Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik bepaal nader dat het nota-overleg van 30 oktober over de nota Herijking buitenlands beleid wordt verplaatst naar 6 november a.s. van 10.15 uur tot 19.00 uur.

Ik bepaal nader dat het nota-overleg van maandag 30 oktober en maandag 6 november a.s. over respectievelijk de nota Modernisering curatieve zorg en het FOZ 1996 niet doorgaan.

Voorts bepaal ik dat deze twee onderwerpen nu gezamenlijk zullen worden behandeld in een nota-overleg op 13 november a.s. van 11.15 uur tot 18.30 uur.

Ik stel voor, aan de orde te stellen en te behandelen in de vergaderingen van 14, 15 en 16 november a.s.:

1. de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1996 (24400-VI);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van hoofdstuk VI (Ministerie van Justitie) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (slotwet/rekening) (24300);

2. de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 1996 (24400-XII);

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Infrastructuurfonds voor het jaar 1996 (24400-A);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van hoofdstuk XII (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (slotwet/rekening) (24307);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Infrastructuurfonds voor het jaar 1994 (slotwet/rekening) (24312);

3. het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet op belastingen van rechtsverkeer (wijziging van enige fiscale wetten in het kader van lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf) (24423);

4. het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 (terugsluis opbrengst reparatiewetsvoorstel-btw) (24428).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van de week van 31 oktober, 1 en 2 november:

  • - het wetsvoorstel Een regeling voor vrijstelling van en verstrekking bijdrage voor premies werknemersverzekeringen bij arbeid van zeer korte duur van uitkeringsgerechtigden en aangewezen categorieën werknemers (Wet premieregime bij marginale arbeid) (24236).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van de week van 7, 8 en 9 november:

  • - het wetsvoorstel Invoeging van de titels 7 en 12 in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (24061);

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 4 november te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI) (24062);

  • - het wetsvoorstel Aanpassing van een aantal wetten aan de Wet houdende nadere regeling van het gezag over en van de omgang met minderjarige kinderen (24259).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede dat de fractie van D66 mij heeft verzocht, de heer Dittrich te ontheffen van zijn plaatsvervangend lidmaatschap van de enquêtecommissie, dit in verband met het voornemen om hem te zijner tijd voor die fractie als woordvoerder aan te wijzen voor het debat naar aanleiding van het enquêterapport. Daarbij is de mededeling gedaan dat de heer Dittrich tot op heden op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de werkzaamheden van de commissie, noch inzage in de stukken van de commissie heeft gehad. Gegeven de stand van zaken van de werkzaamheden van de enquêtecommissie ziet de fractie van D66 af van het benoemen van een plaatsvervangend lid.

Een afschrift van deze brief zal ik aan de enquêtecommissie toesturen. Op dit moment zal ik dus niet overgaan tot het benoemen van een plaatsvervangend lid.

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie heeft gisterochtend schriftelijke vragen gesteld aan de minister van Justitie over de manier waarop procureur-generaal Van Randwijck is "afgevloeid", inclusief de gouden handdruk. Ons is geworden dat het ministerie van Justitie op het punt staat om de antwoorden op die vragen en de antwoorden op de aanvullende schriftelijke vragen van collega Marijnissen bij de griffie te deponeren. Wij verzoeken u, voorzitter, om die antwoorden toe te voegen aan de plenaire agenda van volgende week, opdat wij daarover met de minister van Justitie kunnen debatteren.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Voorzitter! Ik had, met de bedoeling om mogelijk een debat te voeren over dit onderwerp, de regering om een brief willen vragen over de kwestie-Van Randwijck. Ik doe dat ook bij dezen, omdat ik een aantal vragen heb dat niet voorkomt op het lijstje vragen van GroenLinks. Ons is namelijk via nogal wat summiere persberichten geworden dat Van Randwijck zich als procureur-generaal heeft teruggetrokken, maar die persberichten reppen van een vrijwillig vertrek, van "eervol ontslag" en "dank voor bewezen diensten". Tegelijkertijd horen wij via de media dat het salaris van procureur-generaal Van Randwijck nog zeven jaar wordt doorbetaald en dat hij daarnaast nog een half miljoen gulden krijgt. Dat wordt officieel noch bevestigd, noch ontkend. De fractie van de PvdA wil hierover ten spoedigste worden geïnformeerd. Daarbij wil zij in ieder geval de volgende vragen beantwoord zien.

Hoe vrijwillig was dat ontslag van procureur-generaal Van Randwijck?

Als dat niet vrijwillig was, waarom is dan in de persberichten op zijn minst die indruk gewekt door Van Randwijck en, belangrijker nog, door het ministerie van Justitie?

Als het wel vrijwillig was, hoe kan het dan dat iemand kennelijk een aantal jaren salaris krijgt doorbetaald, plus dat half miljoen?

Dezelfde vraag moet evenzeer worden gesteld als het ontslag niet vrijwillig was.

Wat is de precedentwerking van zo'n riante afmeldregeling?

De heer Van der Heijden (CDA):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij het verzoek van mevrouw Kalsbeek. Ik wil er nog wel een vraag aan toevoegen.

Wanneer zijn de onderhandelingen tussen het ministerie en de heer Van Randwijck precies begonnen? Met die brief en de antwoorden op de vragen kunnen wij er in de Kamer vervolgens een debat over hebben.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de minister van Justitie, in verband met de brief waar zojuist door mevrouw Kalsbeek om is gevraagd, met daarin uiteraard de antwoorden, voor zover dat mogelijk en wenselijk wordt geoordeeld door de minister, op de door mevrouw Kalsbeek en de heer Van der Heijden gestelde vragen. Ik ga er daarbij van uit dat die brief de Kamer snel bereikt.

Dan rest ons om te besluiten over het verzoek van de heer Rosenmöller om, hoe dan ook, een debat te voeren naar aanleiding van de antwoorden die hij, naar hij hoopt, vandaag nog zal ontvangen op de gisteren gestelde vragen. Ik stel voor, conform het gebruik in de Kamer, aan dat verzoek te voldoen.

Ik stel voor, ervan uitgaande dat de brief waar zojuist om is gevraagd, lettend op de laatste opmerking van de heer Van der Heijden, de Kamer uiterlijk dinsdag aanstaande in de loop van de ochtend zal hebben bereikt, het debat dinsdag te doen plaatsvinden.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van den Bos.

De heer Van den Bos (D66):

Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie is ontevreden over de antwoorden van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op onze vragen over de jacht op waterwildsoorten, ingezonden op 5 september jl. Ik zou daarom graag op korte termijn een debat met de minister willen voeren, waarbij de aangehouden motie-Eisma/Van Ojik op stuk 22987, nr. 7, betrokken kan worden, zodat deze vervolgens in stemming kan worden gebracht. Ik heb inmiddels begrepen dat noch de minister van LNV, noch zijn plaatsvervanger noch vandaag noch volgende week hier aanwezig is, maar in het buitenland vertoeft. Het moet mij van het hart dat ik vind dat het primaat, zeker voor de vakministers, in de Tweede Kamer behoort te liggen en niet in het buitenland. Ik wil daarom, hoe dan ook, volgende week met iemand van de regering over dit onderwerp spreken, voor mijn part met de minister-president zelf.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Wij steunen dit verzoek van de heer Van den Bos voluit. De Kamer maakt zich al lang zorgen over dit onderwerp en heeft in feite aangegeven dat er een einde moet komen aan de jacht op onschadelijke trekvogels. Het jachtseizoen is inmiddels begonnen en het lijkt mij dan ook van groot belang om daar zo snel mogelijk plenair in de Kamer over te spreken en om de motie die indertijd door GroenLinks en D66 is ingediend en aangehouden in stemming te brengen.

De voorzitter:

De plaatsvervanger van de minister van Landbouw is niet minister De Boer, zoals ik veronderstelde, maar minister Melkert en die is wel in het land. Desalniettemin stel ik voor om volgende week, mogelijk in de loop van dinsdag, dit debat te voeren met de minister ad interim. Ik wil nog aantekenen dat de overige opmerkingen van de heer Van den Bos zeker relevant zijn.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven