3 Belastingplan 2014

Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014) (33752);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2014) (33753);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en fiscaliteit (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit) (33754);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting- en invorderingsrente (Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente) (33755).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. De jaarlijkse behandeling van het Belastingplan is een uitstekende gelegenheid voor de regering om samen met de Staten-Generaal haar visie op het fiscale beleid op korte en langere termijn te bespreken. Dat willen we ook dit jaar weer graag doen, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we twijfels hebben over de vraag of dit kabinet wel een visie op de toekomst van het fiscale stelsel heeft. Onze indruk is namelijk dat het belastingstelsel door dit kabinet wordt gezien als een sluitpost om de gaten in de begroting te dekken die resteren na de vele akkoorden die dit kabinet periodiek sluit om de politieke vrede te bewaren.

Terwijl alle economische analyses uitwijzen dat lastenverzwaringen slecht zijn voor het herstel van de werkgelegenheid en het bestrijden van de crisis, kiest dit kabinet in dit belastingpakket toch voor een lastenstijging van 2 miljard euro, waaronder de gedeeltelijke afbouw van de algemene heffingskorting, het achterwege laten van een inflatiecorrectie en het doorvoeren van accijnsverhogingen die zeer nadelige effecten zullen hebben voor de grensstreken. Daar komt dan nog eens de crisisheffing in 2014 bij, terwijl die aanvankelijk alleen voor 2013 was bedoeld. Kan de regering overigens bevestigen dat deze crisisheffing definitief niet meer na 2014 zal worden geheven? Klopt het dat er over 2013 128 miljoen euro meer aan crisisheffing is opgehaald dan het door het kabinet nagestreefde bedrag van 500 miljoen euro? Bij een bevestigend antwoord is de logische vervolgvraag of het bedrag dat teveel over 2013 is opgehaald zal worden teruggegeven aan het bedrijfsleven of in mindering zal worden gebracht op de crisisheffing in 2014.

Zoals bekend, is mijn fractie ontevreden over deze en andere lastenstijgingen. Naar onze mening zou het veel beter zijn indien nu in het belang van de groei en werkgelegenheid uitsluitend zou worden ingezet op vermindering van de overheidsuitgaven. Dit betekent dat wij zeer kritisch staan tegenover dit tot een verdere stijging van de lastendruk leidende belastingplan. Met de keuze voor lastenverzwaringen verspeelt het kabinet ook de mogelijkheid om een ander door economen en fiscalisten als heilzaam voor de economie geziene remedie door te voeren, namelijk tariefverlaging in combinatie met grondslagverbreding. Voor een tariefverlaging ter compensatie van een grondslagverbreding is immers geen geld meer beschikbaar, laat staan voor de introductie op korte termijn van een vlaktaks-plus, zoals voorgesteld door de commissie-Van Dijkhuizen. Deze commissie kwam uit op een tweetal tarieven: een laag tarief van 37% tot een inkomen van ongeveer € 62.500 en een tarief van 49% voor het inkomen daarboven. Het kabinet komt ook met een dergelijk voorstel, maar we moeten dan wel bijna dertig jaren wachten voordat het zover is. Pas in 2042 zou in de voorstellen van het kabinet de situatie worden bereikt van een laag tarief van 38% voor inkomens tot ruim € 66.000 en 49,5% voor inkomens daarboven.

Is dit een reëel vooruitzicht? Is er ook maar één burger die denkt dat dit scenario over dertig jaar zal uitkomen? Nog nooit is het voorbehoud "ceteris paribus" zo zeer op zijn plaats geweest als thans. Voor de oplossing van de huidige hachelijke economische situatie is dit plan in ieder geval niet bedoeld. Voor het stimuleren van het producenten- en consumentenvertrouwen evenmin, want wie kan een periode van 28 jaren overzien? Tegen die tijd ben ik, deo volente, 84 jaar. Ik hoop het nog mee te mogen maken om dan tegen mijn kleinkinderen en achterkleinkinderen te kunnen zeggen dat ik lid was van de Eerste Kamer toen werd beslist over het tarief dat mijn kleinkinderen en achterkleinkinderen 28 jaren later gaan betalen. Of ik dan ook geloofd wordt, is een andere zaak. Ik denk eerder dat ze elkaar veelbetekenend zullen aankijken met de gedachte dat ik nu toch echt niet meer weet wat ik zeg. Het lijkt ons duidelijk dat dit een fopspeen is, een "kwartje van Kok" tot de 28ste macht.

Hetzelfde geldt voor de afbouw van het aftrekpercentage van de hypotheekrente. Ook hiervoor worden voorstellen gedaan tot en met 2042. In de periode 2014 tot en met 2042 wordt het aftrekpercentage in de vierde schijf voor de hypotheekrente elk jaar afgebouwd met 0,5%, zodat uiteindelijk een aftrekpercentage van 38 resteert. Zou er ook maar één burger zijn die gelooft dat dit voorstel de allerlaatste ingreep in de hypotheekrenteaftrek zal zijn? Daarover komen we morgen nog verder te spreken bij de behandeling van de woningmarktvoorstellen.

Een andere vraag die we het kabinet graag willen voorleggen, is hoe het aankijkt tegen het zeer ingewikkelde complex aan heffingskortingen en toeslagen dat in de loop der tijd is ontstaan. De Ombudsman merkte in zijn verslag over 2012 het volgende op: "Het inkomen van een alleenstaande ouder met twee kinderen, van 9 en 16 jaar, met een deeltijdbaan en aanvullende bijstandsuitkering (WWB) met een huurwoning kan er als volgt uitzien: loon; WWB; voorlopige teruggave heffingskortingen; huurtoeslag; zorgtoeslag; kinderbijslag; kindgebonden budget; belastingteruggave naar aanleiding van aangifte; studiekosten; kwijtschelding; sportbijdrage en langdurigheidstoeslag." Volgens de Ombudsman ontvangt deze alleenstaande ouder twaalf inkomensbestanddelen, afkomstig van acht instanties. Per jaar gaat het om achttien digitale formulieren en tachtig betalingen. De Ombudsman concludeert dan ook dat de administratieve lasten voor iemand met een minimuminkomen enorm zijn. Wat is hierop het antwoord van het kabinet?

Behalve de ingewikkeldheid is ook de fraudegevoeligheid van dit systeem een groot probleem. De regering neigt er in dit kader naar om te regeren op basis van incidenten. Zo ook nu weer. Zijn de in dit belastingpakket naar aanleiding van de recente Bulgarenfraude voorgestelde maatregelen en de aangekondigde huishoudentoeslag werkelijk structurele oplossingen voor dit probleem? Worden met deze maatregelen werkelijk alleen de fraudeurs gepakt of dreigen ondanks alle goede voornemens toch ook goedwillende burgers te worden gestraft omdat buiten hun schuld onvoldoende informatie beschikbaar is, of als zij buiten hun schuld niet tijdig een aanvraag hebben kunnen doen? Leidt de aangekondigde introductie van een huishoudentoeslag niet weer tot nieuwe misbruikmogelijkheden, al was het maar vanwege de problemen rondom de definitie van een huishouden en de moeilijkheden om dit in de praktijk te controleren? Wordt het niet hoog tijd om eens goed na te denken over het drastisch verminderen van het aantal toeslagen en heffingskortingen, zo vragen wij de regering. Hoe wil ze dit aanpakken?

Dan is er het serieuze probleem van de uit de hand gelopen instrumentalisering van het belastingrecht. Het belastingstelsel wordt sinds de crisisjaren dertig van de vorige eeuw allang niet meer uitsluitend gebruikt voor budgettaire doeleinden. Daar is op zich ook niets mis mee, maar het is sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw wel helemaal uit de hand gelopen. Volgens bijlage 5 van de Miljoenennota 2014 bestaan er ongeveer 85 fiscale faciliteiten. Deze worden voor zeer uiteenlopende doeleinden ingezet, zoals het stimuleren van het ondernemerschap, het bevorderen van een schoon milieu, de bevordering van de arbeidsmobiliteit, energiebesparing, verbetering van het internationale vestigingsklimaat et cetera. Deze faciliteiten spreken elkaar soms tegen en staan vaak op gespannen voet met het voor het belastingrecht zo cruciale gelijkheidsbeginsel; ik verwijs naar de recente discussie over de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor ondernemers. Bovenal dragen zij bij tot de ondoorzichtigheid en complexiteit van de fiscale regelgeving. Succesvolle faciliteiten vormen grote risico's voor de schatkist; vergelijk de regeling voor energiezuinige auto's. Bovendien is de effectiviteit van dergelijke maatregelen moeilijk te meten. Afschaffen van dergelijke regelingen stuit vaak op groot onbegrip van de betrokkenen, zoals we thans weer meemaken met de oldtimerrijders. Wat dat betreft wordt ook vaak de betrouwbaarheid van de overheid in de discussie betrokken. Dat is nu ook het geval bij de motorrijtuigenbelastingregeling van de oldtimerrijders. We vragen de staatssecretaris om nog een keer in te gaan op het mogelijk opgewekte wantrouwen bij deze categorie belastingplichtigen. Er zouden niet op zo'n korte termijn zo veel wijzigingen in de regeling moeten worden aangebracht.

Wat is de visie van het kabinet op de voortgaande instrumentalisering, over de 85 fiscale faciliteiten? Hoe denkt het kabinet daar in de toekomst invulling aan te geven? Wenst men een afbouw? Hoe passen de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling en de begunstiging van lokaal duurzaam opgewekte energie in deze visie? In hoeverre streeft het kabinet ernaar om de thans bestaande lijst van 85 faciliteiten drastisch terug te brengen, of moeten we het hoofd in de moede schoot leggen omdat fiscale speeltjes voor Haagse politici nu eenmaal onmisbaar zijn?

Uiteraard is dit probleem niet alleen aan dit kabinet te wijten. Daaraan hebben vele kabinetten van verschillende samenstelling bijgedragen, waaronder ook mijn partij. Maar dat neemt niet weg dat we van dit kabinet wel een visie mogen verwachten hoe we in de toekomst met de fiscale instrumentalisering moeten omgaan. Is het kabinet het met ons eens dat we op dit terrein te ver zijn doorgeslagen?

Een andere vraag gaat over het verder terugdringen van de belastingdruk op arbeid. Internationaal is men het erover eens dat de belastingen op arbeid echt moet worden teruggebracht. Wat gaat het kabinet daaraan extra doen in de komende jaren? Hoe ziet het de toekomstige verhouding tussen directe en indirecte belastingen in dit verband? Dezelfde vraag geldt ten aanzien van de verhouding tussen het lage en het algemene btw-tarief. Welke filosofie hanteert het kabinet bij het nastreven van de optimale belastingmix?

Wij gaan ervan uit dat de regering zich bij de beantwoording van deze vragen er niet van af zal willen maken door te verwijzen naar de over drie maanden aangekondigde reactie op het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen. Dit zijn dermate principiële vragen dat de beantwoording daarvan niet kan afhangen van een periode van drie maanden extra bedenktijd. Hierop moet het kabinet dan ook nu reeds een antwoord kunnen formuleren, nemen wij aan.

Ook zijn we zeer geïnteresseerd in de opvatting van het kabinet over de belastingheffing van IB-ondernemers op langere termijn. Hoe zit het eigenlijk met de aangekondigde winstbox? Is deze al ten grave gedragen, of zit er nog iets aan te komen? Ook als deze er niet komt, willen we graag weten wat de redenen daarvoor zijn. Bovendien willen we weten of er iets anders voor de winstbox in de plaats komt. Wordt het niet tijd dat de in de praktijk bestaande rechtsonzekerheid als gevolg van de verwarrende jurisprudentie over onzakelijke leningen via wetgeving wordt weggenomen?

Ook willen we graag weten hoe het kabinet aankijkt tegen de problematiek van het pensioen in eigen beheer. Enerzijds zet het kabinet zwaar in op het stimuleren van dividenduitkeringen als gevolg van de tijdelijke verlaging van het box 2-tarief, maar anderzijds houdt het in de berekening van de daarmee samenhangende inverdieneffecten geen rekening met het feit dat vanwege de problemen met het fiscale pensioen in eigen beheer veel directeur-grootaandeelhouders helemaal geen dividend kunnen uitdelen vanwege het risico dat ze dan worden geconfronteerd met de stelling dat ze hun pensioen aan het afkopen zijn. De regels rondom pensioen in eigen beheer voor de directeur-grootaandeelhouder maken het in veel gevallen namelijk onmogelijk om dividend uit te keren.

Op basis van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving is het toegestaan dat kleine en middelgrote bv's de fiscale pensioenverplichting op de balans opnemen. Veelal zou op basis van deze fiscale waardering dividend kunnen worden uitgekeerd, maar de Belastingdienst stelt dat op het moment van dividenduitkering feitelijk de toets moet worden toegepast of er commercieel wel voldoende vermogen is, dat wil zeggen of er voldoende vrije reserves zijn. Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met de commerciële waarde van de pensioenvoorziening. Vanwege het verschil in marktrente en fiscale rekenrente is voor het bereiken van dezelfde pensioenaanspraak commercieel een hogere pensioenvoorziening nodig op de balans dan fiscaal. Het verschil kan bij de huidige rentestand wel factor 1,5 tot 2 zijn.

Als wordt geoordeeld dat er te weinig eigen vermogen is op de commerciële balans om dividend uit te keren, wordt er voor de loonbelasting van uitgegaan dat de pensioenvoorziening wordt uitgekeerd. Dat wordt gekwalificeerd als afkoop van het pensioen met een hoge fiscale afrekening als gevolg. In de recente brief die de staatssecretaris op ons verzoek heeft opgesteld over het pensioen in eigen beheer worden wel mogelijke oplossingsrichtingen geschetst, maar er worden helaas geen expliciete keuzes gemaakt. Wat gaat het kabinet nu concreet doen om deze problematiek op korte termijn op te lossen? Je kunt daarbij denken aan een soort stappenplan, een plan dat je komend jaar gaat implementeren in afwachting van een meer structurele oplossing van het probleem. Wat vindt het kabinet in dat kader van het door Register Belastingadviseurs gedane voorstel in reactie op de brief van de staatssecretaris?

Ten slotte vraag ik de visie van het kabinet op de rol van de belastingen binnen de EU en op mondiaal vlak. Is het kabinet bereid om op het punt van coördinatie en harmonisatie van nationale fiscale stelsels binnen de EU een voortrekkersrol te vervullen of doet het wel mee met de discussie, maar stelt het zich daarbij vooral defensief op? Hoe ziet het kabinet de toekomst van het CCCTB-project? Bestaat er nog een mogelijkheid dat Nederland gaat deelnemen aan de Financial Transaction Tax? En hoe ziet het kabinet de rol van Nederland in de op OECD-niveau gevoerde BEPS-discussie over grondslaguitholling en winstverschuiving? Hoe geeft het kabinet invulling aan de actieve rol die het zegt te willen spelen in dit proces?

Wat is de laatste stand van zaken inzake de slagingskansen van de aanpassing van de Spaartegoedenrichtlijn en het daaraan gekoppelde wegnemen van het bankgeheim? Hoe kijkt het kabinet aan tegen de tendensen dat er zich een door de G20 gedomineerde internationale fiscale rechtsorde aan het ontwikkelen is? Hoe verhouden de Nederlandse belangen zich tot deze ontwikkelingen? Is het Nederlandse parlement wel in voldoende mate betrokken bij deze ontwikkelingen? Bestaat er niet een reële kans dat we straks voor voldongen feiten worden gesteld? In dat geval dreigt het tekort aan democratische betrokkenheid afbreuk te doen aan de legitimiteit van de getroffen maatregelen. Ook de rechtsbescherming dreigt dan in het geding te komen.

In het onderhavige pakket wordt voorgesteld om de kennisgevingsprocedure bij internationale uitwisseling van informatie te schrappen. In de nota naar aanleiding van het verslag antwoordt de regering op een vraag van onze kant bij hoeveel gevallen de kennisgevingsprocedure bij uitwisseling van informatie tot vertraging heeft geleid. In 2010 ging het om negen gevallen, dus om 2,5% van het totaal aantal informatieverzoeken. Dit roept bij ons in de eerste plaats de vervolgvraag op in hoeveel van deze negen gevallen het bezwaar ook daadwerkelijk is toegekend. Veel belangrijker nog is de vraag of een dergelijk laag aantal het wel rechtvaardigt om een wezenlijk onderdeel van de rechtsbescherming, namelijk het recht van degene van wie de inlichtingen afkomstig is om bezwaar en beroep aan te tekenen, af te schaffen.

Wij wachten met belangstelling de beantwoording door de regering af.

De heer Van Strien (PVV):

Voorzitter. Aan de orde is het Belastingplan 2014 en een aantal daarmee samenhangende wetten. Laat ik beginnen met de staatssecretaris en zijn ambtelijke ondersteuning te bedanken voor de duidelijke beantwoording van de vragen van mijn fractie in de commissie Financiën. Dat is de afgelopen twee jaar wel eens anders geweest. Duidelijkheid wil natuurlijk niet altijd per se zeggen dat de beantwoording volledig correct is en nog minder dat wij het er altijd mee eens zijn, maar waarderen doen wij die duidelijkheid zeer beslist.

Duidelijkheid zou ik ook het thema willen noemen waaronder ik dit betoog wil scharen. Laten we in dat verband eens beginnen met de naam, Belastingplan 2014, wat een buitengewoon verhullende naam is. Beter zou zijn om het Belastingverhogingenplan 2014 te noemen, want dat is tenminste duidelijk. Vrijwel niets blijft hetzelfde. Vrijwel alle belastingen gaan omhoog, en er worden oude belastingen opnieuw ingevoerd of nieuwe bij verzonnen, zoals belasting op water en belasting op afval.

Ik voorspel dat als dit kabinet lang genoeg blijft zitten het middeleeuwse windrecht weer wordt ingevoerd: betalen om van de wind gebruik te mogen maken. Al die windmolens zijn dan ban- of dwangmolens geworden, waarvan we verplicht onze elektriciteit moeten afnemen. Gelukkig zijn we net de periode van 200 jaar Koninkrijk ingegaan, zodat de regering ons zeker niet nu zal willen herinneren aan de tijd van de Bataafse Republiek waarin de meeste hedendaagse vrijheden tot stand zijn gekomen, zoals de afschaffing van het feodale windrecht. Tegen het einde van de feestelijkheden rond 200 jaar Koninkrijk in 2015 zullen we wel een nieuw kabinet hebben dat in plaats van terug te gaan naar de middeleeuwen, vooruit zal willen zien. Tegen die tijd zal dit kabinet ook blij zijn te mogen vertrekken, want behalve belastingverhogingen zitten er ook belastingverschuivingen in. Ik doel op verschuivingen van belastinginkomsten uit de toekomst naar nu. Dit kabinet trekt daarmee een wissel op de toekomst. We hebben dat gezien met de kennelijk nog niet uitgekristalliseerde pensioenplannen en we zien dat nu ook met de door het kabinet beoogde vrijval van stamrechten, onder het gelijktijdige verbod om ze nog op te bouwen, de tijdelijke verlaging van het belastingtarief in box 2 en de tijdelijke vrijstellingen in de giftensfeer.

De PVV is voor structurele belastingverlaging, laat dat duidelijk zijn, maar dit hapsnap naar voren halen van belastinginkomsten, waarvan het overigens zeer de vraag is of dat wel zal lukken, komt op ons weinig constructief of gedegen over. Ik concludeer dat dit belastingverhogingenplan niet gedegen is en vind het zeer twijfelachtig of de opbrengst gehaald wordt.

Er zijn echter ook verheugende ontwikkelingen te signaleren. Ik las op bladzijde 9 van de memorie van antwoord dat uit de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB) van de verkiezingsprogramma's 2013–2017 van de politieke partijen, Keuzes in Kaart 2013–2017 ofwel KiK, blijkt dat het CPB bij zijn modelmatige voorspellingen rekening houdt met de risico's op kapitaalvlucht. Het kabinet volgt deze voorspellingen. Wij gaan daarmee de goede kant uit. Het kabinet houdt al rekening met kapitaalvlucht! Er ontstaat kennelijk een bewustwording ten aanzien van het risico van kapitaalvlucht. Misschien kan het kabinet ook nog eens kijken naar de doorrekening van het verkiezingsprogramma van de PVV en zien dat belastingverlaging beter is voor Nederland dan belastingverhoging. Dit kun je namelijk in datzelfde Keuzes in Kaart ook lezen.

Ik kom vervolgens bij een kernpunt in het belastingverhogingenplan, dat tevens één van onze grootste bezwaarpunten is. We hebben dit punt ook bij de financiële beschouwingen uitgebreid aan de orde gesteld. Ik herhaal even kort wat mijn fractie toen naar voren heeft gebracht. De combinatie van lastenverzwaringen, btw en accijnzen op brandstoffen, tabak, alcohol én frisdrank laat de totale consumptie en daarmee het nationaal inkomen krimpen en veroorzaakt daardoor in de grensstreek een extra vlucht naar het buitenland. Men gaat in de grensregio én tanken én tegelijkertijd boodschappen doen in het buitenland. Er is onvoldoende rekening gehouden met de weglekeffecten, met name veroorzaakt door het combinatie- of stapeleffect van al die lastenverzwaringen tezamen. In de memorie van antwoord las ik dat de accijnsverhoging op diesel en lpg voor 2014 voor een opbrengst van 280 miljoen is ingeboekt. Uitverdieneffecten zoals een verminderde opbrengst als gevolg van het grenstanken, zijn hierbij niet meegenomen.

Nu al krijg ik als Limburgs Kamerlid berichten van ondernemers in de grensstreek die failliet gaan en de handdoek in de ring moeten gooien. Dit hangt rechtstreeks samen met de nu al zeer hoge tarieven van onze accijnzen en het feit dat die tarieven per 1 januari aanstaande verder zullen worden verhoogd. Dit is funest voor ondernemersactiviteiten in de gehele grensregio.

Voor de bühne hebben het CDA en de Partij van de Arbeid tijdens de algemene financiële beschouwingen samen een motie ingediend om de ellende in de grensstreek maar eens te gaan monitoren. Dat was een totaal overbodige motie omdat de staatssecretaris in de Tweede Kamer dit monitoren al had toegezegd, als ik mij dit goed herinner. De staatssecretaris heeft dat nog herhaald op bladzijde 24 van de memorie van antwoord. Het was tevens een overbodige motie, omdat er geen consequenties aan verbonden werden. Dit was ons zwaarste kritiekpunt. Ik dien de volgende motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Van Strien, Reynaers, Frijters-Klijnen, Kok en Faber-van de Klashorst wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse grensstreken in de nog steeds voortdurende crisis extra getroffen zullen worden door het voorgenomen pakket accijnsverhogingen;

overwegende dat kennelijk niet iedereen van de ernst en verstrekkendheid van de gevolgen overtuigd is;

overwegende dat juist in de grensstreken de economie nu al het zwakst is en de werkloosheid het hoogst;

verzoekt de regering, de resultaten van de door haar voorgenomen monitoring van de effecten van de accijnsverhogingen uiterlijk 1 april 2014 met het parlement te bespreken en aan de resultaten van die monitoring, indien die negatief uitvalt, direct consequenties te verbinden die leiden tot een leefbaar ondernemersklimaat in de grensregio voor in het bijzonder pomphouders en winkeliers,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (33752/33753/33754/33755).

De heer Van Boxtel (D66):

Ik wil twee punten aan de orde stellen. De eerste heeft te maken met het feit – ik begreep dat dit bij de algemene financiële beschouwingen al aan de orde is geweest – dat de heer Van Strien vindt dat wij beter naar de prijzen van de landen ons om heen moeten kijken. Tegelijkertijd wil de heer Van Strien niet Europees harmoniseren. Ik zie daar iets ongerijmds in. Met de eerste overweging van de motie zegt de heer Van Strien dat inwoners van met name de grensstreek onevenredig worden getroffen. Ik vind dat heel raar. Als er al mensen onevenredig worden getroffen, zijn het mensen die niet in de grensstreek wonen, want degenen die dat voordeel kunnen halen, kunnen even de grens over. Ik begrijp dat gewoon niet.

Het tweede punt is dat het dictum een heel open deur is. De heer Van Strien vraagt de staatssecretaris de effecten in beeld te brengen en dan ook de nodige maatregelen te nemen. Welke maatregelen dit dan moeten zijn, vult hij niet in.

De heer Van Strien (PVV):

Ik spreek over de grensstreken die extra getroffen worden. In de grensstreken zie je nu dat pompen gesloten worden, winkeliers failliet gaan en er extra werkloosheid ontstaat. Als de heer Van Boxtel dat niet ziet als een extra treffen van de grensstreken, weet ik het verder niet. Het feit dat ik de motie nu indien, komt doordat ik inderdaad bij de algemene financiële beschouwingen dit punt al aan de orde heb gesteld. Ik beschouw dit als een soort derde termijn en dat zal ik hierna nog een keer doen.

In de schriftelijke voorbereiding heb ik vragen gesteld over accijnsverhoging op lpg, in casu propaan – lpg is een mengsel van propaan en butaan, dat afhankelijk van het jaargetijde van wisselende samenstelling is: in de winter meer propaan dan butaan – en dan met name voor de ca. 35.000 woonhuizen en agrarische bedrijven die niet op aardgas zijn aangesloten en lpg gebruiken voor verwarming en voor het drogen van gewassen. Zij worden nu dus extra getroffen door de accijnsverhoging.

Het antwoord van de staatssecretaris was even duidelijk als onthutsend. Dat propaan hoger wordt belast dan aardgas is volgens de staatssecretaris slechts een tijdelijke situatie. Aardgas zal de komende jaren in verschillende stappen zwaarder worden belast dan nu het geval is, onder meer door de SDE-plus. Hiermee wordt in ieder geval de omvang duidelijk van de financiële ramp die de Nederlandse gezinnen nog boven het hoofd hangt. Deze ramp wordt veroorzaakt door de zogenaamde duurzame energietransitie. In 2021 wordt aardgas volgens de staatssecretaris nog zwaarder belast dan lpg nu. Het punt van de zogenaamde transitie is op dit moment niet aan de orde, dus daar zal ik niet verder op ingaan. Wat blijft staan, is het punt dat die 35.000 gezinnen en boeren op het platteland ongenadig hard gepakt worden. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Van Strien, Reynaers, Frijters-Klijnen, Kok en Faber-van de Klashorst wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering het accijnstarief op lpg per 1 januari 2014 fors gaat verhogen;

overwegende dat er ongeveer 35.000 gezinnen en boeren in Nederland zijn die voor de verwarming van hun huis of het drogen van landbouwgewassen afhankelijk zijn van propaangas, zijnde een vorm van lpg, en door de accijnsverhoging op lpg plotseling geconfronteerd worden met een substantiële stijging van hun energiekosten;

constaterende dat door deze kabinetsmaatregel onredelijke verschillen in energieprijzen ontstaan;

verzoekt de regering, voor deze gezinnen en bedrijven een oplossing te bedenken die hen compenseert,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (33752/33753/33754/33755).

De heer Van Strien (PVV):

Dan nog iets over de begunstiging van lokaal duurzaam opgewekte energie. Mijn fractie heeft gevraagd of bij de zogenaamde duurzame opwekking van energie een totale energiebalans wordt opgemaakt. Wordt er bijvoorbeeld ook rekening gehouden met de indirecte energie die nodig is om de opwekinstallaties zelf te produceren en met de levensduur daarvan? Het antwoord was tamelijk onthutsend. Er wordt op basis van garanties van oorsprong vastgesteld dat het bij de netto hoeveelheid op het net ingevoerde energie gaat om hernieuwbare energie. Er wordt geen rekening gehouden met de indirecte energie die nodig is voor de productie van de opwekinstallaties zelf en met de levensduur ervan, aldus de staatssecretaris. Even verder wordt vermeld dat de eventuele uitstoot van CO2 die op het conto komt van de productie van bedoelde installaties wel gemeten wordt en dat die meetgegevens wel meetellen voor het bepalen van de gerealiseerde CO2-uitstoot en de reductie daarvan. Per saldo is sprake van netto vermeden CO2-uitstoot.

Toen ik dat las, brak mijn klomp. De staatssecretaris weet niet wat het indirecte energieverbruik van die opwekinstallaties is, maar hij weet wel dat er CO2 uitstoot vermeden wordt. Ik verzoek de staatssecretaris een poging te doen om dat aan ons uit te leggen. Voor mij komt het in ieder geval over als "Wat ligt verder weg, Moskou of Istanbul?" De staatssecretaris zegt dan: "ik heb geen idee wat die afstanden zijn, maar weet toch zeker dat Moskou verder weg ligt". Het is Istanbul dat verder weg ligt!

Ik wil graag met een voorbeeld duidelijk maken wat hier gebeurt. Als je van een auto het indirecte energieverbruik berekent, dus het energieverbruik dat nodig is voor de winning van staal, kunststoffen, de hele fabricage en dergelijke, kom je bij een moderne benzineauto op ongeveer een derde van het energieverbruik dat hij in zijn gehele leven aan brandstof verbruikt. Neem je nu een hybride auto, zoals een Toyota Prius, dan ligt die verhouding ongeveer andersom. Het zou best kunnen dat die Toyota Prius aan direct en indirect energieverbruik samen per kilometer net zo veel energie verbruikt en dus CO2-uitstoot als een Hummer. Toch wordt de Prius fiscaal gestimuleerd, net als al die andere quasi duurzame energievormen. Wat uiteindelijk gestimuleerd wordt, is niet een netto vermindering van de CO2-uitstoot, maar technologische ontwikkelingen, want die zitten onmiskenbaar verwerkt in de Prius, in het buitenland. Hetzelfde geldt voor al die zonnecellen die uit het buitenland, in casu China, komen. En dat op kosten van de Nederlandse belastingbetaler.

Naast die 4 miljard ontwikkelingshulp heeft deze regering dus een fiscaal stimuleringsprogramma op touw gezet om op kosten van de Nederlandse belastingbetaler ontwikkeling van technologie in het buitenland te stimuleren. Ik zou dolgraag zien dat de staatssecretaris op deze principiële redenering reageert. Het gaat mij niet om dit autovoorbeeld. Daar wordt de fiscale bevoordeling nu al weer afgebouwd. Het gaat mij om de principiële kwestie dat hap snap – nu is het weer de elektriciteitsopwekking – op kosten van de belastingbetaler met subsidiestromen wordt gestrooid om een volstrekt oncontroleerbaar en dus onhaalbaar en zinloos doel te bereiken, te weten de vermindering van CO2-uitstoot.

Hiermee heb ik alle ingrediënten behandeld die ik nodig heb voor mijn laatste punt. De regering roept graag dat onze jeugd gestimuleerd moet worden om vooral bèta te kiezen. Als puntje bij paaltje komt en die kreten in daden moeten worden omgezet, zien wij dat ze telkens weer afhaken. Zo hebben wij een grote groep liefhebbers van techniek, die graag zelf aan hun auto sleutelen, en voor zover ze dat niet zelf doen een hele bedrijfstak in stand houden. Ik heb het over de oldtimerbezitters die een wezenlijk stuk cultureel erfgoed in stand houden. Ook deze groep wordt weer het slachtoffer van een zigzagbeleid. Ik denk dat de stortvloed aan brieven die ons op dit onderwerp bereikt heeft, vooral veroorzaakt is door dit weinig consequente zigzagbeleid. Iedereen is bereid om belasting te betalen, maar absurde onbegrijpelijke sprongen daarin worden gewoonweg niet gewaardeerd. Daarom dien ik op dit laatste punt een motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Van Strien, Reynaers, Kok, Frijters-Klijnen en Faber-Van de Klashorst wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is de vrijstelling motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per 1 januari 2014 alleen nog te verlenen voor voertuigen van 40 jaar en ouder;

overwegende dat alleen voor benzineauto's van 25 tot 40 jaar een "overgangsregeling" is getroffen, terwijl eigenaren van diesels en lpg-auto's direct het volle pond moeten gaan betalen;

overwegende dat de regering zich hierbij heeft laten leiden door de door haar ongewenste import van oldtimers;

overwegende dat door deze lastenverzwaring de oldtimerbranche grote schade wordt toegebracht, inclusief het verlies aan werkgelegenheid en het verlies aan rijdend cultureel erfgoed;

verzoekt de regering, voor oldtimers die rijden op diesel en lpg en aangeschaft zijn vóór 1 november 2013 eveneens een overgangsregeling te treffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter J (33752/33753/33754/33755).

De heer Van Strien (PVV):

Omwille van de vergaderefficiency en omdat de onderwerpen die ik heb aangesneden ook al bij de algemene financiële beschouwingen aan de orde kwamen, heb ik mijn moties reeds in de eerste termijn, die dus eigenlijk een soort derde termijn was, ingediend.

Ik wacht de reactie van de staatssecretaris graag af.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Aan het einde van het jaar vraagt elke regering ten slotte toestemming aan de Eerste Kamer voor haar belastingplannen van het komend jaar. Het blijft wringen dat wij pas twee weken voor Nieuwjaar hier ja of nee moeten zeggen tegen de wijze waarop de regering haar activiteiten in het komende jaar wil financieren, met alle gevolgen die dat heeft voor de burgers en bedrijven in dit land. Ook wringt het dat wij voor twee rondes schriftelijke behandeling nauwelijks twee weken hebben. Dat leidt tot fouten. Zo produceerde ik in het verslag een ontspoorde grafiek 5, en het ministerie zat er in tabel 2 uit de memorie van toelichting 2,4 miljard naast. Hoeveel fouten wij samen niet ontdekten, weten wij niet. De SP-fractie is van oordeel dat niet alleen de uitgavenbegrotingen maar ook het Belastingplan eerder ingediend moeten worden bij de Tweede Kamer, zodat onze Kamer het geheel zorgvuldig kan behandelen. Graag een reactie.

Naar de inhoud dan. Dit Belastingplan is de facto de vertaling van een kabinetspolitiek die ons niet aanstaat. Niettemin is het goede nieuws voor veel mensen de belastingverlaging van 6 miljard in 2014. Het slechte nieuws is een belastingverhoging van 8,2 miljard. Samen beslaat dit Belastingplan 14,2 miljard aan belastingwijzigingen, met een saldo van 2,2 miljard belastingverhoging.

Bijna 70% van deze 14,2 miljard betreft inkomenspolitiek. Daarop zal ik mij vandaag concentreren. Ik doe daar de staatsecretaris een plezier mee. Bij de algemene financiële beschouwingen zei hij immers, en ik citeer: "Wij hebben net afgesproken dat wij het debat over de inkomensverdeling, de kwartielen en de belastingdruk verder zullen voeren bij de behandeling van het Belastingplan. Ik verheug me daar nu al op." Is het effect van de politiek van dit kabinet inkomensnivellerend of inkomensdenivellerend? Daarmee betreden we het strijdtoneel van tegenstrijdige verkiezingsbeloftes binnen de kabinetscoalitie. Die tegenstrijdigheid, zo zal ik betogen, vindt een pendant bij de staatssecretaris van belastingzaken waar wij de denivellering vinden, en een pendant bij de minister van SZW waar wij de nivellering vinden. Maar hoe ligt het saldo? Ik beperk mij tot inkomens en lasten en laat daar de quasi huurheffing nog buiten. Onze koorddansende premier heeft voor dit conflict een mooie formule gevonden: nivellering is geen doel van de kabinetspolitiek, maar een middel. Hoe pakt dat middel dan uit?

Ik bespreek drie hoofdpunten. Allereerst het effect van de belastingpolitiek op de inkomensverdeling personen, vervolgens in twee fases de inkomensverdeling huishoudens en tot slot een blokje overige punten.

In het gebruikelijke discours ligt bij de inkomstenbelasting het accent op de marginale belastingdruk. Zo ook in de Tweede Kamer. Ik bezie de minstens zo belangrijke gemiddelde nettobelastingdruk, te weten het belastingpercentage dat iemand over zijn totale inkomen betaalt. Die druk is relevant voor de inkomensverdeling. Voor de meeste mensen met een hoog inkomen, waaronder ikzelf, ligt deze druk niet op de vermaledijde 52%, doch op minder dan de helft daarvan. Ik kijk daarbij vandaag naar de hoofdlijn: de gemiddelde druk van de inkomstenbelasting gemeten naar kwartielgroepen van de inkomensverdeling personen als gevolg van het voorliggende belastingpakket 2014. In het kader van de kwartielgroepen zijn alle belastingbetalers of alle huishoudens onderverdeeld in vier gelijke groepen van 25%. Het gaat hier om het gecumuleerde effect van het belastingpakket t/m 2017 in vergelijking met het jaar 2013, op basis van de kabinetscijfers.

De gemiddelde druk van de inkomstenbelasting stijgt voor het laagste kwartiel met 1,8 procentpunt, maar daalt voor de overige drie kwartielen. Dat duidt ceteris paribus op denivellering. Het netto-inkomen (bruto-inkomen minus inkomstenbelasting) van de top 25% stijgt bovengemiddeld met 7,6% tegenover gemiddeld 7,3%, terwijl voor alle andere kwartielen de stijging benedengemiddeld is, met 5,7% voor het laagste kwartiel. Absoluut gezien ligt de stijging voor het hoogste kwartiel ruim tienmaal hoger dan die voor het laagste kwartiel. De conclusie is dat de belastingpolitiek van dit kabinet denivellerend werkt en die conclusie trok ik op hoofdlijnen al bij de algemene financiële beschouwingen. Daarmee is overigens niet alles kommer en kwel. Het is positief dat werknemers met een laag inkomen in box 1 minder belasting gaan betalen.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb een vraag aan de heer Reuten over zijn berekening van de belastingdruk als gemiddelde van een kwartiel of van een deciel. Het is zeker buitengewoon interessante informatie. De vraag is echter welke beslissingen een willekeurige Nederlander neemt op basis van de belastingdruk. Hij neemt beslissingen op basis van de marginale druk en niet op basis van de gemiddelde druk. Als iemand langer wil gaan werken, kijkt hij naar de marginale druk en die is altijd aanmerkelijk hoger dan de gemiddelde druk. Is de heer Reuten het met mij eens dat voor de individuele beslissingen van de homo economicus deze gemiddelde cijfers eigenlijk niet zo veel zeggen?

De heer Reuten (SP):

Het zijn niet mijn cijfers maar van het ministerie van Financiën. Ik heb slechts een aantal tabellen omgezet in grafieken. Die bevatten exacte cijfers van het ministerie.

Ik heb niet gezegd dat marginale belastingdruk irrelevant is. Ik heb gezegd dat daarop het accent ligt in het gebruikelijke discours en dat ik wil kijken naar iets dat ook relevant is voor de inkomensverdeling, namelijk: hoe ligt de gemiddelde druk? Als iemand in het café tegen mij zegt dat hij 52% belasting betaalt, wijs ik hem erop dat hij aftrekposten enzovoorts heeft en dat het gemiddelde percentage waarschijnlijk op de helft of daaronder zit. Ik zeg niet dat de opmerking van de heer Van Strien irrelevant is, maar ik wil het discours iets verleggen naar een terrein dat ook relevant is, vooral voor de inkomensverdeling.

De heer Van Strien (PVV):

Nogmaals, ik ben het eens met de heer Reuten dat dit interessante gegevens zijn, maar ik blijf erbij dat de beslissingen van de homo economicus vooral gebaseerd zijn op de marginale druk. In een stelsel waarin je in een hogere categorie steeds meer betaalt, wordt die marginale druk automatisch hoger. Op een gegeven moment is die te hoog om mensen verstandige beslissingen te laten nemen.

De heer Reuten (SP):

Nogmaals, ik zeg niet dat de opmerking van de heer Van Strien irrelevant is, maar de meeste mensen komen niet aan de keuze of zij het 52%-tarief willen betalen. In feite heeft maar 7% die keuze.

De heer Bröcker (VVD):

Ik dank de heer Reuten voor het goede huiswerk dat hij weer gedaan heeft. Ik heb met heel veel belangstelling de beantwoording gelezen van de vele vragen die door hem en zijn fractie zijn gesteld bij de voorbereiding op dit debat. Ik heb een heel praktische vraag. Kan de heer Reuten mij aangeven in hoeverre de toeslagen zijn meegenomen in deze plaatjes?

De heer Reuten (SP):

Nee, die zitten niet in deze plaatjes. Daarop kom ik zo.

De heer Bröcker (VVD):

Hebt u daar ook plaatjes van?

De heer Reuten (SP):

Ja, ja. Wij doen alles met plaatjes. Ik sprak eerst over de belastingdruk en toen over de ontwikkeling van het netto-inkomen in de periode 2013–2017 op basis van de cijfers van het kabinet. Ik heb geconcludeerd dat er bij de belastingpolitiek van dit kabinet sprake is van denivellering.

Het kabinet kan deze denivellering niet weerleggen anders dan door te stellen dat personen ook nog toeslagen en bijslagen ontvangen. Ik ontken uiteraard niet dat die toe- en bijslagen er zijn. De vraag is in welke mate die de denivellering door de belastingpolitiek compenseren bij de mensen. Maar die vraag kan of wil het kabinet niet kwantitatief beantwoorden.

Ik kom daarmee op mijn tweede punt. Het kabinet wenst de discussie over nivellering of denivellering, inclusief die over toeslagen- en bijslagen, te verleggen naar huishoudens. Bijna de helft van de mensen is overigens alleenstaand: 47%. Ook deze discussie wil ik voeren. Het spijt mij dan dat het kabinet selectief is in de informatie die het wenst te verschaffen. Ik vraag de staatssecretaris morgen per brief alsnog de door mij gevraagde informatie over tabel 6 uit het verslag te verstrekken. Alleen dan is op gedegen wijze de connectie te maken tussen belastingpolitiek en overige inkomensbepalende maatregelen. Uit de wel verstrekte informatie over het nominaal besteedbaar inkomen van huishoudens vanaf 2013 tot en met 2017 blijkt dat qua procentuele verandering de verhoudingen tussen het onderste en het bovenste kwartiel nagenoeg gelijk blijven (8% en 7,9%). De middeninkomens blijven ondertussen ruim onder de gemiddelde stijging steken. Absoluut gezien, slaat de totale toename van het besteedbaar inkomen voor meer dan de helft neer bij de top 25% van de inkomensverdeling. Eveneens absoluut gaat de top 25% er vier keer meer op vooruit dan de onderste 25%. Samenvattend blijkt dat er afgemeten aan de relatieve verdeling tussen het eerste en vierde kwartiel nagenoeg geen nivellering is. Meten we de top af aan het tweede en derde kwartiel dan wordt er ook volgens deze maatstaven gedenivelleerd.

Welke conclusies kunnen we hieruit trekken? Het beste is om dit vooralsnog af te meten aan de voornemens van de medestanders van het kabinet en het kabinet zelf. In de beruchte motie-Zijlstra/Samsom (33410, nr. 32) uit november 2012, heette het: "dat gezien de financiële opgave waar Nederland voor staat, de grootste bijdrage om de pijn van de noodzakelijke bezuinigingen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen, het beste gedragen kan worden door de hoogste inkomens". Het kabinet kiest kennelijk niet voor het beste. Het dictum van de motie was echter: "de gewenste verkleining tussen hoge en lage inkomens te bewerkstelligen". Dit is niet wat het kabinet doet. De staatsecretaris schrijft in de nota van afgelopen vrijdag dat het adagium "van hogere inkomens wordt een extra bijdrage gevraagd" een pijler in het inkomensbeleid van het kabinet is. Kan hij dit "extra" hier toelichten voor de inkomensverdeling tussen kwartielgroepen?

Senator Barth wees bij de algemene politieke beschouwingen op "het belang van kleine inkomensverschillen om een solidaire samenleving te creëren". Senator Postma zei bij de algemene financiële beschouwingen: "Voor de Partij van de Arbeid is het verkleinen van inkomensverschillen een kernpunt van beleid.". Op mijn vraag of wij aan het eind van de kabinetsperiode het kabinet daarop wat de PvdA betreft kunnen afrekenen, zei hij volmondig: "Ik denk dat je daar altijd ja op moet zeggen. Op het moment dat iets zo belangrijk is, moet je daarvoor ook de verantwoordelijkheid nemen." Hoe moeten we daar, in het licht van de cijfers, nu over denken, zo vraag ik aan de PvdA-woordvoerster van vandaag. De minister-president zei hier bij de algemene politieke beschouwingen op 29 oktober dat het verkleinen van inkomensverschillen in het geheel geen doel is van het kabinetsbeleid, maar wel een middel om te voorkomen dat de rekening onevenredig zwaar wordt neergelegd bij mensen met een kleine beurs of een kleine spaarrekening. Ik vraag de staatssecretaris, die hier het kabinet vertegenwoordigt, waarom het kabinet zijn oogmerk om de inkomensverschillen te verkleinen – zij het als doel of als middel – niet omzet in daden.

Ik bestrijd niet het recht van het kabinet om de eigen woorden niet waar te maken. Ik vind het echter wel de plicht van het kabinet om dit eerlijk toe te geven. Ik krijg in de eerste termijn graag helderheid over het volgende. Klopt het dat door de thans voorliggende maatregelen de inkomensverschillen 2013–2017 niet kleiner worden?

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter. Ik voeg mij bij de woorden van de heer Bröcker wat betreft de complimenten voor de heer Reuten voor de degelijkheid van zijn analyses en de grafieken die hij laat zien. De heer Bröcker vroeg net of hij allerlei toeslagen heeft meegenomen. Ik zeg even vooraf dat ik hier geen pleidooi houd voor het ontzien van hogere inkomens. Daar gaat het mij niet om. De vraag is of het beeld compleet is. Ik ga goed luisteren naar de antwoorden van de staatssecretaris. Het gaat namelijk niet alleen om toeslagen – de bijstand, de huurtoeslag, de zorgtoeslag – maar ook om allerlei extra inkomensafhankelijke betalingen die mensen moeten doen. Als dat wordt gevoegd bij de internationale vergelijking van de belastingdruk in Nederland ten opzichte van andere landen, dan moet je op zijn minst die kanttekening maken. Ik vind het waardevol, maar ik hoop dat de heer Reuten onderschrijft dat het niet zo enkelvoudig is als hij nu presenteert.

De heer Reuten (SP):

Mijn cijfers over het besteedbaar inkomen zijn gehaald uit tabel 4, Kamerstuk 33753, letter F. Het komt uit de nota naar aanleiding van het verslag van afgelopen vrijdag. Het zijn cijfers van het ministerie. Dat is inclusief alle toeslagen. Dat is het niveau van het besteedbaar inkomen, inclusief alle toeslagen.

De heer Van Strien (PVV):

Ik begrijp het toch niet helemaal. De heer Reuten heeft het stuk dat ik hier in mijn handen heb rond laten delen.

De heer Reuten (SP):

Ja. Ik begin met de inkomstenbelasting en de druk van de inkomstenbelasting. De staatssecretaris zegt: dat is exclusief toeslagen. Hij zegt dat hij het niet op het niveau van personen kan verstrekken. Dan gaan we naar het niveau huishoudens. Grafiek nummer 6 betreft het besteedbaar inkomen.

De heer Van Strien (PVV):

Dan voel ik mij een beetje misleid in het betoog van de heer Reuten. Ik ben onder de indruk van deze tabel. Hij trekt echter niet zijn conclusies op basis van deze tabel. Ik vind het jammer dat ik niet de tabel heb op grond waarvan hij zijn conclusies trekt.

De heer Reuten (SP):

De tabel staat in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarin staan voor de vier kwartielen het besteedbaar inkomen 2013 en het besteedbaar inkomen 2017. Als je die naast elkaar zet, dan krijg je deze grafiek. Als je ze van elkaar aftrekt, dan krijg je de procentuele verschillen. Ik vraag de staatssecretaris om morgen te beamen – of niet te beamen – of de grafiek correct is, of die exact gelijk is aan de cijfers van het ministerie.

Als derde hoofdpunt keer ik terug naar de belastingdruk en wel de totale belastingdruk die het uitgangspunt voor dit kabinet is. Ik kijk daarbij naar het jaar 2010. Dat is het laatste jaar waarvan het CBS volledige cijfers heeft. Ik heb het kabinet gevraagd om cijfers te leveren voor 2013 tot en met 2017 – ramingen – maar die heb ik niet gekregen. Daarom baseer ik me op de cijfers uit 2010. Ik stel vast dat de progressie in de inkomstenbelasting grotendeels ongedaan wordt gemaakt, niet alleen door de indirecte belastingen maar ook door de ziektekostenpremies. Voor de vier kwartielen is deze totale druk op het bruto-inkomen – inkomstenbelasting, indirecte belasting, lokale heffingen en premie ziektekosten – achtereenvolgens 26%, 29%, 32% en 36%. Derhalve is er voor het hoogste kwartiel ten opzichte van het laagste kwartiel nog slechts een progressiefactor van 1,4. Dat spoort niet met solidariteit en niet met klaagzangen over het toptarief van de inkomstenbelasting.

Ik kom niet slechts met deze cijfers omdat ze informatief zijn. Ik leg de politieke vraag op tafel of wij – ik bedoel de senaat – een meer substantiële progressie in de collectieve lastendruk rechtvaardig achten: als doel, als middel of, zoals senator Barth het bij de algemene politieke beschouwingen uitdrukte, vanwege "het belang van kleine inkomensverschillen om een solidaire samenleving te creëren". Daarvoor komt de inkomstenbelasting zelf in aanmerking. Ook een inkomensafhankelijke kinderbijslag komt ervoor in aanmerking. In 2011 kwam 43% van de kinderbijslag, 1,4 miljard, terecht bij de top 25%. Maar – daar is hij weer – ook een inkomensafhankelijke ziektekostenpremie is kandidaat. De lastendruk daarvan is thans 4,3% bij het laagste kwartiel en 2,3% bij het hoogste kwartiel, begrijpelijk. Mij dunkt dat dertien maanden geleden het totale collectieve-lastenplaatje met de minieme drukprogressie onvoldoende voor het voetlicht is gebracht. De meeste mensen, inclusief de VVD-achterban, weten niet hoe het zit. Ik vraag de coalitiepartijen en het kabinet om datgene waarmee zij de kabinetsperiode begonnen spoedig opnieuw op te pakken en dan met een hoger informatiegehalte. Graag hoor ik hun commentaar. Ik hoop dat de staatsecretaris ook dit als een verheugend onderdeel van onze discussie over de inkomensverdeling beschouwt. Deelt hij onze conclusie dat het schrappen van de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie niet, althans niet volledig, gecompenseerd wordt door dit kabinet in andere maatregelen?

Omdat wij morgen stemmen en om de fracties ruim gelegenheid te geven tot overleg, dien ik al in mijn eerste termijn de volgende motie in over de inkomensverdeling.

De voorzitter:

De Kamer, gehoord de beraadslaging. Mag ik even iets vragen aan de heer Reuten? Wat rood en doorgestreept is, hoef ik toch niet te lezen?

De heer Reuten (SP):

Dat hoeft u niet te lezen.

De voorzitter:

Goed, dat lees ik niet voor. Ik begin opnieuw. De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat, gezien de financiële opgave waar Nederland voor staat, de grootste bijdrage om de pijn van de noodzakelijke bezuinigingen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen, het beste gedragen kan worden door de hoogste inkomens en dat dit bewerkstelligd kan worden via aanpassingen van heffingskortingen ...

De heer Reuten (SP):

U hebt het begin overgeslagen, de verwijzing naar de motie-Zijlstra/Samsom.

De voorzitter:

O, maar dat was wel rood en niet doorgestreept. Ik heb een soortement begeleidende verklaring erbij nodig, want er is heel veel rood en doorgestreept. Er is ook rood en niet doorgestreept, blijkt nu.

Motie

De voorzitter: Door de leden Reuten, Elzinga, Kox, Slagter-Roukema en Vliegenthart wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

refererende aan de motie-Zijlstra/Samsom van 13 november 2012 (33410, nr. 32);

overwegende dat gezien de financiële opgave waar Nederland voor staat, de grootste bijdrage om de pijn van de noodzakelijke bezuinigingen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen, het beste gedragen kan worden door de hoogste inkomens en dat dit bewerkstelligd kan worden via aanpassingen van heffingskortingen;

verzoekt de regering, de gewenste verkleining tussen hoge en lage inkomens te bewerkstelligen;

verzoekt de regering tevens, de Kamer over deze bewerkstelliging te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter K (33752/33753/33754/33755).

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik heb nog vier korte overige punten, ten eerste het nalaten van de inflatiecorrectie. Dit betreft een structurele belastingverhoging van jaarlijks bijna 1 miljard. Opgeteld bij de overeenkomstige verhoging in 2013 gaat het om structureel 2,2 miljard. Dit is tersluiks een vorm van belastingverhoging. Ik vraag het kabinet de inflatiecorrectie voortaan automatisch toe te passen.

Ten tweede sluit ik mij aan bij de kritische vragen van de PvdA-fractie over delegatie in de belastingwetgeving. Ik neem aan dat de woordvoerder er straks verder op ingaat, maar ik weet het niet zeker. In elk geval sluit ik mij aan bij de schriftelijke vragen van de PvdA-fractie.

Ten derde ging ik bij het Belastingplan 2012 beknopt in op de vermogensverdeling. Het is nog steeds zo dat in Nederland de onderste 60% 2% van het vermogen bezit, maar de top 10% 60% van het totaal. Afgaande op de schriftelijke uitwisseling sluit ik mij vandaag graag aan bij de vragen die ik nog van de PvdA-fractie over dit onderwerp verwacht.

Ten vierde en ten slotte wil ik iets zeggen over de term "evenwichtig". Het valt op dat, wanneer het kabinet op een of ander punt het spoor bijster is of als een maatregel niet inhoudelijk verdedigbaar is, het zich dan bedient van de term "evenwichtig". Dus wanneer de vraag is "waarom neemt het kabinet maatregel X", is het antwoord: de maatregel draagt bij aan, bijvoorbeeld, een evenwichtige verdeling van de lasten. Einde argument. Wij noemen deze stijlfiguur een stoplap. Op onze vraag of het soms ook maatregelen neemt die het onevenwichtig noemt, wilde het kabinet in de nota geen antwoord geven. Ik stel de vraag hierbij opnieuw.

Voorzitter. Hierbij laat ik het vandaag. Het mag duidelijk zijn: volgens mijn fractie doet dit Belastingplan niet wat eerder aan de burgers van dit land en aan de volksvertegenwoordiging werd beloofd. Het maakt verschillen niet kleiner maar groter en dat zint ons volstrekt niet. Niettemin zie ik uit naar de antwoorden van de staatssecretaris. Voor mij hoeven die antwoorden niet lang te zijn, maar graag wel helder, in deze dagen waarin al voldoende duisternis heerst.

De heer Ester (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Het Belastingplan 2014 is de fiscale uitwerking van de Miljoenennota en het aanvullende begrotingsakkoord. Bij de algemene financiële beschouwingen gaf de ChristenUnie-fractie al aan, zich te kunnen vinden in de voorstellen. Wij verwachten er geen wonderen van, maar ze bieden wel rust en stabiliteit. Het pakket aan maatregelen dat voorligt, is, zo stelde mijn fractie, redelijk in balans. Bovendien is sprake van een grondige herziening van eerdere kabinetsplannen. Dat geldt zeker voor kwesties die voor de ChristenUnie essentieel zijn: de verlaging van de belasting op arbeid, het niet verlagen van de zelfstandigenaftrek, het behoud van fiscale aftrek van zorgkosten voor chronisch zieken en gehandicapten, het lage btw-tarief voor de bouwsector en het fiscaal bevorderen van spaarzaam gebruik van energie en grondstoffen. Het koopkrachtplaatje voor 2014 ontziet de lagere inkomensgroepen en ook dat vinden wij wezenlijk. Het in stand houden van de kindregelingen steunen wij ten volle. Juist in deze tijd moeten wij gezinnen bijstaan. Ook in Nederland is gezinsarmoede niet langer een maatschappelijk marginaal fenomeen.

Niettemin heeft mijn fractie kritische vragen bij het Belastingplan 2014 die wij met de staatssecretaris willen delen. Maar voordat ik begin: veel dank aan de staatsecretaris en zijn ambtelijke staf voor het beantwoorden van de vragen. Dat waren er een heleboel. Alleen al in de Tweede Kamer werden maar liefst 1.400 vragen gesteld en ook dit huis liet zich niet onbetuigd. Ik zal mijn bijdrage daarom naar een wat hoger abstractieniveau tillen om zo wat meer door het Belastingplan heen te kijken. Ik kijk daarbij ook naar internationale ontwikkelingen. Dat komt de discussie, naar ik hoop, in deze fase ten goede.

Allereerst de vrijval van beklemd vermogen, de zogeheten stamrechten. Deze maatregel moet de fiscus in 2014 maar liefst 1,23 miljard euro opleveren. Mijn fractie wil hierover drie vragen stellen. Ten eerste. Hoe beoordeelt de staatssecretaris vanuit het perspectief van toekomstige kabinetten dat deze maatregel de facto langetermijnbelastinginkomsten van volgende regeringen naar voren haalt? Het snoeit hun belastingrevenuen en daarmee hun beleidsmatige vrijheidsgraden in. Ten tweede. Op welke evidentie is de inschatting gebaseerd dat personen daadwerkelijk van deze fiscale regeling gebruik zullen maken en de middelen ook consumptief zullen aanwenden? Hoe robuust vindt de staatssecretaris deze evidentie? Ten derde. Stel dat het gebruik van deze keuzemogelijkheid tegenvalt – niet alle vermogen in stamrecht-bv's is immers liquide – is er dan een plan B? Het gaat al met al om een aanmerkelijke inkomstenbron voor het kabinet in het komende jaar.

Het Belastingplan 2014 kent een aantal maatregelen die milieubelastend gedrag fiscaal beprijzen en duurzaam opgewekte energie fiscaal faciliteren. Het gaat dan om de verhoging van accijnzen op autobrandstoffen, het aanscherpen van de C02-normen bpm, de verhoging van de leidingwaterbelasting, de herinvoering heffing afval storten, en het begunstigen van lokaal duurzaam opgewekte energie. Mijn fractie is voorstander van het vergroenen van ons fiscaal stelsel. Wij vinden dit goede maatregelen. Van ons mag het zelfs verder gaan. Het gaat immers om het zuinig omgaan met schaarse grondstoffen, om het behoud van de aarde, om de schepping. Rentmeesterschap is voor ons bepalend. We horen deze staatssecretaris zelden over wat zijn visie is op de inzet van ons fiscaal stelsel om duurzame productie- en consumptiepatronen te bevorderen. Om onze economie daadwerkelijk te vergroenen. Mijn fractie zou graag van de staatssecretaris een korte reflectie horen op de vraag hoe hij dit kernthema benadert. Kan hij met de senaat delen wat zijn visie is op de relatie tussen fiscaliteit en duurzaamheid? Waar liggen zijn prioriteiten en hoe hoog legt hij de lat?

Net als lpg wordt ook propaan zwaarder belast. Dat heeft gevolgen voor burgers die niet zijn aangesloten op het gasnet, bijvoorbeeld omdat ze in de buitengebieden wonen. Zij hebben vaak een propaangastank op het erf om hun huis te verwarmen. Gevolg van de zwaardere belasting is dat hun woonlasten fors zullen stijgen. Het gaat om naar schatting 15.000 huishoudens. De discussie hierover in de Tweede Kamer leidde niet echt tot een bevredigende afronding. De ChristenUnie-fractie wil de staatssecretaris vragen hier nog eens apart naar te kijken. Kan er wat meer soelaas geboden worden? Deze groep burgers wordt onevenredig extra belast.

Mijn fractie erkent de accijnseffecten voor de middenstand in de grensstreken. Wij steunden de helaas verworpen motie-Terpstra over een grenseffecttoets ten volle. Kan de staatssecretaris hier nog eens publiekelijk herhalen dat hij deze accijnseffecten nauwgezet zal monitoren en zo nodig zal ingrijpen?

Dan het energiebelastingtarief voor lokaal duurzaam opgewekte elektriciteit. Leden van coöperaties komen in aanmerking indien de installatie zich in het midden van de postcoderoos bevindt. Het is toch alleszins redelijk dat ook leden die zich aan de direct aangrenzende rand van dit postcodegebied bevinden, kunnen profiteren van dit duurzame aanbod? In het SER-energieakkoord, waarop de maatregel is gebaseerd, wordt in dit geval een meer rekkelijke definitie gehanteerd. Kan de staatssecretaris wat meer flexibiliteit betrachten? Dat zou dit mooie duurzaamheidsinitiatief zeer ten goede komen. De nota naar aanleiding van het verslag is op dit punt bepaald onbevredigend. Dat het hier om een majeur punt kan gaan, blijkt wel uit het feit dat de bouw van het grootste zonnepark van Nederland, in Gennep, geen doorgang vindt, omdat alleen direct omwonenden van de belastingvoordelen kunnen genieten. Daarmee is dit park van 19 megawatt met 75.000 zonnepanelen financieel niet haalbaar. Door een smalle fiscale interpretatie laat de staatssecretaris duurzaamheidskansen liggen. Wij begrijpen dat de fiscale facilitering van lokaal en duurzaam opgewekte energie na vier jaar geëvalueerd gaat worden. Mijn fractie wil om een integrale evaluatie vragen waarin zowel de financiële alsook de sociale, economische en ecologische aspecten van deze maatregel worden meegenomen. Het gaat hier immers om een belangrijk maatschappelijk initiatief dat een Belastingplan te boven gaat. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?

De noodzakelijke vergroening van onze economie behoeft een sterke innovatie-agenda. Duurzaamheid is daarbij de verbindende term. Het Belastingplan voorziet in een taakstelling fiscale innovatieregelingen van 168 miljoen in 2014. Het terugdringen volgend jaar van het budget van de regeling research and developmentaftrek (RDA) met 138 miljoen levert daaraan de grootste bijdrage. Mijn fractie begrijpt dat er in 2012 sprake was van onderuitputting. Tevens constateert mijn fractie, met instemming, dat de S&O-overdrachtsvermindering in de eerste schijf wordt verlengd van € 200.000 naar € 250.000. Dat is goed voor het mkb. De vraag die wij de staatssecretaris willen stellen is in hoeverre de RDA tot het "Mattheüs-effect" heeft geleid, ofwel tot het subsidiëren van innovatietrajecten die zonder de aftrek ook wel ondernomen zouden zijn. Zijn hiervoor aanwijzingen? Heeft dit meegespeeld in de taakstelling?

Het kabinet wil van Nederland een participatiesamenleving maken. Daar past ook in dat burgers initiatieven nemen om goede doelen te realiseren. Aftrekbaarheid van giften kunnen deze initiatieven helpen. De professionalisering van de anbi-belastingregels rond de aftrekbaarheid van giften aan goede doelen lijkt evenwel door te schieten. Veel kleinere burgerinitiatieven hebben moeite om aan deze nieuwe regels te voldoen en stoppen daarom. Nieuwe initiatieven komen om deze reden niet van de grond. De samenleving boet daardoor in aan sociaal kapitaal. Dat is geen goede zaak. De belastingregels rond de anbi-status lijken vooral ontworpen te zijn met de grotere goededoelenorganisaties in het achterhoofd. Mijn fractie bereiken signalen dat de Belastingdienst vraagtekens zet bij het algemeen belang van de activiteiten van kleinere kerkelijke en christelijke instellingen. Maar het geldt ook voor andere, seculiere kleinere goededoeleninitiatieven. Het begrip "algemeen belang" blijkt niet altijd eenduidig en deze instellingen en burgerinitiatieven hebben simpelweg niet de fiscale en juridische expertise om de Belastingdienst van repliek te dienen. Bovendien blijkt de grens tussen een anbi en een sociaal belang behartigende instelling (sbbi) in de praktijk vaak dun. Kan de staatssecretaris zijn beleid op dit punt nog eens helder uiteenzetten? Is hij het met de ChristenUnie-fractie eens dat de aftrekbaarheid van giften aan kleinere goede doelen niet gehinderd moet worden? Wij willen hem indringend vragen hier een gebaar te maken, bijvoorbeeld in het ondersteunen van kleinere goededoelenorganisaties om aftrekbaarheid te realiseren.

De ChristenUnie-fractie kan zich goed vinden in de voorgestelde aanpak van belastingfraude. Ik kom dadelijk nog op de internationale context ervan terug. In het wetsvoorstel aanpak fraudetoeslagen en fiscaliteit worden in de inleiding wat algemeenheden gedebiteerd over belastingfraude en fraudebestrijding. Mijn fractie wil de staatssecretaris om een korte bespiegeling vragen over de vraag hoe hij de belastingmoraal anno 2013 in Nederland evalueert, zowel wat personen als bedrijven betreft. Is hij van mening dat deze moraal de afgelopen tien jaar verbeterd of verslechterd is? Hoe staat ons land er qua belastingmoraal voor? Het is een kwestie die de gemoederen in Nederland hevig kan beroeren, onafhankelijk van ideologie of partij, en de vraag is of de staatssecretaris hierin enige klaarheid kan brengen.

Er is het afgelopen jaar veel gesproken over fiscale vluchtroutes voor multinationals en daaraan gekoppeld de vraag of Nederland een belastingparadijs is voor internationaal opererende bedrijven. Ik weet dat wij hierop volgend jaar plenair terugkomen, maar ik wil er nu reeds een paar opmerkingen over maken. Kleinere partijen moeten soms een beetje schipperen met de aandacht die ze kunnen geven aan concurrerende plenaire debatten. Het CPB concludeert dat Nederland geen belastingparadijs is maar wel een belangrijk doorsluisland voor het verleggen van investeringsstromen vanwege fiscale overwegingen. SEO Economisch Onderzoek heeft de activiteiten van brievenbusmaatschappijen en schaduwbankieren in Nederland in kaart gebracht. Deze organisatie schat het aantal brievenbusmaatschappijen, afhankelijk van de definitie, tussen de 9.000 en 12.000. Het gaat om bedrijven die nauwelijks commerciële of operationele activiteiten in Nederland verrichten, maar hier primair om fiscale redenen gevestigd zijn. Hun bijdrage aan de reële economie is vaak miniem. Ook internationaal is er veel aandacht voor deze kwestie. Via brievenbusmaatschappijen stromen vele miljarden naar landen die geen bronbelasting kennen op rente, royalty's en dividend. In Nederland ging het in 2010 om 153 miljard inkomend en 125 miljard uitgaand.

De Europese Commissie schat het gemis aan belastinginkomsten door fiscale fraude en belastingontwijking op 1 triljoen euro, een bijna niet te bevatten bedrag. Er gaat 150 miljard euro verloren door brievenbusconstructies. Multinationals als Apple, Google en Starbucks weten door slimme fiscale arrangementen hun belastingheffing te minimaliseren. Ontwikkelingslanden, zo stelt de OESO, derven door internationale fiscale sluiproutes meer belasting dan ze aan ontwikkelingshulp krijgen. Wereldwijd zou het om meer dan 100 miljard euro gaan, aldus de SOMO. SEO schat het bedrag dat ontwikkelingslanden minder aan bronbelasting innen als gevolg van belastingverdragen met Nederland, op ongeveer 145 miljoen in 2011.

Veel van deze sluiproutes zijn, zoals helaas moet worden vastgesteld, legaal. Ze zijn in de ogen van de ChristenUnie-fractie echter verre van rechtvaardig. Het is parasitair gedrag op grote schaal. Het kabinet heeft zich bij monde van de staatssecretaris steeds op het standpunt gesteld dat de aanpak van belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven ook internationaal moet plaatsvinden. Nederland zou niet eenzijdig maatregelen moeten nemen omdat we ons dan als vestigingsland uit de markt zouden prijzen. "Al te goed is buurmans gek", zo stelde hij in de Tweede Kamer eerder dit jaar.

Inmiddels is de staatssecretaris echter op zijn wenken bediend. De OESO en in haar kielzog de G20 – die in totaal meer dan 40 landen vertegenwoordigen – hebben vorige maand maar liefst 15 actieplannen gelanceerd om fiscale vluchtroutes door multinationals in te dammen. Deze moeten nieuwe fiscale normen opleveren waaraan landen zich committeren en die een eind maken aan de uitholling van de belastinggrondslag, misbruik van bilaterale fiscale verdragen bestrijden en brievenbusfirma's tegengaan. Dit alles moet de komende twee jaar zijn beslag krijgen. Vorige maand kwam ook de Europese Commissie met een aantal voorstellen om belastingfraude en belastingontwijking te bestrijden. De ChristenUnie-fractie vraagt de staatssecretaris om een korte reactie op deze actieplannen en voorstellen. Hoe waardeert hij deze plannen en wat zijn zijn eigen ambities? Gaat het kabinet een proactieve of een volgende rol spelen? Wil de staatssecretaris op dit dossier een zichtbare rol in de internationale fiscale arena gaan vervullen?

De ChristenUnie-fractie meent dat juist gezien de prominente rol van Nederland als doorsluisland en gelet op de fiscale samenwerking en harmonisatie die zich nu aftekenen op het internationale speelveld, Nederland zich een voortrekkersrol zou moeten toe-eigenen. Wat mogen we op dit punt concreet van de staatssecretaris verwachten?

Dan nog een opmerking over de bilaterale belastingverdragen die Nederland met ontwikkelingslanden heeft gesloten. Onderzoek van het International Bureau of Fiscal Documentation laat zien dat veel van deze verdragen geen antimisbruikbepalingen bevatten. Dit bemoeilijkt de bestrijding van treaty shopping ofwel het creëren van allerlei constructies om winsten op een andere manier te repatriëren dan direct van gastland naar herkomstland, waarbij Nederland als doorsluisland dient. Uit de kabinetsreactie van eerder dit jaar blijkt dat Nederland de 23 ontwikkelingslanden waarmee het een belastingverdrag heeft, zal aanbieden om dergelijke bepalingen alsnog op te nemen. Graag hoort mijn fractie wat hiervan geworden is en welke beleidsconclusies de staatssecretaris hieraan verbindt.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb er alle begrip voor dat kleinere fracties, zoals de heer Ester zelf al zei, niet altijd de tijd hebben om overal aan ieder debat mee te doen. Daar weet ik alles van. Hij heeft zojuist een punt geagendeerd waarvan we eigenlijk hebben afgesproken dat wij dat in januari apart met de staatssecretaris gaan bespreken. Ik respecteer het dat de heer Ester een paar vragen heeft, maar voor ons debat op dit moment over het Belastingplan wil ik graag markeren dat mijn fractie zich niet heeft voorbereid op een debat ten gronde over deze zaak. Ik zou de heer Ester dus willen vragen of hij ermee kan leven als de staatssecretaris op hoofdlijnen nog enige informatie verschaft, waarna we het debat na de jaarwisseling hernemen. Anders worden wij ertoe gedwongen om zonder goede voorbereiding al heel diepgaand te praten over dit thema. Daar zou ik echt bezwaar tegen hebben.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik heb daar volgens mij al op gepreludeerd door de staatssecretaris te vragen om een korte reactie.

De heer Van Boxtel (D66):

Oké.

De heer Ester (ChristenUnie):

Nu we toch op het internationale vlak zijn aanbeland, wil mijn fractie nog even stilstaan bij het Europese belastingdebat. Twee maanden geleden publiceerde de Europese Commissie het lijvige rapport Tax reforms in EU Member States. Dat is boeiende lectuur. Het geeft een breed overzicht van de belastinghervormingen die EU-lidstaten doorgevoerd hebben en biedt inzicht in fiscale uitdagingen die voorliggen. Het rapport is gebaseerd op uitgebreid landenvergelijkend onderzoek. Ik wil de staatssecretaris om een reactie vragen op een specifieke conclusie die ten aanzien van ons land getrokken wordt, namelijk dat Nederland een sterke "consolidation challenge" heeft, gelet op een ernstig fiscaal houdbaarheidsprobleem op de middellange en lange termijn. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze conclusie en welke beleidsconsequenties verbindt hij hieraan?

Er is internationaal meer aan de hand. Anderhalve week geleden sloot de World Trade Organization (WTO) haar eerste wereldwijde handelsverdrag. Dat is een historisch akkoord dat, naar de ChristenUnie-fractie hoopt, vooral ook de minder ontwikkelde landen ten goede zal komen. Vooral de douaneprocedures worden eenvoudiger. Kan de staatssecretaris in pennenstreken aangeven wat de fiscale consequenties van dit handelsakkoord voor Nederland zijn? Hoe waardeert hij dit handelsakkoord vanuit zijn beleidsverantwoordelijkheid?

Ik sluit af. De ChristenUnie-fractie steunt de hoofdlijnen van dit Belastingplan. We hebben evenwel een groot aantal kritische punten. Wij zouden liever een verdergaande verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op consumptie zien. Ook moet worden opgemerkt dat door de vele akkoorden waarop het plan gebaseerd is en de fiscale bijstellingen en aanpassingen die daarvoor vereist zijn, het Belastingplan 2014 nogal wat noodverbanden kent die de fiscale rust niet altijd ten goede komen. Dat moet geen routine worden. We moeten voor langere tijd fiscale stabiliteit en voorspelbaarheid brengen. Ook slagen we er niet echt in om onze fiscale wetgeving vergaand te vereenvoudigen. Ook de Raad van State wijst hierop. Ook dit punt blijft knellen. Mijn fractie ziet dan ook uit naar de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen, dat alweer een halfjaar geleden is gepubliceerd. De tijd dringt, zo lijkt ons.

Mijn fractie wacht de antwoorden van de staatssecretaris op onze vragen met belangstelling af.

De heer De Lange (OSF):

Mevrouw de voorzitter. Ik spreek deze bijdrage mede namens de Partij voor de Dieren uit.

Vandaag bespreken we het belastingplan 2014. Reeds bij de algemene financiële beschouwingen die we in de Eerste Kamer op 19 november 2013 mochten houden, zijn de hoofdlijnen van het financieel-economisch beleid uitgebreid aan de orde geweest. Zoals de Raad van State onomwonden stelt in zijn advies, vertegenwoordigt het Belastingplan een onsamenhangende verzameling van belastingmaatregelen die Nederland niet structureel vooruit helpt. Vernietigender kan het eigenlijk niet geformuleerd worden, zeker niet in een tijd waarin ons land al vele jaren worstelt met een diepe crisis en er heel wat meer nodig is dan visieloze acties met als enige doel de staatskas te spekken.

Het voorliggende Belastingplan dient twee doelen. Ten eerste gehoorzaamt Nederland, als dit plan tenminste wordt aangenomen, aan de oekaze van de Brusselse begrotingspaus Olli Rehn om in 2014 bovenop de enorme bezuinigingen in eerdere jaren nog eens 6 miljard euro extra te bezuinigen. Daar moeten we overigens niet alleen Olli Rehn op aankijken. Het feit dat een meerderheid van onze volksvertegenwoordiging dit soort maatregelen van een niet gekozen Brusselse bureaucratie over onszelf heeft afgeroepen, mag evenmin onvermeld blijven. Ten tweede heeft het pakket maatregelen niet alleen de steun van de regeringspartijen, maar ook van een evenmin samenhangende collectie van opportunistische gedoogpartijen. Na eindeloos onderhandelen waarmee alle tijd verspeeld is om met de broodnodige creativiteit naar de financieel-economische crisis te kijken, is het totaalpakket intact gebleven, maar heeft elke gedoogpartner van de "constructieve oppositie" – hoe verzin je zo'n term – wat smakelijke hapjes voor de eigen achterban bijeen gekruimeld. Dat is mooi, maar het maakt de uitkomst van het debat van vandaag wel enigszins voorspelbaar, en het debat daardoor niet bijzonder nuttig. Graag de reactie van de staatssecretaris.

Vanuit een oogpunt van democratische controle kan de gang van zaken niet bevredigend genoemd worden. Het bij elkaar sprokkelen van minimale meerderheden in eindeloos overleg in achterkamertjes heeft zo veel tijd gekost. dat het Belastingplan 2014 nu in razende galop door de volksvertegenwoordiging gejast moet worden. Over de Tweede Kamer gaan we hier niet. Wel menen wij dat de Eerste Kamer zichzelf geen dienst bewijst door de huidige tijdsklem te accepteren. Hierdoor heeft de Eerste Kamer zich ten onrechte in een rol laten manoeuvreren die een "chambre de réflexion" onwaardig is. Aan de positie van de Eerste Kamer in ons staatsbestel doet dit alleen maar afbreuk. Dat lijkt ons de bijvangst in de fuik waar de "constructieve oppositie" met open ogen in gezwommen is.

Dit kabinet van frustratie en stagnatie gaat door op de ingeslagen weg en komt met een breed pakket aan lastenverzwaringen, met als voornaamste doel de Rehnse bezuinigingsdoelstelling te halen. Omdat het Belastingplan veel ongerelateerde elementen bevat, ontkomen we er niet aan om op details in te gaan. Omdat het in het bestek van een debat niet mogelijk is de schriftelijke voorbereiding nog eens dunnetjes over te doen, zullen onze fracties op een beperkt aantal plannen nader ingaan. Uiteraard betekent dat geen instemming met zaken die we nu niet verder van commentaar voorzien. Ik houd de volgorde aan die de regering heeft gekozen in de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer van 17 september 2013.

Allereerst het inkomensbeleid. In algemene zin spreekt de regering voortdurend over een "evenwichtig" belastingpakket. Daar valt op af te dingen. Kennelijk moeten we accepteren dat opnieuw vrijwel iedereen er sterk in koopkracht op achteruit gaat, maar moeten wij verheugd zijn dat die achteruitgang iedereen in ongeveer gelijke mate zou treffen. De prealabele vraag is uiteraard waarom die cumulatieve achteruitgang onvermijdelijk zou zijn, of toch vooral een gevolg van het in de afgelopen jaren gevoerde regeringsbeleid. Met vele financiële deskundigen zijn onze fracties de laatste stelling toegedaan.

Als de regering poneert dat "werken moet lonen", is dat in zijn simpelheid natuurlijk een te onderschrijven stelling. Niettemin lijkt het onze fracties redelijk om in het verlengde van deze uitspraak daar logischerwijs aan toe te voegen dat ook "een leven lang gewerkt hebben moet lonen". Een eenzijdig focus op tegenwoordige arbeid onder veronachtzaming van vroegere arbeid kan mijn fractie onmogelijk als een evenwichtige benadering zien. Nadrukkelijk zij in dit verband vermeld dat de grote meerderheid van de drie miljoen gepensioneerden in Nederland wat betreft hun aanvullende pensioen al vele jaren geen indexatie hebben ontvangen, en in de afgelopen jaren ook aanzienlijke kortingen op hun nominale pensioen mochten verstouwen. De facto is de koopkracht van verreweg de meeste aanvullende pensioenen over een reeks van jaren met in elk geval 10% of soms veel meer teruggelopen. Aan die neerwaartse trend komt voorlopig geen einde. Gepensioneerden met AOW en een gemiddeld aanvullend pensioen moeten het van deze regering niet hebben, nu niet en in de toekomst niet. Ook bij de gedoogpartners krijgen gepensioneerden de handen niet op elkaar. Hoezo loont werken? In elk geval niet als je er wegens pensioen mee moest stoppen. Graag de reactie van de staatssecretaris.

In de belastingplannen worden technisch gecompliceerde wijzigingen aangebracht in de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, en worden de tarieven van de eerste schijf aangepast. In de nota naar aanleiding van het verslag – pas op vrijdag 13 december aangeboden aan de Eerste Kamer – worden op pagina 9 weer de obligate koopkrachtplaatjes gepresenteerd. Deze schattingen, zoals gebruikelijk maar zeer ten onrechte niet voorzien van realistische foutenmarges, zien uitsluitend op de gevolgen van de belastingplannen 2014 en latere jaren. Zo worden lokale belastingen en heffingen, die ook nog eens van gemeente tot gemeente sterk kunnen verschillen, buiten beeld gehouden. Dergelijke belastingen en heffingen zijn significant in vergelijking met de directe belastingheffing en kunnen niet straffeloos vergeten worden. Voor gepensioneerden komen daar nog diverse zaken bij die de koopkrachtpositie ongunstig beïnvloeden. In dit verband dient vermeld te worden dat aanvullende pensioenen maar in zeer beperkte mate gevoelig zijn voor overheidsbeleid. Niettemin heeft het jarenlang niet uitbetalen van indexatie en het korten van nominale pensioenen voor velen een desastreuze invloed op hun koopkracht.

Ook de zorgkosten voor ouderen vormen in toenemende mate een probleem. Basiszorgpakketten worden weliswaar goedkoper, maar ook steeds verder uitgekleed en voorzien van een groeiend eigen risico. Aanvullende zorgverzekeringen kennen geen acceptatieplicht en stijgen voortdurend in prijs. Koopkracht, met name voor gepensioneerden, is heel wat meer dan uitsluitend het resultaat van directe belastingheffing. Graag de reactie van de staatssecretaris.

Dit kabinet zet zwaar in op accijnsverhogingen van alcoholhoudende producten, tabak, diesel, LPG en alcoholvrije dranken. Nederland is een klein land en heeft daardoor relatief lange grenzen met de aangrenzende landen. Voor consumenten en bedrijven wordt de verleiding wel erg groot om allerlei inkopen in het buitenland te doen. Het kost gezien het brede scala aan artikelen waarop in ons land de accijns verhoogd wordt, weinig moeite om tripjes te plannen die meer dan de moeite waard zijn. De bedrijven en winkels aan de Nederlandse kant van de grens hebben het nakijken. Is dit kabinet niet wat erg luchtig over de gevolgen voor winkels en bedrijven in eigen land die in belangrijke mate en ongevraagd deze problematiek op hun bord gedeponeerd krijgen? Hoeveel werkgelegenheid en belastinginkomsten gaat dat ons weer niet kosten? Onze fracties vinden het curieus dat de geschatte opbrengsten van deze accijnsverhogingen niet gesaldeerd worden met de te verwachten kosten van allerlei aard die dit beleid met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal veroorzaken. Graag de reactie van de staatssecretaris.

Als er iets in de belastingplannen voor 2014 tot een enorme stroom reacties van de burgers heeft geleid, is dat zonder een schaduw van twijfel de voorgestelde heffing op oldtimers. De oldtimers zijn dit keer nu eens niet de ouderen zelf, maar gedateerde vervoermiddelen. De emoties van de burger variëren van woedend tot bedroefd, van gelaten tot verontwaardigd, en dat valt goed te begrijpen. De voorstellen komen namelijk zo maar uit de lucht vallen, en zijn financieel behoorlijk ingrijpend. De markt voor oldtimers is binnen de kortste keren ingestort, en veel burgers die te goeder trouw een leuke hobby hebben opgebouwd waarin ze jaren lang geïnvesteerd hebben, financieel en emotioneel, zien de waarde van hun gekoesterde bezit geheel onverwacht verdampen uitsluitend door onaangekondigd overheidsingrijpen. Betrouwbare overheid zei u? Zeker niet in de visie van deze aanzienlijke groep gedreven eigenaren van oldtimers.

Dit kabinet haalt als motivering graag het milieuargument van stal. Maar hoe logisch is dat, als de milieueffecten niet zozeer bepaald worden door de leeftijd van de auto, maar veeleer door de staat van onderhoud van de motor? Ligt het niet veel meer voor de hand om belastingheffing dan direct te relateren aan de uitstoot die sowieso regelmatig bij apk-keuringen gemeten wordt? Een dergelijke maatregel is tenminste te begrijpen en zou de betrouwbaarheid en logica van het beleid zeer ten goede komen. Een dergelijke aanpak zou ook consistent zijn met de uitvoering van de motie-Koffeman c.s. (32504, letter I) over het meewegen van duurzaamheidseffecten van fiscale maatregelen. Graag de reactie van de staatssecretaris.

Het kabinet stelt voor de eis te laten vervallen dat alle op 1 januari 2014 bestaande stamrechten, die onder de stamrechtvrijstelling vallen, in periodieke termijnen moeten worden uitgekeerd. Deze regeling beoogt te stimuleren dat al langer bestaande stamrechten in het jaar 2014 in één keer worden afgekocht en besteed. Ter aanmoediging wordt slechts 80% van de heffing belast. Echter, er wordt geen verplichting opgelegd, maar betrokkenen wordt de vrije keus gelaten. Deze voorgestelde maatregel is een poging van de regering die past in een bredere aanpak om belastinginkomsten naar voren te halen en om consumptie aan te jagen. Het is dubieus of de kritische burger die zijn toekomstperspectieven op het gebied van werkgelegenheid, pensioen en koopkracht al jaren ziet vervliegen, zich naar die kabinetsplannen zal voegen. De voortekenen zijn niet positief. Wat ontbreekt in de toelichting is dat het naar voren halen van belastinginkomsten natuurlijk ten koste gaat van wellicht hogere belastinginkomsten in latere jaren. Wellicht hoger, omdat het kapitaal, zolang het beklemd blijft in de stamrechtconstructie, rendement accumuleert. In feite komt het voorstel dus neer op een versluierde vorm van potverteren. Graag de reactie van de staatssecretaris.

Ook op het gebied van pensioenen huldigt dit kabinet een vergelijkbare filosofie. Door het voorgestelde inperken van de Witteveenkaders bespaart de regering nu op de rijksuitgaven, maar ziet zij af van waarschijnlijk hogere belastinginkomsten in de toekomst. Het doet allemaal een beetje denken aan de welbekende eeuwenoude fabel van 'La cigale et la fourmi" van Jean de la Fontaine die kennelijk niets van zijn actualiteit verloren heeft.

Er komt in 2014 dus geen inflatiecorrectie op de inkomsten- en loonbelasting. Een ander heikel punt is het opnieuw niet-doorgaan van de inflatiecorrectie bij de belastingheffing. In schril contrast daarmee rekent de Belastingdienst wel met een heffings- en invorderingsrente die de huidige inflatie ver te boven gaat. Welbeschouwd zijn we met zijn allen op weg naar een situatie waarin het grootste deel van ieders inkomen in de hoogste schijf wordt belast. Het kabinet zal dat tegen die tijd ongetwijfeld presenteren als een indicatie van hoe rijk onze samenleving is geworden, en als triomf van het gevoerde beleid. Onze fracties achten deze maatregel principieel onjuist en dus onwenselijk. Op deze wijze krijgt de overheid een pervers belang bij hoge inflatie. Gesteld wordt dat het niet-toepassen van de inflatiecorrectie onderdeel is van een pakket maatregelen dat in de ogen van het kabinet leidt tot een evenwichtige inkomensverdeling en verdeling van de lasten. Daar is dat "evenwichtig" weer. Het verband tussen genoemde zaken ontgaat onze fracties geheel. De maatregel dient simpelweg om op jaarbasis de belastinginkomsten met ruim 2 miljard te vergroten. De rest is irreële rationalisatie; misleiding in simpel Nederlands. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Ten slotte de leidingwaterbelasting. In een vijfde nota van wijziging wordt voorgesteld om de leidingwaterbelasting te verdubbelen en de bovengrens van 300 m3 te laten vervallen. Hierdoor zal ook over het waterverbruik boven 300 m3 leidingwaterbelasting verschuldigd zijn. Het spaarzaam omgaan met leidingwater lijkt onze fracties een wenselijke doelstelling, maar helaas draagt dit wetsvoorstel daar niet aan bij. Wel wordt een enorm verschil in tarieven tussen groot- en kleinverbruikers geïntroduceerd. Het ligt naar onze mening voor de hand om de burger, voor wie schoon water een eerste levensbehoefte is, tot een bepaald niveau vrijstelling van leidingwaterbelasting te geven, en om voor grote en kleine industriële verbruikers dezelfde tarieven te hanteren. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Ik kom tot een samenvatting en afronding van mijn eerste termijn. Onze fracties zijn ervan overtuigd dat het nu al jarenlang in ons land gevoerde bezuinigingsbeleid onder de omstandigheden van een financieel-economische-monetaire crisis volslagen contraproductief is. Economische krimp, gebrek aan vertrouwen, groeiende werkloosheid, frustratie en stagnatie zijn de treurige oogst van dit beleid. Het uitgangspunt van het Belastingplan 2014 is om 6 miljard euro extra te bezuinigen op een wijze die ook nog eens weinig coherentie vertoont en niet tot structurele verbeteringen leidt. Onze fracties kunnen een dergelijk beleid onmogelijk steunen. Niettemin wachten wij de reactie van de staatssecretaris, met name op de door ons aangeroerde punten, met belangstelling af.

De heer Bröcker (VVD):

Voorzitter. Daar staan we weer dit jaar, in de week voor het kerstreces. Ik geloof dat elk jaar wel dezelfde opmerkingen worden gemaakt over de timing: dat het allemaal misschien wel wat eerder had gekund. De heer De Lange verweet ons dat we het Herfstakkoord hebben gesloten, dat weer tot een vertraging zou hebben geleid. Maar het is zo langzamerhand een traditie dat we elk jaar een soort fiscale eindejaarsrally in deze Kamer hebben. Ik moet eerlijk zeggen dat ik mezelf daar eigenlijk al een beetje bij had neergelegd. Het is niet anders.

Laat ik vooropstellen dat mijn fractie begrip heeft voor de maatregelen in de diverse plannen. Uiteraard zijn wij ook kritisch, maar wij zien de budgettaire uitdagingen waar dit kabinet voor staat. Het op orde brengen van de schatkist is volgens ons van essentieel belang voor de toekomst van Nederland. Het is goed om te zien dat dit plan breed wordt gedragen, zoals ook blijkt uit het Herfstakkoord. Er is, naast in de coalitiepartijen, een brede politieke consensus. Deze heeft uiteindelijk geleid tot de aanpassing van het oorspronkelijke pakket. Het is goed dat we het pakket vandaag in zijn geheel kunnen behandelen.

Ik moet toegeven dat al die belastingplannen vrij doelgericht zijn, namelijk gericht op het op orde brengen van de schatkist. Zoals alle fracties moet ook de mijne constateren dat dit heeft geleid tot een groot aantal losse maatregelen, waarbij inderdaad de inhoudelijke samenhang soms ver te zoeken is. Dat maakt het voor mijn fractie een beetje lastig om een lijn in dit debat te kiezen. Voor de bijdrage aan dit debat wil ik terugvallen op de discussies die we twee jaar geleden voerden, toen ik hier voor het eerst het Belastingplan 2012 met de staatssecretaris mocht bespreken. Ik wil die lijn nu even oppakken, om daarna net zoals de CDA-fractie en andere fracties hebben gedaan, ertoe op te roepen om voor de toekomst een hele hoop elementen uit de fiscale agenda met de staatssecretaris op te pakken. Ik grijp in mijn betoog terug op de uitgangspunten waarvoor ik bij de behandeling van het Belastingplan 2012 aandacht heb gevraagd. Het gaat om drie belangrijke uitgangspunten bij het toetsen van fiscale wetgeving in dit huis: fiscale wetgeving moet eenvoudig zijn; met het gebruik van de fiscaliteit als beleidsinstrument moet terughoudend worden omgegaan; fiscale wetgeving moet bestendig zijn. Aan de hand van deze uitgangspunten wil ik opmerkingen maken bij een aantal maatregelen uit dit belastingpakket. Nogmaals, dit is ook gericht op onze toekomstige agenda. Vervolgens wil ik nog aandacht vragen voor een actueel thema: fraude in de sfeer van toeslagen en fiscaliteit. Ik sluit af met een reactie op de brief van de staatssecretaris over het pensioen in eigen beheer van de WGA's.

Laat ik beginnen met het eerste uitgangspunt: eenvoudige fiscale wetgeving. Het is al vaker gezegd in dit huis: burgers moeten in staat zijn om aan de hand van fiscale wetgeving op eenvoudige wijze vast te stellen wat hun belastingschuld is. Uiteraard maakt eenvoud ook de uitvoering en handhaving door de Belastingdienst een stuk eenvoudiger en efficiënter. Laat ik een voorbeeld uit dit belastingpakket nemen. Wij steunen de eenmalig verhoogde vrijstelling in de schenkbelasting, waarbij deze fiscale faciliteit wordt ingezet als instrument om de woningmarkt te stimuleren en de hypotheekschulden te verminderen. Toch willen wij daar wat kanttekeningen bij maken. Bij de eenvoud van de schenk- en erfbelasting in het algemeen en dit soort eenmalige maatregelen in het bijzonder, kunnen in het kader van de fiscale agenda natuurlijk wel wat opmerkingen worden gemaakt. De Successiewet is vrij recent nog herzien, maar toch zou deze wat mijn fractie betreft nóg eenvoudiger en rechtvaardiger kunnen worden hervormd. In plaats van de gebruikelijke jaarlijkse vrijgestelde schenkingen aan kinderen en anderen en de eenmalig verhoogde vrijstelling in verband met de eigen woning, kan in de wet ook gedacht worden aan één bedrag dat gedurende het leven mag worden geschonken. Zo hoeft men schenkingen niet expliciet te plannen en is het stelsel bovendien rechtvaardiger omdat het niet afhankelijk is van het moment waarop iemand al dan niet in de gelegenheid is om te schenken. Die opmerking is ook bij de behandeling in de Tweede Kamer gemaakt over het voorstel van de regering. Hoewel de tariefstructuur in de schenk- en erfbelasting aanmerkelijk is vereenvoudigd, kan zulks nog verder worden doorgevoerd door de progressie naar verwantschap als factor bij de bepaling van het tarief af te schaffen. Dat maakt het niet alleen eenvoudiger, maar ook rechtvaardiger. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegenaan?

Steeds meer burgers en bedrijven investeren in hernieuwbare energie en dat is een goede zaak. Dit gebeurt niet alleen door zogenoemde "groene" stroom af te nemen bij een energieleverancier, maar ook door investeringen in productiemiddelen te doen om zelf energie op te wekken. Het gebeurt op individueel niveau maar ook in collectieve vormen. Ook op dit terrein vindt mijn fractie de belastingheffing bepaald niet eenvoudig. Laten we kijken naar een individuele burger die zijn eigen energie thuis achter de meter heeft georganiseerd. Door een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn alle particulieren met zonnepanelen ondernemer voor de btw, met alle gevolgen van dien. Het Belastingplan dat we vandaag bespreken voegt daar in de ogen van mijn fractie complexiteit in de sfeer van de energiebelasting aan toe. Voor individueel opgewekte energie achter de meter bestaat een salderingsregeling in de Elektriciteitswet en daarbij is geen energiebelasting verschuldigd. Als dat collectief gebeurt is dat wel het geval. Met het onderhavige voorstel komt er een verlaagd tarief voor collectief lokaal opgewekte energie. Daarmee komen we terecht in de zogenaamde "postcoderozen", op zichzelf al buitengewoon complexe fenomenen. Ze doen mij een beetje denken aan de puntenwolkendiscussie die hier in Nederland weleens worden gevoerd. Maar goed, voor de lokaal opgewekte energie binnen de postcoderozen komt er een verlaagd tarief in de energiebelasting. Daarmee wordt het onderscheid tussen individueel achter de meter en collectief voor de meter opgewekte energie kleiner. Dat maakt het geheel er bepaald niet gemakkelijker op. Het verlaagde tarief is bovendien een voorbeeld van een belastinguitgave, dat aansluit bij het tweede uitgangspunt.

Het tweede uitgangspunt dat mijn fractie altijd toch probeert te hanteren bij het bespreken van fiscale wetgeving is beperking van fiscaal instrumentalisme: primair dient de heffing van belasting om de overheid te financieren. Met de fiscaliteit als beleidsinstrument dient de overheid terughoudend om te gaan, zeker waar het regelingen betreft met een open einde. Bij dergelijke regelingen is het budgettaire effect vooraf niet goed in te schatten. Ook als de beoogde effecten van een fiscale sturingsmaatregel slecht meetbaar zijn, dient naar de mening van mijn fractie terughoudend te worden omgegaan met het gebruik van het fiscale instrument. Ik weet dat dit ook op de agenda van de staatssecretaris staat en ik onderken ook, zeker in deze tijd, de druk vanuit andere ministeries met andere maatregelen op het ministerie van Financiën en de staatssecretaris om dat fiscaal instrumentalisme zo veel mogelijk te beperken.

De heer Van Strien (PVV):

Ik begrijp dat de VVD tegen het gebruik van, wat de heer Bröcker noemt, fiscaal instrumentalisme is. Ik zie daar echter weinig van terug in dit hele energiecircus. Er wordt een gigantisch ingewikkelde en voor de meeste mensen onbegrijpelijke fiscale stimulering opgezet die ten koste gaat van de kleinverbruiker. De kleinverbruiker die straks geen windmolentje in zijn achtertuin heeft staan, krijgt straks de rekening gepresenteerd. Die gaat straks twee keer zo veel betalen voor zijn energie. Waarom is daarbij de balans van het fiscaal instrumentalisme niet ten gunste van de consument uitgevallen?

De heer Bröcker (VVD):

Ik weet niet wat de heer Van Strien bedoelt met zijn opmerking "ten gunste van de consument". Ik denk dat de inzet van de regeling is om prikkels te geven voor consumenten om groene energie af te nemen en die achter de meter ook zelf te ontwikkelen. Ik maak tevens terecht het punt van het fenomeen fiscaal instrumentalisme. Daar vraag ik aandacht voor. Mijn fractie praat ook over beperking van fiscaal instrumentalisme. Dat is een aspect waar ook door andere politieke partijen aandacht voor is en wordt gevraagd en dat over het algemeen ook vrij breed gedragen wordt. Daarbij moeten we uiteraard soms ook rekening houden met misschien heel valide doelstellingen waarbij de afweging wordt gemaakt dat een fiscale sturingsmaatregel wel het beoogde doel bereikt.

De heer Van Strien (PVV):

Mijn conclusie is dat de VVD ergens wel voor terughoudendheid met dat fiscaal instrumentalisme is maar dat wanneer het er in de praktijk op aankomt, een onbegrijpelijk systeem wordt opgetuigd ten behoeve van een doel dat volstrekt niet gedefinieerd is en ook volstrekt oncontroleerbaar is. Het gaat over CO2-vermindering, maar er is geen mens die kan controleren of dat daadwerkelijk ook gaat gebeuren.

De heer Bröcker (VVD):

Daarover verschillen wij dan van mening. Het is ook niet de bedoeling om hier nu een CO2-debat te voeren. Ik weet hoe de fractie van de heer Van Strien in dit dossier zit. Nogmaals, mijn fractie ondersteunt de vergroening in het belastingstelsel maar plaatst wel kanttekeningen bij de omvang en de structuur van het fiscaal instrumentalisme dat de regering daarbij wil inzetten.

Met de verlaging van de energiebelasting wordt beoogd duurzame energie te stimuleren. Wel wordt nu al aangegeven dat bijvoorbeeld de salderingsregeling voor het gebruik door particulieren achter de meter voor de opwekking van groene energie zal worden herzien. Ook dit raakt aan de bestendigheid van fiscale regelgeving. Burgers en bedrijven maken immers hun keuze om te investeren, mede op basis van dit soort regelingen. Daarom zou het goed zijn om vooraf vast te leggen hoe lang een bepaalde belastinguitgave van kracht is. Bijvoorbeeld een periode van vijf of tien jaar, zodat iedereen hier vooraf rekening mee kan houden. In zijn algemeenheid vraag ik de staatssecretaris hoe hij aankijkt tegen horizonbepalingen bij belastinguitgaven. Welke rechtvaardiging – daarmee kom ik ook op de systematiek van de stimulering van groene energie door particulieren – bestaat er volgens de staatssecretaris voor het onderscheid tussen voor en achter de meter opgewekte energie? Welke rechtvaardiging bestaat er volgens de staatssecretaris voor het onderscheid tussen lokaal of meer op afstand opgewekte collectieve initiatieven voor de meter? Is het nog nodig een verlaagd tarief voor energiebelasting te introduceren om hernieuwbare energie rendabel te maken?

De heer Reuten (SP):

Ik ben het helemaal eens met die uitgangspunten. Dus eenvoudig, terughoudend instrumenteel en bestendig. Het is natuurlijk wel zo dat er politieke keuzes mee samenhangen. Laten we de eenvoud nemen. Je kunt je een eenvoudiger inkomstenbelastingstelsel voorstellen waarbij het marginale tarief gelijk is aan het gemiddelde tarief. Dus je begint bij € 1.000 en dan betaal je 0,5% belasting gemiddeld. Bij € 2.000 betaal je 2% belasting gemiddeld enz. enz. Bij € 100.000 kom je uit op 50% gemiddeld. Dat is eenvoudig. Ik weet niet of dat het soort eenvoud is waar de VVD-fractie voor is. Zo'n systeem is wel voor iedereen helder. Je hebt dan niets meer te maken met schijven. Het is meteen duidelijk wat je marginale en je gemiddelde tarief is. Het heeft nog een heleboel bijkomende voordelen, bijvoorbeeld dat je niet van die zwiepers hebt van de ene schijf naar de andere. Dus ik wil graag weten hoe de VVD denkt over zo'n gemiddeld oplopend tarief.

Dan het punt van de bestendigheid. Als dit kabinet zou kiezen voor een vlaktaks in de inkomstenbelasting – het CDA wil daarnaartoe en volgens mij is de staatssecretaris er ook niet vies van – zou je daarvan kunnen zeggen dat dit bestendig is en zou je het voor de komende tien jaar kunnen vastleggen. Maar ja, de volgende keer komt er toch echt een kabinet waar de SP in zit. Dus dan zou de SP voor tien jaar vastleggen …

De heer Bröcker (VVD):

We kunnen het in de Grondwet opnemen.

De voorzitter:

Wat is uw vraag over dat punt van die bestendigheid, mijnheer Reuten?

De heer Reuten (SP):

In beginsel ben ik voor die bestendigheid maar politiek gezien is het wat irreëel.

De heer Bröcker (VVD):

Ik besef helemaal wat de heer Reuten aangeeft. In zijn algemeenheid definieert iedereen zijn eigen eenvoud, wellicht ook aan de hand van zijn eigen politieke doelstellingen. Het is de functie van mijn fractie en ook van deze Kamer om deze regering telkens weer te herinneren aan de principes van bestendigheid, eenvoud en beperking van het fiscaal instrumentalisme. Collega Essers heeft aangegeven dat er 85 fiscale faciliteiten zijn gecreëerd die in de loop der jaren door een groot aantal kabinetten zijn ingezet. Ik herinner ook aan zijn oproep op dit punt. Laten we nagaan of wat dat betreft vereenvoudigingen kunnen worden doorgevoerd en of wellicht op onderdelen het instrumentalisme in fiscale wetgeving verder gereduceerd kan worden. Daar zijn u en ik het altijd over eens. Dat kan gaan om verbreding van een belastinggrondslag. Waar we het dan nooit over eens zullen worden, zijn de hoogtes van de tarieven die bij die grondslag passen. Dat wisselen we namelijk elk jaar met elkaar.

De heer Van Strien (PVV):

Ik begrijp dat het kabinet een standje krijgt van de heer Bröcker. Het systeem is nu toch wel wat ingewikkeld aan het worden. Heeft hij ook een grens, waarboven zijn fractie zegt: hier houdt het voor ons op? U weet dat het voor de PVV-fractie allang is opgehouden met die ingewikkeldheid, maar heeft de VVD ook zo'n grens, en zo ja, waar ligt die dan?

De heer Bröcker (VVD):

Bij dit kabinet hebben wij geen grens, laten wij dat vooropstellen. Als wij ooit een kabinet hebben met andere partijen in de oppositie – de heer Reuten gaf zojuist een voorbeeld – dan kan ik mij voorstellen dat er wel grenzen zijn, op dezelfde manier waarop u blijkbaar uw grenzen stelt. Ik vind het heel fundamenteel om jaarlijks bij de evaluatie van het Belastingplan hiervoor telkens weer aandacht te vragen. Ik vind ook dat dit bij de rol van deze Kamer past. Ik heb al aangegeven dat mijn fractie de maatregelen van de belastingwetten ondersteunt. Ik begrijp dat wij daarbij te maken hebben met soms uitzonderlijke omstandigheden, zoals wij die op dit moment kennen in ons land, of misschien ook soms met bepaalde politieke keuzes die worden gemaakt. Maar nogmaals, het is het inzet van mijn fractie om hiervoor elke keer weer aandacht te vragen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik heb mij de afgelopen dagen ook beziggehouden met de voorbereiding van het debat over de verhuurderheffing, dat wij morgen zullen voeren. In dat verband triggerde de opmerking van de heer Bröcker mij wel over het fiscaal instrumentalisme. Mijn vraag is: zou het in dat kader vanuit het oogpunt van de VVD niet veel beter zijn om te pleiten voor een meer algemene bezitsbelasting dan voor een verhuurderheffing, waaraan nog allerlei instrumentele doelen worden verbonden?

De heer Bröcker (VVD):

Ik zal niet antwoorden door mij te verschuilen achter het argument dat wij hier niet over een belasting praten, maar over een heffing. Ik geloof dat de discussie in dit huis ook wel eens langs die lijnen is gevoerd. Mevrouw De Boer maakt op zich een terecht punt. Mijn fractie heeft ten aanzien van de verhuurderheffing de volgende afweging gemaakt, die morgen door mijn collega Schouwenaar ook zal worden ingebracht. Gelet op de samenhang van de maatregelen voor een heel specifieke sector in ons bestel, en de combinatie met inkomensafhankelijke huurverhogingen, is het volstrekt redelijk dat er een heffing in past, gericht op die sector. Die balans acht mijn fractie acceptabel. Uw argument is dat dit weer typisch een vorm van instrumentalisme is, in plaats van een heffing op al het onroerend goed in Nederland, om het maar even zo te zeggen. Ik geef toe dat de uitvoering van die heffing ongetwijfeld zijn complexiteit zal hebben, maar als ik het geheel overzie, vind ik dat de samenhang van de maatregelen die de regering heeft ingebracht, gesteund door de partijen van het Herfstakkoord, acceptabel. Maar nogmaals, mijn collega Schouwenaar zal het ongetwijfeld morgen ook zo inbrengen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik constateer bij dezen dat het antwoord op de vraag of instrumentele inzet van de fiscaliteit al dan niet is geoorloofd, ook afhankelijk is van de politieke weging van het voorstel.

De heer Bröcker (VVD):

Dat heb ik ook aangegeven, al voordat u de vraag stelde. Het is altijd zo dat de politieke keuzes invloed kunnen hebben op fiscaal instrumentalisme. Ik geloof dat ook de heer Reuten dat terecht zo heeft opgemerkt. Ik ontken dat ook niet, maar ik pleit er vandaag in mijn betoog alleen maar voor om dat zo veel mogelijk te beperken. Ik zal u zo direct nog een paar voorbeelden geven.

Een mooi voorbeeld is de vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting. Dat is duidelijk weer zo'n voorbeeld waarbij fiscaliteit is ingezet als beleidsinstrument. Dat is in het verre verleden gebeurd. Het uitgangspunt van motorrijtuigenbelasting moet natuurlijk zijn dat deze is gebaseerd op het profijtbeginsel: wie gebruikmaakt van de weg moet daarvoor belasting betalen. De vrijstelling voor oldtimers zoals die ooit is geconcipieerd, is dan ook een belastinguitgave. De Raad van State merkt hierover op dat hiermee terughoudend moet worden omgegaan en mijn fractie onderschrijft dat. Er kan bijvoorbeeld een cadeaueffect optreden als niet duidelijk is of het doel van deze vrijstelling, het behouden van historisch mobiel erfgoed, wordt behaald met handhaving van de vrijstelling. Mijn fractie kan alleen maar constateren dat de hele faciliteit een beetje uit de hand is gelopen, als je kijkt naar het type auto's dat onder de oude regeling gebruikmaakte van de vrijstelling. Ik moet zeggen dat dit een beetje is bevestigd door alle auto's, alle oldtimers, die ik vandaag op het Malieveld zag staan. Wij kunnen ook constateren dat deze vrijstelling op een bepaalde manier gewoon een beetje uit de hand is gelopen, met de import van grote aantallen "oldtimers". Misschien kan de staatssecretaris daar iets over zeggen. Het enige wat ik daarover hier wil inbrengen is dat dit een vorm van fiscaal instrumentalisme is, terugkijkend naar het verleden, die niet direct het beoogde effect heeft, namelijk het behouden van mobiel historisch erfgoed.

Het precieze effect van afschaffing is daarom evenmin duidelijk. Wat mijn fractie betreft zou bij vergelijkbare maatregelen in de toekomst steeds vóóraf de vraag moeten worden gesteld of de fiscaliteit het juiste instrument is om het beleidsdoel te bereiken.

In het kader van de afschaffing van de vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting speelt uiteraard ook het punt van bestendigheid van wetgeving. Dat is door andere fracties ingebracht. Dit is het derde en laatste uitgangspunt dat ik hier vandaag aan de orde wil stellen. Burgers en bedrijven moeten in redelijke mate kunnen vertrouwen op het fiscale beleid van de overheid. Als de overheid voortdurend van fiscale koers wijzigt, draagt dat niet bij aan een betrouwbare overheid voor de burgers. Particulieren hebben in het verleden mede op grond van deze vrijstelling een keuze gemaakt om een oldtimer te kopen en hebben daarbij niet de verwachting dat deze vrijstelling plotseling zal worden afgeschaft. Het argument is gehanteerd dat de oldtimers in Nederland die door de maatregelen worden getroffen, daardoor in waarde kunnen dalen en waarschijnlijk zouden enkele particulieren hebben afgezien van de aanschaf van een oldtimer als zij hadden kunnen voorzien dat de vrijstelling zou worden afgeschaft. De overheid moet bestendig beleid voeren, zodat burgers en bedrijven de overheid als betrouwbaar ervaren. Dat is mijn punt hier. Ik denk dat het gebruik van horizonbepalingen bij dit soort maatregelen van uitermate groot belang is.

De heer Reuten (SP):

Begrijp ik dan dat senator Bröcker pleit voor een langere overgangsregeling?

De heer Bröcker (VVD):

Daar pleit ik niet voor. Ongetwijfeld zal de staatssecretaris opnieuw reageren op de vele opmerkingen die zijn gemaakt. Wij steunen de maatregelen van de regering zoals die voor ons liggen, maar ook in dit specifieke geval pleit ik voor beperking van fiscaal instrumentalisme. Wees helder over je doelen en als je het hanteert, gebruik dan een horizonbepaling.

De heer De Lange (OSF):

Ik heb met tot dusverre met belangstelling naar collega Bröcker geluisterd. Wat hij beschrijft, is een ideaal belastingstelsel in het jaar X, waarin de redelijkheid en de fiscale instrumentaliteit enzovoort aan grenzen gebonden worden. Maar ik dacht dat wij vandaag een debat hadden over het Belastingplan 2014 en naar mijn stellige overtuiging, en ook op basis van de voorbeelden die de heer Bröcker zelf aanhaalt, zou je toch mogen concluderen dat het huidige Belastingplan niet of nauwelijks voldoet aan al die prachtige eisen die de heer Bröcker formuleert voor een Belastingplan in het jaar X. Kan de heer Bröcker ingaan op de discrepantie tussen zijn ideaal aan de ene kant en de realiteit van 2014 aan de andere kant?

De heer Bröcker (VVD):

Ik ben mijn bijdrage begonnen met te zeggen dat mijn fractie begrip heeft voor de maatregelen die in deze belastingwetten worden genomen en deze ook zal steunen, "gelet op de uitzonderlijke uitdagingen waar dit kabinet voor staat". Ik citeer mijzelf nu. Die steun geeft mijn fractie ten volle. Tegelijkertijd heb ik ook geconstateerd dat ik hier namens mijn fractie een bijdrage wil leveren om ook vooruit te kijken naar de fiscale agenda van de staatssecretaris en deze regering. Aan de hand van een aantal maatregelen die nu zijn genomen, wil ik een paar opmerkingen maken. Nogmaals, ik heb geen utopie voor jaar X, maar ik denk wel dat we elkaar in Nederland scherp moeten houden. We moeten elkaar constant blijven herinneren aan de drie uitgangspunten die ik net heb benoemd.

Mijn fractie wil nog een opmerking maken over de eenmalige crisisheffing in de loonbelasting. Die had wel een "horizonbepaling" van één jaar, maar later bleek dat er toch sprake was van een verlenging. Nogmaals, gezien de budgettaire uitdagingen voor het kabinet kan mijn fractie daar op zich wel begrip voor opbrengen. Toch is dit met het oog op bestendigheid en vertrouwen van burgers en bedrijven een punt dat ik hier zou willen maken.

Ook de leidingwaterbelasting is een goed voorbeeld van redelijk onbestendige fiscale wetgeving. In de fiscale agenda van de staatssecretaris was aangekondigd dat de leidingwaterbelasting, als een van de kleine rijksbelastingen, zou moeten worden afgeschaft, terwijl nu het tarief weer is verhoogd en een degressieve tariefstructuur is geïntroduceerd. De staatssecretaris heeft opgemerkt dat hij het eerste halfjaar van 2014 zal gebruiken om de precieze effecten van de leidingwaterbelasting te onderzoeken. Zou de staatssecretaris een rapportage naar aanleiding van dat onderzoek naar de Kamer kunnen sturen?

De voorzitter:

Nog een laatste korte interruptie van de heer Van Strien.

De heer Van Strien (PVV):

Ik kan heel kort zijn, want volgens mij is het gehele betoog van de heer Bröcker samen te vatten als "we zijn het nergens mee eens, het is te ingewikkeld, de belastingen zijn te hoog, maar we steunen alles."

De heer Bröcker (VVD):

De woorden "te hoog" heb ik niet gebruikt in mijn bijdrage vandaag. Ik herhaal wat ik ook de heer De Lange als antwoord heb gegeven: mijn fractie ondersteunt het pakket aan maatregelen dat de regering en de herfstakkoordpartijen op tafel hebben gelegd. Dat ondersteunen wij. Maar nogmaals, ik zie het als een taak dat wij aan de hand van concrete voorstellen die hier worden gedaan ook onze kanttekeningen maken en een oproep doen aan de regering om de fiscale agenda die een paar jaar geleden door de heer Weekers is gearticuleerd opnieuw op te pakken.

Goed. Ik sla even een stukje over, want ik heb al een aantal zaken behandeld. Zoals gezegd zijn deze maatregelen op zichzelf te begrijpen tegen de achtergrond van de huidige economische situatie en de begrotingsafspraken 2014, maar mijn fractie blijft propageren dat een structurele vereenvoudiging zou bijdragen aan de soliditeit van het belastingstelsel. De staatssecretaris heeft in zijn fiscale agenda ook de lijn van grondslagverbreding en tariefsverlaging ingezet. Ziet de staatssecretaris nog mogelijkheden om de komende periode vorm te geven aan deze meer fundamentele hervorming, hetzij aan de hand van de fiscale agenda, hetzij aan de hand van de vele suggesties van de rapporten van de commissie-van Dijkhuizen of de commissie-Van Weeghel?

Ook wil ik nog enkele opmerkingen maken over het wetsvoorstel fraudebestrijding in de sfeer van de toeslagen. Mijn fractie is de staatssecretaris erkentelijk voor zijn toezegging in de schriftelijke beantwoording dat boetes voor het doen plegen en medeplegen middels beleid centraal worden gecoördineerd, zodat de praktijk ook concreet weet wat deze aanpassing gaat betekenen.

We hebben de afgelopen tijd gezien dat met regelmaat misbruik wordt gemaakt van toeslagen of voorlopige teruggaaf van belastingen. Zo was er enkele maanden geleden ruime aandacht en terechte opwinding voor Bulgarenfraude, en vorige week verschenen berichten in de media dat er massaal wordt gefraudeerd met toeslagen, onder meer door opzettelijk onjuiste inschrijvingen van woonadressen in de gemeentelijke basisadministratie. Mijn fractie is van oordeel, en volgens mij is dat Kamerbreed, dat fraude in de sfeer van toeslagen en fiscaliteit effectief moet kunnen worden aangepakt. Een van de wetsvoorstellen in het belastingpakket zet goede stappen in de richting van meer fraudebestendigheid in ons stelsel. Dat is ook een van de uitgangspunten van de fiscale agenda.

Ik wil er een wat meer algemeen punt van maken. De berichten die de laatste tijd met enige regelmaat naar buiten komen, suggereren vrij indringend dat fraude in de sfeer van toeslagen met grote regelmaat voorkomt. Toch lijkt niet duidelijk wat de schaal van deze fraude is en hoe systematisch dat gebeurt. Het is opmerkelijk dat het kabinet aan de voorkant miljarden probeert te bezuinigen, terwijl er misschien wel miljarden aan de achterkant weglekken door een combinatie van handige fraudeurs en een overheid die soms wat onhandig en onsamenhangend opereert. Geluiden over de fraude en het gemak om het te plegen lijken zo structureel en veelomvattend dat ze de continuïteit van de sociale voorzieningen aantast en de solidariteit in het stelsel ondergraaft.

Mijn fractie begrijpt dat bewindspersonen, zeker ook deze bewindspersoon, zich inspannen om fraude aan te pakken en de handhaving vorm te geven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid. Maar hoezeer dit ook gewaardeerd wordt, de samenwerking tussen verschillende overheden en overheidsdiensten lijkt soms te ontbreken. Uit het veld krijgt mijn fractie signalen dat opsporingsdiensten en overheidsdiensten soms beperkt bereid zijn om informatie te delen, nog los van privacyoverwegingen. De pakkans is over het algemeen klein en de sancties zijn te beperkt. Bovendien wijzen de verschillende overheidsdiensten over en weer naar elkaar. Mijn fractie pleit er dan ook voor dat overheden actiever informatie met elkaar uitwisselen en dat bewindspersonen hun verantwoordelijkheid afstemmen. Deelt de staatssecretaris de visie van mijn fractie en is hij bereid om samen met de bewindspersonen bij Justitie, Binnenlandse Zaken en Sociale Zaken tot een gezamenlijke definiëring en aanpak van het probleem te komen? Hoe denkt de staatssecretaris de pakkans bij fraude met bijvoorbeeld toeslagen te vergroten of de sancties uit breiden?

Tot slot wil ik nog enkele opmerkingen maken over pensioen in eigen beheer. Het probleem als zodanig is al goed geduid door collega Essers. Vorig jaar bevatte het Belastingplan de mogelijkheid tot het onder omstandigheden afstempelen van eigenbeheerpensioenen. Die oplossing bood helaas slechts soelaas voor een kleine groep belastingplichtigen. Mijn fractie heeft hier vorig jaar ook aandacht voor gevraagd. Ook bij andere fracties, in de Tweede Kamer en in diverse media, heeft dit onderwerp de afgelopen tijd in de belangstelling gestaan. Het probleem dat de dividendreserves van een vennootschap worden beklemd vanwege een verschil tussen de commerciële en fiscale waardering van de pensioenverplichting, wordt door de staatssecretaris onderkend. Mijn fractie wil de staatssecretaris dan ook bedanken voor zijn brief naar aanleiding van de vorig jaar gedane toezegging. Deze brief beschrijft de problematiek helder en geeft een aantal oplossingsrichtingen aan voor dit probleem.

De eerste oplossing die de staatssecretaris suggereert, is om de fiscale waardering te laten aansluiten bij de commerciële waardering. Dat betekent in de praktijk een waardering met een factor 1,5 tot 2 omhoog. Uiteraard deelt mijn fractie de mening van de staatssecretaris dat de budgettaire gevolgen daarvan die hij beraamt op ongeveer 10 miljard euro, absoluut onwenselijk zijn. Overigens roept dat wel de vraag op naar de omvang van de beklemde vermogens die samenhangen met het pensioen in eigen beheer. Heeft de staatssecretaris een beeld bij de omvang van de beklemde dividendreserves bij de vele duizenden directeuren-grootaandeelhouders met een pensioen in eigen beheer?

De tweede oplossing die de staatssecretaris suggereert, is het nauwer laten aansluiten van de commerciële waardering bij de fiscale waardering. Deze waarderingsgrondslagen moeten veel dichter naar elkaar toe worden gebracht. Vanuit de praktijk zijn daarvoor heel veel handreikingen gedaan door allerlei geleerde actuarissen. In dat geval treden de budgettaire nadelen van de eerste oplossing die ik net noemde, niet op. Dit is ook op hoofdlijnen het pleidooi van velen uit de praktijk. Het biedt een oplossing voor de korte termijn en lijkt bovendien redelijk eenvoudig.

De derde oplossing die de staatssecretaris suggereert, is meer een oplossing voor de lange termijn. Een verkenning naar verschillende toekomstige varianten van oudedagsvoorzieningen bij directeur-grootaandeelhouders heeft uiteraard de steun van mijn fractie. Wederom zijn in het veld verschillende oplossingsrichtingen gesuggereerd. In elk geval zullen de meeste directeuren-grootaandeelhouders op dit moment er niet meer voor kiezen om pensioen in eigen beheer op te bouwen op basis van een beschikbare premieregeling in plaats van een middelloon- of eindloonregeling. Wij wachten de verkenning van de staatssecretaris met belangstelling af, maar pleiten er ook voor dat op korte termijn maatregelen worden genomen in de sfeer van de waarderingen zoals ik ze al aangaf onder de door de staatssecretaris geschetste optie 2.

Een belangrijke maatregel – de heer Essers heeft hier ook op gewezen – uit de begrotingsafspraken is de tijdelijke verlaging van het box 2-tarief van 25% naar 22%. Gelet op de beoogde budgettaire opbrengst van deze maatregel is een oplossing van de dga-pensioenproblematiek en het ontklemmen van vermogen van groter belang geworden. Bovendien lijkt me dit ook in lijn met het huidige beleid om beklemde vermogens vrij te spelen, zoals ook is gebeurd met de stamrechtvrijstelling en in het verleden ook met faciliteiten zoals de levensloopregeling.

Gezien de tijd is dit mijn bijdrage en ik kijk met belangstelling uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.

De heer Nagel (50PLUS):

Mevrouw de voorzitter. De fractie van 50PLUS wil ingaan op enkele punten van de kabinetsplannen. Dat de koopkracht van bepaalde groepen mensen – wij bedoelen dan met name de ouderen – onevenredig extra daalt, is voor ons hoofdzaak. Daarbij komt dat, als de voortekenen ons niet bedriegen, er plannen op stapel staan die dat in de nabije toekomst op een weliswaar indirecte, maar daarom niet minder voelbare manier zullen verergeren.

Het is een bekend verschijnsel in de sportwereld dat als de directie van een club nadrukkelijk het vertrouwen in de coach uitspreekt, je er bijna trefzeker van kunt uitgaan dat het ontslag nabij is. Als het kabinet te pas en te onpas wil etaleren dat het streeft naar een evenwichtige inkomensverdeling en een evenwichtige verdeling van de lasten, overkomt je eenzelfde gevoel van wantrouwen. De feiten staven dat.

Omdat de aangehaalde evenwichtige inkomensverdeling en evenwichtige lastenverdeling meermaals in de memorie van antwoord aan de orde komen, willen wij dit niet onweersproken laten. Bij de algemene financiële beschouwingen heeft de 50PLUS-fractie al verwezen naar de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 11 oktober 2013 over de begrotingsafspraken 2014. Uit het staatje op bladzijde 14 van deze brief blijkt dat er geen groep is die er de komende jaren zo hard in koopkracht op achteruitgaat als de mensen met een AOW plus een beperkt pensioen. Afhankelijk van het feit of men er alleen voor staat of dat het geluk met zijn tweeën mag worden gedeeld, worden er koopkrachtachteruitgangen voorspeld van 4,25% en 4,5%. Dergelijke ontwikkelingen zien we bij geen enkele andere groep. Kan in dit verband nog eens uitgelegd worden wat bedoeld wordt met evenwichtige inkomensverdeling en evenwichtige lastenverdeling?

Op 12 december, enkele dagen geleden, ontvingen de Eerste Kamerleden met het oog op de behandeling van het Belastingplan 2014, een brief van de Unie KBO waarin zij nog eens wijst op het koopkrachtrapport 2014 van het Nibud. Ik citeer: uit de koopkrachtberekeningen blijkt dat de koopkracht van bijna alle ouderen in 2014 zal dalen. De koopkrachtdaling van ouderen met zorgkosten varieert van 1,8% tot 6,1%. Wij praten dan niet, zoals in sommige sprookjes, over rijke ouderen maar bijvoorbeeld over een alleenstaande met hoge zorgkosten, die naast de AOW een klein aanvullend pensioen van ongeveer € 400 per maand ontvangt. Deze alleenstaande heeft 6,1% minder te besteden, wat neerkomt op bijna € 100 per maand. Die forse koopkrachtdaling van deze ouderen wordt onder andere veroorzaakt doordat verschillende compensatiemaatregelen voor zorgkosten afgeschaft worden. Wij herhalen onze vraag: wat bedoelt het kabinet nu eigenlijk met een evenwichtige inkomensverdeling en lastenverdeling? Laat het kabinet dit gebeuren of gaat er nog iets gebeuren als de levensomstandigheden voor deze groepen onaanvaardbaar verslechteren?

In de memorie van antwoord schrijft het kabinet open te staan voor een discussie over het verschuiven van de directe belasting op arbeid naar de indirecte belasting op consumptie. Dit gaat dus over btw-verhogingen. Erkent het kabinet dat deze wijze van denken in het nadeel van de lagere inkomensgroepen kan uitpakken, gelet op het feit dat de noodzakelijke levensbehoeften hieronder zullen vallen? Het kabinet heeft gezegd dat het voor 1 april 2014 zal komen met een reactie op de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen. Dat is wel heel erg lang: een periode van bijna een jaar. Waarom heeft het kabinet niet ten minste één aanbeveling overgenomen? Ik doel daarmee op het verlagen van het rendementspercentage. Op dit moment is dit 4% terwijl alle burgers dit als niet reëel en onrechtvaardig beschouwen. De afgelopen 5 jaar was dit rendement gemiddeld 2,4%. Waarom heeft het kabinet niet een eerste stap gezet door het per 1 januari 2014 tot bijvoorbeeld 3% te verlagen? Waarom worden de burgers niet wat eerlijker behandeld? Bij de rekenrente die pensioenfondsen moeten hanteren, komt men toch ook niet tot eenzelfde percentage van 4? Kan het kabinet eens uitleggen waarom men van twee verschillende wallen eet en waaruit dit verschil verklaard kan worden?

Er zijn meer maatregelen die de lagere inkomens en de ouderen treffen. Soms lijken het kleine maatregelen, maar de gevolgen zijn wel degelijk groot. In 2013 en 2014 wordt de inflatiecorrectie niet toegepast. De opbrengst van deze door de burgers op te brengen lastenverzwaring is ruim 2,2 miljard. Hogere inkomens zullen dit misschien nauwelijks voelen, maar aan de onderkant doet het wel degelijk pijn. Datzelfde geldt voor het belasten van schoon leidingwater, de belasting op leidingwater. Toen ik de afkorting ervan, bol, voor het eerst zag staan, dacht ik: dat moet een drukfout zijn, men is de s vergeten. Deze maatregel is echter serieus en staat haaks op milieu- en verduurzamingsdoelen. Bovendien schrijft Vewin, de Vereniging van waterbedrijven in Nederland, dat het besluit in zeer korte tijd en onder hoge druk is genomen en dat het zal leiden tot een verdere verhoging van de administratieve lasten voor de Belastingdienst en voor de drinkwaterbedrijven. Door de geheel nieuwe vorm van de bol worden deze lasten zowel éénmalig, door de benodigde investering in de aanpassing van ICT en in voorlichting, als structureel fors verhoogd. De tariefstructuur is nu complexer dan de veel omvangrijkere energiebelasting. Deze belastingmaatregel is een gedrocht. Er waren alternatieven mogelijk zoals het belasten van vervuilende stoffen die het watermilieu aantasten. Ik vraag het kabinet, maar ook de voormalige groene partij D66, waarom dit zo ondoordacht is gebeurd en of het niet teruggedraaid moet worden.

De huidige coalitie met zijn hulptroepen is erop uit om hoe dan ook de financiën rond te krijgen en is weinig geïnteresseerd in wat dit voor individuele burgers betekent. De afgelopen weken zijn de Eerste Kamerleden overstelpt met brieven van bezitters van de zogenaamde oldtimers. Het zijn vaak ontroerende brieven met als harde kern: ons was vrijstelling beloofd, dit is geen betrouwbare overheid. De oude schichten worden bovendien onverkoopbaar. Is het juist dat de vrijstellingsgrens voor oldtimers in de meeste Europese landen niet zoals in Nederland op 30 jaar is gesteld, maar op 40 jaar? Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, ben ik benieuwd hoe dit dan in het Europese denken past.

Tot slot nog een enkele opmerking over de verhoging van een aantal accijnzen en de gevolgen in de grensgebieden. Ook op dit punt zijn de Eerste Kamerleden bedolven onder vele brieven. De 50PLUS-fractie vindt dat het kabinet er wel heel luchtig overheen walst als het in de memorie van antwoord zegt dat een enkel individueel geval getroffen kan worden, maar dat het kabinet niet verwacht dat over het geheel genomen er een substantiële derving als gevolg van grenseffecten zal plaatsvinden.

Wij hebben gesproken met de mensen die diep getroffen zijn. Er zijn bedrijven waar de omzet met 50% tot 60% daalde, waar het aantal medewerkers terugliep van 10 naar 2, waar de omzet van de bijproducten zoals levensmiddelen en koffie daalde, met alle gevolgen voor de toeleveringsbedrijven. Mensen begrijpen niet hoe Den Haag hen letterlijk in de kou laat staan. Daarom een simpele vraag: zijn de bewindslieden bereid eens een werkbezoek aan de getroffen pomphouders te brengen? Ik vraag hierop een nadrukkelijk antwoord.

50PLUS denkt dat het kabinet de gevolgen van de voortdurende maatregelen nogal onderschat. Wat te doen als het kabinet ongelijk heeft? Het kabinet heeft toegezegd dat het de ontwikkelingen in de accijnsinkomsten zal monitoren. Kan het kabinet bij benadering aangeven wanneer dit zal plaatsvinden en of de beide Kamers van het resultaat direct op de hoogte worden gebracht? Het is voor ons onbegrijpelijk hoe weinig dit kabinet aanvoelt hoe de situatie in bepaalde grensgebieden is en hoe hardwerkende mensen de opgedrongen problematiek ervaren.

De 50PLUS-fractie is heel kritisch en kan zich niet vinden in het Belastingplan 2014. Toch willen wij eindigen met een compliment. Het siert het kabinet dat het dit Belastingplan 2014 niet voorzien heeft van de leus "makkelijker kunnen wij het niet maken".

De heer Van Boxtel (D66):

Dit belastingplan voor 2014 kent een aparte voorgeschiedenis. Het aanvankelijke plan naar aanleiding van Prinsjesdag was er een met wel heel erg veel zuur en weinig zoet. Een belastingplan met verdere lastenverzwaringen, meer nivellering en minder vergroening, maar zonder het beoogde draagvlak in beide Kamers.

Met dank aan het begrotingsakkoord ligt hier nu een belastingplan zonder dat alles, maar met minder nivellering, meer vergroening en bovenal het nodige politieke draagvlak. En juist dat is in deze economisch onzekere tijden onontbeerlijk. Juist nu de economie heel voorzichtig en geleidelijk de weg omhoog lijkt te zoeken, zijn zekerheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid onmisbare ingrediënten. En dan gaat het nog vaak van "au". Bedrijven, instanties en burgers moeten weten waar zij aan toe zijn. Een helder en duidelijk fiscaal beleid is daarbij een goed begin.

Uiteraard zijn niet al onze wensen vervuld. Zo wordt er nog steeds meer genivelleerd dan D66 lief is, blijft verdere vergroening mogelijk en zouden verdere hervormingen ruimte bieden voor lastenverlagingen en vergroting van de werkgelegenheid. Maar het totaalpakket stemt wel tot tevredenheid. Ik stel namens mijn fractie de vraag: is dit ons verkiezingsprogramma? Nee! Is dit onze tegenbegroting? Nee! Maar wij kunnen leven met de uitkomsten.

De voorzitter:

Mijnheer Reuten, ik geef u zo het woord. Ik verzoek iedereen om zeer beperkt te interrumperen, want wij lopen enorm uit de tijd en hebben hierna nog een heel debat over Veiligheid en Justitie.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik wil de heer Reuten onmiddellijk tegemoetkomen. Ik vind de vragen die hij heeft gesteld buitengewoon interessant. Ik ga er nu nog geen oordeel over geven. Ik ga straks eerst naar de antwoorden van de staatssecretaris luisteren op de vragen over de afwezigheid van denivellering. Dat helpt de heer Reuten misschien bij de interruptie.

Ik spreek graag mijn dank uit aan de staatssecretaris, maar zeker ook aan zijn ambtenaren, voor de vele inspanningen die zij hebben geleverd om alle begrotingsafspraken om te zetten in wetgeving en om deze Kamer tot het laatste moment zo goed mogelijk te informeren.

Ik ga in op de langetermijnvisie van het fiscale beleid en heb een aantal technische vragen over de schenkbelasting, de stamrechtvrijstelling, de keuze voor accijnsverhoging en tot slot de vermeende formaliteit van dit debat.

D66 gaat in haar fiscale beleid uit van vijf uitgangspunten: werk moet lonen, de vervuiler betaalt, een evenwichtige inkomensverdeling, een robuust en fraudebestendig systeem en een zo eenvoudig mogelijk stelsel. Op een aantal van deze gebieden lijkt het vernieuwde belastingplan tegemoet te komen: minder belasting en meer koopkracht, minder nivellering en meer vergroening. Dat is goed voor de werkgelegenheid, de economie en een duurzaam Nederland.

Met betrekking tot het laatste punt, een zo eenvoudig mogelijk stelsel, lijkt de winst echter gering. Vorig jaar al tijdens de bespreking van het Belastingplan 2013 sprak ik in deze zaal over de bevindingen van de commissie-Van Dijkhuizen en probeerde ik de regering ervan te overtuigen verdere hervormingen in het belastingstelsel niet te schromen. De adviezen van de commissie bieden per slot van rekening interessante mogelijkheden en tonen aan dat belastinghervorming de werkgelegenheid kan stimuleren. Volgens het CPB leveren de voorstellen van de commissie-Van Dijkhuizen zelfs 140.000 structurele banen op.

Uitstellen en het boven de markt laten hangen van besluiten leidt juist tot onzekerheid en werkt daarom averechts in economisch fragiele tijden. Eenieder weet dat het huidige systeem als zodanig onhoudbaar is. Dan is het beter om snel duidelijkheid te bieden. Inmiddels is er een jaar voorbij en is het nog steeds wachten, wachten op een reactie van het kabinet op het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen en hopen op een ambitieuze agenda zonder taboes. Mijn fractie zal daarom met bovengemiddelde interesse uitkijken naar de reactie van de regering die voor 1 april 2014 gepland staat. In dit licht vernemen wij graag de langetermijnvisie en ambitie van de staatssecretaris en vragen wij hem toe te zeggen dat zijn reactie op de commissie-Van Dijkhuizen een fundamentele hervorming van het belastingstelsel kan bewerkstelligen.

In de memorie van antwoord bevestigt de staatssecretaris dat er bij de tijdelijke verruiming van de vrijstelling van schenkbelasting voor de eigen woning naar € 100.000 geen maximum is gesteld aan het aantal schenkingen dat een schenker mag schenken of een ontvanger mag ontvangen. Tevens stelt de staatssecretaris dat het kabinet dit niet in overweging heeft gehad. Gezien het feit dat de relatie tussen schenker en ontvanger ook niet langer van belang is, vraag ik de staatssecretaris of dit niet erg fraudegevoelig kan zijn en dus mogelijk onwenselijk. Graag een inhoudelijke reactie op dit punt.

Dan de stamrechtvrijstelling. Volgens het voorliggende plan zal per 1 januari 2014 de vrijstelling in de loonheffing voor loondervingsstamrechten komen te vervallen. Mijn fractie heeft geen principiële bezwaren tegen de keuze van de staatssecretaris op dit punt, maar wij zien wat problemen met de wetsuitleg. In de praktijk blijkt er onder zowel financieel adviseurs als werknemers onduidelijkheid te zijn over de overgangsregeling en de daarbij behorende termijnen. In een uitleg aan de Tweede Kamer stelt de staatssecretaris dat de ontslagdatum voor 31 december 2013 bekend moet zijn, maar dat het ontslag zelf wel in de eerste helft van 2014 mag plaatsvinden om in aanmerking te komen voor vrijstelling. Zo veel is duidelijk.

De verwarring ontstaat bij de wettelijke termijn van maximaal zes maanden waarbinnen het ontslag dient plaats te vinden. Terwijl de Belastingdienst dit interpreteert als zes maanden tellend vanaf dagtekening van de vaststellingsovereenkomst, is er door velen rekening gehouden met zes maanden vanaf de daadwerkelijke ontslagdatum, die uiterlijk zes maanden na 1 januari 2014 moet liggen. Kan de staatssecretaris met het oog op de wetsuitleg nog eens verduidelijken wat de voorwaarden zijn om in aanmerking te komen voor deze overgangsregeling? Zou hij hierbij expliciet kunnen ingaan op de wettelijke termijn van zes maanden en het moment waarop deze ingaat?

Aan de accijnsverhoging hebben andere sprekers ook al woorden gewijd. De staatssecretaris is van plan om de accijns op lpg-brandstof, autogas en propaan, met € 0,07 per liter te verhogen. Mijn fractie vraagt zich af waarom juist deze minder milieubelastende vorm van gas een verhoging tegemoet mag zien. Autogas stoot 10% tot 15% minder CO2 uit dan benzine, terwijl de uitstoot van diesel nog vele malen hoger ligt die van lpg. Daarnaast is de uitstoot van roetdeeltjes van lpg bijna nihil. Vooral dit laatste is belangrijk, gezien recente onderzoeken die aantonen dat fijnstof nog dodelijker is dan werd gedacht. Dit werd de afgelopen week bericht door onder andere een groot Nederlands dagblad. Kan de staatssecretaris onderbouwen waarom hij juist deze accijnsverhoging nodig acht en of de recente bevindingen omtrent de schadelijkheid van fijnstof hier wellicht verandering in brengen?

Tot slot vraag ik de staatssecretaris of hij de behandeling van zijn belastingplan in deze Kamer als een formaliteit beschouwt. Ik hoop en verwacht dat het antwoord van de minister op deze vraag ontkennend zal zijn. Echter, als de staatssecretaris deze Kamer, haar leden en deze verhandelingen op waarde schat, waarom ontvingen dan de eigenaren van oldtimers keurig een brief met een aangekondigde verhoging onder het beslag van goedkeuring door de Eerste Kamer, en kregen gashandelaren op 6 december jongsleden al de nieuwe accijnstarieven zonder de mededeling dat deze nog niet zijn goedgekeurd door de beide Kamers van de Staten-Generaal? Uiteraard is 1 januari 2014 erg nabij en doet de Belastingdienst er verstandig aan verhogingen tijdig te communiceren. Desondanks was een vermelding dat deze verhoging onder voorbehoud is totdat de Eerste Kamer die ook heeft goedgekeurd, wel op haar plaats geweest.

Mijn fractie is op hoofdlijnen tevreden met het voorliggende Belastingplan, gegeven ook onze steun aan het Herfstakkoord. Het is van groot belang voor Nederland dat er een fiscaal beleid gevoerd wordt met parlementair draagvlak in beide huizen. Met de begrotingsafspraken zijn deze herfst inhoudelijk stappen gezet in de juiste richting, maar ik benadruk hier dat er nog steeds ruimte voor verbetering is. Belastinghervorming biedt een opgelegde kans voor méér welvaart, méér werkgelegenheid en ook méér eenvoud voor burgers. Ik zal de staatssecretaris ook voortdurend blijven aansporen om ons zo spoedig mogelijk een reactie te geven op Van Dijkhuizen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zal u blij maken, ik ga mijn spreektijd niet helemaal gebruiken.

Ik wil mij graag aansluiten bij de oproep van collega Reuten om voortaan wat meer tijd te nemen voor de behandeling van het Belastingplan; vanwege de zorgvuldigheid van die behandeling en met het oog op de duidelijkheid voor de burgers.

De kritiek van GroenLinks op het Belastingplan komt eigenlijk ieder jaar op hetzelfde neer: het kan socialer en het kan groener. Dit jaar is dat niet anders. De eerlijkheid gebiedt mij echter wel te vermelden dat het Belastingplan 2014 diverse maatregelen bevat die de belastingen eerlijker en socialer maken en ook maatregelen die milieubelasting belasten. Mede omdat wij ons kunnen vinden in veel van de maatregelen van het Belastingplan, hebben wij ervoor gekozen dit jaar geen schriftelijke inbreng te leveren maar onze prioriteit te leggen bij de verhuurderheffing en de fiscale maatregelen woningmarkt, waarover wij morgen nog uitgebreid met deze staatssecretaris zullen spreken.

Ook mijn bijdrage in dit plenaire debat zal ik kort houden. Ik zal niet ingaan op alle onderdelen van het wederom omvangrijke wetgevingspakket, maar mij beperken tot de eerder genoemde kernpunten: sociaal en groen. Ik begin met de sociale aspecten van het Belastingplan. In de toelichting op het Belastingplan geeft het kabinet aan dat zijn uitgangspunten zijn "een evenwichtige inkomensverdeling" en "werk moet lonen". Dat zijn mooie uitgangspunten waar niemand tegen kan zijn, maar wat betekenen ze precies? Wat is een evenwichtige inkomensverdeling? Kan het kabinet dit begrip kwantificeren? Wanneer zou er in de ogen van het kabinet sprake zijn van een onevenwichtige inkomensverdeling? Kent ons land nu eigenlijk een evenwichtige inkomensverdeling?

Ook het uitgangspunt "werk moet lonen" is weinig SMART geformuleerd. Welk werk moet lonen en hoeveel? Gaat het bij dit punt vooral om het voorkomen van de armoedeval, of hebben we het hier ook over de beruchte marginale belastingdruk van de topinkomens? De vraag is ook welke boodschap het kabinet wil uitzenden met het uitgangspunt "werk moet lonen". De lijn tussen het behartigenswaardige "werk moet lonen" en het hardvochtige "wie niet werkt, zal ook niet eten" is maar dun. En de volgende stap, "eigen schuld dikke bult", is dan gauw gemaakt. Wat bedoelt het kabinet nu precies?

"Werk moet lonen" is een mooi uitgangspunt als er werk is. Met de huidige hoge werkeloosheid kun je mensen financieel prikkelen wat je wilt, maar dat zal hen niet aan het werk brengen als de banen er simpelweg niet zijn. Naar onze overtuiging zou het uitgangspunt "werk moet lonen" er alleen toe mogen of moeten leiden dat de koopkracht van werkenden met minimumloon toeneemt, maar mag er niet toe leiden dat degenen die ongewild zonder werk zitten financieel gestraft worden met een forse koopkrachtdaling.

In dit verband zijn wij nogal geschrokken van de koopkrachtcijfers in de nota naar aanleiding van het verslag. Daaruit blijkt dat de koopkrachtontwikkeling voor de sociale minima tot 2017 negatief blijft; voor alleenstaande ouders zelfs min 3,5%. Een dergelijke koopkrachtdaling zal betekenen dat de armoede waarin steeds meer kinderen in Nederland opgroeien, nog verder toe zal nemen. Kan de staatssecretaris aangeven of het kabinet deze koopkrachtontwikkeling en de bijbehorende toenemende armoede acceptabel vindt? Bij alleenstaande ouders lijkt overigens het effect van het adagium "werk moet lonen" het grootst. De alleenstaande ouder met minimumloon gaat er tot 2017 maar liefst 7,75% aan koopkracht op vooruit; een verschil van 10% met de niet werkende alleenstaand ouder die er, zoals gezegd, 3,5% op achteruitgaat. Door welke specifieke maatregelen wordt dit grote verschil veroorzaakt? Acht het kabinet een zo groot verschil gerechtvaardigd? Met welke maatregelen zou de koopkracht van de niet werkende minima op peil kunnen blijven? En is de staatssecretaris bereid deze optie uit te werken voor het Belastingplan 2015?

Waar in Nederland de inkomensverdeling wellicht nog evenwichtig genoemd zou kunnen worden, is dat zeker niet het geval voor de vermogensverdeling. De vermogensongelijkheid in Nederland is groot en vermogen wordt hier nauwelijks belast. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om naast een evenwichtige inkomensverdeling ook een evenwichtiger vermogensverdeling als uitgangspunt te nemen? En waarom kiest het kabinet er niet voor om de belasting op arbeid deels te vervangen door een belasting op vermogen?

Kijkend naar de maatregelen die deel uitmaken van het Belastingplan, staan wij positief tegenover zowel de verhoging van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting als de afbouw ervan voor hogere inkomens, maar de beperking van de afbouw voor de hoogste inkomens betreuren wij. Ook diverse andere maatregelen, waaronder de verlaging van het tarief voor de eerste schijf, de lastenverlichting voor bedrijven en de verlenging van de crisisheffing, waarderen wij positief. Kijkend naar de verwachte koopkrachtontwikkeling van met name de minima, kunnen we echter niet tevreden zijn met het resultaat van de getroffen maatregelen. Waar de armen armer worden, wordt de inkomensverdeling er immers niet evenwichtiger op. Het zijn misschien niet direct de maatregelen uit het Belastingplan zelf die deze koopkrachtdaling tot gevolg hebben, hoewel wij uit de grafieken van collega Reuten begrijpen dat de belastingdruk ook toeneemt voor deze groep. Nu het Belastingplan echter ook wil bijdragen aan een evenwichtige inkomensverdeling, kun je wel zeggen dat er blijkbaar onvoldoende compenserende fiscale maatregelen zijn genomen om die evenwichtige verdeling te bereiken. Wij hebben hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Het Belastingplan kan niet alleen socialer, het kan ook groener. Met de ChristenUnie zijn wij benieuwd naar de reflectie, zoals de heer Ester dat zo mooi noemde, van de staatssecretaris op de mogelijkheid de vergroening van de economie verder fiscaal te faciliteren.

Wij zien het wederom als een gemiste kans dat echt grote stappen, zoals een reële belasting van het energiegebruik door grootverbruikers, niet worden gezet. De fractie van GroenLinks is blij met de kleinere stappen die wel worden gezet, zoals de herintroductie van de heffing op het storten van afval, de belasting van het grootverbruik van leidingwater en de begunstiging van de lokaal opgewekte energie. Over de postcoderoos is al veel gezegd en geschreven; dat zal ik niet overdoen. Op één punt wil ik graag een bevestiging van de staatssecretaris. Ik heb begrepen dat het, als toepassing van de postcoderoos tot een onredelijke uitkomst leidt die onvoldoende recht doet aan het begrip nabijheid, mogelijk zal zijn om aan de inspecteur van de belastingen dispensatie te vragen en in overleg met de belastingen te komen tot een andere begrenzing. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

Ik sluit af. Hoewel het zeker socialer en groener kan, worden in dit belastingplan goede stappen gezet. Ik verwacht dan ook dat mijn fractie, na een adequate beantwoording van onze vragen, zal kunnen instemmen met het belastingplan en de overige fiscale wetgeving.

Over de belastingpolitiek in den brede praten wij graag op een later moment verder met de staatssecretaris. In januari spreken wij over het beleid inzake het fiscaal verdrag. Wij zouden het bovendien op prijs stellen als wij ook in deze Kamer nog voor de zomer met de staatssecretaris kunnen spreken over de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. Het voorliggende pakket Belastingplan 2014 staat voor een groot deel in het teken van het uitvoering geven aan diverse fiscale maatregelen uit het regeerakkoord met een voorziene inwerkingtreding op 1 januari 2014. Tevens zijn in dit pakket Belastingplan 2014 de fiscale maatregelen opgenomen die volgen uit het zogenoemde "aanvullend pakket" met een voorziene inwerkingtreding per 1 januari 2014. Mijn fractie heeft begrip voor de noodzaak van het nemen van maatregelen als in het voorliggende Belastingplan 2014 en dankt de partijen die met ons bereid waren de begrotingsafspraken 2014 te maken voor het nemen van hun verantwoordelijkheid. Volgens de komiek Will Rogers is het enige verschil tussen de dood en de belastingen dat de dood niet erger wordt telkens als het Amerikaanse congres bijeenkomt. Van harte hoop ik dat de belastingen beter worden als de Nederlandse senaat bijeenkomt. Daartoe breng ik graag een drietal bredere onderwerpen onder de aandacht van de staatssecretaris.

Graag vraagt mijn fractie allereerst aandacht voor de belastingmix in het algemeen. In het fiscale beleid kunnen de fundamenten voor de arbeidsmarkt verder worden versterkt, in het belang van structurele versterking van de economie. Een groot deel van de belastingopbrengsten drukt op de factor arbeid. De onaanvaardbaar hoge werkloosheid van nu en de reële dreiging van structurele uitstoot van arbeid in de toekomst maken het noodzakelijk om te bezien hoe een radicale verlaging van belasting op arbeid zou kunnen worden bereikt. Hoezeer ook in dit verband netto lastenverlichting zou helpen, een structurele verandering van betekenis vereist allereerst te bezien op welke manier lastenverlichting op arbeid zou kunnen worden gefinancierd door middel van lastenverschuiving naar categorieën die, om redenen van maatschappelijk belang, zwaarder zouden moeten worden aangeslagen. Is de staatssecretaris bereid om in deze richting te bewegen?

Mogelijk vraagt hij zich af hoe dit gefinancierd kan of moet worden. Het beste zou natuurlijk zijn: in de vorm van lastenverlichting uit economische groei. Die groei is nu echter juist het probleem. Er zijn belangrijke financieringsbronnen die vanuit diverse oogpunten – economisch, ecologisch, rechtvaardigheid en efficiëntie – het bredere maatschappelijke belang zouden kunnen dienen en samen de grondslag voor een zeer forse arbeidsimpuls zouden kunnen leveren. Samen met andere initiatieven zou deze impuls een zodanige groei van inkomsten kunnen genereren, dat de neerwaartse spiraal van afnemende groei en toenemende schuld kan worden omgezet in duurzame groei en inkomsten. Zo ontstaat er ook ruimte voor schuldvermindering en lastenverlichting.

Op de korte termijn is er laaghangend fruit te plukken. Dat zou moeten leiden tot een vermindering van werkgeverslasten door een steiler oplopende lastenstructuur die het tarief voor het in dienst nemen van laaggekwalificeerde werknemers bij voorkeur op of net boven nul zou stellen. Dit kan in eerste instantie gebeuren door de grondslag voor de vennootschapsbelasting te verbreden – minder aftrekposten – en daarmee samenhangend de franchise – vaste korting per werknemer – in de grondslag voor werkgeverslasten te verhogen zodat bedrijven met meer werknemers een relatief voordeel genieten ten opzichte van kapitaalintensieve bedrijven. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze mogelijkheid?

Met het oog op de middellange termijn bepleit de PvdA een verkenning van een zevental mogelijkheden die ieder afzonderlijk, maar zeker bij elkaar opgeteld, een aanzienlijke ruimte zouden kunnen scheppen voor een breed gespreide lastenverlichting op arbeid.

Ten eerste: maximalisering van de opbrengsten uit heffingen op milieuwaardengebruik. Ik kom daar later op terug.

Ten tweede: geleidelijke verschuiving naar en versimpeling van belasting op consumptie, hoewel dit vanuit sociaaldemocratisch denken een lastige optie is. Mocht deze weg worden opgegaan, dan zou Nederland, ter mitigering van grenseffecten die al eerder onder de aandacht zijn gebracht, er goed aan doen om breder draagvlak te zoeken bij de buurlanden en in EU-verband in termen van beleidsrichting en bandbreedtes.

Ten derde: herziening en verbreding van vermogensbelasting. Ook daarop kom ik zo dadelijk terug.

Ten vierde: financiële transacties belasten.

Ten vijfde: herziening van aftrekposten. Met het oog op de gewenste verschuiving van lastendruk op arbeid naar andere categorieën, is het zinvol belangrijke aftrekposten regelmatig tegen het licht te houden. Meer in het algemeen bepleit mijn fractie dat aftrekposten zo veel mogelijk worden omgezet in voor iedereen gelijke heffingskortingen. Ook leidt de ongelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen – rente aftrekbaar, winsten belast – tot allerlei fiscale constructies en tot overmatige schuldfinanciering. Een gelijke aftrek voor zowel eigen als vreemd vermogen haalt die perverse prikkel weg.

Ten zesde: arbeidsmarkt verstorende regels herzien om, bijvoorbeeld, grotere arbeidsparticipatie van vrouwen financieel aantrekkelijker te maken.

Tot slot: internationale coördinatie voor rechtvaardige belastingheffing en voorkoming van belastingontwijking versterken. Over dit laatste punt komen we binnenkort met de staatssecretaris te spreken. Ik vraag de staatssecretaris om de overige punten separaat te voorzien van een schriftelijke reactie voor 1 april 2014, dan wel deze mee te nemen in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie inkomstenbelasting en toeslagen, de commissie-Van Dijkhuizen.

De heer Reuten (SP):

Zeven punten, middellange termijn. Het kabinet verstaat onder middellange termijn vier jaar. Ik weet niet wat mevrouw Sent daaronder verstaat. Ik vind al die punten interessant. Het enige punt dat mij verbaast, is het tweede: meer btw. Dat is degressief, dus denivellerend. Maar wat gebeurt er als de coalitie zegt: dit ene punt doen wij wel – de staatssecretaris is daar voorstander van – maar die andere punten niet?

Mevrouw Sent (PvdA):

Voor ons zijn er twee redenen voor ons punt van de aanpak van belasting op consumptie. Ten eerste: vanwege de effecten op de lange termijn duurzaamheid. Ten tweede: vanwege de effecten op lange termijn werkgelegenheid en groei. Wij zullen die afwegen tegen de effecten op de inkomens. Er moet een internationale vergelijking worden gemaakt; zo is ons hoge tarief relatief laag vergeleken met Scandinavische landen. Ik ken een aantal landen die niet twee btw-tarieven hanteren. Daarbij blijken vooral de hogere inkomens te profiteren van het lagere belastingtarief. Al dat soort zaken zouden wij terug willen zien in de evaluatie en de overweging.

De voorzitter:

Mevrouw De Boer, een korte vraag. Kijk naar de tijd.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik merk dat mevrouw Sent een deel van de vraag van de heer Reuten beantwoordt, maar niet het politiek-strategische deel. De voorstellen zijn heel interessant en het pakket is ook heel interessant. Wat is evenwel de inschatting van mevrouw Sent wat betreft het rondbreien hiervan met de huidige coalitiepartner?

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik wacht het af. Wij leggen deze voorstellen voor en wachten af wat het kabinet ervan vindt. Ik hoor graag hoe een en ander in samenhang bekeken kan worden en wat de samenhangende effecten zijn op groei, werkgelegenheid, arbeid, wat zo belangrijk is voor mijn partij, en een gelijke inkomensverdeling.

In het bijzonder vraag ik graag aandacht voor de scheefgroei die de laatste jaren is ontstaan in de belastingheffing op werknemers ten opzichte van zelfstandigen. Dit grote verschil in belasting- en premiedruk – dat bij vergelijkbare netto inkomens kan oplopen tot meer dan de helft van de totale arbeidskosten – leidt ertoe dat steeds meer bedrijven werknemers in loondienst ontslaan en vervolgens zelfstandigen tegen bodemtarieven inhuren. Er is een negatieve spiraal in beweging: een krimpend aantal mensen in loondienst moet een steeds groter deel van de belastingen opbrengen waardoor ze nog duurder worden vergeleken met zelfstandigen. Werknemers financieren zo de uitholling van hun eigen positie en ook de uitholling van het draagvlak onder de sociale verzekeringen. Acht de staatssecretaris dit wenselijk? De PvdA staat voor een eerlijke en evenwichtige fiscale behandeling van werknemers ten opzichte van zelfstandigen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de risico's die ondernemers lopen en met de kosten van verzekering voor ziekte en ouderdom. Anderzijds dient schijnzelfstandigheid te worden tegengegaan en moet worden voorkomen dat louter fiscaal gedreven "ondernemerschap" het draagvlak onder onze sociale zekerheid uitholt. De keuze tussen loondienst of zelfstandigheid dient een reële keuze te zijn. Welke rol ziet de staatssecretaris daarin voor zichzelf?

Na deze algemene opmerkingen over de belastingmix vraag ik graag specifiek aandacht voor de vermogensbelasting. In Nederland is de Gini-coëfficiënt voor de verdeling van het private vermogen meer dan 0,8. Dit is gebaseerd op CBS-cijfers. De onderste 60% van de Nederlandse huishoudens bezit in totaal 1% van het vermogen en de rijkste 2% een derde van het totale vermogen. Daarmee bestaat er een opvallende discrepantie tussen een vrij lage inkomensongelijkheid en een hoge vermogensongelijkheid. De vermogensongelijkheid in Nederland ligt hoger dan gemiddeld: hoger dan in de meeste Europese landen, hoger dan in het Verenigd Koninkrijk en op een even hoog niveau als in de Verenigde Staten. Daarbij zijn er aanwijzingen dat er de laatste jaren juist een verdere stijging is. Zo is sinds 2009 het vermogensaandeel van de top 10% met 4 procentpunt toegenomen.

De heer Reuten (SP):

Mevrouw Sent heeft groot gelijk over de vermogensongelijkheid, maar zij brengt ook de premisse dat Nederland een vrij lage inkomensongelijkheid kent. Uit de Gini-coëfficiënt die de OECD publiceert, blijkt dat 40% van de landen meer inkomensgelijkheid kent dan Nederland. De vraag is of je de inkomensongelijkheid in Nederland laag kunt noemen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik probeer in mijn inbreng aan te geven dat vooral de hoge vermogensongelijkheid ons zorgen baart en dat wij het gevoel hebben dat die toeneemt, terwijl de inkomensongelijkheid relatief gelijk is gebleven in de afgelopen jaren.

Tegelijkertijd is door een veelheid aan ingrepen de belasting op vermogen in Nederland in de afgelopen periode steeds verder verlaagd. Zoals uit de cijfers van de OECD blijkt, was de totale omvang van de verschillende belastingen op vermogen, vermogenswinst en vermogensoverdracht al niet hoog, met een niveau van 2% van het bruto binnenlands product in 2004 ongeveer op het gemiddelde van de OECD-landen. Sindsdien is de vermogensbelasting substantieel gereduceerd. Nu ligt zij op 1,5%, duidelijk onder het gemiddelde van de OECD-landen. Ter vergelijking, de vermogensbelasting ligt in de VS op ruim 3% van het bbp en in het Verenigd Koninkrijk op ruim 4%, dus ruim twee keer zo hoog als in Nederland.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik vind het prima dat mevrouw Sent dit inhoudelijke punt maakt, maar de vergelijking met de Verenigde Staten en Engeland past op dit moment echt niet. Dan moet je naar het hele complex kijken, ook naar de inkomstenbelasting. Die ligt daar echt vele malen lager dan in Nederland met een toptarief van 52% en tijdelijk zelfs meer. Je kunt dat niet enkelvoudig vragen, maar je moet het in het hele complex zien.

Mevrouw Sent (PvdA):

Het gaat om het gemiddelde. Ik licht deze twee landen eruit, maar ten opzichte van het gemiddelde heeft Nederland nog steeds een lage vermogensbelasting.

Het totale vermogen van de Nederlandse particulieren bedraagt na aftrek van (hypotheek)schulden ongeveer 2.500 miljard, oftewel vier keer het bbp. Toch levert de vermogenswinstbelasting in box 3 minder dan 4 miljard op; dat is 0,16%. Daarnaast wordt de heffing van 1,2% in box 3 steeds meer als onrechtvaardig ervaren, omdat "kleine" spaarders de veronderstelde 4% rendement in de praktijk bij lange na niet halen.

De heer Essers (CDA):

Het verbaast mij dat mevrouw Sent de heffing in box 3 een vermogenswinstbelasting noemt. Het is een vermogensbelasting die is vormgegeven in de vorm van een inkomstenbelasting. Die is destijds zo ingevoerd door staatssecretaris Vermeend, omdat men bang was voor kapitaalvlucht naar het buitenland. Als je vermogens te zwaar gaat belasten vergeleken met andere inkomensbestanddelen, dan gaat heel flexibel kapitaal naar het buitenland. Is mevrouw Sent daar niet meer bevreesd voor met een verhoging van die tarieven?

Mevrouw Sent (PvdA):

Het is interessant dat wij juist een relatief lage vermogensbelasting hebben. Het argument dat een verhoging van het tarief zou leiden tot vermogensvlucht is niet valide, als wij onder het gemiddelde zitten met onze belasting.

De heer Essers (CDA):

Dat geldt voor vastgoed, maar ik vrees dat dat niet opgaat voor effecten en andere heel flexibele mobiele vermogensfactoren.

Mevrouw Sent (PvdA):

Het is natuurlijk de vraag hoe je "vermogensbelasting" definieert. Als je het tarief van 1,5% beschouwt, is dat inderdaad niet alleen belasting op onroerend goed, maar ook belasting op vermogen, successierecht, schenkingsrecht, belasting op vermogenswinst en belasting op financiële en vermogenstransacties.

De kleine spaarders halen de 4% rendement niet. Met andere woorden, het effectieve tarief is te hoog en de grondslag te smal. Een ander punt betreft de belastingtarieven op erfenissen. De steeds schevere vermogensverhoudingen rechtvaardigen deze te verzwaren, onder gelijktijdige verhoging van de vrijstellingen aan de voet.

Er is in meer algemene zin volgens de PvdA-fractie alle reden om een project herziening vermogens- en vermogenswinstbelasting te starten. Dit zou ook een, enigszins, bevredigend antwoord kunnen zijn op de schrijnende ongelijkheid die zich voor, tijdens en na de crisis heeft gemanifesteerd. Juist omdat er vanuit het belang van werkgelegenheid grenzen zijn in de mate waarin onderscheid kan worden gemaakt tussen hogere en lagere inkomens, zal een "fairer deal" moeten worden toegespitst op vermogens die in Nederland meer dan elders worden ontzien.

Voornoemde bevindingen roepen bij de PvdA dan ook twee vragen voor de staatssecretaris op. Ten eerste, acht hij het wenselijk dat de vermogensongelijkheid in Nederland hoger ligt dan gemiddeld? Ten tweede, acht hij het wenselijk dat de vermogensbelasting in Nederland lager ligt dan gemiddeld? Welke consequenties verbindt hij vervolgens aan zijn antwoorden op deze vragen?

De voorzitter:

Mijnheer Reuten, dit is uw derde korte vraag.

De heer Reuten (SP):

De visie van de PvdA op de vermogensbelasting is interessant. Mevrouw Sent stelde net twee vragen aan de staatssecretaris. Ik ben benieuwd naar het antwoord, net als zij. Ik wil ook van haar graag weten hoe de PvdA-fractie de vragen over die twee wenselijkheden beantwoordt. Vindt zij het wenselijk dat de vermogensongelijkheid is zoals die is en vindt zij een vermogensbelasting wenselijk?

Mevrouw Sent (PvdA):

De vragen zijn uiteraard enigszins retorisch. Wij vinden het niet wenselijk dat de vermogensongelijkheid in Nederland hoger ligt dan gemiddeld. De wenselijkheid van het verhogen van de vermogensbelasting moet in een breder perspectief van de belastingmix en van internationale tarieven worden bezien, maar wij neigen richting een positief oordeel daarover.

Tot groot genoegen van mijn fractie bevatten de voorliggende wetsvoorstellen een aantal vergroeningsmaatregelen, deels voortvloeiend uit het energieakkoord en deels samenhangend met de begrotingsafspraken 2014. Graag roepen wij in herinnering dat wij ons twee jaar geleden fel hebben verzet tegen het voornemen om de kleine rijksbelastingen af te schaffen. Mijn fractie vond het in de toenmalige economische en financiële omstandigheden buitengewoon onverantwoord dat het vorige kabinet ervoor koos om voor bijna 1 miljard aan belastingopbrengsten op jaarbasis weg te geven door een aantal kleinere belastingen af te schaffen. Ook uitten wij toen zorgen over de reeks aan ontgroeningsmaatregelen die wij helaas moesten opmerken in het Belastingplan 2012.

Dat neemt niet weg dat wij niet onverdeeld enthousiast zijn over de vormgeving van een aantal van deze vergroeningsmaatregelen in het voorliggende Belastingplan 2014. Vragen van mijn fractie over de inhoudelijke en cijfermatige onderbouwing van de specifieke keuzen die gemaakt zijn betreffende de belastingen op leidingwater en de afvalstoffenbelasting werden afgedaan met een verwijzing naar de begrotingsafspraken 2014. Bij de begunstiging van lokaal duurzaam opgewekte energie werd verwezen naar het SER-energieakkoord. Bij onze vraag naar zijn oordeel over een mogelijke herinvoering van de grondwaterbelasting volstaat de staatssecretaris met een verwijzing naar het feit dat deze geen onderdeel uitmaakt van de begrotingsafspraken. Mag mijn fractie hieruit concluderen dat de staatssecretaris hierover zelf geen onderbouwde mening heeft?

De staatssecretaris kondigt voorts expliciet nader onderzoek aan in verband met de relatief snelle invoering van deze maatregelen. Zo worden mogelijke knelpunten bij de wijzigingen van de leidingwaterbelasting, alsmede de vormgeving van de herinvoering van de afvalstoffenbelasting nog nader onderzocht. Ook zal nader onderzoek mogelijkheden tot ontwijking van de afvalstoffenbelasting in kaart brengen. En er zal in overleg met de betrokken partijen en instanties gezocht worden naar een breed gedragen alternatieve opzet. Voorts zal onderzocht worden of het nodig en mogelijk is de belastingkorting betreffende lokaal duurzaam opgewekte energie uit te breiden naar zakelijke kleinverbruikers en huurders. Afhankelijk van de uitkomst van deze onderzoeken kan er sprake zijn van bijstelling van voornoemde belastingen. Is de staatssecretaris het met de PvdA eens dat de onzekerheid samenhangend met dergelijke bijstellingen, gecombineerd met het eerdere voornemen om de kleine rijksbelastingen juist af te schaffen, hoogst onwenselijk is? Andere fracties hebben hiervoor ook al aandacht gevraagd. Stel dat hij dit onwenselijk acht, welke consequenties verbindt hij daar dan aan?

Voorts brengt mijn fractie graag een aantal aanvullende fiscale vergroeningsmogelijkheden onder de aandacht van de staatssecretaris. Daarbij zien wij twee pijlers, te weten het uitbouwen van het belastinggebied van milieuwaarden binnen Nederland, alsmede een Europese vergroeningsagenda. Mogelijkheden onder de eerste pijler zijn, bijvoorbeeld, een aanzienlijke vermindering van de scheefgroei in energiebelasting, die veel zwaarder drukt op huishoudens en andere kleinverbruikers dan op grootverbruikers. Uiteraard zijn we ons bewust van de economische en werkgelegenheidsbelangen van de industrie en de landbouw, die hierop hun concurrentiepositie hebben gebaseerd. Een nationale verhoging zou in eerste instantie kunnen bestaan uit een verhoging van het marginale tarief in combinatie met een vrijstelling, waarvan een stimulans zou kunnen uitgaan op het nemen van energiebesparingsmaatregelen met inachtneming van de concurrentiepositie. Vervolgens is een combinatieplan nodig waarin over een termijn van meerdere jaren wordt voorzien in een geleidelijke verhoging van energietarieven, in combinatie met en afhankelijk van parallelle voortgang in Europees verband. Voorts vergt het afspraken met de veel verbruikende sectoren over reductiemaatregelen om structureel onder de benchmark te presteren. Daarmee wordt een innovatieve groene agenda gestimuleerd en het concurrentieverlies gemitigeerd. Een out of the boxgedachte ligt achter de mogelijke verkenning van een systematische belasting op het gebruik van ruimte in Nederland omdat dit een stabiele belastinggrondslag zou opleveren.

De Europese agenda, als tweede pijler onder de verschuiving naar heffing op gebruik van milieuwaarden, kan in belang toenemen als brandstofaccijnzen voor luchtvaart, zeevaart en binnenvaart en vooral een belasting op C02-uitstoot consequent verder worden geharmoniseerd. Een interessante optie ter verdere verkenning is de invoering van Europese "inputbelastingen". Te denken valt aan hout, veevoeders, vismeel, zeldzame metalen, uranium etc. Door deze grondstoffen te belasten kan niet-duurzame productie worden teruggedrongen zonder in aanvaring te komen met internationale verdragen over vrijhandel. Wij stellen voor dat Nederland de Europese Commissie vraagt dit idee verder te laten bestuderen, dan wel zelf hiertoe een voorzet geeft. Voorts vragen wij de staatssecretaris of hij bereid is voornoemde fiscale vergroeningsmogelijkheden te voorzien van een schriftelijke reactie voor 1 april 2014 dan wel deze mee te nemen in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Inkomstenbelasting en toeslagen, de commissie-Van Dijkhuizen.

Ook middels andere maatregelen poogt de staatssecretaris invloed uit te oefenen op milieu en duurzaamheid. Denk aan het stimuleren van lokaal opgewekte duurzame energie en het dagelijks gebruik van oldtimers. Tijdens de schriftelijke behandeling hebben wij het laatste punt herhaaldelijk onder de aandacht van de staatssecretaris gebracht. Wij danken hem voor de bevredigende antwoorden hierop. Nu vraag ik aandacht voor de constatering – dit is ook opgemerkt door de Raad van State – dat fiscale prikkels zelden het beoogde effect hebben. Tegelijkertijd draagt de gedragseconomie andere, goedkopere middelen aan om gedragsveranderingen op het gebied van milieu en duurzaamheid te kunnen bewerkstelligen. Met een combinatie van economische en psychologische inzichten kan het natuur- en milieubeleid worden verbeterd, bijvoorbeeld door in te spelen op status-quo-effecten, ongeduld, affect, sociale factoren en "nudging". Graag verneemt mijn fractie van de staatssecretaris of het kabinet bereid is om deze mogelijkheden te onderzoeken en te overwegen.

Ik sluit af met de hoop dat Will Rogers gerustgesteld zou zijn over de Nederlandse senaat, met dank aan de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de uitvoerige beantwoording van onze schriftelijke vragen en met interesse in hun antwoorden op de vragen die wij tijdens deze plenaire behandeling onder de aandacht hebben gebracht.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering in afwachting van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven