieuwe Financiële Verhoudingswet binnenkort in deze aan de orde zal zijn. Dit wil niet zeggen dat ik niet op zijn vraag in wil gaan, wel dat ik enige terughoudendheid op dit punt wil betrachten.

In de verdelingssystematiek van de nieuwe wet wordt beter rekening gehouden met de werkelijke kosten waar gemeenten mee geconfronteerd worden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de uitvoering van de bijstand en aan de kosten die gepaard gaan met het terugdringen van armoede. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de draagkracht van een gemeente zelf, dat wil zeggen in hoeverre een gemeente via de eigen belastingheffing inkomsten kan genereren. Gemeenten met hoge kosten, bijvoorbeeld als gevolg van een zwakke sociale structuur en met een geringe belastingcapaciteit krijgen daardoor in de toekomst iets meer financiële ruimte. Op welke wijze zij met die ruimte omgaan hangt af van de keuze van de gemeenten. Zij kunnen ervoor kiezen die ruimte te benutten om de lasten van de burgers te verlagen, maar ook om meer te doen voor de mensen met lage inkomens via bijvoorbeeld de bijzondere bijstand. Wat het beste is kan niet in zijn algemeenheid beantwoord worden, denk ik.

In zijn algemeenheid valt het wel toe te juichen dat meer rekening wordt gehouden met de sociale dimensie, waardoor meer ruimte ontstaat voor de gemeenten die het aangaat, om achterstandssituaties aan te pakken.

Vraag van de leden Van Zijl (PvdA), Bakker (D66) en Van Wingerden (AOV):

A. Moet het vrij besteedbaar inkomen, op basis waarvan de koopkrachtcijfers worden bepaald, niet worden gecorrigeerd voor allerlei "onontkoombare" uitgaven?

B. Kan er een analyse worden gemaakt van de ontwikkelingen van de gemeentelijke heffingen en woonlasten in het algemeen (Bakker)?

A. In de algemene koopkrachtoverzichten, die berekend worden door de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen te corrigeren voor de gemiddelde prijsmutatie, komen de voor iedereen geldende belasting- en premiemutaties tot uitdrukking. Dit betekent dat het besteedbaar inkomen op een voor ieder identieke wijze berekend wordt. Hierdoor zijn de algemene koopkrachtoverzichten bij uitstek geschikt om de effecten van Kabinetsmaatregelen die op een huishouding van toepassing zijn, te berekenen.

De werkelijke inkomensontwikkeling die gezinnen ondervinden zijn afhankelijk van zeer veel factoren. Enerzijds zijn dynamische factoren van belang zoals de inkomenseffecten van geboorte van een kind, promotie e.d. Anderzijds is ook de samenstelling van het consumptiepakket relevant. Het is evident dat een deel van de consumptieve uitgaven onontkoombaar zijn; immers iedereen moet eten, zich kleden en een dak boven het hoofd hebben. Correctie van het besteedbaar inkomen voor "onontkoombare" uitgaven lijkt echter niet gewenst; immers daarmee zouden uitspraken gedaan worden over de prioriteitsstelling die huishoudens in hun bestedingen kenbaar maken. Tevens zou dan de moeilijk oplosbare vraag (welk deel van) welke uitgaven onontkoombaar zijn, opkomen. Bij de beantwoording van die vraag zouden zeer arbitraire beslissingen genomen moeten worden ofwel de groepen waarvoor op dit moment koopkracht wordt berekend, zouden in zeer veel subgroepen moeten worden opgesplitst. Dit zou de overzichtelijkheid niet ten goede komen. Immers waar de effecten van belasting- en premiemutaties (die in de koop- krachtcijfers worden meegenomen) voor alle sociale minima ongeveer gelijk zijn, daar zullen veranderingen in bijvoorbeeld de woonlasten voor bijna iedereen anders uitpakken.

Een ander argument om het besteedbare inkomen niet te corrigeren voor "onontkoombare" lasten is dat daarmee het besteedbaar inkomen als indicator van welvaart wordt miskend. Immers tegenover bijvoorbeeld woonlasten staat ook het plezier/nut wat daarmee samenhangt.

Tenslotte wil ik aangaande dit punt nog ingaan op het artikel in de Volkskrant van afgelopen zaterdag. In dat artikel wordt aangegeven dat de koopkracht van de minima de laatste jaren sterk zou zijn gedaald. Dit in tegenstelling tot de uitkomsten van de officiële koopkrachtplaatjes. De methode waarop deze cijfers zijn gebaseerd, gaat uit van het besteedbaar inkomen, waarvan allerlei "onontkoombare" uitgaven afgetrokken worden. Daarmee resulteert een veel kleinere basis waarop inkomenseffecten worden berekend. De resultaten van dit onderzoek zijn dan ook niet goed vergelijkbaar met de officiële koopkrachtplaatjes. Gegeven ook de voorgaande kanttekeningen wil ik hierbij dan ook mijn vraagtekens bij de bruikbaarheid van deze cijfers zetten.

1 W. Ettema, Gemeentelijke belastingen en heffingen 1986–1990, Maandstat. Financiën (CBS) 1994, 8.

B. Ik kom nu bij de tweede vraag van de heer Van Zijl omtrent de gemeentelijke lasten. Bij de berekening van de koopkrachtcijfers wordt, zoals vermeld, rekening gehouden met de gemiddelde prijsstijging. Het CBS stelt hiertoe de consumentenprijsindex (CPI) op, waarin o.a. ook de gemeentelijke heffingen en belastingen worden meegenomen. Dat neemt niet weg dat het niveau van deze heffingen en belastingen, zoals de heer Van Zijl opmerkt, aanzienlijk uiteenloopt. Echter er is wel enige indicatie dat de verschillen tussen gemeenten kleiner worden.1 Tevens kan in dit kader verwezen worden naar de maatregelen op o.a. het gebied van de Bijzondere Bijstand en het Kwijtscheldingsbeleid die in de nota «De andere kant van Nederland» zijn opgenomen. Deze kunnen de effecten van de verschillen in de hoogte van de gemeentelijke heffingen mitigeren.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Ziet het kabinet mogelijkheden voor fiscale stimulering van herverdeling van arbeid?

Vraag van het lid Van Wingerden (AOV): Past het financieel aantrekkelijk maken van het in deeltijd gaan werken door ouderen in het streven hen voor het arbeidsproces te behouden?

Welke mogelijkheden zijn er aan de vraagkant om, bijvoorbeeld met behulp van fiscale stimuli, ouderen goedkoper te maken voor een werkgever? Welke mogelijkheden ziet de minister om de loonkosten van oudere werkzoekenden te drukken? Is er geen mogelijkheid om het in het MKB aantrekkelijker te maken om oudere werkzoekenden bijvoorbeeld op deeltijdbasis aan te trekken met een voor de werkgever aantrekkelijke regeling?

In dit kader spelen voor het kabinet de volgende overwegingen een rol.

– Nederland kent verreweg het hoogste aandeel deeltijdarbeid van de EU, circa eenderde. Op de tweede plaats komt het VK, met circa een kwart. Het gemiddeld voor de EU-landen is circa eenachtste. Circa tien jaar geleden was de voorsprong van Nederland relatief geringer (circa eenvijfde versus bijna eentiende).

– Het kabinet doet reeds veel om deeltijdarbeid te bevorderen. De rechtspositie van deeltijders wordt versterkt met het wetsvoorstel om onderscheid naar arbeidsduur te verbieden; in veel cao's zijn belemmering op dit gebied overigens al weggenomen. Bij de overheid worden nieuwe werknemers bij voorkeur in deeltijd aangenomen. In de extra banen voor langdurig werklozen en de experimenten met werken met inzet en met behoud van uitkering is opgenomen dat de banen gemiddeld 32 per week dienen te zijn. Hetzelfde zal in principe gelden voor de nieuwe deelnemers aan de regelingen die vallen onder de stroomlijning van gesubsidieerde arbeid. In het wetsvoorstel vermindering afdracht (afdrachtskortingen) is opgenomen dat reeds bij een 32-uurs-baan de afdracht behorende bij een voltijdbetrekking mag worden verrekend; dit zou reeds als een vorm van fiscale stimulering van deeltijdarbeid kunnen worden geïnterpreteerd.

– Voor deeltijders geldt reeds een relatief gunstige behandeling in de lastensfeer t.o.v. voltijders. Een voltijd-werknemer die in deeltijd gaat werken, gaat er in netto maandsalaris minder op achteruit dan het bruto maandsalaris vermindert (uitgaand van een gelijkblijvend bruto uurloon). Achtergronden hiervan zijn o.a. de heffingsvrije voet in de loon- en inkomstenbelasting, de franchises in WAO en ZFW, alsook het minimumbedrag voor de reiskostenaftrek en het maximum voor de arbeidskostenforfait; de nominale ziektekostenpremies zwakken dit relatieve voordeel overigens iets af. Dit geldt uiteraard ook voor oudere werknemers die in deeltijd willen gaan werken.

– Het kabinet wil herverdeling van arbeid stimuleren door o.a. de verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid tussen vrouwen en mannen meer in evenwicht te brengen en ook de combinatie van arbeids- en zorgtaken beter mogelijk te maken, ook gedurende de loopbaan van werknemers. In de nota "Om de kwaliteit van arbeid en zorg: investeren in verlof" zijn diverse voornemens opgenomen op dit terrein. Verschillende vormen van verlof zullen verder worden gestimuleerd en uitgebreid en de mogelijkheden voor een loopbaanonderbrekingsregeling zullen nader worden onderzocht. Voor ouderen is in dit kader relevant dat scholingsverlof kan bijdragen aan het actueel houden van kennis, waarmee uitstroom uit het arbeidsproces kan worden voorkomen. Omdat ouderen nu relatief weinig aan scholing deelnemen is o.a. aan deze groep prioriteit gegeven in het kader van het operationeel plan voor ESF-doelstelling 4.

Tevens kan genoemd worden het seniorenverlof, waarbij sprake is van tijdelijke of van deeltijd-uittreding.

Ten aanzien van oudere werkzoekenden kan worden gemeld dat zij reeds vallen onder de bestaande financiële herintredingsbevorderende maatregelen zoals de WBA (straks de afdrachtskorting langdurig werklozen), en ook in aanmerking komen voor de verschillende regelingen voor gesubsidieerde arbeid (werken met inzet en met behoud van uitkering, banenpools, werkgelegenheidsimpuls voor langdurig werklozen e.d.). Bij de afdrachtskorting is indienstneming van een werkzoekende in deeltijd zelfs financieel relatief aantrekkelijk t.o.v. een voltijdaanstelling vanwege de gehanteerde 32-uurs-grens. Een aparte regeling voor oudere werkzoekenden die in het MKB in deeltijd willen gaan werken lijkt geen zinvolle aanvulling op het reeds bestaande instrumentarium. Tevens kleven er aan een dergelijke zeer specifieke regeling grote uitvoeringstechnische bezwaren.

De voornaamste rol voor het realiseren van lagere loonkosten voor oudere werknemers ligt bij de sociale partners. Door de beloningssystematieken in cao's zijn de loonkosten voor ouderen hoog. In dit veld ligt dan ook een eerste verantwoordelijkheid om dit probleem aan te pakken.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): De heer Rosenmöller heeft gevraagd naar de «precieze link» tussen lastenverlichting en werkgelegenheid.

Lastenverlichting kan de werkgelegenheid langs een veelheid van wegen beïnvloeden.

Zo verruimt lastenverlichting de bestedingsmogelijkheden met meer ruimte voor consumptie indien de lastenverlichting de werknemer ten goede komt en meer ruimte voor investeringen in geval van een lastenverlichting voor werkgevers. Meer bestedingen impliceren meer produktie en dus meer werkgelegenheid. Daarnaast kan de ruimte die door lastenverlichting wordt geboden, worden benut voor een verlaging van de loonkosten die via een verbetering van de concurrentiepositie leidt tot meer vraag en dus meer produktie en werkgelegenheid.

Uit de terugblik van het CPB op de werkgelegenheid in de jaren tachtig blijkt dat loonmatiging aangevuld met en ondersteund door een beleid gericht op lastenverlichting een verklaring vormt voor het overgrote deel van de werkgelegenheidsgroei in 1983–1990 met in totaal 790 000 personen.

Waar de loonkosten een duidelijk knelpunt vormen, kan een lastenverlichting voor werkgevers die direct tot lagere loonkosten leidt, meer effect sorteren.

Om die reden wordt een deel van de in het regeerakkoord overeengekomen lastenverlichting gebruikt voor de oplossing van de structurele problematiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt zoals die tot uitdrukking komt in de kloof tussen loonkosten en produktiviteit. Middels de specifieke afdrachtskorting vermindert deze kloof en daardoor draagt deze lastenverlichting bij aan meer werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Vraag van de leden Marijnissen (SP) en Van Dijke (RPF): Gevraagd wordt naar een reactie op het SCP-rapport rond inkomensgevolgen van het Regeerakkoord.

In de betogen van de heren Marijnissen en Van Dijke is het rapport van het SCP inzake de inkomensgevolgen van het Regeerakkoord aan de orde gekomen zonder dat er overigens expliciete vragen over werden gesteld. Volledigheidshalve worden hieronder kort de belangrijkste conclusies zoals opgenomen in de brief aan de Tweede Kamer van 9 november jongstleden gememoreerd:

– het inkomensverlies voor de lage inkomensgroepen en het inkomensverschil tussen hoge en lage inkomensgroepen wordt in de SCP-berekeningen met name veroorzaakt door de kabinetsvoornemens inzake de geïntegreerde premieheffing AAW/WAO. Het inkomensverlies wordt mede veroorzaakt door de veronderstelde halve koppeling in de jaren 1997 en 1998.

– uit de resultaten blijkt echter dat het SCP onvoldoende rekening heeft gehouden met de in het regeerakkoord gemaakte afspraak van het kabinet inzake de realisatie van evenwichtige inkomensverhoudingen. Dit is overigens begrijpelijk omdat dit streven van jaar op jaar wordt geconcretiseerd.

Ten aanzien van de AAW/WAO-operatie hiervan heeft het kabinet in het Regeerakkoord aangegeven dat "de vormgeving zodanig zal worden gekozen dat sprake zal zijn van inkomens- en loonkostenneutraliteit". Het Regeerakkoord spreekt zich nog niet uit over de vormgeving. Het SCP heeft zich gebaseerd op technische aannames van het CPB die evenwel niet voldoen aan de in het Regeerakkoord geformuleerde randvoorwaarden terzake.

Ten aanzien van de koppeling is in het Regeerakkoord aangegeven dat "over de wijze van de toepassing van WKA (volledige, gedeeltelijke of geen koppeling) van jaar tot jaar zal worden beslist".

– het kabinet deelt de conclusies van het SCP dan ook niet.

Noot 4 (zie blz. 2842)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de staatssecretaris, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor 1996 (24 400-XVI).

Vraagsteller: Essers (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Middel (PvdA), Fermina (D66)

Onderwerp: Maatschappelijke opvang

Het is soms inderdaad moeilijk een voorstelling te maken van de problemen, waar dak- en thuisloze mensen in dit seizoen mee te maken hebben. Via de media wordt voor dit acute probleem terecht aandacht gevraagd. In de huidige weersomstandigheden wordt duidelijk of de opvang zijn taak aan kan en of het beleid genoeg ruimte laat om problemen als deze aan te pakken.

Het zou niet goed zijn als de oplossingen nu nog bedacht zouden moeten worden. Dat is gelukkig ook niet zo. In veel gemeenten is al een noodplan in werking gezet. Eind 1994 heb ik mij er al van verzekerd dat in de vier grote steden zo'n plan was. Instellingen hebben soms met kunst en vliegwerk extra opvang-capaciteit georganiseerd. Vaak wordt er ook actief gezocht naar bijvoorbeeld de zwervers met psychische problemen, die niet uit zichzelf naar onderdak zoeken.

Door gemeenten en hulpverleners zijn oplossingen gevonden om aan die acute vraag te kunnen voldoen: van het bijplaatsen van stapelbedden tot het in gebruik nemen van atoomschuilkelders. Ik heb de VNG begin dit jaar al steun toegezegd, om al die oplossingen eens te inventariseren en te publiceren. Dat kan andere gemeenten helpen om ook een draaiboek te maken voor winteropvang.

De maatschappelijke opvang hoort na de besluiten in het kader van de Wet Soc. Vernieuwing thuis bij gemeenten, juist om maatwerk onder moeilijke omstandigheden als deze mogelijk te maken. We zitten met de decentralisatie op de juiste koers. Het zijn de gemeenten, die als eerste de verantwoordelijkheid op moeten pakken voor de aanpak van problemen als deze. Vooral als er concrete voorzieningen tot stand moeten worden gebracht is er meer behoefte aan korte lijnen en horizontale afstemming in de regio dan aan rijksregelgeving. Decentralisatie is uitgangspunt, maar niet zonder waarborgen voor de landelijke functies.

Mijn brief van 17 oktober aan de Kamer gaat daarop in. Op 20 december is daarover een Algemeen Overleg gepland. Er is kort samengevat wat meer tijd nodig – een overgangsproject van vier jaar – om een vorm van decentralisatie te vinden, waar de gemeentelijke beleidsvrijheid optimaal wordt bediend, maar waar ook plaats is voor landelijke afspraken.

Vraagsteller: De Jong (CDA)

Onderwerp: Trechteren bij overheveling/terugheveling verstrekkingen vanuit AWBZ

Allereerst merk ik op dat het bij de terugheveling van de verstrekkingen vanuit de AWBZ naar onder meer de Ziekenfondswet het Kabinet er in de eerste plaats op uit was om de verstrekkingen terug te hevelen, dit in de omvang zoals die in de AWBZ was geregeld. Een voorafgaande trechtering van de terug te hevelen verstrekkingen was dan ook niet een expliciete doelstelling. Niettemin heeft een kritische toetsing van deze verstrekkingen plaatsgevonden. Met betrekking tot de farmaceutische hulp verwijs ik naar de brief die de Kamer heden over de toetsing van het geneesmiddelenpakket heeft ontvangen. Die brief bevat mijn standpunt op het advies van de Ziekenfondsraad. Dit standpunt heb ik de kamer toegezegd tijdens het overleg inzake de overheveling op 5 oktober jl. Met betrekking tot de hulpmiddelen heeft een eerste kritische beoordeling eveneens reeds plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een beperking ten aanzien van de elastische kousen, waartoe zowel de Ziekenfondsraad als Zorgverzekeraars Nederland hadden geadviseerd. Gezien de beperkte tijd kon nog geen verdergaande toetsing van het hulpmiddelenpakket plaatsvinden. Met de verzekeraars is afgesproken in het komende jaar de hulpmiddelen integraal aan een kritische beschouwing te onderwerpen.

Vraagsteller: De Jong (CDA)

Onderwerp: Zorgen omtrent informatievoorziening

In de loop van 1995 zijn het CPB en het SCP gestart met de werkzaamheden voor het ramingsmodel voor de zorgsector. Die samenwerking tussen de bureaus loopt dus volop. Het model dient in de eerste plaats voor het maken van voorspellingen op de middellange termijn (4 à 5 jaar). Nadruk ligt op de volume- en de kostenontwikkeling. Het gaat om een complex ramingsmodel waarin de verschillende sectoren afzonderlijk worden gemodelleerd. In de eerste fase van het project worden de belangrijkste sectoren gemodelleerd (o.a. ziekenhuizen, specialisten en huisartsen). Het zal duidelijk zijn dat een dergelijk model er niet van vandaag op morgen kan liggen. De eerste voorlopige deelstudies zullen binnenkort in een begeleidingswerkgroep aan de orde komen. Er zit dus schot in de zaak. In het FOZ 1996 is uitvoeriger ingegaan op het ramingsmodel en het plan van aanpak. Ik zal ook volgend jaar weer uitvoerig ingaan op de voortgang rond het ramingsmodel voor de zorgsector.

Vraagsteller: De Jong (CDA)

Onderwerp: Verloop in de opleiding verpleging/verzorging

Met de CDA-fractie deel ik de zorgen ten aanzien van de terugloop in het inservice onderwijs. Op dit moment doen zich geen echte problemen voor, maar een substantiële terugval bij de instroom van het aantal leerlingen zou op langere termijn er toe kunnen leiden dat er onvoldoende goed en gekwalificeerd personeel voor de zorgsector beschikbaar zou zijn.

Het is tegen deze achtergrond, dat ik de verantwoordelijke partijen de risico's op lange termijn onder de aandacht heb gebracht. Ik ben ingenomen met het feit, dat in vele regio's via het tripartite-overleg (dat wil zeggen opleidingen, zorginstellingen en vakorganisaties) deze kwestie thans op de agenda is geplaatst. Het ontwikkelde model van het NZI (het Regio Marge-model) ten behoeve van een meerjarige planning kan daar zeer goede diensten bewijzen. Kortom: er is sprake van een toenemend besef dat op dit gebied partijen hun verantwoordelijkheid moeten nemen.

De opmerking over een cumulatie van deze problematiek als gevolg van een terugloop van het inservice onderwijs en een afbouw van de capaciteit van het HBO-V opleiding moet op een misverstand berusten. Er is geen sprake van een reductie van de capaciteit van de huidige HBO-V.

Ten aanzien van de vorderingen op het gebied van de stelselwijziging van de opleidingen voor verplegende en verzorgende beroepen ben ik minder bezorgd.

Op dit moment zijn op een aantal gebieden met veel inzet en energie vele activiteiten in gang gezet (ontwikkeling van eindtermen van de nieuwe opleidingen, werkzaamheden op het gebied van helderheid over de infrastructuur zoals huisvesting, personeel en de over te hevelen financiën). De planning is er op gericht om alle randvoorwaarden van dat nieuwe stelsel vóór de zomer van 1996 geregeld te hebben. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit gaat lukken.

Het schooljaar 1996–1997 dient benut te worden om het fusietraject van de scholen te laten plaatsvinden en het nieuwe opleidingsstelsel inhoudelijk te implementeren. Vanaf augustus 1997 kan dan het nieuwe opleidingsstelsel in volle omvang van start gaan.

Tenslotte nog een opmerking over het over te hevelen bedrag. Binnenkort komt het onderzoeksrapport van het l.O.O. beschikbaar. Dit onderzoeksrapport moet de helderheid en duidelijkheid geven over het over te hevelen bedrag. Als uitgangspunt voor het over te dragen bedrag wordt genomen de gemiddelde uitgaven van de jaren 1993 en 1994. Dat betekent dat de terugloop van het inservice onderwijs in 1995, en onverhoopt eventueel die in 1996, niet van invloed zal zijn op het over te hevelen bedrag. In die zin zal op wat langere termijn de actuele terugloop weer kunnen worden gemitigeerd.

Vraagsteller: De Jong (CDA)

Onderwerp: Zorgvernieuwingsfondsen

In de afgelopen tijd hebben de Staatssecretaris en ik herhaaldelijk met de Kamer van gedachten gewisseld over de vormgeving van de uitvoering de AWBZ, het eerste compartiment. In het Algemeen Overleg over de modernisering van de ouderenzorg van 20 november heeft de Staatssecretaris toegezegd dat er nader schriftelijke informatie komt over de zorgvernieuwingsfondsen en de rol van verbindingskantoren daarbij. In het plenaire debat over het voorstel van Wet sociaal-fiscaal nummer Ziekenfondswet vorige week heb ik dat nog eens herhaald en toegezegd dat wij eerst met de Kamer overleggen voordat wij concrete stappen gaan ondernemen. Op dit moment hebben de Staatssecretaris en ik de brief die u over dit onderwerp krijgt bijna afgerond. Wij hebben goed naar de wensen van de Kamer geluisterd. Dat zult u aan de brief kunnen zien. Het is goed om aan de hand van die brief verder van gedachten te wisselen. Met een beetje geluk lukt het ons nog deze week de brief aan de Kamer te zenden.

Wat betreft de functionele verstrekking ambulante hulpverlening en begeleiding verwijs ik naar de brief van 9 november jongstleden, waarin de openstaande vragen inzake de nota «De perken te buiten» zijn beantwoord. Daarbij is aangegeven dat in de voortgangsrapportage inzake «De perken te buiten» op die aangelegenheid teruggekomen zal worden. Deze voortgangsrapportage zal in het eerste halfjaar van 1996 aan de Kamer worden aangeboden.

Vraagstellers: Esselink (CDA), B. Middel (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks),Fermina (D66)

Onderwerp: Bezuinigingen op subsidies Mr. de Graaf Stichting en Stichting de Rode Draad

Van de zijde van het CDA, de PvdA (amendement), GroenLinks en D66 zijn vragen gesteld over de bezuinigingen op de Mr. de Graaf Stichting en de Stichting De Rode Draad. Zo stelde de heer Esselink dat ondersteuning van prostituées door De Rode Draad en de Mr. de Graaf Stichting juist in deze tijd van op handen zijnde veranderingen nodig is.

De minister van Justitie werkt momenteel aan een wijziging van het bordeelverbod (artikel 250 bis en ter van het Wetboek van Strafrecht) en dit zal ongetwijfeld veel veranderingen met zich mee brengen. Naar verwachting zal het wetsvoorstel januari '96 worden ingediend. Ten gunste van de prostituées verwacht ik! Want de opheffing van het bordeelverbod zal leiden tot legalisering van sexbedrijven en een verbetering van de positie en het werk van prostituées.

Negatieve aspecten als vrouwenhandel, geweld, mishandeling en andere vormen van onderdrukking en uitbuiting (naast zaken als preventie en curatie van seksueel overdraagbare aandoeningen, naleving van arbeidsomstandigheden e.d.) zullen na de wetswijziging beter kunnen worden aangepakt door controle en sluiting van malafide bordelen. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt allereerst op het terrein van de betreffende gemeente. Dat betekent dat de taak van de landelijke overheid inzake het prostitutiebeleid voor een groot deel kan worden overgenomen door de gemeentelijke overheden.

Daarbij komt dat de branche op het terrein van de prostitutie bezig is zichzelf te organiseren tot een volwaardige bedrijfstak. Dit blijkt uit de onlangs gehouden presentatie van het keurmerk voor relaxbedrijven, Erotikeur en uit de oprichting van de stichting Prosex. Deze laatste zal zich bezig houden met de belangen en de positie van prostituées in het kader van arbeid en arbeidsverhoudingen. Dat betekent dat een deel van de activiteiten van De Rode Draad zeker op termijn overgenomen zullen worden door deze nieuwe organisatie. Daartoe heb ik De Rode Draad alsnog middels een overgangssubsidie in staat gesteld om gefaseerd haar werkzaamheden af te bouwen en, indien nodig, over te dragen aan de stichting Prosex.

De bezuiniging op de mr. de Graaf Stichting kan worden opgevangen door bundeling van activiteiten en werkzaamheden met andere organisaties op het brede terrein van de vrouwenhulpverlening. Voorts verwijs ik naar mijn amendementenbrief in antwoord op het betreffende amendement van mw. Essers c.s.

Wat betreft het voorstel van de D66-fractie bij monde van de heer Fermina om de Mr. de Graaf Stichting enige ruimte (ik neem aan dat hiermee financiële ruimte wordt bedoeld) te geven om nadere regelingen met het ministerie van Justitie te treffen, verwijs ik naar mijn amendementenbrief. Daarin heb ik toegezegd een nadere fasering aan te willen brengen in de opgelegde bezuiniging door deze pas met ingang van 1 januari '98 in te laten gaan. Overigens ligt de betrokkenheid van het ministerie van Justitie niet zozeer in het mede subsidiëren van de Mr. de Graaf maar in het door mij zojuist genoemde voorstel tot wijziging van artikel 250 bis.

Tenslotte heeft mevrouw Varma (GroenLinks) gevraagd of er stappen ondernomen zijn om het subsidie van De Rode Draad bij Justitie onder te brengen.

Ik heb eerder aangegeven dat De Rode Draad als een zelforganisatie van en voor prostituées nuttig werk doet. De opheffing van het bordeelverbod – waar het ministerie van Justitie de eerstverantwoordelijke in is – zal tot gevolg hebben dat in de prostitutiesector m.n. de bedrijven gelegaliseerd worden. Dit heeft ook gevolgen voor de positie van de werkers in de prostitutie in de zin dat prostitutie als een vorm van beroep gezien kan worden. Daarmee ontstaat er een nieuwe situatie waarin de arbeidsrechtelijke kant en de arbeidsomstandigheden meer op de voorgrond treden. Dit ligt echter niet zozeer op het terrein van Justitie, maar eerder op dat van het ministerie van SZW. De nieuw op te richten stichting Prosex richt zich juist op deze aspecten van het werken in de prostitutie. Ik verwacht dat daarmee een aanzienlijk deel van de taken van De Rode Draad overbodig zullen worden.

Hiermee heb ik aangegeven dat er voor het ministerie van Justitie geen verantwoordelijkheid ligt in het «overnemen» van het subsidie van De Rode Draad. Dit is ook nooit mijn bedoeling geweest. Wel is er een mogelijkheid dat de Stichting Prosex een subsidie aanvraagt bij het ministerie van SZW.

Vraagsteller: Esselink (CDA)

Onderwerp: Het overbrengen van de (subsidie)relatie van het rijk met Vluchtelingen Werk Nederland naar Justitie

De heer Esselink vroeg of ik bereid was stappen te ondernemen voor een volledige overbrenging van de subsidierelatie met VluchtelingenWerk naar Justitie, omdat daar de beleidsverantwoordelijkheid voor asielzoekers ligt. Dat ben ik niet. VluchtelingenWerk speelt namelijk niet alleen voor asielzoekers een belangrijke rol, maar ook voor verblijfsgerechtigden, mensen die na een asielverzoek in Nederland mogen blijven. Die moeten als zij regulier zijn gehuisvest integreren. VWS heeft daar programma's voor ontwikkeld en stelt samen met OC&W daar middelen voor beschikbaar aan gemeenten. De lokale werkgroepen van VluchtelingenWerk hebben een belangrijke functie in de begeleiding van de deelnemers aan die programma's. Het professionele, gesubsidieerde apparaat van VluchtelingenWerk traint en begeleidt die werkgroepen daarin. Dat is dus een taak die heel nadrukkelijk op het terrein van VWS ligt. Van overdracht van de hele beleidsverantwoordelijkheid kan dan geen sprake zijn. Wel ben ik met de Staatssecretaris van Justitie in overleg om te bezien of zij de verantwoordelijkheid voor de subsidiëring van het asieldeel van VluchtelingenWerk kan overnemen. VluchtelingenWerk heeft een voorstel daarvoor bij haar ingediend. Kort en goed komt dat er op neer dat beide ministeries ieder de helft van de subsidie aan VluchtelingenWerk zouden verstrekken, waarmee recht gedaan wordt aan ieders verantwoordelijkheid. Die van Staatssecretaris Schmitz voor asielzoekers en de mijne voor de integratie van verblijfsgerechtigden en andere nieuwkomers.

Vraagstellers: Esselink (CDA), Middel (PvdA) en Oedayraj Singh Varma (GroenLinks)

Onderwerp: Arachne

Naar aanleiding van de voorgenomen bezuiniging op Arachne zijn door vertegenwoordigers van verschillende fracties vragen gesteld. Ik wil in mijn antwoord in gaan op al deze vragen.

Zo stelde de heer Middel (PvdA) de vraag om eens in een breder verband naar de zogeheten «emancipatie-subsidies» te kijken.

Ik juich deze suggestie van de heer Middel zeer toe. Uiteraard in nauw overleg met de minister van SZW, zeker bereid. Immers, er worden door VWS, naast Arachne nog enkele andere organisaties op het terrein van de vrouwenemancipatie gesubsidieerd, terwijl deze organisaties niet direct taken vervullen die in het verlengde liggen van de kerntaken van dit departement. En dan bedoel ik niet emancipatie als facetbeleid van zorg en welzijn want daar heb ik zeker wel aandacht voor en draag ik ook een eigen verantwoordelijkheid voor m.a.w. ik subsidieer ook activiteiten in het kader van het facet-emancipatiebeleid van alle andere departementen, die zij m.i. zelf zouden moeten financieren.

De bemoeienis van mijn departement met deze organisaties heeft een voorgeschiedenis. Bij het voormalig CRM bestond als één van de beleidsterreinen het bevorderen van emancipatie van vrouwen in brede zin. Een afzonderlijke Directie voor de coördinatie op dit terrein bij het ministerie van SZW bestond toen nog niet; die taak was voorbehouden aan CRM. De afweging dat het emancipatiebeleid als beleid beter af zou zijn bij het departement als Sociale Zaken dan bij het departement als CRM, heeft de keuze voor de plaatsbepaling van de landelijke coördinatie van het Emancipatiebeleid bepaald.

Bij CRM bleef echter een deel van het Emancipatiebeleid omdat er toen een rijksbijdrageregeling bestond voor de emancipatie van vrouwen die was gekoppeld aan de rijksbijdrageregeling Sociaal Cultureel Beleid (RSCB). Die regeling bestaat al lang niet meer, maar wel zijn daaruit een aantal structureel gesubsidieerde organisaties blijven «hangen». lk noem naast Arachne ook bijvoorbeeld de Nederlandse Vrouwen Raad.

lk ben mij ervan bewust dat de eerst verantwoordelijke voor de coördinatie van het emancipatiebeleid de minister van SZW is. Met dit gegeven heb ik het voornemen om nadere afspraken te maken over een herverdeling van taken en verantwoordelijkheden op dit terrein en daarmee te komen tot een – ook over de andere departementen – evenwichtiger verdeling van de financiële lasten.

Tevens ben ik bereid om, gelet op wat ik zoëven aangaf, mee te denken over een vernieuwing van de emancipatie-ondersteuningsstructuur zoals verwoord in de nota «Koersbepaling van het emancipatiebeleid na 1995».

De heer Esselink stelde de vraag of ik kan bevestigen dat Arachne geen bezuiniging zal treffen (en ook geen maatregelen hoeft te nemen ter ondervanging van voorgenomen bezuinigingen) zolang de evaluatie niet heeft plaatsgevonden.

Mevrouw Varma (Groenlinks) refereerde aan de afspraken die met minister Melkert zouden zijn gemaakt over de financiering van Arachne. Op beide vragen wil ik hier ingaan.

lk ben (uiteraard na afstemming met de Minister van SZW) voornemens om, alvorens definitieve besluiten te nemen, eerst de evaluatie van de werkzaamheden van Arachne af te wachten. In die evaluatie zullen niet alleen de taken en werkzaamheden van Arachne worden bekeken, maar ook de bedrijfsvoering in relatie tot de hoogte van het huidige subsidiebedrag. Bij een positieve uitkomst van het evaluatie-onderzoek, zal bekeken worden hoe de financiering zodanig kan worden gewijzigd, dat de nu zeer substantiële bijdrage van VWS voor het overgrote deel kan worden overgenomen door andere betrokkenen. Gedacht wordt aan bijdragen van andere departementen dan VWS en SZW en aan bijvoorbeeld een vergoeding door de vrouwenbeweging voor de diensten van Arachne.

Zelf ben ik bereid om een bedrag van ƒ 150.000,- in mijn begroting te reserveren voor de subsidiëring van Arachne na 1/1/97.

Zodra overeenstemming is bereikt tussen de minister van SZW en mijzelf over een gezamenlijke aanpak onder mijn regie als «emancipatieminister» m.b.t. Arachne, zullen wij u hierover schriftelijk informeren.

Vraagsteller: Middel (PvdA)

Onderwerp: Inzet werkzoekende, gemotiveerde academici/HBO-ers als buurt- en wijkconsulenten

Gemeenten die in het kader van de experimenten activering uitkeringsgelden (de zgn. Melkert-2 banen) plaatsen zijn toegewezen, zouden als zij dit willen ook gemotiveerde academici/HBO-ers kunnen inzetten als buurt- en wijkconsulenten, mits deze langer dan een jaar werkloos zijn.

Zelf ondersteun ik een aantal gemeenten die in het kader van de experimenten activering uitkeringsgelden (Melkert-2), een bijdrage willen leveren aan het doorbreken van de paradox dat een grote groep mensen langs de kant blijft staan terwijl veel werk, waaraan in de lokale samenleving behoefte bestaat, blijft liggen. Het gaat daarbij om het creëren van werk dat zowel sociaal als economisch nut oplevert, door de bijdrage van dit werk aan de leefbaarheid en welzijn van burgers en door dit werk zoveel mogelijk te ontwikkelen tot reguliere banen.

Vraagsteller: Middel (PvdA)

Onderwerp:: Signalen over problemen met de ouderbijdrageregeling Boddaertcentra

Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op de nieuwe ouderbijdrageregeling voor de jeugdhulpverlening. Signalen over de eventuele nadelige gevolgen van deze regeling zijn mij bekend.

Over dit onderwerp heeft bespreking plaatsgevonden in het Bestuurlijk Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid.

In dit overleg is afgesproken, dat één jaar na invoering van deze nieuwe regeling een deugdelijke evaluatie zal plaatsvinden, met aandacht voor de effecten op de onderscheiden hulpvarianten, waaronder daghulp. lk zal over de evaluatie graag aan de kamer rapporteren.

Vraagsteller: Middel (PvdA)

Onderwerp: Zelfregulering in de relatiebemiddeling

De beoogde zelfregulering op het terrein van de relatiebemiddeling, waarover in het door de heer Middel bedoelde antwoord werd gesproken, zal inhouden dat er een branche-organisatie komt die is aangesloten bij de Stichting Geschillen Commissie voor Consumentenzaken (SGC).

De aansluiting bij de SGC verkeert in de laatste fase.

lk acht het nu verstandig om de afronding van dit proces eerst af te wachten. lk zal de Kamer zo spoedig mogelijk als dat kan op de hoogte brengen van het resultaat.

Indien er onverhoopt geen aansluiting bij de SGC tot stand komt, zal ik mij alsdan beraden op het (doen) nemen van andere maatregelen.

Met u houd ik de vinger aan de pols.

Vraagstellers: Middel (PvdA) en Oedayraj Singh Varma (GroenLinks)

Onderwerp: Woonzorgcomplex voor Molukse ouderen in Zeeland

Mevrouw Varma heeft gevraagd naar de mogelijkheden voor een Moluks woonzorgcomplex, Tabadila, in Zeeland. De heer Middel heeft hier eveneens op gewezen, en het een «uniek experiment» genoemd.

Over dit plan hebben we uitvoerig gesproken met alle betrokkenen. Een heel sympathiek initiatief, maar wel erg duur. O.a. door de kleine schaal van het project lukt het met geen mogelijkheid de financiering rond te krijgen. Dit project is, als «WoZoCo», een casus waarin wonen en zorg gescheiden zijn. Prima (u kent mijn mening daarover), maar u weet ook dat we in die opzet al snel tegen financiële grenzen aanlopen. Als de betrokkenen op lokaal niveau begrijpelijk tot de conclusie komen dat dit WoZoCo een onhaalbare zaak is, kan ik niet bijpassen. Ten laste van het WBO-budget kent de provincie Zeeland een grote mate van vrijheid. Als ik op die wijze te werk zou gaan, staat het land over een paar jaar vol met prachtige maar volstrekt onbetaalbare «wozocootjes».

Het probleem ligt in de sfeer van investering en exploitatie. En, ik wil dit nog eens benadrukken, daar ligt géén taak voor het Rijk. Sterker nog: de voorbeelden die mevrouw Varma terecht noemde van woonzorgcomplexen voor allochtonen of specifieke categorieën in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag en ook elders zijn alllen zonder extra financiering van het Rijk tot stand gekomen. Het kán dus wel!

Vraagstellers: Middel (PvdA), Fermina (D66)

Onderwerp: Erkenning van doventaal

Uiteraard heb ik mij beraden over het meest wenselijke traject dat moet leiden naar realisering van de officiële erkenning van de Nederlandse Gebarentaal. Het blijkt dat er nogal wat haken en ogen aan vastzitten.

In de eerste plaats bestaat er nog geen duidelijk zicht op de juridische vorm, waarin de erkenning gegoten zal moeten worden. lk verwijs in dit verband naar het traject, dat uiteindelijk heeft geleid tot de erkenning van het Fries. Zoals bekend kreeg deze erkenning zijn beslag in de vorm van een wijziging van de Algemene Wet Bestuursrecht (Staatsblad 4 mei 1995). Daar gingen echter de volgende stappen aan vooraf:

• eerst waren er de bestuursafspraken tussen het kabinet en het College van GS van de provincie Friesland over het gebruik van het Fries, om te beginnen in november 1987 en later een paar keer in herziene vorm;

• vervolgens werd in juli 1989 een Commissie Friese Taal geïnstalleerd, om met voor-stellen te komen;

• het eerste wetsvoorstel over de Friese taal dateert van 1 februari 1993.

Ook andere juridische instrumentaria zullen overigens in de beschouwingen betrokken moeten worden, zoals het onderbrengen van de erkenning in anti-discriminatiewetgeving, zoals dat in een aantal Anglosaxische landen wordt gepraktiseerd.

Op de tweede plaats moet voorkomen worden, dat de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal opgevat wordt als ontkenning of relativering van het belang van de orale methode (spraakafzien). Ook het spraakafzien en de daarmee annex zijnde vaardigheden, zijn, als belangrijk hulpmiddel voor communicatie met de horende wereld, van groot belang.

Op de derde plaats zullen er ook, afhankelijk van de vorm die uiteindelijk hiervoor gekozen gaat worden, financiële consequenties verbonden kunnen zijn aan het erkennen van de Nederlandse Gebarentaal.

Staatssecretaris Netelenbos en ik overleggen daarom momenteel over de instelling van een Commissie Nederlandse Gebarentaal.

Met het opstellen van het advies van de commissie wordt verwacht voor het eind van het jaar 1996. De commissie zal niet alleen advies uitbrengen over de (juridische) vormgeving van de erkenning, maar ook over het traject, dat daarheen moet voeren.

De wijze waarop het gebruik van een officieel erkende Nederlandse Gebarentaal dienstbaar kan zijn aan de communicatie tussen het horende en niet-horende deel van de samenleving, wordt voor de commissie een belangrijk aandachtspunt.

Met betrekking tot het tijdsvolgordelijke traject wordt van de commissie verwacht dat de voorstellen gepresenteerd worden als een stappenplan. Verwacht wordt namelijk dat het maatschappelijke draagvlak voor een officiële erkenning van de Nederlandse Gebarentaal afhankelijk is van een fasegewijze implementatie, waarbij na elke fase de vraag gesteld kan worden of een volgende fase wenselijk en nodig is.

Vraagsteller: Oudkerk (PvdA)

Onderwerp: Bijdrage van ƒ 10 miljoen aan kleinschalige woonvormen voor gehandicapten

lk heb daar toch grote moeite mee. Het betreft dan zowel de voorgestelde uitgave zelf als de voorgestelde dekking.

Om bij dat laatste te beginnen: de vrijvallende loonbijstellingsgelden voor 1995, waar het hier om gaat, heb ik dus inmiddels bij Najaarsnota aan minister Zalm gegeven. Daar heeft de ministerraad een besluit over genomen. Het geld is dus niet meer van mij. De Kamer kan daar natuurlijk anders over denken, maar dan dwingt u mij wel om hiermee terug te gaan naar het kabinet en die tien miljoen «terug te vragen». Voor het hemofiliefonds heeft de minister wél een bijdrage van minister Zalm gevraagd en gekregen. Maar ik acht de frictiekosten in het omzettingsproces van grootschalige naar kleinschalige woonvormen voor gehandicapten toch van een andere orde.

In de nota «De perken te buiten» heb ik aangegeven dat er in elk geval een stimulans aan het veld zal worden gegeven om te komen tot een gerichte omzetting van (delen van) de huidige capaciteit in kleinschalige huisvesting. Bij de selectieve heroverweging c.q. het beoordelen van nieuwe bouwinitiatieven hou ik hier ook rekening mee. Hoe de stimulans echter meer concreet inhoud wordt gegeven zal ik de Kamer voorjaar 1996 melden via Plan van aanpak. Hierin zal ik uiteenzetten hoe de invulling van een dergelijke stimulans in de tijd gezien gestalte kan krijgen, alsmede welke regeltechnische en financiële condities hierbij in het geding zijn.

Nog afgezien van het feit dat ik nu niet beschik over financiële middelen acht ik de suggestie van de heer Oudkerk gezien mijn beleidsvoornemens en het aangekondigde Plan van aanpak terzake dan ook prematuur. We kunnen nu eenmaal niet alles tegelijk willen en mijn conclusie is dan ook niet anders dan dat ik het niet moet willen om voor dit doel nu geld bij minister Zalm te gaan vragen.

Vraagsteller: Oudkerk (PvdA)

Onderwerp: Capaciteit dagverblijven voor volwassen gehandicapten

De korting bij de dagverblijven voor volwassen gehandicapten, waarvoor inmiddels een aanwijzing aan het COTG is uitgegaan bedraagt geen ƒ 3,5 maar ƒ 2,5 miljoen. Dat betreft het omzetten van een incidentele in een structurele maatregel.

lk heb dat bedrag uitgebreid toegelicht in de brief aan de Kamer van 3 november jl. waarin de antwoorden op de voorbereidende schriftelijke vragen inzake het Nota-overleg FOZ 1996 zijn neergelegd. De reden van de korting, nl. de budgetdiscipline is daarin ook verwoord.

lk wijs erop dat die korting op geen enkele wijze de huidige infrastructuur van de dagverblijven, dat wil zeggen de beschikbare capaciteit beïnvloedt.

In 1996 zal bovendien een bedrag van ƒ 42,5 miljoen beschikbaar komen voor persoonsgebonden budgetten in de verstandelijk gehandicaptensector. Daarvan kunnen uiteraard ook geïndiceerden voor een voorziening in de semi-murale sector gebruik maken, zoals die ook ter sprake komen bij de begrotingsbehandeling van SoZaWe.

Wat betreft de relatie met de sociale werkvoorziening merk ik nog op dat de afbakening op het grensvlak van de dagverblijven en de WSW in ontwikkeling is. In mijn brief van 9 november jl. inzake de schriftelijke afhandeling van een aantal vragen die uit het algemeen overleg met de Kamer over de nota «De Perken te Buiten» waren opengebleven, heb ik onder punt 3d nog eens de beleidsvoornemens ter zake van aanvullende regelgeving weergegeven.

Vraagsteller: Oudkerk (PvdA)

Onderwerp: Psychosociale hulpverlening aan doven

Er is inmiddels een brief aan de NVAGG gestuurd waarin om duidelijk voorstellen voor de vormgeving van bovenregionale functies wordt gevraagd, ondermeer ten aanzien van de psychosociale hulpverlening aan doven.

Op basis van die brief kan zonodig een «stevig» beleidsgesprek met de NVAGG worden gevoerd. Levert dat niets op dan zal vanaf het FOZ '97 een gedeelte van de RIAGG-middelen van rijkswege geoormerkt worden voor de groei en organisatie van bovenregionale RIAGG-taken.

Vraagsteller: Oedayraj Singh Varma (GroenLinks)

Onderwerp: Pas op de plaats cure-sector en nog enige groei in de care

Wij streven naar een evenwichtige verdeling van de groei over de cure en de care. Dat is bij de verdeling van de groei in het FOZ 1996 onze inzet geweest.

Gelijktijdig hebben we ons ingezet voor de regel om overschrijdingen daar te compenseren waar ze optreden. Dat is ook gelukt.

In bijlage B1, tabel B1.1 van het FOZ 1996 is goed zichtbaar dat de stelling dat overschrijdingen vooral plaatsvinden in de cure-sectoren niet juist is.

Vraagsteller: Oedayraj Singh Varma (GroenLinks)

Onderwerp: Tijdelijke opvang en logeeropvang voor lichamelijk gehandicapten moet geïndiceerd kunnen worden en er moet geld beschikbaar voor zijn

De stand van zaken rond het wetsvoorstel medezeggenschap is dat we thans een brief aan de Eerste Kamer voorbereiden waarin de staatssecretaris en ik ingaan op de door deze Kamer naar voren gebrachte bezwaren en waarin wij het belang van het wetsvoorstel nader toelichten. Deze brief zal voor het kerstreces naar de Eerste Kamer worden gestuurd. We hopen het debat over dit wetsvoorstel begin volgend jaar te kunnen afronden.

De toezegging over financiering van patiëntenorganisaties via de premies staat nog onverkort. Op dit moment voer ik overleg met mijn collega van Biza over de vormgeving van het patiënten/consumentenfonds. Mijn inzet is dat nog voor de zomer een wetsvoorstel dat het fonds regelt naar de Kamer kan worden gestuurd.

Vraagsteller: Oedayraj Singh Varma (Groenlinks)

Onderwerp: Teruglopende inkomsten voor de sport m.n. uit de Krasloterij

Door de jaren heen blijken dat de inkomsten uit kansspelen vrijwel per definitie, niet voor de langere termijn als vaste bron van inkomsten kunnen worden beschouwd. Ten aanzien van de SNS wil ik hieraan nog wel toevoegen dat in de afgelopen jaren de opbrengst voor de sport behoorlijk gestegen is. Nu weet ik ook wel dat dat voor een groot deel was om opgelopen achterstanden in te lopen. Maar ik geloof niet dat de situatie nu van dien aard is dat er substantiële maatregelen nodig zijn. Voor het overige wil ik verwijzen naar hetgeen ik stel ten aanzien van de vragen over de bezuinigingen op het sportbudget.

Vraagsteller: Oedayraj Singh Varma (GroenLinks)

Onderwerp: Subsidiebeëindiging STOA

Mevrouw Varma stelde dat bij de STOA een financieel probleem zou zijn ontstaan doordat de STOA een reorganisatieplan heeft laten opstellen na de aanzegging tot subsidiebeëindiging. lk kan u zeggen dat ik met de STOA overleg over het vergoeden van deze kosten. In zijn algemeenheid is het zo dat bij door het Rijk opgelegde bezuinigingen dergelijke onvermijdbare kosten van vergoeding in aanmerking kunnen komen

Vraagsteller: Oedayraj Singh Varma (GroenLinks)

Onderwerp: Verzetsmuseum Amsterdam

Over de huisvesting van het Verzetsmuseum Amsterdam kan ik u het volgende melden.

Het huurcontract van het huidige pand aan de Lekstraat loopt inderdaad in 1996 af, maar kan voor een beperkte periode verlengd worden.

Het belang van het behoud en de toegankelijkheid van de collectie van het Verzetsmuseum wordt door ons beiden onderstreept. In dit verband heb ik kort geleden, in verband met het niet kunnen afronden van het alternatief nog dit jaar, een bedrag van ƒ 2 miljoen in 1996 aan deze instelling toegezegd als bijdrage voor de toekomstige huisvesting. In overleg met de gemeente Amsterdam zal gezocht moeten worden naar een passende oplossing.

Vraagstellers: Essers (VVD), Middel (PvdA),Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks)

Onderwerp: Subsidiebeëindiging werkgroep Migranten en Media van de NVJ

Mw. Essers ging in op subsidiebeëindiging van de werkgroep Migranten en Media van de NVJ. Zij meent dat deze werkzaamheden zouden moeten worden voortgezet. Nu is het zo dat de subsidie is beëindigd, omdat de werkgroep niet tot de landelijke infrastructuur voor het welzijnsbeleid behoort. Wel heb ik aan de NVJ geschreven dat de werkgroep nog in aanmerking kan komen voor subsidie in het kader van projecten en experimenten. Dat moet dan natuurlijk wel passen binnen de kaders van «Naar eigen vermogen». De consequenties van de rechtbankuitspraken van gisteren waarbij VWS in het ene geval in het gelijk en in het andere geval ongelijk werd gesteld, worden thans bestudeerd. U hoort daarover begin volgende week nader.

Vraagsteller: mw. Essers (VVD)

Onderwerp: verslavingszorg en maatschappelijke opvang

De ambulante verslavingszorg en de maatschappelijke opvang hebben duidelijk met elkaar te maken. Het gaat voor een deel om dezelfde cliënten. De geïntegreerde aanpak op gemeentelijk niveau, waar mw. Essers voor pleit, is inderdaad noodzakelijk, vooral bij het oplossen van sociale problemen en preventie-aktiviteiten. Voor beide terreinen is afstemming op de gemeentelijke dienstverlening belangrijk. In de discussie over de bestuurlijke indeling zijn we ook terechtgekomen bij de gemeenten, ondanks de problemen, die dat met zich meebrengt. Mijn inzet is om voor die problemen een oplossing te zoeken. In mijn brief van 17 oktober, die wij op 20 december zullen bespreken, heb ik dat ook zo aangegeven.

De komende maanden zullen we heel precies nagaan hoe de randvoorwaarden zullen worden ingevuld. Voor de maatschappelijke opvang is een overgangsproject voorzien. De ambulante verslavingszorg komt bij de beoordeling van de Drugsnota aan de orde.

Vraagsteller: Essers (VVD)

Onderwerp: Financiële invulling 15 mln uit de armoedenota?

Mw. Essers wil nu al weten hoe de 15 mln uit de armoedenota zal worden besteed.

Dat ligt nog niet vast. lk wil in ieder geval een flink aantal nieuwe capaciteitsplaatsen mogelijk maken. Daarnaast moet er ruimte zijn voor preventie.

In de loop van de komende weken zijn de resultaten beschikbaar van twee onderzoeken: Het eerste maakt de balans op van het opvangbeleid van de gemeenten, in het tweede onderzoek is de totale capaciteitsverdeling nauwkeurig gemeten. Met die gegevens kunnen we in het komende jaar de toedeling van middelen zorgvuldig organiseren.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: Gedragsgerichte preventie in de gezondheidszorg

Binnen enkele maanden verwacht ik het advies van de Raad voor Gezondheidsonderzoek over het prioriteren van preventie-onderzoek. Op basis van dit advies zal ik ook een standpunt innemen ten aanzien van ontwikkelings- en effectiviteitsonderzoek op het terrein van gedragsgerichte preventie.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: A. Voedingscentrum B. Voedingsbeleid langere termijn

A:

lk deel de analyse van de VVD fractie met betrekking tot het belang van een gezonder gedrag. Juist deze maand worden hernieuwde pogingen ondernomen om te komen tot de oprichting van het beoogde Voedingscentrum. Het bestuur van het Voedingscentrum (i.o) heeft de Staatssecretaris benaderd met een verzoek om een eenmalige financiële injectie, teneinde het voedingscentrum in staat te stellen een goede start te maken en zich marktconform te ontwikkelen.

Vanuit het bedrijfsleven wordt ook de noodzaak uitgesproken dat een onafhankelijk instituut voor voedingsvoorlichting in het leven moet worden geroepen.

Er bereiken mij signalen dat het bedrijfsleven ook bereid zou zijn een bijdrage te leveren. lk zal deze signalen serieus meenemen en betrekken bij mijn uiteindelijke besluitvorming.

B:

In de toelichting bij de begroting voor 1996 heb ik aangekondigd dat er een separate notitie zal verschijnen over de nieuwste inzichten en activiteiten op het gebied van voeding en gezondheid. Het spreekt vanzelf dat ik in die notitie op de gevraagde visie voor de langere termijn zal ingaan. Wel teken ik aan dat het doorgaans op het voedingsgebied niet aan visie(s) ontbreekt en ook niet voor de langere termijn, maar dat het gedrag van de individuele mens daarmee vaak niet in overeenstemming te brengen is. Het blijft dus een kwestie van voortdurend dezelfde voedingsboodschap uitdragen (bijvoorbeeld «let-op-vet») in de hoop dat daar in onze gezondheidsbewuste samenleving voldoende van blijft hangen.

Producenten van levensmiddelen hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid, door bijvoorbeeld magere produkten op de markt te brengen.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: Collectieve preventie

Mw. Van Blerck gaat in op de rapportage van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar de lokale bestuurlijke betrokkenheid bij de collectieve preventie. lk heb er nota van genomen dat de VVD-fractie ook mijn bezorgdheid deelt over de uitvoering van die collectieve preventie. In mijn brief aan de Kamer hierover heb ik aangegeven dat ik een impuls op dit terrein wenselijk en noodzakelijk acht, omdat de visie op lokaal gezondheidsbeleid en de daaraan gekoppelde daadkracht van collectieve preventie verloren lijkt te gaan. Als eerste stap hierbij heb ik gesteld dat ik een commissie wil instellen met als taak een effectieve bijdrage te leveren aan de visievorming en het vertalen van een breed actieprogramma. Het spreekt voor zich dat de VNG daarbij betrokken wordt.

lk zie dit als een eerste aanzet voor de door Mw. Van Blerck bepleite landelijke ondersteuning voor de gemeenten bij het verder ontwikkelen van een visie. In hoeverre de landelijke ondersteuning moet gaan wil ik overigens pas bepalen na de rapportage van de bevindingen van die commissie.

Wat betreft de vernieuwing van collectieve preventie wil ik mw. Van Blerck er op attenderen dat in het nota-overleg met de Kamer over het preventiebeleid (d.d. 17 oktober 1 994) de innovatie van collectieve preventie en met name de financiering hiervan aan de orde is geweest. De voor de innovatie bestemde middelen (ca. ƒ 4.4 miljoen) zijn destijds overgeheveld naar het gemeentefonds. In het standpunt op de evaluatie van de WCPV van december 1993 heeft mijn voorganger, staatssecretaris Simons de VNG al aangesproken op het creëren van voorwaardenscheppende activiteiten rond de innovatie van collectieve preventie.

Voorts vroeg mw. Van Blerck wat gemeenten doen met het verkregen inzicht in de gezondheidssituatie. Dit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en de gemeenteraad. De gemeenten zullen dit inzicht kunnen benutten bij de vormgeving van het gemeentelijk (facet)beleid.

Dit geldt ook voor het voorbeeld van mw. Van Blerck over de tragische verdrinkingsgevallen onder allochtone kinderen.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: Op peil houden kennis op het terrein van Aids

Met mw. Van Blerck ben ik van mening dat het van groot belang is dat de opgebouwde deskundigheid ook wat betreft het tijdig signaleren van mogelijk nieuwe risicogroepen op het terrein van Aids gehandhaafd blijft.

Het sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar veilig gedrag en de HIV surveillance zijn hierbij de pijlers van het beleid. Op basis hiervan kan de verspreiding van HIV onder risicogroepen gevolgd worden en kunnen deze groepen (zonodig) via gerichte preventieve activiteiten benaderd worden.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: Nationaal Instituut voor Gezondheidsvorderingen en Ziektepreventie

De Netherlands School of Public Health (NSPH) heeft tot taak als nationaal instituut vorm te geven aan opleidingen, onderzoek en ondersteuning op het terrein van public health in Nederland. Het gaat hierbij om de postacademische opleiding die wordt afgesloten met een Master of Public Health-diploma (MPH). In 1993 is de AIO-opleiding en de Master of Public Health (MPH) opleiding gestart.

Inmiddels is de Stichting voor Sociale Gezondheidszorg (SSG) gefuseerd met de NSPH, hetgeen betekent dat ook de opleidingen sociale geneeskunde door de NSPH worden verzorgd. In het voorjaar van 1995 hebben de NSPH en TNO-Preventie en Gezondheid (TNO-PG) een samenwerkingsovereenkomst gesloten ten aanzien van de uitvoering en de verdere ontwikkeling van de nieuwe sociaalgeneeskundigeberoepsopleiding voor Artsen voor Arbeid en Gezondheid (AAG).

In navolging van mijn aangekondigde voornemen in de nota Gezond en Wel heb ik de NSPH inmiddels opdracht verleend voor twee specifieke funkties. Het betreffen een coördinatiefunctie voor het preventiebeleid en de inhoudelijke ondersteuning van facetbeleid. Deze aktiviteiten vormen een belangrijke invulling van de algemene opdracht het gebied van de public health te ondersteunen. Ze hebben dan ook een beleidsondersteunend karakter. Een vergelijkbare taak vormt de vestiging van een Platform Oost Europa bij de NSPH. Dit platform dient als coördinatiepunt voor Nederlandse gezondheidszorginstellingen die zich bezig (willen) houden met de hulpverlening aan Oost Europa.

Het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie zal vanaf 1 januari aanstaande operationeel worden. Het zal gehuisvest zijn in Woerden. Het NIGZ wil mensen handreiking bieden opdat zij, alleen danwel samen met anderen, invloed kunnen uitoefenen op hun gezondheid en in staat zijn hun gezondheid te bevorderen. Op het terrein van de gedragsgerichte gezondheidsbevordering kan het NIGZ samen met de Nederlandse Vereniging voor Preventie en GVO en enkele opleidingen en universitaire vakgroepen, gezien worden als één van de belangrijkste componenten van dit vakgebied. Het NIGZ zal zich onder andere richten op het bieden van handreikingen aan de bevolking ten aanzien van leef- en behandelwijzen, het gebruik van zorg en het beïnvloedden van haar omgeving met het oog op een betere controle over eigen gezondheid en de kwaliteit en kwantiteit van leven. Verder zal het NIGZ professionals en vrijwilligers ondersteuning bieden bij de ontwikkeling en uitvoering van gedragsgerichte gezondheidsbevordering. Belangrijke aandachtsterreinen zullen onder andere zijn migranten, patiëntenvoorlichting, mondgezondheid, schoolgezondheidsbeleid en kwaliteit en effectiviteit van gedragsgerichte gezondheidsbevordering.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: Oncologische zorg

Het adviestrajekt van de Commissie Stuyt met betrekking tot taakverdeling, samenwerking en afstemming op het gebied van de (top)oncologische zorg bevindt zich thans in de afrondende fase, en de bevindingen zullen nog dit jaar aan mij worden aangeboden.

Het is mijn stellige verwachting dat het advies van de Commissie Stuyt voortbouwt op de aanbevelingen van de Gezondheidsraad in zijn rapport «Kwaliteit en taakverdeling in de oncologie» uit 1993 en nauw aansluit bij het door mij onderschreven standpunt over optimalisering van de oncologische zorg uit 1994 van mijn ambtsvoorganger.

lk ben van oordeel dat het departement tot taak heeft om het in gang gezette proces van kwaliteitsbevordering in de oncologie door beroepsgroepen, integrale kankercentra en zorginstellingen verder te ondersteunen, en om het proces van taakverdeling in de oncologie via geconditioneerde zelfregulering te stimuleren. Met andere woorden: de overheid blijft terzake op gepaste afstand. Voor deze benadering bestaat in het veld een breed draagvlak.

lk verwacht dat van het advies van de Commissie Stuyt een hernieuwde impuls uitgaat op het gewenste proces naar meer uniformiteit van handelen binnen de oncologische zorg. Ook mij is bekend dat er binnen de oncologie een veelheid aan richtlijnen bestaat. Mede debet hieraan is het feit dat de tumorwerkgroepen veelal zijn georganiseerd op het niveau van de regio-indeling van de integrale kankercentra in plaats van landelijk. Dat dit kan leiden tot onduidelijke situaties omtrent de optimale behandeling mag evident zijn. Overigens geldt ook hier dat het veld met name zèlf problemen signaleert en oplossingen aandraagt. Zo vormt het uniformeren en implementeren van (behandelings-)richtlijnen een expliciete doelstelling van het sinds 1994 in gang gezette kwaliteitsbeleid van de integrale kankercentra. lk onderschrijf dit van harte. Inmiddels hebben de meeste wetenschappelijke verenigingen positief gereageerd op het verzoek van de Vereniging van Integrale Kankercentra (VIK) om hieraan mee te werken. De VIK heeft voor de ontwikkeling van landelijke richtlijnen ook een procedure vastgesteld, waarbij onder andere de inbreng van regionale tumorwerkgroepen van essentieel belang is. De VIK heeft onder meer landelijke richtlijnen uitgebracht over het gebruik van hematopoïetische groeifactoren en infusietechnieken bij pijnbehandeling thuis. In voorbereiding zijn richtlijnen op het gebied van onder meer de behandeling van coloncarcinoom en cytostatica.

Tot slot wil ik benadrukken dat zowel regionale als landelijke richtlijnen een nuttige functie vervullen, en dat steeds zorgvuldig bekeken wordt in welke situatie welke benadering of een combinatie daarvan de voorkeur verdient. De kankerregistraties kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: Advies inzake positie en functie Nederlandse trombosediensten

Voordat ik mij een oordeel vorm over het nut van nadere informatie wil ik mij over de positie en functie van de trombosediensten eerst laten informeren door de organisaties zelf. De Federatie Nederlandse Trombosediensten zal op korte termijn worden uitgenodigd voor een gesprek op het departement waarbij genoemde thema's aan de orde kunnen komen.

Een verzoek om advies zou overigens niet moeten worden gericht tot de Gezondheidsraad maar tot de (voorlopige) Raad voor de Volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening welke juist vandaag van start is gegaan.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: VWS-bijdrage aan het Nederlands Meetinstituut voor het beheer van de standaarden voor ioniserende straling

lk zie geen aanleiding terug te komen op het resultaat van mijn oorspronkelijke afweging. Aangezien het gebruik van de standaarden nagenoeg beperkt blijft tot de radiotherapeutische instituten, kan niet gesproken worden van een algemeen maatschappelijk belang dat instandhouding van een Nederlandse faciliteit rechtvaardigt. Om een adequaat niveau van de stralingsbescherming te waarborgen, zijn ook andere voorzieningen van belang en kunnen de radiotherapeutische instituten bovendien gebruik maken van vergelijkbare buitenlandse faciliteiten.

De standaarden dragen weliswaar bij aan de kwaliteit van de stralingshygiëne in de radiotherapeutische zorg, maar die bijdrage staat in geen enkele verhouding tot de middelen die daarvoor moeten worden opgebracht. Daarbij doet het niet ter zake of die middelen vanuit de VWS-begroting of op andere wijze beschikbaar moeten komen. Alternatieve vormen van financiering zijn door NMi en mij reeds onderzocht, maar gaan ten koste van andere aspecten van zorg, waaraan een groter belang moet worden toegekend, of zijn anderszins onhaalbaar. De VVD-fractie lijkt voor te stellen om radiotherapeutische instituten via dwingende regelgeving te verplichten bijv. jaarlijks hun meetapparatuur bij het NMi te laten ijken, om op die manier de deur open te zetten voor kostendekkende ijktarieven. Een dergelijke benadering van een specifiek deelaspect van de gezondheidszorg druist volstrekt in tegen het algemene kwaliteitsbeleid in de zorgsector, die instellingen verplicht afwegingen te maken om verantwoorde zorg te garanderen.

Vraagsteller: Van Blerck-Woerdman (VVD)

Onderwerp: Stichting donorvoorlichting

Voor een vacuum in de activiteiten van de Stichting donorvoorlichting bestaat naar mijn mening geen gevaar, integendeel. Het ligt in mijn voornemen om de Stichting nauw te betrekken bij de intensivering van de voorlichting over orgaandonatie aan het publiek in het kader van de invoering van de Wet op de orgaandonatie. Uiteraard nadat de Eerste Kamer zich over de Wet op de orgaandonatie heeft uitgesproken. Die intensivering zal naar verwachting reeds in 1996 worden ingezet. Met de Stichting zullen hierover duidelijke afspraken worden gemaakt, onder meer over de overheadkosten voor zover deze betrekking hebben op de projecten in het kader van de invoering van de Wet op de orgaandonatie. De Stichting heeft overigens dit jaar meer subsidie ontvangen dan voorgaande jaren. Vorig jaar heeft de Stichting namelijk een subsidie van ƒ 425.000,- ontvangen en dit jaar een subsidie van ƒ 540.000,- terwijl een zojuist ontvangen subsidieverzoek van nog eens ƒ 188.000,- in behandeling is.

Vraagsteller: Van Boxtel (D 66)

Onderwerp: Voortgang zorggedeelte grote stedenbeleid

Na het sluiten van het convenant met de vier grote steden is gewerkt aan de uitwerking van het zorggedeelte. De steden zijn bezig om concrete actieplannen op te stellen. In deze actieplannen zal worden aangegeven hoe in de steden tot een sluitende aanpak gekomen kan worden gericht op het voorkomen van uitval van de meest kwetsbare mensen in de samenleving.

Deze actieplannen, waarin meetbare doelstellingen voor de steden worden opgenomen, zijn van belang om tot een optimale benutting te komen van middelen uit de zorgvernieuwingsfondsen en samenhang in de aanpak aan te brengen. Samenhang is nodig omdat in een sluitend lokaal netwerk ook partijen een rol spelen buiten de opvangvoorzieningen zelf, waaronder de politie, woningbouwcorporaties, onderwijsinstellingen en het RBA. Met name in Den Haag zijn op dit punt, mede in het kader van het convenant dat mijn departement met deze gemeente heeft afgesloten, goede vorderingen gemaakt.

Het convenant met de 15 overige grote steden is pas recent ondertekend en de uitwerking van het zorggedeelte is dan ook pas gestart. Het doel is om ook voor deze gemeenten tot uitgewerkte plannen te komen waarin samenhang in de aanpak wordt aangebracht. Streven is om deze uitgewerkte plannen uiterlijk 1 juli 1996 operationeel te hebben.

lk stel mij voor begin 1996 uw kamer een rapportage te doen toekomen over de vorderingen die vanuit het VWS-beleid worden gemaakt ten aanzien van de problematiek in de grote steden.

Vraagsteller: Van Boxtel (D 66)

Onderwerp: Hoeveelheid Melkertbanen die reeds geëffectueerd zijn

Per eind oktober waren er van de ca. 7000 aangemelde plaatsen in de zorgsectoren ca 2500 gerealiseerd. De verdeling per sector is als volgt:

– intramurale sector1300

– thuiszorg440

– bejaardenoorden330

– dagverblijven en tehuizen voor gehandicapten 450

2520

In de kinderopvang, via de BiZa-regeling voor extra arbeidsplaatsen in 19 grote steden, waren eind oktober 250 plaatsen gerealiseerd.

Recentere gegevens ontbreken, behalve voor de bejaardenoorden. Daar waren per 1 december 505 plaatsen gerealiseerd.

Gelet op de versnelling in de realisatie gedurende de laatste maanden mag verwacht worden dat eind van dit jaar de realisatie substantieel hoger zal zijn dan 2520.

Een uitsplitsing naar gerealiseerde plaatsen in de grote steden is niet bekend. Om er voor te zorgen dat in 1996 zoveel als mogelijk 70% van de banen in de vier grote steden zullen worden ingevuld, zijn er vanuit het departement in samenwerking met SZW en BiZa per stad gesprekken met de gemeente, instellingen, werkgevers, werknemers en RBA's gevoerd om te zien op welke wijze het tot stand komen van banen in de zorginstellingen kan worden bevorderd en de uitvoering kan worden gestroomlijnd. Daarvoor zijn er per stad voorstellen gedaan. Gelet hierop zal in 1996 de toewijzing van de banen (3000 bovenop de doorloop van 1995 ad 7000) bij voorrang aan de vier grote steden geschieden.

Voor 1996 zullen in aansluiting hierop ook 200 banen voor de maatschappelijke opvang en de banen in de jeugdzorg volgens dezelfde systematiek worden toegedeeld.

Vraagstellers: Van Boxtel (D66)/Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels)

Onderwerp: Incontinentieklachten op de lijst van chronische aandoeningen, waarvoor fysiotherapie vergoed wordt, plaatsen

Met de Kamer heb ik reeds twee keer gesproken over de wijze waarop de beperkende maatregel in de fysiotherapie per 1 januari aanstaande zal worden ingevuld. De laatste keer, begin oktober ging dat overleg over de lijst met indicaties waarbij de verzekerde recht heeft op langdurige behandeling.

Op verzoek van de Kamer is de lijst toen nog iets bijgesteld, onder ander op het gebied van de kinderfysiotherapie en op het gebied van de hartrevalidatie.

In alle gevallen is voor de inschakeling van een fysiotherapeut een verwijzing noodzakelijk.

lk zou daar – in antwoord op een suggestie van mw. Nijpels – zeer zeker niet van af willen stappen. Het verwijssysteem is een kernelement bij het vergroten van de doelmatigheid van de zorg. Zeker nu wij de positie van de huisarts juist willen versterken. lk heb met de Kamer afgesproken, dat wij met de nu voorliggende lijst op 1 januari starten en dan in 1996 bekijken tot welke knelpunten de gekozen aanpak leidt. Op mijn verzoek zal de Ziekenfondsraad deze evaluatie verrichten.

lk zou aan deze lijn vast willen houden. Bovendien zal de Ziekenfondsraad op mijn verzoek een commissie instellen die haar opvattingen zal geven over aandoeningen die, bij gebleken kennelijke onbillijkheden, aanvullend op de lijst dienen te worden opgenomen.

lk wil dan ook de opvattingen van die commissie en de evaluatie afwachten alvorens te besluiten over wel of niet wijzigen van de lijst. Dat voorkomt ook een ad-hoc-benadering van telkens wijzigen van de lijst.

Het besluit, waarin de lijst is opgenomen, is overigens inmiddels in de Staatscourant verschenen. Aan de voorbereiding van de invoering ervan wordt volop gewerkt. Wijziging op dit moment zou deze invoering kunnen bemoeilijken.

Vraagsteller: Van Boxtel (D66)

Onderwerp: Contractsysteem fysiotherapie

Het is waar dat er rond de fysiotherapie op dit moment verschillende problemen bestaan. Deze hebben echter geen betrekking op het contracteersysteem.

Voor de problemen die er wel zijn heb ik met beroepsgroep en verzekeraars afgesproken dat op korte termijn gezamenlijk een werkgroep in het leven wordt geroepen om voorstellen te ontwikkelen voor een zorginhoudelijke oplossing voor de langere termijn. In de werkgroep zullen ondermeer als onderwerp de convergentie en de tariefstructuur aan de orde komen.

Vraagsteller: Fermina (D66)

Onderwerp: Indische of Indonesische kwestie

D66-fractie heeft ook aandacht gevraagd voor de zogenaamde Indische of Indonesische kwestie in onze samenleving.

Met name het afgelopen jaar is gebleken hoe de emoties kunnen oplaaien wanneer het gaat over voormalig Nederlands-Indië. Het gaat daarbij vooral om de vele interpretaties die gegeven worden aan de periode die in Nederlands-Indië op de Tweede Wereldoorlog volgde. Wij moeten daarbij oppassen te streven naar één waarheid en werkelijkheid over die periode. Wèl vind ik van belang dat mensen daarover met elkaar in gesprek gaan en blijven. In de afgelopen jaren zijn vele initiatieven ondernomen, die de gedachtenwisseling hebben gestimuleerd en voor verheldering van standpunten hebben gezorgd. Momenteel wordt in Den Haag het Festival Indonesië-Indië gehouden, waarbij ook uitgebreid aandacht wordt besteed aan de na-oorlogse periode in Nederlands-Indië. De Stichting ICODO, waar de D66-fractie over spreekt, draagt al bij aan voorlichting in den brede, maar ik ben uiteraard bereid met de Stichting ICODO van gedachten te wisselen over eventuele verdere initiatieven op dit terrein.

Vraagsteller: Fermina (D66)

Onderwerp: Nationaal debat dreigende tweedeling

Dhr. Fermina ziet voor het kabinet een taak weggelegd als motor van een nationaal debat over de problematiek van de dreigende tweedeling. lk kan u zeggen, dat het kabinet die uitdaging al heeft opgepakt. In de Armoede-nota is een aantal sociale conferenties aangekondigd, waartoe SZW en VWS samen het initiatief zullen nemen.

Een maatschappelijke discussie moet ook worden gevoed. Het SCP neemt het thema «tweedeling» mee als een van de prominente onderwerpen in de sociale rapportages. lk noem deze voorbeelden, maar er zijn veel meer initiatieven, ook door het ondersteunen van maatschappelijke organisaties, die bijdragen aan het op gang brengen van een maatschappelijk debat over dit thema.

Vraagsteller: Fermina (D66)

Onderwerp: Stichting Omroep Allochtonen

Dhr. Fermina vroeg hoe het stond met het onderbrengen van de STOA bij OCenW. lk heb u daar op 30 november jl. een brief over gestuurd, waaruit blijkt dat ik het eens ben geworden met staatssecretaris Nuis en dat hij geld heeft gereserveerd voor de STOA zodat het subsidieniveau van dit jaar ook volgend jaar zo kan blijven. Voor mijn mening over het amendement over de STOA wil ik verwijzen naar mijn schriftelijke beoordeling van de amendementen die u vanmiddag hebt ontvangen.

Vraagsteller: Nijpels-Hezemans (Groep-Nijpels)

Onderwerp: Vergoeding voor werkzame geneesmiddelen die niet in een GVC-cluster vallen

Mw. Nijpels stelt in feite voor bijlage 6 van de Regeling farmaceutische hulp 1993 te openen. Tijdens het debat met de Tweede Kamer over het wetsvoorstel geneesmiddelenprijzen op 30 november jl. is deze vraag ook al aan de orde geweest. lk heb toen geantwoord dat ik pas onlangs het advies van de Ziekenfondsraad over de eventuele opening van bijlage 6 ontvangen heb. Voorts dat ik dit advies eerst zorgvuldig wil bestuderen alvorens een standpunt te bepalen omdat het een complexe materie betreft.

Aan wat ik toen heb gezegd, is nog niets veranderd. lk studeer nog op het advies van de Raad. Zodra ik mijn standpunt heb bepaald zal ik dit de Kamer meedelen.

Vraagsteller: Nijpels-Hezemans (Groep-Nijpels) /Marijnissen (SP)

Onderwerp: Tandheelkundige maatregel

Mw. Nijpels vroeg naar mijn bereidheid om eventuele gebleken onbillijkheden en ondoelmatigheden als gevolg van de tandheelkundige maatregel te repareren en daarover met de Kamer te overleggen.

lk zou in antwoord hierop onder haar aandacht willen brengen dat ik, omdat ik mij er van bewust was dat de per 1 januari 1995 getroffen maatregel met betrekking tot de aanspraak op tandheelkundige hulp ingrijpend was, de Ziekenfondsraad gevraagd heb te evalueren hoe de overgang naar de eigen verantwoordelijkheid van verzekerden is verlopen. Op 22 juni 1995 heeft de Ziekenfondsraad een eerste evaluatie-rapportage uitgebracht. lk heb de Kamer daarvan op 26 juni 1995 schriftelijk op de hoogte gesteld. Uit die eerste rapportage blijkt ruim 77% van de ziekenfondsverzekerden een aanvullende verzekering voor tandheelkundige hulp te hebben afgesloten en dat de overgang naar de eigen verantwoordelijkheid zonder al te veel problemen is verlopen. De Ziekenfondsraad heeft nog geen goed zicht in de beweegredenen van ziekenfondsverzekerden om geen aanvullende verzekering af te sluiten en laat hiernaar onderzoek verrichten. De Raad stelt dat het nog te vroeg is om definitieve conclusies te trekken naar de uiteindelijke effecten van de maatregel, zowel in positieve als in negatieve zin. Op dit moment is er dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de toegankelijkheid van de zorg ernstig in gedrang is gekomen en de kwaliteit van het leven is verminderd. lk zie dan ook geen reden om op voorhand aan te nemen dat de vraag naar specialistische hulp zal toenemen. Wel acht ik het van belang dat de effecten van de maatregel op de mondgezondheid worden gevolgd. Ook hiernaar laat de Ziekenfondsraad echter al onderzoek verrichten.

De door mij getroffen maatregel wordt nauwlettend door mij gevolgd. Dat ik, indien zich knelpunten voordoen, bereid ben om zo mogelijk hiervoor oplossingen te vinden, blijkt wel uit de door mij getroffen regeling die ik de Kamer op 24 november 1995 heb toegezonden. lk heb daarmee onder meer problemen die zich door de getroffen maatregel voordeden bij de tandheelkundige hulp aan gehandicapten ondervangen.

Vraagsteller: Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels)

Onderwerp: Regelgeving kwaliteitsnormen thuiszorgwerkzaamheden

De kwaliteit van alle instellingen die zorg leveren, zal in de nabije toekomst wettelijk worden gewaarborgd door de Kwaliteitswet zorginstellingen, die momenteel bij de Eerste Kamer aanhangig is. Deze wet zal gelden voor alle thuiszorgorganisaties ongeacht het feit of deze worden gefinancierd uit collectieve of uit particuliere middelen. Ten overvloede wellicht zij nog eens vermeld dat ook voor particuliere thuiszorginstellingen bovendien de CAO-thuiszorg algemeen verbindend verklaard is.

Vraagsteller: V.d. Vlies (SGP)

Onderwerp: Beleidsbrief palliatieve zorg en het initiatief voor een netwerk palliatieve zorg voor terminale patiënten

Inderdaad heb ik u een brief over palliatieve zorgverlening aan terminale patiënten toegezegd. Ik hoop deze brief na het kerstreces, dus volgend jaar aan u toe te sturen.

Het door de heer Van der Vlies genoemde netwerkinitiatief ken ik nog niet. Het lijkt mij wel mogelijk dit initiatief in het kader van de beleidsbrief te plaatsen.

Vraagsteller: V.d. Vlies (SGP)

Onderwerp: Korting dagverblijven in de gehandicaptensector

Over de (voorgenomen) kortingen op de dagverblijven ben ik reeds uitgebreid ingegaan bij de beantwoording van de schriftelijke vragen 104 en 113 t/m 116 ter voorbereiding op het nota-overleg FOZ '96.

Met betrekking tot het omzetten van een incidentele korting in een structurele merk ik op dat deze korting wel degelijk in het FOZ 1995 reeds structureel in de budgetten is verwerkt. Het is dus een misverstand te spreken over het omzetten van een incidentele korting in een structurele.

Waar het hier om gaat is dat de aanwijzing aan het COTG vorig jaar – ter redressering van bedoelde overschrijding – een incidenteel karakter droeg. Deze aanwijzing aan het COTG is nu dus verlengd en tevens structureel gemaakt, zodat de door het COTG af te geven tarieven het beschikbare FOZ-kader niet overschrijden.

Het feit dat de aanwijzing van vorig jaar incidenteel van aard was, heeft een juridisch-technische en een inhoudelijke oorzaak. Het komt er in het kort op neer dat het vaak niet mogelijk is een aanwijzing voor onbepaalde tijd af te geven zolang het karakter van een overschrijding (structureel of incidenteel) niet definitief vaststaat. De aard van de overschrijding staat nu wel vast, zodat het verlengen en het omzetten van de aanwijzing in dit geheel een logische stap is.

Het is in dit verband overigens goed te weten dat het niet ongewoon is dat ik jaarlijks aanwijzingen ter redressering van overschrijdingen uit het verleden moet verlengen, teneinde binnen de vastgestelde budgettaire kaders uit het FOZ te blijven. Ook hierbij geldt dan dat de korting reeds in een vorig FOZ structureel is verwerkt.

Vraagsteller: V.d. Vlies (SGP)

Onderwerp: Vergaande beperkende maatregelen inzake vuurwerk

In beginsel zijn de voorschriften van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen toereikend om een voldoende niveau van veiligheid te waarborgen. De problematiek van het illegaal vuurwerk wordt veroorzaakt door een stelselmatige overtreding van dat Vuurwerkbesluit. Verdere aanscherping van de veiligheidseisen is daarvoor geen oplossing. Gezien de grote verschillen in de benadering van vuurwerk binnen de Europese Unie, ook voor wat betreft de tradities rond het gebruik komt harmonisatie op europees niveau niet van de grond. Daarom heb ik dan ook besloten om het toezicht op de naleving van het besluit te intensiveren door in samenwerking met het Openbaar Ministerie en de Inspectie Gezondheidsbescherming zogenaamde vuurwerkteams in te zetten. Nog voor het Kerstreces zal ik u daarover nader informeren.

Vraagstellers: V.d. Vlies (SGP) –Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels)

Onderwerp: Onafhankelijke indicatiestelling in de thuiszorg en geïntegreerde financiering van kruiswerk en gezinsverzorging

Zowel de indicatiestelling, de samenwerking in de thuiszorg als het financieringssysteem zijn onderwerpen, die terug zullen komen in de brief over de modernisering van de thuiszorg, die de Kamer op korte termijn zal worden toegezonden.

In deze brief zal het totaalplaatje worden geschetst van de positie van de thuiszorg in het stelsel. Het lijkt me dan ook beter om naar aanleiding van die brief in het overleg met de Kamer op genoemde onderwerpen in te gaan.

Voor de door mevrouw Nijpels genoemde samenwerking tussen de verschillende zorgaanbieders verwijs ik naar mijn brief over de modernisering van de ouderenzorg. Verwezen kan ook worden naar het «over-all»-verhaal inzake uitvoeringsorganisatie AWBZ en de daaromheen optredende vraagstukken.

Vraagsteller: V.d. Vlies (SGP)

Onderwerp: Persoonsgebonden budget

ad 1. Volgens de laatste berichten van Zorgverzekeraars Nederland zal het budget voor 1995, afgemeten naar het structurele beslag, naar verwachting vrijwel geheel worden besteed. Het is verder gebruikelijk dat de financiële uitwerking van een nieuwe regeling met enige vertraging plaats vindt. Dat heeft vooral administratieve oorzaken, zoals de benodigde tijd voor het verwerken van aanvragen. Verder hebben sommige verzekeraars aanvankelijk een terughoudend beleid gevoerd vanwege de verwachte discrepantie tussen vraag en beschikbare middelen. Inmiddels is dit beleid bijgesteld.

ad 2. In de Beleidsbrief «Persoonsgebonden budget: zorg in portefeuillle» van juli 1995 is het beleidskader neergelegd voor de invoering van PGB in 1996. Daarbij is ook rekening gehouden met de kritiek op de huidige regeling van de Ziekenfondsraad voor PGB in de chronische thuiszorg. Bij de behandeling van de beleidsbrief op 5 oktober jl. is hierop nader ingegaan.

Inmiddels heeft de Ziekenfondsraad proeven van regelingen voor PGB voor 1996 ontworpen, die inmiddels ter bespreking zijn doorgeleid naar de Tweede Kamer.

Ter gelegenheid van het komende overleg daarover op 14 december a.s. kan desgewenst nader stilgestaan worden bij de maatregelen, die zullen worden getroffen om negatieve ervaringen met de huidige regeling voor PGB te corrigeren.

ad 3. Aan de Ziekenfondsraad is voorgesteld om maximaal ƒ 1 miljoen aan te wenden voor de financiering van de aanloopkosten van verenigingen van budgethouders. Inmiddels heeft de Ziekenfondsraad voorgesteld om de Vereniging «Per Saldo» en een initiatief van de Federatie van Ouderverenigingen ter zake financieel te faciliteren voor een bedrag van ieder ƒ 100.000,-.

Daarnaast stelt de Raad voor om ƒ 150.000,- uit te trekken voor een studie ten behoeve van de verenigingen naar de administratieve voorwaarden voor een goede uitvoering van de taken.

In verband met de bezwaren van Per Saldo tegen de hoogte van het voorgestelde subsidie zal de Ziekenfondsraad worden verzocht om dit aan te passen.

ad 4. De verenigingen van budgethouders hebben het voornemen gezamenlijk een administratiekantoor in te schakelen voor de administratieve uitvoering van het PGB. Bij de selectie van zo'n kantoor dienen de Europese aanbestedingsrichtlijnen te worden gevolgd. In verband met het tijdrovende karakter daarvan zal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid die de richtlijnen bieden, om een voorlopige tussenvoorziening te treffen. Er is dus geen risico van vertraging van de invoering van het PGB als gevolg van de toepassing van de europese aanbestedingsrichtlijnen.

Vraagsteller: V.d. Vlies (SGP)

Onderwerp: Wetsvoorstel inzake het patiëntenfonds

Met dhr. van der Vlies ben ik van oordeel dat het van belang is het aangekondigde fonds op zo'n kort mogelijke termijn op te richten. Het spreekt voor zich dat ik mij daarvoor inzet. De gewenste snelheid mag echter niet ten koste gaan van de noodzakelijke zorgvuldigheid die nu eenmaal inherent is aan het proces van wetgeving. Deze omstandigheid tezamen met de complexiteit van de wettelijke basis ten behoeve van het fonds, brengen met zich mee dat er enige vertraging is opgetreden.

Momenteel ben ik in overleg met mijn collega van Binnenlandse Zaken over de door mij gewenste status van het fonds. Ervan uitgaande dat dit overleg succesvol wordt afgerond, kan het wetsvoorstel in het begin van 1996 in de Ministerraad worden besproken en moet het mogelijk zijn het wetsvoorstel nog voor de zomer aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden.

Het is mijn bedoeling na behandeling van het wetsvoorstel in de Ministerraad, vooruitlopend op de oprichting van het fonds een voorlopig bestuur te benoemen dat tot taak krijgt de noodzakelijke voorbereidingen voor het fonds te treffen.

Het treffen van een voorziening, zoals gesuggereerd, lijkt me in het licht van dit perspectief niet zinvol.

Vraagsteller: Van der Vlies (SGP)

Onderwerp: Regiovisie

Dat dacht ik wel.

De provincie wordt gevraagd de totstandkoming van de regiovisie te coördineren en voor de toezending daarvan aan de Minister zorg te dragen. De vijf partijen – provincie, gemeenten, gebruikers, zorgaanbieders en zorgverzekeraars – streven naar consensus onder coördinatie van de provincie. Ontstaat er geen overeenstemming dan stelt de provincie zijn visie vast en laat de verschillende opvattingen aan de Minister weten, vergezeld van zijn eigen commentaar. Naar mijn mening laat deze laatste zin geen onduidelijkheid bestaan over de positie van de provincie.

Vraagsteller: Schutte (GPV)

Onderwerp: Verdringing reguliere werknemers in thuiszorg door Melkertbanen

In de VWS-regeling voor het 40.000 banenplan is voorzien in een addittionaliteitstoets.

Sociale partners in de Thuiszorg hebben deze verplichting in hun CAO vorm gegeven door de werkgever die een plaats wil aanvragen, te verplichten het orgaan daarbij te betrekken dat het meest inzicht moet hebben in de situatie per instelling: de Ondernemingsraad. Wanneer dat orgaan geen problemen signaleert op het vlak van de additionaliteit, desgevraagd na uitleg daarover aan de werkgever, dan kan de aanvraag voor een arbeidsplaats in het kader van het 40.000 banenplan worden gedaan. Een werkgever die op dit vlak zijn verplichting verwaarloost, riskeert dus dat zijn aanvraag niet wordt toegewezen.

Een alerte opstelling van de OR is dus een wezenlijk element in het voorkomen van verdringing. Zeker waar er nog een oploop is voorzien in mogelijkheden voor Melkertbanen kan een OR die pas in een late fase reageert mogelijke verdringingseffecten nog keren.

Het is nog te vroeg om nu al van overheidszijde aanvullende actie te ondernemen. Het risico van verdringing is expliciet aan de orde geweest bij het opstellen van de regeling. De huidige toets is daar het antwoord op en het is nog niet bewezen dat dit niet werkt. Wellicht heeft niet iedere betrokkene zijn toebedachte rol gespeeld tot nu toe. De werkgevers(organisatie), de werknemers(organisaties) en de Ondernemingsraden zijn nu als eersten aan zet.

Zij kennen de budgettaire kaders van de reguliere middelen voor de thuiszorg en de structurele, additionele middelen uit het 40.000 banenplan voor de thuiszorg.

Met de procedurele afspraken die daarover al in de CAO zijn neergelegd én met de mogelijkheden in de (aanpassing van de) rechtspositie, de functieomschrijvingen, de functiewaardering en het formatieplan kunnen zij de voorwaarden creëren én bewaken om de doeleinden te kunnen verenigen van het bieden van perspectief op werk aan zowel het zittende personeel als aan de langdurig werklozen. Eventuele verdringingsproblemen zullen dan worden voorkomen. lk ga er daarom vooralsnog van uit dat de toets op verdringing adequaat is geregeld.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Onderwerp: Middelen thuis- en ouderenzorg

Zoals ik ook al bij het nota-overleg over het FOZ heb aangegeven, zal bij de voorbereiding van het FOZ 1997 nauwkeurig worden nagegaan hoeveel middelen en op welke wijze deze middelen binnen de thuiszorg en de ouderenzorg moeten worden ingezet voor een goede en doelmatige zorg in de thuissituatie.

Voor dit jaar was onze conclusie dat de 0,5% groei voor de thuiszorg voldoende is.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Onderwerp: Gevolgen onderzoeken naar SEGV en onderzoeken Mackenbach voor beleid

In de nota «Gezond en Wel» die ik in maart 1995 naar de Tweede Kamer zond en die in juni is besproken, zijn een groot aantal conclusies voor het beleid getrokken die gebaseerd zijn op resultaten van onderzoek naar SEGV. lk stip er hier een aantal aan: roken is een van de belangrijkste verklarende factoren voor het bestaan van gezondheidsverschillen: hoe lager de sociaal-economische status, hoe meer mensen roken. Dit is de reden dat STIVORO haar anti-rookcampagnes in toenemende mate richt op specifieke doelgroepen, waaronder mensen in achterstandssituaties. Hiervoor is met ingang van 1995 2 mln. beschikbaar gesteld. Ook voorlichting over bijvoorbeeld voeding en veilig vrijen wordt steeds beter toegesneden op specifieke doelgroepen, die vaak bestaan uit gedepriveerde bevolkingsgroepen.

lk verwijs hier ook naar het scala van activiteiten dat door het Netwerk Gezonde Steden, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt uitgeoefend.

Deze activiteiten zijn naar opzet en inhoud meestal gebaseerd op onderzoek van de Programma-commissie sociaal-economische gezondheidsverschillen en van de programmacommissie «Determinanten». Het Netwerk Gezonde Steden floreert.

Er sluiten zich steeds meer gemeenten bij aan. Steeds meer gemeenten ontwikkelen ook activiteiten die erop zijn gericht om samen met de bevolking te werken aan een gezondere leefomgeving en effectievere gezondheidsbevordering.

Bij het samengaan van diverse organisaties op het terrein van gezondheidsvoorlichting in het NIGZ (Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie) bestaat expliciete aandacht voor gezondheidsvoorlichting aan achterstands- en aan migrantengroepen.

Om dit alles zo doelmatig mogelijk te laten plaatsvinden, heb ik de Commissie-Albeda (De Programmacommissie Sociaal-Economische Gezondheidsverschillen II) verzocht om na te gaan welk soort interventies het meest doelmatig ingezet kan worden om gezondheidsachterstand terug te dringen. lk verwacht een deze dagen het plan van aanpak van de Commissie-Albeda te ontvangen. lk zeg u toe dit direct na het Kerstreces, met mijn standpunt, naar de Tweede Kamer te zenden.

Vraagsteller: Verkerk (AOV)

Onderwerp: Nota leeftijdsdiscriminatie

Dhr. Verkerk vraagt zich af of het rapport over het inventariserend onderzoek leeftijdsdiscriminatie in wet- en regelgeving nog in januari zal verschijnen. De planning is de laatste knelpunten in januari in het kabinet te bespreken en vervolgens het rapport naar de kamer te versturen.

Vraagsteller: Verkerk (AOV)

Onderwerp: Tabaksreclameverbod

Het kabinetsstandpunt over het voorstel voor een EU-richtlijn is verwoord in de brief van 6 november jl., waarover al een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden.

Vraagsteller: Verkerk (AOV)

Onderwerp: Voorlichting softdrugsgebruik

In verschillende, tot nu toe gevoerde, drugpreventieprogramma's is het verschil tussen soft- en harddrugs behandeld en zijn bovendien de gevolgen van softdruggebruik aan de orde geweest. Er zal begin 1996 wederom een drugspreventiecampagne starten. Dit gebeurt in het kader van de uitvoering van de drugsnota.

Vraagsteller: Middel (PvdA)

Onderwerp: NEMS/Forum

De heer Middel noemde het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers (het IWM) en het gevoel dat bij sommige Molukkers leeft dat zij niet meer gehoord zullen worden. Het valt niet te ontkennen dat dat gevoel bij sommigen leeft. Maar laten we wel zijn, de regering heeft een en ander maal kenbaar gemaakt in gesprek te willen blijven met de Molukkers in Nederland, ook na overdracht van de welzijnstaken van het IWM naar het Nederlands Expertisecentrum Multiculturele Samenleving, nu Forum geheten, en ook na afloop van de Wet adviesorganen minderhedenbeleid eind volgend jaar. lk heb daar ook over gesproken tijdens het algemeen overleg op 16 november vorig jaar over de totstandkoming van wat nu Forum heet. lk heb toen gezegd dat de regering heeft toegezegd dat de aparte relatie met de Molukse gemeenschap, in welke vorm dan ook, opnieuw zal worden geformaliseerd en in stand zal worden gehouden.

Vraagsteller: Middel (PvdA)

Onderwerp: NMS/Forum

De heer Middel bouwde een redenering over opdrachten en Forum. Zijn stelling was dat het toch mogelijk zou zijn om bij opdrachten ook buiten de gesubsidieerde infrastructuur uit te komen. Natuurlijk is dat zo, al was het alleen al vanwege de regels die gelden voor openbare inschrijving als opdrachten een bepaald bedrag te boven gaan. De heer Middel stelde nog dat je bij opdrachten let op kwaliteit en kosten, maar dat doe ik bij subsidies – of dat nu instellings- of projectsubsidies zijn – natuurlijk ook.

Vraagsteller: Esselink (CDA), Middel (PvdA),Oedayraj Singh Varma (GroenLinks)

Onderwerp: Uitsluiting NCB van overheidsopdrachten en projecten

De heer Esselink meende dat ik het NCB op voorhand wil uitsluiten van overheidsopdrachten en projecten, hoewel hij onmiddellijk daarna zei dat dat een misverstand zou kunnen zijn. En dat is het ook. Van opdrachten kan niemand uitgesloten worden – ook het NCB niet –, al was het alleen al vanwege de regels die gelden voor openbare inschrijving als opdrachten een bepaald bedrag te boven gaan. Bij gesubsidieerde projecten ligt dat genuanceerder. Dan denk ik dat je het eerst moet kijken naar de infrastructuur (Forum) die in het leven is geroepen op de uitdrukkelijke wens van het kabinet en de Kamer, en pas daarna daarbuiten.

Vraagsteller(s): Oedayraj Singh Varma (GroenLinks),Middel (PvdA), Fermina (D66), Esselink (CDA)

Onderwerp: budget dak- en thuislozen

De heer Middel, mw. Varma en de heer Esselink noemden hier al knelpunten in de maatschappelijke opvang, waar we in het Algemeen Overleg op 20 december dieper op in zullen gaan. Ik wil daar nu wel vast het volgende over zeggen.

Eerst de Algemene Bijstandswet:

Mw Varma toonde zich bezorgd over de gevolgen van de komst van de nieuwe bijstandswet voor de maatschappelijke opvang.

Ook de Federatie Opvang en de VNG hebben schriftelijk aan de bel getrokken. In de brief van de Federatie Opvang heb ik geen opmerking gezien over hogere kosten door de nieuwe Arbeidstijdenwet. De heer Middel vroeg daarop een reactie. lk denk dat hij ook de Algemene Bijstandswet bedoelt. lk kan u met de nota «de arme kant van Nederland» in de hand geruststellen. Er is absoluut geen sprake van kortingen op het budget. Integendeel. De verduidelijking van het begrip «inrichting» bij de toepassing in de nieuwe Algemene Bijstandswet maakt het juist mogelijk, dat de verschuiving van «internaatsplaatsen» naar «begeleid wonen» voorzieningen met kracht kan worden doorgezet. De betrokkene kan zelf zo meer betalen. Dat levert minder subsidie-lasten voor gemeenten voor de internaats-voorzieningen. Die middelen kunnen opnieuw worden ingezet. Dat is een belangrijke tegemoetkoming, die binnen het budget van de bijstand kan worden opgevangen. lk denk dat nog dit jaar daarover een circulaire van SoZaW zal kunnen verschijnen.

Het inzetten van middelen uit het zorgvernieuwingsfonds GGZ in de maatschappelijke opvang heeft voor een deel ook dat effect. Tien miljoen is ook dit jaar beschikbaar. Met het zorgvernieuwingsfonds kunnen we zorg bieden aan mensen, die door de reguliere voorzieningen niet worden bereikt.

De Ziekenfondsraad maakt dat mogelijk door sociaal-psychiatrische begeleiding te subsidiëren in de maatschappelijke opvang. Mede-financiering dus, geen financiering van complete voorzieningen. De VNG denkt ten onrechte, dat daarmee geen «witte vlekken» worden opgelost. Het gaat inderdaad voor een deel om uitbreiding van bestaande voorzieningen en in regio's waar al opvangcapaciteit bestond.

Dat gaat nu eenmaal sneller en kost minder dan helemaal opnieuw beginnen.

Maar er ontstaan ook nieuwe sociale pensions op plaatsen, waar die voorziening hard nodig is.

Dan zijn er ook nog de Melkert-banen, die in de dak- en thuislozenzorg worden ingezet. Zestien miljoen, vierhonderd banen: tweehonderd in de vier grote steden en tweehonderd in de G15. Ook op die manier kan de zorg worden uitgebreid en verbeterd.

Die uitbreiding van de capaciteit is in ieder geval nodig. Voor het oplossen van de witte vlekken – dus capaciteit in gebieden, waar helemaal geen opvang bestaat – moeten ook andere oplossingen worden gevonden. Voor een deel moet die oplossing komen van de gemeenten zelf: samenwerking en taakverdeling tussen grotere en kleinere gemeenten en geen belemmerende toelatingseisen aan cliënten en bewoners. Er is daarnaast gewoon ook meer geld nodig voor nieuwe voorzieningen in gebieden waar deze ontbreken. Daarom heb ik in het kabinet sterk gepleit voor het vrijmaken van 15 mln voor de thuislozenzorg in het kader van het armoedebeleid. U heeft dat in de nota kunnen lezen.

Door die maatregelen samen kan een duizend-plaatsenplan worden uitgevoerd, als we de middelen doelmatig inzetten en her-inzetten.

Verschillende gemeenten zoals Breda, Tilburg en Maastricht hebben toch nog ongeruste brieven geschreven aan de Minister-President, aan de Kamer en aan verschillende bewindslieden. De heer Middel heeft ze hier genoemd. Aanleiding is het besluit van het kabinet om de middelen voor de maatschappelijke opvang en de verslavingszorg nog vier jaar buiten de herverdeling van het gemeentefonds te houden.

lk heb de Kamer dat in mijn brief van 17 oktober laten weten. Tot 2001 loopt de financiering aan de huidige centrumgemeenten via het integratie-artikel van de Financiële Verhoudingswet. De heer Fermina dringt aan op een minder vrijblijvende wettelijke regeling, ook voor 1996.

lk heb geen enkele reden om aan te nemen, dat gemeenten volgend jaar op de maatschappelijke opvang zullen bezuinigen. Ook van de kant van de instellingen komen daarover geen signalen. In 1 996 verwacht ik geen enkel probleem.

Het is wel zo, dat steeds meer gemeenten de overgangsperiode zien als uitstel van executie. De herverdeelproblemen, die nu al zijn berekend, komen over vier jaar vreest men.

MdV, die ontwikkeling is wat mij betreft uitgesloten. lk wil dat hier heel duidelijk vaststellen. De VNG werkt nu aan een voorstel om de gemeenten op een lijn te krijgen over noodzakelijke landelijke waarborgen voor de maatschappelijke opvang. Daar zitten de betrokken gemeenten zelf bij. In de loop van volgend jaar wordt duidelijk, of er tussen gemeenten goede afspraken kunnen worden gemaakt. Het rijk draagt financieel bij aan het oplossen van de witte vlekken en zal ook in de regelgeving en de landelijke infrastructuur maatregelen treffen. We hebben daarna vier volle jaren om de zaak zo te organiseren, dat er zich geen grote verdeelproblemen meer voor zullen doen. Daar hoort voor de verdere toekomst ook een passende vorm van financiering bij. Via een van de verdeelmaatstaven van het Gemeentefonds of door een vorm van meer gerichte financiering. De Commissie Griffioen heeft in dat kader interessante voorstellen gedaan. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van mijn collega van Binnenlandse Zaken bij de behandeling van de nieuwe Financiële Verhoudingswet.

Vraagsteller: Essers (VVD)

Onderwerp: slachtoffers uit voormalig Nederlands-Indië

De VVD-fractie heeft mij gevraagd of een commissie van deskundigen zou kunnen onderzoeken of er een herdenkingsruimte met betrekking tot Japanse kampen tijdens de Tweede Wereldoorlog in het voormalig Nederlands-Indië kan komen.

In het Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum Overloon wordt reeds een breed overzicht gegeven van de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Europa en in Nederlands-Indië. In een aparte permanente expositie wordt aan de hand van voorwerpen en foto's etc. specifiek aandacht gevraagd voor de ervaringen in de internerings- en krijgsgevangenenkampen in Europa en in Nederlands-Indië.

Daarnaast zijn op diverse plaatsen zoals Bronbeek in Arnhem en in Roermond monumenten opgericht die de Tweede Wereldoorlog en de nasleep daarvan in het voormalig Nederlands-Indië herdenken. Hét monument is uiteraard het Indisch Monument in Den Haag dat een zeer prominente plaats voor de Indische gemeenschap inneemt. Elke dag treft u daar nog bloemen aan.

Een apart onderzoek door een commissie lijkt mij daarom niet nodig. Wél wil ik graag de suggestie van het inrichten van een herdenkingsruimte over de oorlog in Nederlands-Indië meenemen in mijn herbezinning op de positie van de huidige oorlogs- en verzetsmusea en herinneringscentra in Nederland. Hierover zal ik u binnenkort een brief doen toekomen.

Vraagsteller: Nijpels (groep-Nijpels)

Onderwerp: Selectieve heroverweging verpleeghuizen; toetsingskader

Graag wil ik ingaan op de zgn. selectieve heroverweging bij de verpleeghuizen. Deze beleidskeuze heeft ook in het veld tot vragen geleid: de lijst van te heroverwegen initiatieven heeft een grot gewicht toegedeeld gekregen. Zo'n 90 initiatieven in de sector verpleeghuizen zullen worden heroverwogen. Dat betekent overigens wel dat ruim 200 initiatieven niet worden heroverwogen en zonder enige vertraging door kunnen gaan.

Verschillende provinciale besturen, gemeentebesturen en instellingen hebben zich hierover ongerust getoond. Zij vrezen vertraging bij de uitbreiding van de verpleeghuiscapaciteit. Daarom pleiten zij voor individuele initiatieven voor ontheffing van deze heroverweging. Steeds wordt er op gewezen dat er al jaren een groot tekort aan bedden is en dat er onaanvaardbare wachttijden zijn.

Ik wil nadrukkelijk opmerken dat het ook mijn bedoeling is de wachttijden op te heffen of tenminste tot aanvaardbare termijnen terug te brengen. Ik wil deze oplossing echter niet primair vinden door maar door te gaan op de oude vertrouwde weg van «bouwen». Ik wil bij voorrang alternatieven bezien die meer rekening houden met de nieuwe inzichten op het gebied van de zorgverlening aan ouderen. In concreto denk ik dan aan het verschaffen van meer privacy in verpleeghuizen zelf, aan het flexibel buiten de muren inzetten van verpleeghuishulp, het benutten van leegkomende verzorgingshuiscapaciteit en het bieden van mogelijkheden tot kortdurende opnamen en uiteraard ook thuiszorg.

Bij de behandeling van de beleidsbrief over de modernisering ouderenzorg op 16 november jl. is mij gebleken dat er in dit huis voor deze gedachten grote bijval bestaat.

Consequentie van die gedachte is om nu niet zonder meer verder te gaan met alle op basis van de WZV lopende (nieuw)bouwprojecten, die merendeels jaren geleden ontworpen zijn ver voor al deze nieuwe gedachten. De selectieve heroverweging biedt de kans de projecten te ijken op de gewijzigde inzichten en op de samenhang die er moet worden aangebracht met de ontwikkeling van de verzorgingshuiscapaciteit. Daarbij wil ik zeer nadrukkelijk stellen dat het hier allerminst gaat om een ordinaire bouwstop; integendeel, het gaat om een inhoudelijke heroverweging: om het zoeken, in het licht van de voorkeuren van de ouderen zelf, naar een inrichting van de zorg met toekomstwaarde.

Vanzelfsprekend zal ernaar gestreefd worden de besluitvorming zo snel mogelijk af te ronden.

Aan de betrokkenen bij een heroverwegings-initiatief (instellingen, verzekeraars en overheden) is gevraagd te bezien of de tot nu toe gevolgde lijn tot uitbreiding van de capaciteit door het bouwen van intramurale voorzieningen inderdaad de enige of beste oplossing is. Zelfs bij ingrijpende renovaties moet de vraag worden gesteld of niet een gedeelte van de capaciteit extramuraal kan worden ingezet.

In mijn brief van 1 december aan de instellingen heb ik aangegeven dat ik met beslissingen over te heroverwegen projecten uiteraard niet wil wachten tot het beleidstoetsingskader en de richtlijnen ex WZV en bijgesteld.

Nadat het concept van een sectorale beleidsvisie voor commentaar aan de landelijke veldpartijen en ook ter kennisname aan de Tweede Kamer is aangeboden, zal actief worden bezien of en in hoeverre te heroverwegen initiatieven binnen het toekomstig kader lijken te passen. Ik verwacht dat een aantal initiatieven, al dan niet aangepast, alsnog van de lijst van te heroverwegen projecten kan worden afgevoerd omdat zij aansluiten bij het komende beleid. In die gevallen zal direct worden besloten om zo'n initiatief conform de gangbare procedure verder af te handelen. Op die wijze zal de gevreesde vertraging sterk beperkt blijven, nl. tot die initiatieven waarvoor een heroverweging inhoudelijk beslist noodzakelijk is.

Vraagsteller: Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels)

Onderwerp: Wenselijkheid consultatiebureau voor ouderen

Mw. Nijpels heeft de suggestie gedaan van een consultatiebureau voor ouderen, waar zij op gezette tijden onderzocht kunnen worden en adviezen krijgen, analoog aan de consultatiebureaus voor zuigelingen en kleuters.

Ik ben daarover wat ambivalent. In het verleden zijn er wel experimenten geweest met «preventief» huisbezoek door de wijkverpleging aan ouderen; dat leverde toch niet echt veel op. Je moet natuurlijk ook oppassen voor onnodige medicalisering en misschien stigmatisering: laten we niet gaan denken dat mensen oud zijn en «dus» wel iets zullen mankeren.

Aan de andere kant vind ik de gedachte om ouderen die dat wensen systematischer te «monitoren» wat betreft hun gezondheid en tevens van advies te dienen ten principale zeker bruikbaar. Er bestaan ook al enkele zogeheten «geriatrische advies- en consultatiepunten»; ik wil mw. Nijpels gaarne toezeggen haar idee eens met deze instellingen nader te verkennen. Daarbij wil ik ook wel horen wat anderen hierover denken; ik denk dan aan de huisartsen, de ouderenbonden en ook de Alzheimerstichting. Ik zal de Kamer over mijn bevindingen rapporteren.

Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn een consultatiepunt voor ouderen in te sluizen bij de zogenaamde inlooppunten voor (preventieve) opvoedsondersteuning, waarover ook reeds gesproken en gedacht wordt.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Onderwerp: Toegankelijkheid tandzorg en afname aantal protesen bij tandtechnici

Zoals ik al heb aangegeven, is er op basis van de evaluatie van de Ziekenfondsraad geen aanleiding om aan te nemen dat de toegankelijkheid van de zorg ernstig in het gedrang is gekomen. In zijn advies over enkele knelpunten in de Regeling tandheelkundige hulp, waaraan ik ondertussen al uitvoering heb gegeven, heeft de Ziekenfondsraad aangegeven bij zijn verdere evaluatie te bezien of er belemmeringen zijn in de toegankelijkheid tot de volledige prothese en of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Er is nu geen reden om aan te nemen dat mensen afzien van een gebitsprothese omdat zij het niet kunnen betalen.

Wat betreft de afname van het aantal prothesen in de laboratoria merk ik het volgende op.

Toen eind 1994 bekend werd dat de beperking van het wettelijke pakket met ingang van het nieuwe jaar een feit zou worden, leidde dat tot een extra grote vraag naar volledige prothesen. Deze vergrote vraag was duidelijk merkbaar in de tandartspraktijken en in de tandtechnische laboratoria. Het kon ook worden verwacht dat in de periode na 1 januari van dit jaar de vraag naar volledige gebitsprothesen duidelijk minder zou zijn dan in de overeenkomstige periode in eerdere jaren. Dat is ook het geval geweest.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Onderwerp: wachtlijsten door krappe budgetten

Wij richten ons op een zo evenwichtig mogelijke groei van alle sectoren. Juist via deze weg wordt er aan bijgedragen dat er ook geen buitenproportionele wachtlijsten behoeven te ontstaan.

Daarbij zij aangetekend dat wachtlijsten een reeks van oorzaken kunnen hebben. Eenzijdig krappe budgetten aanwijzen als oorzaak is een simplificatie die de werkelijkheid geen recht doet.

Vraagsteller: Verkerk (AOV)

Onderwerp: groeipercentages in bedragen en voorzieningen die tot de ouderenzorg gerekend zouden moeten worden

Ouderen maken veelvuldig gebruik van bijna alle zorgvoorzieningen, die in het FOZ beschreven worden. Voor de thuiszorg ligt dit percentage gebruikers van 65 jaar en ouder rond de 80%. Huisartsen, fysiotherapeuten en ziekenhuizen kennen niet zo'n algemene registratie naar leeftijd.

Het is slechts globaal aan te geven dan een groot gedeelte van de zorg ten gunste van ouderen besteed wordt. Derhalve komt ook elk jaar een groot gedeelte van de 1,3% groei in het FOZ ten goede aan ouderen.W. Ettema, Gemeentelijke belastingen en heffingen 1986–1990, Maandstat. Financiën (CBS) 1994, 8.

Naar boven