4 Aanpassing langstudeerdersmaatregel

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek omdat het wenselijk is de langstudeerdersmaatregel voor gehandicapten, chronisch zieken en deeltijdstudenten aan te passen (33259).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter. Ik constateer om te beginnen met vreugde dat ik hier het woord mag voeren namens de gehele Kamer. Ongeveer een jaar geleden bespraken we hier het wetsvoorstel inzake de langstudeerdersmaatregel. Een voorstel dat de nodige discussie opriep en uiteindelijk met een minimale meerderheid werd aangenomen. Maar zo verdeeld de Kamer was over dat wetsvoorstel, zo verenigd was zij over de motie die stelde dat disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten moesten worden voorkomen. De staatssecretaris stelde dat dat ook zijn bedoeling niet kon zijn en dat er naar zijn mening van disproportionaliteit geen sprake was. De Kamer meende van wel, omdat voor een deel van de deeltijdstudenten geldt dat zij de opleiding niet kunnen afmaken in hetzelfde tijdpad als voltijdstudenten en daardoor buiten hun schuld met de langstudeermaatregel geconfronteerd zouden worden.

Het doet ons goed vandaag te kunnen spreken over de door de staatssecretaris voorgestelde oplossing voor dit probleem, tezamen met twee andere verbeteringen die dit wetsvoorstel aanbrengt. We zijn de staatssecretaris dankbaar voor het werk dat hij heeft verricht om dit mogelijk te maken. Het heeft een tijd geduurd en daardoor zijn bij studenten en instellingen de nodige vragen opgeroepen, maar nu ligt het er. We hebben er begrip voor dat er een en ander moest worden uitgezocht en dat de staatssecretaris het wilde oplijnen met een te ontwikkelen langetermijnvisie. Het nu voorliggende wetsvoorstel is dan ook primair bedoeld voor de huidige situatie in afwachting een mogelijk ingrijpender flexibilisering van de deeltijdstudies.

Het is een goede zaak dat met dit wetsvoorstel ook deeltijdstudenten aanspraak kunnen gaan maken op het Profileringsfonds in het geval van bijzondere omstandigheden, nu zij ook het risico lopen op de langstudeerdersmaatregel. En nog meer van belang: het is een goede zaak dat zij daar ook een beroep op kunnen doen wanneer de structuur van de opleiding de reden is dat de studenten het niet hebben kunnen voltooien binnen het voor de voltijdsopleiding gestelde aantal jaren plus een. De uitkomst van ons mondeling overleg van 21 mei was een duidelijke toezegging dat "studenten die een deeltijdopleiding volgen die niet binnen de nominale studieduur plus één jaar is af te ronden in het algemeen voor een tegemoetkoming uit het Profileringsfonds in aanmerking komen".

In dit debat zijn er nog wel drie kanttekeningen te plaatsen. De eerste is dat het hier nog steeds gaat om een noodoplossing. Deeltijdstudenten die precies hun studieprogramma volgen, kunnen per definitie eigenlijk geen langstudeerder zijn, ook niet als dat programma veel langer duurt dan de voltijdsvariant. In veel gevallen hebben deeltijdstudenten ook niet de uitloop die voltijders wel hebben en dat blijft een bron van rechtsongelijkheid. De staatssecretaris argumenteert steeds met het aantal jaren, maar de accreditatie en kwaliteitszorg rekenen met het aantal studiepunten. We hebben de staatssecretaris daarop aangesproken bij ons mondeling overleg van 21 mei. In elk geval zitten we nu met de situatie dat studenten compensatie moeten aanvragen voor een verhoging van het collegegeld die ze eigenlijk helemaal niet hadden moeten krijgen. Op dit punt wachten we ook de uitspraak van de rechter af in de door studentenvakbonden aangespannen zaak over de generieke maatregel. In dit kader vraag ik de staatssecretaris in lijn met zijn toezeggingen hoe hij de instellingen informeert of heeft geïnformeerd over de nieuwe rechten van deeltijdstudenten en de bedoeling dat deze studenten ook daadwerkelijk gecompenseerd worden.

De tweede kanttekening betreft de toegankelijkheid en hoogte van het Profileringsfonds. De staatssecretaris heeft gezegd een extra bedrag te storten in verband met de extra aanspraken door deeltijdstudenten. Er zijn in deze Kamer zorgen geuit over de hoogte van dat bedrag, dat is vastgesteld op basis van een schatting van het aantal studenten dat er een beroep op zal doen. Bij een bedrag van 10 mln. kunnen ruim 3000 deeltijdstudenten compensatie krijgen uit het Profileringsfonds voor het bedrag van de verhoging. Dat lijkt in elk geval een deel van deze Kamer te weinig om ieder recht te doen. De staatssecretaris heeft toegezegd dat wanneer dat structureel te weinig blijkt, over dat bedrag moet worden gesproken. Ik herhaal dat graag hier omdat dat mij een essentieel onderdeel lijkt van de voorgestelde oplossing en omdat een oplossing voor deze zogenaamde langstudeerproblematiek bij deeltijders niet ten koste moet gaan van andere groepen die ook een beroep zouden willen doen op het Profileringsfonds. Ik vraag de staatssecretaris daarom of hij de komende periode jaarlijks wil nagaan of het toegezegde bedrag voldoende is voor de aanvragen van deeltijdstudenten en of hij daarover het parlement wil informeren met waar nodig een voorstel om de bijstort in het Profileringsfonds te verhogen.

De derde kanttekening betreft de formuleringen in het wetsvoorstel. De grond die in de WHW wordt toegevoegd voor een uitkering uit het Profileringsfonds is "een onvoldoende studeerbare opleiding". Ook hier is naar gevraagd in het mondeling overleg van 21 mei en daar gaf de staatssecretaris aan dat zo veel mogelijk moet worden aangesloten bij overige wetgeving. Dat roept de vraag op wat precies bedoeld is met "studeerbaar". In de WHW komt de term alleen voor waar het gaat om studenten met een functiebeperking. In de visitatie- en accreditatiekaders van de NVAO wordt studeerbaarheid als volgt gedefinieerd: "Factoren die betrekking hebben op het programma en die de studievoortgang belemmeren worden zo veel mogelijk weggenomen." Dat borduurt voort op het rapport uit 1992 van de commissie-Wijnen over studeerbaarheid. Studeerbaarheid is op zichzelf geen absolute maat maar gaat over het creëren van mogelijkheden voor de student om de opleiding optimaal vorm te geven. De studeerbaarheidsprojecten van de jaren 1996 en verder draaiden om de poging de feitelijke studieduur in overeenstemming te brengen met de nominale studieduur. Die projecten waren veelal effectief als het gaat om verbetering van het curriculum, maar ze leidden niet tot verbetering van studierendement of tot verkorting van de gemiddelde studieduur, aldus het Inspectierapport "Studeerbaarheid in het Hoger Onderwijs" van 2003. Ik ga even in op deze geschiedenis omdat de woordkeus in het wetsvoorstel een substantieel risico in zich draagt dat wij graag willen uitsluiten. Als de grond voor toekenning van een compensatie uit het Profileringsfonds ligt in "een onvoldoende studeerbare opleiding", dan is daarmee met zoveel woorden erkend dat de opleiding op dat punt tekortschiet wat betreft de accreditatie- en visitatiecriteria. Het gevolg daarvan zou dan ook moeten zijn dat er een negatieve beoordeling op dat punt komt en dat de instelling de opleiding wel moet aanpassen en inkorten om de studeerbaarheid te vergroten. Maar dat staat haaks op de uitkomst van de discussie met de staatssecretaris. Het is niet de bedoeling, zo vat ik die uitkomst maar samen, dat de opleidingseisen worden teruggebracht, allerlei vrijstellingen worden gegeven of het niveau van de opleiding wordt verlaagd. Anders gezegd: niveau, omvang en kwaliteit van de opleiding mogen niet worden aangepast om daarmee te voorkomen dat deeltijdstudenten een beroep zouden gaan doen op het Profileringsfonds. Natuurlijk, waar comprimering mogelijk is, kan dat overwogen worden, maar de operatie waar we het vandaag over hebben, mag niet leiden tot een aantasting van niveau of omvang van de studie omdat daarmee de gelijkwaardigheid van diploma's op het spel komt te staan. Zo is het letterlijk toegezegd: "Comprimeren van deeltijdstudies mag niet ten koste van de kwaliteit gaan."

Met het oog op de wetsinterpretatie en de mogelijke gevolgen voor opleidingen, visitatietrajecten en dergelijke wil ik dan ook graag een heldere uitspraak dat met de formulering "onvoldoende studeerbare opleiding" in dit wetsvoorstel niet bedoeld is dat de opleiding als zodanig niet voldoet aan de kwaliteitseisen waarmee bijvoorbeeld de NVAO werkt. Natuurlijk, dat kan ook aan de orde zijn, maar het gaat er nu om, vast te stellen dat het enkele gegeven dat een deeltijdopleiding zo geprogrammeerd is dat zij langer duurt dan de voltijdsvariant plus een jaar, in zichzelf geen gevolgen mag hebben voor de beoordeling van de kwaliteit van die opleiding. Met andere woorden: de grondslag van een "onvoldoende studeerbaarheid" voor deeltijdstudenten impliceert niet een onvoldoende studeerbaarheid in termen van visitatie en kwaliteitszorg. Ik verneem graag een eenduidige uitspraak van de staatssecretaris op dit punt om ongewenste bijeffecten te voorkomen.

Ik ben begonnen met positieve woorden namens de Kamer over de oplossing die de regering biedt voor deeltijdstudenten. Natuurlijk, in deze Kamer hebben we allemaal onze eigen ideeën over hoe het ideaal geregeld zou moeten zijn. Sommige partijen houden wezenlijke bezwaren tegen de langstudeermaatregel op zich, terwijl anderen dat wel een mooi plan vinden, maar met een helder antwoord op de gestelde vragen zijn we als Kamer met deze staatssecretaris in elk geval tot een werkbare uitkomst gekomen die de disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten minimaliseert.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Dank aan de heer Ganzevoort die namens de gehele Kamer een pleidooi heeft gehouden. Het was inderdaad een unaniem aangenomen motie van de heer Ganzevoort die aanleiding was voor een aantal zaken die in gang zijn gezet. Ik heb toen in het debat aangegeven dat geen enkel kabinet of geen enkele bewindspersoon het voor zijn rekening zal willen nemen dat er bij wetgeving sprake is van disproportionele gevolgen. We hebben geconstateerd dat er structureel geen sprake is van disproportionele gevolgen maar wel dat die zich in incidentele gevallen kunnen voordoen. Vandaar het voorliggende voorstel.

Het heeft inderdaad een tijd geduurd omdat de regering ook door de Tweede Kamer was gevraagd om nog eens goed te kijken naar de definitie van deeltijd in de WHW. Wat is nou het verschil? Het verschil is niet meer dan dat bij een deeltijdstudie staat dat je geen studiefinanciering krijgt. Ook is daarbij de vraag aan de orde of het nog wel aan de eisen van deze tijd voldoet. Het antwoord op die vraag was "nee". Die langetermijndiscussie hebben we anderhalve maand gelegen gevoerd in de Tweede Kamer. Een grote meerderheid is toen akkoord gegaan met het verder uitdiepen van de gedachte om naar vraagfinanciering te gaan op het gebied van deeltijd. Het voert te ver voor dit debat, maar die vraag moest wel opgepakt worden om ook op de lange termijn te kunnen toetsen waar we dan staan met de langstudeerders en specifiek de langstudeerders die als deeltijdstudent staan ingeschreven. Dat heeft geleid tot deze oplossing. Het woord noodoplossing, dat de heer Ganzevoort hierbij gebruikte, vind ik echt te ver gaan. Met deze oplossing worden studenten die individueel getroffen worden door de vormgeving van hun studie door oorzaken die hen niet aan te rekenen zijn, gecompenseerd via het Profileringsfonds zodat ze niet disproportioneel getroffen zullen worden. Dat was wat de motie duidelijk uitsprak en dat is ook wat we hebben beoogd.

De heer Ganzevoort heeft gevraagd hoe we de instellingen informeren. Op het moment dat deze Kamer instemt met het voorliggende wetsvoorstel, zullen wij officieel alle instellingen per brief informeren over het feit dat deze mogelijkheid er is. Informeel weten ze dat al, want in het vooroverleg hebben we het er al met hen over gehad. In ieder geval zullen we dat dan officieel bevestigen. Daar zit dan ook de financiering achter, want wij financieren naar rato van het aantal deeltijdstudenten dat langstudeerder is bij de betreffende instellingen. Anders krijg je een gekke verdeling over instellingen; instellingen die er in verhouding weinig hebben, hebben dan in een keer een financieel voordeel en dat is niet de intentie van hetgeen voorligt. We zullen ook via de gebruikelijke voorlichtingswebsites informatie geven. Directe communicatie is ten aanzien van mensen die in deeltijd studeren en geen studiefinanciering hebben iets minder gemakkelijk dan bij studenten die studiefinanciering hebben, aangezien die regulier van DUO post krijgen. In ieder geval zullen we via de websites ook hen informeren over het feit dat deze mogelijkheid nu wordt geschapen.

Dan is gevraagd of 10 mln. wel genoeg is. Naar onze inschatting is dat genoeg. De onttrekking aan het Profileringsfonds voor de ruim 500.000 voltijdstudenten was in 2008 – dat zijn de laatste cijfers waar we concreet over beschikken – 15 mln., terwijl we voor zo'n dikke 13.000 deeltijders 10 mln. bijstorten. Aangezien we het echter niet met zekerheid weten, heb ik in het mondeling overleg met deze Kamer de toezegging gedaan – die doe ik nu ook in dit formele debat – dat wij gaan monitoren hoe zich dat ontwikkelt. Als blijkt dat het beslag van deeltijders ertoe leidt dat feitelijk andere studenten die op andere gronden een aanspraak doen op het Profileringsfonds in het gedrang komen, zullen we het gesprek daarover aangaan met de intentie om dat probleem op te lossen. Nogmaals, onze inschatting is dat wij met die 10 mln. echt een heel substantiële, ruime storting in het Profileringsfonds doen. Het is twee derde van het bedrag dat voor alle voltijdsstudenten is geserveerd.

Ik kom nu bij de studeerbaarheid. Laat ik ook hierover klip-en-klaar zijn. Het is inderdaad niet zo dat onstudeerbaarheid betekent dat je niet voldoet aan de vereisten van de NVAO. Dat is iets anders. Dat gaat om de vormgeving en niet om de accreditatiekaders. Die moeten inderdaad, dat is helder, niet met elkaar worden vermengd. Het gaat erom dat de vormgeving van de studie of opleiding dusdanig is dat een student feitelijk niet binnen de "C plus 1"-tijdsduur afstuderen kan. Ik noem maar wat: iemand volgt een eenjarige master in deeltijd en de vormgeving van de studie is dat er twee of drie jaar is ingeroosterd. Dan kan de student niet verweten worden dat hij of zij een langstudeerder wordt. De vormgeving van de studie is immers dusdanig dat het voor de student onmogelijk is om het binnen de gestelde tijdsduur te halen. Dat is wat wordt beoogd in de memorie van toelichting. Dat is inderdaad absoluut iets anders dan het accreditatiekader. Het kan niet duidelijk genoeg worden gezegd: er mag geen enkele concessie worden gedaan aan het accreditatiekader of aan de kwaliteit van de opleiding. In het comprimeren van opleidingen zien wij absoluut mogelijkheden. De mogelijkheden moeten echter binnen de gestelde kwaliteitseisen vallen. Comprimeren mag dus niet leiden tot een achteruitgang in kwaliteit. Dat wil ik hier helder hebben gesteld.

Wij zien met name bij universiteiten, waar het aantal langstudeerders in deeltijd duidelijk hoger is dan bij hogescholen, mogelijkheden liggen om te comprimeren. Daar is de studie vaker over een wat langere termijn uitgesmeerd. Als nu al gemiddeld 82% van de deeltijders in staat is om de studie binnen de "C plus 1"-tijdsduur af te ronden, kan gesteld worden dat het dus kan, gelet op alle kwaliteitseisen en alle mogelijkheden van studenten. Ik denk dat de vraag van de heer Ganzevoort gewoon terecht is. Er mag geen misverstand over bestaan. Die laat ik dus ook niet bestaan.

Ik ken de gevoelens in de Kamer, die verschillend zijn als het gaat om de wenselijkheid van de vorig jaar in werking getreden wet. Even los van die discussie, denk ik dat nu een wetsvoorstel voorligt dat tot een degelijke, werkbare oplossing leidt die ook in het langetermijnperspectief voor deeltijd goed kan functioneren en waarmee de individuele student die getroffen wordt door een onstudeerbare situatie, wordt gecompenseerd en niet het kind van de rekening wordt. Dat is precies wat de door de Kamer aanvaarde motie-Ganzevoort heeft uitgesproken.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter. Als je spreekt namens de gehele Kamer, probeer je ook door oogcontact te checken of je nog steeds namens de gehele Kamer spreekt. Mocht dat niet zo zijn, dan zie ik wel iets bewegen. Ik kijk dan ook af en toe rond. Misschien wil iemand toch nog het woord voeren.

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Het zou natuurlijk raar zijn als de Kamer tot een eindpunt in de discussie is gekomen en, nadat dit ook met de staatssecretaris is bediscussieerd, de antwoorden toch niet bevredigend zouden zijn. Dat zijn zij dan ook wel. Ik ben daar blij om.

De staatssecretaris sprak over de formulering van de noodoplossing. Dat heeft te maken met de taxatie van de precieze relatie tussen deeltijd en voltijd en of het generiek, een-op-een, doorvertalen van deze maatregelen naar deeltijd in termen van rechtsgelijkheid en dergelijke terecht is. Daarover waren vragen. Ik constateer dat de prangende problemen hiermee zijn opgelost. Er blijft echter een verschil in taxatie over hoe de generieke gelijkstelling van deeltijd en voltijd in het aantal jaren moet worden gezien. Vandaar dat wij voor die term hebben gekozen.

Ik ben tevreden met wat de staatssecretaris heeft gezegd over het informeren van de instellingen en met name ook van de studenten. Ik snap dat het lastig is. Ik neem aan dat er ook enige publiciteit is gegenereerd door het feit dat de Kamer er zo lang met de staatssecretaris over heeft gesproken en dat de studenten die het aangaat zeer alert zullen zijn om hierop een beroep te doen. Het is ook van belang dat de instellingen klip-en-klaar weten wat van hen verwacht wordt als het gaat om het Profileringsfonds.

Over de hoogte van het Profileringsfonds is het goed dat de staatssecretaris toezegt die te monitoren en dat het praten daarover gericht is op het komen tot een oplossing. Die oplossing kan erover gaan dat, wat een deel van de Kamer vermoedt, het bedrag te weinig is. Dat moet dan financieel zichtbaar worden in de oplossing. Dat zien wij vanzelf, want het komt langs in de beloofde rapportage aan het parlement.

Wat betreft de formulering is het fijn dat de staatssecretaris zo helder duidelijk maakt wat wel en niet met studeerbaarheid is bedoeld. Dan kan daarover later bij de wetsinterpretatie geen discussie over ontstaan.

Ik dank de staatssecretaris nogmaals voor zijn reactie en de wijze waarop wij tot een afronding van de behandeling van dit wetsvoorstel zijn gekomen.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt van 14.02 uur tot 14.35 uur geschorst.

Naar boven