Regeling van werkzaamheden
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van Gelder.
De heer Van Gelder (PvdA):
Voorzitter! Ik wil u namens een meerderheid van de vaste commissie voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het verzoek doen vanmiddag tijd in te
ruimen voor een derde termijn van het wetsvoorstel inzake modernisering van
de universitaire bestuursstructuur.
De heer Lansink (CDA):
Voorzitter! Een minderheid was van oordeel dat de weliswaar zeer korte,
bondige brief van de minister toch een behoorlijk beraad vergde, elders en
ook met anderen hier in de Kamer. Ik heb daarom voorgesteld het debat op een
ander tijdstip voort te zetten, maar nu een meerderheid anders heeft beslist,
zal ik mij daarbij neerleggen.
De voorzitter:
Nu de heer Lansink zich heeft neergelegd bij de beslissing van een meerderheid
van de commissie, is de conclusie die ik u voorleg helder.
Ik stel voor, het punt hedenmiddag aan de agenda toe te voegen, onder
aantekening dat de vergadering rond half zeven moet worden beëindigd.
Indien de derde termijn dan niet voltooid is, zal in de week na prinsjesdag
verdere voortzetting plaatsvinden.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Verspaget.
Mevrouw Verspaget (PvdA):
Voorzitter! In april heb ik tezamen met mevrouw Van der Stoel en mevrouw
Roethof vragen aan de minister van Landbouw gesteld over de cacaorichtlijn.
Deze vragen zijn tot op heden, vijf maanden later, niet beantwoord. Het lijkt
mij dat de termijn ruimschoots is overschreden.
Ik verzoek u bij de minister van Landbouw aan te dringen op spoedige beantwoording
van deze vragen, in ieder geval binnen tien dagen. Anders zie ik mij genoodzaakt
dit onderwerp in de week na de algemene beschouwingen mondeling in deze vergaderzaal
aan de orde te stellen. Ik begrijp dat het onderwerp, ook al is het belangrijk,
niet volgende week aan de orde kan worden gesteld, aangezien de aandacht niet
kan worden weggenomen van hetgeen alle fracties bij de algemene beschouwingen
te berde willen brengen.
De voorzitter:
Ik wijs erop dat het Reglement van orde bepaalt dat wanneer schriftelijke
vragen na drie weken niet zijn beantwoord, de betrokken bewindspersoon geacht
wordt dat aan de Kamer te melden, onder opgaaf van redenen. Vervolgens worden
na ommekomst van die drie weken de schriftelijke vragen automatisch mondelinge
vragen, tenzij de steller van die vragen berust in een langer uitstel van
het antwoord. Het laatste heb ik impliciet aangenomen.
Ik roep deze regel nog maar eens in herinnering, omdat ik voornemens ben
na de week van prinsjesdag het automatisme automatisch toe te passen, zodat
men weet wat bij het vragenuur voorgaat. De regel van een schriftelijke mededeling
waarom vragen niet worden beantwoord, zal preciezer en nauwgezetter worden
nageleefd, evenals de termijn.
Ik ben blij dat u mij gelegenheid hebt gegeven, deze opmerking te maken,
want ik had dit al eerder willen zeggen.
Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden
naar het kabinet.