Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 38, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 38, item 3 |
Aanscherping openbareordebeleid voor criminele vreemdelingen
Aan de orde is de behandeling van:
-het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen (36196).
De voorzitter:
Thans is aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen (36196). Ik heet de minister van Asiel en Migratie van harte welkom in de Eerste Kamer. De orde van vandaag heeft ertoe geleid dat u als eerste bewindspersoon van het nieuwe kabinet een wetsvoorstel zult verdedigen in deze Kamer. Voor de goede orde attendeer ik de leden erop dat de kennismakingsgesprekken met de nieuwe bewindspersonen staan gepland na het zomerreces, evenals de Algemene Politieke Beschouwingen. Voor vandaag staat het genoemde wetsvoorstel 36196 op de rol. Dan zijn we toe aan de eerste termijn van de Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Karimi namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Na een turbulente formatieperiode en een chaotisch debat over de regeringsverklaring, waarin de positie van deze minister een belangrijke rol speelde, hebben we nu de gelegenheid om het eerste debat met haar als minister van Asiel en Migratie te voeren.
Namens de GroenLinks-PvdA-fractie zal ik twee onderwerpen behandelen: ten eerste onze visie op het wetsvoorstel en ten tweede hoe wij deze minister gezien haar verleden beoordelen als degene die deze wet moet uitvoeren. Het wetsvoorstel wijzigt de Vreemdelingenwet 2000 door de speciale rechtsbescherming voor vreemdelingen die in Nederland geboren zijn of voor hun vierde levensjaar naar Nederland zijn gekomen en een zware criminele geschiedenis hebben, af te schaffen. Deze wijziging verruimt de afwijzingsmogelijkheden voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Nu kan een aanvraag alleen worden afgewezen door een veroordeling voor een zwaar drugsdelict met meer dan 60 maanden gevangenisstraf. Het voorstel maakt meer ernstige misdrijven een reden voor afwijzing en vervangt het vereiste van een daadwerkelijke veroordeling door de strafmaat van meer dan 60 maanden als criterium. Dit moet volgens de regering zorgen voor meer consistentie en een betere aansluiting bij de glijdende schaal, waardoor vaker een individuele toetsing kan plaatsvinden.
Het is begrijpelijk dat meer ernstige misdrijven tot afwijzing kunnen leiden, aangezien gewelds- en zedendelicten even ernstig zijn als drugsdelicten. Het probleem ligt echter in de strafmaat van 60 maanden in plaats van de door de rechter opgelegde straf. Hierdoor wordt de rechtsbescherming van in Nederland geboren of getogen mensen serieus aangetast. Zij hebben hun hele leven hier doorgebracht en deze wetswijziging verwijdert hun speciale bescherming, waardoor geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen mensen die hier altijd hebben gewoond en degenen die hier later zijn gekomen. Natuurlijk is elke crimineel er een te veel. Ons strafsysteem richt zich echter op re-integratie na het uitzitten van een straf. Je wordt niet afgeschreven als burger.
Het wetsvoorstel is bovendien symboolwetgeving. De voorganger van deze minister gaf op onze schriftelijke vragen aan dat het IND-systeem niet kan bijhouden hoe vaak verblijfsvergunningen op grond van de openbare orde worden geweigerd of ingetrokken. De IND schat het aantal voorzichtig op circa twintig zaken per jaar. Ook de Raad van State stelt dat de wetswijziging slechts een beperkt aantal mensen zal treffen en plaatst vraagtekens bij nut en noodzaak van het voorstel. Waarom is deze wet dan echt nodig, vraag ik de minister.
De Raad van State adviseert verder om de bescherming uit te breiden naar andere soorten vergunningen in plaats van deze te schrappen om onevenwichtigheden en inconsistenties weg te nemen, want zo kan het ook. Waarom is hier niet voor gekozen? De Raad van State constateert ook dat door de glijdende schaal een cumulatie van lichtere veroordelingen kan leiden tot afwijzing van verblijfsvergunningen, wat niet strookt met het doel om zware criminelen aan te pakken. Dit lijkt in strijd met de bedoeling van het voorstel. Graag een reactie van de minister.
Een inwoner van Nederland die al minimaal veertien jaar in Nederland woont, kan onder dit wetsvoorstel een onbeperkte verblijfsvergunning worden geweigerd, als hij bijvoorbeeld zes maanden straf krijgt voor een delict met een strafmaat van meer dan zes jaar. Natuurlijk moet de IND een individuele toets uitvoeren, waarbij ook persoonlijke omstandigheden worden meegenomen. In ieder geval is niet de rechterlijke uitspraak bepalend, maar de bepaling door de IND. In de Tweede Kamer benadrukte de voorganger van deze minister het belang van het EVRM voor deze individuele toetsing. Voor mensen die hier al bijvoorbeeld twintig jaar wonen, een gezin hebben of mantelzorger zijn, gelden volgens het EVRM rechten die niet zomaar afgepakt kunnen worden. Kan de minister nadrukkelijk ingaan op de betekenis van het EVRM voor de individuele toetsing? Gaat de minister instructies geven aan de IND voor deze individuele toetsingen? En zo ja, welke? Wat zijn de bevoegdheden van de IND in dezen? Hoe zijn de verantwoordelijkheden verdeeld? Gezien de staat van dienst van deze minister is het cruciaal dat we hier duidelijke antwoorden op krijgen. Het is ook nog maar de vraag of de openbare orde met deze aanpak is gediend. De aanpak van criminelen wordt immers moeilijker als zij geen rechtmatig verblijf meer hebben, wat kan leiden tot illegaliteit en een verhoogde kans op recidive.
Tot slot stuurt deze wet de boodschap dat, ook al ben je in Nederland geboren en/of getogen, je toch een tweederangsburger blijft. Voorzitter, nu de vraag. In wiens handen zal dit een instrument zijn en voor welk doel? Wie is de minister aan wie de uitvoering van deze wet, mocht deze worden aangenomen, wordt toevertrouwd? Het zal u niet verbazen dat wij op politiek, rechtsstatelijk en moreel niveau geen vertrouwen hebben in deze minister, op grond van haar eigen uitspraken onder andere in deze senaat. De vraag is of iemand die al jaren systematisch en voortdurend racistisch gedachtegoed en ontmenselijkende taal heeft gebezigd, deze wet op een rechtvaardige manier kan doen uitvoeren. Het gaat niet om het terugnemen van uitspraken. Deze minister zou zo veel uitspraken moeten terugnemen dat er weinig van haar politieke identiteit over zou blijven. Het gaat erom of we van iemand die haar hele politieke loopbaan heeft besteed aan het kleineren, dehumaniseren en haten van moslims, asielzoekers, vluchtelingen, Nederlanders met een migratieachtergrond, een oprecht beleid kunnen verwachten dat voldoet en trouw blijft aan de Grondwet, ...
De voorzitter:
Mevrouw Karimi, er zijn enkele interrupties.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
... mensenrechten en menselijke waardigheid.
De voorzitter:
De heer Van Gasteren namens BBB.
De heer Van Gasteren (BBB):
Via u, voorzitter. Wij zijn hier vandaag bijeen om een wet te beoordelen en niet om een oordeel te geven over een minister die nog amper gestart is. Haar staat van dienst als minister staat ook niet ter discussie. Dat kan ook niet na een week. Ik zou er eigenlijk voor willen pleiten om de discussie in dit huis te beperken tot waar we voor staan, en dat is de beoordeling van wet- en regelgeving. Het persoonlijke vlak hoort daar niet bij. Ten tweede. Ik begrijp wel wat mevrouw de senator bedoelt. Je kunt natuurlijk heel ver in het verleden kijken en zeggen "toen en toen heeft iemand dit en dat gezegd of gedaan", maar dat kunnen we natuurlijk van alle aanwezigen van alle partijen zeggen. Ik zal geen voorbeelden geven, maar er zijn genoeg voorbeelden waarvan je zegt: "Nou, dat is misschien ook wel iets wat we ter discussie zouden moeten stellen". Ik vind niet dat we dat moeten doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik sluit me graag aan bij de woorden van de heer Van Gasteren. Ik wil de voorzitter vragen of dit wel binnen de orde van de vergadering is; volgens mij niet. We hebben het hier inderdaad over het wetsvoorstel en niet over de persoon van de minister. Ik vraag de voorzitter dus om dit niet binnen de orde te verklaren en ik neem krachtig afstand van de woorden van mevrouw Karimi. Wat hier wordt gezegd, slaat de plank totaal mis; zo ken ik mevrouw Faber niet. Ik kom voor haar op, want het is ongepast wat hier wordt gezegd. Ik ga het hier ook niet over de persoon van mevrouw Karimi hebben. Daar kan ik ook genoeg over melden, maar dat gaan we hier niet doen. Dit debat hoort over de wet te gaan, dus ik vraag de voorzitter hier scherp op te zijn en dit niet binnen de orde van de vergadering te verklaren.
De voorzitter:
Dan mevrouw Van Bijsterveld namens JA21.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Ook ik sluit mij bij de twee vorige sprekers aan. Ik zou aan dit huis en aan de leden die nog gaan spreken, willen verzoeken om het over de inhoud te hebben en niet op de persoon te spelen. Laten we deze minister vooral afrekenen op haar daden.
De voorzitter:
Mevrouw Karimi, u hoort het en ik sluit me daar ook bij aan. Aan de orde is het wetsvoorstel 36196, letter D voor de eerste motie zo meteen, en niet de persoon, zeker niet in het verleden, van bewindspersonen die nu in een andere rol hier zitten. Ik verzoek u toch om dit stukje over te slaan.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, ik zou graag willen reageren, als u mij dat toestaat. Ik ben het er niet mee eens dat het hier gaat om een scheiding tussen de persoon en de functie. Het gaat hier om een wetsvoorstel dat mensen betreft die door de minister in haar vorige functie als fractievoorzitter van de PVV in deze Kamer verdacht zijn gemaakt. Dan is de vraag natuurlijk of deze minister waarborgen kan geven voor een rechtvaardige uitvoering van de wet. Ik zou heel graag de stelling willen onderbouwen dat dat niet het geval is.
De voorzitter:
Ik ga het toch niet toestaan, mevrouw Karimi. We hebben hier te maken met een nieuwe minister. Die zullen we beoordelen op de plannen die ze hier voorlegt en dat is het. Ik verklaar het dus buiten de orde. Daarmee is het ook buiten de orde, omdat ik dat vind; ik ben nu eenmaal de voorzitter. Mevrouw Van Bijsterveld wil nog iets toevoegen.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Ik wil graag toevoegen dat deze wet een aanpassing is in de wet die gaat over zwaar criminele vreemdelingen. Daar gaat het over. Dat is een heel specifieke doelgroep. Dat wil ik nog even meegeven.
De voorzitter:
Mevrouw Karimi, er komt nog een uitgebreide gelegenheid om met mevrouw Faber kennis te maken, te spreken en het desnoods ook over het verleden te hebben bij de kennismakingsbijeenkomst in de commissie. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen en de begrotingsbehandelingen daarna is er ook uitgebreid gelegenheid om het beleid te beoordelen, of het voorgenomen beleid, want dit kabinet heeft nog geen beleid ontrold. Mevrouw Perin-Gopie.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ik wil wel aangeven dat het ook onze taak is als Kamer om de wet te toetsen op de uitvoerbaarheid. De minister heeft een belangrijke rol in de uitvoering van deze wet.
De voorzitter:
Mevrouw Perin-Gopie sprak namens Volt. Mevrouw Van Toorenburg namens het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel dat u de woorden uitsprak die u net uitsprak. Ik zou er een aspect aan willen toevoegen. We kunnen best kritisch zijn. Maar ik ben er een beetje huiverig voor dat er een beeld wordt neergezet alsof straks ambtenaren, die voor ons allemaal werken, voor een verkeerde minister aan de slag zijn. Ook dat element zou ik even willen benoemen. Dat kunnen we niet neerzetten op deze wijze. Kritiek op een bewindspersoon kan. Maar dat een rechtvaardige uitvoering onder deze minister niet zou kunnen? Daarmee zet mevrouw Karimi ook ambtenaren weg.
De voorzitter:
Ik verwijs dus graag naar de kennismakingsbijeenkomst in de commissie. Daar kan het allemaal uitgebreid aan de orde komen. Dan de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Collega Karimi heeft geen ondersteuning nodig, maar ik doe het toch eventjes. De kritiek die collega Karimi uitte, is relevant voor het wetsvoorstel. Het verbaast me dus dat de voorzitter ingrijpt. We moeten het hier hebben over de uitvoerbaarheid van de wet, en de uitspraken van mevrouw Karimi hebben daarop betrekking. Ik begrijp het oordeel van de voorzitter eerlijk gezegd niet.
De voorzitter:
Daar kunnen we het in het College van Senioren nog over hebben en met name ook in het College van fractievoorzitters. Ik wou dit nu toch afronden en mevrouw Karimi weer het woord teruggeven, maar niet over het onderwerp van de persoon van de minister, tenzij er nog een interruptie is zonder welke dit debat als mislukt moet worden beschouwd, zoals die van meneer Dittrich.
De heer Dittrich (D66):
Grote verwachtingen! Ik heb gewoon een vraag aan mevrouw Karimi; ik geloof toch echt dat dat behoort tot het werk van de Eerste Kamerleden. Die vraag is de volgende. In het wetsvoorstel wordt ook gewag gemaakt van een individuele toets. Uiteindelijk is de minister daarvoor verantwoordelijk. Begrijp ik goed dat mevrouw Karimi eigenlijk zegt dat je bij zo'n individuele toets ook moet kijken naar alle omstandigheden van het geval en naar de situatie van degene die het betreft? Denkt u dat die individuele toets onder dit politiek gesternte op een goede manier gedaan kan worden?
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Dank, collega Dittrich, voor deze vraag. Dat is exact het probleem dat ik hier aankaart. Ik ben daarom ook echt verbaasd dat de voorzitter mij monddood maakt. Eigenlijk moet hierbij individuele toetsing plaatsvinden, want niet de rechter, maar de IND heeft het laatste woord. Daarom is de vraag hoe deze minister omgaat met de instructies die zij gaat geven aan de IND. Dat heeft niks te maken met de betrouwbaarheid of kwaliteit van de ambtenaren; het heeft te maken met de politieke verantwoordelijkheid voor een uitvoerende dienst. Het is daarom van groot belang om te kijken hoe deze minister staat ten opzichte van rechtsstatelijkheid, internationale verdragen, mensenrechten en vluchtelingenrechten. Die dingen zijn relevant en van belang voor de instructies die de minister gaat geven. Ik had er nog niet eens iets over uitgesproken. Nou krijg ik de rechterkant van deze Kamer tegenover mij, terwijl ik nog moet beginnen met aangeven waar onze problemen liggen met het gedachtegoed van deze minister. Ik begrijp dus niet waarom ik hier monddood gemaakt word.
De voorzitter:
U kunt die vragen ook gewoon stellen aan de minister. Alleen gaat dat niet over het verleden van deze minister, maar over de rol waarin de minister hier nu zit. De minister zal uw vragen ook zeker beantwoorden, dus die vragen kunt u gewoon stellen.
De heer Schalk (SGP):
Ik was ook heel blij dat u heel duidelijk stelling nam en zei: we gaan het niet over het verleden van de minister hebben. Mevrouw Karimi geeft nog wel een reactie en benoemt eigenlijk weer exact dezelfde elementen waar verschillende sprekers juist voor waarschuwden. Ik wil daar nog heel graag het volgende aan toevoegen. Allereerst maak je de positie van deze minister juist verdacht door te zeggen dat de individuele toetsing met deze minister een probleem zou worden. Maar ook is het haar positie niet. De minister verdedigt hier een wet die is ingebracht door staatssecretaris Van der Burg. Vervolgens is deze minister dienaar van de Kroon. Ze heeft de wet gewoon uit te voeren. De toetsingen die daarin zitten, horen op het juiste niveau uitgevoerd te worden. Daar heeft de minister dus helemaal geen invloed op. Mijn oproep zou dan ook zijn: laten we het alstublieft bij de wet houden. Ik ben het dus zeer eens met de voorzitter en verschillende andere sprekers. Het heeft helemaal niets te maken met rechts of links. Het heeft te maken met de wijze waarop we in deze Kamer met wetgeving horen om te gaan.
De voorzitter:
Mevrouw Karimi?
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Ik heb gezegd wat ik gezegd heb.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Holterhues namens de ChristenUnie.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Allereerst felicitaties aan het nieuwe kabinet. De fractie van de ChristenUnie wenst het kabinet wijsheid en zegen toe bij de vele grote en complexe dossiers die spelen in Nederland en die ons inziens niet opgelost kunnen worden met oneliners.
Voorzitter. Wanneer in een wet het woord "vreemdeling" staat, zoals in de Wet aanscherping openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen, wordt in ons gepolariseerde land bijna als vanzelf gedacht aan asielzoekers. Laat mijn fractie vooropstellen dat de minister ons aan haar zijde zal vinden wanneer het gaat om het heel stevig aanpakken van overlastgevende asielzoekers en veiligelanders. Dat betreft overigens een heel klein gedeelte van de totale groep asielzoekers, en die maakt weer gemiddeld slechts 10% uit van de totale instroom aan migranten. Vandaag is dat niet aan de orde. De wet die wij vandaag bespreken, gaat niet over asielzoekers. Deze wetswijziging betreft meerderjarige vreemdelingen die hier geboren zijn of die hier voor hun 4de jaar zijn komen wonen. Het is een subgroep tweede generatie migranten in Nederland. In totaal gaat het om zo'n 5.000 à 6.000 personen.
Uit de toelichting en de beantwoording van de vragen in de schriftelijke ronde begrijpt mijn fractie dat de voorgestelde wetswijziging een dubbel doel dient: het beschermen van de openbare orde en het consistent of consistenter maken van wetgeving. Op zichzelf zijn dat behartigenswaardige doelen, die mijn fractie steunt. Om deze doelen te bereiken stelt de minister voor om de bijzondere positie van vreemdelingen die in Nederland zijn geboren of die voor hun 4de jaar naar Nederland zijn gekomen, grotendeels op te heffen. De laatste zin van artikel 21, lid 4, van de huidige Vreemdelingenwet waarin deze bijzondere positie wordt gewaarborgd, wordt aangepast. Daarmee wordt de mogelijkheid vergroot om de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van een migrant uit deze groep af te wijzen.
Voorzitter. Mijn fractie vraagt zich af of deze voorgestelde wetswijziging inderdaad de openbare orde belangrijk zal versterken. Dit wetsvoorstel gaat over vreemdelingen die meerderjarig zijn en al voor hun vierde verjaardag in Nederland arriveerden of hier zelfs geboren zijn. Het gaat in deze gevallen dus om vreemdelingen die in Nederland zijn ontspoord en zijn veroordeeld voor strafbare feiten. De geschonden rechtsorde is hersteld door de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. In het voorstel gaat het dus om jongeren die na het plegen van een misdrijf hun straf hebben uitgezeten. Zijn dat dan nog steeds criminelen? Hier wordt gesuggereerd dat iemand zijn leven lang crimineel blijft en zo beschouwd moet worden, terwijl een belangrijk kenmerk van onze rechtsstaat is dat iemand die een misdrijf heeft begaan en zijn of haar straf heeft uitgezeten, weer een burger als ieder mag zijn. Graag een heldere reactie hierop van de minister.
Ter ondersteuning van het wetsvoorstel stelt het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag: "Het uitgangspunt is dat Nederland veiliger wordt als criminelen Nederland verlaten." Is het niet principieel juister om deze in Nederland opgegroeide vreemdelingen na hun straf in Nederland te laten re-integreren in de maatschappij, waarbij het voorkomen van recidive uiteraard het doel moet zijn? Hoe verhoudt zich dit met artikel 1 van onze Grondwet, die zegt dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld? Graag een reactie van de minister in dezen.
Voorzitter. Voorts is het voor mijn fractie onduidelijk welk probleem hier nu eigenlijk wordt opgelost. Het is onduidelijk om hoeveel gevallen per jaar het zal gaan, omdat data ontbreken. Vast staat wel dat het geen groot aantal is. De IND komt na een ruwe schatting tot twintig personen die per jaar voor beoordeling in aanmerking komen. Neem daarbij dat altijd een individuele beoordeling nodig is om te bezien of een afwijzing van de vergunningsaanvraag mogelijk is. Het zou uiteindelijk per jaar om een enkel geval gaan waarin de verblijfsvergunning geweigerd zal worden. Daarom rijst bij mijn fractie de vraag naar de proportionaliteit van deze wetgeving. Welk openbareordeprobleem wordt hier nu eigenlijk opgelost? Kan de minister daarop reflecteren, zeker omdat data ontbreken en de IND niet verder komt dan een ruwe inschatting?
Dan de uitvoerbaarheid. Indien de proportionaliteit van dit wetsvoorstel redelijkerwijs kan worden aangetoond, zet mijn fractie grote vraagtekens bij de effectiviteit en uitvoerbaarheid van deze wetgeving. Als er al een effect is op de openbare orde, wordt die met dit wetsvoorstel dan niet juist onder druk gezet? De kans is namelijk reëel dat meerderjarige vreemdelingen met een geweigerde verblijfsvergunning niet uit ons land vertrekken, maar in het illegale circuit belanden. Deze mensen hebben immers nooit of slechts kort in een ander land gewoond. Ook bestaat de kans dat landen de uitzetting van deze vreemdelingen niet accepteren. Als deze kleine groep in de illegaliteit verdwijnt en daardoor afhankelijk wordt van illegaal werk of criminaliteit, zijn we verder van huis. Hoe denkt de minister deze averechtse effecten te adresseren en te voorkomen dat deze wetswijziging in de enkele gevallen waar we het waarschijnlijk over hebben contraproductief werkt? Mijn fractie vraagt de minister ook hoe zij ervoor zorgt dat landen hun onderdanen daadwerkelijk terugnemen, ook als de reden van hun uitzetting duidelijk wordt. Hoe voorkomt de minister dat deze migranten illegaal in Nederland blijven, zeker omdat vreemdelingenbewaring alleen onder bepaalde voorwaarden mogelijk is? Kan zij aantonen dat migranten van wie de verblijfsvergunning vanwege de openbare orde is ingetrokken of geweigerd, in de huidige praktijk Nederland daadwerkelijk verlaten?
De heer Schalk (SGP):
Ik heb een vraag aan collega Holterhues. Hij geeft aan dat er misschien mensen uitgezet worden die door het ontvangende land, zeg maar, dus hun thuisland, misschien niet worden binnengelaten in verband met hun criminele verleden. Nu gaat deze wet erover of iemand wel of niet een permanente verblijfsvergunning zal krijgen. Waarom zouden we in Nederland dan wel die permanente verblijfsvergunning moeten geven aan deze personen?
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Omdat deze groep gewoon lijkt op mensen die in Nederland een Nederlands paspoort hebben. Ze zijn hier geboren en vaak getogen, dus zij moeten hier integreren en niet in de illegaliteit verdwijnen. Dat is de zorg die we hebben bij deze wetswijziging.
De heer Schalk (SGP):
De heer Holterhues geeft precies aan waar het om gaat: het lijken Nederlandse burgers, maar ze zijn het in die zin niet. Ze hebben geen Nederlanderschap. Dat is natuurlijk het cruciale verschil en de grote vraag is of je iemand die crimineel is, iemand die zware criminele activiteiten heeft uitgevoerd — laten we niet alleen naar drugs kijken, maar hier gaat het bijvoorbeeld ook over een terrorist — dan gaat toelaten in ons land.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Het gaat over mensen die hier zijn en vaak hier zijn geboren of voor hun 4de jaar in Nederland zijn gekomen. Het gaat niet over het toelaten van terroristen en wij hebben in dezen voldoende vertrouwen in het Nederlands strafrecht.
De voorzitter:
De heer Schalk, tot slot.
De heer Schalk (SGP):
Tot slot, voorzitter. Deze wet gaat over de vraag of als mensen een permanente verblijfsvergunning aanvragen, deze wel of niet geweigerd kan worden. Nu pleit de heer Holterhues er eigenlijk voor dat ook een terrorist die dan maar moet krijgen, omdat hij hier in Nederland is opgegroeid. Dat is toch een redenering die niemand voor zijn rekening wil nemen?
De voorzitter:
Tot slot, meneer Holterhues.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Wij pleiten ervoor dat mensen met een crimineel verleden goed integreren in onze samenleving en daartoe gebruik maken van de normale wegen die er in Nederland zijn. Als we deze wetgeving door laten gaan, dan vrezen we dat deze groep mensen in de illegaliteit verdwijnt.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Dan het tweede doel van deze wet: het consistenter maken van de wetgeving. Uit de wetsgeschiedenis begrijpt mijn fractie dat het doel van artikel 21, lid 4, van de Vreemdelingenwet was om in Nederland gewortelde kinderen van migranten te voorzien van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en hen te beschermen tegen uitzetting. Die bescherming wordt nu opgeofferd aan het consistent maken van wetgeving, zo begrijpt mijn fractie. Betekent dit dat de minister van oordeel is dat de bescherming van deze groep vreemdelingen niet langer noodzakelijk is? Als dat zo is, op grond waarvan is zij dan tot dit oordeel gekomen? In de memorie van toelichting leest mijn fractie daar jammer genoeg niets over. In dat licht vraagt mijn fractie de minister waarom ervoor is gekozen de bescherming van artikel 21, lid 4, zodanig in te perken dat de opgelegde straf niet langer leidend is. Ook als je van mening bent dat de weigeringsgronden moeten worden uitgebreid, is het verschil tussen de huidige situatie en het wetsvoorstel immers groot.
In dit verband heeft mijn fractie nog een andere opmerking. De ambtsvoorganger van de minister heeft in zijn beantwoording van schriftelijke vragen uit deze Kamer opgemerkt dat het wetsvoorstel geen punitief doel heeft. Formeel is dat juist, omdat het gaat om een beslissing van de IND en niet om een uitspraak van de strafrechter. Maar in de praktijk is het effect natuurlijk wel dat een vreemdeling uit deze groep zijn verblijfsrecht op het spel zet, terwijl een dader met een Nederlandse nationaliteit dat gevaar niet loopt. De uitwerking is dus wel degelijk punitief, terwijl dit wetsvoorstel bovendien leidt tot ongelijke behandeling. Voor de goede orde: het gaat hierbij, nogmaals, om vreemdelingen die in Nederland zijn opgegroeid, en nooit om vreemdelingen die zich nog maar kort in Nederland bevinden. Kan de minister daarop reageren?
Voorzitter, samenvattend. Zoals u begrepen hebt, is mijn fractie nog niet overtuigd van de noodzakelijkheid, de proportionaliteit en de uitvoerbaarheid van deze wetgeving. We zien daarom uit naar een reactie van de minister op onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Holterhues.
De heer Dittrich (D66):
Een vraag, eigenlijk ter verduidelijking. Het gaat om vreemdelingen die op basis van een vergunning voor bepaalde tijd in Nederland zijn, criminele feiten hebben gepleegd en dan een vergunning voor onbepaalde tijd aanvragen. Nou is mijn vraag aan de heer Holterhues als volgt. Een vergunning voor bepaalde tijd kan ook ingetrokken worden vanwege het begaan van criminele feiten. Hoe verhoudt zich dat tot uw helikoptervisie, om het zo te zeggen, dat mensen in Nederland moeten kunnen blijven en integreren? Bij de Vreemdelingenwet en de vergunning voor bepaalde tijd is namelijk al geregeld dat mensen hun vergunning kunnen verliezen en uitgezet kunnen worden.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Dat is een goede vraag. Ik zou zeggen dat dat een goed argument is om kritisch te zijn over deze wetgeving, omdat er al voldoende waarborgen zijn.
De heer Dittrich (D66):
Dat vind ik een verrassend antwoord van u, want u staat hier te pleiten voor het feit dat mensen na criminele feiten moeten kunnen integreren in de Nederlandse samenleving. Maar nu zegt u: we hebben al geregeld dat ze het land uitgezet kunnen worden. Ik proef daar toch nog een verschil. Misschien kunt u dat verduidelijken.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Dank voor de vraag. Wij vinden het niet nodig en ook niet proportioneel om de wet verder uit te breiden, omdat er eigenlijk al voldoende waarborgen in deze wet zitten. Verder zijn we gewoon bang dat er mensen in het illegale circuit belanden.
De heer Schalk (SGP):
Dan heb ik toch nog een vraag aan de heer Holterhues. Op dit moment geldt het voor drugscriminaliteit. Zegt u hier eigenlijk mee dat dat dan ook maar uit de wet moet?
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Nee, drugscriminaliteit heeft wel weer een ander effect omdat dat ook grensoverschrijdend is. Dat heeft vaak ook een Europese lading. Dus ik kan me heel goed voorstellen dat je met drugscriminaliteit anders omgaat en niet zomaar de wet voor alles opengooit.
De heer Schalk (SGP):
Heeft u de indruk, vraag ik de heer Holterhues, dat terrorisme niet met grensoverschrijdend gedrag te maken heeft?
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Wij vinden dat je terughoudend moet zijn in het zomaar de wet uitbreiden, zeker voor deze heel specifieke groep die gewoon in Nederland is opgegroeid.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Ik zag dat de ChristenUnie in de Tweede Kamer voor deze wet was. Wat is nu het springende punt waardoor de ChristenUnie er blijkbaar heel anders over is gaan denken?
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Het springende punt is dat de Eerste Kamer een andere rol heeft dan de Tweede Kamer. Als we de redenatie van de heer Schalk doortrekken, hebben we geen behoefte aan een Eerste Kamer. De Eerste Kamer kijkt naar proportionaliteit, uitvoerbaarheid en noodzakelijkheid. Op basis daarvan hebben we de wet beoordeeld.
De voorzitter:
In blessuretijd, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Het is voor mij glashelder dat de Eerste Kamer wel nodig is en dat je soms op een bepaald onderwerp anders kan stemmen. Dan is het wel gebruikelijk dat je goed uitlegt wat het verschil is ten opzichte van het gedrag aan de andere kant, om het zo maar te zeggen. Daar vroeg ik naar. Ik vroeg natuurlijk niet of we kunnen tekenen bij het kruisje, absoluut niet.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Wij hebben vragen bij de proportionaliteit van deze wetgeving. Gaan we een wet bedenken die van toepassing is op twintig mensen in Nederland of zelfs minder? Welk maatschappelijk probleem wordt eigenlijk opgelost met deze wet? En we hebben vragen bij de uitvoerbaarheid van deze wet. We zijn gewoon bang dat mensen in de illegaliteit belanden.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik hoor de heer Holterhues van de ChristenUnie zeggen dat er bij drugsdelicten vaak een grensoverschrijdende component is en de aanpak daarom in dat kader wel te rechtvaardigen zou zijn. Maar we hebben het hier over zaken, dossiers die vaak ook grensoverschrijdend en in ieder geval rechtschokkend kunnen zijn. Dan hebben we het bijvoorbeeld over homegrown terrorists, kindermisbruik, ernstig geweld en dat soort zaken. Die kunnen ook een grensoverschrijdend karakter hebben. Kijk maar naar de dossiers die bijvoorbeeld bij Europol liggen. Is de heer Holterhues het dan met me eens dat het niet alleen tot drugscriminaliteit beperkt zou moeten zijn, als hij het aspect van grensoverschrijdende criminaliteit zo belangrijk vindt?
De heer Holterhues (ChristenUnie):
We zijn hier volgens mij niet om de bestaande wetgeving te bespreken, maar om de nieuwe wetgeving te bespreken. Ik ga mezelf herhalen, maar we zien dus geen noodzaak voor deze wetgeving, althans we hebben er vragen bij op dit punt.
De heer Van Hattem (PVV):
Maar acht de heer Holterhues van de ChristenUnie het volgende dan wel passend? Ik heb het over wat in het Engels een "homegrown terrorist" heet: een terrorist die hier geboren en opgegroeid is, maar in dit geval nog geen permanente verblijfsstatus heeft. Vindt de heer Holterhues het passend dat die hier wel kan blijven, en dat iemand die nog in een aanvraagprocedure zit voor een tijdelijke verblijfsvergunning wel uitgezet kan worden?
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Het is een heel andere groep. Het gaat hier over mensen die al echt geworteld zijn in de Nederlandse samenleving, dus die moet je toch ongeveer gaan behandelen als Nederlanders.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Om bij het voorbeeld van de terrorist te blijven: is een terrorist die onze samenleving kapot wil maken, mensen hier wil doden, geworteld in de Nederlandse samenleving? Is dat wat de heer Holterhues hiermee wenst te zeggen?
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Dan komen we op het punt van de uitvoerbaarheid van de wet. Als je die probeert uit te zetten en ze hier blijven, dan heb je helemaal geen zicht meer op ze, vrezen wij.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Ik wil graag aan collega Holterhues vragen of hij erop wil reflecteren dat de wet, zoals die nu verzocht wordt, met de uitbreidingsmogelijkheid, meer bescherming biedt dan de EU-verblijfsvergunning. Daarbij gaat het om een veroordeling tot een straf van drie jaar en in Nederland is dat zes jaar. Kunt u erop reflecteren dat wij ook internationaal gezien nog steeds meer bescherming bieden?
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Ik focus hier op Nederlandse wetgeving en niet op Europese.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Hattem namens de PVV.
De heer Van Hattem (PVV):
Dank u, voorzitter. Allereerst wil ik mevrouw Faber van harte feliciteren met haar benoeming tot minister van Asiel en Migratie. Namens onze PVV-Eerste Kamerfractie wens ik haar heel veel succes en kijk ik uit naar een goede en daadkrachtige samenwerking om de migratieproblemen aan te kunnen pakken. Veel succes, Marjolein!
Bij de aanpak van het vreemdelingenbeleid is voorliggend wetsvoorstel een kleine maar niet onbelangrijke stap. Klein, in de zin dat het een beperkte aanpassing is van een uitzonderingsgrond om een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te kunnen weigeren. Daarbij gaat het ook om een kleine doelgroep alleen criminele vreemdelingen die in Nederland geboren zijn of voor hun vierde levensjaar naar Nederland zijn gekomen. In de praktijk zou het gaan om zo'n twintig gevallen per jaar.
Desalniettemin is dit wetsvoorstel betekenisvol, want hoe klein deze groep ook is, de ellende die hij aanricht, is groot. Het gaat om zeer ernstige misdrijven, die schokkend zijn voor onze samenleving. Wie zich als vreemdeling schuldig maakt aan zaken als terrorisme, seksueel misbruik, geweld of het verspreiden van kinderporno moet geen aanspraak kunnen maken op een uitzonderingsbepaling om hier permanent te mogen blijven, maar zo snel mogelijk ons land verlaten en wegblijven. Het is onverteerbaar dat zulke misdadigers nog recht zouden hebben op een verblijfsvergunning.
Opmerkelijk genoeg geldt die uitzonderingsbepaling om toch te mogen blijven, zoals zojuist ook is gememoreerd, dan weer niet voor drugsmisdrijven. Wie bijvoorbeeld met een voorraad coke in de kofferbak gepakt wordt, is de klos en kan vertrekken, maar wie met een automatisch wapen in zijn kofferbak rondrijdt om iemand dood te schieten, kan onder het huidig recht dus nog wel een verblijfsstatus krijgen.
Met dit wetsvoorstel wordt deze onevenredigheid rechtgezet. Het sluit daarbij ook aan op de verruimde rechtsopvatting en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van gewelds- en zedendelicten gepleegd door langdurig verblijvende vreemdelingen.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Dit wetsvoorstel gaat over mensen die hier geboren zijn of die op zeer jonge leeftijd gekomen zijn. Wat is bij de mensen die hier geboren zijn volgens de heer Van Hattem het land van herkomst waar hij ze naar terug gaat sturen?
De heer Van Hattem (PVV):
We hebben sinds 1895 al niet meer het principe dat wie hier geboren wordt ook automatisch Nederlander wordt, dus ze zijn dan afhankelijk van het land waar hun ouders vandaan komen. Dat is het land van herkomst waar ze dan naar terug zullen moeten.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Nou weten we ook dat die landen van herkomst, zoals de heer Van Hattem ze noemt, deze mensen vaak niet terug willen nemen omdat ze geen banden hebben met die landen. Als zo'n land aangeeft deze persoon niet terug te nemen, en dat gebeurt geregeld, wat gaat de heer Van Hattem dan doen met deze mensen?
De heer Van Hattem (PVV):
Ik ga er niks mee doen, dat is aan de IND. Daar hebben we onze ambtenaren voor. Er is een individuele toetsing om dit zo optimaal mogelijk te doen. Maar als het mogelijk is om zo'n verschrikkelijke crimineel, zo'n terrorist, zo iemand die die gruwelijke dingen doet als het verspreiden van kinderporno, wel terug te sturen, dan ben ik die liever kwijt dan rijk. Je moet er alles aan doen om te zorgen dat die lui ons land verlaten.
De voorzitter:
Mevrouw Perin-Gopie, tot slot.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ja, tot slot. Volt vindt het heel belangrijk dat we voor onze eigen veiligheid terroristen in het vizier houden. We hebben een fantastisch rechtssysteem in Nederland en we hebben het strafrecht, dat ervoor zorgt dat we deze mensen kunnen bestraffen en in gevangenschap kunnen nemen. Op die manier houden we zicht op deze mensen. Het voorstel dat de heer Van Hattem doet, en dat ook in deze wet staat, zorgt er juist voor dat terroristen onder de radar komen in Nederland. Daardoor zijn ze niet meer zichtbaar. Deze mensen gaan niet terug naar hun land van herkomst, want er ís geen land van herkomst. Daardoor creëert de heer Van Hattem, of in ieder geval dit wetsvoorstel en daarmee de PVV, een nog onveiligere situatie in Nederland.
De voorzitter:
U krijgt straks nog spreektijd, hè. Meneer Van Hattem, vervolgt u uw betoog.
De heer Van Hattem (PVV):
Dat moet ik toch verre van mij werpen. Het is juist de bedoeling om ervoor te zorgen dat ze uit deze samenleving zijn. Wie uit deze samenleving is, kan hier ook geen ellende meer aanrichten. Dat lijkt me een heel goed uitgangspunt.
Voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Het heeft wel even geduurd. Deze wetswijziging werd vier jaar geleden, in 2020, al door toenmalig staatssecretaris mevrouw Broekers-Knol in het vooruitzicht gesteld, dus wordt het hoog tijd om deze wet in te voeren en criminele vreemdelingen zulke voorrechten te ontnemen. Wel hebben we in dit debat nog enkele vragen aan de minister, met name over de uitvoering. Volgens het wetsdossier onderzoekt de IND de individuele situatie, waarna een eventuele afwijzing van de aanvraag voor verblijf voor onbepaalde tijd volgt in een besluit van de IND; de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zeg ik voor de kijkers thuis. Dit besluit kan vervolgens worden getoetst door de vreemdelingenrechter. Kan de minister aangeven wat de consequenties zijn voor verblijf in Nederland van de betrokken vreemdeling hangende deze gerechtelijke procedure bij de vreemdelingenrechter? Dient deze ons land dan al te verlaten of gaat er een opschortende werking van uit?
Ook wordt gesteld dat "wordt ingezet op vertrek, direct vanuit de strafrechtelijke detentie". Kan de minister aangeven wat dit betekent voor gevallen waarbij vanuit de strafrechtelijke sanctie weliswaar een vrijheidsstraf is opgelegd, maar van effectief verblijf in detentie geen sprake is, zoals bij voorwaardelijke invrijheidstelling, voorwaardelijke gevangenisstraf of huisarrest met een enkelbandje? Hoe verhoudt dit zich tot een tbs-maatregel? Wat betekent dit voor de inzet op direct vertrek?
Ten aanzien van de individuele beoordeling wordt gesproken over "afweging van nauwe banden met Nederland". Ik ga ervan uit dat met die nauwe banden geen enkelbandje bedoeld wordt, maar kan de minister wel specifieker aangeven aan welke kaders en aspecten in dit verband getoetst kan worden? De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, de ACVZ, spreekt in de consultatie zelfs over "de binding van de doelgroep met de Nederlandse samenleving". Daar wil ik tegenover stellen dat een criminele vreemdeling die zulke rechtschokkende misdrijven pleegt, zelf laat merken geen morele binding met onze Nederlandse samenleving te koesteren. Integendeel!
Verder nog de vraag aan de minister hoe de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties zich verhoudt tot een afwijzing van de verblijfsstatus en het eerdergenoemde uitgangspunt van vertrek uit Nederland. In hoeverre is het de bedoeling dat straffen ook effectief in Nederland worden uitgezeten of ondergaan? Zijn er ook mogelijkheden om een criminele vreemdeling een straf te laten uitzitten in het land van herkomst?
Een laatste vraag over de drempelwaarde in de glijdende schaal, als er sprake is van minimaal drie misdrijven waarvan minimaal één misdrijf voldoet aan de omschrijving als bedoeld in artikel 1, tweede lid van het wetsvoorstel. Dat is voor alle duidelijkheid een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, of een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Kan de minister aangeven of de meerdere lichtere misdrijven in dat verband ook altijd onherroepelijk door de rechter moeten zijn opgelegd? Of tellen voor deze drempelwaarde ook lichtere misdrijven mee waarbij een OM-afdoening heeft plaatsgevonden?
De heer Dittrich (D66):
Ik hoorde de heer Van Hattem een tijdje geleden zeggen: het is de bedoeling dat deze groep vreemdelingen het land verlaat. Ik snap dat hij dat zegt, maar zegt hij daar niet meteen ook mee dat dat soms tóch niet gebeurt, hoewel iemand ernstige misdrijven heeft gepleegd, de vergunning voor onbepaalde tijd is afgewezen en er in een individuele toets is gezegd dat hij of zij het land uit moet? Zo iemand blijft dan onder de radar. Dus mijn vraag is: ziet de heer Van Hattem dat er soms situaties kunnen zijn waarin mensen die ernstige misdrijven hebben gepleegd — "terroristen", zoals hij het noemt — toch in Nederland blijven, maar onder de radar?
De heer Van Hattem (PVV):
Daarmee trekt de heer Dittrich eigenlijk al meteen een conclusie. De strekking van het wetsvoorstel is dat wanneer een individuele toetsing plaatsvindt, er een besluit kan komen van de IND dat iemand in bepaalde gevallen toch zou mogen blijven in Nederland, maar dat wil dan niet meteen zeggen dat die iemand dan onder de radar blijft of in de illegaliteit verdwijnt. Er zijn namelijk ook andere wettelijke mogelijkheden die onze rechtsstaat biedt om zulke mensen te volgen en aan te pakken. Misschien dat er ook andere wettelijke trajecten zijn om daar toch maatregelen op te treffen als daartoe een noodzaak is.
De heer Dittrich (D66):
Mijn voorbeeld ging over een andere situatie, namelijk dat uit die individuele toets blijkt dat iemand niet in Nederland mag blijven en zou moeten worden uitgezet, maar dit niet lukt vanwege het land van herkomst. Mijn vraag is dan ook: ziet u dat er situaties kunnen zijn waarin zo iemand toch in Nederland blijft maar dan in de illegaliteit? Hoe verhoudt zich dat dan tot de veiligheid van Nederland?
De heer Van Hattem (PVV):
Dan krijgen we eigenlijk een andere discussie, en dat is de discussie of we illegaliteit niet strenger en op een andere manier moeten aanpakken. Het is juist de partij van de heer Dittrich die altijd zegt illegaliteit niet strafbaar te willen stellen. Dus ik denk dat er juist een belang in zit om anders met illegaliteit om te gaan, wat overigens losstaat van het idee van dit voorstel, namelijk dat je toch in ultimo moet proberen om te zorgen dat iemand die zulke ernstige misdrijven pleegt, dit land verlaat. Als het vervolgens kan betekenen dat iemand in een situatie komt waarin mogelijke illegaliteit optreedt, moet je er andere middelen tegenover zetten om dat te voorkomen, maar dit staat, zoals gezegd, los van de bedoeling van dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Dittrich.
De heer Dittrich (D66):
Tot slot. Waarom denkt de heer Van Hattem dat in de situatie die ik beschreef het strafbaar stellen van illegaliteit een oplossing biedt?
De heer Van Hattem (PVV):
Je kunt om illegaliteit aan te pakken aan verschillende oplossingsrichtingen denken. Strafbaar stellen kan een mogelijkheid zijn. Er zijn verschillende juridische mogelijkheden die je hierbij kunt inzetten. Je kunt ook strenger controleren en handhaven, maar bij dit wetsvoorstel gaat het om het principe dat iemand die zulke vreselijke misdrijven pleegt, geen plaats heeft in dit land en hoort te vertrekken. Als iemand in de illegaliteit zou verdwijnen, dan moet je daar andere maatregelen op inzetten.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik was gebleven bij de vraag over meerdere lichte misdrijven en of OM-afdoening dan ook meetelt.
Dan ter afronding. Dit wetsvoorstel is een beperkte doch noodzakelijke aanpassing die we als PVV-fractie zeker zullen steunen, maar de titel van het wetsvoorstel, namelijk Aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen, doet op het eerste gezicht een bredere aanpak vermoeden. In dat bredere kader zijn er nog genoeg problemen met criminele vreemdelingen om aan te pakken. Uit de zeer recent verschenen WODC-rapportage Incidenten en misdrijven door bewoners van COA en crisisnoodopvanglocaties 2017-2023 blijkt dat van de bewoners van deze azc's 44% van de Algerijnse, 30% van de Marokkaanse en 29% van de Tunesische bewoners in 2023 verdachte was van ten minste één misdrijf. In 2023 legde de politie 6.800 registraties van verdachten vast die op het moment van plegen op een COA- of CNO-locatie verbleven, een toename van 14% ten opzichte van 2022. In 2023 heeft het OM 4.300 zaken afgedaan en heeft de rechter 2.700 misdrijven afgedaan, waarvan de verdachte op het moment van plegen op een COA-locatie verbleef. Naast vermogensdelicten zijn dit vooral geweldsmisdrijven en seksuele misdrijven. Het mag niet zo zijn dat deze groepen die hierheen zouden komen vanwege hun veiligheid vervolgens ons land onveilig maken. Deze groep legt nog een extra druk op het systeem dat we eigenlijk moeten gebruiken om de bedoelde groep in dit wetsvoorstel aan te kunnen pakken.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij was dat allemaal buiten de orde, omdat dat helemaal niks met dit wetsvoorstel te maken heeft. Ik zie dus dat er gewoon met twee maten wordt gemeten.
De voorzitter:
U hoort het, meneer Van Hattem.
De heer Janssen (SP):
Nu de heer Van Hattem aan het eind van zijn betoog is gekomen: ik miste daarin nog een stukje, namelijk of de heer Van Hattem aan de minister ook nog gaat vragen om concrete afrekenbare doelen en concrete indicatoren bij dit wetsvoorstel.
De heer Van Hattem (PVV):
Dit wetsvoorstel heeft maar een heel beperkte strekking en betreft een kleine mogelijkheid om een weigeringsgrond uit te breiden. Wat mij betreft: hoe meer criminelen Nederland op deze manier verlaten, hoe beter. Maar ik zeg er meteen bij: er zit ook een individuele toetsing in bij de IND, evenals een mogelijkheid om dat besluit vervolgens aan de vreemdelingenrechter voor te leggen. Het is aan de rechtsstaat om daarover te oordelen. Ik kan de minister niet houden aan heel specifieke, concrete, meetbare doelstellingen in dit verband, omdat hierover ook nog anderen beslissen. Zo is ons systeem nou eenmaal ingericht.
De heer Janssen (SP):
Dat is nieuw voor wat de PVV betreft, want dit heb ik niet eerder gehoord van de PVV. Ik begrijp dat de heer Van Hattem zegt: concrete doelen gaan we niet stellen; we zien wel wat er komt; alles wat lukt, is meegenomen. Dat is ongeveer de samenvatting.
De heer Van Hattem (PVV):
Het ultieme doel is Nederland veilig houden. Het gaat om criminelen, criminele vreemdelingen in dit verband, en nul criminelen is uiteindelijk altijd het doel. Hoe minder criminelen, hoe beter. Nul is altijd het streven bij het aanpakken van criminaliteit.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Volt vindt het ook heel belangrijk dat we Nederland en Europa veilig houden. Ik hoor de heer Van Hattem zeggen dat we mensen zo snel mogelijk het land uit moeten sturen, zeker terroristen, want die zijn hier niet welkom. Natuurlijk zijn die niet welkom, maar is de heer Van Hattem het met mij eens dat een terroristische dreiging vaak vanuit het buitenland komt en dat het zeker niet veiliger zal zijn als wij criminele vreemdelingen die terroristische strafbare feiten plegen of daarvan verdacht worden, het land uitsturen in plaats van hen in Nederland in gevangenschap houden?
De heer Van Hattem (PVV):
Terroristen komen zeker niet altijd uit het buitenland. De moordenaar van Theo van Gogh was hier geboren en getogen. De daders van de aanslagen van 9/11 waren geloof ik ook allemaal in westerse landen opgegroeid. Het probleem van homegrown terrorism, zoals ze dat in het Engels noemen, is groot. Een deel van de groep die daarmee in aanraking komt, kan juist met dit wetsvoorstel worden aangepakt. Daarmee is het wel een betekenisvol wetsvoorstel.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Als ik de heer Van Hattem goed begrijp, zegt hij dat er ook terroristen zijn die hier in Nederland geboren en getogen zijn. Ik denk ook dat die er zeker zijn. Het is heel belangrijk dat ons rechtssysteem daar goed toezicht op kan houden en deze mensen kan bestraffen. Maar ik hoor de heer Van Hattem nu eigenlijk zeggen: deze mensen, die geen Nederlandse verblijfsstatus hebben, moeten we het land uitzetten, want de meeste terroristen worden in ons eigen land opgevoed en groeien hier op. Is de heer Van Hattem het dan niet met mij eens dat er, als we deze mensen naar het buitenland sturen, dan wel degelijk een buitenlandse terroristische dreiging is?
De heer Van Hattem (PVV):
Dan is het aan ons om die dreiging uit het buitenland buiten de deur te houden door zulke lui hier niet toe te laten.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Perin-Gopie.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ja, tot slot. Ik wil de heer Van Hattem erop wijzen dat het enige lid van de PVV toch vooral te maken heeft met terroristische dreiging vanuit het buitenland.
De heer Van Hattem (PVV):
Maar een terroristische dreiging hier vindt altijd in dit land plaats. Er kunnen inderdaad ook Hamasterroristen vanuit de Gazastrook hierheen komen, maar dat is niet het grootste gevaar. We hebben het gezien in Frankrijk, met de vele aanslagen die daar in de periode rond 2016 hebben plaatsgevonden: dat waren lui die al in dat land waren. Een terroristische aanslag wordt vaak gepleegd door iemand die hier al is. Die mensen vallen onder de groep die je moet aanpakken en die dit wetsvoorstel op de korrel heeft.
De heer Dittrich (D66):
Wij hebben in deze Kamer een motie van de heer Van Hattem aangenomen om afrekenbare doelen bij wetsvoorstellen goed in de gaten te houden met de regering, zodat we kunnen kijken of beleidsvoorstellen of wetten die wij hier goedkeuren, ook slagen in de praktijk. De heer Janssen vroeg aan de heer Van Hattem wat de afrekenbare doelen bij dit wetsvoorstel zijn. Toen hoorde ik de heer Van Hattem zeggen: bij dit wetsvoorstel hebben we het over een hele kleine, beperkte groep. Daar ben ik het overigens mee eens, maar hij begon wel te praten over criminele vreemdelingen en asielzoekers en maakte het zelf heel breed. Ik wil dus terug naar dit wetsvoorstel. Ik vraag de heer Van Hattem, indachtig zijn eigen motie van indertijd, wat de afrekenbare doelen bij dit wetsvoorstel zijn om te kunnen zien of het beleid Nederland daadwerkelijk veiliger maakt. Welke voorstellen heeft de heer Van Hattem daarvoor?
De heer Van Hattem (PVV):
Het is allereerst niet de positie van de Eerste Kamer om met voorstellen te komen. Dat is niet onze positie. Maar de heer Dittrich verwijst naar een motie die destijds is aangenomen bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Die was specifiek daarop gericht en niet op alle wetgeving. Dat wil ik wel even vooropgesteld hebben. Als je de aard van die wetgeving vergelijkt met de wetgeving die nu voorligt, zaten er in de wet die toen voorlag maatregelen die tijdelijk werden opgelegd aan de gehele Nederlandse samenleving, met verstrekkende gevolgen voor de grondrechten van alle Nederlanders. Nu hebben we een wet die heel specifiek is gericht op criminele vreemdelingen. Dat is een heel andere situatie. Sowieso was die motie niet voor alle wetgeving bedoeld, maar voor een concreet, toetsbaar doel. Ik zei al: hoe minder criminelen hoe beter, dus het liefste nul.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Dittrich.
De heer Dittrich (D66):
Ja, toch is dat helemaal geen antwoord op de vraag die ik stel. Ik hoorde de heer Van Hattem ook zeggen dat dit een beperkt wetsvoorstel is en dat wij als Eerste Kamer geen voorstellen kunnen indienen. Dan denk ik: dat is ook raar, want u hebt zelf die voorstellen ingediend bij de covidwetgeving. Het is toch onze taak, als we hier kijken naar de zorgvuldigheid, de rechtmatigheid, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van wetgeving, om wel degelijk voorstellen te kunnen doen via een evaluatiebepaling of via een motie, zoals u zelf in het verleden ook hebt gedaan, om zo'n wet handen en voeten te geven? U hebt allerlei grote woorden gebruikt in dit debat. Maar als puntje bij paaltje komt en de heer Janssen u vraagt hoe we dit allemaal gaan meten — en meten is weten — geeft u niet thuis. Ik vind dat toch wel heel opvallend. U spreidt nu een hele andere houding tentoon dan in al die andere debatten in het verleden.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Zoals ik al zei, was de covidwetgeving veel verstrekkender dan wat nu voorligt. Maar om het punt te maken van een evaluatiebepaling: ik hoef dat punt niet te maken, want daar heeft de Tweede Kamer al in voorzien. Per amendement is er al een evaluatiebepaling in deze wet opgenomen. Er is dus al voorzien in datgene waar de heer Dittrich om vraagt. Het is dus overbodig om daar nog bij stil te staan.
Voorzitter. Ik zou mijn betoog willen vervolgen. Mevrouw Karimi maakte net nog een opmerking over de orde. Mijn opmerkingen waren gericht op de uitvoerbaarheid ten aanzien van de beslaglegging op de IND en de rechterlijke macht voor de uitvoering van dit wetsvoorstel. Als er veel zaken spelen die in de asielketen zitten, legt het ook daar een stevige druk op. Ik wil op dit punt nog opmerken dat het CBS onlangs in zijn Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders schreef dat statushouders relatief vaker geregistreerd worden als verdachte van een misdrijf dan personen met een Europese herkomst.
Kortom, er liggen nog genoeg grote uitdagingen bij de aanpak van criminele vreemdelingen, waarbij dit wetsvoorstel een kleine stap is om Nederland veiliger te maken voor onze inwoners. Ik wens het nieuwe kabinet en deze minister in het bijzonder daarbij heel erg veel succes.
Tot zover in de eerste termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem. Ik kom ook nog even terug op de opmerking van mevrouw Karimi, want ik heb mevrouw Karimi goed gehoord en ik begrijp dat ook. De groep waarover het in dit wetsvoorstel gaat, is in Nederland geboren of voor het vierde levensjaar hiernaartoe gekomen. Het gaat dus niet om een bredere groep vluchtelingen, dus ik verzoek de leden toch om ook in dit opzicht zo veel mogelijk binnen het wetsvoorstel te blijven.
Dan mevrouw Van Bijsterveld namens JA21.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens onze fractie wil ik de minister feliciteren met haar benoeming. Wij wensen haar veel succes toe.
Voorzitter. Het wetsvoorstel dat we nu behandelen, had wat mijn fractie betreft een hamerstuk kunnen zijn. Het betreft een wetstechnische correctie die ongelijkheid en willekeur wegneemt en die daarnaast nationale wetgeving in overeenstemming brengt met de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Mijn fractie vindt het inderdaad vreemd dat de aanvraag voor een permanente verblijfsvergunning voor in Nederland geboren of getogen vreemdelingen wel kan worden geweigerd op basis van een drugsgerelateerd delict maar niet op basis van een zedenmisdrijf. Dit wetsvoorstel beëindigt deze arbitraire ongelijkheid.
Ook het schrappen van de ondergrens van een veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden zal ertoe leiden dat in meer gevallen zal worden overgegaan tot een individuele beoordeling of de aanvraag verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van de openbare orde moet worden afgewezen. Deze beoordeling behelst, naast de weging conform de glijdende schaal, een individuele belangenafweging en een toetsing op het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel en artikel 8 EVRM. Bij misdrijven die een buitengewoon ernstige inbreuk vormen op het fundamenteel belang van de samenleving, kan een verwijderingsmaatregel gerechtvaardigd zijn. JA21 vindt net als de regering dat in de ernst van de misdrijven de rechtvaardiging gelegen is voor het kunnen weigeren van een verblijfsrecht. Ook al betreft het jaarlijks maar een zeer beperkte groep, mijn fractie ziet het belang in van deze wijziging in de wet waardoor het mogelijk wordt in meer gevallen dan thans afwijzend te beslissen op een aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
De consequentie van de misdrijven kan zijn dat rechtmatig verblijf in Nederland niet langer is toegestaan en dat zal worden ingezet op vertrek. Hierover een aantal vragen aan de minister. Kan de minister aangeven hoe zij garandeert dat vreemdelingen die zeer zware misdrijven hebben gepleegd waardoor hun verblijfsstatus niet wordt verlengd, daadwerkelijk ons land gaan verlaten? Welke instrumenten heeft de minister daarvoor tot haar beschikking? Acht de minister deze instrumenten toereikend? Is uitbreiding van uitzettingsmogelijkheden nodig? Een aantal collega's refereerden er al aan dat we niet willen dat deze mensen onder de radar verdwijnen.
Dan het aspect van de zogenaamde vreemdelingenbewaring. Kan de minister aangeven welke gronden aanwezig moeten zijn om tot vreemdelingenbewaring over te kunnen gaan? Immers, uit de jurisprudentie van de uitleg van de Terugkeerrichtlijn volgt dat gepleegde strafbare feiten in zichzelf geen grondslag zijn voor het opleggen van vreemdelingenbewaring. Dit kan alleen anders zijn indien uit de gepleegde strafbare feiten ook een risico op het onttrekken aan het toezicht kan worden afgeleid. Is de minister het met mijn fractie eens dat het hier om criminelen gaat die zware misdrijven hebben gepleegd en daarmee een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid zijn, en dat deze groep per definitie als een risico beschouwd dient te worden op het onttrekken aan het toezicht, zodat deze groep daarmee in vreemdelingenbewaring kan worden geplaatst? Indien de minister deze analyse deelt, kan zij dan toezeggen dat zij voor deze groep vreemdelingen zorgt dat zij na hun detentie niet meer onder de radar kunnen verdwijnen?
In 2023 zijn 23.140 vreemdelingen vertrokken, waarvan een derde zelfstandig zonder toezicht. Mijn fractie acht het vreemd dat het niet mogelijk zou zijn om aan te geven hoeveel vreemdelingen illegaal in Nederland verblijven die geregistreerd zijn als "met onbekende bestemming vertrokken". Mijn fractie verzoekt de minister hier meer inzicht in te gaan krijgen en daarover te rapporteren. Graag hoort mijn fractie wat de beschikbare data zijn over de omvang van deze groep vreemdelingen, die hoogstwaarschijnlijk in de illegaliteit belandt. Wat heeft deze wetgeving immers voor zin als deze personen, die zeer zware misdrijven hebben gepleegd en gezien worden als een gevaar voor onze samenleving, bij het afwijzen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet direct onder toezicht worden gesteld en worden uitgezet? Deze wet gaat hier weliswaar niet over — ook bij uitzetting zal er namelijk weer een nieuwe belangenafweging moeten plaatsvinden — maar is de minister het met mijn fractie eens dat deze aanpassing in de wet op papier heel logisch lijkt, maar dat die de samenleving er in de praktijk niet veiliger op maakt als het uitzettingsbeleid achterblijft?
Daarnaast is in de Tweede Kamer bij de behandeling van deze wet een motie aangenomen van het lid Diederik van Dijk om te verkennen hoe antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond zwaarder kan worden meegewogen bij de aanvraag van verblijfsvergunningen, en daarbij het Duitse voorbeeld nadrukkelijk te betrekken. De verwachting was dat de uitwerking van deze motie voor het zomerreces gedeeld zou worden. De vraag is of deze uitwerking er inmiddels is. Zo ja, kan de minister deze uitwerking dan ook delen met deze Kamer?
Voorts. De regering wenst een spoedige inwerkingtreding in verband met de noodzaak daartoe. Ook dat kan mijn fractie ondersteunen. Wel wenst mijn fractie van de minister de toezegging dat de IND deze specifieke gevallen gaat registreren en dat de IND na twee jaar middels een invoeringstoets rapporteert wat het daadwerkelijke effect is geweest van deze aanpassing in de wet en welke criminelen hierdoor inmiddels het land zijn uitgezet. Het vorige kabinet heeft de terugkeersamenwerking met landen van herkomst als hoog geprioriteerd. Immers, dit maakt de terugkeer van een criminele vreemdeling makkelijker. Kan de huidige minister toezeggen dat deze hoge prioriteit gehandhaafd blijft en dat zij de Kamer jaarlijks informeert over de resultaten van deze terugkeersamenwerking?
Voorzitter, tot slot. Mijn fractie verwacht dat we met deze minister vaker beleid gaan zien waar wij mee kunnen instemmen. JA21 verwacht van de minister een daadkrachtig optreden om de terugkeer te verzekeren van alle vertrekplichtige vreemdelingen, maar vooral ten aanzien van deze groep criminele vreemdelingen. Laten we hopen dat ze haar woorden kan omzetten in daden.
Dank u wel, voorzitter.
De heer Dittrich (D66):
Dank voor dit interessante betoog. Ik ben het voor een groot gedeelte ook wel eens met mevrouw Van Bijsterveld, maar mijn vraag gaat over dat meten is weten. Mevrouw Van Bijsterveld vraagt de minister om een rapportage over hoe vaak het is voorgekomen, zodat we meer inzicht krijgen. Ik ben het daarmee eens en ga dat zelf ook zo vragen. Maar daar zie ik toch wel een andere aanpak dan waar de heer Van Hattem het net over had. Hij zei dat dat allemaal niet hoefde. Ik proef even een verschil tussen JA21 en de PVV ten aanzien van dit wetsvoorstel. Kunt u nog eens aangeven wat u precies qua meetinstrumenten ziet en wil krijgen om te beoordelen of deze wet een succes zal zijn?
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Dank voor deze vraag. Ik wil gelijk even iets rechtzetten, want er werd net in de zaal vooral gesproken over de strafrechtmaatregelen. Maar laat één ding heel helder zijn: als hier zware delicten worden gepleegd en iemand wordt veroordeeld — ook al is het een vreemdeling met een vergunning voor bepaalde tijd — dan wordt hij opgesloten in de gevangenis. Het is dus en-en. Die persoon wordt niet uitgezet. Nee, die persoon moet eerst zijn gevangenisstraf uitzitten. Ik heb begrepen uit de antwoorden op de vragen in het verslag dat het de bedoeling is dat deze mensen direct na hun detentie worden uitgezet, als zij inderdaad gedetineerd zijn. We weten ook dat het een relatief kleine groep is, van mogelijk twintig personen per jaar. Dan lijkt het mij toch niet zo ingewikkeld om te kunnen registreren en monitoren dat de veroordeelde mensen die onder deze wet vallen, ook uitgezet gaan worden. Als het er maar twintig zijn, dan zou ik graag daadwerkelijk boter bij de vis willen zien. Over welke mensen gaat het? Hoeveel mensen die daadwerkelijk zijn veroordeeld en die vallen binnen de bandbreedte van deze wetgeving, worden uitgezet naar hun land van herkomst?
Ik denk dat we hier veel zorgen hebben gehoord over dat deze mensen onder de radar verdwijnen en in de illegaliteit terechtkomen. Dat willen we niet. Dus die terugkeer is heel belangrijk. Ik benadruk daar opnieuw bij dat daar ook weer een individuele toets plaatsvindt. Die toetsing van proportionaliteit en evenredigheid, artikel 8 EVRM, is al beklonken, enerzijds in de individuele toets en anderzijds in de toets bij terugkeer en vertrek. Dus er wordt denk ik heel erg zorgvuldig mee omgegaan. Uitzonderingen kunnen altijd worden gemaakt, maar nogmaals, het is heel goed dat deze groep goed in beeld wordt gebracht. Dat is nu wat onze fractie betreft onvoldoende.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Bijsterveld. Dan is het woord aan mevrouw Kaljouw namens de VVD.
Mevrouw Kaljouw (VVD):
Voorzitter. Staat u mij toe om de kersverse minister van Asiel en Migratie te feliciteren met haar debuut in onze Kamer. Wie had dat gedacht? Van een bankje op rechts naar de Tweede Kamer en door naar het kabinet.
Voorzitter. Deze minister gaat het strengste asielbeleid ooit uitvoeren. Dat schept verwachtingen. In ieder geval zullen wij elkaar vaak treffen, zo is mijn verwachting. Tegelijkertijd springt deze minister op een rijdende trein. Vandaag gaat het over een wijziging van de Vreemdelingenwet. Het betreft in de ogen van mijn fractie een wijziging met beperkte impact. Het gaat over de mogelijkheid om aanvragen voor een permanente verblijfsvergunning voor zware criminelen die hier geboren en opgegroeid zijn, te kunnen weigeren. We praten dan over zware criminele delicten, met een strafmaat van vijf jaar. Dat kan nu al als het gaat om drugsdelicten.
Het voorstel is om de wet uit te breiden met zedendelicten, geweldsdelicten, terrorisme, mensenhandel et cetera, met een strafmaat van minimaal zes jaar. De drempel dat er minimaal een daadwerkelijke veroordeling moet zijn tot vijf jaar gevangenisstraf wordt geschrapt. Mijn fractie is het hiermee eens. Overlast en criminaliteit door vreemdelingen tasten het draagvlak voor asielopvang aan. Als hier sneller en doeltreffender kan worden gehandeld, draagt dat in de ogen van mijn fractie bij aan vertrouwen en dus aan draagvlak. Criminele vreemdelingen die zeer ernstige misdrijven hebben gepleegd, horen geen permanente verblijfsvergunning te krijgen. Ze horen te worden teruggestuurd naar het land van herkomst.
Voorzitter. Het gaat over een beperkt aantal mensen. We weten niet precies om hoeveel, maar de IND schat het op twintig. Er zijn namelijk niet zo veel mensen in Nederland geboren en/of getogen die een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aanvragen en die bestraft zijn voor zware criminaliteit.
Voorzitter. Zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer zijn vragen gesteld over deze wetswijziging. Het ligt zelfs in de lijn der verwachting dat deze minister er zelf aan heeft bijgedragen in haar functie van Kamerlid. Mijn vraag aan de minister is of zij, gezien de beantwoording in haar functie als minister, de vragen anders zou beantwoorden dan haar voorganger. Zo ja, kan de minister daar dan een paar representatieve voorbeelden van geven?
In de Tweede Kamer is door de toenmalige woordvoerder Asiel en Migratie van de VVD een motie ingediend waarin hij de regering vraagt om te onderzoeken in hoeverre de glijdende schaal kan worden aangepast, zodat een celstraf eerder leidt tot afwijzen of intrekken van een verblijfsvergunning. Hoe kijkt de minister hiernaar?
Voorzitter, tot slot. Kan de minister uitleggen of het hoofdlijnenakkoord aanknopingspunten biedt ter verbetering en versnelling van uitzetting? En welke zijn dat dan?
Hiermee ben ik tot het einde van mijn bijdrage gekomen. Mijn fractie wacht met belangstelling de beantwoording door de minister af.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Kaljouw realiseert zich natuurlijk dat deze minister daar zit dankzij de VVD. Dat wil ik eerst even gezegd hebben, maar ik heb ook een inhoudelijke vraag. U zegt over degenen die hier geboren zijn dat zij teruggestuurd worden naar het land van herkomst. Wat is dat land van herkomst?
Mevrouw Kaljouw (VVD):
Deze wet regelt het kunnen weigeren van een permanente verblijfsvergunning. Dat wordt getoetst door de IND en vervolgens spreekt de rechter zich daarover uit. De volgende stap is dan natuurlijk dat je zo iemand graag zou willen uitzetten naar het land van herkomst. Het land van herkomst is het land waar hij of zij vandaan komt, waar de roots liggen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Je bent hier geboren. Wat is dan het land van herkomst? Je bent er nooit geweest, je hebt er niet geleefd. Wat is het land van herkomst?
Mevrouw Kaljouw (VVD):
We praten over een groep mensen die geen permanente verblijfsvergunning hebben. Zij hebben een tijdelijke verblijfsvergunning. Dat heeft een reden. Als een kind hier geboren is en later ernstige delicten pleegt, dan is het helemaal niet zo moeilijk om te kijken wat het land van herkomst is als je naar de ouders en de rest van de familie kijkt.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Karimi.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Tot slot wil ik alleen maar duidelijk maken dat het een ongelofelijk moeilijke wet is om uit te voeren. Pas als je meerderjarig bent, gaat dit spelen. Als je hier geboren bent, heb je dus achttien jaar hier gewoond en geleefd. Deze wet zegt eigenlijk: ga maar ergens naartoe waar je nooit geleefd hebt. Dat vindt de VVD-fractie een rechtvaardige keuze.
Mevrouw Kaljouw (VVD):
Waar mevrouw Karimi volledig aan voorbijgaat, is de reden waarom we dit doen. We praten over ernstige delicten met een enorme strafmaat. Die straf krijg je niet voor het stelen van een pakje boter. We willen in staat zijn om iemand een permanente verblijfsvergunning te weigeren. Dat wordt goed getoetst. Als het zover komt, dan vindt mijn fractie dat zo iemand ook uitgezet moet kunnen worden. Ik weet dat dat moeilijk en ingewikkeld is. Daarom stellen wij deze minister ook een aantal vragen: welk instrumentarium heeft u, hoe denkt u het aan te pakken, zijn er aanknopingspunten in het coalitieakkoord? Maar het is een begin.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kaljouw. Dan ga ik nu het woord geven aan de heer Dittrich namens D66.
De heer Dittrich (D66):
Dank, voorzitter. Een jaar geleden was minister Faber nog Eerste Kamerlid, onze collega. In november werd ze Tweede Kamerlid en nu, in juli, staat ze hier als minister in haar allereerste debat. Wij zouden dat "een verrassende politiek-demografische ontwikkeling" willen noemen. De fractie van D66 wenst de minister veel wijsheid toe, heel veel wijsheid.
Voorzitter. Premier Schoof heeft een- en andermaal namens het kabinet gezegd: "Ik wil premier zijn voor alle Nederlanders." "Voor alle Nederlanders" is niet genoeg voor een minister van Migratie en Asiel. Artikel 1 van de Grondwet luidt niet voor niets: allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. En allen in Nederland mogen niet gediscrimineerd worden. De meeste grondrechten die wij kennen, zijn helemaal niet exclusief toebedeeld aan Nederlanders, maar aan allen die zich in Nederland bevinden. Denk aan de vrijheid van meningsuiting, van godsdienst, privacy. Mijn vraag aan de minister is: wil de minister expliciet bevestigen dat zij ook de minister is voor alle mensen die zich rechtmatig in Nederland bevinden maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben, bijvoorbeeld asielzoekers of EU-onderdanen? Dat was mijn eerste vraag aan de minister.
Dan nu naar het wetsvoorstel. De heer Van Hattem maakte een heel goed punt toen hij zei: als je naar de titel van het wetsvoorstel kijkt — aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen — dan verwacht je wel het een en ander. Maar in de toelichting zegt de regering ook: wij gaan Nederland veiliger maken. Je verwacht dus eigenlijk een straf uitzettingsbeleid dat wordt gepresenteerd, dat er een indringend maatschappelijk probleem gaat worden opgelost. Maar de vraag is natuurlijk of dat zo is. Of is dit misschien eerder symboolwetgeving? Als we het afpellen, zien we namelijk dat het gaat over een groep van 5.630 vreemdelingen die in Nederland zijn geboren of voor hun vierde levensjaar hiernaartoe zijn gekomen.
Van die groep moet het gaan om mensen die een of meer ernstige misdrijven hebben gepleegd. Daar moeten ze ook nog eens onherroepelijk voor veroordeeld zijn. Heel belangrijk in dit dossier. Vervolgens moet het dan ook nog eens gaan om vreemdelingen die een vergunning voor onbepaalde tijd gaan aanvragen, terwijl ze hier wonen op basis van een vergunning voor bepaalde tijd. Dan krijgen ze ook nog eens een individuele toets. Uiteindelijk gaat het, zo zegt de regering, als je het allemaal afpelt om twintig vreemdelingen per jaar. Van die twintig mogen sommigen in Nederland blijven omdat ze bijvoorbeeld een gezin hebben of omdat ze nooit in het land van herkomst zijn geweest. Ik kan waarschijnlijk beter zeggen "het land van hun nationaliteit". Als ik goed naar mevrouw Karimi luister, heeft zij natuurlijk een punt: sommige mensen hebben alleen een nationaliteit maar zijn nooit in dat land geweest.
Uiteindelijk is dus de vraag wat er nu gebeurt met degenen van wie na de toets hun verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt afgewezen. De vraag is dan toch of zij Nederland uit worden gezet, zodat Nederland er veiliger van wordt. Daarop zegt de regering: daar gaat dit wetsvoorstel helemaal niet over, want het probleem van onuitzetbare vreemdelingen blijft bestaan. Denk bijvoorbeeld aan iemand uit Syrië of uit Sudan. De fractie van D66 kijkt kritisch naar de noodzaak om dit wetsvoorstel in te dienen en naar de rechtmatigheid, maar ook naar de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid. Daarom heb ik toch nog een paar vragen aan de minister.
Bij het schrijven van de Vreemdelingenwet in 2000 werd specifiek voor de groep waar we het nu over hebben een uitzonderingspositie gecreëerd, omdat het gaat om mensen die hier geboren en getogen zijn. Ze zijn hier opgegroeid, ze zijn hier naar school gegaan, je kunt ze met Nederlandse burgers vergelijken en niet bijvoorbeeld met een asielzoeker die op — ik noem maar wat — 25-jarige leeftijd naar Nederland komt. Het is echt een andere situatie. Toen is in 2000 gezegd: alleen bij ernstige grensoverschrijdende drugsdelicten kan een onherroepelijke veroordeling leiden tot afwijzing van een aanvraag van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in Nederland. Dan is de vraag natuurlijk: waarom wordt de wet nu met een paar andere delicten uitgebreid? Het klinkt logisch: moord, doodslag, zedendelicten, terrorisme. Maar die kwamen natuurlijk in 2000 ook voor. Het is helemaal niks nieuws. Toen heeft men — Tweede Kamer, Eerste Kamer, regering — heel bewust gezegd: we beperken het tot die grote drugsdelicten. De constante in dit hele dossier is dat het vreemdelingen betreft die hier geboren en getogen zijn. De vraag is, en die moeten we ons gewoon kunnen stellen, wat noopt tot het afgeven van het signaal. Waarom moet de wet aangepast worden, terwijl de situatie eigenlijk hetzelfde is?
Dan is er nog iets vreemds in dit dossier. De vreemdelingen waar we het over hebben, leven hier op basis van een vergunning voor bepaalde tijd. In de Vreemdelingenwet — artikel 18, 19, 20, 21 — staat al dat als zij ernstige misdrijven plegen in Nederland, hun vergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken en zij kunnen worden uitgezet. Dat is ook al de praktijk. De vraag is eigenlijk: waarom zou een vreemdeling die op basis van een vergunning voor bepaalde tijd in Nederland woont, een ernstig misdrijf heeft gepleegd en onherroepelijk veroordeeld is, opeens een vergunning voor onbepaalde tijd gaan aanvragen? Wie doet dat eigenlijk? Kan de minister voorbeelden uit de praktijk geven waarom iemand na zo'n veroordeling toch denkt: nou wil ik voor onbepaalde tijd in Nederland wonen? Ik vind het een beetje vreemd.
Dan is ook de vraag: hoe kan het nou dat als je in Nederland geboren wordt, je een vergunning voor bepaalde tijd hebt? Wat houdt overigens die bepaalde tijd in? Staat er dan in zo'n vergunning een jaartal? Moet je voor een bepaalde tijd iets gedaan hebben of is het gekoppeld aan opleiding, school of wat dan ook? Hoe komt dat tot stand? Ik krijg graag antwoorden van de minister.
In de schriftelijke voorbereiding maakt de regering er gewag van hoe belangrijk het is dat in in aanmerking komende gevallen een individuele toets plaatsvindt. Wat behelst nou die individuele toets? In de stukken staat: we kijken naar de aard en de duur van het verblijf en ook naar de persoonlijke omstandigheden. Artikel 8, family life, komt natuurlijk om de hoek kijken. Als ik die stukken lees, valt het mij op dat de regering tegen fracties die kritische vragen stellen, zegt: nou, er komt een individuele toets en uit die individuele toets kan blijken dat het helemaal niet proportioneel is om die vreemdeling zijn aanvraag te ontzeggen, dus die kan wellicht wel blijven. Dan vragen andere fracties kritisch: hoe zit het dan met die individuele toets? Tegen die fracties zegt de regering dan weer: nou, er komt een individuele toets en daaruit kan blijken dat iemand moet vertrekken. Het is een beetje een januskop in de beantwoording van de vorige regering. Ik ben heel benieuwd hoe deze minister daarnaar kijkt. Bovendien kunnen wij ons hier als Eerste Kamer de vraag stellen: als die individuele toets zo belangrijk is, en die is belangrijk in dit wetsvoorstel, waarom is die dan niet in het wetsvoorstel opgenomen? We hebben hier met z'n allen de Aanwijzingen voor de regelgeving. Daar staat gewoon in dat kernelementen in een wettekst moeten worden opgenomen. Waarom is dat niet gebeurd? Vindt de minister niet dat dat eigenlijk in het wetsvoorstel had gemoeten?
Voorzitter. Als Eerste Kamer moeten wij ook wetsvoorstellen grondig beoordelen op hun handhaafbaarheid. Dan komt de vraag aan de orde die mevrouw Van Bijsterveld pregnant naar voren bracht: waar blijven nou die vreemdelingen van wie de aanvraag voor een vergunning voor onbepaalde tijd is afgewezen en de onderliggende verblijfsvergunning wordt ingetrokken? Waar blijven die mensen? De regering zegt: het is de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om zelf te vertrekken, het liefst met bekende bestemming. Nou, daar zal iedereen het mee eens zijn. Het is fantastisch als ze hun koffer pakken en weggaan. Maar is de minister het met D66 eens dat dit eigenlijk een tekentafeltechnisch-theocratisch antwoord is? Een heleboel t's, maar u begrijpt wat ik bedoel. De minister snapt natuurlijk ook wel dat het nou juist gaat om vreemdelingen die hier geboren zijn, getogen zijn, op school hebben gezeten, vrienden hebben, geworteld zijn. Die gaan niet zomaar uit eigen beweging vertrekken. Dat betekent dus dat uitzetting alleen kan als het land van hun nationaliteit ze wil opnemen.
D66 vraagt het volgende aan de minister. Wat zijn haar plannen om dit te gaan bewerkstelligen? Gaat zij bijvoorbeeld naar deze landen toe om terugkeergaranties uit te onderhandelen? Denkt de minister dat zij door de regeringen aldaar zal worden ontvangen, bijvoorbeeld als het gaat om moslimlanden, gelet op haar jarenlange kritiek op de islam? Hoe gaat deze minister Nederland effectief veiliger maken? Is de minister het met ons eens dat de samenleving een groot risico loopt als deze vreemdelingen onder de radar blijven en ze Nederland wellicht helemaal niet verlaten? Ze kunnen opnieuw de fout in gaan en zich bijvoorbeeld schuldig maken aan overlevingscriminaliteit. Is de minister het met ons eens dat Nederland daardoor helemaal niet veiliger hoeft te worden? Is het dan niet beter om de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan te houden, zodat er in ieder geval zicht is op die vreemdelingen? Dan kunnen er namelijk voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld met een meldplicht en reclasseringstoezicht, zodat we in ieder geval weten waar zo iemand in Nederland is en wat die doet. Dat heeft de Nederlandse orde van advocaten ook in het advies gezegd.
D66 wil ook heel graag dat dit gemeten wordt en dat we, ondanks dat het dus om een heel beperkte groep gaat, toch weten waar die mensen zijn, wat er met ze gebeurt en hoe dit zich ontwikkelt. Ik sluit me dus aan bij de vragen van JA21, van mevrouw Van Bijsterveld, want dit moet echt goed in kaart worden gebracht, zodat we ook verder kunnen op dit dossier.
Ik kom tot mijn voorlopige conclusie.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb de volgende vraag voor de heer Dittrich. Als hij betoogt dat het nu eigenlijk alleen gaat over drugscriminaliteit, vindt hij het dan niet van belang dat andere vormen van criminaliteit worden meegewogen? Of zegt hij in feite: een beter wetsvoorstel zou zijn gericht op het weghalen van drugscriminaliteit?
De heer Dittrich (D66):
Mijn stelling is: dat hebben we al geregeld in de wet. Ik geloof dat de heer Holterhues dat ook al zei. Als een vreemdeling een moord heeft gepleegd of iets anders vreselijks heeft gedaan, kan die zijn verblijfsvergunning verliezen. Na de gevangenisstraf kan die ongewenst worden verklaard en Nederland uit worden gezet. Je kan iemand in vreemdelingenbewaring nemen met de bedoeling die persoon uit te zetten. Maar de vraag blijft dan altijd of we iemand inderdaad naar een bepaald land kunnen terugbrengen. Dat is op allerlei dossiers een zwakke schakel, ook op dit dossier. Dat hebben we namelijk niet helemaal in eigen hand.
De heer Schalk (SGP):
Als de heer Dittrich betoogt dat deze wet materieel helemaal niets uitmaakt, zou je kunnen zeggen: wat is erop tegen om het wel goed te organiseren en ervoor te zorgen dat andere misdaden die wellicht gepleegd kunnen worden beter gemonitord en beter bestreden kunnen worden, en dat mensen dus niet toegelaten worden in dit land? We kunnen het bagatelliseren, maar als er één terrorist in dit land rondloopt, dan is ons hele politieapparaat bezig om die op te pakken. We hebben het nu over twintig per jaar, maar we moeten het ook weer niet kleiner maken.
De heer Dittrich (D66):
Sterker nog, mijn stelling is dat het minder dan twintig mensen zijn. Want uit die individuele toets kan blijken dat iemand inderdaad het land moet verlaten, maar sommigen zullen blijven. Het is dus nog maar de vraag of je er twintig overhoudt. Maar goed, dat even daargelaten. De eerste vraag die je moet stellen als je een wetsvoorstel ter behandeling krijgt in de Eerste Kamer, is wat de noodzaak van het wetsvoorstel is. U draait het om. U zegt: je kan ervoor zijn, want het maakt toch niet veel uit. Maar mijn eerste vraag is: waarom zouden we dit eigenlijk willen? Daar wil ik goede antwoorden op hebben. Ik vind dat de antwoorden die in de Tweede Kamer gegeven zijn en de antwoorden die zijn gegeven op de schriftelijke vragen die wij in de Eerste Kamer hebben gesteld, nog niet tot een fantastisch eindoordeel kunnen leiden, zo van "ja, dit gaan we doen" of "nee, dit gaan we niet doen".
De voorzitter:
Tot slot, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Even ter correctie: ik heb niet gezegd "het maakt toch niet uit". De heer Dittrich zegt "materieel maakt het niet uit", dus ik confronteerde hem met zijn eigen woorden, zo van: wat maakt het dan uit voor deze wet? Ik kijk daar anders naar, maar daar zal ik later in mijn eigen betoog op ingaan.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Een vraag aan de heer Dittrich. Als een vreemdeling een aanvraag doet om hier te kunnen blijven voor onbepaalde tijd en die persoon een delict, een zwaar misdrijf, heeft gepleegd waar zes jaar gevangenisstraf of meer op staat, is de heer Dittrich het er dan op zich wel mee eens dat het goed is dat die aanvraag wordt geweigerd?
De heer Dittrich (D66):
Het antwoord is ja.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Maar daar voorziet deze wet toch in?
De heer Dittrich (D66):
Ja. Alleen is de vraag die je moet stellen of dit wel nodig is. Daar gaat het om. Het is een hele kleine groep. Mijn stelling is de volgende. De mensen over wie het gaat, zijn allemaal in Nederland op basis van bepaalde tijd. Als ze ernstige misdrijven plegen die onherroepelijk zijn, kunnen ze hun verblijfsvergunning al verliezen. Dat hebben we al in de Vreemdelingenwet geregeld. Nu gaat er een soort correctie van de Vreemdelingenwet plaatsvinden om dingen gelijk te stellen. Dat is wat de regering zegt. Mijn vraag is gewoon: is dat eigenlijk wel nodig?
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van Bijsterveld.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Het is niet mijn bedoeling om antwoord te geven voor de minister, maar ik wil toch even mijn collega Dittrich wijzen op het feit dat de uitbreiding vooral te maken heeft met de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Dat heeft aangegeven dat niet alleen de drugsgerelateerde delicten in de jaren negentig tot een ernstige verstoring van de openbare orde leidden, maar dat dat nu ook geldt voor zedendelicten en eventuele ernstige geweldsdelicten. Het is dus vooral in lijn met het Hof van Justitie, dat dat heeft geoordeeld. Kan de heer Dittrich daarop reflecteren?
De heer Dittrich (D66):
Ja. Die uitspraak van het Hof van Justitie sloeg niet op Nederland, want wij hebben al geregeld dat als iemand ernstige delicten heeft gepleegd er eventueel een verlies van verblijfsvergunning en een uitzetting kunnen plaatsvinden. Dat hadden wij al geregeld. Dat staat al in de Vreemdelingenwet.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Dittrich (D66):
Het vervolg van mijn betoog is dat ik tot mijn voorlopige conclusie kom, namelijk dat het wetsvoorstel echt op een handjevol mensen toeziet en het kan leiden tot illegaliteit van vreemdelingen die ernstige misdrijven hebben gepleegd wanneer de overheid ze niet concreet uitzet of kan uitzetten. Veel vragen en we zijn benieuwd naar de beantwoording van deze minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan de heer Koffeman namens de Partij voor de Dieren.
De heer Koffeman (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Ik heet de minister van harte welkom in dit huis, waar ze twaalf jaar werkte als senator en vanaf nu vanaf de andere kant van de tafel de senaat zal moeten overtuigen van een nieuw wetsvoorstel. Een heel andere rol, waarbij ik de minister graag sterkte wens.
Het wetsvoorstel waarover wij vandaag spreken, schrapt in de Vreemdelingenwet 2000 de huidige wettelijke bescherming tegen uitzetting van in Nederland geboren of opgegroeide vreemdelingen met een zeer zware criminele voorgeschiedenis. Dit voorstel verruimt de afwijzingsmogelijkheden voor aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Ik wil de minister vragen of ik het goed begrepen heb dat kleinere achtereenvolgende misdrijven in dit wetsvoorstel bij elkaar opgeteld kunnen worden, waarmee de schijn ontstaat dat vreemdelingen onder een ander regime beoordeeld worden dan Nederlandse staatsburgers. Graag een reactie.
Op dit moment is de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd voor deze categorie vreemdelingen alleen mogelijk vanwege zware drugsdelicten met een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden. Deze wijziging zorgt ervoor dat meer soorten ernstige misdrijven kunnen leiden tot een afwijzing. Daarnaast wordt ook de drempel van meer dan 60 maanden gevangenisstraf geschrapt. Die glijdende schaal is een opmerkelijk gegeven. Nederlandse staatsburgers worden niet behandeld volgens zo'n glijdende schaal, vreemdelingen wel. De vraag is of een glijdende schaal past bij een betrouwbare overheid die handelt zonder aanzien des persoons. Ik weet dat de Raad van State en het Europees Hof stellen dat een crimineel met een Nederlands paspoort en een crimineel die geen onderdaan van Nederland is verschillen, omdat voor de een de Vreemdelingenwet niet geldt en voor de ander wel. Maar als we kijken naar het gepleegde strafbare feit en de bestraffing daarvan, dan wordt toch de niet Nederlandse onderdaan zwaarder gestraft dan de Nederlandse onderdaan die precies hetzelfde delict heeft gepleegd? Beiden krijgen gevangenisstraf, maar de niet Nederlandse onderdaan krijgt er nog een straf bij terwijl hij of zij ook in Nederland geboren is en deel uitmaakt van de Nederlandse samenleving. Kan de minister erkennen dat er zo bezien voor die laatsten een extra straf volgt? Hoe beoordeelt zij dat in het licht van beginselen van rechtvaardigheid? Graag een reactie van de minister.
Ik vraag de minister ook waarom er wordt gekozen voor deze aanpak. De Raad van State geeft aan dat er andere oplossingen zijn. Het argument van de minister dat deze wijziging nodig is om tegemoet te kunnen komen aan de behoefte om het langdurig verblijf van een vreemdeling te kunnen beëindigen vind ik niet overtuigend, want, zoals collega Dittrich zei, dat is al geregeld. Het ontbreekt aan een onderbouwing van die behoefte. Er zijn geen cijfers over het aantal mensen over wie het zou gaan of over het effect van de huidige wet. Ook de huidige wet biedt immers al enige mogelijkheid om de verblijfsvergunning van mensen en het misdrijf dat ze hebben gepleegd aan elkaar te koppelen. Bovendien wordt ook niet duidelijk waarom het nodig is dat de strafmaat van meerdere lichtere misdrijven bij elkaar opgeteld wordt vanaf de jeugd en hoe zich dit verhoudt tot het doel van de wet, namelijk de samenleving beschermen tegen ernstige misdrijven.
Een belangrijke overweging is ook de strafmaat in relatie tot de ernst van de misdrijven. Tot nu toe was het zo dat criminelen die betrokken waren bij een drugsdelict waarvoor de strafrechter minstens vijf jaar gevangenisstraf oplegde, geen onvoorwaardelijke verblijfsvergunning meer konden krijgen. Klopt het, zo vraag ik de minister, dat wanneer deze wet wordt aangenomen de minister een discretionaire bevoegdheid kan toekomen met veel verstrekkender gevolgen dan de strafrechter voor ogen had?
Ik schets een concrete casus. Een drugscrimineel zet bij zijn in Nederland geboren moeder, die geen Nederlands staatsburger is, een kistje met geld neer. De moeder had kunnen weten dat dit om drugsgeld zou moeten gaan, maar ze zwijgt. De strafrechter veroordeelt haar wegens het strafbare feit als omschreven in artikel 10a van de Opiumwet tot een korte gevangenisstraf van drie maanden omdat hij verzachtende omstandigheden ziet. Is het waar dat onder de huidige wet deze wetsovertreding zonder verdere gevolgen zou blijven, terwijl het onder de nieuwe wet mogelijk wordt dat de minister aan deze korte gevangenisstraf een uitzetting toevoegt voor iemand die al tientallen jaren in Nederland verblijft zonder ooit een vlieg kwaad te hebben gedaan?
De huidige wet is verbonden aan een zware straf die door de rechter wordt opgelegd. In het voorstel vervalt dat en kan de minister kennelijk geheel zelf bepalen of zij, als aan de voorwaarde voldaan is, het nodig vindt om een levenslange straf van verwijdering uit de Nederlandse samenleving op te leggen, ook al vindt de rechter een lage straf passend. Vindt de minister zichzelf dan de juiste persoon om dergelijke levensbepalende gevolgen te kunnen verbinden aan wat de strafrechter beschouwt als een licht vergrijp? Vinden leden van dit huis dat een discretionaire bevoegdheid als deze bij de minister in goede handen is? Ik overweeg, afhankelijk van het antwoord van de minister, een motie op dit punt.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik hoorde de heer Koffeman zeggen dat er sprake is van een straf, maar in het wetsvoorstel staat duidelijk dat er van het niet verlenen van een permanente verblijfsstatus geen punitieve werking uitgaat, dus geen strafbare werking. Realiseert de heer Koffeman van de Partij voor de Dieren zich dat het niet de minister is die dit bepaalt, maar uiteindelijk de IND een besluit neemt en dit besluit vervolgens ook nog getoetst kan worden door de vreemdelingenrechter? Dus dat het niet in ultimo de minister is maar de IND, de ambtenaren en de rechter?
De heer Koffeman (PvdD):
Ik was heel benieuwd hoe deze casus gaat aflopen, dus ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister. Ik was mij niet bewust van de exacte loop der dingen als dit zich voordoet. Daarom schetste ik de casus in de vorm van een vraag.
De heer Van Hattem (PVV):
Ja, maar die vraag ging wel meteen, hoorde ik net, al naar een motie toe en naar toch wel vrij ferme conclusies dat de minister een levenslange straf kon opleggen. Is de heer Koffeman het met mij eens dat, gelet op deze uitleg dat er sprake is van een toetsing door de IND en de mogelijkheid van toetsing door de vreemdelingenrechter, er van een straf door de minister geen sprake kan zijn?
De heer Koffeman (PvdD):
Ik hoop heel erg dat dit zo is.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Koffeman (PvdD):
Ook over de uitvoerbaarheid van deze wet blijft veel onduidelijk. Het kabinet geeft aan dat het om kleine aantallen mensen zal gaan en dat er daarmee geen extra druk op de IND zal worden gelegd. Maar afwijzingen leiden vaker tot hoger beroep en daarnaast zal het afwijzen van een verblijfsvergunning leiden tot nieuwe aanvragen voor bepaalde tijd. Bovendien is het uitzetten van mensen die geen ander land van herkomst dan Nederland hebben bijzonder moeilijk. Zoals de Nederlandse orde van advocaten al aangaf, zal dit mogelijk leiden tot langdurige vreemdelingenbewaring, en dat alles terwijl de rechter al een strafmaat heeft bepaald. Dat kan veel druk leggen op de IND, de rechterlijke macht en de Dienst Terugkeer en Vertrek, terwijl die al overbelast zijn. Kan de minister aangeven hoeveel gevallen van gedwongen uitzetting ze jaarlijks verwacht na wijziging van deze wet?
De groep mensen om wie het gaat, bestaat uit criminele vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven vanwege een strafbaar feit. Binnen die groep zitten ook mensen met ernstige psychische problemen waar nu geen toezicht op is. Kan de minister aangeven op welke wijze ze verwacht dat gedwongen uitzettingen nadat veroordeelde vreemdelingen hun straf hebben uitgezeten, gaan leiden tot een veiliger samenleving? Ze zitten eerst hun straf uit en moeten vervolgens ons land verlaten vanuit de gevangenis of de vreemdelingenbewaring. Mensen die hier niet mogen blijven, komen niet meer in aanmerking voor voorzieningen en medische zorg. Ze belanden vaak op straat.
Het programma EenVandaag meldde recent dat uitzetting in veel gevallen niet lukt, waardoor een groep mensen tussen wal en schip terechtkomt. Sinds 2020 moesten 2.500 vreemdelingen in de strafrechtketen gedwongen vertrekken. 410 deden dat zelfstandig en uit de cijfers die EenVandaag heeft opgevraagd bij de Dienst Terugkeer en Vertrek, blijkt dat in die periode in totaal 810 vliegtickets voor criminele vreemdelingen werden geannuleerd en dat de uitzetting sinds 2018 zo'n 1.080 keer mislukte. Daartussen zitten ook zo'n 25 uitgeprocedeerde ex-tbs'ers, mensen die vanwege een misdrijf van de rechter een verplichte psychische behandeling moesten ondergaan. Vreemdelingen die weg moeten, kunnen zelfstandig vertrekken met hulp. Daarbij kan bijvoorbeeld het boeken van een vlucht horen. Daarnaast is er zelfstandig vertrek zonder toezicht, ook wel "vertrek met onbekende bestemming" genoemd.
Uit het onderzoek van EenVandaag blijkt dat ongeveer 300 criminele vluchtelingen jaarlijks uit de gevangenis vertrekken met onbekende bestemming. Het is dan onduidelijk of iemand echt weg is. Bij gedwongen vertrek wordt iemand vanuit een gevangenis of detentiecentrum naar het vliegtuig gebracht. Het aantal mislukte uitzettingen per vliegtuig schommelt al jaren rond de 50%, met een piek in coronatijd. Het gaat sinds 2020 om zo'n 10.650 geannuleerde vluchten. De afgelopen kabinetten maakten vooral van het uitzetten van criminele vreemdelingen prioriteit. Toch mislukten uitzettingen zo'n tien jaar geleden een stuk minder vaak dan nu. Het ging toen nog om 30% van de gevallen.
Uit de cijfers blijkt dat het aantal vreemdelingen dat dit treft met een tbs-maatregel de laatste jaren is verdubbeld van 40 in 2019 tot 80 in 2023. Tbs wordt opgelegd in het geval van een ernstig misdrijf of een psychische stoornis en is erop gericht de maatschappij tegen zo iemand te beschermen. Ik hoor graag een reactie op de ernstige problemen die met mislukte uitzetting gepaard gaan en de visie van de minister op de gevolgen daarvan voor de maatschappelijke veiligheid in Nederland.
Deze wet stelt voor de Vreemdelingenwet te wijzigen. Er zit heel veel verpakt in het woord "vreemdeling". Formeel betekent het iemand zonder Nederlands paspoort. Maar deze wetswijziging heeft het nou net niet over die groep. We hebben het hier over mensen die in Nederland geboren en getogen zijn, die geen vreemden zijn voor de Nederlandse samenleving, maar integraal onderdeel zijn van de Nederlandse samenleving. Ze zijn nergens anders geworteld. Ze zijn opgevoed en opgegroeid in de Nederlandse maatschappij. Daarmee zijn ze ook onze verantwoordelijkheid.
Niet iedere Nederlander houdt zich aan de wet en niet iedere vreemdeling houdt zich aan de wet. Het oordeel daarover is aan de strafrechter. Als we deze wet zouden aannemen, wijzigen we gelijk de regel dat je op enig moment als mens, ongeacht je afkomst, onvoorwaardelijk onderdeel bent van een samenleving, in dit geval de Nederlandse. Er wordt wel laatdunkend gesproken over "gelukzoekers", die zich meer dan anderen aan de Nederlandse gebruiken, gewoonten en wettelijke bepalingen zouden moeten houden op straffe van verbanning. Maar als er één land is dat gebouwd is op het geluk van gelukzoekers, dan is het ons land wel.
Journalist Marissa Klaver schreef over de uittocht tussen 1850 en 1920, toen ruim 200.000 Nederlanders richting de Verenigde Staten trokken: "Veel van hen waren boeren, onder andere uit Groningen, die de uitzichtloosheid van hun eigen platteland ontsnapten, onder druk van honger en een verlammende sociale hiërarchie. Hun brieven naar huis werden 'bacon letters' genoemd, omdat ze graag opschepten over het vet van het nieuwe land. Zo schreef een Nederlandse immigrant in 1883 dat de arme mensen in Europa niets van het geëxporteerde vlees en spek kregen dat in treinen langs zijn huis raasde. Hoe anders was dat in Amerika. 'Hier eet ieder zo veel hem lust', voegde hij er enthousiast aan toe."
Onze voorouders zochten het geluk in onder andere Nederlands-Indië, Suriname, de Antillen, Nieuw-Guinea, New York, Brazilië, Sri Lanka, Guinee en Zuid-Afrika, niet zelden op criminele wijze en ook op initiatief van de toenmalige Nederlandse regering. De Nederlandse regering streefde machtsuitbreiding na en had besloten de Indonesische eilanden buiten Java, de zogenaamde Buitengewesten, in bezit te nemen. Met die opdracht nam compagniecommandant Hendrikus Colijn in 1894 deel aan de Lombokexpeditie. In zijn biografie is te lezen hoe Colijn verantwoordelijk was voor de moord op vrouwen en kinderen. "Ik heb negen vrouwen en drie kinderen die genade vroegen op een hoop moeten zetten en ze dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar het kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten." Dat schreef Colijn aan zijn vrouw. Dat was niet alleen met de kennis van nu een ernstige oorlogsmisdaad, maar ook met de kennis van toen. Colijn kreeg Militaire Willems-Ordes voor dit criminele gedrag en het belette hem niet om later directeur te worden van de Bataafse Petroleum Maatschappij, onderdeel van Shell, en minister-president in maar liefst vijf kabinetten.
De Nederlands-Pakistaanse schrijfster Naema Tahir schrijft dat gelukzoekers niet zelden "verdrietvinders" zijn. Elk mens zoekt het geluk op zijn of haar eigen manier. Vindt de minister dat het zoeken van geluk in andere landen voorbehouden was aan onze voorouders, maar niet toekomt aan mensen die vanuit uitzichtloze omstandigheden op zoek gaan naar een beter leven en daarbij in Nederland terechtkomen? Waarom zouden we hen anders behandelen dan zoals we zelf behandeld zouden willen worden, onder min of meer gelijke omstandigheden? Ik zie uit naar de beantwoording van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koffeman.
De heer Van Hattem (PVV):
Het betoog van de heer Koffeman van de Partij voor de Dieren heb ik even aangehoord. Op zichzelf interessante materie, maar ik vraag me toch een beetje af of dit nog wel binnen de strekking van het voorliggende wetsvoorstel valt. Hij heeft het over mensen die geluk komen zoeken, maar het is heel wat anders of je hier geluk komt zoeken of dat je hier ernstige, criminele feiten pleegt, waar dit wetsvoorstel over gaat. Als je hier moordt, als je hier kinderen seksueel misbruikt, als je hier terroristische aanslagen pleegt, wil de heer Koffeman hiermee zeggen dat dat mensen zijn die we hier moeten omarmen en in onze Nederlandse samenleving moeten koesteren?
De heer Koffeman (PvdD):
Ik ben blij met die vraag, want kennelijk heeft de heer Van Hattem niet helemaal goed geluisterd. Ik heb het over een voormalige minister-president, die vijf kabinetten geleid heeft in Nederland, en die zegt: ik heb vrouwen en kinderen laten vermoorden die om genade vroegen, en mijn soldaten hebben ze met genot aan hun bajonetten geregen. Ik probeer maar even duidelijk te maken dat die criminaliteit van Nederlandse gelukzoekers in het buitenland net zo lang van toepassing was als de problemen die collega Van Hattem nu in Nederland signaleert.
De heer Van Hattem (PVV):
We zitten nu niet in die periode van 100 tot 150 jaar geleden. Ik ken de verhalen ook van mensen die als migrant uit het Noorden naar Chicago gingen en vaak berooid terugkwamen naar Nederland, want in Amerika kreeg je niet met een gouden lepel alles aangereikt. Daar moest je ook zelf je bestaan opbouwen en als je daar crimineel was — en nog steeds, als je dat bent — werd er ook niet zachtzinnig met je omgegaan. De heer Koffeman kan wel met het voorbeeld van Colijn komen, maar mijn vraag is wat dat zegt over de huidige situatie. Moeten we het in de huidige situatie acceptabel vinden dat mensen hier zulke vreselijke misdrijven plegen? Moeten we deze om het feit dat zij hier als gelukzoeker komen, omarmen en onderdeel laten blijven van de Nederlandse samenleving? Of moeten we de keuze maken: wie zulke vreselijke dingen aanricht in onze samenleving, heeft geen recht op permanent verblijf?
De voorzitter:
Tot slot, meneer Koffeman.
De heer Koffeman (PvdD):
Die kwestie is allang geregeld, daar is deze wet niet voor nodig. Zoals collega Dittrich opmerkte: als er vreselijke dingen gebeuren, dan kunnen mensen inderdaad hun verblijfsvergunning kwijtraken. Daar is deze wet helemaal niet voor nodig. Dat is de kwestie.
De voorzitter:
Dan ga ik nu schorsen voor enkele ogenblikken.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Wij vervolgen het debat over het wetsvoorstel 36196, Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000. Ik geef het woord aan de heer Schalk namens de SGP.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Natuurlijk ook dank voor de momenten van rust die we even van u kregen.
Voorzitter. Het is een bijzondere ervaring om vandaag in debat te gaan met een oud-collega. Uiteraard feliciteer ik mevrouw Faber met haar recente benoeming tot minister. Een zware taak en een verantwoordelijke taak, waarvoor ze wat mij betreft terecht de hulp van God almachtig heeft ingeroepen bij het afleggen van de eed. Dat schept overigens nog wel een extra verplichting, want God heeft niet alleen zijn goede geboden gegeven, maar bijvoorbeeld ook de zwaardmacht. Oftewel, de overheid heeft de plicht om recht te doen en misdaad te bestraffen.
Voorzitter. Bij de voorliggende wet draait het om misdrijven, zware misdrijven. Het plegen van een misdrijf heeft consequenties. Dat geldt zowel voor iemand met een Nederlands paspoort als voor iemand die geen verblijfsvergunning heeft. Die consequenties zijn voor beide personen gelijk, althans voor zover het de strafmaat betreft. Maar vandaag gaat het niet over het feit dat er gestraft moet worden en ook niet over hoe zwaar die straffen moeten zijn, maar over hoe we omgaan met de verschillende vormen van criminaliteit in relatie tot de verschillen in verblijfsstatus van mensen in ons land. Dan is het eigenlijk heel vreemd dat er in de Vreemdelingenwet 2000 slechts één soort misdaad werd aangemerkt als grond om aanvragen voor een permanente verblijfsvergunning te kunnen afwijzen. Alleen drugscriminaliteit stond expliciet genoemd. Dat is raar. Niet dat drugscriminelen geweigerd worden, want dat is alleen maar toe te juichen, maar het is wel raar dat alleen drugscriminelen geweigerd worden, want er zijn helaas vele vormen van criminaliteit die van die aard zijn dat je de lieden die zich daarmee bezighouden natuurlijk geen permanente verblijfsvergunning wilt geven. Denk aan delicten als zedenzaken, roof, mensenhandel, moord, terrorisme of oorlogsmisdaden. Elk weldenkend mens begrijpt dat je dit soort delinquenten niet in je land opneemt. Het is dus heel logisch dat de inconsequentie in de Vreemdelingenwet wordt opgeheven door de voorliggende aanpassing.
Een afwijzing wordt voortaan mogelijk voor ernstige misdrijven. Ook de drempel van een veroordeling tot meer dan 60 maanden gevangenisstraf wordt geschrapt, in die zin dat de aanvraag in plaats daarvan voortaan beoordeeld wordt aan de hand van de glijdende schaal en getoetst wordt aan Europese en internationale regelgeving, waarbij in het bijzonder gedacht kan worden aan het recht op privéleven en het proportionaliteitsbeginsel. De wet wordt dus toegepast via een individuele belangenafweging, waarbij wordt gekeken naar zaken als de duur van het verblijf op het grondgebied, de leeftijd van de betrokkene, de gevolgen voor de betrokkene en de leden van zijn gezin, en het bestaan of juist het ontbreken van banden met het land van herkomst.
Wat mij betreft lijkt de rechtmatigheid van deze wet op orde, maar de fractie van de SGP heeft nog wel wat vragen over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van deze wet. Als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is afgewezen, wordt een vreemdeling in beginsel geacht zelf het land te verlaten. De vraag is hoe dit in zijn werk gaat, zeker gezien het feit dat in de aanpak die staat beschreven in de "ketenprocesbeschrijving voor vreemdelingen in de strafrechtketen" is opgenomen dat de vreemdeling die vanwege een ernstig misdrijf is veroordeeld, in ieder geval niet vrij rondloopt. Hoe gaat dit in de praktijk zijn uitwerking krijgen als die vreemdeling in beginsel geacht wordt zelf het land te verlaten? Dat kan toch niet betekenen, mag ik hopen, dat die veroordeelde misdadiger vrij rondloopt?
Voorzitter. In het kader van deze wet heb ik nóg een vraag naar aanleiding van die ketenprocesbeschrijving voor vreemdelingen in de strafrechtketen. Daarin staat namelijk dat de strafdetentie of -maatregel voortijdig kan worden beëindigd als een vreemdeling wordt veroordeeld vanwege een ernstig misdrijf en zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kort daarop wordt afgewezen. Klopt het dat de straf van die vreemdeling vroegtijdig kan worden afgebroken? Hoe verhoudt dit zich tot een Nederlander die wel zijn straf moet uitzitten? Wat betekent dat voor het leed voor eventuele slachtoffers? Of is het zo dat die veroordeelde eerst zijn of haar straf uitzit en pas daarna het land moet verlaten? Natuurlijk is de vraag ook hoe zich dat verhoudt tot de plicht van de overheid om misdrijven te straffen. Hoe voorkom je dat het verzoek om een permanente verblijfsvergunning misschien wel misbruikt wordt om maar snel uit detentie te komen?
Voorzitter. Dan nog wat vragen die te maken hebben met handhaving. Een vreemdeling die om reden van ernstige misdrijven geen permanente verblijfsvergunning krijgt, wordt geacht het land te verlaten, maar de kans dat het op korte termijn gebeurt, lijkt mij vrij klein. Op welke wijze wordt er nu voor gezorgd dat criminelen hulp krijgen bij hun vertrek? Oftewel: hoe worden ze het land uitgezet? Er is ingeval van een aanvraag sprake van een individuele beoordeling op basis van de glijdende schaal. Als daarbij blijkt dat een misdaad is begaan die onvoldoende ernstig is om een verblijfsvergunning te weigeren, dan heeft dat wel consequenties voor de veiligheid in ons land. Welke alternatieven zijn er dan om te voorkomen dat de dader nogmaals een rechtschokkende misdaad begaat? Hoe garanderen we de veiligheid van onze burgers?
Op dit moment wordt het aantal afwijzingen door de IND niet bijgehouden, omdat dit systeemtechnisch niet mogelijk is. Een goede monitoring is echter wel van belang voor de informatiepositie van de overheid. Kan de minister toezeggen dat zij het systeemtechnisch mogelijk laat maken om het aantal aanvragen, toekenningen en afwijzingen bij te houden evenals andere belangrijke data zoals herkomst van de aanvragers, reden van afwijzing en dergelijke? Ik ben heel benieuwd of daar een toezegging op komt en anders overweeg ik op dat punt een motie.
Voorzitter. Een laatste punt. Mijn oud-collega Diederik van Dijk heeft in de Tweede Kamer bij de behandeling van dit wetsvoorstel een motie ingediend waarin de regering verzocht is om mogelijkheden te verkennen hoe antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond zwaarder kan worden meegewogen, ook bij de aanvraag van een tijdelijke en permanente verblijfsvergunning en in de naturalisatieprocedure; mevrouw Van Bijsterveld wees er ook al op. Deze motie is aanvaard en staatssecretaris Van der Burg heeft op 29 februari per brief toegezegd dat een uitwerking van deze motie voor het zomerreces zou komen. Nou, we hebben nog een halve dag te gaan. Gaat het nog lukken om die motie uit te voeren? Oftewel: kan de minister de stand van zaken aangeven? Want de gruwel van het toenemend antisemitisme vraagt om snelle actie.
Voorzitter. Ik zie uit naar de beantwoording door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan mevrouw Van Toorenburg namens het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Ik hoop maar dat de buitenwereld niet heeft gedacht: nou zal die senaat wel helemaal losgaan. Natuurlijk, minister Faber heeft in de afgelopen jaren ook in dit huis met enige regelmaat op de trom geroffeld over vluchtelingen, gelukzoekers, zodat zij vandaag best mag uitleggen hoe zij de oorlog denkt te winnen met het voorliggende wetsvoorstel. Een voorstel dat geen deuk in een pakje boter slaat, maar iets is beter dan niets, zo valt de recente inbreng van de PVV in de Tweede Kamer samen te vatten. Maar, voorzitter, een circus zoals in de Tweede Kamer vorige week past ons niet. Politiek is geen spel van pesten op een schoolplein, van jij-bakken en van continu de confrontatie zoeken. Wij zijn in onze verantwoordelijke rollen beëdigd om problemen op te lossen, perspectief te zoeken en dingen te realiseren. Dan kun je en dan moet je ook zorgen uiten over mensen die aan de knoppen zijn gezet, maar als dat is gezegd, kiezen wij er als CDA voor om de voorstellen die naar ons toe komen te beoordelen op hun inhoud en effect, met in deze Kamer een specifiek oog voor de rechtmatigheid, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. En ja, wij zullen extra op onze hoede zijn. Onze rechtsstaat is ons te dierbaar om ondergraven te worden.
Kijken we dan naar het voorliggende wetsvoorstel, dan oogt dat logisch en te rechtvaardigen. Want waarom zou alleen iemand die een ernstig drugsdelict heeft begaan, niet langer de bescherming krijgen? Als CDA vinden we drugsdelicten inderdaad delicten van de ergste soort, maar er zijn veel meer vreselijke misdrijven. Nu we bij herhaling die glijdende schaal hebben geaard, is het gepast om alle daders van ernstige misdrijven langs die lat te leggen indien een verblijf voor onbepaalde tijd wordt gevraagd.
Voorzitter. We moeten voorliggend wetsvoorstel wel op zijn merites beoordelen. Misdadigers krijgen straks een individuele toets wanneer zij vragen om verblijf voor onbepaalde tijd, met een drempelwaarde, de weging van het recht op privéleven, dus ook de weging van bijvoorbeeld het recht op gezinsleven, en de proportionaliteitstoets. Maar laten we even heel gericht kijken naar het doel dat we met deze wet willen bereiken. Dat is eigenlijk heel simpel: weg met lieden die onze samenleving in ernstige mate bedreigen. Is dat met de afwijzing van een vergunning voor onbepaalde tijd wel bereikt? Is iemand dan ook echt meteen vertrokken? Want daar gaat het eigenlijk om. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het afwijzen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd daadwerkelijk leidt tot vertrek uit Nederland? Veel van mijn voorgangers van vandaag hebben dat ook al gevraagd. De voorganger van de minister op Justitie en Veiligheid blies altijd hoog van de toren over terrorisme en terroristen die moeten worden verwijderd, maar we zien dat bijna al die terroristen nog gewoon in Nederland rondlopen. Kortom, hoe bevorderen we de veiligheid, meer dan alleen op papier? Dat is een vraag naar de uitvoerbaarheid, de werkelijke uitvoerbaarheid en de facto ook handhaafbaarheid van voorliggend voorstel.
Om de samenleving veilig te houden is voor een aantal delicten levenslang toezicht ingesteld, om te voorkomen dat een dader opnieuw slachtoffers maakt. Met het afwijzen van hun recht om langer in Nederland te mogen blijven, verliezen we ook het zicht op daders van de meest vreselijke misdrijven. Hoe zorgen we ervoor dat daders niet elders ongebreideld hun gang kunnen gaan? Natuurlijk zijn we daders van bijvoorbeeld ernstige zedendelicten liever kwijt dan rijk, maar laten we gewoon eerlijk zijn: we hechten eraan om íéder slachtoffer te voorkomen, niet alleen de Nederlandse. Informatiedeling met andere landen is niet onze sterkste kant, zo is aangetoond. Graag een reflectie van de minister op dit punt. Hoe zorgen we ervoor dat ook andere landen, als iemand is uitgezet, zicht krijgen op de persoon die hier vertrekt?
De heer Koffeman (PvdD):
Ik zou graag een verhelderende vraag aan collega Van Toorenburg stellen. Ook wij hebben zorgen over daders die uitgezet worden naar andere landen, maar kunt u aangeven of u gerust bent op het feit dat daders van zware criminaliteit of tbs-gestelden in Nederland van de radar verdwijnen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Niet om stoer te doen, maar dit is precies de reden waarom ik destijds een amendement heb ingediend, dat ook in onze wet is gekomen, om de gevaarlijkste misdadigers voortaan levenslang te kunnen volgen. Dat was precies vanwege het punt dat u nu maakt. Wij willen altijd zicht houden op iemand. Daar hebben we heel hard voor gestreden en dat is gelukt. Daarom ben ik er nu een beetje kritisch op, want dat hebben we niet voor niets gedaan. Je wilt iemand altijd in de gaten kunnen houden. Als wij iemand nu ergens anders naartoe sturen, hoe zorgen we er dan voor dat men die persoon ook daar in de gaten kan houden? Dat is de vraag die ik nu stel aan deze minister.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik begrijp dat, maar de vraag is of mensen in Nederland van de radar kunnen verdwijnen, tussen wal en schip kunnen verdwijnen, en dus buiten het toezicht komen, wat niet door deze wet wordt opgelost.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, dat kan altijd gebeuren, maar daarom hebben we juist die wet gemaakt om levenslang toezicht mogelijk te maken. Dat toezicht is mogelijk op iedereen, ook op mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. De reclassering gaat echt niet in iemands paspoort kijken met het idee: o, er staat in zijn paspoort niet dat hij Nederlander is, dus we kijken de andere kant op. Zo werkt het niet. Een rechter kan op het moment dat een straf wordt opgelegd levenslang toezicht opleggen, waarbij het helemaal niet uitmaakt of iemand de Nederlandse nationaliteit heeft of niet.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Koffeman.
De heer Koffeman (PvdD):
Ja, tot slot. Dat is helder, maar in dit geval gaat het om mensen die uitgezet worden en die uitzettingen mislukken in heel veel gevallen, zo blijkt uit onderzoek. Zou deze wet dus niet hebben moeten regelen dat die mislukking geen integraal onderdeel is van het uitzettingsbeleid?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Jazeker, maar de voorzitter zou mij op de vingers tikken wanneer ik het debat ga voeren over wanneer we mensen uitzetten, want daarover gaat het voorliggende wetsvoorstel niet.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
In de memorie van toelichting valt te lezen dat "door deze wetswijziging het in meer gevallen dan thans mogelijk wordt afwijkend te beslissen op een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Het afdoen van dit naar verwachting beperkte aantal zaken behoort tot de uitvoeringspraktijk van de IND." Het klinkt allemaal aannemelijk, maar er is natuurlijk wel wat gebeurd sinds de memorie van toelichting is geschreven. De IND blijkt zo erg overbelast dat aanvragen niet meer binnen de geldende termijnen kunnen worden afgedaan. Daardoor zijn er ook allerlei voorstellen om die termijnen te verlengen. De vraag is dus wel of de IND, ook al is het een gering aantal, dit wel aankan. Graag een reflectie van deze minister, want het zijn geen eenvoudige kwesties.
Ik rond af. Het voorliggende wetsvoorstel past in de denklijn van het CDA om aan de ene kant reguliere migratie en andere migratie in goede banen te leiden en daarnaast bescherming te bieden aan mensen die hiernaartoe komen op de vlucht voor oorlog en geweld, en aan de andere kant weer te kunnen optreden tegen ongenode gasten die Nederland onveilig maken. Maar the proof of the pudding is in the eating. Het is dus verstandig dat er een evaluatiebepaling in is geamendeerd. Het CDA wil van deze minister de toezegging dat de punten die wij vandaag hebben aangebracht, worden meegenomen in die evaluatie. Meer specifiek: valt er iets te zeggen over de werking van het levenslange toezicht? Zijn de mensen van wie de aanvraag is afgewezen ook daadwerkelijk verdwenen van ons grondgebied? Wellicht kunnen die punten zelfs specifiek worden gemonitord. Graag een reactie van de minister.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Toorenburg. Dan is het woord aan de heer Janssen namens de SP.
De heer Janssen (SP):
Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik met terugwerkende kracht toch wel enige compassie voel met de vorige staatssecretaris, die echt tot in lengte van dagen is achtervolgd door een uitspraak die hij in 2017 heeft gedaan over "hoe meer asielzoekers, hoe beter", alhoewel hij dat in een andere functie deed, met een ander doel en in een andere context. Maar dat is hem lang nagedragen. Ik denk dat gelijke maten wel zouden helpen, maar ik ga daar vandaag niet aan meedoen.
Voorzitter. Dan het wetsvoorstel. Laat ik beginnen met te zeggen dat in zijn algemeenheid de SP-fractie ook de mogelijkheid onderschrijft om antecedenten tegen te werpen bij verzoeken van vreemdelingen om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Niet alleen drugsdelicten, maar ook andere ernstige misdrijven zouden reden kunnen zijn om bepaalde vreemdelingen niet langer rechtmatig verblijf in Nederland toe te kennen. Dit kan eventueel bijdragen aan de bescherming van de openbare orde. Maar dit wetsvoorstel gaat veel verder en gaat over iets anders. Dit geldt namelijk voor een beperkte, specifieke groep vreemdelingen, te weten de groep die in Nederland is geboren of opgegroeid. Overigens ontbreekt de cijfermatige onderbouwing van het aantal mensen van deze groep op wie deze wet van toepassing zou kunnen zijn. Er wordt gegokt richting de twintig. Ook de Raad van State vroeg om de cijfermatige onderbouwing en kreeg die niet.
Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om — als je er droog naar kijkt — een wettelijke bescherming voor de groep die ik net noemde in te ruilen voor een ambtelijke beoordeling. Dat is veel meer dan een kleine, technische wijziging. Dat is wat ons betreft een grote, ingrijpende wijziging. De vraag is dan ook wat de aanleiding is geweest om tot dit wetsvoorstel te komen. We zien wel vaker dat dit soort wetsvoorstellen toch, met een anglicisme, incidentgedreven zijn; excuus voor dit anglicisme. Welke concrete zaak of zaken lagen ten grondslag aan de wens om met dit wetsvoorstel te komen? Kan de minister daar verduidelijking over geven?
Voorzitter. Mijn bijdrage zal toch ook wat technisch worden. Kijkend naar het huidige artikel 21, vierde lid, van de Vreemdelingenwet wordt daar ook de mogelijkheid genoemd om een aanvraag af te wijzen wanneer de nationale veiligheid in het geding is. Dat staat in artikel 21, eerste lid, onder d. In de beantwoording van vragen die de SP in de Tweede Kamer heeft gesteld, heeft de regering aangegeven dat de wetswijziging noodzakelijk is om bijvoorbeeld ook terrorisme te gebruiken als weigeringsgrond. Maar dat valt toch al onder d van de zojuist genoemde weigeringsgrond van de nationale veiligheid? Graag een reactie van de minister op dit punt.
Dat geldt ook voor de verwijzing naar computercriminaliteit, die in de beantwoording van de vragen werd genoemd. Als dat criminaliteit is die de nationale veiligheid bedreigt, dan kan toch ook nu al aan mensen uit deze groep een vergunning voor onbepaalde tijd worden geweigerd? De illusie die gewekt is in de beantwoording bij dit wetsvoorstel, is dat nu aan terroristen en computercriminelen die de nationale veiligheid bedreigen, geen vergunning voor onbepaalde tijd kan worden geweigerd. Dat klopt toch niet? Graag opheldering van de minister.
Kan de minister nog eens duiden waarom bij de totstandkoming van artikel 21 Vreemdelingenwet destijds nadrukkelijk en weloverwogen is gekozen om deze groep met vreemdelingen die hier geboren of opgegroeid zijn, te beschermen? Was dat niet vanuit de overtuiging dat een vreemdeling die hier is geboren of al voor zijn vierde levensjaar woonachtig is geworden, als Nederlander moet worden gezien en ook als Nederlander moet worden behandeld? Wat was destijds in de afweging de reden om aan te sluiten bij daadwerkelijk opgelegde veroordelingen, en niet slechts bij de strafmaat, zoals nu wordt voorgesteld? Kan de minister daarop reageren?
Dat tweede punt, de wijziging van daadwerkelijk opgelegde straf naar strafmaat, is namelijk een glijdende schaal op zichzelf. Strafmaten worden namelijk voortdurend opgehoogd. Dat zou dan een-op-een gaan doorwerken in dit wetsvoorstel. Misdrijven die nu nog niet zouden kwalificeren als weigeringsgrond in het kader van dit wetsvoorstel zoals wij daar vandaag over spreken, zouden dat wel kunnen worden via verhoging van strafmaten of uitbreiding van artikel 22b, eerste lid, waarin staat wat er valt onder een taakstrafverbod. Het zou toch heel bijzonder zijn als we via een wijziging in het strafrecht het vreemdelingenrecht zo gaan wijzigen dat de werking van het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, inhoudelijk wordt aangescherpt, via een omweg? Graag een reactie van de minister op dit punt. Hoe ziet zij dit en is zij genegen om dit te gaan voorkomen?
De heer Van Hattem (PVV):
Ik heb een vraag aan de heer Janssen van de SP. Daar is hij als lid van deze senaat toch zelf bij? Deze strafmaat, die wettelijk de maximumstraf bepaalt, moet worden opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Als daarvan een wijziging plaatsvindt, dan komt die voorbij in deze Kamer. Dan kan die afweging toch betrokken worden in de afweging bij dat wetsvoorstel?
De heer Janssen (SP):
Dat is reparatie achteraf, zeg ik tegen de heer Van Hattem van de PVV. Ik breng dit punt nu naar voren omdat ik graag wil zien dat er aan de voorkant nagedacht wordt over de doorwerking van bijvoorbeeld de wijziging van strafmaten of het uitbreiden van artikel 22b naar de wet zoals we die vandaag bespreken. Ik wil het dus ter kennis brengen en dit punt opbrengen omdat ik graag wil zien dat daar vooraf over nagedacht wordt, en dat we hier niet als Kamer helemaal aan het eind van het traject achteraf dingen moeten gaan repareren. Ik zou dus graag zien dat dit goed op het netvlies staat, ook op het ministerie en bij de minister, en dat daar goed over nagedacht wordt. Dat geldt natuurlijk ook voor de minister van Justitie, en niet alleen voor deze minister. Die heeft uiteindelijk ook met de Vreemdelingenwet en de gevolgen daarvan te maken.
De heer Van Hattem (PVV):
Dat is natuurlijk niet alleen deze Kamer. De Tweede Kamer kijkt natuurlijk ook mee, dus die kan daarin aan de voorkant evengoed meedenken. Dan vraag ik aan de heer Janssen of hij er voldoende vertrouwen in heeft dat dat in het parlementaire proces kritisch wordt afgewogen.
De heer Janssen (SP):
Zeker, maar ik kijk ook naar parlementaire processen zoals die zich met meerderheden voordoen. Laat ik het zo zeggen: in verschillende rapporten en onderzoeken hebben we kunnen zien dat de beoordeling van de wetgevingskwaliteit in de Tweede Kamer op sommige onderdelen nog voor verbetering vatbaar zou kunnen zijn, omdat de aandacht meer gaat naar het doel dan naar het middel. Dan moeten wij hier het middel corrigeren of aanpassen, wat dan vaak niet meer lukt. Ik denk dus dat het in lijn is met verschillende parlementaire onderzoeken dat wij hier aandacht vragen voor zorgvuldigheid bij het opstellen van wetsvoorstellen bij het ministerie, vandaar mijn vraag.
Voorzitter. De regering geeft aan dat bij de intrekking van de vergunning voor bepaalde tijd de nu voorgestelde misdrijven al wel worden meegewogen volgens artikel 19, artikel 18, eerste lid, onder e, artikel 20, eerste lid, onder b, en artikel 21, eerste lid, onder c van de Vreemdelingenwet 2000. Het stelsel zou met het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, consistenter worden. Kan de minister dan nog eens ingaan op de relatie tussen artikel 21 en 22 en de verschillende strafmaten die na invoering van het nu voorliggende wetsvoorstel van kracht zouden zijn? Dat gaat om het intrekken van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bij een onherroepelijke veroordeling van een misdrijf waar een gevangenisstraf van drie jaar is bedreigd. Verder is er het weigeren van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd waar een gevangenisstraf van zes jaar is bedreigd. Hoe is dit dan een verbetering van de consistentie? Graag een reactie van de minister op hoe het intrekken van de vergunning in artikel 22 Vreemdelingenwet bij een misdrijf dat bedreigd is met drie jaar gevangenisstraf in lijn is met het weigeren van een vergunning conform artikel 21 bij een misdrijf bedreigd met een gevangenisstraf van zes jaar. Theoretisch zou dit tot een enorme rechtsongelijkheid kunnen leiden, indien in beide gevallen bijvoorbeeld sprake zou zijn van een opgelegde gevangenisstraf van een maand. Het is een vraag. Is het dus juist te concluderen dat de drempel tot het intrekken van een vergunning voor onbepaalde tijd substantieel lager is dan de drempel om een vergunning te kunnen weigeren in het nieuwe wetsvoorstel? Wat vindt de minister hiervan?
De formulering van dit nieuwe artikel 21 Vreemdelingenwet roept nog een vraag op. Het artikel gaat nu in het wetsvoorstel luiden: voor een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht of een misdrijf uit de Opiumwet, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Maar die strafmaat van zes jaar of meer geldt toch alleen voor misdrijven uit de Opiumwet en niet voor de misdrijven als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wetboek van Strafrecht? Daar is de facto het bestaan van een taakstrafverbod het criterium voor de daar genoemde misdrijven. Maar als dat artikel wordt uitgebreid met nieuwe taakstrafverboden, dan geldt dat ook voor dit wetsvoorstel. Ik noemde het net al. Dus is een taakstrafverbod dan wel het juiste criterium voor dit wetsvoorstel? Graag een reactie van de minister.
Ik vraag dit, omdat onder artikel 22b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht ook onder b verwezen wordt naar artikel 181 Wetboek van Strafrecht. Artikel 181, eerste lid, luidt: met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben. Dat staat onder b. Dit zou betekenen dat een strafmaat van maximaal vijf jaar al een weigeringsgrond zou kunnen vormen. Dit lijkt niet consistent. Graag een reactie van de minister op dit concrete punt.
Voorzitter. Dan heb ik nog een paar overige punten. Het eerste punt is het punt van het Turkse associatieverdrag. De regering geeft in het nader rapport richting de Raad van State het volgende aan. Het is een lang citaat, dat weet ik, maar het is toch wel nodig in dit betoog. Vandaar dat ik twee minuten langer had ingeschreven. Het citaat: "Alvorens tot verwijdering van een langdurig ingezetene wordt besloten, houden de lidstaten rekening met de volgende elementen: de duur van het verblijf op het grondgebied, de leeftijd van de betrokkene, de gevolgen voor de betrokkene en de leden van zijn gezin, en het bestaan van banden met het land van verblijf of het ontbreken van banden met het land van herkomst. Ook dit afwegingskader is ingebed in het huidige systeem. Ten eerste wordt in de grenswaarden in de glijdende schaal de zwaarte van de straf gerelateerd aan de duur van het verblijf. Ten tweede wordt door de beperking tot de hierboven beschreven misdrijven enkel overgegaan tot een individuele beoordeling bij misdrijven die een buitengewoon ernstige inbreuk vormen op een fundamenteel belang van de samenleving en daarom een verwijderingsmaatregel op grond van richtlijn 2004/3826 kunnen rechtvaardigen." De Raad van State is hier heel erg kritisch op: misdrijven die een buitengewoon ernstige inbreuk vormen op een fundamenteel belang van de samenleving. Dan kom je er bij een individuele beoordeling toch niet mee weg door alleen te kijken naar de strafmaat en niet naar de daadwerkelijk opgelegde straf, waaruit de ernst van het begane misdrijf moet blijken? Tenminste, het deelnemen daaraan. Bij iemand die vanwege een lichtere schuld een maand gevangenisstraf krijgt opgelegd, kun je dan toch niet spreken over het plegen van een misdrijf dat een buitengewoon ernstige inbreuk vormt op een fundamenteel belang van de samenleving, als je ernaar kijkt in het licht van dit associatieverdrag en de jurisprudentie die daarop gebaseerd is? Hoe kansrijk acht de minister dit? Graag een reactie van de minister.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik vraag me toch even af of de SP zich realiseert dat er een groot probleem is, juist ten aanzien van de oplegging van de straf, omdat rechters er dan steeds rekening mee gaan houden dat iemand misschien zijn verblijfsrecht verliest, wat nooit de bedoeling is geweest van de wet. Dus lost deze wet niet eindelijk het probleem op dat rechters niet meer kijken naar welke straf bij het delict past, maar dat zij kijken naar: hoe erg komt het nou binnen? "Wordt iemand misschien uitgezet? O, dan gaan we maar een lagere straf opleggen, want dan blijft iemand in Nederland." Dat is toch een hele perverse prikkel geweest?
De heer Janssen (SP):
Ik ga hier geen kritiek op de rechtspraak uiten. Dat lijkt mij een ander debat, namelijk als we het over de staat van de rechtspraak hebben, en niet aan de orde in dit debat. Ik wijs juist nog een keer op deze formulering, die door het ministerie zelf wordt gebruikt om aan te geven wat zij denken dat de kansrijkheid is in het kader van het associatieverdrag. Daarom gebruik ook de formulering die het ministerie gebruikt. Daarbij zeg ik: is het dan niet juridisch risicovol als je, in het kader van het associatieverdrag, alleen kijkt naar de strafmaat en niet naar de daadwerkelijke opgelegde straf? Ik vraag gewoon hoe de minister dit juridische risico inschat.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Nee, het is iets te makkelijk om te doen alsof ik daarmee kritiek uit op de rechtspraak. Integendeel. Het is juist zo dat het heel ingewikkeld is voor rechters om dat ineens te moeten meewegen. Ze hebben zelf aangegeven dat het veel zuiverder is dat je juist kijkt naar de mate van straf die hoort bij een delict. Het gaat erom dat een rechter niet ook nog alle andere dingen moet meewegen bij de oplegging van een straf en dat je juist de uitzetting moet beoordelen op basis van de individuele omstandigheden. Nu fietsen we die twee systemen een beetje in elkaar. Zou het niet juist zijn om het uit elkaar te halen?
De heer Janssen (SP):
De beoordeling lag in de wet vast, maar gaat straks ambtelijk plaatsvinden. Het is aan de rechter om daar een oordeel over te vellen. Is het IND-oordeel voldoende gewogen? Ik lees de formuleringen die het ministerie gebruikte als antwoord op de heel zware en scherpe kritiek van de Raad van State, ook gebaseerd op de jurisprudentie. Ik zie dus toch juridische risico's en vraag de minister hoe zij die inschat.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van Toorenburg.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het zou juist ook de SP moeten bevallen dat we het veel strikter hanteren, namelijk gewoon ten aanzien van de straf kijken naar de persoon van de dader en de verwijtbaarheid die hem kan worden toegerekend. Vervolgens wordt gekeken of iemand kan blijven, met een individuele toetsing op basis van die glijdende schaal. Dan haal je het heel zuiver uit elkaar en dan berecht je iemand echt voor wat hij heeft gedaan. Daar hoort deze wet bij.
De heer Dittrich (D66):
Ik hoorde mevrouw Van Toorenburg de stelling poneren dat rechters bij het opleggen van een straf rekening houden met eventuele verblijfsrechtelijke consequenties. De fractie van de D66 heeft daarover een vraag gesteld in de schriftelijke voorbereiding. De regering antwoordde daarop: daar zijn helemaal geen aanwijzingen voor. Ik vraag de heer Janssen of hij kan onderschrijven dat dat een stelling is die toch een beetje uit het ongerijmde komt. Ik hoor ook graag de reactie van de minister op de stelling van het CDA dat rechters zich daardoor zouden laten leiden.
De heer Janssen (SP):
De heer Dittrich en ik hebben hetzelfde gelezen, namelijk dat de regering antwoordt dat daar geen aanwijzingen voor zijn.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Om het goed te begrijpen heb ik toch nog een vraag aan de collega van de SP. Als een vreemdeling een aanvraag voor onbepaalde tijd regulier indient en voldoet aan deze nieuwe wet, waarvan u meent dat daarmee sprake is van een verslechtering van de positie, dan vindt eerst nogmaals een individuele beoordeling plaats, waarin die glijdende schaal wordt meegewogen en waarbij de strafmaat absoluut ook wordt getoetst. In aanvulling op wat mijn collega Van Toorenburg zegt, is er een individuele beoordeling, die nog niks zegt over vertrek en toezicht, want als iemand daadwerkelijk moet vertrekken, vindt nog eens een keer beoordeling plaats. Het is niet één beoordeling, het zijn twee beoordelingen. Ik begrijp niet goed waarom u blijft aangeven dat het een verslechtering van de positie is. Met al de toetsen die daarna plaatsvinden, zijn er in mijn beleving voldoende waarborgen dat hier heel zorgvuldig naar gekeken wordt en mee wordt omgegaan.
De heer Janssen (SP):
Ik heb niet anders gezegd dan dat wat nu in de wet dwingend is vastgelegd, vervangen wordt door een individuele ambtelijke toets. Ik vind dat een grote wijziging en niet slechts een wetstechnische wijziging, zoals mevrouw Van Bijsterveld het net zei. Wij denken daar dus anders over. Mijn opmerkingen nu gingen met name over de complicerende en verzwarende factor bij de afwegingen rond het associatieverdrag.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb ook nog een verhelderingsvraag aan de heer Janssen. Zou je ook niet kunnen redeneren dat juist het inbrengen van het element van de glijdende schaal in de individuele toetsing, een dempende werking heeft op datgene wat in de wet staat?
De heer Janssen (SP):
Dat zou je kunnen zeggen. De heer Schalk heeft het zojuist gedaan. Je kunt het zeggen, maar wij zien het anders.
De heer Schalk (SGP):
Dan zal ik de vraag anders formuleren. Is de heer Janssen het met de heer Schalk eens dat je ook op die manier naar de wet zou kunnen kijken en dat dat niet zomaar afgewezen moet worden?
De heer Janssen (SP):
Ik ben het met de heer Schalk eens dat je er ook zo naar zou kunnen kijken. We hebben vandaag dit debat om met elkaar te bekijken hoe we ernaar gaan kijken. Daarna maakt iedereen zijn oordeel op.
Voorzitter. Dan nog een vraag over de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel met betrekking tot het gedwongen uitzetten. Is de minister het met de SP eens dat de minister daarbij, indien een vreemdeling weigert te vertrekken, de medewerking van het betreffende andere land eventueel nodig heeft? Hoe gaat het in de praktijk? Kan de minister concrete aantallen noemen van vreemdelingen die zijn uitgezet naar bijvoorbeeld Marokko? We hebben vorig jaar de heer Van der Burg een aantal zaken horen zeggen over dat het mondjesmaat weer op gang kwam, want de deal uit 2021 heeft eigenlijk nog nauwelijks gewerkt. De kern van die overeenkomst was dat Marokko weer zou meewerken aan het verstrekken van laissez-passers voor Marokkaanse onderdanen van wie Nederland af wil, die Nederland wil uitzetten.
Voorzitter. Ik begon in 2007 in de Tweede Kamer als medewerker op asiel- en vreemdelingenzaken. Als ik het nu zo zie, is er weinig veranderd in de zeventien jaar die ik me hiermee bezighoud. Ik had het over de deal uit 2021. Onderdeel van die deal was ook dat Nederland zich zou onthouden van commentaar op binnenlandse aangelegenheden in Marokko. De vraag aan de minister is of zij door wil met deze deal uit 2021, die zij zo hard nodig heeft om uitvoering te geven aan haar beleid. Gaat zij daar verder uitvoering aan geven, ook onder de voorwaarden die zijn gesteld in deze deal? Wat gaat zij doen om de Marokkaanse overheid te bewegen om ook bijvoorbeeld criminele onderdanen terug te nemen? Hoeveel kans van slagen dicht de minister zichzelf toe dat haar gaat lukken wat met name opeenvolgende VVD-bewindslieden niet of slechts zeer moeizaam en spaarzaam is gelukt? De SP hoort graag van de minister wat haar visie daarop is en hoe zij dit gaat aanpakken.
Voorzitter, afsluitend. De SP heeft, zoals uit mijn betoog is gebleken, nog veel vragen aan de minister, ook over de consistentie van dit wetsvoorstel. Wij kijken uit naar de beantwoording.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Van Gasteren namens de BBB.
De heer Van Gasteren (BBB):
Voorzitter, dank u wel. Vandaag bespreken we het wetsvoorstel Aanscherping openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen. Mijn verwachtingen waren heel hoog, maar uiteindelijk gaat het volgens onze fractie niet om heel grote veranderingen. Voordat ik begin, wil ik mede namens de BBB-fractie de minister feliciteren met haar benoeming en heel veel succes wensen voor de toekomst, met het nog leuker maken van Nederland, ook op het gebied van asiel en migratie. Het is trouwens even wennen om niet als eerste fractie te mogen spreken, maar dat die eer nu aan de GroenLinks-Partij van de Arbeidfractie ten deel valt. Dat willen we graag heel lang zo houden, dus succes daarmee.
Voorzitter. Het wetsvoorstel schrapt in de Vreemdelingenwet de huidige wettelijke bescherming tegen uitzetting van in Nederland geboren of opgegroeide vreemdelingen, maar wel met een zeer zware criminele voorgeschiedenis. Het voorstel verruimt echter alleen maar de afwijzingsmogelijkheden voor aanvragen om verlening. Dat is geen absoluut geldend criterium. De wet zegt nu: als je een misdrijf pleegt op het gebied van drugs, dan geven we je geen permanente vergunning. Maar als je andere misdrijven pleegt, dan geldt dat niet. Dan hebben we het over zedenzaken, moord en terrorisme. Wie kan daar nou tegen zijn? Dat vragen wij ons een beetje af. Ik kijk ook een beetje naar de rechterzijde van deze zaal, voor de kijkers links.
De wetswijziging heeft niet tot gevolg dat de vergunning automatisch wordt onthouden. Er is dus altijd een zorgvuldige individuele belangenafweging. Maar dit leidt ook tot onzekerheid. Want welke criteria worden er dan gebruikt? Hoe voorkomen we willekeur bij vergelijkbare gevallen die dan op een andere manier worden behandeld, waarvoor het leger aan pro-Deoadvocaten met succes in beroep kan gaan bij de rechter? De vraag aan de minister is hoe zij dit ziet. Kan zij wellicht een normatieve uitvoeringsrichtlijn formuleren om deze individuele toets zo veel mogelijk transparant, gesloten en achteraf ook toetsbaar te houden? Daar is vandaag ook al eerder een vraag over gesteld.
Zoals gezegd zorgt de wijziging ervoor dat meer soorten ernstige misdrijven kunnen leiden tot een afwijzing. Daarbij wordt aangesloten op het systeem van de glijdende schaal. Die glijdende schaal betekent heel simpel dat hoe langer je in Nederland bent, hoe zwaarder je misdrijf moet zijn om je permanente status te verliezen. Dat lijkt ons voor deze extra categorie heel logisch toepasbar. Enerzijds beoordeelt onze fractie het feit dat er meerdere zware misdrijven onder een mogelijke afwijzingsgrond kunnen vallen als positief. Anderzijds vinden wij dat de individuele toetsing te veel ruimte kan bieden voor onzekerheid, voor verschillende uitkomsten in vergelijkbare gevallen en dan ook weer een uitkomst die door de maatschappij, de burger en de boer, niet begrepen of gedragen wordt.
Volgens het verslag zijn er tussen de 5.000 en 6.000 meerderjarige vreemdelingen die voor hun vierde levensjaar naar Nederland zijn gekomen of hier zijn geboren, en die mogelijk een aanvraag voor onbepaalde tijd kunnen indienen. Het was vandaag al een paar keer besproken: de IND verwacht dat het er hooguit twintig zijn. Maar omdat het hier gaat om zware criminelen, is onze fractie van mening dat elk geval er een te veel is. Het is dan ook heel onverstandig, vinden wij, om de verscherping onder het efficiencyvergrootglas te leggen, zoals sommigen dan blijkbaar lijken te doen. Elk geval van bewezen zwaar crimineel gedrag is er gewoon een te veel, dus wat ons betreft staan nut en noodzaak niet ter discussie.
Voorzitter. Het recht biedt een enorme rijkdom aan redeneervormen. Het meest wezenlijke belang van recht is naar onze mening rechtvaardigheid. Dit criterium vereist inlevingsvermogen en het gevoel voor sociale verhoudingen. Een van de redenen, denken wij, van de in rap tempo afnemende acceptatie van immigratie in z'n algemeenheid, naturalisatie maar ook asielzoekers is mede gelegen in het feit dat er door de wetgever, de politiek, onvoldoende oog is voor dit fenomeen rechtsgevoel. Evident is dat het aanbieden van een verblijfstitel voor onbepaalde tijd aan zware criminelen niet strookt met de communis opinio over wat goed en fout is, oftewel het rechtsgevoel. Dit voorstel komt in onze ogen echt wel tegemoet aan dat belang van het rechtsgevoel. Het kan waarschijnlijk ook nog eens een goed middel zijn om het veelgenoemde gat tussen politiek en bestuur langzaam maar zeker te gaan dichten.
Het wetsvoorstel verandert ook niets aan het bestaande proces van terugkeer. Het gaat daarnaast om een hele kleine groep, dus de behandeling van een aanvraag kan binnen de normale procedure en door de bestaande diensten worden uitgevoerd. 20 gevallen op 23.000 is nog geen 0,1%, dus wat ons betreft is het voorstel daardoor alleen al uitvoerbaar en handhaafbaar. Het is ook doelmatig, het voldoet aan de juridische en wetstechnische toetsing en het is niet in strijd met de Grondwet, dus wat ons betreft kan het ook die toets der kritiek doorstaan. Maar is het dan allemaal duidelijk? Is het dan af? Nee, wij denken eigenlijk van niet. Wij hebben nog een aantal vragen en ook wat vraagtekens.
Artikel 1a zegt dat er binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag komt over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet. De BBB-fractie vraagt zich af of de minister kan aangeven in hoeverre het mogelijk is om binnen vijf jaar verder te specificeren en dat bijvoorbeeld eerder te doen, misschien door middel van een tussenevaluatie. Het gaat wel om heel belangrijke dingen, zowel voor de maatschappij als voor de betrokkenen. Dus hoe eerder je kunt evalueren, des te beter lijkt dat ons.
Daarnaast zijn we van mening dat voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie van immigratie, waaronder die van echte asielzoekers — dat is een subgroep vreemdelingen — het van cruciaal belang is dat de groep zware criminelen niet eens in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning. De vraag van onze fractie aan de minister is de volgende. Er zijn natuurlijk wat bottlenecks in nationale en ook internationale wetgeving. Is zij van plan om die in de komende periode eens goed op een rijtje te zetten en met een plan van aanpak te komen hoe we daar het best mee kunnen omgaan?
In de nota naar aanleiding van het verslag van de Eerste Kamer schrijft de minister op bladzijde 8 dat strafbare feiten, gepleegd in het buitenland, ook onder de glijdende schaal kunnen vallen indien deze bij de IND bekend zijn. Schuilt hierin niet het gevaar dat in het ene geval de IND toevallig op de hoogte is en in een ander geval toevallig niet en dat twee op zich identieke gevallen op verschillende manieren worden behandeld, met een mogelijk succesvolle rechtsgang ten gevolge? Hoe ziet de minister het voor zich om dit gat van kennis van de IND te dichten?
Dan nog een klein ding, voorzitter. Het wetsvoorstel vervangt de bestaande redactie door het lid 2, dat eindigt met de woorden "een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld". Uit het oogpunt van taalpurisme, consistentie en uniformiteit in de redactie van wettelijke strafbepalingen dient in plaats van "zes jaar" gesproken te worden over "zes jaren". Onze fractie realiseert zich natuurlijk dat het doorvoeren van een wijziging in dit stadium niet mogelijk is, maar vraagt wel aan de minister om in de toekomst consistenter om te gaan met het taalgebruik.
Ten slotte, voorzitter. De BBB-fractie is voorstander van wet- en regelgeving welke zo transparant en voorspelbaar mogelijk is. Op het snijvlak van criminaliteit en vreemdelingenrecht is de BBB daarnaast uiterst kritisch op het permanent toelaten van zware criminelen tot Nederland, niet alleen omdat dit niet is uit te leggen aan de vele niet-criminele vreemdelingen die niet tot Nederland zijn toegelaten en niet alleen ten opzichte van de vreemdelingen die door de mangel van het IND-proces moeten zonder zelfs maar iets op hun kerfstok te hebben, maar ook richting de inwoners van Nederland waarvan het rechtsgevoel niet strookt met het toelaten van zware criminelen, of ze nu hier geboren zijn of niet. Zwaar crimineel gedrag mag niet en nooit beloond worden. Het extra kritisch toetsen van de vergunning om in Nederland te mogen blijven zal ook zeker enig afschrikkingseffect kunnen hebben. Voor de BBB is het uitgangspunt dat zwaar criminele vluchtelingen en vreemdelingen zonder permanente verblijfsvergunning nooit een permanente vergunning zouden moeten krijgen. De BBB-fractie worstelt met de vraag of we nu tegen deze wijziging stemmen omdat we die niet ver genoeg vinden gaan, of voor omdat alle kleine beetjes helpen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Gasteren. Ten slotte is het woord aan mevrouw Perin-Gopie namens Volt.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag behandelen we een wet die suggereert voor meer veiligheid in de openbare orde te zorgen. Volt gelooft niet dat deze wet dat gaat realiseren. Wij vrezen zelfs voor het tegenovergestelde. We zien dat de wet rechtsongelijkheid creëert. We zijn van mening dat die rechtsongelijkheid niet gerechtvaardigd kan worden. Mijn fractie heeft ook grote zorgen over de uitvoerbaarheid van deze wet.
Voorzitter. Ik wil eerst ingaan op de rechtsongelijkheid die met deze wet gecreëerd wordt. In de Nederlandse Grondwet is verankerd dat eenieder die zich in Nederland bevindt in gelijke gevallen op gelijke wijze behandeld dient te worden. Dit grondrecht geldt dus voor iedereen die in Nederland verblijft, of die nou een Nederlander is of niet en of die nou een strafbaar feit heeft begaan of niet.
Vorige week verklaarde de minister-president in de regeringsverklaring onomwonden het volledige commitment aan dit anker van alle leden uit het kabinet. Hij zei: dit kabinet staat voor de rechtsstaat. Over wat dat inhoudt, zei de minister-president: dat betekent dat de rechtsstaat voor ons een gegeven is, met als belangrijkste ankers de democratische vrijheden en grondrechten die zijn vastgelegd in onze Grondwet. Daar staan we voor en die garanderen we, aldus de minister-president. Gelijke behandeling in gelijke gevallen impliceert dat ongelijke gevallen ongelijk kunnen worden behandeld. Een onderscheid is onder de Grondwet alleen toelaatbaar als er daadwerkelijk sprake is van ongelijke gevallen, en als de ongelijke behandeling kan worden gerechtvaardigd door redelijke en objectieve criteria.
Voorzitter. Dat brengt me bij mijn vraag. Hebben we hier wel echt te maken met ongelijke gevallen die een onderscheid in behandeling rechtvaardigen? Ik kan dit niet ontdekken en vraag de minister dit nader toe te lichten. Wat is hier de ongelijkheid tussen de ene persoon die geboren en getogen is in Nederland en een strafbaar feit pleegt, en de andere persoon die ook geboren en getogen is in Nederland en een strafbaar feit pleegt? Het enige verschil in dit wetsvoorstel is dat de een Nederlander is en de ander niet. Is dat een ongelijk geval voor het doel van deze wet, namelijk het beschermen van de openbare orde? Beiden zijn al hun hele leven in Nederland en verblijven hier rechtmatig. Beiden plegen hetzelfde strafbare feit met dezelfde gevolgen voor onze samenleving. Wat rechtvaardigt volgens de minister dan een ongelijke behandeling?
De wet die voorligt, wijzigt de Vreemdelingenwet. Een vreemdeling is formeel iemand zonder Nederlands paspoort. Volt vindt het niet onlogisch om eisen te stellen aan mensen voordat we ze opnemen in de Nederlandse samenleving. Het is ook niet onlogisch om dan te bekijken in hoeverre mensen die nog vreemdeling zijn, zich houden aan de wet voordat we hen in de Nederlandse samenleving opnemen. Maar de wetswijziging die vandaag voorligt, gaat nou net niet over die groep. We hebben het hier over mensen die in Nederland geboren en getogen zijn, die geen vreemden zijn voor de Nederlandse samenleving, maar die juist zijn vormgegeven door die samenleving. Ze zijn opgevoed en opgegroeid in de Nederlandse maatschappij en zijn daarmee ook de verantwoordelijkheid van Nederland.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik hoorde mevrouw Perin-Gopie van Volt zeggen dat ze in gelijke mate rechtmatig in Nederland zijn. Er is alleen één belangrijk verschil: er is geen sprake van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat is nou net het essentiële punt waar dit wetsvoorstel op ziet. Ziet mevrouw Perin-Gopie op basis van dit argument dat er toch een bepaald verschil is waardoor er een onderscheid kan worden gemaakt tussen deze gevallen?
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Zoals ik net schetste, is de Grondwet van toepassing op iedereen die zich in Nederland bevindt. Gelijke gevallen moeten we gelijk behandelen. Als het gaat om het beschermen van de openbare orde, is mijn vraag aan de minister dan ook: wat is hier nou ongelijk aan?
De heer Van Hattem (PVV):
Iemand die nog niet over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd beschikt, staat niet gelijk aan iemand die daar wel over beschikt. Is mevrouw Perin-Gopie dat met mij eens?
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Dat heb ik dus niet kunnen ontdekken. Het strafrecht is ook van toepassing op iemand die een strafbaar feit pleegt in Nederland, of die nou Nederlander is of niet.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Maar het strafbare feit wordt wel op gelijkwaardige basis berecht en behandeld. Dat maakt op zichzelf geen verschil, maar er wordt wel naar de verblijfsstatus gekeken om te zien of iemand hier voor bepaalde of onbepaalde tijd is. De Grondwet gaat altijd uit van de wettelijke basis; je kunt grondrechten inperken op wettelijke basis. En op wettelijke basis is er een duidelijk verschil in verblijfsstatus gemaakt. Daardoor is dit toch een legitiem punt?
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Dat ben ik dus niet helemaal eens met de heer Van Hattem, omdat de Grondwet van toepassing is op iedereen die zich in Nederland bevindt. En wat we hiermee nu eigenlijk doen, als deze wet het zou halen, is een extra straf opleggen aan iemand die een strafbaar feit heeft gepleegd en die te bestraffen door 'm niet nog in Nederland te laten verblijven. We hebben het hier wel over mensen die geboren en getogen zijn in Nederland.
De heer Schalk (SGP):
Mevrouw Perin-Gopie maakt juist in haar laatste formulering duidelijk wat het probleem is dat ze oproept. Het lijkt erop dat ze het uitzetten van een vreemdeling als straf weegt. Dat is helemaal niet aan de orde. Een vreemdeling die hier in Nederland een misdrijf begaat, wordt gestraft op dezelfde manier als een Nederlandse burger die een misdaad begaat. Daarna is dat afgelopen en vervolgens wordt een vreemdeling uitgezet dan wel geweigerd om hier toegelaten te worden. Dat is geen straf. Dat heeft gewoon te maken met het internationaal recht.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Nou, de consequenties die het plegen van een strafbaar feit heeft voor iemand die geboren en getogen is in Nederland, zijn dus met deze wet anders voor iemand die geen Nederlander is. De consequenties van het plegen van een strafbaar feit zijn dus wel degelijk anders. Dat kan je een straf noemen of een consequentie. Laten we het dan een consequentie noemen, als dat tot minder verwarring leidt.
De heer Schalk (SGP):
We zijn al een hele stap verder als we inderdaad het niet als straffen aanmerken, want dat is het gewoon niet. Vervolgens is het natuurlijk gewoon de bedoeling dat mensen geen strafbare feiten plegen. Dan heb je hier helemaal niet mee te maken en dan kun je blijkbaar gewoon in dit land zijn. Maar op het moment dat je dat wel doet, dan heb je daar de consequenties van te dragen. Iemand die dan in Nederland blijft wonen, die zal er ook in de toekomst consequenties van hebben.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Het gaat hier echt om mensen die in Nederland geboren en getogen zijn. Dat vind ik dus echt een andere groep mensen dan andere mensen voor wie we ook al van alles hebben geregeld. Om te zeggen dat je als je een strafbaar feit pleegt … Allereerst ben ik het wel eens met de heer Schalk: je moet geen strafbare feiten plegen, dan is er ook geen probleem. Dat geldt ook voor Nederlanders. Als die zich aan de wet houden, is er ook geen probleem. Maar de consequentie eraan verbinden dat als je in Nederland geboren en getogen bent, maar alleen de nationaliteit niet hebt, de gevolgen verschillend zijn, terwijl je hier dus al achttien jaar woont, vind ik ongrondwettelijk. Ik vraag daarom aan de minister hoe zij deze ongelijke behandeling rechtvaardigt.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Je kunt het ongrondwettelijk vinden, maar daarmee is het nog niet ongrondwettelijk, want onze Grondwet geeft ook ruimte aan Nederlandse burgers en aan vreemdelingen.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Dit is wel meteen de grootste zorg die ik heb bij de komende regeringsperiode, waar ik ook zie dat mensen continu zeggen: wij houden ons aan de Grondwet, dit is grondwettelijk. Dat alleen zeggen maakt het nog niet de waarheid.
De heer Van Gasteren (BBB):
Ik ga proberen mevrouw Perin-Gopie te helpen. Stel dat Nederland een appartementengebouw is, eigendom van Nederlanders, en dat appartementengebouw in beheer is gegeven aan de conciërge: dat zijn wij. Die conciërge heeft twee soorten huurders. Dat zijn de huurders die er voor lange tijd zitten en de huurders voor bepaalde tijd. In de oude wereld kon dat nog. Die conciërge omschrijft regels voor het huis. Dan hebben we het niet over of je wel of niet pantoffeltjes draagt of dat je wel of niet mag roken, maar regels als dat je de medebewoners niet in elkaar mag slaan, mag opblazen of verkrachten. Vervolgens gebeurt dat toch. Zo'n medebewoner wordt opgepakt, gaat naar de rechter en wordt veroordeeld. Denkt u dat welke bewoner of eigenaar van zo'n pand dan ook zou zeggen: weet je wat, kom gezellig even hier en we verlengen jouw stay voor een onbepaalde tijd? Ik denk niet dat dat erg logisch is. Hoe kijkt u daarnaar?
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Volgens mij heeft meneer Van Gasteren niet opgelet bij het debat over de vaste huurcontracten, want daarin heeft mijn fractie een heel ander standpunt aangegeven dan de BBB. Wij zijn ook voor vaste huurcontracten.
De voorzitter:
Ik heb het idee dat we de grenzen van het debat wederom aan het verkennen zijn.
De heer Van Gasteren (BBB):
Voordat het uit de hand loopt: ik ben het met u eens.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Ik wil collega Perin-Gopie toch even wijzen op de EU-verblijfsvergunning, want Volt staat altijd voor Europese samenwerking en Europese normen en waarden. Is mevrouw Perin-Gopie zich ervan bewust dat de wet die wij in Nederland hebben ruimer is dan de EU-verblijfsvergunning, dus dat als je zou volgen dat we in de EU alles gelijk moeten schakelen, de bescherming in feite minder wordt en dat wij in Nederland in die zin eigenlijk alleen maar een hogere bescherming hebben? Kunt u daarop reflecteren?
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Laat ik allereerst verduidelijken dat Volt een Europese partij is en wij voor Europese samenwerking zijn, wat absoluut niet zegt dat wij alles wat uit Europa komt ook automatisch goed vinden. Maar deze vraag heeft mevrouw Van Bijsterveld net ook gesteld aan collega Dittrich en ik sluit me eigenlijk aan bij zijn beantwoording.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ja. Dan komt er een stukje dat u vast bekend voorkomt: maar niet iedere Nederlander houdt zich aan de wet en niet iedere vreemdeling houdt zich aan de wet. Dat is een werkelijkheid waarmee we moeten omgaan. Daarvoor hebben we het strafrecht. Het kan niet zo zijn dat als je door omstandigheden geen Nederlandse nationaliteit hebt, maar wel hier geboren en getogen bent, de zon niet schijnt maar er altijd een donkere wolk boven je blijft hangen dat je het land wordt uitgezet.
Voorzitter. Dan de veiligheid en de openbare orde. De voorliggende wet maakt het mogelijk dat meer soorten ernstige misdrijven kunnen leiden tot een afwijzing van een verblijfsvergunning. Daarnaast wordt ook de drempel van meer dan 60 maanden gevangenisstraf geschrapt. Hiermee wordt aangesloten bij het systeem van de glijdende schaal, waardoor in meer gevallen kan worden overgegaan tot een individuele beoordeling of de aanvraag op grond van de openbare orde moet worden afgewezen.
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
Ik wil graag even een reflectie op het feit dat u het over donkere wolken heeft. Die donkere wolk komt alleen maar in beeld als diegene zich niet aan de wet in Nederland houdt en een ernstig misdrijf pleegt. Dus die donkere wolk heeft die persoon dan toch vooral over zichzelf afgeroepen en niet het systeem?
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Nou, zoals ik al meerdere keren heb aangegeven: iedereen die een strafbaar feit pleegt, moet daarvoor bestraft worden. Dan maakt het mij niet uit of dat een Nederlander is of niet, daarvoor hebben we het strafrecht. Met die donkere wolk bedoel ik niet het strafrecht; daarmee bedoel ik dat iemand het land wordt uitgezet.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Voorzitter. Deze wet maakt het mogelijk om iemands verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te weigeren wanneer iemand die minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven, een ernstig strafbaar feit of meerdere lichte strafbare feiten heeft gepleegd. Daardoor kunnen meer criminele vreemdelingen, al of niet na het voldoen van hun straf, ongedocumenteerd raken. Zij kunnen vaak niet terugkeren, want zij hebben geen land van herkomst als ze hier geboren zijn of een band met het land van herkomst als ze hier getogen zijn, of een land van herkomst verleent geen medewerking. Zij kunnen ook niet elders binnen de Europese Unie worden uitgezet, want dat hebben we afgesproken in de Terugkeerrichtlijn. Het risico is dus dat we deze mensen kwijtraken in het systeem en in de samenleving. Zij leiden dan een zwervend, anoniem bestaan, terwijl onder deze specifieke groep ongedocumenteerden met een crimineel verleden een extra groot risico bestaat op criminaliteit. We zien nu al in de samenleving dat een groep ongedocumenteerde mensen zich gedwongen voelt om levensonderhoudende criminaliteit te plegen, omdat de wetgever van ongedocumenteerde mensen vele basisvoorzieningen heeft afgenomen, zoals een woning, opvang of zorg.
In de regeringsverklaring zei de minister-president vorige week: "Voor effectief veiligheidsbeleid vormen preventie en repressie twee kanten van dezelfde medaille." Maar is het voor beide kanten niet van belang dat we dan wel op z'n minst zicht hebben op de plegers? Is dat voor de nationale veiligheid niet veel effectiever? Doordat ongedocumenteerden geen recht meer hebben op gezondheidszorg, zien we nu al dat ongedocumenteerden met psychiatrische problemen geen zorg krijgen en een gevaar vormen voor zichzelf en de samenleving. Met de voorliggende wet lopen we het risico dat deze groep toeneemt, uit het zicht raakt en juist een gevaar vormt voor de samenleving. Dat haalt de rechtvaardiging voor onderscheid op basis van nationale veiligheid en openbare orde volledig onderuit. Dit zorgt er juist voor dat de nationale veiligheid meer onder druk komt te staan met deze wet. Graag hoor ik de reflecties van de minister hierop.
Voorzitter. In de regeringsverklaring zei de minister-president: "Herstel van vertrouwen begint met beleid maken dat ook uitvoerbaar is." Mijn fractie heeft grote twijfels bij de uitvoerbaarheid van deze wet. Allereerst de vraag aan de minister waar ze vreemdelingen die een strafbaar feit hebben begaan dan heen gaat sturen, met name de groep die in Nederland geboren en getogen is. Wat is hun land van herkomst volgens de minister?
De voorganger van de minister heeft aangegeven dat, doordat de uitvoering van deze wet betrekking heeft op een kleine hoeveelheid mensen, er daarmee geen extra druk op de IND zal worden gelegd. Maar dat is ongeloofwaardig. We zien nu al dat de IND enorme moeite heeft met het tijdig afhandelen van aanvragen. Afwijzingen leiden nu vaker tot bezwaar en beroep. Gezien de ongrondwettige argumenten die ik al eerder heb genoemd, kan ik me zomaar voorstellen dat de invoering van deze wet ertoe leidt dat een juridische procedure complex, lang en ingrijpend zal zijn voor de IND en het ministerie. Hoe gaat de minister dit aanpakken, ook gegeven het hoofdlijnenakkoord, waarin is opgenomen dat er flink wat ambtenaren zullen moeten vertrekken?
Daarnaast verwacht ik dat de afwijzing van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zal leiden tot nieuwe aanvragen voor een vergunning voor bepaalde tijd. Daarbij komt dat het uitzetten van mensen die geen ander land van herkomst dan Nederland hebben, bijzonder moeilijk is. Zoals de Nederlandse orde van advocaten ook aangaf, zal dit mogelijk leiden tot langdurige vreemdelingenbewaring. En naast dat alles heeft de rechter al een strafmaat bepaald. Mijn zorg is dat we hiermee veel druk leggen op de IND, de rechterlijke macht en de Dienst Terugkeer en Vertrek, terwijl deze allemaal al overbelast zijn. Hoe gaat de minister dat probleem oplossen?
Voorzitter. Als we deze wet zouden aannemen, wijzigen we meer dan alleen deze wet. Dan wijzigen we namelijk ook de regel dat je op enig moment als mens, ongeacht je afkomst, onvoorwaardelijk onderdeel bent van de Nederlandse samenleving. Ik citeer een laatste keer uit de regeringsverklaring, waarin de minister-president zei: "Ik vraag vandaag simpelweg aan u en alle inwoners van ons land: beoordeel ons op wat we gaan doen; beoordeel ons op onze daden." De minister-president zei "alle inwoners". Mijn fractie hoorde daarbij geen uitzondering voor inwoners met een tijdelijke verblijfsvergunning. De minister mag dus vandaag meteen de handschoen oppakken. Alle inwoners van Nederland kijken mee.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Perin-Gopie. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dan schors ik de vergadering voor de lunchpauze tot 13.30 uur. Na de pauze gaan we verder met het antwoord van de regering in eerste termijn.
De vergadering wordt van 12.19 uur tot 13.32 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20232024-38-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.