Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | nr. 28, item 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | nr. 28, item 9 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Participatiewet en enige andere wetten in verband met het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte ( 35174 ).
De voorzitter:
Thans is aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Participatiewet en enige andere wetten in verband met het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte (35174).
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had ik al welkom geheten in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik maak de leden erop attent dat mevrouw Pouw-Verweij vandaag haar maidenspeech zal houden. Na deze maidenspeech zal ik mevrouw Pouw-Verweij toespreken en de vergadering kort schorsen voor felicitaties.
Ik geef het woord aan mevrouw Pouw-Verweij.
Mevrouw Pouw-Verweij (FvD):
Voorzitter. Ik ben dankbaar vandaag het woord te mogen voeren over de voorliggende wet over het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad; door insiders ook wel de broer-zuswet genoemd. Hoewel ik mij ervan bewust ben dat ik namens Forum voor Democratie vandaag het woord voer op het gebied van sociale zaken en werkgelegenheid, wil ik deze wet graag in het bredere kader van mantelzorg plaatsen. Je kan de arts immers uit de zorg halen, bijvoorbeeld om in de Eerste Kamer zitting te nemen, maar de zorg niet uit de arts.
De ouderenzorg is in de afgelopen zeven jaar afgebroken. In 2013 namen VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie wetten aan die erop gericht waren ouderen langer thuis te laten wonen. In theorie een mooie gedachte: veel ouderen geven zelf immers aan zo lang mogelijk thuis te willen blijven wonen. In de praktijk pakte dit echter een stuk lastiger uit. Terwijl maar liefst 800 verzorgingshuizen hun deuren moesten sluiten, werden ook de eisen voor verpleeghuizen verhoogd. Hierdoor viel een vrijwel niet te overbruggen gat tussen alleen thuis wonen en opname in een verpleeghuis. De ouderen die in dit gat vallen, krijgen met tal van problemen te maken. We zien problemen op het gebied van welzijn, met betrekking tot eten en voldoende buiten komen. Ouderen hebben door allerlei factoren, zoals verminderde smaak, reuk en eetlust een verhoogd risico op ondervoeding. Voor alleenwonende ouderen heeft eten daarnaast ook geen sociale functie meer, terwijl die in het verzorgingshuis juist kan motiveren om toch te eten. Met onvoldoende hulp komen deze ouderen ook niet meer buiten, want de drempel om de rollator te pakken en een ommetje te maken is een stuk hoger alleen dan met een verzorgende erbij.
Ook zien we een toename van mentale en emotionele problemen, zoals eenzaamheid en depressie. Het Ouderenfonds meldt dat ruim de helft van alle ouderen eenzaam is. En hoewel thuiszorg soms hulp kan bieden, is deze zorg heel anders dan die in een verzorgingshuis. Waar in een verzorgingshuis laagdrempelig om hulp of zorg gevraagd kan worden of een praatje gemaakt kan worden, zijn thuiszorgmedewerkers aan strikte roosters gebonden. Deze roosters worden steeds voller en drukker, want ook op de thuiszorg is bezuinigd.
Als laatste zien we een toename van medische problemen. Klachten als eenzaamheid en depressie leiden tot lichamelijke klachten, zoals hartkloppingen. Hiermee komen ouderen op de spoedeisende hulp terecht. Hoewel ze onvoldoende ziek zijn om opgenomen te worden, kunnen ze ook niet naar huis, wat een vaak langdurige opname in het ziekenhuis noodzakelijk maakt.
Jaarlijks worden er ruim 300.000 ouderen onnodig in het ziekenhuis opgenomen, wat leidt tot 300 tot 700 miljoen extra kosten. Markant detail: het sluiten van de verzorgingshuizen leverde slechts 70 miljoen per jaar op.
De visie van Forum voor Democratie op de ouderenzorg mag duidelijk zijn: de ouderenzorg moet heel veel beter en moet op mensen gericht zijn en niet op systemen. Wij pleiten voor het stimuleren van gemengde woonvormen, bijvoorbeeld door meerderegeneratiewoningen of door studenten in een verzorgingshuis te laten wonen. Ook willen wij inzetten op meer geld voor een creatievere invulling van wijkverpleging en thuiszorg om te zorgen voor voldoende handen aan het bed. En als laatste — dat brengt mij tot de huidige wet — willen wij mantelzorg stimuleren.
Voorzitter. In ons huidige zorgstelsel is het beschikbaar hebben van voldoende mantelzorg essentieel om ouderen op te vangen die niet meer zelfstandig thuis kunnen wonen, maar ook niet in een verpleeghuis terechtkunnen. De wet die wij vandaag bespreken, gaat over mensen met een zorgvraag, die samenwonen met hun broer of zus. Volgens de huidige regeling worden zij niet als gehuwden gezien en behouden zij dus het recht op een uitkering, los van het inkomen van de ander. Omdat hiermee niet-bloedverwanten die op dezelfde manier samenwonen gediscrimineerd worden, heeft de Hoge Raad besloten dat de wet aangepast moet worden. De staatssecretaris stelt voor om het inkomen van de ander toch altijd mee te laten wegen, waardoor het recht op een uitkering kan komen te vervallen.
Voorzitter. Mijn fractie heeft drie grote bezwaren tegen de aanpassing van de wet zoals deze voorligt. Ten eerste gaat er een ontmoedigende werking van uit richting mantelzorgers, juist nu mantelzorg essentieel is, gezien de ontoereikendheid van onze ouderenzorg. Ten tweede is een huishouden waarin sprake is van een zware zorgvraag niet te vergelijken met een normaal huishouden, omdat er sprake is van afhankelijkheid. Ten derde verwachten wij als gevolg van deze wet een financiële strop voor de betrokkenen. Deze bezwaren licht ik graag wat uitgebreider toe.
Ons eerste bezwaar: ontmoediging van essentiële mantelzorg. Zoals zojuist genoemd, valt er voor ouderen een groot gat tussen alleen thuis wonen en opname in een verpleeghuis. Aangezien er ook op de thuiszorg bezuinigd is, moeten mantelzorgers in dit gat springen om kwetsbare ouderen op te vangen. De hoeveelheid mantelzorg die nodig is, zal mettertijd alleen maar groter worden. Het kabinet schat zelf dat het aantal kwetsbare ouderen zal stijgen tot 1 miljoen in 2030. Van de zelfstandig wonende 75-plussers is ruim een derde kwetsbaar. Bij 80-plussers is dit maar liefst de helft. Zoals gezegd wordt het steeds moeilijker om een plaats in een verzorg- of verpleeghuis te krijgen. Mantelzorg is dus essentieel om deze groeiende groep kwetsbare ouderen te verzorgen. Wat vindt de staatssecretaris van die noodzaak van mantelzorg? Is zij het met ons eens dat het verminderen of wegvallen van een uitkering een ontmoedigende werking heeft op het leveren van mantelzorg? Zo ja, heeft zij dan enig idee hoe haar collega's op het ministerie van VWS deze zorgvraag in de toekomst willen gaan opvangen?
Ons tweede bezwaar: afhankelijkheid in de zorgrelatie. Samenwonen met iemand die 24 uur per dag zorgafhankelijk is, is zwaar. Er valt immers niet aan te ontkomen — zelfs al zou je dat willen — dat je als mede-inwoner zorg levert voor die persoon. Laten we duidelijk zijn: dat is de groep waar het vandaag om gaat. Een Wlz-indicatie wordt alleen afgegeven bij mensen die 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig hebben om ernstig nadeel te voorkomen. De staatssecretaris stelt zelf dat de relatie tussen ouders en kind als uitzonderlijk wordt gezien. In deze situatie is er namelijk sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Ik wil de staatssecretaris het volgende vragen. In een huishouden waarin een van de twee een dermate hoge zorgvraag heeft, is er toch ook sprake van afhankelijkheid? Ik zou zelfs willen stellen dat deze afhankelijkheid groter is dan tussen gezonde volwassen kinderen en hun ouders. Ik hoor graag de visie van de staatssecretaris hierop.
Als deze wet niet beperkt, maar juist uitgebreid wordt, zodat alle huishoudens waarin sprake is van een zorgvraag, recht hebben op behoud van een uitkering, moet dit ook gelden voor gehuwden, zo stelt de staatssecretaris. Dit bevreemdt mijn fractie. Bij het aangaan van een huwelijk maken twee mensen elkaar allerlei beloften en gaan zij plichten aan. Een van die plichten is de onderhoudsplicht en deze dicteert dat zij financiële zorg moeten dragen voor elkaar. Dit is bij geen enkele ander vorm van samenleven het geval. Het lijkt ons dan ook niet meer dan logisch dat gehuwden uitgesloten worden van deze wet. Dit geldt overigens ook voor mensen met een samenlevingscontract. Ik zou graag van de staatssecretaris horen waarom zij vindt dat het huwelijk niet uitgesloten kan worden, terwijl de plichten zo anders zijn.
Ons derde en laatste bezwaar: financiële lasten voor mantelzorgers. Ik noemde eerder al dat het vrijwel onmogelijk is om geen zorg te leveren in een huishouden waarin de ander een zware zorgvraag heeft. Veel mensen zullen deze samenleefvorm juist aangaan omdat zij wel mantelzorg willen leveren. Dit leidt ertoe dat zij tijd kwijt zullen zijn aan het leveren van deze zorg. Tijd die zij dus niet meer kunnen gebruiken om inkomen te vergaren. Hierdoor is de kans erg groot dat zij überhaupt al financieel zullen inleveren door voor deze vorm van samenleven te kiezen. Nu zouden we kunnen denken dat als twee mensen bij elkaar intrekken, de huur en vaste lasten van een van beide huizen vervalt en hierdoor de uitkering van een van de twee best weg kan vallen. Hierbij wordt echter vergeten dat deze uitkering niet puur voor woonlasten wordt gebruikt, maar ook voor ander levensonderhoud, denk aan simpele dingen zoals kosten voor eten, de zorgverzekering of de eigen bijdrage voor medicijnen. Deze kosten blijven allemaal bestaan en zouden dan op het bord van de ander terechtkomen. Als naast de afgenomen mogelijkheid om inkomen te vergaren ook nog eens de kosten voor levensonderhoud op het bordje van de mantelzorger komen, wordt de financiële strop gigantisch. Hierdoor zal een dusdanige vorm van mantelzorg iets worden dat alleen de rijken zich kunnen veroorloven.
Voorzitter. Wij erkennen de vangnetfunctie van de bijstand. Wij hebben er ook begrip voor dat de uitspraak van de Hoge Raad aanpassing van de wet vereist. Echter, de Centrale Raad van Beroep geeft aan dat juist een uitbreiding van de huidige wet wenselijk is. Verschillende instanties, zoals de Landelijke Cliëntenraad, spreken hier steun voor uit. Wegens onze genoemde bezwaren over ontmoediging van essentiële mantelzorg, de afhankelijkheidsrelatie en de financiële lasten voor mantelzorgers lijkt ook ons dit de voor de hand liggende optie.
Ten slotte lijkt het ons dat er extra goed gekeken moet worden naar de aanpassing van de wet in de context van de coronacrisis. Zoals genoemd gaat deze wet over huishoudens waarin de persoon die mantelzorg ontvangt een indicatie heeft voor een opname in een verpleeghuis. Op 11 april kopte het Parool: "In verpleeghuizen vallen de klappen. Wij zijn de loopgraven van de corona-oorlog." Een wet aannemen die als mogelijke consequentie heeft dat er meer ouderen in verpleeghuizen zullen worden opgenomen, is in onze ogen dan ook volstrekt onaanvaardbaar. Wij willen de staatssecretaris vragen of zij de timing van deze wet ook ongepast vindt en of zij bereid is om deze uit te stellen. Ik hoor graag de gedachte van de staatssecretaris hierover.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pouw-Verweij. Mijn hartelijke gelukwens met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.
Na uw middelbare school in Nieuwegein studeerde u geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Sinds uw afstuderen in 2015 bent u verbonden aan de VU als arts-onderzoeker en promoveert u in de reumatologie en nucleaire geneeskunde. Tijdens uw studie heeft u in Amsterdam vijf jaar lang gewerkt als verzorgende bij Cordaan Thuiszorg, was u onderzoeksstagiair bij Astellas Pharma, junior medisch stagiair bij Medisch Centrum Alkmaar, medisch en senior medisch stagiair bij verschillende gasthuizen en ziekenhuizen, en student-assistent in het VU Medisch Centrum.
U sloot zich intussen aan bij Forum voor Democratie, dat in 2016 is opgericht, en was onder andere actief bij de jongerenorganisatie. Uw ervaringen in de zorg, met name in de thuiszorg, waren voor u ook een motivatie om in 2018 namens Forum voor Democratie kandidaat te zijn voor de gemeenteraad van Amsterdam. U pleitte in die campagne voor meer handen aan het bed en meer plek op de Spoedeisende Hulp in Amsterdam. Bij die verkiezingen stond u op plek tien en behaalde Forum voor Democratie in Amsterdam drie zetels. Een jaar later werd u alsnog gekozen, nu in de Provinciale Staten van Utrecht, de provincie waar u inmiddels weer woont. Daar zet u zich namens Forum voor Democratie in voor communicatie, cultuur en erfgoed, leefbaarheid, wonen en binnenstedelijke ontwikkeling.
Tegen dagblad Trouw toonde u zich niet verbaasd over de verkiezingswinst van Forum voor Democratie en ik citeer: "Ik hoorde dat op veel plekken de afgelopen tijd mensen het helemaal gehad hebben. Ze zien de noodzaak dat het anders moet."
Drie maanden nadat u als lid van Provinciale Staten Utrecht was gekozen, werd u beëdigd als lid van deze Kamer.
Dat zorg en welzijn u aan het hart gaan, heeft u recent buiten de Kamer laten horen in filmpjes van uw partij over COVID-19 waarin u zich pal achter de zorgverleners stelt. Vandaag heeft u ook binnen de Kamer in dit plenaire debat uw motivatie voor zorg en welzijn met verve verwoord.
Nogmaals van harte welkom en we kijken uit naar uw verdere inbrengen.
Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken zodat de leden u kunnen feliciteren. Ik verzoek u zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties, waarbij ik u als Voorzitter graag als eerste feliciteer.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Ester.
De heer Ester (ChristenUnie):
Dank, voorzitter. Allereerst mijn felicitaties aan collega Pouw-Verweij met haar mooie maidenspeech.
De geschiedenis van dit wetsvoorstel gaat terug naar september 2003, toen de Tweede Kamer in het debat over de toenmalige Wet werk en bijstand het amendement-Noorman-Den Uyl/Bakker aannam. De hoogte van de bijstand wordt, zoals bekend, bepaald op basis van het feit of belanghebbende gehuwd of alleenstaand is dan wel ongehuwd samenwoont, waarbij sprake is van een gezamenlijke huishouding. Onder de WWB werd een broer of zus die samenwoont met een broer of zus gelijkgesteld met gehuwden, voor wie een gezamenlijke inkomens- en vermogenstoets geldt, en niet als alleenstaande gezien, voor wie een gescheiden middelentoets geldt. Het amendement regelde een uitzondering op deze bepaling indien er sprake is van een zorgbehoefte bij een van de bloedverwanten in de tweede graad. Voor hen zou de samenwoonkorting niet gelden. Het amendement introduceerde daarmee onderscheid tussen samenwonende bloedverwanten in tweede graad en ongehuwd samenwonende niet-bloedverwanten. Het is een beetje ingewikkeld, maar volgens mij klopt dit.
Een jonge enthousiaste staatssecretaris van Sociale Zaken — u allen kent hem inmiddels in een wat andere rol — ontraadde het amendement krachtig met als argumentatie dat dit nieuwe onderscheid "leidt tot ongelijke behandeling van alle andere ongehuwd samenwonenden in de WWB, van wie er één zorgbehoeftig is". Al met al concludeerde de toenmalige staatssecretaris dat er sprake is van "een juridisch buitengewoon kwetsbare route". Het mocht niet baten. Het amendement kreeg meerderheidssteun. Dat amendement leidde een min of meer slapend bestaan totdat de Centrale Raad van Beroep in 2016 oordeelde dat er inderdaad sprake is van discriminatie en dat de uitzonderingsbepaling daarom ook moet gelden voor andere ongehuwd samenwonenden met een gezamenlijke huishouding en een zorgbehoefte.
De Hoge Raad — en daar komt-ie — heeft in 2017 de zienswijze van de Centrale Raad met betrekking tot de aanwezigheid van discriminatie weliswaar bevestigd, maar de uitspraak van de CRvB over het breder toepassen van de uitzondering nadrukkelijk wel vernietigd. Volgens de Hoge Raad is de uitbreiding van de uitzondering waar de Centrale Raad voor kiest in strijd met een uitgangspunt van de Participatiewet, namelijk dat in situaties van een gezamenlijke huishouding rekening moet worden gehouden met de middelen van de partner, ongeacht de graad van verwantschap. De Hoge Raad stelt dat als alternatief het schrappen van de bepaling ook mogelijk is, maar dat deze keus aan de wetgever is. Gelet op het arrest van de Hoge Raad is de enige reële juridische weg om de geconstateerde discriminatie op te heffen het schrappen van de uitzonderingsbepaling. En dat is nou precies datgene wat het wetsvoorstel doet, niet meer en niet minder.
Voor het juiste politieke frame is het van belang om vast te stellen dat dit wetsvoorstel — dat begrijp ik toch goed — niet over mantelzorg gaat of over de kostendelersnorm. Dat is voor de kwaliteit van dit debat belangrijk. Kostendelers worden namelijk niet gelijkgesteld met gehuwden en zijn zelfstandige subjecten in de bijstand, ook wanneer er sprake is van een zorgbehoefte. De groep die het wel betreft, zijn samenwonende bloedverwanten in de tweede graad die een gezamenlijke huishouding voeren en waarvan er één een zorgbehoefte heeft. Daarbij moet primair gedacht worden — het kwam zo-even al langs — aan zorgbehoevenden met een indicatie voor langdurige zorg, de zogeheten Wlz-indicatie. Deze benodigde zorg kan thuis of in een instelling worden verkregen. Het gaat ook om personen die duurzaam zijn aangewezen op dagelijkse hulp.
Voorzitter. Het bepalen van de proportionaliteit van dit wetsvoorstel is en blijft een lastige zaak. De antwoorden van de huidige staatssecretaris op vragen van de Tweede en Eerste Kamer, ook van mijn fractie, over de omvang van de doelgroep bieden weinig houvast. We weten dat het om een zeer kleine groep gaat, maar hoe klein die kleine groep is, weten we niet. Aan dit kennishiaat kan de staatssecretaris overigens niet zo veel doen. Familiale bindingen als die tussen broer en zus of grootouder en kleinkind worden in de regel niet geadministreerd. Als dat wel het geval is, is dat vaak op niet-systematische wijze. Kortom, we hebben geen informatie over de vermogens- en inkomenspositie van mensen met een Wlz-indicatie en een huisgenoot. De makke hiervan is dat we de individuele leden van de doelgroep niet helder in beeld hebben.
Dat plaatst op voorhand vragen bij de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. Hoe traceren we eigenlijk de bloedverwanten in de tweede graad die gevolgen van dit wetsvoorstel zullen ondervinden, zo vraagt mijn fractie. Hoe komen we ze überhaupt op het spoor? Daarmee is ook het communicatietraject in het geding. Hoe borgen we dat we alle getroffenen daadwerkelijk zullen bereiken? Kan de staatssecretaris eens reflecteren op de relatie tussen het gebrek aan doelgroepgegevens enerzijds en de beoogde doelmatigheid van het wetsvoorstel anderzijds? Waar liggen eigenlijk de grootste hobbels qua uitvoerbaarheid? En hoe gaat zij deze hobbels aanpakken? Hoe heeft zij gehoor gegeven aan de motie-Peters/Van Dijk?
Voorzitter. De ChristenUnie-fractie benadrukt de noodzaak van een empathisch voorlichtingstraject richting betrokkenen. Het gaat om een kwetsbare groep van mensen met een nadrukkelijke zorgbehoefte. Hoe gaan we hun het verhaal vertellen? Hoe gaan we het allemaal uitleggen? Dit is natuurlijk in eerste instantie een taak van SVB en VNG, maar ziet de staatssecretaris voor zichzelf een rol weggelegd in dit gevoelige traject? Hoe zorgen we ervoor dat de overheid voor de groep van getroffenen ook een nabije overheid is, een begripvolle overheid, een tactvolle overheid? Dat geldt zeker in gevallen waarin er sprake is van schrijnende gevolgen.
Gelukkig biedt de Participatiewet gemeenten de beleidsruimte om de bijstand af te stemmen op de "omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbenden". Deze ruimte maakt voor schrijnende situaties maatwerk mogelijk. De staatssecretaris beroept zich in de discussie over dit wetsvoorstel bij voortduring op het belang van individueel maatwerk. Zij doelt daarbij op de vastgelegde beleidsvrijheid voor en van gemeenten in het sociale domein. Mijn fractie onderstreept de mogelijkheden die de Participatiewet aan gemeenten geeft om zelfstandig beleid te voeren, ook voor de doelgroep waarover we het vandaag hebben.
Uit de evaluatie van de Participatiewet van het SCP blijkt dat gemeenten op uiteenlopende wijzen invulling geven aan deze beleidsruimte. Decentralisatie van bevoegdheden kan samengaan met differentiatie in aanpak. Dat is nu eenmaal het gevolg van een landelijke overheid die in het sociale domein een zekere autonomie aan gemeenten toekent. Dat roept bij mijn fractie wel de vraag op hoe verzekerd kan worden dat bloedverwanten die door dit wetsvoorstel in financiële problemen komen, op vergelijkbare wijze hulp wordt geboden. Ik zei het al: het gaat om een kwetsbare groep, die niet altijd voor zichzelf kan opkomen. Kan de staatssecretaris de ChristenUnie-fractie toezeggen dat zij er scherp op zal toezien dat er geen groepen buiten de boot vallen? We willen niet dat bloedverwanten in de tweede graad afzien van het voeren van een gezamenlijke huishouding vanwege nadelige consequenties voor hun bijstandsuitkering. Mevrouw Pouw ging daar in haar maidenspeech al even op in.
Ook de Raad van State uitte zorgen op dit punt. Kan de staatssecretaris helder aangeven hoe zij dit wil voorkomen? Is zij het met mijn fractie eens dat dergelijke consequenties zeer onwenselijk zijn, en haaks staan op de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de betrokken groep?
Mijn fractie vraagt ook aandacht voor het recente rapport van het College voor de Rechten van de Mens over de positie van mensen met een arbeidshandicap. De zorg van het college is dat het schrappen van de uitzonderingsbepaling nadelig is voor de zelfregie en onafhankelijkheid van mensen met een zelfbeperking. De samenwoonkorting maakt het immers minder aantrekkelijk voor bloedverwanten in de tweede graad om samen een huishouding te vormen. Kan de staatssecretaris eens reageren op de stellingname van het college? Deelt zij de zorg over de impact van het wetsvoorstel op de participatie van mensen met een handicap? Is de vermogenstoets een obstakel om zelfstandig te kunnen wonen? En zal dit leiden tot een groter beroep op de professionele zorg?
Voorzitter. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris of zij overwogen heeft de bloedverwanten in de tweede graad gewoon financiële compensatie te bieden voor het opheffen van het discriminatoir onderscheid. Het gaat om een kleine groep, dus ook de compensatie zal beperkt zijn. Kan de overheid hier niet het financiële boetekleed aantrekken? Over welke orde van grootte hebben wij het dan eigenlijk?
Juist omdat we van doen hebben met een doelgroep die het financieel en sociaal lastig heeft, is de ChristenUnie-fractie blij dat de Tweede Kamer bij amendement heeft geregeld dat de overgangstermijn van twaalf maanden naar veertien maanden is opgerekt. Dat geeft extra tijd voor maatwerk, voor een solide vangnet, juist gezien de impact die het wetsvoorstel kan hebben.
Bij al deze overwegingen moet beklemtoond worden dat de aanvliegroute van dit wetsvoorstel niet van financiële aard is. Daar is de groep ook te klein voor. Er ligt geen bezuinigingsoogmerk voor. En als dat er wel zou zijn, is de opbrengst verwaarloosbaar. De enige aanleiding is de uitspraak van de Hoge Raad dat het huidige onderscheid tussen bloedverwanten en niet-bloedverwanten discriminatoir is. De alternatieve oplossing — die is al door een aantal partijen geopperd en die zal vanmiddag nog wel een paar keer langskomen — is om de bestaande uitzondering uit te breiden tot alle gezamenlijke huishoudens van niet-bloedverwanten met een zorgbehoefte.
Maar deze theoretische oplossing staat haaks op de bedoeling van de Participatiewet. De Hoge Raad wijst daar ook op in zijn uitspraak. Immers, de bijstand is het vangnet en sluitstuk van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Bij het bepalen van de hoogte van de bijstand wordt het gezamenlijk inkomen betrokken. Er is sprake van een partnertoets. Het afwijken van dit leidend principe en het laten varen van de partnertoets vereist echt een grondige herbezinning op ons bijstandsysteem. Dat regelen wij niet op een achternamiddag. Dat behoeft een fundamentele discussie, die ook andere sociale regelingen raakt. Hier geldt bovendien het primaat van de Tweede Kamer.
De Hoge Raad heeft bepaald dat de uitzondering voor bloedverwanten in tweede graad in strijd is met het verbod op discriminatie. Daarop acteert de wetgever door de uitzondering te laten vallen. De Raad van State spreekt uit dat de gekozen oplossing van het kabinet past in de systematiek van de Participatiewet. Mijn fractie constateert dat ook het vorige kabinet bij de vormgeving van de Participatiewet niet heeft overwogen om de uitzondering ongedaan te maken en de partnertoets te schrappen.
De fractie van de ChristenUnie is kortom van mening dat wij het arrest van de Hoge Raad niet moeten gebruiken om in het voorliggende wetsontwerp de voordelen die bloedverwanten in tweede graad nu genieten op te schalen tot een voordeel voor alle samengestelde huishoudens waarbij sprake is van een zorgbehoefte. Dat is echt te snel en ook te weinig doordacht. Deze alternatieve route vraag om een diepgaand debat en een grondige voorbereiding. Dat overstijgt dit wetsvoorstel.
Het komt er nu op aan om ervoor te zorgen dat het opheffen van het onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en niet-bloedverwanten de nadelige gevolgen voor de eerste groep inperkt en dat wij toezien op een ruimhartig overgangsbeleid. Op het eerste punt vraag ik om een duidelijke toezegging van de staatssecretaris. Het tweede punt is zoals gezegd bij amendement in de Tweede Kamer stevig verankerd.
Ik zie uit naar de antwoorden van de staatssecretaris op de vragen van de ChristenUnie-fractie.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ester. Dan is nu het woord aan mevrouw Sent, namens de Partij van de Arbeid-fractie.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dank u wel, voorzitter en bode. Voorzitter. Graag feliciteer ik mevrouw Pouw-Verweij met haar prachtige maidenspeech. Ik vond het echt een heel mooie bijdrage.
Iedereen moet mee kunnen doen, via werk in de sociale werkplaats, in het bedrijfsleven of bij de overheid. Dat is van belang voor ons als samenleving, maar vooral voor mensen zelf. Zeker ook voor mensen die, net als wij allemaal, met en door hun werk vooruit willen komen in hun leven maar daar net even wat meer hulp voor nodig hebben dan wij. Want werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan een sterke economie. Dat was het uitgangspunt van de Participatiewet en enkele andere wetten.
Iedereen heeft recht op bijstand in lijn met de Participatiewet. De hoogte daarvan wordt deels bepaald door de vraag of je gehuwd bent of alleenstaand bent. Bij de instelling van deze wetten is besloten ouders en kinderen niet aan gehuwden gelijk te stellen. Ook geldt een uitzondering voor tweedegraadsbloedverwanten, dus broers en zussen, grootouders en kleinkinderen. Als extra voorwaarde bij een gezamenlijke huishouding van tweedegraadsfamilieleden geldt dat bij een van de twee sprake moet zijn van een zorgbehoefte. Denk hierbij aan aanspraak op plaatsing in een instelling die zorg levert gefinancierd vanuit de Wet langdurige zorg, of als iemand niet in staat is een eigen huishouding te voeren en aangewezen is op intensieve zorg vanwege lichamelijke of verstandelijke beperkingen of langdurige psychiatrische problemen. Die uitzondering voor tweedegraadsbloedverwanten is van belang, omdat de uitkeringsnorm voor gehuwden relatief lager is dan die voor een alleenstaande. Verder wordt bij gehuwden rekening gehouden met vermogen en overig inkomen van beide personen. Daardoor kan het voorkomen dat er ook om die reden geen of een lager recht op bijstand bestaat en de een bij moet dragen in de kosten van het bestaan van de ander. Mevrouw Pouw-Verweij heeft heel mooi uiteengezet wat de filosofie daarachter is.
De aanleiding voor het wetsvoorstel ligt in de rechtspraak. De hoogste bestuursrechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep, heeft geoordeeld dat er sprake is van een ongeoorloofd onderscheid en een ongelijke behandeling in de Participatiewet van samenwonenden bij een bestaande zorgbehoefte. Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen rechtvaardiging is voor een verschillende behandeling van het recht op bijstand van samenwonende broers en zussen en andere ongehuwd samenwonenden, als een van hen zorgbehoevend is. De regering heeft naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad besloten het discriminatoire onderscheid op te heffen door de uitzondering voor bloedverwanten in de tweede graad met een zorgbehoefte te schrappen. Het wetsvoorstel volgt daarmee de lijn van de Hoge Raad. Als gevolg daarvan zal in die gevallen, ondanks de bestaande zorgbehoefte, voor de toepassing van de wet sprake zijn van gehuwden. Oftewel, het inkomen en het vermogen van beiden spelen dan mee bij het vaststellen van het recht op bijstand, en de bijstandsnorm voor gehuwden geldt.
Voorzitter. Met de regering is de PvdA van mening dat er geen rechtvaardiging bestaat voor een afwijkende behandeling van bloedverwanten in de tweede graad ten opzichte van niet-bloedverwanten. Met de regering acht mijn fractie het ongewenst een wettelijke uitzondering te treffen voor uitsluitend samenwonende bloedverwanten voor gevallen waarin sprake is van een zorgbehoefte. In tegenstelling tot de regering steunen wij de lijn van de Centrale Raad van Beroep om de wettelijke uitzondering ook op niet-bloedverwanten in de tweede graad, dus breder, toe te passen. Niet alleen de Centrale Raad van Beroep heeft eerder aangegeven dat een uitbreiding van de huidige wet, dus ook voor niet-bloedverwanten, wenselijk is om het discriminatoire onderscheid op te heffen. Verschillende instanties zoals de Landelijke Cliëntenraad geven hier ook de voorkeur aan. Die voorkeur delen wij. Ons uitgangspunt is dus een ander dan dat van de regering.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
U geeft aan dat u het uitgangspunt van de Centrale Raad van Beroep steunt, maar wat doet u dan met de uitspraak van de Hoge Raad, die dat gedeelte in feite vernietigt? Dat kunnen wij als Eerste Kamer toch niet zomaar eventjes negeren?
Mevrouw Sent (PvdA):
Er zijn wat ons betreft twee manieren om het discriminatoire onderscheid op te heffen. Een manier is om bloedverwanten in de tweede graad niet langer een uitzondering te laten zijn. Een andere is om die uitzondering op alle gevallen van toepassing te laten zijn.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dan sluit ik aan bij het betoog van meneer Ester. Er ligt op dit moment geen fundamentele wijziging van de Participatiewet voor om dat te regelen, want ook de Hoge Raad heeft gezegd: als u die kant uit gaat, dan is dat in strijd met de Participatiewet. Ik ben dus benieuwd naar uw antwoord daarop.
Mevrouw Sent (PvdA):
Wat in dit geval ook nog relevant is om te melden, is dat het hier gaat om personen met een zorgbehoefte. Het is dus niet van toepassing op huishoudens waar geen zorgbehoefte bestaat. In dat geval vinden wij het een belangrijk uitgangspunt om te stimuleren dat mensen voor elkaar zorgen.
De voorzitter:
Mevrouw De Bruijn voor een derde interruptie.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
De Bijstandswet is een inkomensvoorziening. Die gaat inderdaad niet uit van eventuele bepaalde bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld zorgbehoeften. Dan zult u ook op dat onderdeel de Participatiewet moeten wijzigen en dat ligt hier niet voor.
Mevrouw Sent (PvdA):
Nee, het spijt ons dat er niet een ander wetsvoorstel voorligt. Vandaag beoordelen wij het wetsvoorstel dat nu voor ons ligt.
Ons uitgangspunt is daarmee een ander dan dat van de regering. Wij vinden het onacceptabel als mensen vanwege de financiële consequenties moeten besluiten om niet meer bij elkaar samen te gaan wonen als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel.
De heer Ester (ChristenUnie):
Het ging me even iets te ver. Ik vond de interruptie heel intelligent. Uw antwoord was ook heel intelligent, maar toch iets minder dan de interruptie zelf. U haalt hier het sluitstuk weg onder de Participatiewet. De Participatiewet — met alle respect, dat hadden we vorige week ook al aan de orde — is het kroonjuweel van de Partij van de Arbeid. Ik vind hem geweldig. Ik vind dat een mooie wet. Maar nu gaat u daaraan sleutelen. Dat kunnen we niet doen in de slipstream van een debat over een heel specifiek onderwerpje. Als u afstand wilt nemen van de Participatiewet, dan moet u dat doen. Daar ga ik niet over. Maar dan moet u dat nu wel even hardop uitspreken.
Mevrouw Sent (PvdA):
Er heeft een evaluatie plaatsgevonden van de Participatiewet. Ik denk dat het zeer wenselijk is om naar aanleiding van die evaluatie aanpassingen door te voeren. Wat in dit geval voor ons ligt, is een ongewenst neveneffect van de huidige wetgeving. Dat kun je op twee manieren bekijken. Je kunt zeggen dat het ongewenst neveneffect discriminerend is, maar dat het discriminerende onderscheid weg te nemen is door het alleen als er sprake is van een zorgbehoefte voor iedereen van toepassing te maken. Op die manier stimuleer je dat mensen er, juist in de huidige omstandigheden, voor kiezen om bij elkaar gaan wonen omdat dat met alle coronamaatregelen voor hen de minst slechte oplossing is. Die beweging stimuleren wij graag. We willen niet als onbedoeld neveneffect hebben dat daar barrières worden opgeworpen.
De heer Ester (ChristenUnie):
Dat lijkt mij heel goed. Maar ik constateer dat u afstand neemt van de Participatiewet. Nogmaals, dat mag. Maar de Hoge Raad zegt dat de gekozen oplossing van het kabinet prima past in de systematiek van de Participatiewet. Dat geldt niet voor de alternatieve route die u schetst. U neemt daarbij ook afstand van een arrest van de hoogste rechter in dit land.
Mevrouw Sent (PvdA):
De Centrale Raad van Beroep heeft aangegeven dat uitbreiding van de huidige wet wenselijk is. De Landelijke Cliëntenraad heeft hier een voorkeur voor uitgesproken. Ik heb zelf ook in mijn inbreng aangegeven waarom ik dit belangrijk vind.
De voorzitter:
De heer Ester met een derde interruptie.
De heer Ester (ChristenUnie):
U neemt afstand van een arrest van de hoogste rechter in dit land. Dat doet u. Dat mag u wat mij betreft ook doen, maar dat is geen onschuldig gezelschapsspel. We moeten ons realiseren wat we, als we die route kiezen, doen in dit land. We leggen het arrest van de Hoge Raad terzijde. Dat is geen klein ding.
Mevrouw Sent (PvdA):
De Hoge Raad heeft een belangrijke uitspraak gedaan. Er is sprake van een discriminatoir onderscheid. Er zijn manieren om dat op te lossen. Ik stel een manier voor die niet voor ons ligt, maar die wel uitvoerbaar is en ook in lijn is met de wens die wij hopelijk allemaal hebben om naar elkaar om te zien.
Wij vinden het namelijk onacceptabel als mensen vanwege de financiële consequenties moeten besluiten om niet meer bij elkaar samen te gaan wonen als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel, als er sprake is van een zorgbehoefte. Als mensen voor elkaar willen zorgen, dan moet je dat stimuleren in plaats van bestraffen, zo meent mijn fractie. Dat bloedverwanten voor elkaar gaan zorgen en dus niet bij elkaar gaan wonen, past juist in het beeld van de participatiesamenleving en dus in de Participatiewet. Daar komt nog bij dat de uitvoeringslast voor gemeenten toeneemt als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. Naast de extra controles en handhaving die het schrappen van de uitzondering voor gemeentes met zich meebrengen, komt daar nog eens bovenop dat colleges de verantwoordelijkheid dragen te kijken naar schrijnende situaties.
In dit kader vraag ik graag bijzondere aandacht voor het doenvermogen van belanghebbenden die in een schrijnende situatie terechtkomen. Zoals beschreven in "Weten is nog geen doen" van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, kunnen dergelijke omstandigheden de mentale vermogens van mensen onder druk zetten. Kortom, het is maar zeer de vraag of de zogeheten "schrijnende gevallen" wel de weg naar de colleges weten te vinden.
Ten slotte mag niet voorbij worden gegaan aan de bijzondere omstandigheden waarin wij momenteel leven ten gevolge van de coronapandemie. Die hebben tot gevolg dat mensen er nu soms bewust voor kiezen om bij elkaar in huis te wonen, om zo voor elkaar te kunnen zorgen. Wat de Partij van de Arbeid betreft, moet dit worden gestimuleerd en niet worden bestraft.
Voorzitter. Ik rond daarom af met de enige vraag die ik heb voor de staatssecretaris: hef het discriminatoir onderscheid op door een uitbreiding van de wet; beloon de bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen in plaats van deze te bestraffen. Laten we omzien naar elkaar.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sent. Dan is het woord aan de heer Essers.
De heer Essers (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil graag beginnen met hartelijke felicitaties aan collega Pouw-Verweij voor haar mooie maidenspeech. Ik kom tot een andere weging van dit wetsvoorstel, maar zonder debat zou een parlement niet nodig zijn. Dus dat sterkt alleen maar onze concentratie.
In dit wetsvoorstel staat het gelijkheidsbeginsel van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) centraal. Dit beginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, naar rato van hun ongelijkheid. Indien een Nederlandse rechter een bepaalde situatie in strijd acht met het gelijkheidsbeginsel, is het aan de wetgever, dus aan ons, om deze ongelijkheid weg te nemen. In dit geval gaat het om de kwestie of ongehuwd samenwonende belanghebbenden met een zorgbehoefte voor de Participatiewet als alleenstaand of als gehuwd moeten worden aangemerkt. In artikel 3 tweede lid aanhef en onder a van de Participatiewet staat de algemene regel dat de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert als gehuwd of als echtgenoot wordt aangemerkt. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. In het geval van kostendelers wordt niet uitgegaan van een gezamenlijke huishouding.
Bepaalde categorieën belanghebbenden worden uitgezonderd van gelijkstelling met gehuwden. De uitzondering waar het vandaag om gaat betreft belanghebbenden die een gezamenlijke huishouding voeren met een bloedverwant in de tweede graad indien bij een van de bloedverwanten sprake is van een zorgbehoefte. Dit betekent dat in het geval van een gezamenlijke huishouding tussen broer en zus, waarvan een van beiden een zorgbehoefte heeft, niet naar het inkomen en vermogen van de zorgverlenende broer of zus wordt gekeken voor de bepaling van de omvang van de bijstand.
Deze uitzondering voor bloedverwanten in de tweede graad is op grond van het amendement-Noorman-den Uyl/Bakker in de wet opgenomen. Door het toenmalige kabinet werd het amendement ontraden omdat het op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel, aangezien bij soortgelijke gezamenlijke huishoudens tussen derden met een zorgbehoefte wel rekening wordt gehouden met het inkomen en vermogen van de partner voor de bijstand. De Centrale Raad voor Beroep heeft geoordeeld dat in dezen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, artikel 26 IVBPR. Volgens de raad dient de uitzondering die geldt voor samenwonende bloedverwanten in de tweede graad, geen gelijkstelling met gehuwden, ook te worden toegepast in een situatie van andere ongehuwd samenwonenden met een zorgbehoefte. De Hoge Raad bevestigde vervolgens dat er inderdaad strijd is met artikel 26 IVBPR, maar dat de wijze waarop herstel plaatsvindt ter beoordeling is van de wetgever. Het schrappen van de uitzondering is volgens de Hoge Raad meer aangewezen.
Dat is niet zomaar een mening, zoals elke andere mening. Dat is de mening van ons hoogste rechtsorgaan. Het uitbreiden van de uitzonderingen laat zich immers niet afleiden uit het stelsel van de wet en is in strijd met het uitgangspunt van de Participatiewet om bij de beoordeling of een persoon recht heeft op een bijstandsuitkering in situaties van een gezamenlijke huishouding rekening te houden met de middelen van de partner, ongeacht de graad van verwantschap.
Welke opties heeft de wetgever nu, na dit oordeel van de Hoge Raad? De eerste optie is de benadering zoals toegepast door de wijngaardenier uit de Bijbel. Gelijk de eigenaar van de wijngaard die zijn ingehuurde arbeiders die de hele dag hadden gewerkt evenveel betaalde als de arbeiders die minder uren en zelfs slechts één uur hadden gewerkt, zou tegen de met gehuwden gelijkgestelde samenwonenden kunnen worden gezegd: waarom bent u boos omdat wij goed zijn voor samenwonende broers en zussen? De wet maakt dit onderscheid, dus niemand wordt oneerlijk behandeld. Maar deze oplossing zal in het onderhavige geval niet kunnen werken. Als een wettelijke bepaling in strijd is met een internationaal verdrag, dient deze ongelijkheid te worden geëlimineerd. De Centrale Raad van Beroep doet dit door de uitzondering van samenwonende broers en zussen met een zorgbehoefte ook te laten gelden voor de situatie van andere ongehuwd samenwonenden met een zorgbehoefte. De regering volgt de suggestie van de Hoge Raad om de door de Hoge Raad geconstateerde niet gerechtvaardigde discriminatie op te heffen. Ook de meerderheid van de Tweede Kamer is het daarmee eens.
Wij stemmen in met de keuze van de regering. Het wegnemen van de discriminatie door de vermelde uitzondering ook van toepassing te verklaren op anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van een zorgbehoefte, zou op gespannen voet staan met de vangnetfunctie van de bijstand die tot uitdrukking komt in het uitgangspunt van de Participatiewet om bij de beoordeling of een persoon recht heeft op een bijstandsuitkering in situaties van een gezamenlijke huishouding rekening te houden met de middelen van de partner. Bovendien dreigt er in dat geval weer op andere terreinen strijd te ontstaan met het gelijkheidsbeginsel. Je kunt wachten op verdere procedures.
Daarom onderschrijven wij in beginsel dit wetsvoorstel, maar we hebben goed geluisterd naar de collega's en ook naar hun zorgen. Die delen wij wel. De leden van de CDA-fractie vinden dan ook dat er grote zorgvuldigheid moet worden betracht bij het ten uitvoer brengen van dit wetsvoorstel. Ze hebben dan ook met instemming kennisgenomen van de bij amendement aangebrachte verlenging van de eenjarige overgangstermijn naar een tweejarige. De heer Ester sprak over veertien maanden, maar het zijn 24 maanden. Maar ik heb hem misschien verkeerd begrepen.
Bovendien is naar onze mening de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Peters/van Dijk een belangrijke voorwaarde om in te stemmen met dit wetsvoorstel. Deze motie ziet op de in artikel 18, lid 1 van de Participatiewet opgenomen mogelijkheid voor colleges van B en W om bij eventueel schrijnende situaties, bijvoorbeeld gevallen van mensen die in financiële moeilijkheden dreigen te komen en daardoor alsnog naar een verzorgingshuis moeten gaan, dus ook situaties die als gevolg van het schrappen van de onderhavige discriminatore uitzondering kunnen gaan voorkomen, de bijstand af te stemmen op de mogelijkheden, omstandigheden en middelen van individuele belanghebbenden. In deze motie wordt de regering opgeroepen om een en ander met gemeenten af te stemmen en met hen af te spreken om in de komende twee jaar de mensen die voor deze hardheidsclausule in aanmerking komen "in beeld te krijgen, ze dan ook echt te spreken, te onderzoeken waar er sprake is van financiële problemen, deze waar mogelijk op te lossen met maatwerk en de Kamer op de hoogte te houden van deze afspraken en de voortgang".
Met instemming hebben wij in de memorie van antwoord gelezen dat de regering bevestigt dat zij uitvoering zal geven aan deze motie en daarbij ook wijst op de mogelijkheid dat bij behoefte aan aanvullende zorg het zorgkantoor beoordeelt of er van aanvullende regelingen gebruik kan worden gemaakt, om in de persoonlijke zorgbehoefte te voorzien, bijvoorbeeld via een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget, waarbij de financiering van de zorg losstaat van het recht van belanghebbende op een eventuele bijstandsuitkering. Ook is er nog altijd de mogelijkheid van individuele bijzondere bijstand.
Voorzitter. Ik sluit af. Wij verzoeken de staatssecretaris om gedetailleerd aan te geven hoe zij precies uitvoering gaat geven aan deze motie en ons toe te zeggen dat zij ons binnen de overgangstermijn van twee jaar over de resultaten hiervan uitgebreid zal informeren.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Essers. Dan is het woord aan de heer Van Gurp.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Voorzitter. Ze mag natuurlijk rustig de zaal uitgaan, maar voordat ze de zaal uit is, wilde ik mevrouw Pouw-Verweij graag nog even in levenden lijve feliciteren, omdat zij haar maidenspeech heeft gehouden, maar ook omdat het in mijn ogen een buitengewoon mooie en inhoudelijke maidenspeech was. Ik heb daar met veel genoegen naar geluisterd.
Voorzitter. Je kunt het in het leven nooit allemaal alleen. Je moet ook niet verwachten en willen dat de overheid alles van je overneemt. Tussen die twee extremen, van een rabiaat individualisme en staatsdominantie, hebben we in Nederland een subtiel systeem gebouwd. Oplossend vermogen en betrokkenheid van burgers worden daarin gestimuleerd. Dit wordt geborgd door een robuust stelsel van publieke arrangementen. Daar mogen we best trots op zijn.
Het is een systeem met een subtiel evenwicht. Een evenwicht is natuurlijk nooit stabiel. Het evenwicht tussen de rol van betrokken burgers en de rol van de overheid is altijd in beweging en er is altijd het risico dat het naar de ene of naar de andere kant doorslaat. Naar aanleiding van twee voorbeelden uit het debat over decentralisaties in de zorg vraag ik me af of we niet zijn doorgeslagen in het alles verwachten van het zelfoplossend vermogen van burgers, met alle problemen voor de mensen, maar ook voor de gemeenten, die dat met zich meebrengt. Aan de andere kant zien we dat een zware belasting van het publieke zorgsysteem ervoor zorgt dat het systeem overbelast raakt als er een crisis is, zoals we die de afgelopen maanden meemaken. Dus dat evenwicht is niet vanzelf op een eenduidige manier gegeven.
Maakt u zich geen zorgen: ik weet heel goed dat we niet in extenso met elkaar over het zorgsysteem gaan praten, maar ik schets de context, omdat ik denk dat die context van belang is voor het debat dat we met elkaar voeren.
Dat debat gaat over de positie van broers en zusters die met elkaar samenwonen, waarbij er bij één sprake is van een langdurige zorgbehoefte. Anderen hebben het ook al gememoreerd: in de huidige wetgeving worden die samenwonenden niet onderworpen aan een gezamenlijke middelentoets. Dat is bij amendement in 2004 zo geregeld. Het heeft meer dan tien jaar zo bestaan en op enig moment is er een beroepszaak gekomen, waarbij is gezegd: waarom zij wel en wij niet? Een beetje de werkers in de wijngaard van meneer Essers. Toen heeft de Centrale Raad van Beroep gezegd: eigenlijk zou die regeling voor iedereen moeten gelden, als men samenwoont.
En vervolgens is er in cassatie gegaan en heeft de Hoge Raad gezegd: nou, we weten het zo net nog niet, het zou wel kunnen, maar het ligt misschien nog wel meer voor de hand om te zeggen dat het voor niemand geldt, gelet op het vangnetkarakter van de Participatiewet. Met andere woorden en simpel gezegd: even slecht is ook gelijk.
Ik zeg erbij dat de Hoge Raad niet categorisch heeft gezegd dat dat de enige manier is waarop het opgelost kan worden. Dat wordt hier en daar gesuggereerd. De Hoge Raad heeft gezegd: de vrije keuze is aan de wetgever, maar in de lijn van de Participatiewet ligt dit het meest in de rede. Dat is de positie. Die denkrichting is ook door de regering omarmd. Dat brengt ons bij dit wetsontwerp, in onze ogen: even slecht is ook gelijk. Het argument is het vangnetkarakter van de Participatiewet.
Dan kom ik bij de analyse. Wat is het nou en wat vinden we ervan? Ik wil om te beginnen nog eens zeggen dat GroenLinks erg hecht aan het beginsel van onafhankelijke rechtspraak. Dus als de rechter in hoogste instantie je op de vingers tikt, moet je je daarnaar voegen. Dat vinden wij als het om Urgenda gaat, dat vinden wij als het om de PAS gaat, en dat vinden wij dus ook als het een uitspraak is die ons misschien net even wat minder goed uitkomt. Dus wij gaan niet zeggen: niets van aantrekken, gewoon doorgaan. Nee, het is duidelijk dat de huidige uitzonderingsbepaling op deze manier niet door kan functioneren.
Daarmee is nog niet gegeven in welke richting je haar dan opheft. Laat je haar voor niemand gelden, of voor iedereen in een vergelijkbare situatie, waarmee ze niet meer discriminerend is? Dat is een politieke keuze. Bij het maken van die keuze gaat het over een afweging tussen twee fundamentele principes in ons sociaal stelsel. Het ene is de Participatienet en zijn vangnetbepaling, het andere is dat we mensen willen stimuleren om voor elkaar te zorgen, dat we mantelzorg willen stimuleren en dat we het beroepsmatige zorgsysteem, het institutionele zorgsysteem, zo veel mogelijk willen ontlasten. Ze zijn allebei waar. Het gaat erom wat je kiest. Die keuze is niet om het even, dat is een keuze waarin waarden een rol spelen.
Voorzitter. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of het kabinet deze keuze ook zo fundamenteel gemaakt heeft. En zo ja, waarom is de weging uitgevallen zoals ze uitgevallen is? De argumentatie bij de stukken en ook in dit debat tot nu toe gaat niet verder dan: in de Participatiewet zit nu eenmaal het vangnetkarakter. Heeft u dat vangnetkarakter van de Participatiewet ten opzichte andere beleidskeuzes, opties en richtingen van de regering afgewogen? Daar zijn wij erg benieuwd naar.
Dat brengt ons tot waar GroenLinks de balans legt. In deze afweging van principes kiest GroenLinks de kant van de mensen die in naastenliefde en betrokkenheid ervoor kiezen om bij elkaar te wonen, waarbij een van beiden zwaardere zorg nodig heeft. Daarmee doe je zo veel mogelijk recht aan ook een fundamenteel principe in onze rechtstaat, namelijk de mogelijkheid van zorgbehoeftigen om een zelfstandig leven te leiden en niet meer dan nodig is te steunen op een zorgsysteem. Daarbij maakt het in onze ogen inderdaad niet uit wat de precieze relatie tussen die twee personen is. In die zin zou het generaliseren van de huidige bepaling voor bloedverwanten in de tweede graad naar iedereen die in een zorgrelatie samenwoont met iemand die langdurige zorg nodig heeft, een uitstekende ontwikkeling zijn.
Kort gezegd zijn onze argumenten daarvoor de volgende. De keuze is allereerst een ethische keuze. Waar ga je staan in het leven? Daar mag het in de politiek en ook in deze Kamer best wat vaker over gaan. In de tweede plaats denken we dat we op die manier het best recht doen aan actief burgerschap van de betrokkenen. In de derde plaats ontlast je op deze manier het institutionele zorgsysteem, wat ook niet onbelangrijk is. In de vierde plaats is deze keuze in onze ogen het meest in lijn met waarover we ook vorige week hebben gesproken, namelijk het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap. In de vijfde plaats — en dan moet ik toch een moeilijk woord gaan gebruiken, wat ik altijd probeer te vermijden — is er ook nog een internationaal verdrag voor sociale en economische rechten, dat de lat heel hoog legt voor retrogressieve maatregelen, dus maatregelen in het sociaal stelsel die een verslechtering bewerken voor iemand die zorg behoeft. De lat daarvoor ligt ontzettend hoog. Je moet eigenlijk nul alternatief hebben, wil je een retrogressieve maatregel kunnen nemen en er is een alternatief.
Voorzitter. Deze vijf argumenten brengen GroenLinks tot de conclusie dat het eigenlijk geen kwestie is van wegen tussen twee alternatieven, maar dat er eigenlijk maar één weg mogelijk is en die is nou net de andere weg dan de weg die de regering toch kiest. Ik zou graag van de staatssecretaris een reflectie horen op met name dat argument van de retrogressieve maatregelen, dus zeg maar over de andere internationale verdragen dan die over discriminatie, want daar zijn wij het over eens.
Tot slot: het draagvlak in de Tweede Kamer was miniem. Ja, alle coalitiepartijen stemden ervoor, maar ik zeg erbij dat alle andere partijen tegenstemden. Dit is niet iets waarvoor je in deze Kamer heel veel moties mogelijk hebt, want het is a of het is b. In de Tweede Kamer werd b ook voorgelegd en alle partijen die tegen a waren, kozen voor b. Nou hoeven wij in deze Kamer echt niet allemaal precies hetzelfde te doen als onze partijgenoten aan de overkant doen. Daartoe zul je mij niet horen oproepen. Dat neemt niet weg dat het toch wel een interessante situatie is die op z'n minst aangeeft dat van links tot rechts en van groot tot klein er partijen zijn die met klem erop aandringen om de andere weg in te slaan. U begrijpt dat ons verzoek aan de staatssecretaris is of zij dat toch nog eens heel goed in overweging zou willen nemen. Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Gurp. Dan is het woord aan mevrouw De Bruijn-Wezeman namens de fractie van de VVD.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Voorzitter. Ook al is ze eventjes weg, toch wil ook ik mevrouw Pouw-Verweij vanaf deze plaats graag van harte feliciteren met haar maidenspeech, waaruit haar intense betrokkenheid met de zorg bleek. Ik dank haar daarvoor.
Voorzitter. Wij spreken vandaag over het wetsvoorstel om het discriminatoire onderscheid op te heffen tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijk huishouden voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte. Door opheffing van de discriminerende bepaling in artikel 3, lid 2, aanhef a van de Participatiewet wordt gevolg gegeven aan uitspraken van zowel de Centrale Raad van Beroep als de Hoge Raad. Naar oordeel van de Centrale Raad van Beroep is sprake van een door artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten verboden ongelijke behandeling. In de wetsgeschiedenis is namelijk geen enkel inhoudelijk aanknopingspunt te vinden voor een gerechtvaardigd verschil in behandeling van samenwonende bloedverwanten in de tweede graad en andere niet-bloedverwanten waarbij bij een van beiden sprake is van zorgbehoeften. Ook de Hoge Raad komt tot dit oordeel.
Door de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onze huidige premier Mark Rutte, is bij de parlementaire behandeling van wat toen nog de Wet werk en bijstand heette, naar voren gebracht dat er geen rechtvaardiging bestaat voor de ongelijke behandeling die het gevolg is van het aanvaarde amendement-Noorman-den Uyl. De bij de wetsbehandeling gevoerde argumentatie om voor bloedverwanten in de tweede graad een uitzondering te maken omdat er slechts sprake zou zijn van een kleine groep mensen die geen inkomen heeft en van een klemmend maatschappelijk probleem, gaat volgens de Centrale Raad van Beroep niet op. Dat sprake is van een relatief kleine groep is op zichzelf geen rechtvaardiging voor ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Verder valt niet in te zien waarom bij de bloedverwanten in de tweede graad die een gezamenlijk huishouden voeren vanwege de zorgbehoefte van één van hen, in grotere mate sprake zou zijn van een klemmend maatschappelijk probleem dan bij niet-verwanten in dezelfde situatie, aldus de Hoge Raad.
Voorzitter. Ik heb de Handelingen van de Wet werk en bijstand van toentertijd in de Eerste Kamer er nog eens op nageslagen, maar voor zover ik heb kunnen nagaan, is het genoemde discriminatoire onderscheid in deze Kamer niet aan de orde gesteld. Dat is een omissie voor deze Kamer, die zegt de beoordeling van wetgeving op rechtsstatelijke kwaliteit hoog in het vaandel te hebben. Toegegeven: het ging toentertijd om een veelomvattend wetsvoorstel dat hier voornamelijk op hoofdlijnen is behandeld. Dit onderwerp, dat slechts betrekking had op een kleine groep, is daardoor wellicht aan de aandacht van deze Kamer ontsnapt. De les die ik hier zelf uit leer, voor zover ik me daarvan niet al bewust was, is om extra kritisch te blijven op het beoordelen van geamendeerde wetsvoorstellen.
Maar ik ga terug naar de beoordeling van het reparatievoorstel dat nu voorligt. Net als toentertijd de staatssecretaris en ook de Tweede Kamerfractie van de VVD, die tegen het amendement-Noorman-Den Uyl heeft gestemd, ziet de VVD ook nu geen objectieve argumenten om een uitzondering te maken voor samenwonende bloedverwanten in de tweede lijn. De wetgever zal dit discriminatoire onderscheid moeten opheffen. De discussie gaat nu over de vraag of dit discriminatoire onderscheid moet worden opgeheven door de gewraakte uitzondering te schrappen of door de bloedverwantenbepaling breder toe te passen. De VVD-fractie is daarbij van oordeel dat we bij een brede toepassing spreken over allen die een gezamenlijk huishouden vormen en waarbij sprake is van een zorgbehoefte, dus ook van gehuwden. Wij zien namelijk geen enkele rechtvaardiging om gehuwden anders te behandelen dan ongehuwd samenwonenden die samenleven als zijnde gehuwd. Een bredere toepassing is overigens in strijd met andere wettelijke uitgangspunten. De Hoge Raad concludeert naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die dus voorstelde om de uitzondering voor bloedverwanten in de tweede graad ook toe te passen op anderen in een gelijke situatie, dat deze oplossing zich niet duidelijk laat afleiden uit het stelsel van de wet. "Naar het oordeel van de Hoge Raad is de keuze van de Centrale Raad van Beroep duidelijk in strijd met de uitgangspunten van de Participatiewet." Gegeven de staatsrechtelijke verhoudingen is het dan aan de wetgever om een keuze te maken uit de geboden alternatieven, aldus de Hoge Raad.
Met het voorliggende wetsvoorstel ligt de keuze die de regering maakt dan ook voor, namelijk het schrappen van de discriminatoire bepaling, daarmee het uitgangspunt van de Participatiewet respecterend. Daar hecht de VVD grote waarde aan. De Participatiewet regelt immers de bijstand als financieel vangnet om een inkomen te verzekeren op het bestaansminimum voor mensen die tijdelijk of definitief niet kunnen werken. Voor een bijstandsuitkering geldt dan ook dat in de situatie van gezamenlijke huishouding rekening wordt gehouden met de middelen van de partner en met het vermogen. Wanneer dit principe wordt losgelaten in een situatie waarin sprake is van een zorgbehoefte van een van de partners, wordt het fundament onder het vangnetprincipe van de bijstand weggeslagen en zal ineens een hele grote groep toegang krijgen tot de bijstand zonder toets of er voldoende andere middelen van bestaan zijn. Ook de Hoge Raad onderkent dit door te stellen dat dan in strijd met de uitgangspunten van de Participatiewet wordt gehandeld.
De Tweede Kamer steunt het voorstel van de regering en heeft derhalve niet besloten tot een brede toepassing en is daarbij ook weggebleven van de discussie over wat dit zou betekenen voor de uitgangspunten van de Participatiewet. Wij als Eerste Kamer zijn niet in de positie om hier wezenlijk anders mee om te gaan. Wij kunnen de wet slechts aannemen of verwerpen. Dan resteert de vraag wat de consequenties zijn als deze Kamer dit wetsvoorstel onverhoopt niet zou aannemen. Want ik hoor natuurlijk ook de inbrengen van de collega's hier vandaag.
Voorzitter. Minister Donker Curtius motiveerde het bestaan van de Eerste Kamer in 1848 al als volgt. "De taak van de Eerste Kamer is gelegen, niet in het stichten van het goede, maar in het voorkomen van het kwade." Alle beschouwingen van senatoren over hoe men mantelzorgers wil compenseren voor gederfde inkomsten omdat zij liefdevol zorgen voor hun partner, een broer, een zus of een vriend, zijn menslievend, maar vallen in de categorie "het goede willen doen". Echter, dat is niet wat nu van ons wordt verwacht. Alhoewel het een ongeschreven regel is, wordt van de Eerste Kamer verwacht dat de voorstellen worden getoetst op wetgevingskwaliteit. En in de woorden van Donker Curtius moeten we het kwade voorkomen. Naar het oordeel van mijn fractie is het kwalijk als dit wetsvoorstel door deze Kamer wordt verworpen. Wij staan dan namelijk toe dat de verboden ongelijke behandeling voor onbepaalde tijd blijft voortbestaan. Als hoeder van de rechtsstatelijke kwaliteit kan deze Kamer dit toch niet een tweede keer laten gebeuren, zoals toen, bij de behandeling van de Wet werk en bijstand? Ook zou het onze reputatie geen goed doen wanneer dientengevolge de rechter zich genoodzaakt voelt om in te grijpen. Ik wil de staatssecretaris daarom vragen om in te gaan op de mogelijke staatsrechtelijke implicaties van het niet aannemen van dit wetsvoorstel.
Tot slot, voorzitter, het overgangsrecht. Daarin is bepaald dat bestaande gevallen nog 24 maanden gebruik kunnen maken van de huidige uitzondering. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij erop toe gaat zien dat gemeenten deze tijd goed benutten om alle beschikbare instrumenten in te zetten om betrokkenen optimaal te ondersteunen? Ik doel niet alleen op inkomensondersteuning, maar gemeenten moeten vooral ook bewerkstelligen dat de mogelijkheden vanuit de zorgwetten optimaal worden ingezet, zoals bijvoorbeeld een zorgpakket thuis of een pgb — het is al genoemd vandaag — zodat de zorg voor de ernstig zieke verwant in de thuissituatie waar mogelijk in ieder geval kan worden voortgezet.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Bruijn. Dan is nu het woord aan de heer Schalk van de fractie van de SGP.
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Dank u wel. Ook ik wil natuurlijk beginnen met het uitspreken van felicitaties aan mevrouw Pouw-Verweij. Ik neem aan dat de heer Van Pareren die zal overbrengen.
Voorzitter. Ik wil mijn bijdrage starten met een raadsel uit het boek De gave van Asjer Lev, van Chaim Potok. Ik lees een paar regels voor. Voor degenen die het boek per ongeluk ook bij zich hebben: in deze editie is het pagina 268.
"Ik denk dat ik je een raadseltje zal vertellen", zegt de rebbe. "Er is me er net een te binnen geschoten en ik denk dat ik wel even tijd heb. Zou jij graag een raadseltje willen horen?" "Ja", zegt Avroemel gretig. "Een oude Jood liep eens over een weg naar een stad, toen de weg plotseling splitste en twee verschillende richtingen op ging. Langs de kant van de weg stond een kleine jongen en de oude Jood vroeg hem welke weg hij moest nemen. Het jongetje zei: 'Deze weg is heel kort, maar ook heel lang. De andere weg is heel lang, maar ook heel kort.' En toen liep het jongetje hard weg en liet de oude Jood helemaal alleen achter. Wat denk je dat het jongetje bedoelde en welke weg zou de oude Jood moeten nemen naar de stad?" Er valt een korte stilte.
Voorzitter. In mijn termijn hoef ik niet veel woorden te besteden aan het dilemma dat voorligt: een uitspraak van de Hoge Raad waarin de zware term "discriminerend onderscheid" valt, heeft als gevolg dat de regering niet anders kan, dan zoeken naar een oplossing, oftewel een wetswijziging. De zogenoemde discriminatie is alleen maar op te lossen door de discriminatie te elimineren. Dat kan op twee manieren. De eerste route is de route die de Centrale Raad van Beroep kiest. Deze raad heeft geoordeeld dat de uitzondering die geldt voor bloedverwanten in de tweede graad ook dient te worden toegepast in de situatie van andere ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren. Mag ik dat de lange weg noemen, of zo u wilt: linksaf?
De Hoge Raad geeft aan dat het genoemde onderscheid ook opgelost kan worden door juist die uitzondering voor de bloedverwanten in de tweede graad te schrappen. Dat is de korte weg, laten we zeggen: rechtsaf. Vervolgens maakt de Hoge Raad geen keus, maar legt hij wel uit waarom de keuze van de Centrale Raad van Beroep niet past bij de Participatiewet: omdat deze keuze zich niet duidelijk laat afleiden uit het stelsel van die wetten, de daarin geregelde gevallen en de daaraan ten grondslag liggende beginselen of de wetsgeschiedenis. Vervolgens laat de Hoge Raad, gelet op de geboden terughoudendheid van de rechter, de keuze tussen de genoemde alternatieven om de discriminerende uitzonderingen op te heffen in de gegeven staatsrechtelijke verhouding in beginsel aan de wetgever. Daar zit de regering, in de persoon van de staatssecretaris. Moet ze kiezen voor de lange weg, die kort is? Of kiest ze de korte weg, die lang is?
Voorzitter. Het is aan ons om de staatssecretaris op weg te helpen. Mijn fractie legt daarbij een paar zaken voor die van cruciaal belang zijn voor de weging. Allereerst de intermenselijke kant. Naar de mening van mijn fractie is het niet raadzaam om in geval van zorg voor naasten de positie van bloedverwanten in de tweede graad gelijk te stellen met allerlei vriendschapsverbanden. Bij elke ernstige gebeurtenis in een gemeenschap kijken we als vanzelf eerst naar onze echtgenoten, onze kinderen en onze naaste familie en daarna naar vrienden en kennissen. Dat doen we niet omdat die laatsten minder waard zijn, maar omdat de bloedband blijkbaar iets van ons vraagt. Je laat je broer niet verkommeren, maar bij de verre naasten maak je soms keuzes. Dat is ook wel een Bijbelse weg. Zeker, wij worden geroepen om onze naasten lief te hebben als onszelf. Maar daar hoort als eerste natuurlijk onze familie bij. Bij de eerste ruzie in de Bijbel wordt de vraag gesteld: ben ik mijns broeders hoeder? Het antwoord is: ja. En om u meer te noemen — ik wil vandaag natuurlijk niet alleen uit een boek citeren, maar ook uit de Bijbel — staat er een nadrukkelijke aanwijzing in 1 Timotheüs 5: doch zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend.
Voorzitter. In dit licht, vanuit de natuur en vanuit de Bijbelse leer, past het niet om hen die moreel gebonden zijn aan hun eigen directe familie af te rekenen. Dat lijkt de kortste weg, maar hij is lang, omdat daardoor de calculerende burger zich zou kunnen afwenden van zijn eerste roeping om broer of zus te ondersteunen en bij te staan. Zeker, dat geldt ook voor andere verhoudingen, bijvoorbeeld vrienden of kennissen die voor elkaar in de bres springen, maar dat is niet helemaal gelijk te stellen. Daardoor blijft het dilemma vandaag staan: wat is nu de weg die gekozen moet worden?
De regering kiest via dit wetsvoorstel voor de korte weg. Maar naar het oordeel van mijn fractie is dat een onjuiste en lange weg. Als blijkt dat deze korte weg afgesneden wordt door deze Eerste Kamer, bijvoorbeeld omdat het wetsvoorstel niet aanvaard wordt, dan blijft de lange weg over, zoals deze is gewezen door de Centrale Raad van Beroep, namelijk om alle anderen ook mee te nemen in de uitzondering die nu geldt voor de bloedverwanten in de tweede graad. Dat is een wat langere weg, want dat betekent een novelle en misschien nog een paar andere aanpassingen in de wetgeving, bijvoorbeeld in de Participatiewet zelf. Die weg is lang, maar toch kort, omdat deze weg tot resultaat leidt.
Chaim Potok schrijft nog een paar regels, nadat hij de vraag heeft gesteld welke weg de oude jood zou moeten nemen. "Er valt een korte stilte. Ik zei het zojuist al. 'De lange weg die kort is,' zegt Avroemel. Er volgt weer een stilte. De rebbe en mijn vader kijken allebei naar Avroemel. 'Vertel eens waarom,' vraagt de rebbe. 'Omdat de korte weg die lang is, hem naar de rivier of een berg kan leiden, en de man die misschien niet kan oversteken, zelfs al is de weg kort. Maar de lange weg brengt hem naar de stad, zelfs al is die lang. Mijn papa heeft me eens verteld dat een lange weg die zeker is, beter is dan een korte weg die dat niet is.'"
Voorzitter. In mijn bijdrage heb ik eigenlijk maar één vraag aan de staatssecretaris: welke weg kiest zij?
Dank u wel.
De heer Essers (CDA):
Ik zou collega Schalk toch willen vragen om zijn gelijkenis door te trekken. Stel nu, je hebt twee broers. De ene broer heeft geluk gehad in het leven; hij had een hoog inkomen en heeft een groot vermogen opgebouwd. De andere broer heeft geen hoog inkomen en geen groot vermogen, maar wel een zorgbehoefte. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, moet die rijke broer dan zeggen: dan hoef ik niet meer mijn broeders hoeder te zijn, want dat gaat betekenen dat zijn bijstandsuitkering achteruitgaat? Dat heeft toch niks te maken met de relatie tussen die twee broers?
De heer Schalk (SGP):
Ik zit natuurlijk meteen andersom te denken. Ik dacht: hij zal wel zeggen dat de arme broer voor de rijke broer gaat zorgen. Want dan ligt het natuurlijk weer helemaal anders.
De heer Essers (CDA):
Die rijke broer hoeft niet verzorgd te worden. De arme broer is zorgbehoeftig.
De heer Schalk (SGP):
In uw verhaal.
De heer Essers (CDA):
Ja, in mijn verhaal. Het is dus maar net welk perspectief je kiest. Als er sprake is van een gezamenlijke huishouding en als er voldoende vermogen, voldoende inkomen, is, dan is het toch een uitgangspunt van de bijstandswet om daar rekening mee te houden? Dat maakt de zorg toch ook betaalbaar? Als we het omdraaien en zeggen dat het ook moet gaan gelden voor andere ongehuwd samenwonenden, maken we die zorg een heel stuk duurder.
De heer Schalk (SGP):
Zeker. In het bijzondere geval wat nu voorgelegd wordt, van de rijke en de arme broer, zou het kunnen zijn dat je zegt: Wat betekent het voor het welzijn en het gevoelen van de jongere broer, die helemaal afhankelijk wordt van zijn rijke broer? Ik denk overigens dat die rijke broer er niet eens over nadenkt.
De voorzitter:
De heer Essers, derde.
De heer Essers (CDA):
Daarom vind ik de motie-Peters/Van Dijk, die in de Tweede Kamer is aangenomen, ook zo sympathiek. Want die wil mensen in bescherming nemen die dat echt nodig hebben, omdat ze gewoon onvoldoende inkomen hebben en dus naar een zorginstelling moeten gaan. Dan ben je veel gerichter bezig dan zonder meer te zeggen "wij kijken helemaal niet meer naar het vermogen van samenwonenden en zorgbehoefte". Die motie maakt het mogelijk om proportioneel op te treden.
De heer Schalk (SGP):
Zeker, maar die motie maakt ook duidelijk dat er allerlei posities denkbaar zijn. In het voorbeeld dat de heer Essers noemt, snap ik dat we meteen met z'n allen zullen vragen of het nog wel nodig is dat er bijgesprongen wordt. Maar dat zijn uitzonderlijke situaties. In de gewone, normale omgeving gaat het erover dat ik mijn uitgangspunt niet heb gekozen bij het vermogen van mensen, maar bij de intermenselijke relatie en bij de morele plicht die ik voel — voor mij is die ook in lijn met de Bijbel — om voor je naaste familie te zorgen. De overheid biedt nu een vangnet voor degene die zorgbehoevend is. Omdat er nu iemand is die een goed of misschien een iets beter inkomen heeft, wordt die persoon die meer morele verplichting heeft dan het geval is tussen twee vrienden of vriendinnen, naar mijn bescheiden mening, eigenlijk ineens — "gepakt" zou ik haast zeggen, maar dat is een zwaar woord — in z'n vermogen aangetast en degene die een uitkering had, krijgt die niet meer. Omdat er een andere relatie ligt tussen broer en zus, broer en broer of zus en zus, weegt mijn fractie dit op een andere manier dan een relatie tussen vriend, vriendin enzovoorts. Dit is een weging die je ook anders zou kunnen duiden, zeker als je situaties gaat creëren of bedenken waarbij het geld geen rol hoeft te spelen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan mevrouw Stienen.
Mevrouw Stienen (D66):
Voorzitter. Graag wil ik namens de D66-fractie mevrouw Pouw-Verweij ook feliciteren met haar bijzondere, mooie en invoelende maidenspeech. En wat een cv! Ik feliciteer de fractie van Forum voor Democratie met zo'n geweldige dame.
Vandaag behandelen we een wijziging van de Participatiewet en andere wetten die het discriminerend onderscheid opheft tussen bloedverwanten in de tweede graad — ik moest dat even opzoeken: dat zijn broers en zussen, kleinkinderen en grootouders — en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van een zorgbehoefte. Voor de D66-fractie is het van belang dat we het dan hebben over een langdurige zorgbehoefte zoals beschreven in de memorie van toelichting op pagina 4 en niet om een situatie van mantelzorg of het normale zorgen voor elkaar. We horen graag hoe de staatssecretaris dit ziet.
Voorzitter. Laten we even stilstaan bij de achtergrond van deze wetswijziging. Anderen hebben dat ook gedaan, maar voor mijn fractie is dit wel heel erg van belang. In 2016 oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat er op basis van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten in een specifieke casus in de gemeente Eindhoven sprake was van discriminatie van andere ongehuwd samenwonenden met een zorgbehoefte door de uitzonderingen voor bloedverwanten in de tweede graad met een zorgbehoefte in de Participatiewet. Volgens de Centrale Raad van Beroep zou een bredere categorie van belanghebbenden, ondanks het bestaan van een gezamenlijke huishouding, eveneens moeten worden uitgezonderd van de gelijkstelling met gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven heeft op grond van artikel 80 van de Participatiewet beroep in cassatie ingesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd opgeschort.
Ik wil hier niet de hele memorie van toelichting herhalen, maar voor ons zit de kern waarom we hier vandaag staan in het arrest van de Hoge Raad, die in december 2017 heeft geoordeeld dat het onderscheid tussen tweedegraads bloedverwanten en niet-bloedverwanten inderdaad discriminatoir is. De Hoge Raad oordeelde ook dat de Centrale Raad van Beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitzondering die geldt voor bloedverwanten in de tweede graad met zorgbehoefte ook dient te worden toegepast in de situatie van andere ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren, omdat dit in strijd is met de uitgangspunten van de Participatiewet.
Daarom is voor mijn fractie deze zin in de uitspraak van de Hoge Raad relevant. Ik citeer: "Verder valt niet in te zien waarom er bij bloedverwanten in de tweede graad, die een gezamenlijke huishouding voeren vanwege de zorgbehoefte van een van hen, in grotere mate sprake zou zijn van een klemmend maatschappelijk probleem dan bij niet-verwanten in overigens dezelfde situatie". Buiten de wetsgeschiedenis heeft de Hoge Raad evenmin een rechtvaardigingsgrond voor het hier omstreden verschil in behandeling kunnen vinden. Mijn fractie onderschrijft de conclusie die de Hoge Raad verder trekt. Ik citeer weer: "De keuze van de Centrale Raad van Beroep is daarentegen duidelijk in strijd met het in 2.3.6 vermelde uitgangspunt van de Participatiewet om bij de beoordeling of een persoon recht heeft op een bijstandsuitkering in situaties van gezamenlijke huishouding rekening te houden met de middelen van de partner, ongeacht de graad van verwantschap". Wel zegt de Hoge Raad in zijn uitspraak dat de keuze tussen de genoemde alternatieven in de gegeven staatsrechtelijke verhoudingen in beginsel is voorbehouden aan de wetgever. En daarom staan we hier vandaag.
Aan de ene kant wil mijn fractie de uitspraak van de Hoge Raad uiteraard respecteren. De leden van de D66-fractie erkennen daarnaast dat het karakter van de bijstandsregeling een vangnet is en dat de systematiek van de Participatiewet hierbij moet passen. Mijn fractie leest de uitspraak van de Hoge Raad op zo'n manier dat de huidige situatie inderdaad in strijd is met het verbod op discriminatie en dat de oplossing ligt bij het schrappen van de uitzondering.
Voorzitter. Ook de Raad van State onderschrijft dat de in het voorstel gekozen benadering in de systematiek van de Participatiewet past. Mijn fractie deelt wel de zorg van de Raad van State dat dit voorstel het effect kan hebben dat mensen ervan afzien om een gezamenlijke huishouding te gaan voeren als dat nadelige gevolgen voor de bijstandsuitkering kan hebben. Omdat bijvoorbeeld de te verlenen zorg dan nog steeds nodig is, kan het voorkomen dat voor een vervroegde opname in een Wlz-instelling wordt gekozen. Dit zou volgens mijn fractie contraproductief kunnen zijn. Graag horen we hierop een reactie van de staatssecretaris.
De D66-fractie gaat ervan uit dat deze wetswijziging een kleine groep mensen treft die in een kwetsbare situatie zitten. En dat roept de vraag op — en die hebben we hier vanmiddag al eerder gehoord — hoe rechtvaardig het eigenlijk is om twee zussen, nog niet-AOW-gerechtigd maar misschien wel op leeftijd, die al jaren samen in één huis wonen, te korten op hun uitkering als ze in de Participatiewet zitten of terechtkomen en een van hen een duurzame zorgbehoefte krijgt. Mijn fractie heeft daarom behoefte aan geruststelling van de staatssecretaris dat deze wetswijziging ruimte laat voor maatwerk door gemeenten als er sprake is van schrijnende situaties.
Voorzitter. Uit de beantwoording van de staatssecretaris blijkt dat het lastig is om in kaart te brengen hoeveel mensen deze wetswijziging raakt. De staatssecretaris zegt hierover in de memorie van antwoord: "Voorts wijst de regering erop dat, zo het al in de uitvoeringspraktijk voorkomt, het aantal gevallen dat mogelijk door dit wetsvoorstel wordt geraakt zeer klein is". Kan de staatssecretaris aangeven wanneer zij deze aantallen wel in kaart kan brengen? Ik besef, terwijl ik dit voorstel, dat dit weer technisch taalgebruik is. Bij D66 beseffen we natuurlijk heel goed dat het over mensen gaat in heel kwetsbare posities.
Voorzitter. Verder heeft mijn fractie ook nog behoefte aan verduidelijking van het verschil tussen gezamenlijke huishouding en kostendelerschap. Want de wijziging die wij vandaag behandelen betreft "bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van een zorgbehoefte". Wanneer wij spreken over het begrip "gezamenlijke huishouding", dan moet dit worden onderscheiden van het kostendelerschap, zo begrijpen wij. Hoe moet mijn fractie dit verschil in het kader van de voorliggende wetswijziging lezen? Klopt onze inschatting dat, als twee of meer personen een woning delen en er alleen sprake is van het kunnen delen van de kosten, deze wetswijziging bloedverwanten in de tweede graad niet raakt als zij samenwonen met een zorgbehoevende en al vallen onder het kostendelerschap?
Kan de staatssecretaris zich voorstellen dat het voor mensen in deze situatie nogal lastig is om te snappen hoe dit precies zit? Zou ze dit nog een keer helder willen uitleggen? Kan zij dan ook aangeven hoe groot de groep is die te maken heeft met de kostendelersituatie?
Voorzitter. We ontvingen op 12 mei jl. een brief van de organisatie Ieder(in) en de Landelijke Armoedecoalitie met grote zorgen over de effecten van deze wetswijziging. Ik citeer een kernzin van hun betoog: "De argumentatie om de discriminatie op te heffen door de uitzondering te schrappen, in plaats van breder toe te passen, geeft in essentie het probleem weer: mensen met een beperking passen niet binnen de kaders van de Participatiewet." Mijn fractie verneemt graag een reactie van de staatssecretaris op deze brief en de geciteerde stelling. Kan de staatssecretaris in haar reactie ook meenemen wat voor haar de overweging was om de bestaande situatie niet uit te breiden naar overige gezamenlijke huishoudingen waar sprake is van een zorgbehoefte? Ligt hier een financiële of principiële overweging aan ten grondslag?
Als het gaat over overgangsrecht, de overgangsregeling en maatwerk is mijn fractie blij met de aangenomen amendementen en de motie van Raemakers en Peters, en Peters en Jasper Van Dijk in de Tweede Kamer. Daarmee wordt de overgangsregeling van 12 naar 24 maanden verlengd en is maatwerk mogelijk. Dit geeft de regering meer tijd om de aantallen in kaart te brengen en de getroffen huishoudens de tijd om zich financieel voor te bereiden. Kan de staatssecretaris aangeven hoe de uitvoering van deze amendementen zal worden georganiseerd? Wie wordt hiervoor verantwoordelijk? Hoe gaat de staatssecretaris dit monitoren? Komt zij nog met een evaluatie van deze overgangsregeling?
Zoals ik al eerder zei, is het voor de fractie van D66 van belang dat maatwerk mogelijk is wanneer er schrijnende financiële situaties ontstaan door de wijziging die wij vandaag behandelen. We weten dat de colleges van B en W zich kunnen beroepen op artikel 18, lid 1 van de Participatiewet. Dit artikel bevat een hardheidsclausule die gemeenten de mogelijkheid biedt om in schrijnende situaties de bijstand af te stemmen op de mogelijkheden, middelen en omstandigheden van de belanghebbende. Hierbij is het voor ons van belang dat zowel de colleges van B en W als de betrokkenen weten van het bestaan van dit artikel. Mijn fractie vraagt hoe de staatssecretaris gaat zorgen voor heldere, duidelijke en invoelende — of in de woorden van collega Ester "empathische" — communicatie richting de belanghebbenden over de mogelijkheid om een beroep te kunnen doen op artikel 18, lid 1 van de Participatiewet.
In de al eerder genoemde brief van Ieder(in) en de Landelijke Armoedecoalitie noemen de ondertekenaars deze ruimere overgangstermijn en inzet van gemeenten "lapmiddelen". Hoe ziet de staatssecretaris deze appreciatie?
Voorzitter. Tot slot heeft de D66-fractie er zorgen over hoe deze wetswijziging zich verhoudt tot het VN-verdrag voor personen met een handicap. Ook de Armoedecoalitie wijst daarop in haar brief van 12 mei jl. Graag hoort mijn fractie een reactie van de staatssecretaris op de inschatting van Ieder(in) en de Landelijke Armoedecoalitie dat dit wetsvoorstel mogelijk tot een verslechtering leidt van de inkomenspositie en bestaanszekerheid van mensen met een zorgbehoefte die voortkomt uit een beperking.
In het recente rapport De positie van mensen met een arbeidsbeperking van jongs af aan merkt het College voor de Rechten voor de Mens op dat het voorkomt dat iemands netwerk door een beperking minder groot is dan diegene zou willen. Als mensen dan daadwerkelijk volwaardig deel willen nemen aan de samenleving, kan het helpen als ze in hetzelfde huis wonen met een bloedverwant in de tweede graad. Het schrappen van de uitzondering zou de mogelijkheid tot meer eigen regie kunnen doen afnemen. Deelt de staatssecretaris de zorgen van het College voor de Rechten van de Mens?
Tot slot, voorzitter. De D66-fractie wil uiteraard uitspraken van de Hoge Raad, de hoogste rechter van dit land, respecteren. Vanuit het principe van rechtsstatelijkheid is het voor mijn fractie duidelijk waarom de regering met deze wetswijziging komt. Tegelijkertijd heeft mijn fractie zorgen over de consequenties van deze wetswijziging voor mensen in een kwetsbare positie. Mijn fractie is daarom benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Stienen. Dan is het woord aan de heer Van Rooijen namens de fractie van 50PLUS.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter. In de eerste plaats felicitaties aan mevrouw Pouw-Verweij voor haar inhoudelijk sterke betoog. Ik neem aan dat de heer Van Pareren dat graag aan zijn collega doorgeeft.
Voorzitter. Vandaag behandelen we een uitzonderlijk wetsvoorstel, waarbij het opheffen centraal staat van het discriminerend onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en andere niet-bloedverwanten die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij een zorgbehoefte bestaat. Het destijds aangenomen amendement-Noorman-Den Uyl/Bakker moet ongedaan worden gemaakt. Daarbij werd juist een wettelijke uitzondering gemaakt voor verwanten in de tweede graad en niet-verwanten die een gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij de zorgbehoefte van de een vooropstaat, om zodoende de zorg te kunnen leveren die anders door een professionele zorgverlener moet worden verricht, waarbij geen rekening hoefde te worden gehouden met de middelen van de partner. Deze afwijkende bepaling van bloedverwanten in de tweede graad zou discriminerend zijn ten opzichte van niet-bloedverwanten, zoals bepaald door de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad.
De regering meent dat de meest reële optie is om deze uitzondering voor bloedverwanten dan maar te schrappen in plaats van deze te handhaven en deze ook in te voeren voor de groep niet-bloedverwanten. Zij baseert deze opvatting op het feit dat dit niet zou stroken met het uitgangspunt van de Participatiewet om tot beoordeling te komen of iemand in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering.
Voorzitter. De regering gaat er volledig aan voorbij dat het een volstrekt reële juridische optie is om het discriminatoire aspect tussen bloedverwanten en niet-bloedverwanten gelijk te trekken, zodat samenwonende personen, met een gemeenschappelijke huishouding, waarbij de zorgbehoefte in het algemeen als onderdeel geldt, gelijk behandeld kunnen worden. Dit is een politieke keuze en ook een ethische keuze van de regering en geen juridische. Het gaat over niemand of iedereen. Ik vond dat de heer Van Gurp van GroenLinks het treffend zei: het is een ethische kwestie en ook een kwestie van naastenliefde, liefde voor de naaste.
Het doel van de participatiesamenleving of participatiemaatschappij was gericht op het streven naar bezuinigingen. Vanwege steeds stijgende kosten wil deze regering de verzorgingsstaat beperken door middel van het overdragen van steeds meer taken aan de individuele burger. Hoe vreemd is het dat uit het oogpunt van participatie het zorgen voor een familielid of naaste financieel bestraft gaat worden. Zorgen voor je naaste of dierbare zou vanuit de samenleving gefaciliteerd moeten worden in plaats van afgeremd. Is de staatssecretaris het met 50PLUS eens dat iemand die voor een ander zorgt, daardoor niet financieel benadeeld moet worden?
Het wetsvoorstel leidt tot een slechtere situatie, omdat het schrappen van de uitzondering het moeilijker maakt om voor je familie of naaste te zorgen. De ruimere overgangstermijn en de inzet die gemeenten kunnen plegen om schrijnende situaties te voorkomen zijn lapmiddelen, aldus ook de brief van Ieder(in) van 12 mei, samen met de Landelijke Cliëntenraad, Mind, Federatie Opvang en MantelzorgNL. Ik citeer met mevrouw Stienen uit de brief van 12 mei: "Ondanks de aangenomen amendementen en moties wordt de mogelijkheid om voor je eigen familie, bloedverwanten in de tweede graad of een naaste te zorgen ernstig beperkt. De argumentatie om de discriminatie op te heffen door de uitzondering te schrappen in plaats van breder toe te passen, geeft in essentie het probleem weer: mensen met een beperking passen niet binnen de kaders van de Participatiewet." Duidelijker kan het niet.
In de brief van 12 mei wordt gewezen op het vereiste om, gelet op de eerder aangehaalde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad, dit wetsvoorstel te toetsen aan het VN-verdrag Handicap van het College voor de Rechten van de Mens. Internationale verdragen gaan boven nationale wetgeving. Heeft de minister dit wetsvoorstel getoetst aan dit VN-verdrag? Klopt het dat door afschaffing van het thans als discriminerend gekwalificeerde onderscheid tussen bloedverwanten en niet-bloedverwanten een nieuw discriminerend onderscheid ontstaat? Immers, door het onderscheid tussen de groep mensen met een bijstandsuitkering die de zorgbehoefte vervult en de groep zonder bijstandsuitkering, wordt de eerste groep met een financiële achteruitgang geconfronteerd. Mensen zonder bijstand kunnen wél gaan samenwonen om voor elkaar te zorgen. Mensen met een bijstandsuitkering worden financieel gestraft als zij voor iemand gaan zorgen en om die reden gaan samenwonen.
Hoe valt dit te rijmen met de bestaanszekerheid van de zorgverlener? En levert deze verslechtering van de inkomenspositie van zowel de zorgbehoevende als de zorgverlener geen indirecte strijd op met de beginselen van het VN-verdrag? Graag een reactie van de minister.
50PLUS meent dat het argument om niet over te gaan tot het verbreden van de doelgroep naar niet-bloedverwanten omdat dit niet zou passen bij het karakter van de Participatiewet een volstrekte drogreden is. De werkelijke reden is een politieke ideologie, waarvan bepaalde categorieën in de samenleving de dupe worden en die ertoe leidt dat samenwonen met een gemeenschappelijke huishouding, waarbij de een de ander verzorgt, vanwege louter financiële redenen onmogelijk wordt gemaakt. De Raad van State wees ook op de zorg over het afzien van zorg. Mijn fractie volgt de Centrale Raad van Beroep en breidt de groep dus uit.
Bij het uitbreiden van de groep gaat het om een zorgbehoefte van mensen die thuis voor elkaar willen zorgen. Zij voorzien in een zorgbehoefte. Stop het afzien van zorg. Stop deze straf op zorgverlening. Stop — ik spreek het toch maar uit — deze boete op zorg.
Wij spreken over een participatiesamenleving. Dit voorstel gaat in tegen participatie en samenleven. Participatie is samen thuis ook voor elkaar zorgen. Samenleven is ook samen leven en samen zorgen. Laat deze zorgbonus, als ik dat woord hier mag gebruiken, in stand door deze groep uit te breiden. Eigenlijk hebben wij hier vandaag voor het eerst een echt debat over de participatiesamenleving. Wat is zorgen voor elkaar? Zorgverlening dient centraal te staan, in dit geval ook tussen grootouders en kleinkinderen. Ik kan erover meepraten.
Voor 50PLUS is dit een kwestie van beschaving. Het afzien van zorg, zoals de Raad van State memoreerde — het is ook eerder vanmiddag genoemd — is heel zorgelijk.
Ten slotte moet het mij volgende van het hart. Ik heb in de afgelopen tijd ook in de Tweede Kamer gewerkt. Het is toch bizar dat er in de Tweede Kamer een scheiding van geesten is — de heer Van Gurp noemde het ook al — die dwars door de politieke verhoudingen gaat. Aan de ene kant een motorblok — een term die ik daar uitgevonden heb — waar andere fracties zich steeds op hebben vastgelopen, tegenover de gehele oppositie, van links naar rechts. Dat is toch veelzeggend. Politiek of juridisch, het is ook een kwestie van ethiek.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord nog aan de heer Janssen, namens de SP, met het vriendelijke verzoek aan de leden om zich te houden aan de afgesproken deadline voor de inschrijving voor de termijnen, voorafgaand aan het debat, zoals wij hadden afgesproken, omdat ik anders moeilijk tegemoet kan komen aan de wens van de Kamer om na vrijdag de agenda niet meer te veranderen. Dus ik doe het vriendelijke verzoek om waar mogelijk het inschrijven voor de termijnen vóór woensdag 12.00 uur te doen.
De heer Janssen (SP):
Voorzitter, dank u wel. Ik zal uw woorden doorgeven aan de heer Kox. Hij heeft er zelf ook kennis van kunnen nemen. Nadat ik hem ingeschreven had, kwam toch het verzoek of ik het debat van hem over wilde nemen. Dat doe ik graag, maar niet dan nadat ik de felicitaties heb uitgesproken aan mevrouw Pouw-Verweij voor een prachtige maidenspeech met een verhaal uit het hart dat ook mij uit het hart gegrepen is.
Voorzitter. In 2002 leidde het amendement-Noorman-Den Uyl/Bakker ertoe dat ook bloedverwanten in de tweede graad tot uitzondering werden indien er bij een sprake is van een zorgbehoefte. Daarmee werd een onderscheid gecreëerd met anderen die een gezamenlijke huishouding voeren en bij wie bij een van de partners sprake is van een zorgbehoefte. Dat is inmiddels bijna twintig jaar geleden. Een zaak in maart 2016 leidde uiteindelijk tot de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat dit onderscheid discriminerend is, omdat het in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Artikel 3, lid 2, aanhef en onder a van de Participatiewet dient buiten toepassing worden gelaten.
De Hoge Raad heeft dit discriminatoire karakter in 2017 ook bevestigd. De Hoge Raad heeft echter ook aangegeven dat waar de Centrale Raad van Beroep een uitleg hanteerde dat werking van de regeling moest worden verruimd deze ook in werking zou kunnen worden beperkt. Ik heb een aantal collega's horen zeggen dat de Hoge Raad de keus van het kabinet steunde of woorden van gelijke strekking. Dat heeft de Hoge Raad juist niet gezegd. De Hoge Raad heeft alleen aangegeven dat de keuze van de Centrale Raad van Beroep niet gesteund kon worden en dat er ook nog een andere mogelijkheid was. De Hoge Raad heeft ook gezegd dat de rechter terughoudend moet zijn. Er is dus geen sprake geweest van het steunen van de keus die nu voorligt. Het was een keus tussen verruimen en beperken. In de staatsrechtelijke verhoudingen is dat voorbehouden aan de wetgever, aldus de Hoge Raad. Het viel me op dat deze tekst in een memorie van antwoord nog eens vetgedrukt is weergegeven, waarschijnlijk opdat wij het ook zeker zouden begrijpen, maar ik kan de staatssecretaris geruststellen dat wij het ook zonder die vetgedrukte tekst best wel kunnen volgen.
Voorzitter. Ook de SP vindt dat uitspraken van de Hoge Raad gevolg moeten krijgen, maar dat is iets anders dan dat wij tekenen bij de oplossing waar het kabinet mee komt. Wij tekenen niet bij het kruisje. In beginsel is het dus voorbehouden aan de wetgever. Daarom staan we hier vandaag om de keuze die het kabinet heeft gemaakt, het beperken van de werking waardoor tweedegraads bloedverwanten worden uitgesloten, met elkaar te bespreken. Het kabinet heeft dus heel nadrukkelijk gekozen voor beperken en niet voor verruimen. Dat is een keuze, maar het is niet de keuze van de SP en al helemaal niet in deze tijd van coronacrisis, waarin er zo'n enorm beroep wordt gedaan op de zorg die mensen aan hun naasten leveren, liefdevol en met heel veel aandacht. Wat de SP betreft is deze wet een verkeerd signaal op dit moment. Deelt de staatssecretaris deze mening? Wat vindt zij van de timing? Naast de zorg voor je naasten in deze tijd komt daar voor deze mensen nog de aankondiging van het kabinet dat je over 24 maanden je bijstandsuitkering mogelijk verliest als je daar nu als tweedegraads bloedverwant recht op hebt. Dan zijn al die mooie woorden over de helden in de zorg, waar ik nadrukkelijk ook alle mensen toe reken die voor hun naasten zorgen, leeg en betekenisloos. Geen bloemen, maar straf op zorg voor je naasten.
Voorzitter. Het lijkt bijna te gaan over een bijstandsuitkering, maar de kern van deze discussie voor de SP is dat het gaat over een zorgbehoefte die er is bij mensen. In de schriftelijke beantwoording verwijst de staatssecretaris steeds weer naar de strekking en het doel van de Participatiewet, maar als de strekking van de Participatiewet strijdig is met de liefdevolle zorg voor een naaste, dan moet je iets aan die wet doen en niet de zorgenden bestraffen. Die hebben wel andere dingen aan hun hoofd, zeker nu. We leven inmiddels drieënhalf jaar na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en tweeënhalf jaar na de uitspraak van de Hoge Raad. Hoe is er in de tussentijd omgegaan met deze uitspraak, vraag ik de staatssecretaris. Kan zij schetsen wat er in de voorbije twee jaar in de praktijk is gebeurd? Hoe is die uitspraak van de Hoge Raad vertaald in de praktijk? Is er doorgediscrimineerd of is er juist ruimer gehandeld?
Voorzitter. De SP vindt het onbegrijpelijk dat het kabinet niet tot een menselijkere en socialere keus is gekomen door de werking te verruimen in plaats van te beperken. De huidige crisis laat nog eens heel duidelijk zien dat zorg door een naaste in de eigen omgeving van onschatbare waarde is. Dat geldt overigens voor meer wetsvoorstellen die bedacht en ingediend zijn voor de nieuwe werkelijkheid ons overviel. Heeft de staatssecretaris in het huidige tijdsgewricht dan helemaal geen twijfel of het beperken van de mogelijkheden van naastenzorg wel het juiste pad is? Graag een reflectie van de staatssecretaris.
Wat de SP betreft zou de staatssecretaris, gehoord ook de inbreng van een aantal collegae, dit wetsvoorstel moeten terugnemen en een andere invulling moeten zoeken voor de uitspraak van de Hoge Raad. Dat zou onze keuze zijn en dat zou ook onze overweging zijn die we aan de staatssecretaris willen meegeven. Ik vond de verwijzing van collega Schalk daar heel mooi bij.
We leven in tijden die ons van platgetreden paden leiden. Dat doet soms pijn en dat kan heel vervelend zijn. Maar nieuwe werkelijkheden vragen ook om nieuwe maatregelen en om een nieuwe invulling van al bestaande wetten en regels. Er is ook breed begrip voor als dit gebeurt. Er wordt nu niet alleen heel veel gevraagd van het hoofd van politici, maar vooral ook van hun hart.
Voorzitter. Ik zie uit naar de beantwoording door de staatssecretaris, maar ik hoop dat zij ook zelf vandaag hier tot het inzicht komt dat deze wet op dit moment niet is wat de samenleving nodig heeft.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Ik vertrouw erop dat u eruit gaat komen met uw collega Kox. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik deze beraadslaging tot na het debat over de uitvoering van de motie van het lid Kox c.s. over het komen tot een reductiedoelstelling teneinde de armoede onder kinderen structureel te verlagen.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dat is tot na de dinerpauze.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20192020-28-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.