7 Nationale Hervormingsprogramma

Aan de orde is het debat over het Nederlandse Nationale Hervormingsprogramma en het Stabiliteits- en Convergentieprogramma in het kader van het Europees Semester.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Financiën en de minister van Economische Zaken nogmaals van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Enkele weken geleden heeft ons land in Utrecht 300 jaar Vrede van Utrecht herdacht. Dit was het eerste Europese Vredesverdrag uit 1713. Dit Verdrag heeft voor 27 jaar Vrede in Europa gezorgd. In 1740 was er de volgende Europese oorlog. Het Verdrag van Rome uit 1957 heeft al bijna 60 jaar bijgedragen aan vrede in Europa. Het is verbazingwekkend en zorgelijk dat hiervoor zo weinig waardering bestaat bij een deel van de bevolking.

Voorzitter: Fred de Graaf

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Nog zorgelijker is dat deze anti-Europese gevoelens ook nog worden aangewakkerd door sommige partijen, die toch beter zouden moeten weten.

Voor de vrede in Europa op lange termijn is de band tussen Duitsland en Frankrijk cruciaal. Onze fractie maakt zich in dit licht grote zorgen over een stijging van de anti-Duitse gevoelens in een aantal landen. Wij hebben geen moeite met kritiek op de politiek van een ander land, en ook niet op Duitsland.

De heer Van Strien (PVV):

Op welke partijen doelt u als u het hebt over partijen die het Verdrag van Rome uit 1958 niet zouden ondersteunen?

De heer Terpstra (CDA):

Ik heb begrepen dat er een partij is die uit de EU wil stappen. Dat doet die partij niet uit waardering voor het Verdrag van Rome.

De heer Van Strien (PVV):

Als u dan kennelijk moeite hebt de naam "PVV" over uw lippen te krijgen, dan zeg ik dat zelf maar even. Met het Verdrag van Rome is niets mis. Het is fout gegaan in Maastricht, in 1991, sorry, 1992.

De heer Terpstra (CDA):

Ik dacht: laat ik maar geen partij noemen. Dat bleek juist te zijn. Maar ik heb toch het idee dat de PVV ruwweg anti-Europese gevoelens heeft.

Wij hebben geen moeite met kritiek op de politiek van een ander land, en ook niet op Duitsland. Wel moet je dan wel de goede argumenten gebruiken. Ziet de Minister van Financiën op dit gebied nog een rol in zijn functie als voorzitter van de eurogroep?

Wat de samenwerking tussen Duitsland en Frankrijk betreft, is onze fractie geen voorstander van het idee "meer Europa, minder Brussel." Het omzeilen van Brussel is niet in het belang van de kleinere landen, en dus ook niet in dat van Nederland. Vandaag hebben we een debat over de stukken die de regering naar Brussel heeft gestuurd in het kader van het Europees semester, het Nationale Hervormingsprogramma en het Stabiliteitsprogramma. En uiteraard ook over de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissaris Rehn en de reactie van het kabinet op deze aanbevelingen. Wij zien dit debat ook een beetje als een experiment met betrekking tot de vraag hoe Europa meer kan worden geïntegreerd in het nationale beleid.

Dit debat vervangt naar onze mening niet onze normale begrotingscyclus. Het is meer een aanvulling. Wij vergelijken de signalen uit Brussel met de signalen die uit de Voorjaarsnota voortvloeien. De begroting voor 2014 wordt op Prinsjesdag gepresenteerd en besproken in de Tweede Kamer. Daar wordt het beleid vastgesteld. Gelet op dit feit zullen wij hier geen concrete uitspraken doen over een exacte invulling van het beleid voor volgend jaar. Wij hebben er bij voorbaat begrip voor als de vertegenwoordigers van de regeringsfracties dat standpunt innemen.

Wel uiteraard over de grote lijnen van de kabinetsvoornemens en over de inpassing van dit beleid in de mede door Nederland voorgestelde aanscherping van de bestaande Europese regels. Van belang is in dit verband de waardering van ons beleid door Commissaris Rehn. In de stukken staat dat het kabinet onveranderd vasthoudt aan de 3%-norm voor 2014. Dat uitgangspunt kunnen wij delen. In de landenspecifieke aanbevelingen wordt de suggestie gedaan te streven naar 2,8% tekort in 2014. Is deze 2,8% nu een gevolg van de wens, het tekort met ongeveer 0,75% per jaar te verminderen? Of is het meer ingegeven door de wens te werken met een soort veiligheidsmarge, vergelijkbaar met het einddoel van het Stabiliteits- en Groeipact zelf: evenwicht op de Begroting of een overschot?

De discussie over de 3%-norm is geen louter technische discussie. Op de achtergrond speelt heel erg de vraag of we niet teveel bezuinigen. Bij de algemene financiële beschouwingen hebben wij tot nu toe altijd de zuinige lijn verdedigd. Als het stimuleren van de economie door extra uitgaven goed is voor de economische groei, had Griekenland het bijvoorbeeld veel beter moeten doen dan Duitsland. Nederland is ook al jaren bezig met het stimuleren van de economische groei door een tekort op de begroting te creëren. Sinds 2008 ligt dit zelfs boven de 3%.

Om dit proces beter te kunnen beoordelen, hebben we een aantal vragen gesteld over bezuinigen, lastenstijgingen en groei in een aantal grote EU-lidstaten. Ik wil het kabinet hartelijk danken voor de beantwoording van alle vragen. Ik heb nog niet alle lessen eruit getrokken die ik eruit had willen trekken. Daarom vraag ik de minister of hij in de volgende ronde of bij de algemene financiële beschouwingen zelf lessen uit de cijfers zou willen trekken.

Het is mij opgevallen dat de bezuinigingen in de periode 2009–2013 het grootst zijn geweest in Spanje en Duitsland. Met bezuinigingen wordt bedoeld een vermindering van het tekort op de begroting, verminderd met eventuele lastenstijgingen of dalingen. In Spanje gaan de bezuinigingen gepaard met een daling van het bruto binnenlands product, en in Duitsland juist met een stijging. Je kunt dus niet per definitie zeggen dat bezuinigingen de economische groei schaden. Blijkbaar spelen meer factoren een rol.

Amerika is minder ver met het saneren van de overheidsuitgaven dan de meeste EU-lidstaten. De groei lijkt zich daar echter sneller te herstellen. Is dit met name een gevolg van minder bezuinigen, of spelen daarbij ook andere elementen een rol, zoals het veel harder saneren van de bankensector, de flexibeler arbeidsmarkt en het op veel grotere schaal inzetten van een alternatief energiebeleid, zoals schaliegas? Ik hoor graag de visie van beide bewindslieden op dit punt.

Nederland en Portugal hebben binnen de buitensporigtekortprocedure uitstel gekregen van een jaar, terwijl Frankrijk, Spanje, Polen en Slovenië er twee jaar over mogen doen om het evenwicht te bereiken. Hoe verklaart de minister van Financiën dit verschil?

Wat de hervormingsgezindheid betreft, maakt onze fractie zich het meest zorgen over Frankrijk, waar naar onze mening de "Auslandabhängigkeitsbewusstseinsgrad" het laagst van Europa is, om het maar eens in duidelijk Duits te zeggen. In de eerste aanbeveling van commissaris Rehn wordt voorgesteld om bij bezuinigingen toekomstgerichte uitgaven op het gebied van onderwijs, innovatie en dergelijke te ontzien. Mijn fractie kan zich geheel vinden in dit idee. Dit standpunt is vrij logisch omdat deze eerste aanbeveling sprekend lijkt op de motie die ik bij de algemene financiële beschouwingen van vorig jaar heb ingediend. Wij zijn benieuwd hoe de minister van Economische Zaken de aanbeveling gaat invullen.

Uit de aanbevelingen over de woningmarkt, de gevolgen van de vergrijzing en de arbeidsparticipatie maken wij op dat ons land op de goede weg is. Wel zou alles sneller moeten. Dit laatste onderdeel van het beleid laten wij graag over aan het overleg in de Tweede Kamer.

In de reactie van het kabinet op de aanbevelingen wordt opgemerkt dat het draagvlak onder de bevolking een groot goed is. Daarbij wordt ook gewezen op het sociaal akkoord. Zoals bekend is onze fractie op basis van oeroude christelijk-sociale waarden een groot voorstander van het overlegmodel. Wij zullen bij de beoordeling van het beleid zeker rekening houden met dit element. Op grond van dit overleg is ook besloten om bepaalde bezuinigingen eventueel later in te vullen. Het grote risico hiervan is dat men zo snel geen bezuinigingen kan vinden en zal overgaan tot lastenstijgingen. Daar zijn wij geen voorstander van. De overheid geeft te veel uit en het doorschuiven van de rekening naar de burger is niet goed voor de economie. Op dit gebied kunnen wij ons redelijk vinden in de gedachte van de Nederlandsche Bank. Ook daar hebben we bij de algemene financiële beschouwingen van vorig jaar al op gewezen. Tot slot zou ik drie algemene punten aan de orde willen stellen.

Het eerste punt gaat over de meerjarenbegroting van de Europese Unie. De Europese Unie, die een relatief kleine begroting heeft van ruwweg 1% van het bbp, werkt met een meerjarenkader van zeven jaar. Wij vinden het vreemd dat meevallers gewoon worden geaccepteerd, terwijl tegenvallers binnen hetzelfde meerjarensysteem uitgebreid worden besproken. Is dit niet tegenstrijdig met het idee van een meerjarenbegroting, waarin je mee- en tegenvallers kunt opvangen?

Het tweede punt gaat over het trendmatig beleid in Nederland. De minister van Financiën is uitgebreid hierop ingegaan bij Knevel en Van den Brink. Wij kunnen geheel instemmen met het beleid van het kabinet om de bestaande begrotingsregels en het trendmatig begrotingsbeleid te handhaven. Niet voor niets noemden wij dit laatste bij de start van dit beleid "de Zijlstra-Zalmnorm". Het belangrijkste nadeel van het systeem is dat de overheid elk jaar meer kan uitgeven en toch elk jaar moet bezuinigen. Alles bij elkaar opgeteld bezuinigen we ongeveer 48 miljard euro ten opzichte van een verwachte groei van 50 miljard bij de start van het kabinet-Rutte I. Een verwarrende factor is dat bezuinigingen en lastenstijgingen beide "bezuinigingen" worden genoemd. Wij houden ons liever aan de zuivere definitie, en vragen de minister van Financiën dit ook te doen. Een bezuiniging betekent dus minder uitgeven. Een lastenverlaging of -verhoging is geen uitgave of bezuiniging.

Veel moeilijker is het derde punt: de communicatie met de burger. Door de permanente discussie over bezuinigen denkt de burger vaak dat er van de overheid weinig is overgebleven, terwijl deze in omvang zelfs toeneemt. Dit probleem schetste de minister helder bij Knevel en Van den Brink. Daar heb ik grote waardering voor. Ziet hij echter ook een oplossing? Hoe kun je aan de bevolking duidelijk maken dat miljarden euro's uitgeven iets "minder meer" is en dat wij dat in Den Haag "bezuinigen" noemen? De burger definieert "bezuinigen" immers zelf als "minder uitgeven dan vorig jaar".

Bij de versterking van het Stabiliteits- en Groeipact gaat het om de bekende normen van 3% en 60%. Onder bepaalde vooronderstellingen van de economische groei leidt een tekort van maximaal 3% tot een maximale schuld van 60%. Het is nu al bijna zeker dat de groei de komende jaren in Europa veel lager zal zijn dan bij de berekeningen van de normen is verondersteld. Wordt er op langere termijn in de Ecofin of bij de Europese Commissie nagedacht over actualisering van de huidige normen? Is het ministerie van Financiën daar zelf al mee bezig? Ik begreep dat het antwoord ontkennend was, omdat het halen van de 3%-norm al moeilijk genoeg was. Ik vraag de minister toch of de Studiegroep Begrotingsruimte wil kijken of de normen voor Europa nog actueel zijn.

De heer Backer (D66):

Voorzitter. Omdat het een bijzonder eerste debat is in het Europese semester, heb ik er een motto aangegeven. Het motto luidt: de ziel gaat te paard. Ik zal straks uitleggen waarom.

Vandaag benutten wij de gelegenheid om, eerder dan anders in de nationale begrotingscyclus, met het kabinet van gedachten te wisselen. Het is voor de eerste keer dat we dat in dit huis doen en niet pas na Prinsjesdag. Dat legt wel beperkingen op: het gaat mijn fractie vandaag vooral om de oriëntatie van het kabinetsbeleid. Pas later zullen we in de vorm van wetgeving en de begroting zien wat daarvan terecht is gekomen.

Dat wij als senaat een eigenstandige rol spelen, stond aan de overzijde nog niet op de radar. Wij kwamen er bij toeval achter dat de heer Olli Rehn op bezoek was aan de overzijde. Hij heeft daar ook de minister ontmoet. Dat laatste hoefde ons natuurlijk niet verteld te worden, maar als er aanvullende inzichten zijn gekomen, vernemen wij dat vanmiddag natuurlijk graag van de minister.

Centraal in dit debat staan de aanbevelingen van de Commissie aan de Raad over het Nationale Hervormingsprogramma 2013 en over het Stabiliteitsprogramma van Nederland, onder het beheer van respectievelijk de minister van Financiën en de minister van Economische Zaken; dat zijn dus eigenlijk aanbevelingen voor aanbevelingen. De Commissie verklaart in de toelichting dat zij "met de gerichte aanbevelingen is gekomen om Europa uit de crisis te tillen en de fundamenten van de groei te versterken."

Het Europees semester opent de cyclus met de Annual Growth Survey. De kern van de analyse is dat er met het oog op de strategie in het kader van Lissabon 2020 en het bestrijden van de economische crisis in de Europese Unie vijf sporen zijn, maar voor mijn fractie zijn drie van die sporen het belangrijkst: een gedifferentieerde groeivriendelijke begrotingsdiscipline, herstel van kredietverlening voor ondernemingen en bevordering van duurzame economische groei en concurrentievermogen. Op basis daarvan zijn uiteindelijk de landenspecifieke aanbevelingen opgesteld voor Nederland en de 26 andere EU-landen. Voor landen met een EMU-saldotekort dat groter is dan 3% van het bbp, geldt dan ook nog het extra mechanisme van de buitensporigtekortprocedure. Daar zitten wij sinds 2009 in.

Uit het voorstel voor de Wet houdbare overheidsfinanciën, dat hier nog ter behandeling ligt, blijkt dat de minister van Financiën van plan is om bij het uitvoeren van het trendmatig begrotingsbeleid rekening te houden met de aanbevelingen van de EU instellingen, de normen en de doelstelling voor de middellange termijn. Ook in de reactie op de aanbevelingen geeft de minister aan dat hij dit zal doen, maar tegelijkertijd blijkt dit maar ten dele het geval te zijn.

De brief van de minister van Economische Zaken van 23 april 2013 aan deze Kamer, waarbij hij het Nederlands Nationale Hervormingsprogramma 2013 aanbood, is doordesemd van rust en balans. Op zich zien wij daarin een heldere probleemschets en een globale richting van de oplossingen. Vanuit onze sociaalliberale achtergrond kunnen wij daarin meegaan: innovatie, verhoging van de arbeidsproductiviteit, hervormingen ter versterking van de dynamiek van de economie, scholing en investeringen in onderwijs en onderzoek. So far, so good, maar vervolgens lijkt het kabinet – om het in wielertermen te zeggen – de benen stil te houden, want wat er uiteindelijk gaat gebeuren, wordt zowel qua timing als qua inhoud voor een groot deel afhankelijk gesteld van een aantal akkoorden: het sociaal akkoord, het zorgakkoord, het techniekpact en andere akkoorden. Ik kom daar straks nog even over te spreken, want de vruchten van die akkoorden zien wij hier uiteindelijk pas in de vorm van wetgeving. Het gaat vandaag dus eigenlijk alleen om een inschatting op basis van wat hierover in de beide plannen wordt aangegeven en om de inschatting die de Commissie daarvan maakt.

De brief van de minister van Financiën (24 april 2013), waarbij het Nederlandse Stabiliteitsprogramma 2013 aan deze Kamer werd aangeboden, is aanzienlijk korter en urgenter van toon en nodigt fracties ertoe uit om mee te denken of zelfs mee te doen aan de besluitvorming over de Miljoenennota 2014. Die urgentie is begrijpelijk, omdat al in april kon worden voorzien – dat wordt bevestigd in de aanbevelingen en werd gisteren ook bevestigd door de Nederlandse Bank – dat met rust en delegatie naar de partners met deelbelangen de nationale problemen niet worden opgelost maar eerder worden uitgeruild en geparkeerd.

In de aanbiedingsbrief van minister Dijsselbloem lezen we: "Aanvullende maatregelen zullen alleen worden genomen indien de MEV-raming van het CPB, gegeven de saldodoelstelling van – 3% in 2014, daartoe aanleiding geeft." Dat was in april. Inmiddels ligt april achter ons en zijn de aanbevelingen ontvangen. De Europese Commissie is kritisch en ook heel concreet. Ontbrak in de brief van de minister niet een belangrijke toevoeging? Het gaat immers niet alleen om de MEV-raming van het CPB, maar ook om: "indien de landenspecifieke aanbevelingen daartoe aanleiding geven". Waarom heeft de minister dat voorbehoud in april niet gemaakt?

Hoe onverstandig dat was, bleek al uit een kop van een landelijk ochtendblad: "Rehn gunt Rutte II geen tel rust". De aanleiding was de publicatie van de aanbevelingen. De nationale politieke discussie werd ineens wakker geschud. Er werd een steen in de rustige Hofvijver gegooid en het polderlandschap waarin in alle rust en in eigen tempo werd gewerkt aan een sociaal akkoord, een zorgakkoord en andere urgente problemen, kreeg ineens te maken met een externe urgentie.

De Nederlandse regering heeft het Stabiliteits- en Groeipact, het sixpack en het twopack ondersteund. Dat introduceert niet alleen procedureel maar ook materieel een andere discipline. Ons tempo wordt niet alleen bepaald door het traptempo van de eigen nationale "fiets", de eigen nationale begrotingscyclus. Dat tempo wordt ook in belangrijke mate bepaald door de kopmannen van het europeloton. Die discussie hebben we eerder gehad. Daarbij gaat het in abstractere termen over ons budgetrecht.

Niet alleen Merkel en Hollande hebben daar vergaande voorstellen voor gedaan. Ik reken ook onze eigen voorzitter van de eurogroep tot de kopmannen. Ik zou het in dit verband overigens interessant vinden om van de minister te vernemen wat hij vindt van het idee van een permanente voorzitter van de eurogroep en van de vergaande voorstellen die de Frans-Duitse as heeft geproduceerd.

Het lijkt erop dat de minister, kopman of niet, in de gevarenzone komt in zijn eigen begrotingsdiscipline. In de aanbevelingen komt het correctief mechanisme van de begrotingsdiscipline, de buitensporigtekortprocedure, ook aan de orde. Ik citeer de aanbeveling sub 9: "De Raad is van oordeel dat de door de autoriteiten geplande begrotingsinspanning niet zal leiden tot daadwerkelijke correctie van het buitensporig tekort tegen 2014". De Commissie doet de aanbeveling immers aan de Raad; de Raad gaat daar nog over besluiten. Wij kunnen daar nu aan toevoegen dat dit ook de analyse van DNB is. Deelt de minister beide analyses en de conclusies? De brief was al van april en we zijn nu een stukje verder. Ik zou dus graag weten hoe de minister dit nu ziet.

Is de minister van Financiën het met mijn fractie eens dat met een oplopend begrotingstekort, een oplopende werkloosheid, een dalend consumentenvertrouwen, een opdrogende kredietverstrekking aan het mkb, een stagnerende vastgoedmarkt en hoge private schulden de rentestand eigenlijk niet lang zo laag zal kunnen blijven? Dat heeft allemaal ook te maken met het vertrouwen van de financiële markten. Voorspellingen daarover zijn moeilijk, maar het lijkt mij sterk dat de rente lang zo laag kan blijven.

In het Stabiliteitsprogramma staan twee scenario's. Het ene scenario gaat uit van een stijging met 20% van de aandelenkoersen en de gevolgen daarvan. Het andere scenario gaat uit van vertraging van de groei van de wereldhandel met 2%. Ik zou de minister ertoe willen oproepen om een derde scenario te maken: wat betekent een verhoging van de rente met enkele procentpunten voor onze "houdbaarheid"?

Op het punt van de aanbevelingen gaat lijkt het wel alsof de minister-president, die vandaag alleen virtueel hier aanwezig is, nog in de ontkenning leeft en dat hij de aanbevelingen eigenlijk als een soort hinderlijke onderbreking beschouwt van zijn vrolijke dagen in het Torentje. Ik refereer in het bijzonder aan zijn uitlatingen in de pers over de aanbevelingen van de heer Rehn. Daarbij sprak de premier deze prachtige woorden: "Wij maken de begroting al sinds 1815 in augustus". Nog los van de vraag of dat feitelijk juist is, klinkt daar eigenlijk in door: bemoei je er niet mee! Door middel van de aanbevelingen bemoeien de Europese instellingen zich er wel mee. Ze staan niet voor niets vandaag op de agenda en eind juni op de agenda van de Europese Raad. Dat hebben we zelf zo gewild en wij hebben daar zelf op aangedrongen: wij hebben meer bevoegdheden voor Commissaris Rehn voorgesteld.

Overigens ben ik benieuwd hoe de beide bewindslieden straks zullen antwoorden op de vraag hoe de Nederlandse regering zich in de Raad zal opstellen. Ik weet niet of er een regel voor een conflicterend belang geldt, volgens welke je niet over je eigen aanbeveling mag spreken. Ik ben wel benieuwd. In een normale vergaderprocedure zou dit gelden, maar ik weet niet of dit daar ook het geval is.

Aan die aanbevelingen ligt ook nog een heel uitvoerige landenstudie ten grondslag. Het zou mooi zijn als je kon zeggen dat de Europese Commissie zich niet echt goed verdiept heeft in die zaak. Nee, dat heeft ze wel. In de studie is vastgesteld dat Nederland weliswaar in een buitensporigtekortprocedure zit, maar dat de uitdagingen voor de Nederlandse economie op zichzelf genomen niet buitensporig zijn. Het is ook wel interessant om te zien wie nu het strafbankje van de buitensporigtekortprocedure hebben mogen verlaten. Dat zijn landen als Hongarije, Roemenië en Italië. Dat zijn de landen waarbij wij toch nog wel eens met gefronste wenkbrauwen kijken naar hun begrotingsbeleid. Het is mogelijk dat die cijfers helemaal niet kloppen, denkt mijn collega Van Strien. Laten wij even aannemen dat ze kloppen, dan is dat opmerkelijk. Wij zitten daarop tot ver na 2014, samen met de Belgen als troost.

Het lijkt of de geschetste houding van de minister-president ook een beetje de toon gezet heeft voor de officiële reactie van het kabinet. Die getuigt van ontkenning of verlegenheid, maar ik noem het zielloosheid. Ik kan het niet mooier maken dan ik het zeg. Vandaar het motto "de ziel gaat te paard". Alsof wij nooit samen in de trein van de economische convergentiepolitiek zijn gestapt. Alsof de urgentie voor de hervormingsinspanningen er nog niet is, omdat we in de EU nog steeds de vijfde economie qua concurrentievermogen zijn en wij best een trein later kunnen nemen. Over het algemeen leert men dat die trein dan niet meer langskomt.

Hervormingen op het gebied van zorg, woningmarkt en arbeidsmarkt zijn in de ogen van mijn fractie nog veel te gering en te voorzichtig. Ja, ze zijn pijnlijk, ze roepen weerstand op, de discussie over draagvlak komt op, maar die komt nu ook op. De veranderende economie vraagt om een krachtdadige herstructurering, waarbij het vizier op de lange termijn en niet op de nabije toekomst gericht dient te zijn, maar wel nabije maatregelen moeten worden genomen. Zoals ik nu de stukken lees, heeft het kabinet zichzelf vast gepolderd.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik weet dat heer Backer hier niet spreekt namens zijn fractie in de Tweede Kamer.

De heer Backer (D66):

Natuurlijk niet.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

In de appreciatie door het kabinet is een van de redenen waarom men niet meer voortvarend werk wil maken van onder andere de hypotheekrenteaftrek, dat daarover een akkoord is gesloten. Ik weet dat de fractie van de heer Backer aan de overkant een van de fracties is die heeft meegedaan aan het woonakkoord. Ziet de heer Backer daarom in het sluiten van het woonakkoord een belemmering om verdergaande maatregelen te nemen op het gebied van bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek?

De heer Backer (D66):

Mevrouw De Boer begint haar vraag heel juist door te stellen dat ik daarover niet ga. De betekenis van dit debat moet zijn of wij vinden dat het kabinet in bepaalde richtingen moet voortgaan of dat het verdergaande maatregelen zou moeten nemen. Daarin past dat dit onderwerp ter sprake moet komen, als men het mij vraagt. Ik vind het niet mijn taak om nu te reageren op de vraag of dit nu zou moeten en of dit precies binnen dat dossier en op die manier zou moeten. Ook daarbij zal de afweging gelden tussen rust en voorspelbaarheid en de geschatte opbrengsten daarvan. Wij hebben heel competente collega's aan de overkant aan wie ik dit graag overlaat.

Ik zei net dat het kabinet zichzelf had vast gepolderd. Ik stel dit trouwens zonder vreugde vast. Ik doe dit en durf dit ook te doen. Het was alsof ik de interruptie van mevrouw De Boer aanvoelde, want in mijn tekst staat "omdat mijn fractie een aantal keren haar nek heeft uitgestoken om een politieke meerderheid voor structurele maatregelen mogelijk te maken", evenals de fractie van GroenLinks. De aanbevelingen van de Europese Commissie en de cijfers van de Nederlandsche Bank laten zien dat de opgave voor de begrotingen van 2014 en 2015 een herculestaak zal zijn, voor welk kabinet van welke samenstelling dan ook. Dat is evident, maar de ziel van de minister-president reist nog steeds te paard. In de stukken en in zijn reacties ontbreekt de urgentie. Dit klinkt door in de kabinetsreactie op de aanbeveling. Dan is het interessant, misschien ook voor degenen die kritisch staan ten opzichte van de Europese Unie, dat de Commissie eigenlijk fungeert als een factchecker. Bij de verkiezingsprogramma's worden feitelijk onjuiste of onhoudbare stellingen tegenwoordig aan de kaak gesteld en doorgeprikt. Na de verkiezingen mag alles weer, maar het valt wel op in Europa. Dat is winst, denk ik.

Wij lezen in de aanbevelingen dat voor 2013 en 2014 een reële economische groei wordt verwacht van respectievelijk -0,4% en 1,1%. De Commissieprognose is nog iets lager. Wat verwacht de minister van Financiën van de actualisatie door het CPB die aan het eind van de week zal verschijnen? Onderschrijft hij de aanname van de Commissie dat de doelstelling voor de middellange termijn nog steeds structureel -0,5% is? Is de vuistregel juist dat elke procentpunt groeiverlies ten opzichte van de prognose overeenkomt met 1 miljard ombuigingsinspanning? Dat geeft ook ons inzicht. Dan is de vraag van belang, zeg ik ook tegen mijn collega Terpstra, wat een ombuiging is en wanneer een ombuiging een bezuiniging is of een lastenverzwaring. Ik stel mijn vraag anders aan de minister van Financiën: welke economische groei is nodig om te voorkomen dat er een ombuigingsoperatie van 6 tot 8 miljard nodig zal zijn? De problemen afwentelen door lastenverzwaring is de richting die wij zeker niet wensen en die ook niet door Europa wordt aanbevolen. In dit verband vraag ik de minister hoe hij dit ziet in de prioriteitstelling. Is het halen van de 3%-norm als EMU-saldo een voldoende rechtvaardiging voor lastenverzwaring, ook als dit negatieve groei-effecten heeft?

De Nederlandse economie is vandaag de dag aanzienlijk kleiner dan voor de crisis. Er zijn onzekerheden, er is een huizencrisis, mensen houden de hand op de knip. De decennia van mooie groeicijfers lijken voorlopig voorbij. De nieuwe werkelijkheid is dat de Nederlandse economie structureel nog even krimpt en dan misschien een traag groeitempo zal oppakken. Daarbij hoort ook een structureel ander uitgavenpatroon en een met name langjarig vol te houden aanpassingstraject van de overheidsfinanciën, alsmede hervorming van het financieel stelsel en van het verdienvermogen van onze economie. Mijn fractie roept het kabinet op, voor zover wij hier de grote richtingen bespreken, tot het opstellen van een duurzamegroeiagenda en tot het bijbuigen van de rijksbegroting voor 2014 in die richting, waarbij het met name de noodzakelijke investeringen doet in onderwijs en innovatie, en niet de kaasschaaf hanteert omdat wij in tijdnood raken – het is nu al midden juni en in augustus moet het rond zijn – en omdat er geen plan B is. Een plan B lijkt er niet te zijn omdat het polderen in brede kring de hoop heeft gevoed dat de lastige dossiers als de WW en de AOW het voorlopig kunnen doen met maatregelen die pas op termijn ingaan. Naar mijn idee zullen die maatregelen waarschijnlijk niet ver genoeg gaan. Het risico bestaat dat wij het dan gaan zoeken in lastenverzwaring.

Van alle franje ontdaan is dat ook wat de Europese Commissie heeft aanbevolen. Daarmee is nogal lichtzinnig omgesprongen. Aanbeveling 1 is hier heel helder over. Over de richting van wat er bij die keuzen moet worden gespaard, vraagt de aanbeveling om "de uitgaven op gebieden die rechtstreeks van belang voor de groei zijn, zoals onderwijs, innovatie en onderzoek te ontzien." Mijn fractie wil een stapje verder gaan door de oplopende tekorten in de bekostiging van onderwijs tot staan te brengen en extra uitgaven op te nemen in de begroting van OCW en in de Miljoenennota voor 2014.

Ik had in mijn tekst ook nog wat overwegingen over de wijze waarop de uitgaven voor onderwijs en innovatie meetellen in het model van het CPB, maar dat wordt misschien wat technisch en wat lang. Ik vraag de minister van Economische Zaken alleen het CPB kritisch te volgen op het punt van de commissie-Soete van de KNAW, die hiermee serieus bezig is en ons op de hoogte te stellen van de uitkomsten. De oorspronkelijke discussie kennen wij. Iedereen die iets met verkiezingsprogramma's te maken heeft gehad, weet dat. Op welke wijze tellen investeringen in onderwijs en innovatie mee in de groei in het model? Dat is toch belangrijk. Ik vraag de regering om te onderzoeken op welke wijze de ondersteunende organen vergelijkbaar met het CPB dit doen met de Europese Commissie. Ook daar moet natuurlijk input geleverd worden voor groeiprognoses.

Uitstel van maatregelen leidt uiteindelijk tot veel meer en hogere lasten voor de burger. Dat is onverstandig, zo zegt niet alleen D66, maar ook DNB. Met bezweringsformules, rust en polderen zal dit niet gebeuren. Het streven om de normen te halen die in de aanbevelingen zijn opgenomen of die op de aanbevelingen zijn gebaseerd, is niet primair bedoeld voor Brussel, maar voor Bedum, Borne, Brielle, Breda en alles wat ertussen of eromheen ligt.

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. De Europese Commissie heeft Nederland twee weken geleden een paar forse gele kaarten gegeven. We halen ook in 2013 de EMU-norm niet, de hervorming van de woningmarkt is onvoldoende, de arbeidsparticipatie moet omhoog, de vergrijzing moet steviger worden aangepakt en het tekort moet in 2014 zelfs naar 2,8%. De Nederlandsche Bank kwam gisteren uit op een tekort van 3,9%. Tot overmaat van ramp kwam de OESO met de mededeling dat Nederland zelfs het gemiddelde van de eurozone niet bij kan houden. Het beeld dat de Nederlandse economie wel een stootje kan hebben, keert zich tegen ons. Het kabinet kan niet langer volhouden dat Nederland met het sociaal akkoord 4,3 miljard euro aan bezuinigingen kan ontlopen. Sterker, het bezuinigingspakket moet eerder naar de 6 miljard euro of naar een nog hoger bedrag, zo leert de rekensom. Het Nationale Hervormingsprogramma 2013 komt met dit alles in een ander, donkerder, daglicht te staan.

Het kabinet reageerde betrekkelijk laconiek en meldde dat het in augustus met aangescherpte plannen zal komen ter voorbereiding van de Miljoenennota. Dit steeds maar weer vooruitschuiven lijkt het handelsmerk van dit kabinet te worden. Het ondermijnt het vertrouwen en bevestigt het beeld van geringe daadkracht. Het kabinet wordt daarmee onderdeel van het probleem en niet van de oplossing. Mijn fractie wil al in dit stadium horen wat de plannen zijn; niet de details, maar wel de richting. Ik betrek daarbij de motie van de leden Pechtold, Slob, Buma en Van der Staaij die daar nadrukkelijk om vraagt.

Kan de minister de contouren schetsen? Hoe beoordeelt de minister van Financiën de insteek van coalitiepartner VVD om te snijden in de zorg, de toeslagen en de uitkeringen? Graag krijg ik hierop een reactie. Houdt het kabinet vast aan de 3%-norm of aan de veiligheidsmarge van 2,8% die Eurocommissaris Olli Rehn ons voorhoudt? Premier Rutte heeft van dit laatste percentage immers publiekelijk afstand genomen. Dat roept de voor de hand liggende vraag op wat het sociaal akkoord nu nog waard is. De partijen dachten toch bepaald niet hetzelfde over de gevolgen die het niet halen van de EMU-norm zou hebben voor het akkoord. Is er al overleg geweest tussen de partijen? Deelt de minister onze mening dat de 2.016 hervormingen uit het sociaal akkoord naar voren moeten worden gehaald?

In de kabinetsappreciatie gaat het kabinet in op de aanbevelingen van de Commissie. Kan de minister hier in de senaat nog eens zeggen dat het hier om aanbevelingen en niet om voorschriften gaat, dat het niet om een soort landencontract gaat? Dat is de term die Van Rompuy hiervoor eerder gebruikte. Het kabinet geeft aan de hervormingen niet te willen versnellen om het gecreëerde draagvlak niet te doorbreken. Als er echter meer moet worden bezuinigd vanwege het niet halen van de EMU-norm, doet het draagvlakprobleem zich toch wederom volop voor?

Mijn fractie heeft erop aangedrongen dat de jaarlijkse groeianalyse van de Europese Commissie integraal deel uitmaakt van ons debat over het Nationale Hervormingsprogramma en het Stabiliteitsprogramma. Het vormt immers het startpunt van het Europees semester en zet de toon voor de wijze waarop individuele lidstaten de maatregelen in het kader van deze beide programma's in het vat gieten. De Commissie identificeert vijf prioriteiten: begrotingsconsolidatie, normalisering van de kredietverlening, bevordering van het groei- en concurrentievermogen, het tegengaan van werkloosheid en het moderniseren van overheden. Wat gelijk opvalt, is dat het grotere verhaal achter deze prioriteiten over de toekomst van de Europese economie ontbreekt. Achterwege blijft, met welk arsenaal aan vernieuwende economische activiteiten Europa de mondiale concurrentieslag wil aangaan. Hoe denkt Europa zich te onderscheiden van bijvoorbeeld de BRIC-landen? Zeker, in de groeianalyse staan vele ronkende woorden om de noodzakelijke herstructurering van de Europese economie te typeren: "slim", "duurzaam", "inclusieve groei", "concurrentiekracht" en meer van dat moois. Het lukt de Commissie echter niet goed om deze steekwoorden aaneen te rijgen tot een coherente visie. Heeft het kabinet een helder beeld van de inhoudelijke koers die de Commissie met Europa op economisch terrein wil varen? Zo ja, kan het dit beeld met de senaat delen?

Het document biedt nu een gefragmenteerde visie op de toekomst van het Europese economische model. Mijn fractie betreurt dit. Zo moet Europa veel meer dan nu het geval is, inzetten op vergroening van de economie, op het kiezen van duurzaamheid als leidraad voor economische herstructurering, als funderend leitmotiv voor het Europese economische model, een model dat generaties bindt. Nu blijft het te veel bij een economisch afvinklijstje.

Dit alles wil overigens niet zeggen dat de voorgestelde maatregelen, hoe incrementeel ook, onzinnig zijn. Veel van wat de Commissie aanbeveelt over het investeren in onderwijs en innovatie, het slechten van de kloof tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het verbeteren van het ondernemersklimaat en van de kredietverlening aan het mkb, het verkleinen van de privateschuldenberg et cetera, kan men onderschrijven. Veel van deze maatregelen had Nederland vermoedelijk ook wel zonder de Commissie genomen, althans, dat mag men hopen. Welke maatregelen, zo vraag ik het kabinet, zijn nieuw en waren nog geen onderdeel van het Nederlandse overheidsbeleid?

Sommige Commissieaanbevelingen – dat geldt bijvoorbeeld voor de arbeidsmarkt en de infrastructuur – zijn tamelijk specifiek en vergaand. Dit roept de vraag op die mijn fractie bij meerdere debatten in dit huis aan de orde heeft gesteld: hoe verhoudt Europees beleid zich tot nationaal beleid? Dit zijn toch maatregelen die botsen op de grenzen van onze eigen regiemacht? Zo tekende de Eerste Kamer nog zeer onlangs een subsidiariteitsbezwaar aan tegen een van de voorstellen uit deze groeianalyse: het openstellen van ons binnenlands reizigersvervoer per spoor voor Europese concurrentie.

Tot slot maak ik nog een opmerking over de groeianalyse 2013. Miljoenen Europeanen – gezinnen, ouderen, jongeren, kinderen – ervaren de negatieve gevolgen van de crisis aan den lijve. Armoede en uitsluiting grijpen om zich heen. Dat geldt zeker voor de mediterrane landen. In dat licht is het wrang, te constateren dat maatregelen gericht op sociale inclusie van kwetsbare groepen, armoedebestrijding en solidariteit met minder dan vijftien regels worden afgedaan in de groeianalyse. Mijn fractie vindt dat stuitend. Deelt het kabinet deze vaststelling?

Het Nationale Hervormingsprogramma is ingebed in een groot aantal akkoorden die het kabinet in de afgelopen maanden heeft gesloten. Het zijn er veel: het regeerakkoord, het herziene regeerakkoord, het woonakkoord, het maartpakket, het sociaal akkoord, het zorgakkoord, het Techniekpact en wellicht binnenkort het energieakkoord.

De heer Terpstra (CDA):

De heer Ester vraagt aan de Europese Commissie een soort integrale visie op de wijze waarop Europa zich zou moeten gedragen in de komende eeuwen. De ChristenUnie is echter over het algemeen voorstander van een vrij ruime mogelijkheid van nationaal beleid. Zit hier niet een zekere spanning tussen? Aan de ene kant zegt de heer Ester immers dat de lidstaten een heleboel dingen zelf moeten doen; aan de andere kant vraagt hij een totaalvisie van de Europese Commissie.

De heer Ester (ChristenUnie):

Er zit volgens mij niet al te veel ruimte tussen. Wij zien een aantal gemeenschappelijke uitdagingen voor individuele lidstaten. Ik heb net al gezegd dat ik mij bijvoorbeeld grote zorgen maak over de BRIC-landen. Niets verzet zich ertegen dat Europa hierover als Europa nadenkt en dat ook de lidstaten nagaan waar de mogelijkheden voor nationaal beleid liggen. Ik zie daar geen spanningsverhouding in. Het geldt voor Nederland, het geldt voor andere landen en het geldt voor Europa.

Ik noemde net een groot aantal akkoorden. Dat is een kluwen om duizelig van te worden. Dat alles roept bij mijn fractie de vraag op wat het grotere sociaaleconomische verhaal achter deze akkoorden is, ook gezien het feit dat de akkoorden met wisselende partners zijn uitonderhandeld. Kan het kabinet de bredere visie achter de akkoorden uit de doeken doen? Welk toekomstbeeld van de Nederlandse economie en samenleving gaat hierachter schuil? Versterken de akkoorden elkaar op alle punten?

In ieder geval, zo wil mijn fractie gezegd hebben, weerspiegelt de noodzaak om op zoveel terreinen tegelijkertijd akkoorden te sluiten het gebrek aan structurele hervormingen in de afgelopen jaren. Nederland betaalt nu zelfs letterlijk de rekening van te late hervormingen en gemankeerde nationale regie. De woningmarkt en de arbeidsmarkt zijn hiervan treffende voorbeelden. Mijn fractie heeft dit punt herhaaldelijk gemaakt. Er worden maatregelen afgekondigd, maar de achterliggende visie ontbreekt, wat leidt tot veel onnodige, zelf veroorzaakte politieke en maatschappelijke onmin. Draagvlak is onontbeerlijk voor hervormingen en daarvoor is een overkoepelende visie noodzakelijk. Nu springt het kabinet van ijsschots naar ijsschots, zonder een duidelijke koers, naar een ongewisse toekomst.

Ingrijpen op de arbeidsmarkt is nu echt geboden. Het betreft niet langer alleen ouderen en jongeren. De laatste CBS-cijfers laten zien dat nu ook werknemers tussen 30 en 40 jaar volop getroffen worden door werkloosheid. Het gaat dan veelal om jonge gezinnen die ook al op andere terreinen, zoals zorg, wonen en kindregelingen, in de knel komen en de stapeleffecten hiervan in volle omvang voelen. Mijn fractie vraagt het kabinet of het onze bezorgdheid over jonge gezinnen deelt en welke specifieke maatregelen uit het Nationale Hervormingsprogramma de positie van de jonge gezinnen zullen versterken.

Nederland telt inmiddels meer dan 650.000 werklozen. Het UWV verwacht een doorgroei naar 740.000. De jeugdwerkloosheid neemt schrijnende vormen aan. Een verloren generatie dreigt. Bij de opsomming van de arbeidsmarktmaatregelen in het Nationale Hervormingsprogramma springt direct het ontbreken van een breder werkgelegenheidsplan of een banenplan in het oog. Dat is in onze ogen een gemis. Ik vraag de regering wat de reden hiervan is. Hier had het kabinet kunnen laten zien wat het waard is.

De heer Backer (D66):

De heer Ester is een kenner van de arbeidsverhoudingen. Waar denkt hij aan als hij spreekt over een concreet banenplan?

De heer Ester (ChristenUnie):

Een breder werkgelegenheidsplan, dat ik in eerste instantie noemde, is misschien een betere term. Als de jeugdwerkloosheid een dermate grote omvang heeft, moeten wij daar als samenleving iets aan doen. Ik ben ervan overtuigd dat D66 met mijn partij de grote bezorgdheid deelt over het ontstaan van een verloren generatie. Wij moeten er alles aan doen om de kerncompetenties van die generatie op peil te houden, want wij moeten die generatie een rol laten spelen in de samenleving. Ik maak mij daar grote zorgen over.

De heer Backer (D66):

Die zorg deel ik inderdaad, alleen viel ik over het woord "banenplan", omdat dit in de Nederlandse context een historie heeft. Wij weten allemaal dat werkgelegenheidsbevordering een veelzijdig gegeven is en een veelzijdiger aanpak vergt dan alleen een banenpakket.

De heer Ester (ChristenUnie):

Absoluut. Ik heb het ook in die zin gecorrigeerd.

De heer Van Strien (PVV):

Ik sta nu tussen de woordvoerders van twee partijen die er mede voor verantwoordelijk zijn dat de AOW-leeftijd midden in de crisis verhoogd werd. Een van die partijen klaagt nu over het feit dat de jeugdwerkloosheid zo groot is, maar ja, hoe kan dat anders?

De heer Ester (ChristenUnie):

Die twee zaken zijn niet een-op-een gebonden. Het verhogen van de AOW-leeftijd leidt er ook toe dat er minder collectieve middelen naar de AOW gaan, waardoor ons financiële model er wat gezonder uit komt te zien. Die middelen kunnen worden aangewend voor het tegengaan van de jeugdwerkloosheid. Bovendien, als iemand de arbeidsmarkt verlaat, betekent dat niet dat de positie die wordt achtergelaten een-op-een wordt ingevuld door een jongere. Daar zit een heel verhaal tussen. De heer Van Strien koppelt nu heel snel twee dossiers aan elkaar, maar het zit iets ingewikkelder in elkaar.

De heer Van Strien (PVV):

Het probleem is inderdaad iets gecompliceerder, maar het is zonder meer slecht voor de werkgelegenheid voor de jeugd om in een periode waarin de economie achteruitholt de AOW-leeftijd omhoog te gooien. Dat kan iedere zelfbenoemde of echte econoom bedenken.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik kan er heel veel meer over zeggen en er een college van een uur over geven, maar ik denk niet dat men daar op zit te wachten.

Ik wil kort spreken over de flexibiliteit en het ontslagrecht. Mijn fractie meent dat de flexibele schil van de Nederlandse arbeidsmarkt de grens nadert. De bescherming die het sociaal akkoord wil bieden door flexwerkers na twee tijdelijke contracten een vaste baan te bieden, lijkt een tegengesteld effect te hebben. Werkgevers geven nu al aan dat zij deze constructie zullen ontlopen door flexwerkers juist korter in dienst te houden. Hoe beoordeelt het kabinet dit averechtse effect?

De discussie over het ontslagrecht concentreert zich nu volledig op het einde van de arbeidsmarktketen: de financiële compensatie van ontslag en de duur daarvan. Dat is begrijpelijk, maar ook eenzijdig. Het begin van de keten, waar het gaat om de juiste vaardigheden van werknemers, is minstens zo belangrijk. Mijn fractie pleit voor het veel meer investeren in het arbeidsmarktkapitaal van werknemers, ofwel hun kerncompetenties en duurzame inzetbaarheid. Dit leidt ertoe dat zij verhoudingsgewijs minder snel hun baan zullen verliezen en na ontslag eerder een nieuwe baan zullen vinden. Ontslagbeleid aan het eind van de keten moet veel meer in verband gebracht worden met arbeidsmarktbeleid aan het begin van de keten.

De ChristenUnie-fractie daagt het kabinet uit op het punt van de armoedebestrijding. In het Nationale Hervormingsprogramma wordt vooral gesproken over "meer aandacht", "intensivering" en "extra middelen", maar concreet wordt het allemaal niet. Helaas moet mijn fractie constateren dat ook in Nederland de armoede stijgt. Daarom vragen wij het kabinet om daar veel scherper stelling tegen te nemen en met helder beleid ter zake te komen. Graag ontvangen wij op dit punt een antwoord van de regering.

Mijn fractie en mijn partij hechten zeer aan een inclusieve arbeidsmarkt. Het is teleurstellend dat de afspraken rond mensen met een arbeidshandicap en grote afstand tot de arbeidsmarkt erg op de lange baan zijn geschoven. De facto komt de mogelijkheid van een quotum eerst in 2016 en de maximuminspanning pas veel later dan 2016 in beeld. De afspraken zijn boterzacht. Dit staat haaks op de visie van de ChristenUnie op het helpen van groepen die het op eigen houtje niet redden op de arbeidsmarkt. Hoe gaat de overheid overigens het eigen streefgetal van 25.000 banen voor deze groepen in de komende tien jaar realiseren, in een periode dat er ingrijpend op overheidspersoneel bezuinigd zal worden?

Het vermogen van de pensioenfondsen in Nederland is vorig jaar gestegen tot meer dan 1 biljoen euro. Het overgrote deel van dit vermogen is belegd in het buitenland. Hoe beoordeelt het kabinet deze extreme verhouding tussen binnenlandse en buitenlandse beleggingen? Beschikt de regering over instrumenten om onze pensioenfondsen meer in Nederland te laten beleggen?

Onderzoek en innovatie zijn cruciaal voor het concurrerend houden van de Nederlandse economie. Welk resultaat heeft het topsectorenbeleid opgeleverd? Hoe serieus neemt de regering de aanbeveling van de Commissie om niet op onderzoek en onderwijs te bezuinigen? Mijn fractie vraagt het kabinet tevens hoe het de relatie ziet tussen onderwijs, innovatie en industriebeleid. Heeft onze kwijnende maakindustrie nog een rol in ons economisch palet?

De heer De Lange (OSF):

De heer Ester noemde de woorden "pensioenen" en "pensioenfondsen". Is de heer Ester het met mij eens dat de overheid op dit punt in wezen geen rol te spelen heeft, omdat pensioen uitgesteld loon is, dat op dit moment door de sociale partners bestierd wordt? Belangrijker lijkt mij de vraag hoe representatief de sociale partners zijn in het besturen van pensioenfondsen waarin geld van de individuele deelnemers belegd wordt, die daar vervolgens weinig tot niets over te zeggen hebben. Het is toch wel het laatste om te vermoeden dat de overheid daarover zou moeten gaan.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik heb de regering gevraagd of zij sturingsinstrumenten heeft. Als die er niet zijn, dan horen wij dat aanstonds wel.

In het laatste punt dat de heer De Lange heeft aangesneden, heeft hij zeker gelijk. Binnenkort komen wij in dit huis nog uitvoering te spreken over dat onderwerp, in het kader van een voorliggend wetsvoorstel.

Mijn laatste opmerking over het Nationale Hervormingsprogramma betreft de doelstellingen van het kabinet rond klimaatverandering en duurzame energievoorziening. Mijn fractie is voorstander van een ambitieuze groene groeistrategie. In dat licht bezien is het forse gat tussen onze doelstelling van 16% hernieuwbare energie in 2020 en de karige 4% die wij in 2011 gerealiseerd hebben, problematisch. De woorden die de regering aan deze kloof wijdt, zijn geruststellend maar overtuigen niet echt. Hoe staat het SER-energieakkoord er eigenlijk voor? Het is al enige tijd stil.

Ik kom op het Stabiliteitsprogramma. Nederland haalt al een aantal jaren de EMU-norm niet. Voor 2014 zet het kabinet wederom in op deze norm. Dat zal alleen lukken met additionele bezuinigingen om het gat te dichten van inmiddels ver boven de 6 miljard euro. Ook de belastingopbrengst valt met meer dan 8 miljard euro tegen. Hoe wordt de extra afdracht aan het rondkrijgen van de Brusselse begroting van 500 miljoen euro gedekt? Wordt er rekening gehouden met een mogelijk gedeeltelijke afschrijving van de Griekse schuld? Is dit alles in de SAFFIER-scenario's van het CPB verwerkt?

Ik stelde eerder de samenhang der dingen aan de orde wat de verschillende akkoorden betreft. In het zorgakkoord is bijvoorbeeld afgesproken dat de nullijn in de zorg komt te vervallen. Hoe wil het kabinet dit gat van ruwweg 1 miljard euro dekken? Kan de minister ons een cumulatief overzicht geven van alle nog niet gedekte uitgaven uit de verschillende deelakkoorden? Dank daarvoor.

De staatsschuld is in de afgelopen periode opgelopen van 45% naar 75% van ons bbp, ofwel een bedrag van zo'n 450 miljard euro. Nederland betaalt alleen al aan rente 10 miljard euro per jaar. Dit terwijl het leeuwendeel van de zorguitgaven nog moet komen. Mijn fractie maakt zich daar grote zorgen over. De belangen van volgende generaties worden daarmee geweld aangedaan. Hoe beoordeelt het kabinet op dit moment de houdbaarheid van de staatsschuld en de omvang van de overheidsgaranties?

Ik ga afsluiten. Het is pijnlijk om te moeten constateren dat Nederland Brussel nodig heeft om grotere stappen te zetten om onze economische kerninstituties te hervormen. Het is bekend – het kwam net ook al aan de orde – dat mijn partij grote moeite heeft met de uitdijende "span of control" van de Commissie. Dat herhalen we ook nu. Wij hechten zeer aan soevereiniteit en de rol van ons parlement. Juist daarom menen we dat ook de Eerste Kamer een actieve rol moet spelen in het Europees semester. We zien dat Brussel in het kader van dit Europees semester en de landenspecifieke aanbevelingen stevige piketpaaltjes slaat. Nederland hervormt niet snel genoeg, zo luidt de boodschap. Dat doet politiek pijn, maar dat ligt ook gewoon aan onszelf. Het kabinet schuift hervormingen vooruit en mist visie en daadkracht.

Vertrouwen is essentieel om de Nederlandse economie weer vlot te trekken. Of de akkoordenstrategie van dit kabinet daaraan zal bijdragen, is de vraag. Wij hopen het zeer. De regering, en de minister-president voorop, moet het grotere verhaal achter deze akkoorden vertellen en uitdragen: hoe verhouden bezuinigen, investeren en de zorg voor kwetsbare groepen zich tot elkaar? Dat is voor de ChristenUnie de kern van de opgave. Niet omdat de Europese Commissie daarom vraagt, maar omdat we dat zelf belangrijk vinden.

Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van het kabinet.

De heer De Grave (VVD):

Voorzitter. Wij bespreken vandaag twee belangrijke stukken. Zij vormen immers een duidelijke en samenhangende agenda van de regering, gericht op gezonde overheidsfinanciën enerzijds, en op herstel van de Nederlandse economie en concurrentiekracht anderzijds.

Wat de VVD-fractie betreft, kan niet genoeg herhaald worden dat het Stabiliteits- en Groeipact van het grootste belang is voor Nederland, en dat dit pact tot stand is gekomen en is aangescherpt, juist ook middels de Nederlandse inbreng. Dat ons land zich tot het uiterste inspant te voldoen aan de bepalingen van dit pact is dus niet, zoals sommigen beweren, een soort slaafs volgen van Brusselse bureaucraten, maar het nakomen van verplichtingen die voortvloeien uit afspraken waar Nederland zelf, en terecht, krachtig op heeft aangedrongen. Waarom terecht? Omdat naar het oordeel van de VVD-fractie een stabiele en gezonde euro van het allergrootste belang is, juist voor een land als Nederland, dat voor een groot deel van zijn welvaart afhankelijk is van export naar het buitenland en dat in het bezit is van aanzienlijke pensioenvermogens. De heer Ester wees daar al op. Een stabiele en gezonde euro is niet mogelijk zonder dat de landen die de euro gebruiken, een begrotingsbeleid voeren dat het vertrouwen van burgers en financiële markten wereldwijd in die munt overeind houden.

Het is dus geen wonder dat mijn fractie ook hier vandaag wil uitspreken dat zij uit volle overtuiging de koers van het kabinet steunt die gericht is op het nakomen van de afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact. Een en ander is overigens in samenhang met een uitgebreid hervormingsprogramma, gericht op vernieuwing en versterking van onze economie. Die samenhang is echt belangrijk. Daarbij realiseren we ons dat de consequenties van deze woorden lastig en moeilijk zullen zijn op het moment dat dit huis geconfronteerd zal worden met wetten waarmee dit beleid in de praktijk wordt gebracht. Maar dit kabinet kan erop rekenen dat mijn fractie voor deze verantwoordelijkheid niet zal weglopen. Ik herhaal ten overvloede dat dit natuurlijk nooit een blanco cheque betekent, maar dat het wel een duidelijke intentie is.

Daarmee kom ik op de aard van dit debat. In deze vorm is dit debat nieuw voor de senaat. Over het Stabiliteits- en Groeipact hebben wij eerder gesproken, maar het gaat nu meer om de invulling die het kabinet geeft aan de afspraken daarin. Het voorgenomen beleid ligt vast in de documenten die het kabinet naar de Europese Commissie heeft gestuurd, en waarop inmiddels ook een reactie is gekomen van de verantwoordelijke Eurocommissaris, de heer Rehn. Hij overlegt momenteel, as we speak, met de overzijde over de Nederlandse voornemens. Ik sluit mij vanzelfsprekend aan bij een aantal collega's die aandacht hebben gevraagd voor de rol van de Eerste Kamer in dezen. Anderzijds, en dat brengt mij terug bij de vraag naar de aard van dit debat hier in de senaat, wij hebben als VVD-fractie geen behoefte aan een nieuwe traditie van een soort prebegrotingsdebat in dit huis in juni aan de hand van het Europees semester. Hoezeer wij ook begrijpen dat het debat aan de overzijde volledig in het teken stond van de discussie over de invulling van de begroting voor 2014, met overigens zeer veel omtrekkende bewegingen, is dat toch meer een debat voor de Tweede Kamer dan voor de senaat. Wij vinden als VVD-fractie dat wij beoordelen en oordelen over begrotingswetten aan het einde, evenals over wetgeving die voortvloeit uit het gepresenteerde regeringsbeleid, nadat de Tweede Kamer heeft gesproken. Daarom zal mijn fractie, hoe interessant dit onderwerp ook is, de neiging weerstaan om het te hebben over de jongste cijfers van de Nederlandsche Bank, al was het maar omdat er vrijdag weer nieuwe cijfers van het Centraal Planbureau komen. Wij houden ons aan de volgorde dat de regering regeert en de begroting maakt op basis van de CPB-cijfers van augustus.

Wat het debat van vandaag betreft, zal mijn fractie als consequentie van bovenstaande zich beperken tot het maken van een aantal opmerkingen van meer algemene en structurele aard en een paar vragen gericht op informatieverstrekking in de komende Miljoenennota 2014.

De VVD fractie heeft met interesse kennis genomen van het Nationale Hervormingsprogramma. Dit toont aan dat het kabinet niet alleen bezuinigt, maar ook werk maakt van het versterken van het fundament van de Nederlandse economie. Overigens, het is bij alle somberheid – nogmaals, die begrijp ik en die is ook terecht – in de huidige situatie wel goed uit de stukken op te maken dat het fundament van de Nederlandse economie zo slecht nog niet is.

Ik dank de SP-fractie voor hun vraag. Ik heb het over vraag 13. Daarop kwam een antwoord, een staatje en een toelichting, waarmee toch wel interessante informatie wordt weergegeven. Daaruit blijkt dat het groeiverlies van de Nederlandse economie, stand vierde kwartaal 2012 ten opzichte van het begin van de crisis, eerste kwartaal 2008, maar iets boven het Europese gemiddelde ligt. Daaruit blijkt ook dat Nederland het in die jaren zelfs iets beter heeft gedaan dan landen als Finland en Denemarken. En dat terwijl we allemaal weten dat er sprake is van bijzondere binnenlandse omstandigheden die Nederland hard hebben geraakt. Dat betreft zowel de verscherpte neerwaartse aanpassing op de woningmarkt als reactie op een zeer uitbundige groei van de woningmarkt, als de maatregelen van de pensioenfondsen, voornamelijk op grond van de huidige lage stand van de rekenrente. Beide ontwikkelingen hebben logischerwijze forse gevolgen gehad voor de binnenlandse bestedingen. Daarenboven komt nog het gegeven dat de financiële crisis Nederland relatief harder heeft getroffen vanwege, opnieuw relatief, de omvang van onze financiële sector.

Dat Nederland dan toch zo ongeveer op het Europese gemiddelde zit – nogmaals, het gaat weliswaar om een negatief gemiddelde – moet aantonen, dat kan niet anders, dat andere sectoren van de Nederlandse economie krachtig genoeg waren om in deze moeilijke omstandigheden enig tegenwicht te bieden. Ik wijs hierbij in het bijzonder op de aanhoudende groei van de Nederlandse export. Het is dus zaak, zo meent de VVD-fractie, dat naast de noodzakelijke aanpassingen die voortvloeien uit het door ons gesteunde begrotingsbeleid, het kabinet op het punt van de hervormingsagenda de ambitie blijft houden die uit dit programma blijkt. Saneren en hervormen, saneren en structuurversterking moeten dus samengaan. Ik neem aan dat dit ook de ambitie is van dit kabinet. Ik nodig de bewindslieden uit nader op dit thema in te gaan.

De VVD-fractie begrijpt goed dat het kabinet met een faseringsprobleem zit bij het nakomen van de door ons dus gesteunde begrotingseisen van het Stabiliteits- en Groeipact en de hervormingsagenda. Hoezeer de hervormingsagenda ook het structurele antwoord moet zijn op de uitdagingen waarvoor ons land staat, toch sorteren veel van de daarin opgenomen maatregelen pas op termijn ruimte in de collectieve uitgaven en daarmee in de begroting. Als mijn fractie het goed ziet, resteren voor het overige slechts twee hoofdlijnen voor maatregelen, namelijk inkomstenverhoging en incidentele maatregelen met een kortetermijnopbrengst.

Teneinde de lastige afwegingen die het kabinet ongetwijfeld rond de begroting 2014 moet maken, beter te kunnen beoordelen, zou de VVD-fractie het op prijs stellen als het kabinet in de Miljoenennota 2014 nadrukkelijk verbindingen legt tussen het voorgestelde begrotingsbeleid voor dat jaar en de ontwikkeling van het houdbaarheidstekort. Naar de mening van de VVD-fractie worden incidentele opbrengstverhogende maatregelen immers meer aanvaardbaar indien de structurele tekortontwikkeling aantoont dat deze maatregelen ook echt slechts incidenteel nodig zijn. Mijn fractie denkt daarbij niet alleen aan lastenverzwaringen voor burgers en bedrijven maar zelfs, en dat zal niemand verbazen absoluut niet in de eerste plaats, ook aan maatregelen zoals het temporiseren van collectieve uitgaven, het verkopen van collectieve bezittingen en andere denkbare maatregelen die het begrotingssaldo voor 2014 positief beïnvloeden. Ik heb lang genoeg financieel beleid gedaan, dus niemand hoeft mij uit te leggen dat dit natuurlijk suboptimale maatregelen zijn. Als overbrugging bij een verantwoorde ontwikkeling van het houdbaarheidstekort kunnen dergelijke maatregelen echter wel verdedigbaar zijn, zeker afgezet tegen de negatieve gevolgen van alternatieven. Kan het kabinet iets zeggen over deze redenering? Wil het kabinet in ieder geval toezeggen om in de Miljoenennota 2014 in te gaan op de relatie tussen het voorgestelde begrotingsbeleid voor 2014 en het houdbaarheidstekort?

Een ander onderwerp dat vanwege de omvang van de ermee gemoeid zijnde collectieve uitgaven van grote betekenis is voor zowel het tekort 2014 als voor het houdbaarheidstekort, is de volksgezondheid. Met name op het terrein van de langdurige zorg, waarover ook gisteren uitvoerig is gesproken, is een uitgebreid wetgevingsprogramma in voorbereiding. Bij de behandeling van de Miljoenennota 2013 heeft mijn fractie de minister van Financiën al de toezegging gevraagd om in de Miljoenennota 2014 zo uitvoerig en actueel mogelijk in te gaan op de feitelijke uitgavenontwikkeling in de zorg en om, vanwege de grote verschillen tussen de diverse sectoren van de zorg, met vaak ook een andere problematiek, deze verschillende sectoren apart te analyseren. Voor een goede beoordeling van de ingrijpende maatregelen in de zorg is het echt te beperkt om, zoals sommigen doen, het debat te verengen tot het beeld van volstrekt uit de hand gelopen kosten van de zorg enerzijds, en het kapot bezuinigen ervan anderzijds. En wie weet wat er voor 2014 nog meer aan maatregelen zal worden aangekondigd? Mijn fractie wil oordelen op basis van een goed en volledig overzicht van de feiten. Ik vraag de minister van Financiën, als eindverantwoordelijke voor de Miljoenennota 2014, op dit punt nadrukkelijk om een toezegging, zodat we de discussie aan de hand van de feitelijke financiële situatie kunnen voeren.

Ik rond af. Het jaar 2014 wordt een spannend jaar. Het zal erom gaan of de sterke punten van Nederland zwaarder wegen dan de negatieve effecten van de ook dan weer onvermijdelijk te nemen stappen in het verder gezond maken van onze collectieve huishouding, en of ze zwaarder wegen dan de negatieve effecten van maatregelen die ook banken en pensioenfondsen weer zullen moeten nemen vanuit hun verantwoordelijkheden. Belangrijk is daarbij wel dat kracht dan zo veel mogelijk wordt gesteund en dat kracht wordt verbonden met het oplossen van problemen. Een van onze krachten is dat Nederland, in vergelijking met veel andere landen, nog steeds beschikt over zeer omvangrijke pensioenbesparingen. Daarover is eerder ook gesproken. Natuurlijk, en daarover kan geen discussie zijn, is dat geld bestemd voor toekomstige pensioenen en pensioenfondsen moeten, in het belang van de pensioengerechtigden, zo prudent mogelijk met deze vermogens omgaan. Ik geloof ook niet dat het Nederlandse kabinet daarover rechtstreeks zeggenschap heeft, maar omdat pensioenvermogens fiscaal gefaciliteerd zijn opgebouwd, mag er wel degelijk sprake zijn van een debat. Het is dus een kracht, maar de vraag is of deze kracht optimaal wordt gebruikt. Het gaat voor mij daarbij niet alleen over de vraag of er meer of minder in Nederland kan worden belegd. Daarover zijn veel andere discussies gaande. Ik vraag het kabinet ook niet de Kamer daarover te informeren. Ik ga ervan uit dat als minister Kamp iets te melden zou hebben gehad, hij dat zou hebben gedaan. Ik hoop oprecht op positieve doorbraken. Mijn fractie blijven berichten bereiken over de hardnekkige problemen rond de vraag of er voldoende aanbod is van krediet en hypotheken. Er is echt een probleem met betrekking tot de hypotheekmarkt en de kredietverlening vanwege het feit dat buitenlandse kredietverschaffers maar niet op de Nederlandse markt komen en Nederlandse banken te maken hebben met balansverkorting vanwege de eisen van de Nederlandsche Bank op basis van internationale afspraken. Daar ligt een mogelijkheid van kracht die gebruikt kan worden voor het oplossen van problemen. Daarover wordt weliswaar gesproken, maar zou de minister van Financiën in ieder geval willen toezeggen dat in de Miljoenennota 2014 goed aandacht wordt gegeven aan deze punten? Hoe staat het met de kredietverlening? Hoe staat het met de hypotheekverlening? Wat is de actuele situatie? Wellicht kan de minister er nu al wat over zeggen vanuit zijn contacten met DNB.

Overigens zag ik net op mijn iPad dat de minister van Financiën is aangesproken. Misschien heeft hij daarvan ook al kennis genomen. Ja, ik zie dat die berichten hem ook hebben bereikt. Heeft hij daar commentaar of een reactie op?

Dan wil ik naar aanleiding van gisteren nog een verzoek doen om informatie. Ik bedoel informatie over de cijfers van de Nederlandsche Bank. Ik vraag dat omdat ik die som niet goed kan maken. Je ziet dat de consumptieve bestedingen in Nederland duidelijk achterblijven bij de algemene groeiontwikkeling. Die groeiontwikkeling is negatief, maar de consumptieve bestedingen zijn nog veel negatiever. Dat roept de vraag op waar de relatieve plus van de Nederlandse economie dan heengaat. Ik denk dat deze voor een deel naar overheidsbestedingen gaat, want die dalen niet. Maar gaat die ook nog ergens anders heen? Ik ben dan vooral benieuwd of dat leidt tot een vrij sterke stijging van de besparingen of tot een vrij duidelijke aflossing op schulden. Kortom, is er al iets te zeggen op dit punt? Ik heb alle begrip als de minister dat niet volledig paraat heeft. Maar wil hij dat dan wel goed in de Miljoenennota aangeven, omdat dit ook weer aanknopingspunten kan bieden voor de vraag wat het gewenste beleid zou moeten zijn? Dat is relevante informatie die onze fractie graag wil gebruiken.

Ik rond nu echt af. Het zal erom spannen in 2014. Het moge duidelijk zijn dat de VVD-fractie het beleid van dit kabinet op hoofdlijnen steunt. Dat geldt ook voor de keuzes die het kabinet heeft neergelegd in de stukken voor Brussel. Naast deze steun die de minister niet zal verbazen, wenst mijn fractie het kabinet vastberadenheid en wijsheid toe bij de invulling van de begroting 2014 die wij in spanning afwachten.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Laat ik meteen constateren dat de Stabiliteits- en Hervormingsprogramma's die de regering bij de Europese Commissie indiende, niet vooraf ter goedkeuring aan de Kamer zijn voorgelegd. Derhalve zijn wij daar niet aan gebonden. Een andere kwestie is dat mijn fractie er zonder aanpassing niet mee zou hebben ingestemd. Zij zou daar ten eerste niet mee hebben ingestemd omdat deze programma's de economische crisis averechts aanvatten. Ten tweede, omdat zij de zwaarste sociale gevolgen van de crisis eenzijdig bij de werklozen leggen. Ten derde, omdat ze voortborduren op het neoliberale credo van de markt als oplossing voor de problemen, terwijl dit credo ons juist in de huidige problemen bracht.

Dit laat zien waar de coalitiepartijen politiek staan. Dat dit kabinet gering draagvlak bij mijn fractie heeft, zal het waarschijnlijk minder zorgen baren dan het kwijnende draagvlak in de maatschappij en bij degenen die tien maanden geleden nog op de coalitiepartijen stemden. We gaan nog zien hoe het kabinet zich dit aantrekt. Tot zo ver de inleiding op de vier onderwerpen die ga bespreken. Ik begin met de status van de programma's. Vervolgens ga ik in op het bilateraal eurogroepbestuur. Mijn derde en vierde onderwerp betreffen de inhoud van de programma's.

Ik begin met de status van de programma's en de aanbevelingen in verband met het parlementair begrotingsrecht. Eerst de aanbevelingen die de Europese Commissie over de programma's uitbracht. In zijn appreciatie van die aanbevelingen lijkt het kabinet zich nogal laconiek op te stellen. Het schrijft ons op 3 juni: "De aanbevelingen zijn geen beleidsvoorschriften." De toon van de appreciatie die ik proef is er een van: het kabinet doet wat het zich heeft voorgenomen; c'est tout. Ook over de aanbevelingen aangaande de buitensporigtekortprocedure, waaronder het 2,8% begrotingstekort in 2014, lezen we: "Het kabinet neemt kennis van de aanbeveling om het buitensporig tekort terug te dringen." Daarbij blijft het ongeveer. Ik vraag de ministers of wij goed proeven dat het kabinet zich hiermee in het kamp van Hollande schaart, die immers ook zegt dat Frankrijk zelf bepaalt wat het doet.

Formeel is deze opstelling van Frankrijk en Nederland correct. Wat betreft het begrotingsrecht verlegt dit de discussie echter des temeer naar de status van de ingediende programma's. Ik wijs op de voorlichting van de Raad van State van 18 januari 2013 en op de brieven van de Kamer aan de ministers van 28 februari over het begrotingsrecht en de afnemende mate van vrijblijvendheid van het Europees semester. Het is vooralsnog onduidelijk in hoeverre de regering zich bij het indienen van een Stabiliteits- en een Hervormingsprogramma specifiek vastlegt. Ik vraag de ministers om dit straks nauwgezet aan te geven, tevens met het oog op toekomstige programma's. Zonder instemming van de Eerste Kamer is deze niet aan zo'n programma gebonden. Dat geldt uiteraard ook voor de Tweede Kamer. Ziet de regering dit ook zo? Indien de regering van mening zou zijn dat zij zich met de indiening van de programma's specifiek en zonder voorbehoud vastlegt, zou zij naar het oordeel van mijn fractie de programmaonderdelen die bindend zouden zijn, voor de indiening ervan bij de EC, ter goedkeuring moeten voorleggen aan de Kamer. Zo'n goedkeuringsvoorstel zou, tenminste procedureel, dezelfde status als een wetsvoorstel moeten hebben, in die zin dat de Kamer zich uiteindelijk via stemming erover uitspreekt. Dit geldt uiteraard in het bijzonder voor programmaonderdelen die het begrotingsrecht van de Kamer raken. Deelt de regering deze opvatting? Zo ja, zegt zij toe om de eventueel bindende programmaonderdelen voortaan ruim voor de indiening ervan ter goedkeuring aan de Kamer voor te leggen?

Mijn tweede punt is kort. Hoe gaat het verder met het economisch bestuur van het eurogebied? Twee weken geleden bepleitten Merkel en Hollande de eurogroep te laten leiden door een permanent voorzitter. Sommige commentatoren vatten dit op als het desavoueren van minister Dijsselbloem. Anderen zagen veeleer het brede perspectief waarin Merkel en Hollande vooralsnog wel verder willen met de euro, maar een halt toeroepen aan de actieradius van de Europese Commissie. Toenemend bilateraal en multilateraal bestuur van euroaangelegenheden opent allerlei nieuwe perspectieven. Hoe appreciëren de ministers een en ander? De toekomst van de bankenunie is slechts een schakel in dit geheel. Gaat Nederland zich hier in het Duitse of het Franse kamp opstellen?

Bij mijn derde punt ga ik over naar de inhoud van de programma's. Het kabinet ziet zichzelf als voorwaardenscheppend voor economische groei en werkgelegenheid in de toekomst. Dit is de toon van het Nationale Hervormingsprogramma. Ik ga vandaag niet twisten over de specifieke onderdelen daarvan maar wel over de algehele insteek. Kort gezegd, gaat het om allerlei varianten op productiviteitsverhoging en kostenverlaging op de lange termijn. Als algemene insteek is dat adequaat voor een florerende economie. Maar het kabinet – en de Chicago-economen waarop het qua visie impliciet stoelt – lijkt te vergeten dat we niet in een hoogconjunctuur maar in een zware stagnatie verkeren. Dan werkt dit niet. Die kostenbenadering was, eveneens kort gezegd, ook de insteek in de depressiejaren 1930. Maar met kostenverlaging, hier en elders in de wereld, brengen we een zwaar stagnerende economie niet op gang; toen niet en nu ook niet. Het kabinet veronachtzaamt dus de afzetcondities voor zijn beleid.

Het lijkt zo alsof het kabinet in de droom van een centraal geleide economie leeft waarbij er aan alle micro- en vooral macro-economische knoppen te draaien valt. Maar zo is het niet. Ten eerste heeft het kabinet de investeringen niet in de hand. En als bedrijven gezien de afzetverwachtingen al zouden willen investeren, heeft het kabinet thans de kredietverlening door banken niet in de hand. Ten tweede heeft het kabinet de consumptie niet in de hand. Ten derde heeft het kabinet de export niet in de hand. Ten slotte, het enige instrument om de binnenlandse bestedingen aan te zwengelen dat het kabinet wel in de hand heeft, namelijk de overheidsbestedingen, gebruikt het niet.

Op dit moment is de vraag eigenlijk niet of de EU-regels gebruik van dit instrument zouden toestaan; ik kom daar dadelijk op terug, inclusief de internationale coördinatie. De eerste vraag is of het kabinet de inzet van dit instrument zou willen, waarmee het dan een beleidsomslag zou inzetten. Het antwoord lijkt ontkennend te zijn. In onze schriftelijke vragen opperde mijn fractie of er ooit een moment zou kunnen komen, bij een bepaalde grenswaarde van groei-achteruitgang, werkloosheid enzovoorts, waarop het kabinet tot een beleidsomslag zou kunnen besluiten, een omslag van tekortreductiepolitiek naar stimuleringspolitiek. Tot toch wel mijn verbazing is het antwoord: "Het kabinet hanteert geen macro-economische grenswaarden zoals bbp-groei of werkloosheidsontwikkeling voor het bepalen van de stand van het begrotingsbeleid". Ik vraag nog eens aan de ministers of ik dit goed lees. Gaat dit kabinet inderdaad coûte que coûte door op de ingeslagen weg, wat ook de economische uitkomsten zullen zijn? Een belangrijk verschil tussen mensen en dieren is toch dat mensen kunnen reflecteren op hun daden en daaruit consequenties kunnen trekken? Dat is toch überhaupt de voorwaarde voor een zindelijke discussie? Sluit het kabinet zich af van discussie? Maar op welke harde cijfers kunnen wij dit kabinet dan toch in 2014 en 2015 afrekenen? Graag de antwoorden.

Naar het oordeel van mijn fractie zou het kabinet er goed aan doen om op EU-niveau een gedegen en zuiver trendmatige begrotingspolitiek te entameren, waarbij de 3%-norm het dan moet ontgelden. Die norm is bedacht in een situatie waarin geen rekening werd gehouden met een crisis van de huidige omvang en nog minder met de overgang naar een depressieachtige situatie. In feite heeft Nederland door de 3%-norm afstand moeten nemen van het conjunctuur stabiliserend effect van trendmatige begrotingspolitiek. Immers, juist waar deze er meest toe doet, namelijk in een zware recessie, zoals de huidige, wordt de trendmatige politiek de facto verlaten door de 3%-norm. Onderschrijven de ministers dat Nederland in feite afstand heeft genomen van een zuiver trendmatige begrotingspolitiek? En achten zij een zuiver trendmatige begrotingspolitiek wenselijk? Wat mij betreft kan de trend, als de groeicijfers daarop duiden, tussentijds neerwaarts bijgesteld worden, maar vervolgens moet de overheid dan dit nieuwe pad volgen. Het voorkomt dat er begrotingswijziging op begrotingswijziging wordt gestapeld, met alle onzekerheden voor bedrijven en consumenten van dien. Het voorkomt ook de huidige neerwaartse spiraalwerking daarvan.

In dit verband wil mijn fractie graag van het kabinet vernemen waarom het bij zijn voorgenomen begrotingstekortreductie aan de Europese Commissie geen tijdpad voorlegde dat zich uitstrekt tot in 2015. Wij stelden deze vraag reeds schriftelijk, maar kregen geen antwoord. FD-journalist Martin Visser constateerde in Nieuwsuur dat ieder land van de Europese Commissie het uitstel kreeg waar het om had gevraagd. Gebruikt dit kabinet de Europese Commissie dan als stok voor zijn binnenlandse doeleinden?

De SP-fractie is met dit kabinet van mening dat er gestreefd moet worden naar een trendmatig overheidsbegrotingssaldo van rond de 0% bbp. Zij is echter van mening dat het daartoe vereiste redresseren van de begroting trendmatig opgelost moet worden, dat wil zeggen in een conjuncturele opgang en niet in een crisissituatie. Overigens ligt in Nederlands breed-historisch perspectief, bezien van 1820 tot 2012, de huidige overheidsschuld nogal onder het gemiddelde van 113%. Daarbij lag het begrotingssaldo op gemiddeld -0,6% bbp.

Ik kom bij mijn laatste en belangrijkste punt: de werkloosheid. Op 14 maart adviseerde de Europese Raad tot "het aanpakken van de werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis". In het Nationale Hervormingsprogramma neemt het kabinet dit over als één van de vijf prioriteiten. Het programma maakt gewag van hervormingen die op de lange termijn de werkloosheid zouden kunnen reduceren. Echter, in 2040 zijn de huidige oudere werklozen dood of met pensioen en veel van de huidige jongere werklozen hebben tegen die tijd de arbeidsmarktaansluiting gemist. Effectief is van die prioriteit in het programma thans niets te merken: gemeten in arbeidsvolume is er vanaf 2008 geen enkele werkgelegenheid gecreëerd, integendeel, en er is hier dus niets waar dit kabinet of het vorige op kan bogen.

Over de welstand van de werklozen zegt de regering: "Wie buiten eigen schuld niet aan het werk komt, heeft de zekerheid van een uitkering op ten minste het bestaansminimum". Voorts wordt er nog een aantal maatregelen aangekondigd om armoede te bestrijden. Over bestrijding van de huidige werkloosheid als prominent sociaal gevolg van de crisis is in het Nationale Hervormingsprogramma echter weinig concreets te vinden. Waarom niet, zo vraag ik de minister van EZ. Vanaf eind 2008 is het werkloosheidspercentage meer dan verdubbeld. Eind april 2013 beliep dit 8,2% van de beroepsbevolking: 650.000 mensen. U weet hoe het gaat: baan kwijt en na verloop van tijd ook je huis of spaargeld kwijt. Intussen heeft de helft van de werklozen slechts een bijstandsuitkering. Omscholen voor banen die er per saldo nu niet zijn, biedt hen nu geen soelaas. 650.000 personen ... Als de voorzitter voor ons hun namen zou oplezen in krap één seconde per werkloze, zou dat zeven etmalen duren, dag en nacht.

Dat het kabinet vasthoudt aan de 3%-tekortnorm is penibel. Maar waarom laat het de zwaarste gevolgen daarvan terechtkomen bij één enkele groep mensen? Geen enkele regel vraagt daarom. Zij – en dus niet de regering en het parlement – worden willekeurig en hevig gestraft voor deze economische politiek. Ik vraag de ministers uitdrukkelijk om hun rechtvaardiging daarvan te geven. Bij ontbreken van die rechtvaardiging vraag ik het kabinet om op dit punt spoedig met een hervorming van de arbeidsmarkt te komen, zó dat de werkloosheid tenminste gelijk verdeeld wordt. Daarvoor zijn diverse mogelijkheden, bijvoorbeeld iedereen wat korter werken en iedereen een navenant lager inkomen. Je kunt ook werken met quota, enzovoort. Ik vraag het kabinet om de Kamer tegen het eind van de zomer over zo'n hervormingsplan te informeren.

Ik sluit af met drie concluderende stellingen. Ten eerste. Het kabinet lijkt vooralsnog nooit bereid tot herziening van zijn politiek, wat ook de uitkomsten ervan zullen zijn. Ik geef deze stelling straks graag voor beter indien het kabinet vandaag aangeeft op welke harde cijfers aangaande groei, werkloosheid enzovoorts het in 2014 en 2015 wél afgerekend kan worden. Ten tweede. De Kamer is niet gebonden aan financieel-economische programma's die haar voorafgaande aan de indiening ervan bij de Europese Commissie niet ter goedkeuring zijn voorgelegd. Indien de regering meent dat zij wél aan deze programma's gebonden is, is zij bewust de weg ingeslagen van uitholling van het begrotingsrecht van de Kamer. Ten derde. Voor mijn fractie hebben deze programma's thans slechts de status van een discussiestuk. Ik heb op hoofdlijn de defecten ervan aangegeven.

Bij het soort maatregelen dat het kabinet wil nemen, waant het zich in een groeisituatie die slechts versnelling behoeft. Het kabinet heeft geen oog voor de depressietoestand van de economie. Het voeren van zuiver trendmatige begrotingspolitiek is zeer urgent. Het kabinet heeft evenmin oog voor de directe sociale gevolgen van de crisis, met name die voor de werklozen. Hangende een kabinetsplan om die gevolgen weg te nemen, karakteriseren wij dit kabinet als asociaal en immoreel. Bij adequate toezeggingen op dit punt later vandaag, neem ik deze kwalificaties terug.

Het geheel overziende, wijst mijn fractie deze kabinetsplannen af, doch bij redelijke aanpassing van de plannen in onze richting, zullen wij dit standpunt heroverwegen.

Voorzitter, ik wacht de antwoorden van de ministers met belangstelling af.

De voorzitter:

Ik ook! Het woord is aan de heer Postema.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter. Er komt dezer dagen nogal wat op ons af. Eind april jongstleden ontving onze Kamer het Nationale Hervormingsprogramma 2013 van de minister van Economische Zaken en het Stabiliteitsprogramma van de minister van Financiën. Beide programma's maken onderdeel uit van de procedure van het Europees semester, waarmee getracht wordt om tot economische beleidscoördinatie in de Europese Unie te komen. In die zin denk ik dat het goed is om het debat van vandaag in die coördinerende zin te bezien en om daar onze bijdrage aan te leveren als parlement.

Onderdeel van deze cyclus is tevens dat vanuit de Europese Raad, voorbereid door de Europese Commissie, aanbevelingen worden verstrekt over de EU-brede en landenspecifieke opgaven, in reactie op de nationale programma's. Deze aanbevelingen ontvingen wij begin juni. Tevens publiceerde de Commissie op 29 mei jongstleden een aangepaste aanbeveling voor Nederland onder de buitensporigtekortprocedure. Vorige week dinsdag bereikte ons de kabinetsappreciatie van dit alles, waarvoor onze dank. As we speak – ik geloof dat ik nu collega De Grave citeer – wordt er met de heer Rehn gesproken.

Ik noem deze tijdslijn opdat helder is in welk een krap korset deze nieuwe loot aan het Nederlandse beleids- en begrotingsproces is gestoken. Dergelijke insnoering is voor parlementaire behandeling nooit verkieslijk en dat geldt zeker voor deze Kamer, die immers verondersteld wordt om primair te reflecteren op hetgeen in de samenwerking en wisselwerking tussen regering en Tweede Kamer tot stand is gekomen. Het is aldus nog wat zoeken naar de precieze rol en toegevoegde waarde van de gedachtewisseling die wij vandaag met elkaar en met de beide bewindspersonen hebben. Niettemin stellen wij deze op prijs.

Laat mij starten met het Nationale Hervormingsprogramma. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop het kabinetsbeleid invulling geeft aan de landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland en de doelen van de Europa 2020-strategie. Het programma bevat een economische agenda die gericht is op herstel en versterking van de economie, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de opgave om de balansen van huishoudens, banken en overheid op orde te brengen. Daarmee komt het Nationale Hervormingsprogramma direct in lijn te liggen met het Stabiliteitsprogramma, dat zich weliswaar primair richt op de overheidsfinanciën, maar waarvan volstrekt helder is hoe afhankelijk deze zijn van de financiële situatie bij de huishoudens en in de financiële sector. De beide programma's vertonen dan ook een behoorlijke overlap. Dat is logisch, omdat een balansrecessie juist vanwege het gevaar van verdere vraaguitval niet alleen met bezuinigingen op bezuinigingen kan worden bevochten. Ik stel vast dat de SER in zijn meest recente rapport, Nederlandse economie in stabieler vaarwater, van april 2013, tot een soortgelijke conclusie komt. De raad richt zich daarbij in het bijzonder op de woningmarkt, het bankwezen en het pensioenstelsel en stelt vast dat de wisselwerkingen hiertussen de conjunctuurbeweging versterken, juist in de neergaande fase. De SER stelt dat het vinden van oplossingen voor structurele problemen in deze sectoren geboden is om het gevaar van een verdere negatieve spiraal af te wenden.

Zoals inmiddels gelukkig breed wordt onderkend, vormen de bovenmatige hypotheekschulden een belangrijke factor van disbalans. De regering kiest voor een geleidelijke afbouw om de neerwaartse dynamiek op de koopwoningenmarkt te beperken. Dat is op zich verstandig. Niettemin meent mijn fractie dat met deze voorzichtige aanpak kansen onbenut worden gelaten, waardoor de vergiftigende uitwerking van de bovenmatige hypotheekrenteaftrek op de overheidsfinanciën en op een redelijke verdeling van inkomens langer standhoudt dan wenselijk is. Ook de Europese Commissie bepleit in haar aanbevelingen een versnelde afbouw van de fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Hier moet wel voldoende tegenover staan, waarbij wij in het bijzonder denken aan een verlaging van de thans te hoge hypotheekrente zelf. Internationale vergelijking leert dat een verlaging met een vol procent mogelijk zou moeten zijn.

De heer De Lange (OSF):

De hypotheekrenteaftrek is natuurlijk een heel mooi onderwerp. Niet zo heel lang geleden hebben wij daarover uitgebreid gedebatteerd. Toen is een kleine stap gezet in de zin dat voor starters de situatie veranderde. Er is echter geen heel grote stap gezet. Die heel grote stap had kunnen zijn om de hypotheken van bestaande gevallen aan te pakken. Als ik het mij goed herinner, is dat mede met steun van de PvdA verhinderd. Of heb ik het niet goed begrepen?

De heer Postema (PvdA):

Dat is het geval, zeker wat de Tweede Kamerfractie betreft. Mijn pleidooi hier heeft eigenlijk een andere strekking. Ik zeg dat wij ons zouden moeten richten op een aanpalend probleem, namelijk dat de hypotheekrente feitelijk te hoog is door de situatie waarin wij zijn beland. Als dat probleem bij dit pakket wordt betrokken, zou er een verlaging van de hypotheekrente kunnen worden bereikt door een groter kredietaanbod. Op die manier worden mensen niet louter getroffen door vergaande hypotheekmarktrenteaftrekhervormingen. Er kan dan worden gecompenseerd door een renteverlaging in het vooruitzicht te stellen. Dat is de strekking van mijn opmerkingen hier.

De heer De Lange (OSF):

Als de hypotheekrente verlaagd wordt, dan is dat leuk voor de individuele hypotheekhouders. Voor het totaal van de overheidsfinanciën dunkt mij toch dat het aan de orde stellen van die regeling als geheel heel wat meer gewicht in de schaal zal leggen dan praten over een kleine aanpassing van de hypotheekrente.

De heer Postema (PvdA):

Ik denk dat de regering in het Nationale Hervormingsprogramma terecht stelt dat al te snelle verlaging van de hypotheekrenteaftrek de kans met zich brengt dat de huizenprijzen sterker dalen dan wenselijk is. Dat heeft zich ook al geëffectueerd. In haar bijdrage aan dit debat zegt de PvdA-fractie dat door ook te kijken naar de financiering van de hypotheken en het verruimen van de mogelijkheden daartoe via de route van de hypotheekrentehoogte wellicht ook soelaas is te bieden. De druk op de huizenprijzen wordt daarmee wellicht gecompenseerd. Dat is de stelling die ik hier inneem.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb bij de algemene financiële beschouwingen aan de minister gevraagd hoe dat zit met de hypotheekrente. Die lijkt in Duitsland namelijk ongeveer 2% lager te zijn. Er is alle aanleiding om te veronderstellen dat wij in Nederland op zijn minst met een oligopolistische markt te maken hebben. Ik heb de minister die vraag gesteld omdat verlaging van de hypotheekrente fiscaal voordelen heeft, zowel voor de huizenbezitter als voor de Staat. Als de hypotheekrente minder hoog is, dan is de aftrek ook lager. Een verdere verzwaring van de huizenbezitter vinden wij bovendien te gek om los te lopen. De minister heeft daarop geantwoord dat die 2% eigenlijk wel terecht was. Er waren wat onderzoeken geweest en er zat niets anders in het vat. Ik hoor graag van de heer Postema wat hij eigenlijk vraagt aan de minister. Moet de minister de hoogte van de hypotheekrente aan de markt gaan dicteren? Hoe moet ik mij dat voorstellen? Het kabinet zei eerst dat het niets kan doen aan de hypotheekrente. Onderzoeken naar het al dan niet aan de slag zijn van monopolisten op de hypotheekmarkt helpen kennelijk niet. Hoe moet ik mij voorstellen dat de hypotheekrente door het kabinet omlaag wordt gebracht?

De heer Postema (PvdA):

Geloof het of niet, maar ik wilde het antwoord op die vraag juist geven in mijn volgende zin.

Een dergelijke aanpak vergt creativiteit en vooral ook enige moed. Daarbij doelen wij in het bijzonder op de inzet van ons opgebouwde pensioenvermogen. De minister van Economische Zaken vraagt zich in het Nationale Hervormingsprogramma hardop af waarom Nederlandse pensioenfondsen ervoor kiezen om niet méér in de Nederlandse economie te beleggen dan nu het geval is. Hij verwijst naar verkenningen, zoals die van Kees van Dijkhuizen, om voor de pensioenfondsen investeringsproposities te ontwikkelen in Nederlandse infrastructuur, (zorg)vastgoed, energiebesparing en mkb-financiering, alsook om pensioenfondsen en verzekeraars meer te betrekken bij de Nederlandse hypotheekmarkt. De minister blijft voorop stellen dat het institutionele beleggers vrij staat om de beste investeringskeuze voor hun klanten te maken. De kunst is dan om te zien dat dergelijke beleggingskeuzes niet alleen een individueel, maar ook een collectief vraagstuk betreffen. Tweedepijlerpensioenen en een aanzienlijk deel van onze zorgverzekering zijn zelf ook geen resultaat van individuele keuzevrijheid, maar van verplichte arrangementen. Het is zeer de vraag wat nu eigenlijk de beste beleggingskeuze voor die zogenaamde "klanten" is. Als het resultaat is dat ons spaargeld in het buitenland wordt belegd en er aldus sprake is van een mismatch tussen hypothecaire schulden, bankbalansen en verzekeringsfondsen, dan kan men zich met rede afvragen of we hiervoor met ons allen niet een heel dure macro-economische rekening betalen. Wij roepen de regering daarom op, de discussie over de inzet van de pensioenfondsen en andere collectief verplichte verzekeringsfondsen weliswaar met respect voor ieders positie, maar minder vrijblijvend te voeren. Dit zou heel wel tot een win-winsituatie voor zowel de pensioensector en de bankensector als voor de investeringen en bestedingen van bedrijven en gezinnen kunnen leiden. Ik wil hierop graag een reactie van de bewindslieden.

De heer De Lange (OSF):

De heer Postema praat met heel veel gemak over "ons pensioengeld." Ik ben heel benieuwd wie hij met "ons" bedoelt. Volgens mij zijn de pensioengelden in essentie het uitgestelde loon van de deelnemers aan de pensioenfondsen. Of dat "ons" is, daarvan heb ik geen flauw idee, maar dat zijn de eigenaren van dat geld. Ik denk dat het niet aan de orde is dat anderen over dat geld beslissingen nemen. Ik denk juist dat wij de situatie moeten veranderen waarin het slechts de sociale partners zijn die daar zeggenschap over hebben en de mensen die het werkelijk betreft, de deelnemers die alle risico's lopen in de pensioenfondsen, buiten spel staan. Het zou mij een lief ding waard zijn als de heer Postema daarvoor een lans zou breken.

De heer Postema (PvdA):

Ik denk niet dat de heer De Lange bepleit dat het geld van de sociale partners is. Ik zou graag weg willen van de discussie over mijn en dijn. Daar gaat het hier niet om en dat is ook helemaal niet de strekking van mijn opmerkingen. Met de loutere constatering dat zo veel van het pensioenvermogen van de Nederlanders in het buitenland wordt belegd en niet ten bate komt van Nederlandse investeringsprojecten, probeer ik aan te geven dat daarmee een heel onhandige combinatie gecreëerd is. De grote hoeveelheid van dat geld vormt in relatie tot de omvang van onze financiële sector en in relatie tot onze hypothecaireschuldpositie een heel onhandige combinatie. De macro-economische onbalans waarin wij terecht zijn gekomen, speelt ons parten. Vroeger was dat niet zo erg, maar de afgelopen vier, vijf jaar hebben wij daar erg veel last van gehad. Wij zijn van mening dat de dialoog tussen de besturen van de pensioenfondsen en de regering over een verhoogde inzet van de pensioengelden voor Nederlandse investeringsprojecten wel eens tot een win-winsituatie zou kunnen leiden. Ik bepleit dus niet om de pensioenfondsen te treffen of om een greep uit de kas te doen, daar gaat het hier niet om. Het gaat erom proposities met elkaar te ontwikkelen die ook voor de Nederlandse pensioensector interessant zijn. De pensioensector heeft ook wel iets aan zijn hoofd. Ik wijs op dekkingsgraden, rekenrentediscussies en noem maar op. Het zijn institutionele arrangementen die in deze tijd van crisis bespreekbaar moeten zijn. Men moet samen blijven kijken hoe wij de balanscrisis recht kunnen trekken.

De heer Terpstra (CDA):

Het CDA hecht sterk aan de rol van de sociale partners in de pensioenfondsen. Het CDA is ook voor overleg tussen de regering en de pensioenfondsen over de bestedingen in Nederland. De heer Postema zei dat hij vond dat het overleg minder vrijblijvend moet zijn. Wat bedoelt hij daar precies mee?

De heer Postema (PvdA):

In het Nationale Hervormingsprogramma wordt aangegeven dat er wel gekeken wordt naar de uitkomsten van Van Dijkhuizen. Ik had dit graag wat steviger geformuleerd willen zien. Het belang van de inzet van dit soort middelen om een disbalans te voorkomen, is heel groot. Ik denk dat het een kans is om uit allerlei andere discussies over tekortnormen et cetera te komen. Ik had graag gezien dat de minister van Economische Zaken dit als een belangrijke mogelijkheid zou oppakken, vandaar mijn opmerking.

De heer Backer (D66):

Het feit dat er enerzijds schulden zijn en er anderzijds geld nodig is voor investeringen, wil nog niet zeggen dat het geld dat daarvoor beschikbaar is ook daarvoor moet worden ingezet. Ik begrijp de redenering van de heer Postema wel, maar ik heb er toch problemen mee. Hij begint met de constatering dat er iets in het buitenland wordt geïnvesteerd. Daar zit de connotatie achter dat dit eigenlijk toch een gekke zaak is, want men zou beter in eigen land kunnen investeren. Mijn stelling is dat als de opbrengst in het buitenlands beter is voor de deelgerechtigden, investeren aldaar beter is. De verantwoordelijken voor de Nederlandse pensioenfondsen worden allemaal door de Nederlandsche Bank getest en hebben allemaal een "fiduciary duty" voor het functioneren van het fonds. Zij moeten doen wat het beste is voor het fonds. Je kunt wel zeggen dat dit gekheid is en dat het geld ergens anders besteed zou moeten worden, maar het is geen vrij geld. De vraag is dan waar er ander geld is. Wij zouden de discussie moeten voeren over de vraag waarom er niet geïnvesteerd wordt in Nederland. Ik denk dat dit te maken heeft met het investeringsklimaat en met andere dingen. Het een is niet het ander.

De heer Postema (PvdA):

Ik wil hier iets anders tegenoverstellen. Het paradigma van de heer Backer is bekend. Daar zijn wij allemaal mee opgegroeid. Het is het standaardparadigma dat ook wordt toegepast op de fondsbeleggingen in de pensioensector. Daarmee is niet gek veel mis, ware het niet dat er sprake is van een enorme disbalans. Wat ik hier vanmiddag bepleit, is dat ook pensioenfondsen niet alleen naar de individuele beleggingsopbrengsten moeten kijken als hun cliënten door macro-economische onevenwichtigheden gigantisch getroffen worden. Dan weegt het individuele belang van een beleggingsrendement soms niet op tegen het collectieve belang om uit deze crisis te komen. Nogmaals, het gaat er niet om dat wij tegen de pensioenfondsen gaan zeggen dat zij dit of dat moeten doen. Dat is het punt niet, maar het louter focussen op rendementrisico en daarom een grote portefeuille in het buitenland aanhouden, gaat voorbij aan de ernst van deze crisis. Ik pleit ervoor dat de inzet van het Nederlandse pensioenvermogen niet alleen beleggingsmix is van een treasury, maar een mix waarbij de pensioenbesturen ook de grote macro-economische onevenwichtigheden betrekken ten bate van hun clientèle.

Een ander onderdeel van de woningmarkt wordt tevens zowel in het Nationale Hervormingsprogramma als in de aanbevelingen hierover van de Europese Commissie geadresseerd, namelijk het koppelen van de huren aan de inkomens van huishoudens in de sociale huursector. De Commissie roept op tot bespoediging en pleit er tevens voor dat woningcorporaties zich weer gaan richten op huishoudens die het meest behoefte aan sociale woningen hebben. Ook hier pleitte mijn fractie eerder reeds voor een hervormingsgerichte én bestedingsgerichte aanpak. Met andere woorden: het resultaat van de hervormingen op de huurmarkt zou primair ten goede moeten komen aan de sector zelf in plaats dat het als stoplap voor de begroting dient. En daarbij horen dan uiteraard sluitende afspraken met de corporaties om tot een krachtig investeringsprogramma te komen voor renovatie en nieuwbouw in de sector zelf, met alle inverdieneffecten voor de Nederlandse staatskas van dien. Dit zou tevens een uitgelezen moment zijn om tot afspraken te komen over de broodnodige en inmiddels ook door de sector zelf erkende hervorming van het systeem van zelfstandige woningbouwcorporaties, waarbij, zo merken wij op, de corporaties uitdrukkelijk een taak behouden om bij te dragen aan de diversiteit in buurten en wijken. In dat kader zien wij uit naar de tweede ronde van het overleg met de Kamer over het woonakkoord.

Uiteraard wordt in het Nationale Hervormingsprogramma ook de nodige aandacht besteed aan de werkgelegenheid, zowel generiek als specifiek voor wat betreft de inzet van oudere werknemers en mensen in de marge van de arbeidsmarkt. Toch is hier wel iets bijzonders aan de hand. Immers, we moeten constateren dat de werkloosheid in ons land weliswaar in Europees perspectief onverkort laag is, maar niettemin snel stijgt. De opsomming van maatregelen die de regering heeft genomen en voornemens is te nemen is weliswaar lang, maar steekt hier in termen van effectiviteit toch wat bleek bij af. Wanneer de regering het met de fractie van de Partij van de Arbeid eens is dat werk een essentieel onderdeel is van de receptuur om de crisis mee te bestrijden en dat in het bijzonder jeugdwerkloosheid ontoelaatbaar is, dan vragen wij ons af of het banenplan, dat de in dit Nationale Hervormingsprogramma genoemde maatregelen beogen te zijn, voldoende stevig is. In dit kader steunen wij de oproep van de Europese Commissie om vooral tot een verdere beperking van de negatieve fiscale arbeidsprikkels te komen. Ook achten wij, zoals bekend, een verschuiving van het belasten van arbeid naar het belasten van schadelijke en vervuilende activiteiten wenselijk. Ik roep tevens in herinnering dat deze Kamer onlangs een motie van mijn collega De Vries heeft aangenomen over de noodzaak van een Europees werkgelegenheidsbeleid. En tot slot is het van groot belang dat Nederland de kansen optimaal benut die de Europese structuurfondsen, en in het kader van het banenplan het Europees Sociaal Fonds in het bijzonder, bieden. Ziet de minister van Economische Zaken hier mogelijkheden toe, zo vragen wij hem.

De heer Reuten (SP):

U vindt de jeugdwerkloosheid ontoelaatbaar. Moet ik dat letterlijk nemen?

De heer Postema (PvdA):

Ik probeer te proeven wat de strekking is van deze op zich belangrijke vraag.

De heer Reuten (SP):

Moet het verboden worden? Moeten we er van af? Ogenblikkelijk?

De heer Postema (PvdA):

Ik weet niet of een verbodsbepaling helpt. Maar we zijn het een heel eind eens dat het hoe dan ook voorkomen moet worden. Het zou interessant zijn om daarvoor nieuw instrumentarium te ontwikkelen. Dat heb ik niet kunnen ontdekken in het banenplan van de minister van EZ. In het bedenken van die instrumenten mag je wat ons betreft heel ver gaan.

De heer Van Strien (PVV):

Bent u ook van mening dat verhoging van de AOW-leeftijd middenin een crisis leidt tot extra jeugdwerkloosheid? Of heeft dat geen enkele invloed gehad?

De heer Postema (PvdA):

Ik weet het eerlijk gezegd niet. Ik heb goed geluisterd naar uw eerdere interventie. Zelf heb ik in je jaren tachtig dit soort discussies gevoerd, waarbij het steeds om de vraag ging of je met het verdelen van arbeid de taart verdeelt, of hem juist kleiner maakt. Ik heb daarvan meegenomen dat het een multidimensionaal vraagstuk is, waarbij het ongelooflijk belangrijk is om de huidige taart te verdelen, maar vooral om haar te laten groeien. In dat kader snap ik, gezien de urgentie van de onhoudbaarheid van het handhaven van de toenmalige AOW-leeftijd, dat die leeftijd is verhoogd.

De heer Van Strien (PVV):

De heer Reuten vraagt of er echt iets moet worden gedaan aan de jeugdwerkloosheid. Daar antwoordt u bevestigend op. En u weet niet, begrijp ik uit uw antwoord, of de verhoging van de AOW-leeftijd daarop invloed heeft gehad. Dat is geen vraag, maar meer een constatering.

De heer Postema (PvdA):

Dat hebt u helemaal goed. Ik zei al: ik zal nooit met stelligheid beweren dat ik iets zeker weet als er een onzekerheid is, mijnheer Van Strien. Daar voel ik me altijd heel gelukkig bij, kan ik u vertellen.

De Europese Commissie is opvallend uitgesproken in haar advies om, bij een mogelijke verdere inzet op uitgavenreductie, de uitgaven op gebieden die rechtstreeks van belang zijn voor de groei te ontzien. Daarbij doelt zij met name op onderwijs, innovatie en onderzoek. Mijn fractie steunt deze oproep en stelt met spijt vast dat de relevante uitgavenkaders ten behoeve van de kenniseconomie ten opzichte van de periode vóór 2010 sterk zijn gereduceerd, in het bijzonder door het wegvallen van het Fonds Economische Structuurversterking en het naar de algemene middelen toe laten vloeien van de aardgasbaten. Daarmee lijkt weinig lering te zijn getrokken uit de lessen van de jaren zeventig waarnaar zelfs een ziekte is vernoemd, de Dutch disease, en die tot uitholling van onze industrie heeft geleid. Talrijke landen, of dat nu Noorwegen of de Golfstaten betreffen, investeren, met expliciete verwijzing naar het gevaar van de Hollandse ziekte, grote delen van hun inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen in versterking van de fysieke, kennis- en innovatie-infrastructuur. Graag vernemen wij van de regering of zij een herintroductie van het FES op enige termijn aannemelijk acht.

De heer Terpstra (CDA):

Mag ik dit zien als een soort postume spijtbetuiging dat u vorig jaar tegen mijn motie hebt gestemd, waarin gewoon exact hetzelfde stond?

De heer Postema (PvdA):

Ik zal die motie nog eens lezen. Op zich hebben wij, met velen van ons, best begrip voor het feit dat de financiële nood zo hoog was en mogelijk is dat je geneigd ben tot het nemen van dit soort maatregelen. Maar er zijn onderdelen van onze inkomsten waarbij je moet oppassen die structureel als een begrotingsonderdeel te zien voor het sluitend maken van je exploitatie. Dan gaat het om grondstoffen en het FES. Ik snap dat dat niet dit jaar of volgend jaar kan worden gerepareerd, want in die luxepositie zitten we niet, maar ik wil een oproep doen om dat op enige termijn wel te bezien. Ik zal uw motie er nog eens op naslaan.

Ondanks de hernieuwde aandacht voor de industrie die naar onze mening geboden is, zijn er zeker ook kansen om juist in andere sectoren het been bij te trekken. Terecht maakt het Nationale Hervormingsprogramma melding van de relatief lage productiviteit in de sectoren bouw, zakelijke dienstverlening en detailhandel, zeker wanneer we dit afzetten tegen de zeer sterke prestaties in de chemie, de logistiek en de voedingsindustrie. Dit is helemaal interessant, omdat het te benutten groeipotentieel in de zakelijke dienstverlening middels het verminderen van regeldruk naar opgave van de regering tot een additionele macro-economische groei van 3% bbp zou leiden. In geval dit in tien jaar zou worden gerealiseerd, dan levert dit een jaarlijkse groeibijdrage van 0,3 procentpunt bbp op. Voor de bouwsector zou dit 0,2 procentpunt zijn. Kijk, dan hebben we het ergens over. De kunst is echter om de regeldruk ook daadwerkelijk aan te pakken, waarbij onverkort geldt dat regels juist moeten dienen om duidelijkheid te creëren en rechtsbescherming te verzekeren. De afgelopen jaren is hier door diverse kabinetten het nodige lawaai over gemaakt, maar wij moeten constateren dat we alles samen genomen maar weinig zijn opgeschoten. Waarbij wij, als Kamer, overigens ook de hand in eigen boezem moeten steken. Kan de regering aangeven hoe zij de belangrijke kansen die hier liggen reeds in deze kabinetsperiode gaat aangrijpen? En is zij daarbij tevens bereid om niet alleen naar het saneren van bestaande regelgeving te kijken, maar eveneens te voorkomen dat er nieuwe regels worden toegevoegd zonder dat oude zijn afgeschaft?

Tot slot het Stabiliteitsprogramma zelf. En laat mij beginnen met het delen van een zeker ongemak. Zoals bekend heeft mijn partij, en zo ook haar fractie in de Eerste Kamer, de afgelopen jaren gewaarschuwd voor de schadelijke effecten van een ideologisch gedreven versoberingsbeleid. Het omgekeerde is evenwel eveneens onwenselijk, namelijk het voeren van krampachtige pleidooien om hoe dan ook niet aan de afspraken binnen de Europese Monetaire Unie vast te houden. Volgens mijn fractie is het debat over het al dan niet behalen van de saldodoelstelling van 3% aanzienlijk minder interessant dan de vraag hoe die doelstelling gerealiseerd moet worden. Ik herinner de Kamer aan de volgende reeks van tekorten van de afgelopen jaren: 5,6% in 2009, 5,1% in 2010, 4,7% in 2011, 3,8% in 2012 en een geraamd saldotekort van 3,6% in 2013. Tegelijkertijd is de nationale schuld opgelopen tot ruim 70%, betalen we jaarlijks meer dan 10 miljard euro aan rente en is het nationaal inkomen anno 2013 even hoog als in 2007. Dat zijn geen prestaties om trots op te zijn. Het zal echt anders moeten. Maar, in het verlengde van hetgeen ik hiervoor stelde, niet via de weg van het boekhouden, van de rekenmachine, of van de kaasschaaf.

Hoe dan wel? Het kabinet geeft aan onverminderd gecommitteerd te zijn aan het realiseren van de EMU-doelstelling. Dat is als zodanig een heldere lijn, waarbij wij de regering vooral aanmoedigen om, met de Europese Commissie, naar het wegwerken van het structurele tekort te kijken. En in het regeerakkoord zijn tal van hervormingsmaatregelen opgenomen die ook de onderliggende problemen van onze economische malaise en de zorgwekkende situatie van de overheidsfinanciën adresseren. Tegelijkertijd zijn inmiddels een pensioenakkoord, een woonakkoord, een sociaal akkoord en een zorgakkoord overeengekomen met de sociale partners. Al met al zijn het positieve ontwikkelingen. Wij gaan ervan uit dat deze akkoorden de komende maanden standhouden. De vraag is echter of het genoeg is om de overheidsfinanciën weer op de rails te brengen, en of de additionele middelen geen onnodige schade brengen aan het groeivermogen van de economie, aan de werkgelegenheid en aan de inkomenspositie van de minstverdienenden in ons land. Wij hebben onze bijdrage in eerste termijn willen benutten om constructief bij te dragen aan de gedachtewisseling en zien uit naar de reactie van beide bewindspersonen.

De heer Reuten (SP):

De heer Postema stelt vragenderwijs dat schade wordt toegebracht aan het groeivermogen van de economie. Wat is zijn positie: zit hij op de lijn van de lijsttrekker van de PvdA van tien maanden geleden, of op de lijn van het kabinet? Het gaat immers om de prioriteit van groei versus het begrotingssaldo.

De heer Postema (PvdA):

Ik probeerde aan te geven dat het streven naar bijvoorbeeld de 3%-norm niet per se ten koste hoeft te gaan van de groei. Ik heb geprobeerd dit te nuanceren. Het gaat meer om de manier waarop je het doet, dan om het feit dat je er komt. Tegelijkertijd stoort het mij dat in de hele discussie over de doelstellingen van het Stabiliteits- en Groeipact de 3%-norm voorop wordt gesteld, blijkbaar omdat hij zo concreet is. Je hoort eigenlijk maar weinig over het structurele saldo. Ik heb geprobeerd om een aantal zaken aan te reiken, waarvan ik weet dat ze bijzonder lastig zijn. Mijn pleidooi is om maatregelen te nemen die een investeringsimpuls geven aan onze economie en die positieve bestedingseffecten hebben die ten goede komen aan het EMU-saldo, zonder dat ze de noodzakelijke groei tekort doen. In het lange debat dat we hadden over de inzet van pensioenmiddelen, hebben we het hier ook over gehad.

De heer Van Strien (PVV):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over het Nederlandse Nationaal Hervormingsprogramma en het Stabiliteits- en Convergentieprogramma in het kader van het Europese semester. Alle sprekers zullen zich vandaag, evenals ik, door buitengewoon wollige documenten geworsteld hebben. Wollige documenten dienen meestal om veel te verhullen en dat is deze keer niet anders. Kijk alleen naar de titel, het Nederlandse Nationale Hervormingsprogramma, dus niet het Griekse Nationale Hervormingsprogramma of het Franse Nationale Hervormingsprogramma. Nee, het gaat hier om Nederland als provincie van de Europese superstaat. Daarover mogen wij vandaag tegen elkaar praten. Het is in ieder geval geen meepraten, want Brussel schrijft ons volledig de wet voor op het gebied van financiën, pensioenen, arbeidsmarkt, bijstandstoerisme, woningmarkt, huurmarkt en zorg. Dit kabinet loopt volledig aan de leiband van Brussel zonder enig oog voor de ellende die dit voor de hardwerkende Nederlander heeft. Dat dit grote negatieve gevolgen heeft voor de Nederlandse economie, zal ik in mijn betoog duidelijk maken.

Het standpunt dat het Nederlandse parlement buitenspel komt te staan, is niet alleen een PVV-standpunt. Dat blijkt onder andere uit een opmerking van de Raad van State over dit onderwerp. Ik citeer uit het advies van 18 januari 2013 over dit onderwerp: "De politieke besluitvorming over de begroting van het volgende jaar wordt dus in belangrijke mate verlegd van het najaar naar het voorjaar. De behandeling van de wetsvoorstellen tot vaststelling van de begrotingen, en de bijbehorende voorstellen, zoals het Belastingplan, hebben daarmee, wat de hoofdlijnen betreft, meer het karakter gekregen van de uitwerking en formalisering van al vastgelegde afspraken". Het kabinet gooit dus de Nederlandse soevereiniteit overboord. Door Brussel moeten we van Prinsjesdag een stempeldag maken: een dag waarop wij instemmen met wat Brussel ons heeft voorgeschreven.

De minister van Economische Zaken schrijft in zijn brief over het Nationale Hervormingsprogramma: "De Europese Commissie beoordeelt het Nationale Hervormingsprogramma en doet eind mei een voorstel aan de Raad voor landenspecifieke aanbevelingen die aansluiten bij de actuele situatie in Nederland." In de brief gaat hij in op wat hij noemt het "diepteonderzoek" van de Europese Commissie naar macro-economische onevenwichtigheden in Nederland. De minister schrijft: "Elke dag ondervinden burgers en bedrijven de gevolgen van de economische crisis. In veel opzichten is dit geen normale economische crisis". Wat de laatste twee zinnen betreft zijn we het met hem eens, want een normale economische crisis is dit inderdaad niet. De crisis, die ongetwijfeld ook een conjuncturele component zal kennen, wordt verergerd en in stand gehouden door foutief beleid dat door Brussel wordt gedicteerd. Het is beleid dat alleen dient om Brussel tevreden te stellen. Het kabinet sloopt met zijn bezuinigingsbeleid de economie, de koopkracht en de consumptie. Elke maand sluiten 1.000 bedrijven de deuren. De werkloosheid stijgt tot dramatische hoogte. Iedere maand raken 20.000 mensen hun baan kwijt. Jongeren vinden geen werk meer en staan aan de kant. De arbeidsmarkt is een groot drama.

Ook de woningmarkt krijgt heel grote klappen. Het kabinet kiest ervoor om hardwerkende Nederlanders te pakken en ondertussen blijft het geld met bakken naar zowel de EU als ontwikkelingshulp gaan. De pensioenen worden afgepakt en de WW en ontslagbescherming worden aangetast. Ouderen die onze welvaart hebben opgebouwd, verliezen het vooruitzicht op een goede oude dag.

En dan is daar natuurlijk nog de euro. Ik geef toe dat het verheerlijken van de euro niet alleen een hobby van het kabinet is. De heer Van der Linden heeft namens de CDA-fractie al minimaal twee keer geroepen dat de euro ons zo veel welvaart brengt, de laatste keer bij de algemene Europese beschouwingen. Ik heb er zowel StatLine, de website van het CBS, als AMECO, de website van de EU, de vijand, nog maar eens op nageplozen. En wat zien we? In de vijfjaarsperiode vóór de invoering van de euro was de gemiddelde groei van het bbp 4%. In de jaren vóór het Verdrag van Maastricht in 1993 hebben we lange perioden gezien met nog grotere groeicijfers. Dat is de periode waarin we de economische samenwerking kenden zoals de PVV die ook thans voor ogen staat. Ik zeg dit vooral voor de heer Terpstra van het CDA. Na de invoering van de euro in 2002 is het bbp tot 2012 gemiddeld gegroeid met 1,1%. Als we de voorziene krimp in 2013 erbij nemen, zitten we zelfs lager dan 1%.

Er is geen enkele naoorlogse periode van deze lengte te vinden waarin het zo slecht ging met Nederland als sinds de invoering van de euro. De gemiddelde koopkrachtontwikkeling over de gehele europeriode ligt tot nu toe zelfs onder de 1%. Als je de groei van het bbp over een periode van tien jaar voortschrijdend berekent vanaf 1960, gebaseerd op de cijfers van AMECO, dan blijkt dat zelfs de krimp in 1975 en begin jaren tachtig niets voorstelde vergeleken met de situatie sinds de invoering van de euro.

De heer De Grave (VVD):

Ik zou het zo interessant vinden als we dit eens zouden omdraaien. Het zou moeten betekenen dat de landen die geen euro hebben, grote welvaart kennen. Daar heb je immers al die ellende niet. Ik heb net aangegeven dat het gemiddelde welvaartsverlies sinds de crisis in Denemarken nog groter is. Ik neem aan dat de Engelse collega's de zegeningen van het Britse pond kunnen uitleggen, want het gaat fantastisch in Engeland. Zo kan ik wel een tijdje doorgaan. Ik kan eindeloos voorbeelden geven van landen die geen euro hebben en die het veel slechter hebben gedaan.

De heer Van Strien (PVV):

De heer De Grave noemt Denemarken en Engeland. Laat ik daar twee andere landen tegenover stellen: Noorwegen en Zwitserland. Maar daar gaat het niet om. Het gaat erom dat ik hier al twee keer gehoord heb dat de euro ons zulke zegeningen gebracht heeft. Ik constateer dat Nederland het nog nooit, althans in de naoorlogse periode, zolang aan één stuk zo slecht heeft gedaan als in de periode waarin wij de euro hebben. Dat is mijn constatering.

De heer Terpstra (CDA):

Ik heb een aanvullende vraag in de geest van de vraag van de heer De Grave. De euro is volgens mij in 2002 ingevoerd. Hoe verklaart u dan dat de grote klap, die volgens u door de euro is ontstaan, pas in 2008 plaatsvond?

De heer Van Strien (PVV):

Dat is helemaal niet waar. De grote klap vond niet in 2008 plaats.

De heer Terpstra (CDA):

U zegt steeds dat de hele ellende van de langdurige crisis komt door de euro. De euro is ingevoerd in 2002. Dan zou je verwachten dat de economie in 2003 was ingestort, maar dat is niet gebeurd. Dat gebeurde pas in 2008 en volgens mij door heel andere redenen.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb gezegd dat ik op basis van de AMECO-cijfers het tienjaarsvoortschrijdende groeicijfer heb bekeken. Vanaf de invoering van de euro dendert dat langzaam omlaag. De heer Terpstra kan de cijfers eventueel van mij krijgen.

De constatering over de euro is overigens al eerder door Lombard Street Research gemaakt, maar is dus ook na te rekenen met AMECO-, dus met EU-cijfers. In dit verband zou ik de minister van Financiën willen vragen of ook hij deze rekensom weleens gemaakt heeft en of dat hij zich daar als "mister euro" niet steeds ongemakkelijker bij gaat voelen. Kun je met droge ogen nog steeds proberen om nieuwe landen, bijvoorbeeld Letland, in dit moeras te trekken?

Als we de krimp van dit jaar erbij nemen, dus een krimp van 0,8%, wordt het beeld in een elfjaarsvoortschrijdend gemiddelde overigens nog dramatischer. Laten we ons even beperken tot 2012 en 2013: 1% krimp in 2012, ingezet direct na het Kunduzakkoord, en dit jaar 0,8% krimp. Is dit conjunctuur? Nee. Hadden we dit vooraf kunnen weten? Ja. De verkiezingsprogramma's van de huidige regeringspartijen lieten namelijk al zien dat het de verkeerde kant uit moest gaan. Ik heb er voor deze gelegenheid het boek Keuzes in Kaart 2013–2017 van het CPB nog eens op nageslagen. In dat boek worden de gevolgen van de verschillende verkiezingsprogramma's nagerekend. Daar kijkt op dit moment natuurlijk niemand meer naar, maar bij mij ligt dat boek bovenop de stapel van regelmatig te raadplegen documenten. De regeringspartijen zullen zeggen: wij hebben een regeerakkoord en nog wat andere akkoordjes die inmiddels gesloten zijn. Van twee matige tot slechte programma's is het resultaat van het regeringsakkoord echter zo ongeveer het slechtste van beide, terwijl uit de recessie komen toch een belangrijk doel zou moeten zijn. De economie gaat immers zienderogen achteruit.

De krimp is ingezet direct na het ten behoeve van Brussel opgestelde Kunduzakkoord en inmiddels zitten we al drie kwartalen in een recessie. Waar men serieus met dit land begaan zou moeten zijn, zou het nuttig zijn om toch ook eens naar alternatieven te kijken voor bezuinigen en belasting verhogen. Ik zou zeggen: kijk naar KiK, Keuzes in kaart, de CPB-publicatie. Daarin is te zien dat bij de PVV, met haar afkeer van de geldsmijterij richting de EU en haar voorstellen voor belastingverlaging – vooral voor de btw – de economische groei toeneemt tot 0,7% ten opzichte van het basispad in 2017, terwijl bij de andere partijen, vooral bij de grote voorstanders van de EU, een daling te zien is ten opzichte van het basispad. Het was, zoals ik al zei, dus allemaal voorzienbaar.

Je ziet bij de programma's van de regeringspartijen verder een negatief effect van het beleid op de koopkracht en dus ook op de consumptie. Dat kan anders; kijk naar het PVV-programma of naar het daarvan afgeleide tienpuntenplan van april van dit jaar.

De werkgelegenheid wordt door het huidige beleid afgebroken, soms wel heel moedwillig door ouderen middenin de crisis langer te laten doorwerken, ten koste van de jongere generatie. Voor het woningmarktbeleid geldt, zowel voor huur als voor koop, hetzelfde verhaal: de crisis wordt er alleen door verergerd. En wat doet het kabinet? Dat komt na een desastreuze ingreep die de markt lam legt, met een lapmiddel als de Blok-hypotheek, waarvan nog geen enkele bank ook maar enigszins serieus heeft overwogen om die aan te bieden.

Nog een laatste opmerking over de aanbevelingen. Dit kabinet is helemaal gebiologeerd door het begrotingstekort. Leiden alle genomen maatregelen tot een lager begrotingstekort? Nauwelijks. Het tekort zal een paar tienden van een procent lager uitkomen. De maatregelen leiden vooral tot krimp van de economie. Je kunt je afvragen wat voor zin het heeft om in 2013 de belastingen met 9 miljard te verhogen om vervolgens te concluderen dat je 8,5 miljard minder hebt opgehaald dan verwacht. Intussen zijn veel onrust en wantrouwen gezaaid, met als gevolgen krimp, werkloosheid, faillissementen en uiteindelijk geen dubbeltje meer belastinginkomsten. Zo maak je de economie, de koopkracht, het consumentenvertrouwen en de werkgelegenheid kapot; voor niets, omdat het moet van Brussel. Aan de overkant heet dat dat "het kabinet de economie kapot bezuinigt". Wil je dat wat deftiger zeggen, dan zeg je dat het beleid niet leidt tot inverdieneffecten, maar tot kostbare uitverdieneffecten. Dat is echter precies hetzelfde.

Wij zullen een andere kant op moeten. Weg van het zwarte gat dat EU heet, weg daarvan voordat we er geheel in gezogen worden. Een EU die zelf zijn financieel management verre van op orde heeft, wil Nederland de les lezen, een EU waarvan de begroting nog steeds, na vele jaren, niet voldoet aan de geldende rechtmatigheidsnormen, waar geen enkel zicht is op de vraag of het geld nuttig wordt besteed. We moeten er zo snel mogelijk vanaf.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Voorzitter. We spreken vandaag over het Nationale Hervormingsprogramma en het Stabiliteitsprogramma, de aanbevelingen die daarop door de Europese Commissie aan Nederland zijn gedaan en de vraag wat Nederland met deze aanbevelingen gaat doen, dit alles in het kader van het Europees semester, zeg maar de procesafspraken over de Europese afstemming van begrotingen en economisch beleid.

Met de eurocrisis is het besef doorgedrongen dat het noodzakelijk is om binnen Europa afspraken te maken over de afstemming van het economische beleid en het begrotingsbeleid. Het Europees semester geeft de structuur waarbinnen deze afstemming plaatsvindt. Eerdere discussies die we hier over dit Europees semester hebben gevoerd, gingen vooral over de vraag hoe en wanneer de parlementaire betrokkenheid bij het opstellen en indienen van de plannen gewaarborgd zou worden. Iedereen dacht immers dat in het Nationale Hervormingsprogramma en het Stabiliteitsprogramma de uitgangspunten voor het economische beleid en de begroting van het volgende jaar zouden worden vastgelegd. Als het parlement nog iets te zeggen wilde hebben over de begroting, zou het dus zijn invloed moeten laten gelden op de inhoud van beide programma's.

Het lijkt alsof we ons ten onrechte zorgen hebben gemaakt, want hoe je het stabiliteits- en het Nationale Hervormingsprogramma ook bekijkt, een basis voor de begroting van 2014 vormen ze nauwelijks. Het is niet meer dan een opsomming van de afspraken die tot en met april 2013 zijn gemaakt: afspraken binnen de coalitie, zoals het regeerakkoord en het 1 maartpakket, afspraken met partners in het veld, zoals in het sociaal akkoord, en afspraken met andere partijen, zoals in het woonakkoord. Dat deze afspraken elkaars deels tenietdoen en per saldo steeds minder hervormen en bezuinigen, lijkt het kabinet niet te deren. Als we maar allemaal een auto kopen, komt het goed; dat wil premier Rutte ons doen geloven. En mocht het toch tegenvallen, ach, dan zien we in augustus wel verder.

In het Stabiliteitsprogramma heeft het kabinet hiervoor twee mooie bezweringsformules gevonden, die ook de kern vormen van de begeleidende brief: "Aanvullende maatregelen zullen worden genomen indien de MEV-raming van het CPB (…) daartoe aanleiding geeft. Op dat moment zal het pakket van 1 maart herleven, indien en voor zover dat op dat moment nodig blijkt". De andere formule is: "Het commitment van het kabinet om de EMU-doelstellingen te realiseren is dus onverminderd sterk en zal zo nodig met aanvullende maatregelen worden geëffectueerd". Geen woord over hoe het zit met het noodzakelijk geachte draagvlak indien de 1 maartafspraken herleven en het sociaal akkoord daarmee van tafel is. Ook geen woord over waaruit die aanvullende maatregelen dan zouden moeten bestaan, zelfs niet over uitgangspunten of denkrichtingen daarbij. En wij maar denken dat dat juist het idee was van het Stabiliteits- en Hervormingsprogramma: vooruitkijken en uitgangspunten formuleren voor de begroting van het volgende jaar. Maar misschien waren wij abuis en hechten wij te veel betekenis aan beide programma's?

Inmiddels hebben we kennis kunnen nemen van de aanbevelingen van de Europese Commissie en van de appreciatie daarvan door de Nederlandse regering. Over beide zijn wij niet onverdeeld enthousiast. In de aanbevelingen van de Commissie missen wij een aantal belangrijke onderwerpen die nog wel genoemd werden in het werkdocument van de diensten van de Europese Commissie dat eraan ten grondslag ligt. Het gaat onder andere over:

  • - groeivriendelijke belastinghervorming, waaronder verbreding van grondslagen, verlaging van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu en verhoging van groene belastingen;

  • - de beschikbaarheid van adequate en hoogwaardige kinderopvang;

  • - maatregelen om de arbeidsparticipatie van mensen met een migrantenachtergrond en van gehandicapten te vergroten;

  • - de aanpak van de jeugdwerkloosheid;

  • - verdergaande ambities op het gebied van onderwijs en innovatie;

  • - extra maatregelen, gericht op het behalen van het streefcijfer van 16% vernieuwbare energie in 2020.

Dat niet alle aandachtspunten uit het werkdocument het hebben gebracht tot Commissieaanbevelingen, betekent dat de Commissie hierin keuzen maakt, politieke keuzen. Kunnen de ministers aangeven hoe deze keuzen door de Commissie zijn gemaakt? Heeft hierover overleg of afstemming plaatsgevonden met het kabinet of met de Europese Raad? Is het kabinet het met ons eens dat hierop democratische controle plaats zou moeten vinden, bijvoorbeeld door het Europees Parlement, wanneer de Europese Commissie politieke keuzen maakt? Is de regering bereid om tijdens de Europese Raad de vraag te bespreken welke aanbevelingen de Europese Commissie kiest op basis van het werkdocument?

Dat niet alle aandachtspunten van de stafdiensten hebben geleid tot definitieve aanbevelingen, betekent niet dat het allemaal punten zijn die geen aandacht behoeven. Kunnen de ministers aangeven of zij kennis hebben genomen van deze aandachtspunten, of zij de analyses en zorgen zoals verwoord in het werkdocument delen, en of zij ook deze aandachtspunten bij de gedachte- en besluitvorming over verdere hervormingen zullen betrekken? Zijn de ministers bereid om ook van die aandachtspunten een appreciatie te maken, waarbij beargumenteerd wordt aangegeven of en in hoeverre de regering deze punten ter harte zal nemen?

Van de aanbevelingen die de Commissie wél doet, springt de aanbeveling dat Nederland in 2014 het begrotingstekort moet terugdringen naar 2,8% het meest in het oog. Terwijl andere landen twee jaar hebben gekregen om naar de 3% toe te werken, krijgt Nederland maar één jaar. Is het juist dat de regering nooit om een termijn van twee jaar heeft gevraagd? Zo ja, waarom niet? Is het denkbaar dat de Europese Commissie meer respijt zou hebben gegeven, net zoals zij dat bijvoorbeeld bij Frankrijk heeft gedaan, wanneer de regering beargumenteerd om een langere termijn had gevraagd? Nu gisteren ook VNO-NCW, bij monde van de heer Wientjes, naar aanleiding van de nieuwe DNB-cijfers aangaf het onverstandig te vinden verder te bezuinigen om in 2014 op een begrotingstekort van 3% uit te komen, staan kabinet en Europese Commissie op dit punt wel erg alleen. Is het kabinet bereid om, mede naar aanleiding van de nieuwe cijfers, het gesprek aan te gaan met de Commissie en in de Europese Raad teneinde alsnog een jaar langer respijt te krijgen? Is de regering bereid om daar dan een extra inspanning op het gebied van structurele hervormingen tegenover te zetten, zoals bijvoorbeeld ook Frankrijk en Spanje hebben gedaan?

Tijdens dit debat verscheen in de media het bericht dat de heer Rehn vandaag na het gesprek met minister Dijsselbloem heeft gezegd dat Nederland bij slechtere groeicijfers wellicht later aan de 3%-norm zou mogen voldoen, mits daar structurele hervormingen tegenover staan. Kan de minister bevestigen dat de heer Rehn dit zo heeft gezegd? Is dit voor het kabinet aanleiding om in te zetten op sterkere structurele hervormingen tegenover het wat later bereiken van de 3%-norm?

Van de drie andere aanbevelingen die de Europese Commissie doet, namelijk voor de hervormingen op de woningmarkt, maatregelen om de gevolgen van de vergrijzing tegen te gaan en maatregelen om de arbeidsparticipatie te verhogen, legt het kabinet er blijkens de appreciatie een aantal naast zich neer. Onze indruk daarbij is dat het kabinet die maatregelen doorzet die het al van plan was te nemen en de maatregelen naast zich neerlegt die het niet met een van zijn vele partners heeft afgesproken, en dat de adviezen uit Brussel dus geen enkele rol spelen bij de verdere ontwikkeling van het kabinetsbeleid. Het kabinet doet wat het al van plan was. Sommige partijen zullen daar wellicht blij mee zijn, maar wij hopen toch dat het kabinet het Europees semester wel serieus neemt. Want hoe verhoudt deze houding zich tot de strengheid waarmee het kabinet andere landen tegemoet treedt? In de schriftelijke antwoorden aan de CDA-fractie meldde het kabinet nog dat landen zich verplichten de aanbevelingen van de Commissie over te nemen. Geldt dat alleen voor andere landen of ook voor Nederland? Verliezen Nederland en de minister van Financiën, als voorzitter van de eurogroep, niet compleet hun geloofwaardigheid en gezag in Europa wanneer ze zelf de aanbevelingen in het kader van het Europees semester naast zich neerleggen? Legt het kabinet de aanbevelingen eigenlijk gewoon naast zich neer of is het van plan om met de Europese Commissie en in de Europese Raad de discussie aan te gaan over de aanbevelingen die het niet wil uitvoeren? Heeft de minister van Financiën hierover vanochtend met de heer Rehn gesproken?

Op de argumenten waarmee de overheid de aanbevelingen over het versneld afbouwen van de hypotheekrenteaftrek en de overdraagbaarheid van de heffingsvrije voet naast zich neerlegt, is nog wel wat af te dingen. Ze lijken nobel. Mensen moeten kunnen rekenen op stabiel overheidsbeleid, maar het kabinet is hierbij wel erg selectief, want waarom verdienen zittende huiseigenaren meer bescherming dan zittende huurders, die blijkbaar wel met geheel nieuwe lastenverzwaringen, zoals een inkomensafhankelijke huurverhoging, geconfronteerd mogen worden? En waarom mogen kostwinners niet versneld hun belastingvoordeel kwijtraken, maar kunnen de kosten van de kinderopvang wel sterk stijgen? In economisch zware tijden staan verworven rechten ter discussie; van iedereen. De keuze om bepaalde groepen mensen hiervan uit te sluiten, is een politieke keuze en geen objectieve noodzakelijkheid. Het zou het kabinet sieren wanneer dit wordt toegegeven. Ik nodig de ministers daartoe uit.

Ik wijd nog enkele woorden aan de hypotheekrenteaftrek. Er wordt veel gesproken over herziening van het belastingstelsel. Daarbij zal het niet alleen gaan over het terugbrengen van de toeslagen, maar zal zeker ook de hypotheekrenteaftrek opnieuw aan de orde komen. Ik begreep dat ook de fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer daar inmiddels van uitgaat en ik hoorde de fractievoorzitter van de PvdA in de Eerste Kamer zeggen dat wat hem betreft een verdere aanpak van de hypotheekrenteaftrek denkbaar is, mits daar verlaging van de rente tegenover staat. Waarom houdt het kabinet nog zo krampachtig vast aan de geringe beperking van de aftrek die nu is afgesproken? Waarom formuleert het niet als toekomstplan dat gewerkt gaat worden aan een belastingstelsel waarin die aftrek verder en/of sneller wordt beperkt? Hiermee zou de regering uitvoering geven aan de betreffende aanbeveling van de Europese Commissie en daarmee wellicht onderhandelingsruimte creëren om respijt te vragen voor het bereiken van de 3%- of 2,8%-norm. Graag ontvang ik hierop een reactie.

Over het creëren van onderhandelingsruimte gesproken: ik kan mij heel goed voorstellen dat de regering dit ook kan doen door uitvoering te geven aan de aandachtspunten uit het werkdocument die het niet tot Commissieaanbevelingen hebben gebracht, zoals die op het gebied van de verbreding van de belastinggrondslagen, het creëren van werkgelegenheid of het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie. Zien de ministers op dit punt ruimte bij de Commissie en de Europese Raad?

Voorzitter, ik rond af. Het kabinet klampt zich vast aan gesloten akkoorden en toont onwil of onvermogen om vooruit te kijken. Het adagium "regeren is vooruitzien" lijkt voor deze regering niet op te gaan. Tegen beter weten in hoopt ze op mooie cijfers, zodat er geen verdere plannen gemaakt hoeven te worden. Maar net zoals vrijwel iedereen buiten dit kabinet het erover eens is dat nog meer kortetermijnbezuinigingen meer kwaad dan goed doen, is ook voor vrijwel iedereen duidelijk dat verdere hervormingen onvermijdelijk zijn. Er moet vooruitgekeken worden. Er moet geregeerd worden. Meer en meer dringt zich de vraag op of dit kabinet daartoe wel in staat is, met zijn lappendeken van afspraken en akkoorden. De tijd zal het leren. In augustus zullen we moeten constateren dat de bezweringsformules uitgewerkt zijn en dat de ramingen aanleiding geven tot nadere maatregelen. Dan zal het kabinet aan de bak moeten en zal het zich niet langer kunnen verschuilen achter afspraken en akkoorden. Dan moet er geregeerd worden. Ik nodig het kabinet van harte uit daarmee niet te wachten tot augustus en nu al aan te geven waaruit de nadere maatregelen zullen bestaan.

Voorzitter: Franken

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. Ik spreek deze bijdrage mede namens de Partij voor de Dieren uit.

Nederland bevindt zich in de ernstigste economische crisis sinds vele decennia en zal nog wel even onder die omstandigheden blijven zuchten. We maken een diepe recessie door, de werkloosheid is gestegen tot zorgwekkende hoogte en zal verder stijgen, en het vertrouwen van de burger is zo ver gedaald dat een verdere daling nauwelijks nog mogelijk is. Begrotingsdoelstellingen worden niet gehaald, niet in Nederland, maar evenmin elders in Europa. De retoriek van de Nederlandse regering en de Europese Commissie viert hoogtij, maar brengt mogelijke oplossingen geen stap dichterbij. Dat we "sterker en socialer uit de crisis komen" is verworden tot een bezweringsformule, een serieus kabinet onwaardig. Dit soort Ti-ta-tovenaargebabbel is voor de burger die aan koopkracht inboet, die zijn baan verliest, die zijn hypotheek niet meer kan betalen en die regelmatig verneemt hoe Nederlandse garanties aan andere landen zonder heldere democratische verantwoording en controle de pan uitrijzen, onbegrijpelijk en letterlijk weerzinwekkend. Dat de nooit gekozen Eurocommissaris Olli Rehn het financieel-economisch beleid van ons land lijkt te dicteren, draagt ook al niet bij aan de waardering van de burger voor Europese instituties.

Waar te beginnen en waar in dit debat op in te zetten? Door de grote verwevenheid van Nederlandse en Europese problemen is dat niet eenvoudig. Het centrale punt waar het naar mijn mening om gaat, is hoe te manoeuvreren in een situatie van langdurige economische recessie en krimp. Is het huidige bezuinigingsbeleid, dat in belangrijke mate de burger en zijn koopkracht treft, een adequate aanpak? Is begrotingsfetisjisme dat de 3%-norm in Europa heilig heeft verklaard, maar dat haaks staat op de politieke en economische werkelijkheden, het beleid dat vertrouwen schept en oplossingen biedt? Zijn de economische modellen die ook door het CPB gehanteerd worden, van een zodanige kwaliteit en betrouwbaarheid dat wij daar onze financieel-economische toekomst aan op kunnen hangen? Het moge duidelijk zijn dat hier enorme problemen liggen. Ik zal de verleiding weerstaan, deze problemen "uitdagingen" te noemen. Ook aan dat soort retoriek heeft de burger geen behoefte. In de echte wereld is het maar beter de dingen bij de naam te noemen en allerlei eufemismen definitief af te zweren. Hiermee heb ik waarschijnlijk de eerste wens van mijn fractie uitgesproken waaraan de huidige coalitie niet zal voldoen.

Ik keer terug naar de Europese besluitvorming, de kwaliteit ervan, en de rol van Nederland en de gevolgen voor ons land in dit proces. In de huidige financieel-economische crisis speelt de Europese Centrale Bank, de ECB, een sleutelrol. Werd onder Duisenberg en Trichet het ECB-beleid nog geschraagd door economische, liever dan politieke overwegingen, onder Draghi zijn we helaas de Rubicon van volledig gepolitiseerd economisch beleid in Europa overgestoken. Het mandaat van de ECB is tot het breekpunt opgerekt, de rente wordt langdurig kunstmatig laag gehouden, met desastreuze gevolgen voor onder meer de Nederlandse pensioenen, en de democratische controle is ver te zoeken. En inmiddels wordt aan de Europese landen die het iets beter doen dan gemiddeld, gevraagd om enorme financiële garanties te verlenen, niet alleen voor failliete landen, maar ook voor hun failliete banken. Dit wordt uiteraard bekostigd uit belastinggelden.

Gegeven deze situatie, mag de burger verwachten dat de democratische verantwoording en de financieel-economische controle van een dusdanige kwaliteit en transparantie zijn, dat hij inzicht krijgt in de vraag of zijn belastinggeld goed en verantwoord besteed wordt. Aan een werkelijk inzicht in die problematiek komt hij in de verste verte niet toe. De Algemene Rekenkamer heeft in het EU-trendrapport 2013 een ontluisterend beeld geschetst en het ontbreken van adequate controlemechanismen haarscherp aan de kaak gesteld. In verband met de tijd zal ik nu niet allerlei zaken uit dit rapport aan de orde stellen, maar dit kan natuurlijk echt niet zo. Ook het IMF heeft uiteindelijk moeten toegeven dat de besluitvormingsprocessen, bijvoorbeeld ten aanzien van het verstrekken van miljardenleningen aan Griekenland, misleidend en ver beneden de maat waren. Door de afzonderlijke lidstaten, waaronder Nederland, is weliswaar veel macht en soevereiniteit overgedragen aan de Europese Commissie, maar de wijsheid van die beslissingen uit het verleden wordt nu door velen, en niet alleen in Nederland, betwist. De monetaire unie wankelt en het voortbestaan van de euro is zelfs voor euro-optimisten twijfelachtig geworden. De realisten denken al langer na over een toekomst na de euro.

Minister Dijsselbloem is voorzitter van de eurogroep geworden. Mijn fractie heeft vanaf het begin betoogd dat dit voor ons land geen goede zaak was. De belangen van Nederland liggen bepaald niet in het zwaartepunt van dat van alle Europese landen. Dit maakt het voor een Nederlandse minister van Financiën onmogelijk om zowel de belangen van ons land te dienen als consensus met alle Europese landen te bereiken. De juistheid van die analyse wordt steeds meer door de feiten ondersteund. De illusoire 3%-norm voor heel Europa is al eerder door landen als Frankrijk en Duitsland simpelweg genegeerd. Weliswaar zijn de afspraken sindsdien aangescherpt, maar Frankrijk heeft al weer voor twee jaar dispensatie bedongen bij Eurocommissaris Olli Rehn. Dat uitstel is echt niet gebaseerd op het superieure financieel-economische inzicht en beleid van François Hollande, die in Japan weet te melden dat de eurocrisis voorbij is. Nederland daarentegen wordt in de tang genomen en de minister van Financiën is nauwelijks in een positie om hier scherp afstand van te nemen. Zelfs onder economen – dat is een beroepsgroep die niet uitmunt door consensus – is niemand meer te vinden die meent dat een verder aangescherpt bezuinigingsbeleid ons uit het moeras zal trekken. Om met George Orwell te spreken: sommigen zijn kennelijk meer gelijk dan anderen.

Om een volksvertegenwoordiging, die een controlerende taak heeft, in staat te stellen die taak ook uit te voeren, zou de regering behulpzamer kunnen zijn dan thans het geval is. Er worden aan Europese steunfondsen als het EFSM en het ESM vele miljarden aan garanties verstrekt en er worden ook miljarden uitbetaald die nooit meer terug zullen komen. Ook in Nederland worden miljardeninjecties verstrekt aan zieltogende banken, als tijdelijke steun of zelfs voor volledige overnames. Het zou buitengewoon nuttig zijn om een A4'tje te ontvangen met een samenvatting waarin iedereen onmiddellijk kan zien welke garanties door ons zijn verstrekt aan diverse Europese noodfondsen, landen en banken, en welke garanties zijn verstrekt binnen Nederland. Hoeveel is gegarandeerd, hoeveel is tot uitkering gekomen, hoe groot zijn de risico's? Momenteel stelt alleen een uitgebreide, frustrerende en langdurige zoektocht op de elektronische snelweg de burger in staat wat incomplete informatie boven tafel te krijgen. Ik verzoek de regering om een duidelijke toezegging op dit punt.

Onlangs sprak Eurocommissaris Olli Rehn over de komst van een depositogarantiestelsel voor alle Europese banken tot een bedrag van € 100.000 per spaarder. Men hoeft geen financieel genie te zijn om vast te stellen dat dit om garanties van enorme omvang gaat. Het betreft honderden banken waarvan een groot aantal in financiële problemen van ongekende complexiteit verkeert. De controle op die banken verkeert in veel landen in een rudimentair stadium en van controle door de ECB is vooralsnog geen sprake, als deze ooit al effectief zal plaatsvinden. Bij het debacle van SNS REAAL bleken de overige Nederlandse banken niet in staat, de bedragen benodigd in het kader van het Nederlandse depositogarantiestelsel op te brengen. Die schone taak bleek grotendeels weggelegd voor de belastingbetaler. Kan de minister de Eerste Kamer vandaag inzicht geven in de wenselijkheid van een Europees depositogarantiestelsel, in de bedragen die er ongeveer mee gemoeid zijn en in de risico's voor de Nederlandse belastingbetaler? Of is er sprake van het bekende Nederlandse gezegde "veel beloven, weinig geven doet de gek in vreugde leven"?

In de stukken die ik ter voorbereiding van het debat van vandaag heb doorgenomen, wordt vaak, naar mijn smaak veel te vaak, geschreven over de rol die pensioenfondsen kunnen spelen in het oplossen van de crisis. Pensioenfondsen beheren het uitgestelde loon van werkenden en gepensioneerden en zijn slechts met één doel op aarde, namelijk het uitkeren van toegezegde pensioenen. Het is duidelijk dat een pot met geld die zo'n 1.000 miljard bevat, een onvoorstelbare aantrekkingskracht bezit op alles en iedereen die graag over andermans geld beschikt. Dat de aasgieren in groten getale rondcirkelen, hoeft dus niet te verbazen. Daarom is er voor deelnemers in de pensioenfondsen alle reden zich grote zorgen te maken. Een greep in de kas van pensioenfondsen om financiële problemen van heel andere aard te helpen oplossen, zou bepaald geen nieuw fenomeen zijn. Sterker nog, een gevoel van déjà vu dringt zich onaangenaam nadrukkelijk op. Binnenkort spreken we in deze Kamer over een wetsvoorstel waarmee beoogd wordt de governance van de pensioenfondsen te regelen. Moderne inzichten op dit gebied leggen de zeggenschap bij hen die de risico's lopen. Als één ding overduidelijk is geworden in de afgelopen jaren, dan is het dat dit de deelnemers in de fondsen zijn en niemand anders. Helaas moet geconstateerd worden dat het, in het bijzonder bij de bedrijfstakpensioenfondsen, opnieuw de werkgevers zijn die geen risico's lopen en dat vakbonden die niet representatief zijn, zich al polderend maar al te graag op het pluche willen handhaven. Burgers, let op uw zaak. Graag verneem ik van de verantwoordelijke minister of en, zo ja, welke rol de overheid denkt te spelen ten aanzien van het beleggingsbeleid van de fondsen.

Ten slotte nog een paar woorden over het Nationale Hervormingsprogramma 2013. Mijn fractie heeft enig begrip voor het feit dat een regering in tijden van crisis optimisme wil en moet uitstralen. Tegelijkertijd moeten beleidsstukken vooral een realistische toon treffen. Dat is de enige manier om de burger te overtuigen en voor vergaande plannen te winnen. Hier wreken zich naar mijn mening de onvolkomenheden van een regeerakkoord dat enerzijds inhoudelijk onder druk van de externe omstandigheden nauwelijks meer bestaat, maar waarin anderzijds mantra's herhaald worden uit een verleden dat echt voorbij is. Er bestaat alle begrip voor dat overheidsbeleid in de huidige crisis bezuinigingen impliceert. Dat echter de vermeende noodzaak om op diverse terreinen te bezuinigen de visie op een toekomstige samenleving verduistert, valt minder te prijzen. Op alle belangrijke terreinen – zorg, woningmarkt, innovatiebeleid, werkgelegenheid van ouderen en jongeren, onderwijs en armoedebestrijding, om er maar een paar te noemen – stapelen de problemen zich alleen maar op. De door dit kabinet voorbereide wetgeving stuit in veel opzichten op grote maatschappelijke weerstand en blijkt bij implementatie dikwijls ineffectief. Ik zal de Kamer uit piëteit de concrete voorbeelden besparen. Kostbare infrastructurele projecten blijken veel duurder dan begroot, of mislukken. Fraude en incompetentie zijn aan de orde van de dag en kosten de samenleving miljarden, terwijl maatschappelijke dienstverlening het met grote regelmaat aflegt tegen de aberratie van schaamteloze zelfverrijking. Natuurlijk valt dat soort wangedrag de regering niet in detail te verwijten, maar in de perceptie van de burger is er toch veel mis met onze samenleving en gebeurt er te weinig tegen dit wangedrag. Dat dient de regering zich volop aan te trekken.

Aan het slot van mijn betoog in eerste termijn kom ik met een suggestie. Het huidige regeerakkoord is op veel punten achterhaald en ondervindt onvoldoende politieke steun, bij de burger, maar ook in deze Kamer. Meer draagvlak kan alleen verkregen worden door de huidige coalitie te verbreden en in goed overleg te komen tot een echte toekomstvisie voor Nederland, die breed gedragen wordt en verder gaat dan retoriek alleen. Dat vereist vergaande doorbraken in het denken op terreinen als zorg, woningmarkt, innovatiebeleid, werkgelegenheid van ouderen en jongeren, onderwijs en armoedebestrijding. Dat zal moeilijk genoeg zijn, maar is geen reden om serieuze stappen in die richting niet te zetten. De Nederlandse burger verdient het.

Ik wacht de beantwoording van de ministers met belangstelling af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De vergadering is iets uitgelopen. De dinerpauze was gepland van 17.15 uur tot 18.30 uur. Tijdens deze pauze zou ook de afscheidsreceptie van de heer Putters plaatsvinden. Deze receptie vindt momenteel al uitvoerig plaats, derhalve stel ik voor dat wij de vergadering voortzetten op het geplande tijdstip. Ik stel vast dat de Kamer zich hierin kan vinden.

De vergadering wordt van 17.35 uur tot 18.35 uur geschorst.

Voorzitter: Fred de Graaf

Naar boven