Noot 1 (zie blz. 4897)

Het alternatief

In het regeerakkoord is tevens opgenomen dat er een onderzoek zal worden gestart naar een systeem van eigen bijdragen per verstrekking gekoppeld aan een inkomensafhankelijk plafond, het zogenaamde IZA-achtig systeem. Het IZA-systeem is van kracht bij overheidsmedewerkers van lagere overheden. Zij betalen per verstrekking een percentuele eigen-bijdrage tot een bepaald maximum van het onzuiver inkomen (circa 1%).

Reeds twee jaar geleden heeft een onderzoeksbureau (VB-accountants) aangetoond dat een dergelijk systeem goed uit te werken valt. Deskundigen zijn er bovendien van overtuigd dat een dergelijk systeem om effectief instrument is om bovenmatige zorgconsumptie te beteugelen.

D66 stelt voor:

– onmiddellijk door VWS een onderzoek te starten naar de mogelijkheden van de introduktie van een IZA-achtig systeem in de Ziekenfondswet, gericht op implementatie en inwerkingtreding per 1 januari 1997;

– ZF-verzekerden met een inkomen onder de f 30 000,– (minimumloonniveau) te vrijwaren van een verplicht eigen risico en van eigen betalingen (anders dan de vigerende);

– ZF-verzekerden met een inkomen boven de f 30 000,– onder een IZA-achtig systeem te brengen. Indien de eigen bijdrage op 10% van de kosten wordt gesteld, met een maximum van 1% van het onzuiver inkomen, dan komt dit neer op f 300,– per huishouden (hoofdverzekerde) bij een inkomen van f 30 000,– en op f 580,– per huishouden bij een inkomen van f 58 000,–.

Deze maatregel zal naar schatting f 450 miljoen kunnen opleveren:

– de loongrens van de ZFW voor deze kabinetsperiode te bevriezen. Met het bevriezen gaan naar verwachting zo'n 800 000 verzekerden over naar de particuliere markt. Dit betekent een financieringsverschuivingen van collectief naar particulier van circa 1,5 miljard. Dit geeft een volume-effect van circa 150 miljoen (CPB hanteert altijd circa 10% als aanname). De thans bestaande rijksbijdragen aan de ZF-kas wordt in stand gehouden;

– alle uitstromers in de particuliere markt worden verplicht een eigen risico te nemen van tenminste f 200,–. Dit betekent een toename van de eigen betalingen met circa 70 miljoen (volume-effect 7 miljoen);

– alle particulier verzekerden krijgen een verplicht eigen risico opgelegd van tenminste f 200,–. De opbrengst van een verplicht eigen risico in het particuliere segment levert circa f 150 miljoen op;

– na ommekomst van een evaluatie van het IZA-achtig systeem in de ZFW kan bezien worden of deze systematiek ook in het particuliere segment in gevoerd kan worden, danwel dan het voorziene systeem van premiebandbreedten wordt voorgezet.

Het totaal bedrag aan financieringsverschuiving komt daarmee op circa f 820 (670 + 150) miljoen. Dit bedragt ligt in dezelfde orde van grootte als de f 800 (750 + 50) miljoen waar het kabinet op lijkt te komen, maar genereert wel grotere volume-effecten.

Eventuele koopkrachteffecten gevolge van de toename van nominale betalingen in het particuliere segment zullen mogelijk gecompenseerd kunnen worden via de buitengewone lastenaftrek (terzake van ziekte) dan wel via de fiscale aftrek middels persoonlijke verplichtingen. Minister Borst heeft zich recentelijk in gelijke zin uitgelaten in het blad. De Ondernemer (mei 1995). In een interview gaf zij aan staatssecretaris Vermeend verzocht te hebben te bezien in hoeverre de buitengewonelastenaftrek «gereactiveerd» kan worden. Een nader onderzoek hiernaar is gewenst.

D66 acht het serieus onderzoeken van dit alternatief geboden. Er lijken interessante voordelen aan te wijzen:

– lagere inkomens worden substantieel ontzien;

– het volume-effect is in ons voorstel zo'n 100 mln. groter dan in de kabinetsvoorstellen:

– er is sprake van minder eigen betalingen (ook ongeveer 150 mln.), dus minder pijn voor de burger;

– de omzet van de particuliere verzekeringsmarkt groeit met 1,1 miljard en de ZFW-markt daalt met circa 1,2 miljard;

Tenslotte: Mede in het licht van de voorgenomen evaluatie van de Wet-Van Otterloo is D66 van mening dat een goede analyse noodzakelijk is van de verschillende categorieën ZF-verzekerden.

Noot 2 (zie blz. 4915)

Samenvatting

De Minister van VWS wil op korte termijn via wetgeving de prijzen van geneesmiddelen in Nederland verlagen tot «het gemiddelde prijsniveau» van vier ons omringende landen: Frankrijk, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Dit zou een besparing op de post Farmaceutische Hulp van ongeveer 500 tot 700 miljoen gulden per jaar moeten opleveren. Dit komt overeen met een algemene gemiddelde prijsverlaging van ongeveer 20%. Tevens wil de Minister, ingevolge het advies van de Interdepartementale WerkGroep (IWG), maatregelen nemen om de vraagzijde van de markt te versterken. Daarnaast beoogt de Minister besparingen op langere termijn door te komen tot de vaststelling van een «basispakket geneesmiddelen» gebruikmakend van de systematiek aangereikt door de Commissie Criteria Geneesmiddelenkeuze (CCG) in het rapport «Verdeling door verDunning».

De VVD steunt de Minister van VWS doch realiseert zich dat prijsverlaging via wetgeving ook enige nadelen heeft. Daarom is er binnen de VVD een alternatief Plan van Aanpak ontwikkeld dat enige belangrijke voordelen lijkt te bieden, die zijn samengevat in onderstaande tabel. Gezien deze voordelen verzoekt de VVD de Minister van VWS dit alternatieve Plan van Aanpak in overweging te nemen.

Prijsverlaging via wetgeving VVD-voorstel
Termijn: alleen korte termijn zowel korte als lange termijn. (zie stap 4)
Effect: eenmalig effect eenmalig effect plus structureel effect (zie stap 4A en B)
opbrengst: f 500–700 miljoen/jr minimaal idem
Bezuinigingen treffen partijen:Juridische complicaties soms fair, soms unfair, soms terecht, soms onterecht niet mogelijk altijd fair en terecht vanwege stap 1 en 2
Draagvlak bedrijfskolom: twijfelachtig geen redelijke kans op breed draagvlak (stap 4)
Investeringsklimaat zeer waarschijnlijk verstoord blijft zeer waarschijnlijk intact
Werkgelegenheid aangetast; waarschijnlijk vrij dramatisch neemt af, maar beheerst en sociaal verantwoord vanwege stap 3
Ingangsdatum: indien geen complicaties: 1-1-1996 (???) 1-3-1996 indien commissie geïnstalleerd 1-9-1995 (klein nadeel)
Natuurlijke markt-mechanismen: beperkt benut benut en gestimuleerd zie stap 4

Noot 3 (zie blz. 4919)

Interpellatievragen van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) aan de ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de oogst van asperges.

1

Welke verklaring hebt u dat de motie-Van der Linden c.s. van 3 mei jl.1 niet wordt uitgevoerd?

2

Welke inspanningen hebt u verricht om deze motie uit te voeren? Wat is uw inbreng in het CBA geweest?

3

Deelt u de opvatting, dat de volgende feiten in de sector grote verwachtingen hebben gewekt, nl.:

– 16-02-1995 heeft staatssecretaris Linschoten in de Kamer verklaard dat zich voor de oogst van 1995 geen problemen in de arbeidsvoorziening zouden voordoen;

– 01-03-1995 verklaart staatssecretaris Linschoten de motie-Van der Linden2 die zekerheid vraagt met betrekking tot de arbeidsvoorziening 14 dagen voor aanvang van de oogst, overbodig, omdat dit staand beleid zou zijn;

– 03-05-1995 verklaart minister Melkert de motie-Van der Linden c.s.1, waarin wordt gevraagd om tewerkstellingsvergunningen, te zullen uitvoeren;

– 13-05-1995 verklaart minister Van Aartsen tijdens een werkbezoek in Noord-Limburg, dat tuinders die voldoen aan de motie kunnen rekenen op tewerkstellingsvergunningen;

– 24-05-1995 tijdens algemeen overleg zegt minister Van Aartsen toe, dat uiterlijk 24 mei bedrijven die voldoen aan de motie kunnen rekenen op tewerkstellingsvergunningen?

4

Bent u zich er van bewust, dat u door het niet uitvoeren van de motie en het verstrijken van kostbare tijd (bijna 3 weken) midden in de oogstperiode, hebt veroorzaakt, dat tuinders zich gedwongen voelden de rechter om een uitspraak te vragen?

5

Wordt motie-Van der Linden c.s.1 uitgelegd, dat het 50% van de bij het RBA cq. PPAA aangemelde en aanvaarde vacature zou betreffen i.p.v. 50% van de totale arbeidsbehoefte? Hoe beoordeelt u een dergelijke uitleg?

6

Deelt u de opvatting, dat als gevolg van deze onverteerbare gang van zaken steeds meer tuinders zich genoodzaakt zien hun activiteiten naar het buitenland te verplaatsen?

7

Hoe valt uw houding te rijmen met het uitgangspunt, dat het economische belang voorop staat?

8

Acht u de criteria voor de tewerkstelling van EU-ingezetenen in relatie tot de aard van de werkzaamheden (6 weken oogst) reëel?

9

Bent u bereid om alsnog per ommegaande de motie-Van der Linden c.s. op stuknummer 24 154, nr. 2 uit te voeren?

1 Kamerstuk 24 154, nr. 2.

2 Kamerstuk 24 026, nr. 7.

Naar boven