Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, te behandelen donderdag 2 februari bij het begin van de vergadering:

  • - de Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften (23954, nrs. 32 t/m 44).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van 31 januari, 1 en 2 februari:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met het instellen van een College van toezicht op de kansspelen (23605);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de vaststelling van kinderalimentaties (23683);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten (deeltijd en anciënniteit) (23764);

  • - het wetsvoorstel Wettelijke grondslag wijziging bezoldiging rechterlijke ambtenaren per 1 april 1993 (23826).

Ik stel voor, te behandelen in de vergaderingen van 7, 8 en 9 februari:

  • - het wetsvoorstel Regelen omtrent het ter beschikking stellen van organen (Wet op de orgaandonatie) (22358);

  • - de nota Uitbreiding van de Europese Unie/ICG-notitie (23987), met maximumspreektijden van 15 minuten voor de fracties van de PvdA, het CDA en de VVD, 12 minuten voor de fractie van D66, 10 minuten voor de fracties van GroenLinks en het AOV, 7 minuten voor de overige fracties en 3,5 minuut voor de heer Hendriks;

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de wijziging van en de invoering van vereenvoudigingsmaatregelen in de Zesde Richtlijn (23677);

  • - het wetsvoorstel Regels ter zake van de behandeling van klachten van cliënten van uit collectieve middelen gefinancierde zorgaanbieders op het terrein van de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg (Wet klachtrecht cliënten zorgsector) (23040);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Ambtenarenwet en andere wetten inzake de wijze waarop het georganiseerd overleg wordt gevoerd (23792);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en enige andere wetten in verband met wijziging van de opzet van de inspectie voor het brandweerwezen en regeling van enige andere onderwerpen (23804);

  • - het verslag van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten over haar werkzaamheden in 1993 (23956);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten inzake de bewaring en de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen (23692).

Ik stel voor, te behandelen in de vergaderingen van 14, 15 en 16 februari:

  • - het wetsvoorstel Gemeentelijke indeling van het tot de provincie Flevoland behorende zuidelijke deel van het IJsselmeer en opheffing van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders (23816);

  • - het vervolgingsbeleid inzake euthanasie (23877), met maximumspreektijden van 15 minuten voor de fracties van de PvdA, het CDA en de VVD, 12 minuten voor de fractie van D66, 10 minuten voor de fracties van GroenLinks en het AOV, 7 minuten voor de overige fracties en 3,5 minuut voor de heer Hendriks.

Ik stel voor, op verzoek van de vaste commissie voor Justitie de behandeling van stuk 23967 (Voordracht Hoge Raad) te verplaatsen naar 14 februari en de wetsvoorstellen 23247 (Wijziging Auteurswet) en 23445 (TBS) voorlopig van de agenda af te voeren.

Tevens stel ik voor, op verzoek van de fracties van de PvdA en D66 het wetsvoorstel 23864 (Lastenverevening) voorlopig van de agenda af te voeren.

Ik stel voor, de stukken 21300, 23900-VIII, nr. 50 en 23900-XVI, nr. 49 voor kennisgeving aan te nemen.

Het woord is aan de heer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! U heeft voor de tweede volle week van februari een debat aangekondigd ter zake van enkele kwesties rond het euthanasievraagstuk. Daarbij heeft u een spreektijdverdeling aangegeven waarbij aan de SGP-fractie 7 minuten is toegekend. Een formule die overigens ook geldt. Ik erken dat. Ik wil u toch wijzen op het bijzondere karakter van dit debat. Om hier inhoudelijk adequaat mee bezig te zijn, heeft men toch wel wat tijd nodig. Ik wil een beroep op u doen, de bodem in de spreektijdverdeling – waar ik overigens begrip voor heb – wat naar boven te verleggen.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen van de heer Van der Vlies. Ook ik denk aan een bodem van 10 minuten zoals die ook voor iets grotere fracties geldt. Ik zal hiervan overigens geen gewoonte maken. Dit onderwerp leent zich gezien de samenhang van juridische en principiële zaken moeilijk voor een discussie van 7 minuten. Het gaat er toch vooral om dat wij een behoorlijke discussie kunnen voeren.

De voorzitter:

Ik ben bereid dat in dit geval te doen, maar ik wil wel een kritische kanttekening plaatsen. Er is een verhouding met de omvang van de fracties. Men heeft de consequentie van het feit dat men klein is, te nemen. Ik heb – het is overigens een zaak van de wetgever – nimmer enige kiesdrempel bepleit die het voor kleine groepen lastiger maakt om in de Kamer te komen. Het heeft wel consequenties voor de werkwijze, ook bij de behandeling van gevoelige punten, omdat anders de verhoudingen zoek raken. Of een punt gevoelig is, is een subjectieve zaak. Dat ligt voor de een of de ander verschillend. In die zin vind ik de argumentatie van de heer Van der Vlies niet adequaat. Ik wist dat hij met deze opmerkingen zou komen. Ik had ook het voornemen om de Kamer in dezen welwillend te bejegenen en een bodem van 10 minuten voor te stellen. Ik heb er behoefte aan deze opmerkingen te maken, omdat ik strikt genomen toch een kritische noot bij de argumentatie van de heer Van der Vlies wil plaatsen. Men heeft de consequenties van het een of het ander te nemen. Er zijn plussen en minnen. Men kan niet van twee walletjes eten. Dit parlement behoort te midden van alle parlementen tot de parlementen die als het gaat om minderheden de meest royale houding aannemen. Daar ben ik ook voor. Omgekeerd zal men enige terughoudendheid in acht moeten nemen, zonder in regels te vervallen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Rey.

De heer Van Rey (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Op dit moment worden honderden burgers in Limburg geëvacueerd. Indien de voorspellingen van Rijkswaterstaat uitkomen, staan de mensen in Limburg en een deel van Gelderland nieuwe nachtmerries te wachten. Iedereen gaat dan ook weer angstige dagen tegemoet. Een vierde keer in twee jaar moeten wij te allen tijde zien te voorkomen. De fractie van de VVD zou via u, voorzitter, aan het kabinet willen vragen om voor het weekend een brief naar de Kamer te sturen. Daarin zouden een drietal elementen naar voren moeten komen.

Ik wijs in de eerste plaats op de mededeling van de minister van Verkeer en Waterstaat dat zij bereid is de kades genoemd door de commissie-Boertien versneld aan te leggen. Wij gaan ervan uit, dat de financiële aspecten meegenomen worden. Met de aanleg van de kades zijn wij er nog niet. Wij vragen aan het kabinet om de andere aanbevelingen van die commissie in ogenschouw te nemen. Ik denk in het bijzonder aan de uitvoeringstermijn.

Een tweede punt betreft de hulpverlening. Er bereiken ons signalen dat de hulpverlening op een aantal aspecten niet zo goed verloopt. Op vele punten verloopt die overigens prima. Het lijkt mij goed, in de brief die hulpverlening nog eens op een rij te zetten en voluit de toezegging te doen, dat alle hulp wordt geboden.

Het derde punt betreft de financiële aspecten. De minister van Financiën is thans in ons midden. Het vorige kabinet heeft in een aantal brieven aan de Kamer meegedeeld dat de vergoedingen bij dergelijke rampen op dezelfde wijze zullen worden verstrekt als de laatste twee keer is gebeurd. Wij vragen het kabinet in die brief aandacht te besteden aan het vrij maken van financiële middelen die dan vervolgens aan stichtingen of fondsen worden overgemaakt. Het is zaak, dat iedereen, burgers, bedrijven en agrariërs, weer op een vergoeding kan rekenen.

Een ander punt in dit verband is de verzekerbaarheid. Wij verzoeken het kabinet de stand van zaken mee te delen en met name aan te geven welke systemen er zijn en wanneer een beslissing tegemoet kan worden gezien. Nu doet zich het feit voor, dat aanstonds een wetsvoorstel wordt behandeld dat over verzekeringen en toezichtstelling handelt. Wellicht kan vanwege het spoedeisende karakter de minister op deze zaak ingaan. Ik merk nu dat de voorzitter nee schudt, maar wellicht zou de minister de ongerustheid bij velen, ook in dit huis, kunnen wegnemen. Als dat niet mogelijk is, verzoek ik het kabinet zeer uitvoerig op deze zaak in te gaan.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Het vorige jaar is bijzonder lang gesproken over de vraag wat nu wel en wat nu niet een ramp was. Die discussie heeft tot een geweldige onzekerheid geleid. Mijn fractie dringt er dan ook op aan dat deze zaak in de gevraagde brief aan de orde komt. Ook werd het vorige jaar lang gepraat over de inventarisatie van de schade. Daarvoor zijn organisaties opgezet en kanalen ontstaan. Omdat wij een snelle afwikkeling gewenst achten, vinden wij dat er goed moet worden gekeken naar de organisatie die na de overstroming moet functioneren. Ook daarover moet duidelijkheid worden geboden. De mensen dienen te weten op welke manier de schade zal worden geïnventariseerd.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij het verzoek van collega Van Rey. Ook wij vinden dat de Kamer in verband met deze kwestie zo snel mogelijk een brief van het kabinet dient te krijgen. Voorts wil ik naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Van Rey de minister van Verkeer en Waterstaat een kritische vraag voorleggen. Ik was wat verbaasd, gisteren of eergisteren van haar te horen dat ze de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Boertien naar voren wilde halen. Zij deelde dat mee op het moment dat het water rap stijgende was. Vooral dit moment verbaasde mij wat, omdat daarmee werd gesuggereerd dat men er in 24 of 48 uur nog iets aan zou kunnen doen. Waarom heeft het kabinet juist dàt moment gekozen om de uitvoering van de genoemde aanbevelingen naar voren te halen? Waarom gebeurde dat niet eerder?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ook namens de fractie van D66 wil ik mij graag aansluiten bij de heer Van Rey die om een brief over deze kwestie heeft gevraagd. Helaas staan wij niet voor de eerste keer voor een dergelijke ramp. Dat brengt mij bij dezelfde vragen als gesteld door mevrouw Van der Hoeven. Natuurlijk kunnen wij van een ramp spreken, maar als deze kwestie zich bij herhaling voordoet, rijst de vraag of niet snel structurele maatregelen moeten worden getroffen. Mijn fractie meent dat daartoe alle aanleiding bestaat.

Het vorige jaar hebben wij langdurig gesproken over de afwikkeling van de vorige ramp. Ik hoop dat het kabinet zal kunnen aangeven hoe er nu meer direct en op korte termijn kan worden gehandeld, opdat de mensen in Limburg weten dat heel Nederland achter hen staat.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! De situatie zoals die nu in Limburg is èn de te verwachten situatie in het rivierdijkengebied, waaronder de Betuwe en de gebieden verder stroomafwaarts, zijn voor mij, als voorzitter van de vaste kamercommissie, aanleiding geweest om de commissie vanmiddag tegen 16.00 uur bijeen te roepen. Het leek mij verstandig, dit nu te vermelden.

De voorzitter:

Waar het gaat om informatie, standpunten enz. van het kabinet, stel ik voor, dit deel van het stenogram door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De heer Van Rey heeft voorgesteld om straks, en passant, bij de behandeling van wetsvoorstel 23688 op bepaalde aspecten van deze kwestie in te gaan. Naar mijn oordeel is dat geen goede werkwijze. Een dergelijke discussie zou buiten de orde zijn. Ik meen dat de zaak zelve er niet mee zou zijn gediend wanneer nu, op de bonnefooi, vragen zouden worden beantwoord. Wellicht zou de één daarop wel zijn voorbereid en de ander niet. Als de brief van de regering is ontvangen, zal zij worden behandeld in de commissie of in de plenaire vergadering. Gelet op de agendering voor hedenmiddag ben ik van plan, bij de behandeling van stuk nr. 23688 de orde zodanig te handhaven dat er ook over dat wetsvoorstel wordt gesproken en niet over iets anders. Mij blijkt dat de Kamer hiermee kan instemmen.

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Tijdens het debat over de regeringsverklaring zijn vanuit de Kamer nogal kritische kanttekeningen geplaatst bij het kabinetsvoornemen met betrekking tot de inkomensafhankelijke partnertoeslag in de AOW. Tijdens dat debat heeft de minister-president een politieke koppeling gemaakt tussen enerzijds de bereidheid van het kabinet om dat voornemen ter discussie te stellen en anderzijds de lastenverlichting die midden- en hogere inkomens zouden kunnen krijgen.

De berichten in de media vandaag en gisteren hebben in ieder geval mijn fractie buitengewoon verontrust. Ik zou de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid willen vragen, in een brief aan de Kamer opheldering daarover te verschaffen. Het moet daarbij om de volgende punten gaan.

1. Houdt het kabinet bij het oplossen van het vraagstuk van de inkomensafhankelijke partnertoeslag in de AOW nog steeds vast aan de koppeling met de lastenverlichting voor midden- en hogere inkomens?

2. Er is sprake geweest van een mogelijke inzet van een meevaller bij de WAO ter financiering van de oplossing van het vraagstuk. Is er daadwerkelijk sprake van een meevaller bij de WAO? Mocht dat zo zijn, is dat dan niet een bevestiging dat de herkeuringen in de WAO wel heel rigoureus plaatsvinden, anders dan de staatssecretaris de afgelopen dagen in de media heeft gezegd? Belangrijker in dit kader is, of het kabinet duidelijk wil maken dat een eventuele meevaller in de WAO niet wordt ingezet voor de wijziging van de AOW-plannen. Dat laatste lijkt mij een heel dubieuze manier van politiek bedrijven. De groep AOW'ers tevreden stellen ten kosten van de WAO'ers wordt in de volksmond het tegen elkaar uitspelen van groepen genoemd. Dat moeten wij niet doen.

Voorzitter! Via u verzoek ik de staatssecretaris, op een zo kort mogelijke termijn in een brief antwoord te geven op deze vragen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Omdat één en wellicht meerderen onder ons snel terug willen naar Limburg en ook betrokken zijn bij de behandeling van wetsvoorstel 23688, over het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, heb ik informeel reeds laten weten, dat wij dat punt op de agenda naar voren halen en nu eerst behandelen.

Naar boven