Noot 2 (zie blz. 1594)

Vraag van het lid Roethof (D66): Gevraagd is naar de mogelijkheid in Brussel bij de Commissie aan te dringen om de gevolgen voor Afrika van het afbouwen van de Landbouwsubsidies op te vangen.

Het afbouwen van de subsidies aan de landbouwsector heeft er toe geleid dat de wereldvoedselvoorraden drastisch zijn afgenomen. Hierdoor tenderen de wereldvoedselprijzen naar een stijging.

Definitieve conclusies over de gevolgen van de liberalisering van de landbouwsector voor het prijsniveau zijn echter nog niet te trekken.

Hogere voedselprijzen hebben alleen negatieve gevolgen voor de zogenaamde Low Income Food Deficit Countries, of wel de lage inkomens landen met een voedseltekort. Dit zijn landen die veelal kampen met structurele voedseltekorten en die daarnaast over onvoldoende deviezen beschikken om voedsel te importeren. Het is noodzakelijk deze landen in staat te stellen de gevolgen van de voedselprijsstijgingen op te kunnen vangen door het geven van extra betalingsbalanssteun of voedselhulp, die dan veelal in de regio kan worden aangekocht. Niet alle landen van Afrika kampen met dergelijke tekorten. Overigens dient ervan uitgegaan te worden dat er hogere voedselprijzen in de desbetreffende landen ook zullen leiden tot een stimulering van de eigen produktie.

Zowel op Europees als bilateraal niveau bestaan er mogelijkheden de getroffen landen financieel te steunen. De EU heeft de beschikking over een groot voedselhulpprogramma. Bilaterale donoren kunnen betalingsbalanssteun verstrekken. In een aantal gevallen heb is dezerzijds besloten tot het verlenen van extra betalingsbalanssteun gericht op de financiering van de voedselimportbehoefte. Voorbeelden hiervan zijn Zambia en Kaap Verdië.

Vraag van het lid Roethof (D66): Gevraagd is om een brief van de Regering over het vraagstuk van de bio-veiligheid en het intellectueel eigendom, omdat gevreesd wordt dat bij voorbeeld de pharmaceutische industrie meer juridische kennis kan inhuren dan een lokale gemeenschap en zich aldus het eigendom op bepaalde uitzonderlijke preparaten kan toeëigenen.

Ik zal in overleg treden met mijn betrokken collega's teneinde de Kamer een brief te doen toekomen over het Nederlandse standpunt inzake de bio-veiligheid en de intellectuele eigendom.

Vraag van het lid Van der Stoel (VVD) over tuberculose.

Door de wereldwijde toename van het aantal mensen lijdend aan tuberculose, mede veroorzaakt door de AIDS pandemie en het resistent worden van de bacterie tegen geneesmiddelen, neemt de ondersteuning van programma's gericht tegen deze ziekte binnen de sector gezondheid van de Nederlandse ontwikkelingshulp een steeds belangrijker plaats in. De steun kan worden verdeeld in drie groepen:

1. Core bijdrage aan het tuberculose

Commitering Uitgave 1995
Afrika:    
Tanzania 6 miljoen 1994–1997 2,2 miljoen
Kenya 11,238 miljoen 2,9 miljoen
Zambia (geneesmiddelen) 3,2 miljoen 3,2 miljoen
Zambia (KNCV project) 3,2 miljoen 1994–1996 1,5 miljoen (in 1996)
Burkina Fasso 1,6 miljoen 1994–1997 550 000
Zimbabwe 2,6 miljoen 1995–1998 816 069
Egypte 7,4 miljoen 1994–1998
     
Azië    
Vietnam (via MCNV) 6,04 miljoen 1994–1998 1,3 miljoen
Thailand (onderzoek) 1 miljoen restfonds van 60 000

programma van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO: in 1994 1,5 miljoen Nfl, dit jaar verhoogd tot 1,6 miljoen Nfl Nederland is een van de grootste donoren van dit programma.

2. Bijdrage in bilateraal verband (in Nfl):

3. Bijdrage via het Biotechnologie programma voor ontwikkeling diagnostiek: 2,5 miljoen in 5 jaar tijd.

Tevens is een deskundige ingezet ter ondersteuning van het nationale tuberculoseprogramma in het Ministerie van Gezondheid in Zimbabwe.

In totaal heeft ons land 44,7 miljoen gekommitteerd voor tuberculose.

Nederland heeft op de CARG (bestuurslichaam tuberculoseprogramma van de WHO) in 1994 erop aangedrongen dat tuberculose- en AIDS programma's zoveel mogelijk zouden moeten samenwerken. Dit is zowel door het nieuwe UN-AIDS programma als door het tuberculoseprogramma van de WHO in hun nieuwe programma's inderdaad verwerkt. Het ligt in de lijn der verwachting dat tuberculose in de toekomst nog meer aandacht zal krijgen, waarbij integratie van de tuberculoseprogramma's in de nationale gezondheidsprogramma's van belang is.

Samenwerking met de Wereldbank (zoals nu in Vietnam, India, Bangladesh) lijkt in dit opzicht ook een belangrijke optie.

Vraag van het lid Van der Stoel (VVD): Het internationaal bureau of fiscal documentation ondersteunt OS-landen in het opzetten van fiscale wetgeving en traint ambtenaren (...). Is de minister bereid de ontoereikende gelden van OS-landen aan te vullen opdat deze initiatieven doorgang kunnen vinden?  

Internationale Bureau for Fiscal Documentation.

De regering is in beginsel bereid de ondersteuning indien mogelijkheden zich voordoen te verlenen.

In oktober 1994 is een voorstel ontvangen van IBFD met betrekking tot de organisatie van fiscale trainingen voor Vietnamese belastingambtenaren. De bereidheid was aanwezig financiering van een dergelijk initiatief te onderzoeken, op voorwaarde dat het voorstel zou passen binnen de beleidsprioriteiten van de Vietnamese overheid. Het voorstel werd daarom voorgelegd aan de Vietnamese autoriteiten. Tot op heden is er evenwel nog geen reactie ontvangen.

Vraag van het lid Van der Stoel (VVD): Heeft de rilling binnen het departement nog geleid tot het antwoord op de vraag inzake het inschakelen van (allochtone) wachtgelders?

Binnen het departement is een inventarisatie opgesteld over het aantal ex-DGIS deskundigen en ex-SNV-ers dat gebruik maakt van de Uitkeringsregeling 65.

Tevens is een aantal maatregelen genomen om de inzet van hen in het kader van ontwikkelingssamenwerking te vergroten, onder andere het voorrang verlenen aan (ex)-DGIS-contractanten bij vervulling van lange uitzendingen in het kader van ontwikkelingssamenwerking en het voorrang verlenen aan wachtgelders bij korte uitzendingen in het kader van noodhulp/rehabilitatie en verkiezingen.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Wat wil de minister met een speciale begrotingspost om een deel van de tenderkosten voor die projecten te financieren, die duidelijk passen in het Nederlands ontwikkelingsbeleid, maar die aan buitenlandse firma's zijn gegund? Wordt dat geen concurrentievervalsing? Loopt hij niet op tegen Europese richtlijnen? Graag een reactie.

Bij mijn speech voor de ONRI, de Orde van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs, heb ik gezegd dat ik bereid ben te kijken naar mogelijkheden om een deel van de tenderkosten voor die projecten te financieren die duidelijk passen in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid maar die aan niet-lokale, buitenlandse firma's zijn gegund. De wijze waarop vormt onderwerp van overleg. Er is inderdaad sprake van een zekere mate van beïnvloeding van de concurrentie maar deze zal niet in strijd komen met Europese regelgeving mits de te compenseren tenderkosten binnen duidelijke grenzen blijven.

Vraag van het lid Verhagen (CDA): «Waar ik bij de begroting '96 wel meer duidelijkheid had verwacht betreft de follow-up van de drie VN conferenties Caïro, Kopenhagen en Beijing. Collega de Jong heeft indertijd een motie terzake aangehouden na de toezegging van de minister dan e.a. bij deze begroting geconcretiseerd zou worden. Welnu, de CDA-fractie vindt dit onvoldoende duidelijk. Graag zou ik van de minister een nadere onderbouwing van zijn toezeggingen willen verkrijgen. Zonodig wordt de motie de Jong ingediend.

Vraag van het lid Sipkes (Groenlinks): «Hoe zit het wat dit betreft trouwens met de na Caïro aan de kamer toegezegde kwantitatieve verhoging van de gelden voor family planning en heeft de minister al bekeken of er binnen het departement en op de ambassades voldoende deskundigen zijn op dit terrein?

Nederland heeft na de Caïro- conferentie actief geparticipeerd in internationale fora om de beleidsuitgangspunten zoals overeengekomen tijdens de wereldbevolkingsconferentie Caïro te vertalen in duidelijke werkdefinities van het begrip reproduktieve gezondheid. Dit is inmiddels afgerond. Op grond hiervan is een begin gemaakt met het opzetten van een voortgangsrapportage systeem om de uitgaven op het terrein van reproduktieve gezondheid, inclusief family planning, systematisch te kunnen registreren en daarover regelmatig te rapporteren. Dit zal zowel op de multilaterale bijdragen betrekking hebben als op de bilaterale hulp en op die welke loopt via particuliere organisaties. Dit systeem zal in analogie van het voor basis education ontwikkelde goed functionerende model worden opgezet.

Begin volgend jaar zal het voortgangsrapportage systeem aan de kamer worden voorgelegd. Tevens zullen dan de resultaten van een base-line study van de uitgaven voor reproduktieve gezondheid in 1994 en 1995 aan u worden aangeboden.

In het komende jaar zullen de bijdragen aan UNFPA worden verhoogd (artikel 03.36.03). Tijdens de pledging conference in de Verenigde Naties gehouden op 1 november jl., heb ik aangekondigd voor UNFPA 75 mln. (tegen 62 mln. in 1994) en voor:

– International Planned Parenthood Federation (IPPF): f 7,5 mln. (1994: 6,2 mln.).

– Population Council: 750 000 (1994: 250 000);

– International Union for Scientific Study (IUSSP): 250 000 (1994: 150 000).

De jaarlijkse bijdrage aan het Human Reproduction Programme (HRP) van de WHO is in 1995 reeds verhoogd tot hfl. 1 miljoen (1994: f 750 000).

Inmiddels is in een aantal landen nieuwe initiatieven ontplooid, die in 1996 zullen leiden tot implementatie en uitgaven. Dit geldt onder andere voor Pakistan, Mozambique, Mali en Burkina Faso.

Vraag van het lid Verhagen (CDA): Hoe staat het met de POPM-regeling. Wanneer komt die nu eindelijk van de grond?

De tekst van de POPM-regeling is de afgelopen tijd juridisch nader bijgesteld, waarbij nauw overleg met Economische Zaken heeft plaatsgevonden. De moeilijkheid die zich voordoet is gelegen in het feit dat Ontwikkelingssamenwerking niet beschikt over een financiële kaderwet, in tegenstelling tot Economische Zaken.

Om een uitweg te vinden en op korte termijn te kunnen starten met de POPM-regeling is contact gezocht met de NIO. Het voornemen is om met de NIO, in de rol van toezichthouder, in aanvulling op de bestaande raamovereenkomst met NIO, een overeenkomst inzake POPM te kunnen sluiten.

Vraag van het lid Verhagen (CDA): Is het juist dat er problemen zijn met betrekking tot de financiering van een terugkeerproject voor Syrisch-orthodoxe christenen?

Behalve via een krante-artikel in de Telegraaf van 6 november jl., is mij het bestaan van problemen over de financiering van terugkeerprojecten van de Syrisch-orthodoxe christenen niet bekend. Het zou gaan om de vrijwillige terugkeer van een 250-tal personen naar Libanon. Tot dusverre is door mij geen verzoek tot financiering van zo'n project ontvangen.

Wel is een afvaardiging van de Syrisch-orthodoxe-christenen door staatssecretaris Schmitz ontvangen, waarbij door haar de bereidheid tot het in ontvangst nemen van een voorstel is uitgesproken. De staatssecretaris voor Justitie heeft tot dusverre geen concreet financieringsverzoek ontvangen.

Vraag van het lid Verhagen (CDA): Het is een vreemde situatie dat bij voorbeeld Nederlands geld voor ontwikkelingssamenwerking wordt gestoken in de ondersteuning van export van Turkse textielbedrijven. Bedrijven die op zich geen ondersteuning nodig hebben om volwaardig te kunnen concurreren op de Europese markt.

In de afgelopen drie jaar steunde het CBI de deelneming van slechts 8 Turkse bedrijven aan Europese textielbeurzen op het terrein van voornamelijk werkkleding en onderkleding. De laatste deelneming betreft een drietal kleinschalige fabrikanten van standaard werkkleding aan de A+A in Düsseldorf, november 1995.

Genoemde deelneming vindt plaats in het kader van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst met Turkije voor ondermeer de sector bedrijfskleding.

Deze overeenkomst dateert uit 1993 en de laatste fase is met deze beursdeelneming afgesloten. De samenwerkingsovereenkomst voor de textielsector wordt niet verlengd. Turkije verzocht het CBI om speciale aandacht in de vorm van consultancy gevolgd door beursdeelneming om een aantal redenen:

– relatief zwakke positie in vergelijking met andere werkkledingexporterende ontwikkelingslanden;

– werkkleding maakt minder dan twee procent van Turkije's textielexport uit;

– de voor het programma geselecteerde bedrijven voldeden niet aan de Europese eisen ten aanzien van design/styling, prijsstelling, bedrijfsvoering, marktkennis en exportervaring. Aanmeldingen van gekwalificeerde Turkse exporteurs van vrije tijds kleding voor gesponsorde deelneming aan de Duitse vakbeurs Interjeans, februari 1996, zijn door het CBI afgewezen gelet op de activiteiten die dit land zelf op deze beurs ontplooit.

Vraag van het lid Verspaget (PvdA): Er is een levendige handel ontstaan in tweedehands goederen naar ontwikkelingslanden: ijskasten, kleding, schoeisel. Er zouden kwaliteitseisen aan deze handel moeten worden gesteld. Milieueisen is als het gaat om goederen die chemisch afval veroorzaken, zoals koelkasten en schoenen en voorlichting aan consumenten dat dumping van kleding en schoeisel ook negatieve effecten veroorzaakt op de locale werkgelegenheid ter plekke, terwijl produktie van kleding en schoeisel traditioneel de manier is om stappen te zetten op weg naar economische groei.

De centrale vraag is of de export van tweedehands goederen van ontwikkelde landen naar ontwikkelingslanden goed is voor duurzame ontwikkeling zowel in de ontwikkelde als de ontwikkelingslanden. Duurzame ontwikkeling houdt in dat ook toekomstige generaties op eenzelfde manier als wij dat nu doen gebruik kunnen maken van de natuurlijke hulpbronnen voor verdere ontwikkeling.

Hergebruik van goederen leidt tot een verminderd gebruik van de milieugebruiksruimte op dit moment. Alles wat nu bespaard wordt kan in een later stadium worden aangewend.

Import van tweedehands goederen is voor ontwikkelingslanden vaak een goedkoper alternatief dan produktie ter plekke. Voorts is er duidelijk sprake van een vraag naar deze goederen, zij bieden immers een goedkoop alternatief voor mensen die niet veel te verteren hebben. Dit geldt vooral voor kleding en schoenen.

Zoals gesteld door vraagsteller heeft import van tweedehands goederen, in het bijzonder kleding en schoenen, negatieve effecten voor de werkgelegenheid en het vermogen zelfstandig een inkomen te verwerven van mensen in de ontwikkelingslanden. Dit is ongetwijfeld waar. Waar echter geen markt is lijkt het daarom beter zich te concentreren op werkgelegenheid in produktie waar wel lokale vraag naar is. In de leersector is wel vraag naar lederen souvenirs voor de touristenindustrie. Ook is bij voorbeeld in West Afrika na de devaluatie van de CFA frank de vraag naar lokaal geproduceerde traditionele kleding, in het bijzonder de lokale versie van de in Nederland ontwikkelde «Dutch wax», enorm toegenomen. Dit toont aan dat lokale produktie niet per definitie minder competitief is dan importeren van tweedehands kleding.

Nog afgezien van de vraag of draconische maatregelen zoals exportbelemmeringen niet op gespannen voet staan met de GATT/WTO regels is de Regering van mening dat voor de export van tweedehands goederen in principe vooralsnog geen extra regels gesteld dienen te worden. De voordelen voor een intensiever gebruik van de milieugebruiksruimte wegen op tegen een verlies aan werkgelegenheid door verminderde produktie ter plekke die kennelijk niet kan concurreren tegen goedkope katoentjes en schoenen die een aan tweede leven beginnen in de ontwikkelingslanden.

Met betrekking tot tweedehands ijskasten is onder meer het Montreal Protocol van toepassing in verband met de uitfasering van voor de ozonlaag schadelijke stoffen. Nederland is partij bij dit Protocol en draagt binnen dit verdragskader bij aan het multilaterale fonds dat is ingesteld voor het financieren van projecten met het oog op het uitfaseren van de ozonlaag afbrekende stoffen.

Het is thans zo dat er geen kwaliteitseisen worden gesteld aan de handel in tweedehands ijskasten, omdat een tweedehands ijskast in principe in de categorie produkten valt en niet in de categorie afvalstoffen.

Wegens de economische situatie in de ontwikkelingslanden behoort slechts de aanschaf van gebruikte koelkasten door de bevolking aldaar tot het haalbare. Koelfaciliteiten in ontwikkelingslanden zijn en blijven vanuit oogpunt van de volksgezondheid (voedselbederf en hygiëne) vooral in de stedelijke agglomeraties zeer belangrijk. Het is derhalve verwachtbaar dat de vraag vanuit die groep van landen naar tweedehands ijskasten zal blijven bestaan.

Een door DGIS gefinancierde missie heeft medio dit jaar in Ghana onderzocht of er mogelijkheden zijn een project te starten om kennis over te dragen voor de vervanging van het koude middel CFK-12 door koolwaterstoffen bij de toepassing in huishoudelijke koel- en vriesapparatuur. Een dergelijk project zou Ghana in staat stellen te voldoen aan hetgeen in het kader van het Montreal Protocol is overeengekomen, namelijk uitfasering van ozonlaag aantastende stoffen. Het rapport van deze missie wordt nu bestudeerd.

Vraag van de leden Roethof (D66), Verspaget (PvdA) en Van der Stoel (VVD): Gevraagd is naar de mogelijkheid van import in Europa van schoon geproduceerde goederen, zelfs buiten allerlei quota en vaste afspraken om, of het nu gaat over cacao.

Daarnaast is gevraagd naar een EU-marktordening van bananen.

Wat gaat het kabinet ondernemen tegen Europese bananenquota = kartelvorming?

De regering is voorstander van een vrije markt voor bananen en heeft zich aldus immer verzet tegen verordening 404/93.

Reeds enige maanden liggen voorstellen van de Commissie ter tafel voor aanpassing van de huidige marktordening in het licht van de recente uitbreiding van de EU met drie nieuwe lid-staten. Besluitvorming hieromtrent verkeert in een impasse. Om de impasse te doorbreken zal de Commissie aanvullende voorstellen doen die deels tegemoet komen aan de Nederlandse bezwaren tegen de huidige regeling. De fundamenten van de martkordening worden evenwel in tact gelaten. Een verdergaande liberalisatie van de bananenmarkt is gezien de huidige verhoudingen binnen de Europese Unie niet te verwachten. Voor het Europese Hof van Justitie dienen enkele procedures ten aanzien van de bananenmartkordening, waarbij Nederland betrokken is vanuit de optiek van handelsliberalisatie.

Daarnaast heeft de VS bij Wereldhandelsorganisatie (WTO) een klacht ingediend tegen het EU-beleid terzake. Deze klacht zal in het kader van de geschillenbeslechtingsprocedure van de WTO behandeld worden.

De kwestie van de Max Havelaar of Fair Trade bananen heeft de volle aandacht van de Nederlandse regering. Het thans pleiten voor opname van de Fair Trade bananen in het huidige regime, zou evenwel op gespannen voet kunnen staan met het Nederlandse principiële verzet tegen de bananenmarktordening. Mede afhankelijk van het verloop van bovengenoemde ontwikkelingen zal de regering bezien welke mogelijkheden er zijn om de toegang van de Fair Trade bananen te bevorderen.

Vraag van het lid Verspaget (PvdA): Verzocht is om het unidroit verdrag dat de import van uitgevoerde cultuurgoederen uit ontwikkelingslanden moet tegengegaan. Daarnaast is gevraagd wetgeving voor te bereiding die handel in illegaal verworven cultuurgoederen van buiten de EU hier strafbaar stelt.

Vanzelfsprekend wordt de noodzaak van het tegengaan van illegale handel in culturele erfgoederen erkend hetgeen in uw speech van 18 februari 1994 voor het Museum voor Volkenkunde nogmaals onderstreepte.

Initiatieven voor de ontwikkeling van de nieuwe Unidroit Conventie werden dan ook van harte ondersteund door DGIS middels financiering van hierop gerichte activiteiten (Workshops on Illicit trafficking of Cultural Goods, ML006901). Aan het internationale overleg ter voorbereiding van de nieuwe Unidroit-tekst werd tevens medewerking verleend door het Ministerie van OC&W, Justitie en Financiën.

Tijdens de Unidroit Conferentie in Rome in juni 1995 werd de ontwerptekst aangenomen en ter ratificatie aan de deelnemende landen voorgelegd. Mw. Grimbère (OCW) coördineerde dit overleg namens Nederland.

Ondanks de nobele doelstellingen en hooggespannen verwachtingen rondom deze nieuwe Conventie, heeft JURA U inmiddels negatief geadviseerd. De juridische implicaties van ondertekening van dit verdrag lijken vergaand te zijn. In het kort zijn de bezwaren:

– principe van onverjaarbaarheid is in de conventie opgenomen,

– definitie van publieke collectie is zeer ruim geworden,

– bewijslast voor de recuperant wordt als zeer licht beoordeeld,

– bewijslast voor de bezitter ter goeder trouw bovenmatig zwaar.

Vooralsnog is nog geen Nederlands standpunt geformuleerd. Een groot aantal andere landen (waaronder Europese) heeft inmiddels te kennen gegeven de Conventie in haar huidige vorm niet te zullen ondertekenen.

Evenwel is het zaak druk op de ketel te houden en snel met een reactie te komen die de huidige patstelling kan doorbreken. Hiertoe wordt momenteel interdepartementaal overleg gevoerd met OCW, Financiën, Justitie, Buitenlandse Zaken en de Rijksdienst voor Beeldende Kunst (inspectrice: mw. C. van Rappard-Boon). Laatste bijeenkomst was op 3 november jongstleden. Overeengekomen werd toen:

– advies te vragen aan de Staatscommissie voor Internationaal Privaatrecht inzake de juridische consequenties voor Nederland bij mogelijke ondertekening van huidige verdragstekst,

– OCW volgt ontwikkelingen in de landen die in dit kader van belang zijn voor Nederland (VK, Duitsland, Zwitserland),

– De reeds bestaande EG-richtlijn die alleen betrekking heeft op de illegale export van culturele erfgoederen en met betrekking tot een aantal begrippen beperktere definities kent, zal door de Commissie worden geëvalueerd,

– eind januari 1996 zal een groot symposium in Nederland worden georganiseerd voor alle betrokken partijen op dit terrein; dus zowel de kunsthandel, antiquairs en musea als de betrokken overheden en -diensten (politie, douane etc.).

Overigens is er naar aanleiding van alle commotie rondom deze Conventie reeds een aanzienlijke mentaliteitsverbetering opgetreden onder de Nederlandse kunsthandelaren, antiquairs en musea. De «Code of Ethics» wordt ook door de leden die zijn aangesloten bij de Internationale Council of Museums (ICOM) onderkend en nageleefd. Ook de Nederlandse musea hebben zich hier in 1995 publiekelijk aan geconformeerd. De Nederlandse Vereniging van Handelaren in Oude Kunst heeft hierover onlangs eveneens een opvallend positieve verklaring opgesteld in de geest van de doelstelling van de Unidroit Conventie.

Vraag van het lid Verspaget (PvdA): Is het waar dat de EIB-leningen de FMO wegconcurreren in Afrika?

Aan de ACS landen verstrekt de Europese Investeringsbank (EIB) leningen uit eigen middelen met een rentesubsidie van 4% alsmede leningen uit risicodragend kapitaal tegen gunstige voorwaarden (bij kredietverlening ligt de rente onder 3%, terwijl de looptijd kan worden verlengd tot 25 jaar). De EU lidstaten staan garant voor deze leningen. De FMO daarentegen hanteert marktcomforme voorwaarden voor haar leningen. De enige meerwaarde van FMO leningen ten opzichte van commerciële leningen is gelegen in het feit dat de FMO bereid is tot meer risico. Gezien de meer gunstige voorwaarden van de EIB bestaat daarom de kans op «concurrentie» tussen beide instellingen. Wat echter vooral van belang is, is niet zozeer de concurrentie tussen beide instellingen, alswel de inspanningen die zij zich getroosten investeringen te financieren in de betreffende landen. Naar mijn mening kunnen beiden daarin actiever zijn.

Naar boven