6 Warmtewet

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen ( 32839 ).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Economische Zaken nogmaals welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Het doel van de Warmtewet is consumentenbescherming. Hieraan wordt vormgegeven door bepalingen betreffende tariefbescherming en leveringszekerheid voor de verbruiker en de introductie van een onafhankelijke toezichthouder. De intenties van dit wetsvoorstel zijn naar mening van de PVV-fractie dan ook goed. Wij kunnen ons vinden in de uitgangspunten om enerzijds voor tariefbescherming en leveringszekerheid voor de consument te zorgen, en anderzijds de complexiteit te verminderen en de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en de regelgeving te vergroten.

Ten aanzien van de tariefbescherming voor de consument roept dit wetsvoorstel wel enkele vragen op. De PVV-fractie krijgt daarover graag duidelijkheid. Zo wordt voor het bepalen van de maximumprijs uitgegaan van het NMDA-principe, het "niet meer dan anders"-principe, en wordt de prijs voor warmte gerelateerd aan de gassituatie van een huishouden. Daar het in de gasmarkt gebruikelijk is om naar de maximale capaciteit van de aansluiting te kijken, wordt deze dan ook op 100 kW gesteld. Het uitgangspunt is dus niet de kostprijs, maar de gasprijs. Hoe hoger de gasprijs in relatie tot de kostprijs, des te hoger het rendement. Dit kan leiden tot ongewenst hoge rendementen. Het wetsvoorstel voorziet in een rendementsmonitor die overwinsten bij warmteleveranciers moet voorkomen. Iedere twee jaar zal de ACM uitvoering geven aan de rendementsmonitor. Het is nog niet duidelijk welke leveranciers worden meegenomen in deze monitor. De leveranciers worden ingedeeld in twee groepen; de vergunninghouders en de niet-vergunninghouders. Het is nu niet bekend hoeveel niet-vergunninghouders er zijn. Om goed te kunnen handhaven worden de niet-vergunninghouders verplicht zich te registreren. Indien een leverancier meerdere warmtenetten in bezit heeft, zal de rendementsmonitor zich richten op de gehele portfolio van de warmteleverancier en zal rekening worden gehouden met de gehele levensduur van het warmteproject. Klopt het dat hierdoor één of meerdere slecht renderende warmtenetten de prijs kunnen opstuwen van warmtenetten met een goed rendement? Kan het dus voorkomen dat er, ondanks een hoog rendement, hoge tarieven worden toegestaan? En zo ja, is deze situatie dan volgens de minister gewenst?

Het beeld van het rendement dat voortkomt uit de monitor kan aanleiding geven om een rendementstoets uit te voeren bij een leverancier. Het resultaat van de rendementstoets kan zijn dat de toekomstige tarieven naar beneden moeten worden afgesteld. Dit kan alleen bij te hoog geachte tarieven. Twee jaar na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel wordt de rendementsmonitor uitgevoerd. Lijkt het er dan niet op dat de warmteleveranciers drie jaar lang vrij baan krijgen om de overwinsten te realiseren? Want alleen vanuit de rendementstoets kunnen de toekomstige tarieven worden bijgesteld. In hoeverre kan er dan nog sprake zijn van consumentenbescherming? Waarom wordt de rendementsmonitor niet direct uitgevoerd na inwerkingtreding van deze wet?

De rendementstoets zal, omwille van de uitvoerbaarheid, bij niet-vergunninghouders signaalgestuurd plaatsvinden. Is er dan sprake van dat niet-vergunninghouders niet deelnemen aan de rendementsmonitor en dat er dan geen controle plaatsvindt behalve als er sprake is van klachten? Met andere woorden: wie moet het signaal afgeven? En hoe sterk moet het signaal zijn om een rendementstoets te kunnen laten uitvoeren?

De rendementstoets wordt in de wet opgenomen, maar treedt nog niet in werking. De minister schrijft in de memorie van toelichting die op 6 juli 2011 is ontvangen dat er op dat moment geen aanleiding voor verdiscontering van rendementen is. Uit het effectonderzoek van de ACM blijkt immers dat de onderzochte warmteleveranciers momenteel lagere rendementen behalen dan redelijk wordt geacht. Wat verstaat de minister onder een redelijk rendement?

Een warmtenet kan extra inkomsten genereren voor een woningcorporatie en hierdoor de keuze beïnvloeden voor het wel of niet aansluiten van woningen op een warmtenet. Een woningcorporatie kan namelijk functioneren als doorleverancier van warmte en kan zo kosten bij de huishoudens in rekening brengen. De minister geeft aan dat het NMDA- principe zal blijven gelden voor de consument. Toch kan doorlevering lucratief zijn voor de woningcorporatie daar zij als grootverbruiker een lagere prijs kan bedingen. Het is de PVV-fractie echter niet duidelijk hoe het met de capaciteit van de aansluiting van de woningcorporatie zit. Is deze minder dan 100 kW? Als dat niet het geval is, valt de capaciteit van de aansluiting niet meer onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel en daardoor valt de levering ook niet meer onder de rendementsmonitor. Hierdoor kan de rendementstoets ook niet meer worden uitgevoerd die tariefverlaging kan bewerkstelligen. Tariefverlaging ten gevolge van verdiscontering van het rendement is dan niet meer aan de orde. Het kan dan voorkomen dat de eindverbruiker een te hoge prijs betaalt, zelfs als men is aangesloten op een warmtenet met een laag rendement. De vraag rijst dan ook in hoeverre deze consumenten nog worden beschermd door dit wetsvoorstel. Geldt het NMDA-principe nog wel als de capaciteit van de aansluiting niet meer onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel valt? Kan de minister aangeven of de capaciteit van de woningcorporaties altijd minder is dan 100 kW? Zo niet, kan de minister dan aangeven op welke wijze de consument in dezen wordt beschermd? In hoeverre zijn de doorleveringskosten inzichtelijk?

Natuurlijk is de vraag of een woningcorporatie voor de hoofdprijs zal gaan. Met het oog op de stijgende verhuurderheffing kan het verleidelijk zijn voor een woningcorporatie. De consument kan een op afstand uitleesbare meter weigeren en ook de mogelijkheid voor het uitlezen van meetgegevens op afstand blokkeren. Is de warmteleverancier, indien de consument gebruikmaakt van deze mogelijkheden, bevoegd om dit door te berekenen in de tarieven? Kan de minister dit punt nader toelichten?

Indien een nieuwe woning wordt aangesloten op een warmtenet worden er eenmalige aansluitkosten in rekening gebracht. Er zijn twee situaties mogelijk. De eerste situatie betreft nieuwbouwwoningen die worden aangesloten op een nieuw warmtenet. De aansluitbijdrage wordt bepaald door de projectontwikkelaar, de gemeente en de warmteleverancier. Opmerkelijk is dat het niet inzichtelijk is of er verdeling plaatsvindt van de aansluitbijdrage. De minister heeft in de memorie van toelichting aangegeven dat de aansluitbijdrage die uit dit overleg tot stand komt in het algemeen door de projectontwikkelaar wordt afgedragen aan de warmteleverancier en wordt doorberekend in de huizenprijs. Hoe moet ik "in het algemeen" in dezen interpreteren? Zijn er dan uitzonderingen? De aansluitbijdragen worden niet rechtstreeks bij de verbruiker in rekening gebracht. Is bij deze aansluitbijdragen ook het NMDA-principe van toepassing? In hoeverre is de hoogte van de bijdrage inzichtelijk voor de consument?

De tweede situatie betreft een nieuwe woning die wordt aangesloten op een bestaand warmtenet. De aansluitbijdrage wordt meestal door de warmteleverancier direct in rekening gebracht bij de verbruiker, hoewel deze soms door een projectontwikkelaar in rekening wordt gebracht via de huizenprijs. Om verbruikers in deze situatie te beschermen, is bepaald dat op de aansluitbijdrage in dit geval het NMDA-principe van toepassing is. De PVV-fractie is van mening dat het voor de consument inzichtelijk moet zijn aan wie, hoeveel en hoe vaak de aansluitbijdrage in rekening wordt gebracht. Als het NMDA-principe van toepassing is, moet dit toch ook worden gehandhaafd? Voor handhaving is het van belang dat men beschikt over de betreffende informatie. Deelt de minister de stelling dat er maar eenmaal een aansluitbijdrage in rekening mag worden gebracht? Klopt het dat de consument nu niet het complete beeld heeft van de in rekening gebrachte aansluitbijdrage en het dan ook niet te controleren is of het juiste bedrag in rekening wordt gebracht? Zo ja, is de minister dan bereid om met een voorstel te komen om de consument een compleet inzicht te verschaffen, zodat de consument zelf de controle kan verrichten? De minister geeft in de memorie van antwoord aan dat het een keuze is van de ontwikkelaar in hoeverre deze inzicht verschaft in de opbouw van de vraagprijs. De PVV-fractie is van mening dat dit los staat van het feit dat de aansluitkosten slechts eenmaal in rekening mogen worden gebracht.

De Warmtewet beschermt de verbruiker ongeacht de herkomst van de warmte. Bijzonder is dat afval net zo veel waard kan worden als gas. Met het oog op de controle of consumenten voldoende beschermd worden, vindt de PVV- fractie dat de in rekening gebrachte bedragen altijd inzichtelijk dienen te zijn. Dat geldt ook voor de aansluitbijdrage. Graag een reactie van de minister.

Zoals ik aan het begin van mijn betoog al zei, onderschrijft de PVV-fractie de doelstellingen van dit wetsvoorstel, maar zij kon dit vanwege met name de vragen over de consumentenbescherming niet afdoen als een hamerstuk. Ik wacht de beantwoording van de minister met grote belangstelling af.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik dank mevrouw Faber voor haar vragen. Haar uitgangspunt is dat zij het een wetsvoorstel vindt met goede intenties. Zij laat de mogelijkheid open dat haar fractie het wetsvoorstel steunt. Ik ga proberen haar daarvan te overtuigen.

Het wetsvoorstel is eigenlijk een wet die er al is, omdat de Eerste Kamer er al mee heeft ingestemd, nadat ook de Tweede Kamer ermee heeft ingestemd. Het wetsvoorstel is een initiatief van twee leden van de Tweede Kamer. Het uitgangspunt was, in het geval mensen afhankelijk waren van de levering van warmte, dat het mogelijk was dat die mensen te veel betaalden, vergeleken met anderen die op andere wijze in hun behoefte aan warmte hadden voorzien, bijvoorbeeld via een eigen cv-ketel. In die gevallen zou er door die mensen wellicht te veel worden betaald. Het idee was destijds dat er overwinsten bij warmtebedrijven zouden worden gerealiseerd en dat daar iets aan moest gebeuren. Daar was het initiatiefwetsvoorstel op gericht. Het wetsvoorstel is aangenomen, maar vervolgens bleek, toen de zaak nader moest worden uitgewerkt, dat er geen sprake was van overwinsten bij de leveranciers, maar "onderwinsten". Er werd te weinig verdiend. Dat betekent dat nieuwe investeringen en vervangingsinvesteringen niet mogelijk zijn. Dat betekent voorts dat bestaande netten mogelijk niet in stand zouden kunnen worden gehouden en dat nieuwe netten niet tot stand zouden kunnen komen, terwijl het wel gewenst is dat warmte die over is bij de productie van elektriciteit en warmte die over is bij de verbranding van afvalstoffen weer worden benut. Het is ook gewenst dat er warmtenetten zijn. Inmiddels zijn een half miljoen Nederlanders aangesloten op een warmtenet. Het betreft ongeveer 6% van de huishoudens. Het is dus goed dat de Kamer daarnaar kijkt, om te zien hoe het zit met de positie van die mensen. Het is ook goed dat wij nu de gelegenheid hebben om aanvullend op het initiatiefwetsvoorstel te komen met een aanpassing, op grond waarvan een aantal zaken worden verbeterd. We hebben er in de Tweede Kamer unanieme steun voor weten te krijgen. Ik geloof dat wij er in deze Kamer mogelijk ook een positieve reactie op kunnen krijgen.

Aan het gestelde dat het wetsvoorstel te ingewikkeld was qua uitvoering en dat er allerlei problemen in de uitvoering zouden ontstaan, al was dat natuurlijk niemands bedoeling, zijn wij nu tegemoetgekomen met een aanvulling in de vorm van de voorliggende novelle, de wijzigingswet. Daarin zijn allerlei correcties aangebracht. Die wijzigingswet ligt vandaag ter bespreking voor.

Mevrouw Faber spreekt over de situatie dat een leverancier meerdere warmtenetten heeft en dat het kan voorkomen dat een net een slecht rendement levert, terwijl een ander net een beter rendement levert. Op een gegeven moment wordt het totale rendement beoordeeld en dan kan het gebeuren dat er, ondanks een hoger rendement, toch hoge tarieven worden toegestaan. Ik denk dat dit niet zo is. Als een leverancier warmte levert, wordt het prijsniveau van die leverancier geacht te liggen op het niveau van "niet meer dan anders". Dat houdt in dat wordt gekeken naar wat mensen zouden hebben betaald als ze gewoon een gasaansluiting en een eigen cv-ketel zouden hebben. Die kosten mogen maximaal door de leverancier van warmte in rekening worden gebracht als het gaat om een warmtenet. Mocht er toch sprake zijn van een te hoog rendement, wordt dat vastgesteld, maar dan wordt datgene wat in het verleden te veel is betaald, in de toekomst minder in rekening gebracht, waardoor men uiteindelijk toch weer op de situatie uitkomt van het principe van "niet meer dan anders" en een redelijk rendement. Als een leverancier meerdere netten heeft, dan is het zijn taak om die netten allemaal goed te exploiteren en in evenwicht te houden. Wat betreft de leverancier die moet investeren, die vervangingsinvesteringen moet doen en die mogelijk ook nog nieuwe initiatieven moet nemen, wordt naar het geheel van zijn exploitatie gekeken. Dat lijkt mij op zichzelf goed. Daarom denk ik dat datgene wat is voorgesteld verstandig is.

Mevrouw Faber vroeg ook of het nodig is om tot twee jaar na de inwerkingtreding van de wet te wachten met de rendementsmonitor. Dat lijkt mij inderdaad goed. Er is sprake van een lange voorgeschiedenis. Het heeft tien jaar geduurd en nu hoop ik dat per 1 januari 2014 het hele pakketje van wetten en regels van kracht kan worden. Dan moet je eerst even de tijd hebben om te kijken hoe het in de praktijk allemaal landt en hoe het allemaal uitpakt. Vervolgens, na niet al te lange tijd, twee jaar, ga je ernaar kijken. Je weet dat er geen overwinsten worden gemaakt, want dat is al uit onderzoek gebleken. Er is dus geen urgentie, maar na twee jaar ga je het toch bekijken. Mocht het dan nodig zijn om iets te corrigeren, kan dat. Er lijkt mij geen noodzaak te zijn om het anders te doen dan is voorgesteld.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

De minister stelt dat er geen overwinsten zijn, maar er is helemaal geen beeld van de niet-vergunninghouders. Dat is niet bekend. In feite heeft de minister alleen de vergunninghouders in beeld. Klopt dat?

Minister Kamp:

De ACM heeft bekeken hoe de zaken er in de markt voor staan. Het uitgangspunt was dat er overwinsten worden gemaakt en er is bekeken of dat het geval is. Nu blijkt dat dit helemaal niet het geval is, maar dat wij ons zorgen moeten maken over de te lage rendementen. We houden die netten namelijk graag in stand en we willen ook graag dat het fenomeen warmtenetten blijft bestaan. Het gaat ons er nu om hoe wij een en ander zodanig kunnen vorm geven dat het in stand blijft. Mevrouw Faber hoeft dus niet bezorgd te zijn over wat zij stelt over niet-vergunninghouders en vergunninghouders en over het toetsen van het rendement over een of twee jaar. Dit zou allemaal wel urgent zijn als er aanleiding was om te denken dat het fout zit, maar die aanleiding is er niet. Wij kunnen de rendementstoets en het toezicht door de ACM rustig afwachten. Pakt het in een bepaald geval anders uit, dan kan er via de systematiek in de wet worden gecorrigeerd.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Is mijn stelling juist dat het helemaal niet inzichtelijk is wie de vergunninghouders zijn?

Minister Kamp:

Wat hier speelt, is inzichtelijk. 500.000 mensen, 6% van de huishoudens in het land, zijn aangesloten op een warmtenet. Er is een bestand op basis waarvan je kunt zien hoe het in elkaar steekt met de warmtenetten en hoe er wordt geleverd. Er zou nog een misverstand kunnen zijn over de vraag hoe het wat dit betreft zit met een woningcorporatie, maar daar kom ik nog op. Ook wat dat aangaat, is in de systematiek van de wet geregeld dat er in die situatie sprake is van het toezicht dat mevrouw Faber noodzakelijk acht voor het beschermen van het belang van de consument.

Mevrouw Faber heeft ook over de klachten gesproken. Klachten zijn er altijd wel, maar die zijn er ook om aandacht te krijgen en behandeld te worden. Wat ons blijkt uit de situatie zoals die is gecreëerd, is dat in algemene zin de warmtenetten goed functioneren en dat degenen die de warmtenetten in gang hebben gezet, corporaties, leveranciers en gemeenten, die daar ook bij betrokken waren, dat met de beste bedoelingen hebben gedaan en dat zij gelukkig ook de intentie hebben om daarmee door te gaan. Ik heb daarom de overtuiging dat mochten er klachten komen, en die zijn er natuurlijk altijd, en naarmate die komen, die op een correcte manier kunnen worden afgewikkeld.

Mevrouw Faber zei ook dat ze zich afvraagt wat ik eigenlijk versta onder "redelijke rendementen". Onder een redelijk rendement versta ik dat je een economische activiteit op een economisch verantwoorde wijze kunt uitvoeren. Dat betekent dat je de kosten die je maakt, vergoed krijgt, dat je een redelijke compensatie krijgt voor het geld dat je erin hebt gestoken en dat een bedrijf zodanig kan functioneren dat het tegenvallers kan opvangen en indien nodig grote vervangingsinvesteringen kan doen. Dat zijn de criteria voor een redelijk rendement. Deze criteria worden meer in detail door de ACM bepaald. De ACM kijkt ook of het redelijke rendement wel of niet gehaald wordt of misschien zelfs wel overschreden wordt.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Welk percentage heeft de minister voor ogen voor het rendement van het geïnvesteerde kapitaal?

Minister Kamp:

Daar kun je verschillend tegen aankijken. Er is een tijdlang door de ACM een percentage gehanteerd van 6-plus voor elektriciteits- en gasbedrijven. Op grond van de recente stand van zaken voor wat betreft de rente zitten ze aan 3%-plus. Het varieert dus. Het wordt iedere keer door de ACM op grond van de marktsituatie bepaald en openbaar gemaakt, zodat iedereen zich ervan kan vergewissen.

Mevrouw Faber heeft ook vragen gesteld over de verdiscontering. Zij wil weten of het zo kan zijn dat een eindverbruiker een te hoge prijs betaalt, zelfs als die aangesloten is op een warmtenet met een laag rendement. Hoe worden dan de consumenten nog beschermd in het wetsvoorstel, vraagt zij zich af. Geldt het NMDA-principe nog wel als de capaciteit van de aansluiting niet meer onder de reikwijdte van de wet valt? Mevrouw Faber doelt kennelijk op de woningcorporaties. Voor woningbouwcorporaties hebben we het zo geregeld dat als je minder dan 100 kWh afneemt, je onder de reikwijdte van de wet valt. Als je meer afneemt, treedt de woningbouwcorporatie zelf als leverancier op. Dit is bij een woningcorporatie soms het geval, als ze het zo georganiseerd hebben dat de warmte binnenkomt bij een complex en vervolgens door de woningcorporatie door wordt geleverd naar de verschillende huurders van de appartementen. Als de woningcorporatie zelf als leverancier optreedt, geldt de bescherming van de huurders naar de woningcorporatie toe. De woningcorporatie wordt er dan op aangesproken dat ze niet meer dan anders bij de huurder in rekening mag brengen. Dit betekent dat hoe het ook precies geregeld is door de woningcorporatie, het in ieder geval altijd zo geregeld is dat degene waar het ons en mevrouw Faber om gaat, de uiteindelijke consument, de bescherming krijgt die de bedoeling is.

Mevrouw Faber sprak over de op afstand uitleesbare meter. Als je die uitschakelt, zouden er kosten kunnen ontstaan.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik heb eerst nog een vraag over de woningcorporaties. Zij mogen doorleveringskosten in rekening brengen. Zou het niet fair zijn als de consument kon zien hoe hoog die doorleveringskosten zijn? Dat is nu namelijk totaal niet inzichtelijk.

Minister Kamp:

Ik denk dat er tussen de woningcorporaties en hun klanten een open en transparante verhouding moet zijn. Het is nuttig dat de huurders de informatie krijgen die voor hen van echt betekenis is, zoals hoe het bedrag dat zij iedere maand betalen, is opgebouwd. Ik vraag mij echter af in hoeverre je in details moet treden. We hebben ook niet het idee dat er misstanden zijn op dit vlak. Het lijkt mij daarom dat we dit kunnen overlaten aan de woningcorporaties en de huurders tezamen. Woningcorporaties zijn semipublieke instellingen, ze zitten in het semipublieke domein en gaan op een nette manier met hun klanten om. Zij hebben daarover ook afspraken gemaakt en houden zich aan de kaders die ervoor zijn. Ik denk dus dat we dit aan hen kunnen overlaten. Ik denk dat ze de kostenspecificaties die van belang zijn, inzichtelijk maken voor hun huurders.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Maar is het wel de taak van een woningcorporatie om energieleverancier te worden? Dat is toch helemaal niet haar primaire taak? Is de minister het niet met mij eens dat gezien de huurdersheffing die eraan komt, het heel verleidelijk is voor een woningcorporatie om deze extra inkomsten te kunnen genereren? Hoe ziet de minister dit?

Minister Kamp:

Ik denk dat het afhangt van de manier waarop het georganiseerd is. Het is nu ook prima als er een warmteleverancier is die een rechtstreekse relatie met de uiteindelijke consumenten heeft. Dat is prima. Die leverancier valt dan onder de voorwaarden die de wet stelt en de huurders vallen dan onder de bescherming die de wet stelt. Het kan echter ook zo zijn dat de woningcorporatie ertussen zit. In een aantal gevallen is dat ook zo. Dan neemt de woningcorporatie de warmte in ontvangst en geleidt deze vervolgens door. In dat geval hebben we geregeld dat de consument terecht kan bij degene waar de consument mee te maken heeft. Degene met wie de consument te maken heeft, de woningcorporatie, heeft zich te houden aan de regels, niet meer dan anders, en de consument krijgt bescherming. Ik denk dat dit dus op een goede, inzichtelijke manier is geregeld.

Misschien wil mevrouw Faber het tweede deel van haar vraag herhalen?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

De vraag was of het gewenst is dat een woningcorporatie ook energieleverancier is. Ik heb daar nog een vraag bij. Deelt de minister met de PVV-fractie de stelling dat de doorleveringskosten voor de consument inzichtelijk moeten zijn, zodat deze kan controleren of het NMDA-principe wordt toegepast?

Minister Kamp:

Die tweede vraag heb ik zojuist al beantwoord. Op de eerste vraag heb ik ook al geprobeerd antwoord te geven. Het is niet zo dat het logisch is dat per definitie een woningcorporatie ook warmteleveranciers is; het kan ook op een andere manier geregeld zijn. Als het echter wel op deze manier geregeld is, is het ook goed, net zoals de gemeente die vaak eigenaar is van een warmteleverancier. De warmteleverancier en de corporaties zijn instellingen die op een verantwoorde manier met hun klanten plegen om te gaan. Er zijn op dit moment geen misstanden bij mij bekend. Er is ook geen sprake van overwinsten. We hebben het allemaal desondanks toch in een wet willen regelen. Ik vind dat je niet te veel in een wet moet regelen. De vraag is zelfs of dit wat we in de wet hebben geregeld, nou allemaal wel nodig was. Maar we hebben het gedaan en we gaan het nu nog wat nader verfijnen. Om daar nog verder in te gaan en precies voor te gaan schrijven wat de een wel of niet aan de ander moet voorschrijven en op welke wijze, lijkt me niet gewenst. Ik denk dat we enige zelfbeperking daarbij in acht kunnen nemen. Gegeven het feit dat hier geen misstanden zijn, er geen overwinsten worden gemaakt en dat we nu een goede en verfijnde wettelijke regeling hebben, vind ik dat we het totale onderwerp naar behoren hebben geregeld.

De voorzitter:

Een laatste vraag in deze ronde, mevrouw Faber.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ja, voorzitter, dank u wel. Ik heb een vraag voor alle duidelijkheid. De minister zegt dat mijn tweede vraag al beantwoord was. Het is voor mij echter nog niet helemaal duidelijk. Dat ligt misschien aan mij. Deelt de minister de stelling dat de doorleveringskosten inzichtelijk moeten zijn voor de consument?

Minister Kamp:

Als het antwoord voor mevrouw Faber niet duidelijk is, ligt dat niet aan haar maar aan mij. Ik zal proberen om het beter te formuleren. Ik denk dat het uitgangspunt is dat een huurder de informatie moet hebben die voor hem relevant is. Je betaalt een maandelijks bedrag en dan wil je ook weten waar dat bedrag voor is. Het specificeren van dat maandelijkse bedrag is dus nuttig, maar het moet niet te gek worden. De dingen die relevant zijn voor de huurder moeten voor die huurder ook inzichtelijk worden gemaakt, maar een overmaat aan informatie is uiteindelijk niet in het voordeel van de huurder. Dan krijg je hetzelfde als er heel lang is gebeurd met de jaarlijkse specificaties van je pensioenrechten die je kreeg: het komt binnen, je kijkt ernaar en je denkt: oh, oh. Vervolgens gaat het in een schoenendoos. Daar hebben we niets aan. Het moet allemaal wel op een praktische manier.

Mevrouw Faber heeft gevraagd hoe het zit met de op afstand uitleesbare meter. Wat kan er gedaan worden om tarieven in rekening te brengen als je die meter blokkeert? Dat is op dit moment niet wat er speelt. Wij zetten op dit moment de slimme meter uit. Er is geregeld dat als je die meter op afstand wil laten uitzetten, dat kan. Er is ook geregeld dat je de meter kunt weigeren. We denken nu dat als we dit grootschalig willen aanpakken, en de meters over het gehele land bij iedereen willen uitrollen, het misschien het beste is om één soort meter bij iedereen in het hele land te hebben. Als er dan mensen zijn die niet willen dat op afstand gelezen kan worden wat op hun meter gebeurt, kunnen zij dat kenbaar maken en dan moet het door de leverancier worden uitgeschakeld. Die benadering is recentelijk voorgesteld door mevrouw Van Veldhoven in de Tweede Kamer. Ik ben bezig om die te verwerken in de verdere uitwerking van regels die wij in ons STROOM-wetpakket binnenkort aan de Tweede en daarna aan de Eerste Kamer gaan presenteren. De kosten die gepaard gaan met het in- en uitschakelen van de meter zijn op dit moment niet relevant. Het is een eenvoudige techniek en ik geloof niet dat dat de afnemer hoeft te bezwaren.

Er is gesproken over hoe het gaat met nieuwe woningen die in een gebied worden gebouwd. Mevrouw Faber stelde daarover een aantal vragen. Laat ik het als volgt proberen samen te vatten. Er is een gebied waarop nog een woning kan worden gebouwd. De consument, een toekomstige woningbezitter, koopt een kavel in dat gebied en bouwt daarop een huis. Voor de bouw van dat huis en in het bijzonder voor de aansluiting van het huis op het warmtenet mag dan niet meer in rekening worden gebracht dan als de bewoner een eigen cv-ketel zou hebben, gas aangeleverd zou krijgen en dat zou gebruiken voor zijn verwarming. Hij wordt dus aangesloten op dat warmtenet maar betaalt niet meer dan als hij de kavel in een andere wijk had gekocht en daar zijn eigen cv-ketel had moeten neerzetten. Dat is één situatie. Een andere situatie is dat een aantal woningen wordt gebouwd door een projectontwikkelaar. Dan is er sprake van een onderhandelingssituatie. Een gemeente heeft grond in eigendom en probeert daarvoor een projectontwikkelaar te krijgen. Die projectontwikkelaar probeert klanten te krijgen die een huis willen kopen van hem. Iedereen gaat met elkaar handelen. De gemeente gaat bij het bepalen van de prijs van de grond uit van de gemaakte kosten en het verlies dat men bereid is om te accepteren. De warmteleverancier zegt vervolgens: als ik de huizen in dat gebied ga aansluiten, dan moet ik kosten maken, maar de projectontwikkelaar heeft alleen maar voordeel ervan omdat er geen rookkanaal of schoorsteen in het huis hoeft te worden aangelegd. De warmteleverancier kan de projectontwikkelaar dan vragen om de uitgespaarde kosten aan hem te betalen. Op die manier gaan zij met elkaar onderhandelen. Het zijn allemaal professionele partijen: de warmteleverancier, de projectontwikkelaar, de gemeente. Uiteindelijk komt uit die onderhandeling een prijs die onderdeel uitmaakt van de totaalprijs voor een woning en dan is het voor het risico van de projectontwikkelaar of hij die woning al dan niet kwijt kan. De potentiële koper kan het geheel beoordelen en zeggen: ik wil die prijs al dan niet betalen. Ik geloof niet dat het simpel is voor iemand om daarin allerlei ingewikkeldheden te organiseren. Deze situatie kan gewoon aan de marktpartijen worden overgelaten. Iedereen komt op voor zijn eigen belang en er wordt een goed evenwicht gevonden. Ik heb al aangegeven dat de wet volledig van toepassing is op de bescherming van het individuele geval, als het gaat om één bouwkavel.

Ik hoop dat ik hiermee naar behoren de vragen van mevrouw Faber heb beantwoord. Als dat niet het geval is, dan zal ik bij interruptie of in tweede termijn een tweede poging wagen.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Faber nog een keer wil interrumperen. Mevrouw Faber, u hebt nog een tweede termijn.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Dat weet ik, maar ik wil een vraag stellen.

De voorzitter:

U hebt het woord.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik stel graag nog even een vraag over de aansluitbijdrage. Is de minister het met de PVV-fractie eens dat deze maar één keer in rekening gebracht dient te worden?

Minister Kamp:

Dat is zo. De aansluitbijdrage mag maar eenmaal in rekening gebracht worden. In het geval van de individuele bouwkavel mag die maar eenmaal in rekening worden gebracht. In het geval van een groot project is het ook een eenmalige zaak, een onderhandeling tussen de energieleverancier, de projectontwikkelaar en de gemeente. Daar komt één uitkomst uit. Het is niet de bedoeling dat meerdere keren hetzelfde in rekening wordt gebracht.

In meer algemene zin zeg ik het volgende tegen mevrouw Faber. Dit wetsvoorstel is echt gericht op het bieden van consumentenbescherming. Bij de noodzaak daarvan zijn vraagtekens te zetten. Wij hebben er met elkaar voor gekozen om dat toch te doen. Er is een systematiek op gezet waarmee bereikt wordt dat het gewenste fenomeen van warmtenetten in stand kan blijven. Daarop kan een redelijke winst gemaakt worden maar niet meer dan dat. In individuele gevallen worden de consumenten niet de betaler van overwinsten door leveranciers. Ik denk dat wij hiermee de zaak netjes geregeld hebben en dat het de steun van de PVV-fractie waard is.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik ben het eens met de minister dat wij hier staan voor consumentenbescherming. Daarom sta ik hier. Wij dragen dat een warm hart toe. Het punt blijft dan wel dat er maar één keer een aansluitbijdrage betaald diende te worden. In de praktijk schijnt het echter wel eens twee keer in rekening te worden gebracht. Deelt de minister de mening dat inzichtelijk moet zijn voor een consument wanneer hij deze aansluitbijdrage betaalt? Dan kan de consument namelijk zelf controleren of hij niet te veel betaalt. De minister en ik staan hier allebei om de consument te beschermen.

Minister Kamp:

Zeker. Als er misstanden zijn, dan moeten die zeker onderzocht worden. Ik houd mij ook aanbevolen om misstanden bij ons te melden. Wij zullen de ACM daar dan ook op zetten. In zo'n nieuwe wijk zijn er twee mogelijkheden: je bent in je eentje en dan heb je de bescherming van de wet of je bent onderdeel van een groter geheel, waarin professionele partijen onderhandelen, en dan beoordeel jij als eindconsument het eindresultaat en zeg je ja of nee. Hoe de prijs van zo'n huis nu precies is opgebouwd, of de gemeente € 300 per meter vraagt of in het ene geval € 200 en in het andere geval € 400, en of een gemeente bereid is om een verlies te lijden van € 25 of € 50, en of het rookkanaal en de schoorsteen € 1.200 kosten of € 800, moeten partijen onderling uitvechten. De consument kan het eindresultaat beoordelen. Dat is mijn pleidooi.

De voorzitter:

Hiermee komen wij toe aan de tweede termijn van de Kamer.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Ik verzoek u om een schorsing van tien minuten.

De voorzitter:

Tien minuten?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Of vijf minuten. Ik zal het zo snel mogelijk proberen te doen.

De voorzitter:

Ja, want wij lopen hiermee uit. Op de agenda staat nog een lang debat dat gepland staat tot bijna 24.00 uur. Kunnen wij het houden op drie minuten?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik doe mijn uiterste best om het zo snel mogelijk te doen.

De vergadering wordt van 14.23 uur tot 14.28 uur geschorst.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Ik wil de minister vriendelijk danken voor zijn uitgebreide antwoorden. Over de gehele linie is de PPV-fractie gerustgesteld. Het gaat om de consumentenbescherming en die wordt nu in ieder geval beter geregeld dan voorheen.

Mijn fractie is ook blij dat de minister het ermee eens dat er geen dubbele aansluitkosten in rekening gebracht dienen te worden en dat misstanden onderzocht moeten worden. Het is geen uitgangspunt van deze wet. Dat begrijpen wij en wij zijn blij dat ook de minister een voorstander is van duidelijkheid en transparantie. De minister legt de verantwoordelijkheid echter liever in het veld. Wij willen liever meteen doorpakken en het in deze Kamer regelen. Daarom dienen wij de volgende twee moties in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Faber-van de Klashorst, Van Dijk, Reynaers, Frijters-Klijnen, Kok, Van Beek, Sörensen, Marcel de Graaff, Van Strien en Popken wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een woningcorporatie kan functioneren als doorleverancier van warmte en hiervoor doorleveringskosten in rekening kan brengen bij de huishoudens;

van mening dat de doorleveringskosten van warmte van redelijke aard dienen te zijn;

van mening dat de hoogte van de doorleveringskosten inzichtelijk moeten zijn voor de consument;

verzoekt de regering om met een voorstel te komen waarmee de doorleveringskosten, in rekening gebracht door de woningcorporaties, inzichtelijk zijn voor de consument,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (32839).

Motie

De voorzitter: Door de leden Faber-van de Klashorst, Van Dijk, Reynaers, Frijters-Klijnen, Kok, Van Beek, Sörensen, Marcel de Graaff, Van Strien en Popken wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aansluitbijdrage op een warmtenet eenmaal in rekening gebracht mag worden;

constaterende dat het niet altijd inzichtelijk is voor de consument, wanneer en door welke instantie de aansluitbijdrage in rekening wordt gebracht;

constaterende dat de hoogte van de in rekening gebrachte aansluitbijdrage niet altijd inzichtelijk is voor de consument;

van mening dat het meer dan eenmaal in rekening brengen van de aansluitbijdrage niet juist is;

van mening dat de consument recht heeft op inzicht wat hij/zij betaalt aan aansluitbijdrage en hoe hoog deze aansluitbijdrage is;

verzoekt de regering, met een voorstel te komen om inzicht te verschaffen aan de consument wanneer, hoeveel en door welke instantie de aansluitbijdrage in rekening wordt gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (32839).

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Ik wil nogmaals benadrukken dat wij het over de hele linie eens zijn met het voorgestelde wetsvoorstel.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik dank mevrouw Faber nogmaals voor haar positieve benadering van dit voorstel. Mag ik tegen haar opmerken dat het verschil beperkt is? Op een punt waarvan je je kunt afvragen of regelgeving wel echt noodzakelijk is, komen wij toch met regelgeving. Ik wijs een stuk van 60 centimeter aan. Over dat stuk van de regelgeving zijn wij het eens. Over een stukje van 2 centimeter zegt mevrouw Faber dat daar misschien wat extra gedaan zou kunnen worden. Ook als wij het daarover niet eens zouden worden, kunnen wij het in hoofdlijnen toch eens kunnen zijn over dit wetsvoorstel.

Met de motie op stuk nummer G (32839) zegt mevrouw Faber dat een woningcorporatie als doorleverancier kan fungeren, dat de doorleveringskosten van redelijke aard moeten dien en inzichtelijk moeten worden gemaakt voor de consument.

Ik heb al gezegd dat als de woningcorporatie als leverancier fungeert, zij ook als leverancier wordt aangemerkt en zij zich aan de bepalingen van de wet dient te houden. Het is logisch dat wanneer je als verhuurder van een appartement en als leverancier van warmte iets in rekening brengt bij je huurders, je inzichtelijk maakt wat je in rekening brengt: een bedrag voor huur en een bedrag voor warmte. Ik denk dat het niet noodzakelijk is dat de wetgever aanvullend regelt dat precies aangegeven wordt hoe het bedrag voor warmte precies is onderverdeeld. Daarom zou ik dit willen laten zitten. Gelet op de huidige praktijk en op de aard van de betrokken partijen ben ik van mening dat wij ervan uit mogen gaan dat dit op een nette manier zal plaatsvinden. Om die reden ontraad ik deze motie.

In de motie op stuk nr. H (32839) zegt mevrouw Faber dat de aansluitbijdrage maar één keer in rekening mag worden gebracht en vraagt zij de regering met een voorstel te komen om inzicht te geven wanneer, hoeveel en door welke instantie de aansluitbijdrage in rekening wordt gebracht.

Ik ben het met haar uitgangspunt eens dat de aansluitbijdrage maar één keer in rekening gebracht mag worden. Voor een individueel geval is er geen verschil tussen ons, maar voor een groep kan er wel een verschil bestaan in de perceptie van mevrouw Faber. De oplossing die zij wil, werkt daar ook niet. Stel ik ben een warmteleverancier, ik onderhandel met een projectontwikkelaar en zeg tegen hem dat hij mij niets hoeft te betalen voordat ik die woningen ga aansluiten op het warmtenet, maar dat ik wel graag wil dat hij een bijdrage doet van € 1.000 per woning aan de groenvoorziening in die wijk. Die projectontwikkelaar zegt dat het goed is en dat hij dat zal doen. Vervolgens wordt mij als warmteleverancier gevraagd of er iets betaald is voor de warmteaansluiting en antwoord ik dat daar niets voor betaald is. Daar schieten wij allemaal niets mee op. Het is veel beter om dat op een natuurlijke manier te laten gebeuren. Allerlei partijen zijn samen bezig om ervoor te zorgen dat er een woning komt waar een koper "ja" of "nee" tegen kan zeggen. De koper bekijkt de totaalprijs die gevraagd wordt. Hoe die precies is opgebouwd, maakt niet zo veel uit. Je kunt op allerlei manieren schuiven tussen verschillende posten. Dat wordt niet duidelijker als wij hier extra regels gaan maken. Om die reden wil ik ook graag de tweede motie van mevrouw Faber c.s. ontraden.

De voorzitter:

Een korte interruptie, want eigenlijk kan het niet meer.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Wat de partijen met elkaar afspreken over verrekening van zaken, staat toch gewoon los het feit dat die bijdrage maar een keer in rekening moet worden gebracht?

Minister Kamp:

Bij een nieuwbouwproject staat alles ter onderhandeling. Daar hoort bij dat een warmteleverancier tegen een bouwer zegt: als jij die woningen daar neerzet, moet ik ze op mijn net aansluiten, waarvoor ik geld wil hebben. Ik zeg dan als warmteleverancier: jij zult die kosten moeten maken, maar die hoef je niet te maken omdat ik die woning aansluit. Als je dat bedrag nou eens betaalt. De besparing kan € 800 zijn, tegen € 1.000 kosten, zodat de warmteleverancier € 200 extra wil hebben. Laat ze hun gang gaan. Daar zijn het professionals voor, die hun verantwoordelijkheid nemen en risico's lopen. Daar moeten we als overheid niet tussen gaan zitten als dat niet nodig is.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Volgende week zal over de ingediende moties worden gestemd.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven