Aan de orde is het debat naar aanleiding van het algemeen overleg van 2 november 1995 inzake het convenant ontvlechting.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! In de erkenningsvoorwaarden volgens welke de uitvoeringsinstellingen sociale zekerheid gaan werken wordt niet geregeld dat uitvoeringsinstellingen aan arbeidsbemiddeling kunnen gaan doen. Samenwerking op regionaal niveau tussen arbeidsvoorziening en gemeentelijke sociale diensten en uitvoeringsinstellingen zou daardoor belemmerd kunnen worden. De staatssecretaris was in het mondeling overleg duidelijk. Hij acht het verstoren van genoemde samenwerking niet wenselijk. Wijziging van de erkenningsvoorwaarden voor de uitvoeringsinstellingen hoort daar zijns inziens niet bij. Nadere bestudering heeft mij tot het inzicht gebracht dat wijziging van de erkenningsvoorwaarden op dit moment niet aan de orde kan zijn. Om toch een ongewenste ontwikkeling tegen te gaan, waardoor uitvoeringsinstellingen in de publieke geldstroom niet aan arbeidsbemiddeling moeten kunnen gaan doen en de uitvoeringsinstellingsholdings als het gaat om de particuliere geldstroom niet aan arbeidsbemiddeling moeten kunnen gaan doen wil ik voorkomen dat, vooruitlopend op wat wij noemen het post-organisatiewettraject, nu al verstoring van die regionale samenwerking optreedt. Ik denk dat de wetgever daarover nader een beslissing moet nemen. Om te voorkomen dat op regionaal niveau de samenwerking verstoord gaat worden, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het in verband met de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden van het grootste belang is dat de samenwerking in de regio tussen de bedrijfsverenigingen, de arbeidsvoorzieningsorganisaties en de sociale diensten wordt verbeterd;

constaterende, dat door de ontwikkeling van bemiddelingsactiviteiten in een holding, waarvan een uitvoeringsinstelling deel uitmaakt, risico's ontstaan voor die samenwerking;

vraagt de regering er bij de formulering van het post-nOSV-wetsvoorstel nauwlettend op toe te zien, dat aan die samenwerking niets in de weg wordt gelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nieuwenhoven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (24215).

De heer Van Hoof (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De oorsprong van dit twee-minutendebatje is gelegen in de ontwikkeling die wij zagen toen wij spraken over de ontvlechting, namelijk dat er bij de voorziene uitvoeringsinstellingen ontwikkelingen waren die een eigen arbeidsbemiddelingsactiviteit zouden betekenen. Dat is naar de mening van de fractie van de VVD geen goede zaak om meer dan één reden. Een van de redenen is de scheiding van de publieke en de private geldstromen en alles wat daarmee verband houdt. Dat neemt niet weg dat activiteiten met betrekking tot de arbeidsbemiddeling buiten de uitvoeringsinstelling niet a priori nadelig zouden zijn voor het probleem van het bestrijden van de grote werkloosheid. Het kan voor de voorziene samenwerking in de regio die mevrouw Van Nieuwenhoven schetste een aantal risico's opleveren. Het is van belang om die risico's in belangrijke mate te beperken. Als het gaat om de activiteiten binnen de uitvoeringsorganisatie en holdings moeten die risico's in belangrijke mate worden voorkomen. Dat is ook in de motie weergegeven. De motie onderstreept de opvatting van de VVD.

Mevrouw Schimmel (D66):

Mijnheer de voorzitter! Per 1 januari 1996 verliezen de bestaande gemeenschappelijke uitvoeringskantoren GAK en GUO hun publiekrechtelijke status en dienen zij zich om te vormen tot privaatrechtelijke organisaties. De bedrijfsverenigingen die zelf de administratie verzorgen, moeten een privaatrechtelijke uitvoeringsinstelling oprichten. Bestuurders van bedrijfsverenigingen mogen niet meer bestuurders van de instellingen zijn. Bovendien moeten de uitvoeringsinstellingen in de eigen financiering gaan voorzien.

Voor mijn fractie ziet de situatie er per 1 januari 1996 zo uit, dat je je de vraag moet stellen of het niet het voortzetten van een oude situatie in een nieuw jasje betreft. Er is geen sprake van het scheppen van een uitvoeringsmarkt. Er is geen sprake van het toetreden van nieuwe concurrenten. De eerste vier jaar zullen ook de bestaande instellingen niet met elkaar concurreren. Hoe de toekomst er uitziet, nadat de bedrijfsverenigingen hun wettelijke taken hebben verloren, is onduidelijk. Voor ons is van belang dat de individuele werkgevers in de toekomst zelf hun uitvoeringsinstellingen mogen kiezen. De staatssecretaris heeft in het algemeen overleg niet duidelijk gemaakt wie over de toedeling van contracten in de toekomst gaat beslissen. Is dat de bedrijfsvereniging, de rechtsopvolger van de bedrijfsvereniging, de sectorcommissie of uiteindelijk de werkgever?

Het probleem dat wij vanavond bespreken, is dat de uitvoeringsinstellingen vanuit de commerciële poot van de holding in de regio diensten aanbieden. Er zijn een aantal voorbeelden van. De staatssecretaris wil dit niet verbieden, omdat hij daarmee buiten de grenzen treedt van hetgeen is afgesproken in het convenant. Wij vinden dat jammer. De ontwikkelingen lijken de verhoudingen tussen de samenwerkingspartners in de regio in de weg te gaan staan en dat vinden wij een slechte zaak. Wij zijn bang dat er een dubbel circuit ontstaat, waarbij de bedoeling om arbeid en inkomen te integreren wordt gefrustreerd. De staatssecretaris ziet in de ontwikkelingen in het post-nOSV-tijdperk de beperking optreden om dit soort activiteiten te ontwikkelen. Wij vinden dat je nu beter een duidelijke uitspraak kunt doen dat deze ontwikkelingen ongewenst zijn. Daarmee zullen wij ook de motie van mevrouw Van Nieuwenhoven ondersteunen.

De heer Biesheuvel (CDA):

Mijnheer de voorzitter! In het algemeen overleg heeft de CDA-fractie niet onder stoelen of banken gestoken dat zij wel enige zorg heeft over de armslag die de private poot zou krijgen bij de ontvlechtingsoperatie, met name als het gaat om de vraag of het binnen de gegeven tijd mogelijk is om bijvoorbeeld een externe financier te krijgen.

Dat laat onverlet het probleem dat mevrouw Van Nieuwenhoven heeft aangesneden, namelijk of op het onderdeel van de arbeidsbemiddeling toch niet een verstoring van samenwerking zou kunnen ontstaan. Ik denk dat zij daar terecht aandacht voor heeft gevraagd, zeker nu de toekomst van de arbeidsvoorziening ook nog niet helemaal duidelijk in het jasje zit. Kortom, als het gaat om het aanbieden van deze diensten, kunnen wij ons voorstellen dat een aantal bedrijfsverenigingen – ik meen zelfs dat het er één is op dit moment – wel iets te hard van stapel loopt. Wij kunnen dus de zorg die hier ook door de andere fracties geuit is, delen.

Staatssecretaris Linschoten:

Mijnheer de voorzitter! Het probleem dat hier door mevrouw Van Nieuwenhoven en ook door de andere woordvoerders aan de orde is gesteld, is de vraag of uitvoeringsinstellingen onder de huidige omstandigheden en in de situatie die na de ontvlechting per 1 januari ontstaat, ook nog zich zouden moeten bezighouden met het bemiddelen van werklozen in de richting van de arbeidsmarkt.

Het zal de woordvoerders niet ontgaan zijn, dat ik in het algemeen overleg helder heb gezegd dat naar mijn stellige overtuiging die combinatie van uitvoeringsinstelling en bemiddelingsactiviteiten niet gewenst is. Daarvoor heb ik een aantal redenen. De Kamer kent die redenen, maar het belangrijkste deel van de argumentatie is dat er als gevolg van dat type activiteiten op z'n minst een risico bestaat bij het van de grond komen van die regionale samenwerking. In dat opzicht is het dus een ongewenste ontwikkeling en moet ik al degenen die op dit moment verantwoordelijkheid dragen binnen uitvoeringsinstellingen, ook duidelijk maken dat die weg wat mij betreft een ongelukkige is. Als je die activiteiten opstart, zou het wel eens zo kunnen zijn dat je dat helemaal voor niets doet. Dat signaal was helder genoeg.

De andere kant van het verhaal is of wij, indien er in de kring van uitvoeringsinstellingen desalniettemin activiteiten op dit moment opgestart worden, kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld door aanpassing van de erkenningsvoorwaarden. Ik heb aangegeven – en ik heb gelukkig kunnen vaststellen dat die argumentatie vanavond door de Kamer ook onderschreven wordt – dat wij op dit moment niet de mogelijkheid hebben om op dat punt echt in te grijpen in de meest letterlijke zin van het woord. In die zin zijn wij op dit moment een beetje afhankelijk van de vraag of de uitvoerende instellingen een signaal dat zo kamerbreed wordt uitgesproken en door mij ondersteund wordt, in voldoende mate oppikken.

Voorzitter! Wat vervolgens resteert, is duidelijk te maken aan degenen die op dit moment bezig zijn met het ontwikkelen van dit soort activiteiten, dat deze weg geen begaanbare weg is. De heer Biesheuvel heeft gelijk, want volgens mij is er inderdaad maar één uitvoeringsinstelling, namelijk het GAK, die ermee bezig is. In feite komt de motie die door mevrouw Van Nieuwenhoven is ingediend, hierop neer dat wij alles op alles moeten zetten om de samenwerking in de regio straks, als gevolg van dit soort ontwikkelingen, niet te bemoeilijken. Dat zou er, in termen van het post-nOSV-wetsvoorstel, op neerkomen dat wij bij wet in formele zin bepalen dat de combinatie van activiteiten waarover wij het nu hebben, op grond van de wet niet kan. Wat mij betreft is dat onderwerp van de agenda en dat heb ik in het algemeen overleg ook gezegd. Ik zou graag met de Kamer ditzelfde signaal afgeven en ik zie dan ook geen enkel licht tussen mijn signaal in het algemeen overleg en het signaal dat door alle woordvoerders in de Kamer wordt bevestigd.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Kan de staatssecretaris nog meer duidelijkheid scheppen over de wijze waarop hij tegenover de uitvoeringsinstellingen zal optreden, aangezien hij toch van plan was om de erkenningsvoorwaarden, zoals ze nu luiden, te publiceren? Hoe gaat hij het tot stand komen van die ongewenste ontwikkeling voorkomen?

Staatssecretaris Linschoten:

De erkenningsvoorwaarden zullen in de Staatscourant gepubliceerd worden in de vorm die u kent, zodat ze voor iedereen bekend zijn. De uitvoeringsinstelling waar het in dit geval over gaat, heeft zonder enige twijfel kennis genomen van de signalen die zijn afgegeven in het algemeen overleg. Zij zal ook zonder enige twijfel kennis nemen van de discussie die wij vanavond hebben. Mocht u dat onvoldoende gerust stellen, dan ben ik graag bereid om de betrokken instelling persoonlijk op de hoogte te brengen van het verloop van de discussie sinds het algemeen overleg en van de discussie van vanavond.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven