4 Algemene Europese beschouwingen

Aan de orde zijn de algemene Europese beschouwingen over onder andere de Staat van de Europese Unie 2011–2012 (33001).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer.

Ik kan de Kamer mededelen, mede op verzoek van het College van Senioren, dat de minister-president mij afgelopen vrijdag na afloop van de ministerraad heeft gebeld met de mededeling dat hij had voldaan aan mijn uitdrukkelijk verzoek om de brief die ik heb geschreven aan de minister-president nog eens onder de aandacht te brengen van de bewindslieden. Dat heeft hij uitgebreid gedaan en daarbij – laat ik het voorzichtig zeggen – beterschap beloofd.

Wij zijn toe aan de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer De Vries.

De heer De Vries (PvdA):

Voorzitter. Het proces van Europese samenwerking en eenwording voltrekt zich de afgelopen jaren in een sfeer van erop of eronder. Het motto van een recent werkbezoek van leden van deze Kamer aan de Europese instellingen in Brussel luidde daarom heel treffend: "Europa, quo vadis? Europa, waar ga je heen?"

Het lijkt erop dat we nu de donkerste dalen van de eurocrisis hebben doorkruist. Als we zouden vragen waaraan we dat te danken hebben, is het foute antwoord: "aan de inventiviteit en daadkracht van premier Rutte en zijn collega's in de Europese Raad". De euro en de Europese economie hebben maandenlang op de rand van de afgrond gebalanceerd. De overal gehoorde oproep aan de regeringsleiders om eindelijk te handelen, eindelijk in te grijpen, was aan dovemansoren gericht. Alle acties waren te benepen en altijd bijna te laat. En ook de vergadering van de Europese ministers van Financiën de afgelopen dagen in Kopenhagen was weer geen voorbeeld van doortastend optreden.

Nee, het was de Europese Centrale Bank die uiteindelijk de fatale spiraal doorbrak en voor wat rust zorgde in de eurocrisis. Vroeger leerde je bij economie dat een monetaire unie een "lender of last resort" nodig heeft, maar de Europese lidstaten hebben ooit gemeend het zonder zo'n "lender of last resort" te kunnen stellen en maakten zich voor hun financiering grotendeels afhankelijk van de private kapitaalmarkten. De ECB mag geen geld lenen aan lidstaten en werd daar herhaaldelijk door Bondskanselier Merkel aan herinnerd. Terwijl de euro op instorten stond, mocht de ECB niet ingrijpen.

Uiteindelijk kon dat echter niet meer. Daarom is de ECB op 8 december 2011, zonder dat het aanvankelijk veel aandacht trok, honderden miljarden euro's aan particuliere banken gaan lenen, die daarmee weer staatspapier konden kopen, ook van EU-lidstaten die financieel naar adem hapten. Meer leningen van deze gigantische omvang aan banken volgden. De financiële rust is daardoor weer enigszins teruggekeerd, maar voor hoe lang? Hoe solvabel al deze banken op termijn zullen blijken te zijn, is de vraag. Voor hen is het echter meegenomen dat zij dankzij de gigaleningen van de ECB wat kunnen bijverdienen ten laste van de publieke kas. Al met al briljant dus van de technocraten van de ECB onder leiding van Mario Draghi. De ECB zou als beloning meteen moeten worden aangewezen als "lender of last resort" voor de lidstaten. De euro kan niet zonder. Hoe denkt de regering daarover?

Het belangrijkste politieke resultaat van de crisis voor ons land is dat de premier, die geen nationale bevoegdheden aan Brussel wilde overdragen, uiteindelijk heeft ingezien dat dit voor onderwerpen die alleen op Europees niveau kunnen worden behartigd, onvermijdelijk is. Hij nam daarbij zelfs het voortouw. Omdat dit echter in zijn coalitie zeer verdacht is in de ogen van de gedoogpartner, kon hij er slechts besmuikt over spreken. "Ach wat, overdragen van nationale bevoegdheden, dit hoort er gewoon bij." De premier is overigens niet de enige bekeerling. Nog maar enkele jaren geleden gingen in de Tweede Kamer kreten van afgrijzen op bij de gedachte dat de Europese Commissie van tevoren naar begrotingen van de lidstaten zou gaan kijken. Dat gaat nu gebeuren. De Commissie gaat heel streng zijn voor de lidstaten om de financiële discipline te handhaven. Daarbij kunnen enorme sancties worden opgelegd. Of dit op termijn de publieke steun voor Europa ten goede zal komen, is een open vraag. Regeringsleiders zullen als zij in moeilijke tijden ook nog met miljarden aan boetes worden geconfronteerd, niet graag uitleggen dat dit op hun eigen verzoek of dat van hun voorgangers gebeurt.

Het is natuurlijk ook wel de vraag of de Commissie deze toezichtrol geloofwaardig kan vervullen. Zij heeft meer dan tien jaar een blind oog gehad voor de financiële werkelijkheid in Griekenland. Bovendien kan de Commissie haar eigen financiën kennelijk niet op orde krijgen. Reeds gedurende elf jaren krijgt zij geen goedkeurende verklaring van de Europese Rekenkamer. Voor de geloofwaardigheid van de nieuwe toezichthouder op de financiën van de lidstaten zou het verwijderen van deze splinter uit het eigen oog geen kwaad kunnen.

Materieel slaat de overdracht van bevoegdheden neer in nadere afspraken over financiële governance in de lidstaten. De regeringsleiders hebben een verdrag ondertekend waarin wordt vastgelegd wat in eerste aanleg al in Maastricht was afgesproken, namelijk begrotingsdiscipline en beperking van de staatsschuld. Het verdrag gaat echter verder: lidstaten zullen voortaan begrotingen moeten gaan produceren die vrijwel in evenwicht zijn. Dat is, zoals oud-minister Witteveen in de NRC en ook elders betoogde, wel wat veel van het goede. Net zoals het opmerkelijk is dat men dit vergaande beleid in een verdrag vastlegt en tevens afspreekt dat alle eurolanden dit in hun constitutie of in ieder geval in een wet gaan vastleggen. Deze zelfbinding getuigt van weinig vertrouwen in elkaar en in zichzelf. Een wet moet de regeringsleiders dwingen om iets te doen wat ze noodzakelijk vinden, anders begaan ze een ongeluk.

Het is bovenal een interessant juridisch experiment om te proberen beleid dat naar zijn aard in een uiterst dynamische context gevoerd moet worden in rechtsregels te bevriezen. Frits Bolkestein noemde de gemaakte afspraken onhoudbaar. Nu al is volgens hem te voorzien dat de politiek hier zijn eigen mislukkingen agendeert. Het zou overigens in deze benadering van de maakbare economie passen dat het Kabinet ook wettelijk zou voorschrijven dat de consumptieve bestedingen van de burgers op peil moeten blijven. Die zijn immers in ons land een hoofdoorzaak van de stagnerende groei en van de achterblijvende belastinginkomsten. In het verlengde hiervan zou het ook indrukwekkend zijn als een betalingsbalansoverschot of -tekort wettelijk werd uitgesloten.

Overigens verwart men met deze rigide juridisering van het begrotingsbeleid de oorzaken van de recente crisis met de gevolgen ervan. De voorziene regelgeving is geen remedie tegen de hoofdoorzaak van de eurocrisis. Die bestond uit een financiële crisis in Amerika, waaraan het mondiale bank- en verzekeringswezen vol begeerte zijn bijdrage had geleverd. Veel landen die daarna, en in hoge mate daardoor, in de problemen kwamen hadden helemaal geen ongezonde staatsfinanciën. Daarom is het opmerkelijk dat de hervorming van de financiële sector, waardoor de kans op herhaling van de vorige crisis wél kleiner zou worden, aanzienlijk minder vastberaden verloopt.

Het is vooralsnog moeilijk in te zien dat de wettelijke maatregelen rampspoed die buiten de overheidsfinanciën zijn origine vindt, kunnen bezweren. Het wachten is op de volgende barstende bubbels in de private sector en de volgende deconfitures veroorzaakt door financiële instellingen. Deze zullen volgens de logica van het verdrag weer door de publieke sector moeten worden opgevangen. Met meer bezuinigingen, uiteraard. Hoe kijkt de regering hiernaar?

Het verdrag dat kortgeleden door de regeringsleiders van de eurolanden werd ondertekend, is nog niet ter goedkeuring aan deze Kamer voorgelegd. Dat komt nog wel. Of niet. De Voorzitter van deze Kamer heeft echter wel met zijn collega's reeds overleg moeten plegen over wat dit verdrag voor de parlementen in de lidstaten gaat betekenen. Komen die onder curatele te staan van de Europese Commissie? Wie controleert de Commissie eigenlijk bij haar nieuwe taken? Het Europees Parlement is daarvoor immers niet de aangewezen instelling, omdat daarin ook landen vertegenwoordigd zijn die geen onderdeel van de eurozone uitmaken. Hoe ziet de regering dit?

Een andere vraag is, of men bij het opstellen van het verdrag wel goed heeft nagedacht over het verschil tussen een begroting en de realisatie daarvan. Daartussen bestaat, vaak door factoren van buiten, een groot verschil. Economie is anders en meer dan boekhouden of mooie plannen maken. Het effect dat het begrotingsbeleid in de praktijk van alledag blijkt te hebben op de economische gang van zaken in een land is natuurlijk relevanter dan de esthetiek van een fraaie cijferopstelling. Worden landen nu door de Commissie afgerekend op de input of op de output, op ex ante of ex post, op de begroting of op het resultaat van het veel bredere economische beleid? Het zou verhelderend zijn als de regering over deze vragen vandaag haar licht liet schijnen.

Meer dan een halve eeuw geleden werd de Europese samenwerking en eenwording breed gedragen door het verlangen naar het overwinnen van nationalistische tegenstellingen en het versterken van samenwerking tussen de volken van Europa. De puinhopen van de geschiedenis bieden altijd veel inspiratie om aan een betere wereld te werken. Die inspiratie begon een paar decennia geleden haar brede politieke draagvlak te verliezen. Met name de invoering van de euro en het referendum over het grondwettelijk verdrag leidden tot controverse.

Nu hebben wij echter de euro en het Verdrag van Lissabon. Binnen afzienbare tijd zullen bovendien de laatste kandidaat-lidstaten die aan alle eisen voldoen, toetreden. Daarom is het van belang om nog eens stil te staan bij de klassieke vraag welk Europa wij eigenlijk verder willen helpen ontwikkelen. Zo'n nadere oriëntatie kan ons helpen om de politieke agenda voor Europa niet al te simplistisch met etiketten als eurofobie, euroscepsis of eurofilie te beplakken.

Herman van Rompuy, de voorzitter van de Europese Raad, verklaarde tijdens ons werkbezoek dat hij zich grote zorgen maakt over de erosie van de steun voor Europa bij de burgers. Hij vertelde dat dit punt bovenaan zijn agenda voor de komende jaren staat. Als door reflectie op de toekomstige koers voor Europa ook voor de burgers een beter omlijnd verwachtingspatroon kan ontstaan over de richting van de Europese samenwerking, zal dit stellig bijdragen aan meer vertrouwen in de Europese toekomst. Veel onrust van burgers over de Europese ontwikkeling komt immers voort uit onzekerheid over wat hun politici met Europa willen en, wellicht nog sterker, wat de Europese instellingen voor ons in petto hebben. Veel burgers zijn op zich niet tegen Europese eenwording en samenwerking, maar vrezen ambities bij sommige lidstaten en bij de instellingen van de Unie waar zij zelf nog lang niet aan willen.

Verschillende perspectieven voor de ontwikkeling van Europa dienen zich dan ook aan. Zo kan men bijvoorbeeld nadenken over de verdere institutionele ontwikkeling van Europa. Niemand kan in de toekomst kijken, maar het komt mij voor dat het onverstandig is om op dit gebied weer grote plannen te smeden. Met het Europa van het Verdrag van Lissabon hebben wij vele jaren onze handen vol. Dat betekent gestaag voortgaan in die tamelijk unieke mengvorm van intergouvernementele en communautaire besluitvorming.

Sommigen willen veel verder gaan.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

De heer De Vries zegt zojuist dat heel veel burgers er nog niet aan willen. Is hij ervan overtuigd dat over een aantal jaren – een, vijf, tien of twintig jaar – burgers wel aan die verdere institutionalisering willen?

De heer De Vries (PvdA):

Daar heb ik geen idee van. Dat is een vraag die in de toekomst moet worden beantwoord. Als de burgers er klaar voor zijn, is dat natuurlijk geen probleem. Als Europa er echter niet in slaagt om voldoende draagvlak bij de burgers te creëren voor nieuwe hervormingen, zeg ik: begin er niet aan.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Dat is een helder antwoord. Ware het dan niet beter geweest om gewoon te zeggen "de burgers willen er niet aan", zonder het woordje "nog" ertussen. Dat "nog" impliceert immers dat wij misschien toch weer vanuit het maakbaarheidsdenken de mensen dat Europese geloof weer willen opleggen. Of is dat niet zo, volgens de PvdA?

De heer De Vries (PvdA):

Ik geloof dat het woordje "nog" vooral betekent dat ik voor de burgers geen opties wil uitsluiten.

Ik zei al dat sommigen veel verder willen gaan. Meestal richten zij zich op het tot stand komen van een federalistisch Europa met een heuse Europese regering. Dit perspectief reikt mijns inziens momenteel voor de meeste burgers van Europa veel te ver, om niet te zeggen dat ze er nerveus van worden. De effectiviteit van de campagne tegen de Europese "superstaat" bij het referendum over de Europese grondwet, hoe onterecht dit etiket ook was, moet ons in ieder geval deze les leren.

Het is niet moeilijk vast te stellen dat het proces van eenwording en samenwerking, maar ook de omvangrijke uitbreiding van de Unie binnen een kort tijdsbestek veel burgers te snel is gegaan. Er was kennelijk wel brede politieke consensus dat het ijzer telkens heet genoeg was om gesmeed te worden maar de publieke consensus liet te wensen over. Een minder onstuimige verdere ontwikkeling, met meer oog voor het ontwikkelen van draagvlak lijkt mij verstandig.

Niet iedereen is het daarmee overigens eens. Het moeizaam ter wereld gekomen Verdrag van Lissabon is nog maar in een eerste fase van implementatie, of de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Westerwelle, ijvert reeds voor een rechtstreekse verkiezing van de president van de Europese Commissie. Nederland heeft zich, zo las ik, bij monde van de minister van Buitenlandse zaken bereid verklaard daarover mee te praten. Vanwaar die gretigheid? Kan de regering aangeven welk perspectief zij voor ogen heeft voor verdere institutionele ontwikkeling van de Unie in de komende jaren?

Contrair aan het perspectief van een Europa dat zich institutioneel verder ontwikkelt is het regressieve scenario, gekoesterd door diegenen die terug willen naar een Europa van vroeger. Hoe ver men in de geschiedenis terug zou willen gaan, is niet altijd even duidelijk. Soms is het ook de vraag of men regressie als onvermijdelijk ziet, dan wel als begerenswaardig. Bij enkelen lijkt dit samen te vallen. Volgens een columnist van NRC Handelsblad, de heer Baudet, hebben we alleen nog de keus hoe we Europa uiteen laten vallen. Dat kan volgens hem op de wijze waarop Tsjechië en Slowakije uiteen gingen, of op de wijze waarop Joegoslavië uiteenviel. Het is beslist genereus dat hij ons de eerste optie lijkt te gunnen.

Tussen degenen die met grote stappen vooruit of achteruit willen, bevinden zich tal van andere stromingen, die zich min of meer op de verworvenheden van nu willen baseren en daarvan uitgaande de verdere ontwikkelingen van de Unie vorm willen geven.

Sommigen leggen in het bijzonder de nadruk op de verdere ontwikkeling van munt en markt. Eurocommissaris Kroes meent zelfs dat de discussie over soevereiniteitskwesties alleen interessant is voor bij het haardvuur, meer niet. "Burgers en bedrijven", zo zegt zij, "vragen ons de vruchten van de interne markt te kunnen plukken. Ze willen via internet kopen in het land dat het goedkoopst levert. Niet waar hun soevereiniteit ligt."

Anderen, met of zonder haardvuur, hechten minder aan alleen maar zo goedkoop mogelijk kopen op internet en staan een veel bredere en genuanceerdere visie op de Europese samenwerking voor.

Mijn fractie wil het samenwerkings- en eenwordingsproces van Europa verdiepen, omdat zij meent dat daarin voor ons land en voor andere landen de beste waarborg voor vrede en vrijheid, welvaart en vooruitgang ligt. Mijn collega aan de overzijde, Nebahat Albayrak, drukte dit onlangs als volgt uit: "Wij hebben groot belang bij een Europa dat het algemene belang boven het individuele belang stelt, de culturele veelzijdigheid boven de dwang tot aanpassing, de levenskwaliteit boven het verzamelen van rijkdom, de duurzame ontwikkeling boven de onverantwoorde uitbuiting van mens en natuur, de samenwerking boven eenzijdige machtsuitoefening. Dit is het idee van Europa dat ons aandrijft."

Daarbij gaan wij ervan uit dat met behulp van de huidige Europese instellingen ook de komende jaren op veel terreinen winst te boeken valt. Samenwerking, solidariteit, werkgelegenheid, milieu en groei zijn daarbij sleutelbegrippen.

Er is nog zo ontzettend veel te doen. Bewoners van grensgebieden kunnen beeldend aangeven met welke zich slecht met elkaar verdragende wetgeving zij zijn opgezadeld. En mensen zouden graag een veel effectiever Europees optreden zien tegen internationale misdaad. Trouwe belastingbetalers zouden graag zien dat het bestrijden van het ontduiken en ontgaan van belastingen een Europese topprioriteit werd. Volgens Het Tax Justice Network scheelt zwart geld de EU-landen een biljoen aan belastingrevenuen. Kan de regering aangeven met welke urgentie deze problemen – en vooral het laatste probleem – door haar in Brussel worden geagendeerd?

Op bijna alle gebieden van beleid is samenwerking denkbaar. Dit sluit echter niet uit dat de lidstaten belangrijke bevoegdheden niet aan de zeggenschap van de andere lidstaten of de Europese Commissie zouden willen onderwerpen. Te denken valt hierbij aan onderdelen van de buitenlandse politiek, inclusief defensie. Europa krijgt inzake vraagstukken van oorlog en vrede voorlopig niet het ene telefoonnummer dat Henry Kissinger zo ontbeerde bij het uitrollen van het Amerikaanse buitenlandse beleid.

Maar ook op andere gebieden zullen lidstaten hun eigen verworvenheden niet prijs willen geven, en al helemaal niet als zij ervan overtuigd zijn dat Europeanisering deze aantast. Europa moet niet op zoek naar de methode van de laagste gemene deler. Kwalitatief hoogstaande nationale voorzieningen moeten gerespecteerd worden en niet aangetast. Europa kan en mag niet gebouwd worden op mechanismen die een race-to-the-bottom stimuleren, of het betere tot een vijand van het gemiddeld goede verklaren.

Hoe oordeelt de regering in dit verband over kennelijk bestaande voornemens om het Nederlands pensioensysteem, naar veler overtuiging het beste ter wereld, op termijn aan te tasten?

De komende jaren zullen wij op basis van het Verdrag van Lissabon moeten zoeken naar een solide balans tussen datgene wat lidstaten met elkaar kunnen behartigen en datgene wat de lidstaten zelf als nationaal beleid kunnen zonder voeren, als het kan wel met hulp, maar zonder zeggenschap van de Europese instellingen.

Deze problematiek is in het openbaar bestuur niet onbekend. Ook in ons land moet er een balans zijn tussen wat beter in gemeenten en provincies kan worden verricht en datgene waar het Rijk zich mee bezig houdt. Het is cruciaal voor een democratische samenleving dat zeggenschap op het laagste bestuurlijke niveau berust waar die effectief kan worden uitgeoefend.

Uit onze eigen bestuurlijke praktijk kennen wij ook de neiging van politici op nationaal niveau om te denken dat zij alles beter weten en kunnen dan hun collega's op regionaal en lokaal niveau. Deze arrogante misvatting dient ook op Europees niveau te worden bestreden.

Ook in Europa zal dus de komende jaren veel aandacht voor vraagstukken van subsidiariteit nodig zijn. Hoe de balans tussen de Europese instellingen en de lidstaten zich ontwikkelt, hangt in belangrijke mate van de lidstaten zelf af. Maar het zou niet goed zijn als dat alleen een zorg zou zijn voor lidstaten en voor nationale parlementen. Ook bij de Europese instellingen is een zorgvuldige afweging op zijn plaats. Er is behoefte aan een afbakening van taken, aan het zoeken van afstemming over de reikwijdte van subsidiariteit.

Het is onwenselijk dat alleen de lidstaten en de nationale parlementen de verantwoordelijkheid hebben om per onderwerp vast te stellen of "Europa" op een bepaald gebied niet te ver wil gaan; dat alleen zij voortdurend op hun qui vive moeten zijn of Europa de subsidiariteit wel respecteert. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat ook de Europese instellingen begrijpen dat zij terughoudend moeten zijn om lidstaten op elk gebied aan uniformerende regelgeving en besluitvorming te onderwerpen.

Met andere woorden, het zou te betreuren zijn als de opvatting post vat dat de nationale parlementen zich gewapend met hun gele en rode kaarten de Europese instellingen van het lijf moeten houden. Soms lijkt het daar wel op. Europa dient aan wijze zelfbeperking te doen en te voorkomen dat de lidstaten zich vooral tot neezeggers ontwikkelen tegen de te grote ambities van de Europese instellingen.

De heer Van Rompuy acht het vergroten van publieke steun voor de Europese zaak cruciaal. Van hem mogen we een betere inspanning verwachten dan de recente propagandafilmpjes van de Europese Commissie en de potsierlijke metershoge billboards op hoge gebouwen in Brussel met kretologie van Jose Barroso. Ik hoop dat het denkproces van Van Rompuy ook zal leiden tot een intensieve gedachtewisseling in de verschillende hoofdsteden en in de Europese Raad. Omdat Europa geen regering heeft en geen plaatsvervangende regering moet willen zijn, is het handelingsperspectief van de Europese Raad en het taalgebruik van de regeringsleiders van enorm belang. De leden van de Raad handelen kortzichtig als zij niet bereid zijn hun eigen verantwoordelijkheid voor besluiten binnen Unieverband te nemen.

Veel regeringsleiders en politieke partijen doen alsof zij van Europa, of zelfs van Brussel iets moeten. Maar de kwaaie pier zit niet in Brussel. De landen hebben zelf beslist welke bevoegdheden aan de Europese instellingen worden toegekend. Elke keer levert een opportunistisch verwijt vanuit een lidstaat aan "Brussel" een kras op in het vertrouwen van de burgers in een historisch proces dat gezamenlijk is ontworpen en gezamenlijk moet worden verder gedragen.

Als regeringsleiders, uit welke overwegingen dan ook, de indruk wekken dat Europa voor hen niet veel meer is dan een afrekenmechanisme en voortdurend uitdragen dat ze tekortkomen en hun "money" terug willen hebben, ontnemen zij hun burgers het zicht op wat de Europese Unie nu en in de toekomst voor hen betekent. Als regeringsleiders zeggen dat ze niets met de Grieken of met een andere lidstaat hebben, is dat niet alleen bekrompen, maar levert dat ook geen bijdrage aan de oplossing van reële problemen die, zoals iedereen nu toch langzaamaan inziet, ook in ons eigen belang niet onopgelost kunnen blijven. Als regeringsleiders en kabinetten zich niet durven uitspreken tegen discriminatie en belediging van onderdanen van andere EU-landen, is dat vele malen schadelijker voor de verhoudingen in Europa dan dat sommige partijen zich daar schuldig aan maken. In een kleiner wordende wereld en een Europa waar Nederland economisch en anderszins totaal mee vervlochten is, komt men elkaar altijd weer tegen. Wij leven nu eenmaal onder de wet van het weerzien.

Voor Nederlanders en voor Nederland is het onderhouden van goede relaties met de buren altijd de gewoonste zaak van de wereld geweest, uit beschaving en uit noodzaak. Nederland was altijd constructief in Europa, omdat daarin onze toekomst ligt. Dit waren belangrijke onderdelen van onze nationale reputatie. Die reputatie is de afgelopen jaren niet beter geworden en de laatste maanden ernstig aangetast. De kranten staan er vol van. Ik durf bijna de volgende vraag niet aan de minister te stellen, maar moet het toch doen. Is het de minister ook opgevallen dat die reputatie is aangetast? Het moet toch pijnlijk zijn dat dit zijn ministerschap ontsiert? Maakt hij zich daar zorgen over? Doet hij er iets meer aan dan in het buitenland uitleggen dat het Nederlandse kabinet er alles aan doet om zich verzekerd te houden van de gedoogsteun van de PVV van Geert Wilders? Ik zie de reactie van de minister en de staatssecretaris graag tegemoet.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Europa, vernoemd naar die schone maagd, geschaakt door de Griekse oppergod Zeus, is meer dan een mythe. Europa is een realiteit. Het is enerzijds een continent dat sinds eeuwen een slagveld is waarop landen, machten en mensen elkaar gruwelijk en tot zeer recent bestreden. Anderzijds is het een steeds groter netwerk van allerhande verbindingen, waarlangs allerlei vormen van samenwerking werden en worden gezocht. Rijken zijn er gevormd en gebroken. Landen zijn er ontstaan en vergaan. Culturen hebben zich er ontwikkeld en hebben er ook weer plaatsgemaakt. Het is een schijnbaar eeuwig proces waarin steeds weer nieuwe mogelijkheden en moeilijkheden ontstaan die moeten worden benut of juist overkomen. Wie in de politiek geen oog heeft voor de tegenstrijdige en complexe geschiedenis van Europa, krijgt moeilijk of geen zicht op de toekomst. Je kunt dus niet tegen Europa zijn, en vóór Europa zijn zegt ook weinig. Over de Europese arrangementen en waartoe die leiden, moet je echter wel een mening hebben, zeker in de politiek. Ik noem de Europese Unie en haar beleid. Over de ontwikkeling van die Europese Unie en over de ontsporingen ervan wil ik het in mijn bijdrage hebben.

In de naoorlogse jaren ontstonden verschillende vormen van economische samenwerking. De achterliggende gedachte was dat door de economieën van Europese landen met elkaar te verbinden, oorlog vrijwel onmogelijk zou worden. Dit is een bewonderenswaardige en bijzonder effectieve gedachte, op basis waarvan grote delen van Europa hecht met elkaar verbonden zijn geraakt. En daar mogen we buitengewoon blij mee zijn.

Maar wat is er geworden van die economische samenwerking? Vanaf het Verdrag van Maastricht lijkt niet langer de leidende gedachte dat door economische samenwerking militaire confrontatie wordt vermeden, maar lijkt de leidende gedachte te zijn dat door het aaneensmeden van de nationale economieën tot een transnationale Europese interne markt, we de harde concurrentie beter kunnen aangaan met andere economische en politieke grootmachten in Amerika en in Azië. Om zo ver te komen, is de samenwerking binnen de Europese Unie ook van karakter veranderd. De EU is steeds meer een economisch strijdperk in plaats van een samenwerkingsverband. Nobele waarden als democratie, mensenrechten en "nooit meer oorlog" maken in toenemende mate plaats voor plat economisch eigenbelang. De morele crisis is wellicht het scherpst zichtbaar in de financiële sector bij banken zoals Goldman Sachs, waar men de klant slechts als een "muppet" ziet die wordt benut voor de eigen interne geldmachine en de superbonussen van een select gezelschap medewerkers. Datzelfde Goldman Sachs heeft Griekenland de EMU en de euro ingerommeld door Eurostat om de tuin te leiden.

Het Rijnlandse model, het kapitalisme met een menselijk gezicht, heeft ook in Europa plaatsgemaakt voor het Angelsaksische neoliberalisme. Zeker in de periferie van Europa is dat menselijke gezicht inmiddels ver te zoeken. Het tekort aan samenwerking, democratie en langetermijnvisie wreekt zich nu de Europese Unie in een diepe en complexe crisis verkeert.

In de eerste plaats zijn de financiële crisis en de bankencrisis nog niet voorbij. Veel met name Duitse en Franse banken hangen via een rondje om de Akropolis nog altijd aan het infuus van de Europese noodfondsen ESFS en ESM, waarvan de gecombineerde limiet afgelopen week opnieuw is verhoogd om de betalingsverplichtingen van met name Griekenland aan deze banken te kunnen blijven garanderen. In de tweede plaats is de bankencrisis inmiddels doorgeslagen in een crisis in de reële economie. Die bankencrisis heeft daarmee in Europa bovendien een begrotingscrisis in verschillende lidstaten ingeleid. In de derde plaats is daarmee een politieke crisis van de eurozone en de EU als geheel veroorzaakt. Die crisis woedt nu in al haar complexiteit als een veenbrand voort.

Net als de verschijningsvorm van deze crisis, kent ook de oorzaak van de crisis een driedeling. In de eerste plaats hebben de lidstaten van de EU niet alleen één interne markt met één munt gecreëerd, maar deze markt gelijktijdig grondig geliberaliseerd en gedereguleerd, de financiële markt voorop. In de tweede plaats reguleert de EU haar interne markt eenzijdig vanuit bescherming van economische vrijheden, mededinging en begrotingsdiscipline, maar kent zij amper economische beleidscoördinatie. De monetaire unie ontbeert bovendien financiële solidariteit en een formele "lender of last resort". In de derde plaats schiet de democratische arena in Europa ernstig tekort, waardoor een roep om sociale bescherming vanuit de bevolking aan dovemansoren is gericht. Waar verzorgingsstaatarrangementen eerder bescherming boden tegen externe druk, voeren de lidstaten nu in toenemende mate beleid dat die druk juist faciliteert. Maatregelen in het kader van de zogenaamde flexicurity moeten de concurrentie verder bevorderen. Mensen worden gereduceerd tot productiefactoren in de race om zo goedkoop mogelijk te produceren. De nationalistische reactie in veel landen laat zien hoezeer mensen zich daardoor bedreigd voelen. Onze minister van Financiën verwoordde het eind vorig jaar als volgt. "De euro had anders ingevoerd moeten worden, want er zaten te grote fouten in, te grote weeffouten. Daarvoor betalen we nu de prijs." Zien de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken die weeffouten ook? Ik hoor graag hun toelichting.

Laten we echter het volgende niet vergeten: Europa, dat zijn wij. Onze premier en onze vakministers zijn medeverantwoordelijk voor de aansturing van Europa. We hebben de Verdragen van Maastricht, Amsterdam, Nice en Lissabon getekend en geratificeerd. De Europese Raad heeft sinds het Verdrag van Lissabon zelfs meer te vertellen gekregen. Mijn fractie ziet de minister-president de veenbrand nog niet blussen, maar juist aanwakkeren. Ik zou daarom van de bewindslieden graag een toelichting krijgen op de brief van onze premier, die hij samen met elf andere ministers-presidenten schreef aan de voorzitters van de Europese Raad en de Europese Commissie. Vooral het pleidooi voor een verdere openstelling van de interne markt voor diensten baart de SP-fractie grote zorgen, indachtig de discussie destijds over de Bolkesteinrichtlijn. Zorgen hebben wij ook over de geëtaleerde ambities voor verdere liberalisering van de wereldhandel en stimulering van de arbeidsmobiliteit in Europa. Verder maakt mijn fractie zich zorgen over de nadruk die wordt gelegd op het versterken van de financiëledienstensector in combinatie met voortgaande vermindering van regeldruk, terwijl juist een gebrek aan regulering in precies die financiëledienstensector ons de afgelopen jaren zoveel ellende heeft gebracht.

Wat doen de bewindslieden om de samenwerking in Europa te versterken in plaats van te ondermijnen? Wat doen zij om de democratie te verstevigen in plaats van te beknotten? Wat doen zij om de positie van de EU-burgers te verbeteren in plaats van te verarmen? Wat doen zij ten slotte overkoepelend om het draagvlak voor Europa en de werkelijk elementaire waarden in Europa te versterken? De heer De Vries sprak hierover zojuist ook al.

Ik begin bij de verzuurde samenwerking. Wat doen de bewindslieden om het imago en de samenwerkingsgerichtheid van Nederland in Europa te versterken? Gelukkig hebben we drie weken geleden gezamenlijk het blazoen van de Nederlandse politiek richting Raad van Europa, het EVRM en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg weer wat opgepoetst. Helpt de onverbiddelijke houding van onze Zeeuwse "ons ben zunig"-minister van Financiën, in combinatie met zijn zelfverklaarde en zelfvoldane Hollandse botheid tegen andere lidstaten aangaande de begrotingsdiscipline onze Europese samenwerkingsambities? Welke clementie mogen wij terugverwachten als straks bij ons de nood aan de man is?

Het referendum van 2005 was een schaars democratisch hoogtepunt in de recente geschiedenis van de EU. Nu zien we vooral de democratische waarden in de EU bedreigd worden. Ik wil de bewindspersonen, voordat ik daar nader op inga, vooraf vragen nog eens duidelijk te bevestigen dat democratie voor Nederland een van de kernwaarden, ook in het Europees en buitenlandbeleid, zal blijven. Als dat zo is, zien zij dan met mij dat de democratie in de praktijk steeds meer de sluitpost lijkt van de Europese agenda, als we kijken naar de landen met de grootste financiële problemen? Zij zijn de facto onder curatele gesteld, waardoor de speelruimte van hun regeringen en parlementen erg beperkt is. Maar ook onze democratie, onze democratische speelruimte wordt steeds kleiner. Niemand zal menen dat de democratie op Europees niveau beter is geregeld dan op nationaal niveau, maar toch blijven we steeds weer nieuwe bevoegdheden aan Brussel overdragen.

Onder benamingen als sixpack en twopack, evenals via een nieuw verdrag tussen 25 van de 27 staten binnen de EU, het zogenaamde begrotings- of europact, zijn allemaal maatregelen genomen om het Europese economische bestuur te vergroten. En dat betekent het Europese economische bestuur sterker maken ten opzichte van de beleidsvrijheid van de lidstaten en via automatische mechanismen, zodat ook de Europese democratie goeddeels buitenspel staat. Ik vraag de bewindslieden of zij kunnen bevestigen dat Nederland wellicht in de toekomst dwingende aanbevelingen uit Brussel kan krijgen over bijvoorbeeld de omvang of de groei van onze zorgkosten, de scheefgroei op onze woningmarkt, een vermeend gebrek aan flexibiliteit op onze arbeidsmarkt, ons loongebouw, de hoogte van ons minimumloon en de kosten van ons pensioenstelsel. Wat zijn de uiterste consequenties van het niet opvolgen van dergelijke aanbevelingen? Kunnen zij ten slotte bevestigen dat dit allemaal beleidsterreinen betreft waarop tot voor kort gold dat de lidstaten het daarop voor het zeggen zouden hebben en houden? Hoe beoordelen zij deze verschuiving van zeggenschap richting Brussel? En hoe organiseren we een adequate democratische controle op het nieuwe begrotings- of europact? Dat betreft immers geen Unieverdrag en onduidelijk is daarom nog wat de rechten van het Europees Parlement en de nationale parlementen zijn. De nationale parlementen geven, als zij dat verdrag ratificeren, in elk geval een deel van hun budgettaire autonomie op.

Voorzitter, ik sluit me heel graag aan bij uw woorden hierover tijdens een bijeenkomst van de Europese Senaatsvoorzitters in Parijs: "Gezien de omvang van de bedragen en de scherpte van regels die hiermee gepaard gaan, dient de rol van parlementen hierbij zeer serieus genomen te worden." Dat geldt ook voor de enorme bedragen die het parlement reeds gevraagd werd goed te keuren ten behoeve van de EFSF, het Europees Financieel Stabiliteitsfonds. Welke bedragen zullen er voor Nederland uiteindelijk wel niet in totaal gemoeid zijn met het nieuwe permanente ESM-verdrag? Hoe beoordelen de bewindslieden de kritische noot van de Algemene Rekenkamer over het ontbreken van publieke externe controle in het ESM? Wat doet de regering met de in deze Kamer aangenomen motie-Koffeman daarover? Lopen we met het ESM niet het risico de verantwoording van EU-gelden in de lidstaten achterna te gaan, waarover naar ik heb begrepen al zeventien jaar op rij geen positief oordeel door de Europese Rekenkamer is afgegeven? Ik hoor graag van de bewindslieden hoe zij dit dossier analyseren en wat zij aan vervolgstappen denken te zetten.

Artikel 13 van het nieuwste verdrag betreffende economic governance suggereert het opzetten van een conferentie van het Europees parlement en de nationale parlementen van de verdragsluitende partijen samen. Maar als daar alleen vrijblijvend over de richting en het beleid van dat verdrag wordt gesproken, biedt het weinig politiek perspectief. Bovendien, hoe regel je de balans tussen het EP en de nationale parlementen van verdragspartijen? En hoe regel je de effectieve dialoog tussen de Europese Commissie en een nationaal parlement? Wat het parlement in elk geval nodig heeft – dat benadrukte onze voorzitter in Parijs ook al – is een adequate en transparante verantwoording van bestedingen. De nationale parlementen hebben onder grote druk ingestemd met kolossale steun aan het European Stability Mechanism en het EFSF. Nu is het van belang dat we ook kunnen beschikken over rapportages, openbare rapportages, van de Board of Auditors. Ik hoop van de regering te vernemen dat zij het daar roerend mee eens is en zich daar heel hard voor zal inspannen. Het zou voor ons parlement in ieder geval onverstandig zijn tot ratificatie over te gaan voordat we eerst goed intern hebben nagedacht over de parlementaire controle op de uitvoering van dit verdrag en aan genoemde informatierandvoorwaarden is voldaan.

Brussel schept niet alleen in toenemende mate de kaders voor nationaal beleid. Ook de inhoudelijke bemoeienis wordt steeds pregnanter. Neem bijvoorbeeld het witboek pensioenen. Zien de bewindslieden ook dat de plannen die daaruit naar voren komen zeer bedreigend zouden kunnen zijn voor ons specifiek Nederlandse pensioenstelsel, het afgelopen jaar opnieuw geroemd als beste pensioenstelsel ter wereld? Wat krijgt Brussel straks mogelijk te zeggen over onze 1000 mld. aan gespaard pensioengeld? Wat betekenen deze plannen voor onze pensioenen en pensioenpremies? Kunnen de bewindslieden tevens bevestigen dat er momenteel in het kader van Monti II onder meer gesproken wordt over het beperken van het stakingsrecht, door een aantal omstreden uitspraken van het Hof van Justitie in Luxemburg te volgen en de economische vrijheden van Europese ondernemers op gelijke voet soms boven de sociale grondrechten van burgers te zetten? Wat vinden de bewindslieden van een beperking van het stakingsrecht op grond van de utilitaristische argumentatie dat het een belemmering zou zijn voor het vrij verkeer van arbeid? Dat is wederom een voorbeeld van het reduceren van mensen tot goedkope productiefactoren, overal en te allen tijde inzetbaar. En dat terwijl het recht op staken nota bene wordt erkend als een fundamenteel grondrecht door internationale verdragen, waaronder het Handvest van de grondrechten van de EU. Is de regering bereid om de oproep van FNV-voorvrouw Jongerius te volgen om deze aantasting van dit fundamentele grondrecht door middel van een veto tegen te houden?

Wat vindt de regering van de consequentie van de strikte begrotingsregels dat de regering nu op korte termijn zou zijn genoopt "draconische" maatregelen te nemen, om maar met werkgeversvoorman Wientjes te spreken? En vinden de bewindslieden deze maatregelen, die dus voortvloeien uit de Brusselse bezuinigingsdwang, net als kennelijk Wientjes ook hardvochtig en overdreven streng? Want dat is toch immers de betekenis van het woord draconisch?

Juist in deze tijden van crisis denk ik nog vaak aan het grondwetsreferendum. De steun voor de richting van het Europese integratieproject bleek in 2005 al een stuk beperkter dan de Europese elite had voorzien. Maar voor het dubbele nee van Frankrijk en Nederland, zei eerst Spanje nog ja. Wie recent de beelden van de indrukwekkende en massale protesten tegen de Europees geïnstigeerde afbraakpolitiek aldaar heeft gezien zal zich, net als ik, niet aan de indruk kunnen onttrekken dat het draagvlak voor de EU in Spanje sinds het referendum toch enigszins aan slijtage onderhevig is. En ik vrees dat ook onder de Grieken weinigen Europa nog zo mooi zullen vinden als de oude Grieken destijds. Hoe beoordeelt de regering de ontwikkeling van het draagvlak onder het EU-project? En hoe groot schat zij de kans dat Ierland een referendum zal houden over het begrotingspact en dat de leren daar ja tegen zullen zeggen?

Ook ik was bij het gesprek van de Eerste Kamer met Van Rompuy. Het viel mij op dat hij juist de vraag naar wat te doen aan de tanende populariteit van de Europese Unie niet goed wist te beantwoorden. Zijn conclusie was, nadat hij eerst wees op het leiderschap, het wellicht falende leiderschap, dat de burgers van de EU vooral de politiek van de sanering niet lusten en dat Brussel daarvan, in zijn ogen ten onrechte, de schuld van krijgt. In de ogen van de voorzitter is dat ten onrechte, want de financiële markt zou de lidstaten ook zonder Brusselse bemoeienis gedwongen hebben. Onze vaste voorzitter van de Europese Raad noemde het een "positieve cultuuromslag" dat onder grote buitenlandse druk in Griekenland het minimumloon nu met 22% is verlaagd. Het is maar waar je trots op bent.

Onze regering staat erbij en kijkt ernaar terwijl de schoonheid van het ooit zo mooie Europa verwelkt in de ogen van de Europeanen. Dat proces is begonnen in Maastricht, toen Europa zich liet schaken, dit keer door de European Round Table of Industrialists, zeg maar het Europese grootkapitaal. Dat wil de Europese samenwerking misbruiken voor eigen gewin en genot. Hen is het erg goed gegaan sindsdien, met die ene markt en die ene munt. Maar de bevolking van Europa betaalt de prijs, met een topwerkloosheid, draconische bezuinigingen, een grootschalige afbraak van de publieke sector en volstrekte onzekerheid voor velen over hun toekomst. Het heeft iets symbolisch dat de bakermat van de democratie, het land van Zeus, Europa nu de rug dreigt toe te keren.

Wie van Europese samenwerking tot ieders voordeel houdt, moet zich nu inzetten voor het keren van het tij. Er kan veel in Europa, dat bewijst het verleden. Er moet veel veranderen in Europa, willen we een betere toekomst bewerkstelligen. Deze regering geeft ons niet de indruk die strijd te willen voeren. En dus voeren we strijd tegen deze regering, want zij is per saldo slecht voor de bevolking van Nederland en voor al onze buren in Europa.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Voorzitter. In een aantal opmerkingen die de heer Elzinga zojuist te brede bracht, herken ik wel iets, maar lang niet in allemaal, natuurlijk. Er zijn echter wel een aantal overeenkomsten.

Ik zal een heel ander verhaal houden dan de vorige sprekers over de staat van de Europese Unie en over de manier waarop de Partij voor de Vrijheid daartegen aankijkt. In mijn betoog zit een stukje historie, net als in dat van de heer Elzinga. Allereerst heb ik echter een vraag.

Vorige week kwam ik thuis van de Parlementaire Assemblee van de Unie voor de Mediterrane Regio in Rabat, die schertsbijeenkomst in Marokko waar ik Arabieren zag die tot tweemaal toe een agressieve anti-Israëldemonstratie hielden voor het parlementsgebouw aldaar. Ik zat die dinsdagavond de schoentjes van mijn dochter vast te peuteren, toen mijn andere dochter, van bijna acht jaar, mij een vraag stelde. "Papa, ik heb je foto op Facebook gezien. Er stond een meneer met een baard die een heel grote poster in zijn handen hield. Daar stond een doodshoofd op en daarnaast een Jodenster met het '='-teken ertussen. Waarom deed die meneer dat? Hitler is toch allang dood?" Ik moest er een beetje van slikken, want ik vind het nogal wat voor een meisje van zeven jaar oud om zo veel doordenkvermogen te hebben dat zij mij die vraag stelt. Ik had dan ook niet meteen mijn antwoord paraat. Ik heb haar dus maar verteld dat ik volgende week een overleg met de minister en de staatssecretaris had, dat dat wijze mannen zijn, en dat ik hun die vraag zou voorleggen. Ik daag de minister uit om mijn dochter niet te sparen in zijn antwoord. Ze is namelijk nieuwsgierig, wil het naadje van de kous weten en kan heel veel hebben.

Voorzitter. Ieder jaar geeft deze Kamer haar visie op de Europese Unie, een unie die in niet-elitaire kringen op zijn minst omstreden is. Deze unie wordt vaak een "gemeenschap van waarden" genoemd; ik heb die term in het debat over de Europese Unie in de Tweede Kamer een aantal keer gehoord. Met de term "gemeenschap van waarden" wordt verwezen naar de joods-christelijke en humanistische waarden die in gans Europa terug te vinden zijn. Deze unie heeft zelfs een eigen hymne: "Alle Menschen werden Brüder", uit de Negende Symfonie van Beethoven. Uit mijn vroege jeugd ken ik daar een andere tekst bij. In de kerk werd deze melodie gezongen op een tekst van Johannes de Heer: "Vreugde, vreugde, louter vreugde". In veel kerken in Nederland klinkt deze tekst nog steeds.

Maar, o ironie, de tekst van Johannes de Heer, voortgekomen uit die christelijke traditie, doet potsierlijk aan als we die als een laken draperen over het Europa van vandaag, net als het origineel trouwens. Streven naar louter vreugde is natuurlijk fantastisch en alle Menschen werden Brüder is ook heel mooi. Het is echter op dit moment, en al langer, naïef. Om broeders te kunnen zijn, om lief te kunnen hebben, om elkaar de ruimte te willen geven moet je elkaar kunnen begrijpen en elkaar respecteren. Juist dat Europese streven naar broederschap, in vrijheid en vanuit de Verlichting, werd reeds bij de conceptie van de Europese Unie uit haar DNA geknipt. Ik ga kort in op die ontstaansgeschiedenis.

De conceptie van de Europese Unie vindt natuurlijk haar oorsprong bij Charles de Gaulle. Hij bedankte de Amerikanen voor de gedane moeite bij de bevrijding en keerde vervolgens zijn rug naar de Atlantische Oceaan. Het nobele streven, ook door de SP aangehaald, van nooit meer oorlog vond in de Franse ogen de beste voedingsbodem in het huis van de vrede, ook wel bekend als de Dar al-Islam. Samen met de grootmoefti van Jeruzalem, een bewonderaar van het vreselijke nazisme, ontwikkelde De Gaulle een Franco-Arabische politiek, die twee hoofdkenmerken had: de unificatie van Europa als tegenhanger van het machtsblok van de Verenigde Staten en de alliantie met mohammedaanse landen.

Na de Arabisch-Israëlische oorlog van 1948 kreeg deze politiek een derde focus, namelijk de afkeer van en de haat tegen Israël. Wat volgde was een aantal feiten, die ik puntsgewijs opnoem. Er kwamen congressen ter ondersteuning van de Arabische volkeren. Er ontstond samenwerking met de sterk in opkomst zijnde Arabische Liga, die zorg droeg voor het sturen van diplomaten en studenten naar Europa. De PLO werd opgericht, evenals de Parliamentary Association for Euro-Arab Cooperation (PAEAC). In 1974 werd de Europees Arabische Dialoog (EAD) opgericht. In 1975 kreeg deze instelling haar hoofdkantoor in Parijs. Verder noem ik het door Frankrijk benoemen van Israël als agressor van de Zesdaagse Oorlog, waarna Frankrijk de samenwerking met de Arabische landen zelfs verklaarde tot fundamentele basis van het buitenlands beleid.

De gevolgen van deze gebeurtenissen bleven niet uit. Ik noem er een aantal. Op de top van de Arabische Liga te Algiers spraken de Arabische regeringsleiders hun tevredenheid uit over het verbeterde begrip bij de Europese regeringsleiders over de "Arabische zaak", wat die ook mag zijn. Nadat het niet was gelukt om Israël de zee in te drijven bij de Zesdaagse Oorlog, volgde de welbekende olieboycot. Bovendien zorgde de PAEAC voor een actief beleid om in Europa positieve aandacht te krijgen voor de cultuur van moslims, middels vriendelijke pers, moskeeën die gesticht moesten worden, islamitische centra et cetera. Ook anti-Israëlbeleid en immigratie maakten hiervan deel uit.

De Arabische landen leverden mensen en ruw materiaal (lees: olie) en Europa leverde technologie, zo werd de deal gemaakt. De uitruil kwam op gang, met massale immigratie in Europa tot gevolg. De Arabisch-mohammedaanse invloed in Europa werd daarmee definitief gevestigd, inclusief de zachte randvoorwaarden voor de ontvangst en bejegening van mensen op basis van cultuur en religie. Onderschrijft de Nederlandse regering de Resolutie van Straatsburg van 7 en 8 juni 1975, waaruit dit allemaal voortkwam, nog steeds? Het is nu weliswaar heel veel later, maar het is toch interessant om dit te weten.

In het licht van de zojuist geschetste geschiedenis kwam de immigratie in Europa op gang. De oude industrieën hadden arbeiders nodig. Dat was het kapitalistische argument. Ondertussen werden in Europa de verzorgingsstaten opgetuigd. Keerden de eerste gastarbeiders nog terug, al vrij snel bleven zij en lieten hun familie overkomen. De oude industrieën, bijvoorbeeld textiel en vlas, die je in Noord-Frankrijk veel aantrof, verdwenen en de werkloosheidsuitkeringen in bijvoorbeeld Nederland gaven een beter bestaansminimum dan te werken in het land van herkomst. De gezinsmigratie zorgde ervoor dat migranten niet kwamen om hier te doen, maar vooral om hier te zijn. Immers, als je gezin overkomt, moeten er faciliteiten zijn voor bijvoorbeeld school en zorg. De vraag is of de economie – vaak genoemd als reden voor de immigratie – daarvan beter wordt. Ik ben benieuwd hoe de minister en de staatssecretaris daar tegenaan kijken. Het adagium dat immigranten de banen vervullen waar wij geen zin in hadden, klopt namelijk maar ten dele.

De heer Elzinga (SP):

Ik heb met interesse het eerste deel van het betoog van de heer De Graaf gehoord. Zijn verhaal is voor mij nieuw; ik kende het verhaal van het Frans-Arabische complot achter de Europese Unie niet. Kan de heer De Graaf mij op dat punt wellicht voorzien van wat bronnen, zodat ik mij er verder in kan verdiepen? Op welke bronnen baseert hij zijn betoog?

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Ik wil niet spreken over een complot, ik heb dat woord ook niet in de mond genomen. Dat laat ik dus voor de SP. Ik heb mijn bronnen niet bij me. Ze staan wel in mijn documentatie. Ik zal ze de heer Elzinga toezenden. Het is natuurlijk hartstikke interessant als wij elkaar op een goede manier kunnen beïnvloeden. Ik zal deze bronnen opsturen of bij hem afleveren

Voorzitter. Zoals ik zojuist zei, klopt het adagium dat immigranten de banen vervullen waar wij geen zin in hadden, maar ten dele. Bovendien groeit het aandeel van deze mensen door. Zij gaan naar school en leren. Dan zijn er weer nieuwe migranten nodig om de banen te vervullen die ook de eerdere immigranten niet langer wensen te vervullen. De winst voor de ontvangende natie zit volgens linksmensen in de leuke gebruiken en eetgewoonten van migranten, maar wordt een economie daar wijzer van? Als u het mij vraagt: neen.

De Amerikaanse socioloog Robert Putnam onderzocht hoe groepen migranten zich gedragen in een nieuwe maatschappij. Wat bleek: mensen die wonen in een nieuwe maatschappij maar zich daar alleen voelen en in etnisch of cultureel diverse buurten terechtkomen, sluiten zich als een oester waar het communicatie en onderling begrip betreft. Migranten zoeken elkaar daarom op, want netwerken reduceren de angst en de onwennigheid die menselijkerwijs ontstaat bij vestiging in een maatschappij die de jouwe niet is. Heel logisch. Waar etnische netwerken ontstaan, ontstaat ook een economie die zich op deze netwerken richt. Reisbureaus speciaal voor hadj, Turkse bakkers, islamitische slagers, hamams, Surinaamse toko's, Indische toko's, we kennen ze allemaal. Maar aan de economie van het gastland voegt dit uiteraard niets toe, want deze bijna parallelle economie bedruipt in het beste geval slechts zichzelf, maar wordt veelal gevoed door de uitkeringen van de deelnemers aan deze economie.

Aangezien Europa gastarbeiders zocht, maar werd opgezadeld met blijvers, ontstond een interessant, maar problematisch gegeven, namelijk de niet-democratisch gelegitimeerde massa-immigratie. Waar gastvrijheid in primitieve tijden ontstond uit de angst voor stammenstrijd en bloedbad – een stukje evolutie: we leren elkaar kennen, dat scheelt doden – bood het ontwikkelde Westerse denken dat voortvloeide uit de Verlichting, maar dat natuurlijk ook werd versterkt door de verwerking van die mid-twintigste-eeuwse gruweldaden, ons maar één uitweg: massa-immigratie beschouwen als een fait accompli, een voldongen feit. De oorzaken van de massa-immigratie waren nog niet bekend, dus wat deden we? We componeerden als elite deze oorzaken zelf, op basis van een Westers referentiekader. Maar niemand die eens vroeg: wat komt u hier eigenlijk doen? Maar dat wilde ik niet tegen de heer Kuiper zeggen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik ben even het verband kwijt met het begin van uw betoog. U begon te zeggen: Alle Menschen werden Brüder. Dat geldt voor Europa. U schetste een alternatieve geschiedenis van de wording, volgens mij ook van de Europese Unie, waarover we het vandaag hebben. Maar de Europese Unie is toch rond 1950, vlak na de Tweede Wereldoorlog, begonnen met de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, met mensen als Robert Schuman, mensen die op een bepaalde manier bewogen waren met Europa? Ik herken uw schets daar helemaal niet in. Voor Robert Schuman, de toenmalige Franse minister van Buitenlandse Zaken, was het christelijke motief wel degelijk belangrijk dat mensen elkaar op een nieuwe manier zouden moeten leren liefhebben, na de oorlog. Het christelijke gebod van de naastenliefde was hem zeer nabij, toen hij dacht aan over de EGKS: nooit meer oorlog, maar op een nieuwe manier Brüder worden. Wilt u daaraan refereren, nu u uw eigen alternatieve geschiedenis hier schetst? Mag ik er ook nog aan herinneren dat, als het gaat over het christelijke liefdesgebod, het geen voorwaarde is dat we elkaar eerst begrijpen, maar dat de liefde daarboven uitstijgt. Ook al begrijpen wij de ander niet, er is toch een basis in de liefde van mensen om elkaar te accepteren. Wilt u daar eens op reageren?

De heer Machiel de Graaf (PVV):

U stelt twee vragen. Allereerst natuurlijk een geschiedenis die veel mensen nog niet kennen. De heer Kuiper noemt dat een alternatieve geschiedenis, ik heb het hier gewoon over een stuk van de geschiedenis wat veel mensen niet kennen en wat voor het eerst in het Parlement te berde wordt gebracht. Dat mag natuurlijk best een keer gebeuren. Ook dit is een onderdeel van de Europese geschiedenis: het feit dat De Gaulle en de Grootmoefti af en toe een kopje thee gingen drinken, want ik denk niet dat daar wijn of bier aan te pas kwamen, om eens over de door mij net genoemde ideeën te praten. Als het gaat over de christelijke waarden van broederschap, of van elkaar willen begrijpen, maar ook over iets wat daar bovenuit stijgt: natuurlijk, op die basis zijn veel van de Europese en Nederlandse waarden gebouwd. Daar zit bijvoorbeeld ook bij dat u uw andere wang toekeert als iemand u op de ene wang heeft geslagen. Dat is natuurlijk een prachtig gebod en het is allemaal heel nobel, maar de vraag is of dat ook in een strijd blijft gelden, omdat er anders misschien wel over je heen wordt gelopen. Daarover kunnen we natuurlijk van mening verschillen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

U begint met het bagatelliseren van het motief van de Europese volkeren, die broeders van elkaar worden. Waarom eigenlijk? Wat is daar eigenlijk verkeerd aan? Waarom is dat geen goed motief? Waarom moet daartegenover het gesprek tussen De Gaulle en de Grootmoefti tegenover worden gesteld, waarmee ik overigens niet veel heb. Hoe zien we Europa en wat heb je eraan? Waarom motiveert u uw afkeer van Europa in termen van: ja, dat idee over broederschap en elkaar lief hebben, dat is naïef?

De heer Machiel de Graaf (PVV):

De afkeer van de manier waarop we de Europese Unie inrichten is bekend: wij willen als PVV graag dat er economisch samengewerkt wordt, en niet veel meer dan dat. Ik heb zojuist een geschiedenis geschetst. Daarin heb ik het nog niet zozeer over onze afkeur van Europa gehad, maar wel over een aantal tendensen die er in Europa zijn waar te nemen. Daarom begon ik ook met die vraag van mijn dochter, die deze vraag letterlijk vorige week dinsdag om tien over half zeven aan mij stelde. Dat heeft te maken met de rol van Israël, waar toch een heel groot deel van de bakermat van het christelijke denken vandaan komt, en met de haat jegens Israël, juist bij de mensen die de grootste groep vormen van de massa-immigratie in Europa. Ik ga daar in de rest van mijn spreektekst nog verder op door.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

U verbindt nu wel erg veel aan elkaar: zowel een bepaalde haat die u hebt gesignaleerd jegens Israël binnen de Arabische landen, als de massa-immigratie, als het verschijnsel dat hier mensen zijn, in de multiculturele samenleving, die vanuit een andere cultuur deelnemen aan onze samenleving. Door Putnam zo aan te halen, zegt u eigenlijk: mensen blijven vreemden voor elkaar. U wordt daarmee toch een handelaar, niet in liefde, maar in angst. Als mensen vreemden zijn voor elkaar kunnen ze niet samen leven. Ik zou u willen vragen: als u een beroep doet op christelijk-joodse waarden, dan zou u anders moeten spreken over het motief van de liefde dat uzelf aanhaalt. Dat overbrugt namelijk al deze tegenstellingen.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Daar heb ik een fundamenteel andere mening over, want juist de dingen die de heer Kuiper noemt zijn verbonden met elkaar. Ik citeer juist Putnam, zonder hem met de haren erbij te halen, omdat hij gewoon een wetenschappelijk onderzoek heeft gedaan, waarin hij constateert dat in een maatschappij waar etnische diversiteit ontstaat en waar grote groepen emigreren, het wantrouwen tussen die groepen toeneemt. Ik vind het niet fijn dat dat wantrouwen toeneemt – laten we daarover heel duidelijk zijn – en ik zou het ook prettig vinden als die mensen samen zouden kunnen leven. Maar juist die koppeling tussen mohammedaanse massa-immigratie in Europa, waar juist de Jodenhaat en de Israëlhaat virulent en manifest aanwezig zijn, is voor een groot deel de oorzaak van het wantrouwen in de buurten. Maar het is ook niet de hele oorzaak: ook als je in een wijk van 10.000 mensen 7000 Oezbeken of Japanners neerzet, ontstaat er wantrouwen. Het heeft er dus niet altijd mee te maken, maar we zitten in Europa nu eenmaal opgezadeld met de situatie dat de merendeel van de massa-immigratie van mohammedaanse aard is.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

We zijn hier natuurlijk niet om wetenschappelijke literatuur te bespreken. Als mensen minder eigenschappen met elkaar delen, zijn ze vreemden voor elkaar. Maar de politieke opgave is nu juist om samen te leven, en daarbij waarden als leidraad te nemen die verschillen overbruggen.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Juist, en nu zijn we precies bij de kern, namelijk de waarden die wij als Europeanen, maar ik kan beter zeggen Nederlanders – we wonen in Europa, in een werelddeel, maar we zijn Nederlanders – hebben meegekregen. De andere kant van het spectrum heeft die waarden juist niet meegekregen, omdat daar wordt geacteerd vanuit een veroveringsideologie die er vanaf de jeugd wordt ingepompt. Dan kun je die waarden niet delen, dan is er een onmogelijkheid, en dan ga ik ook niet mee in het maakbaarheidsdenken dat veel mensen hier aanhangen. Dat bestaat niet, het is naïef, en het is gewoon niet te doen. Dat bewijst wat er in de wijken gebeurt.

Stammenstrijd houdt in dat, waar stammen elkaar vinden, doden vallen, vanwege het wederzijdse wantrouwen. Gastvrijheid is in de evolutie ontstaan om elkaar beter te leren kennen en te voorkomen dat er veel doden zouden vallen. Die gastvrijheid was ooit een eerste oplossing voor de angst voor het vreemde. Maar die gastvrijheid keerde zich, op basis van de verwerking van de mid-twintigste-eeuwse gruweldaden, tegen onszelf, als omkering van die ooit nuttige angst voor het vreemde. Deze angst voor onszelf is een grotere bedreiging voor de maatschappelijke samenhang gebleken dan de angst voor het vreemde die links Europa de PVV steeds probeert aan te smeren. Het "normale" in de term gastvrijheid is deze: een gast is welkom, maar gaat uiteindelijk weer weg. Maar dat zijn we kwijtgeraakt. De angst voor onszelf, voor het eigene, heeft van deze "normale" een paradox gemaakt, wat nooit had gemogen en gemoeten. Want in die meestal linkse omkering van het oorspronkelijke gastvrijheidsmodel ligt de vergoelijking voor de massa-immigratie. En, voorzitter, om nog door te gaan. Voorgaande factoren blijken tezamen een giftige mix te zijn die de Gemeenschap van Waarden van binnenuit opvreet. Enerzijds omdat de EU zich met alle vlakken van het leven wil bemoeien, anderzijds door de import van de reeds genoemde islam, waarvoor de Europese leiders op het zwakste moment de deur wagenwijd hebben opengezet. Misschien dit niet wetende op dat moment, maar we mogen het wel constateren. De islam die een strikte migratiedoctrine hanteert, Al-Hijra geheten. Het voorbeeld van Mohammed die migreerde naar Jathrub, ook wel bekend als Medina en later terug migreerde naar Mekka. In de gastomgeving stelde hij zich met zijn volgelingen eerst beschaafd en meewerkend op, totdat hij in een aantal wijken een meerderheid van de bevolking achter zich had. Vanaf dat moment werd met geweld de rest van de inwoners gedwongen tot bekering, onderworpen of vermoord. Dit patroon te volgen vanuit de Hadith of de soenna, is de opdracht van iedere mohammedaan en we zien het overal terug. Het begint met immigratie naar het voorbeeld van Mohammed. Daarna komt het gebruiken van de vrijheden van de gastnatie om instituties te stichten, zoals moskeeën en culturele centra. Daarvanuit worden op een vriendelijke manier de harten van de mensen in de gastnatie veroverd. Dan wordt die situatie geconsolideerd. Vervolgens worden er eisen gesteld. Heel simpel gaat het om een hoofddoekje in een sportschool, waar in de reglementen staat dat het eigenlijk niet mag. Vervolgens wordt dat geconsolideerd en uiteindelijk wordt de boel overgenomen. Zo ging het overal waar het mohammedanisme uiteindelijk leidend werd. En dit is precies wat er met Europa op dit moment gebeurt. Het mohammedaanse denken loopt niet langs landsgrenzen of bestuurlijke eenheden. Dat is een westerse misvatting waar we met z'n allen te veel inzitten. Het gaat uit van veroverde en nog niet veroverde gebieden. Het begint met een straat, dan een buurt, een hele wijk en vervolgens de stad. Ter illustratie de vraag hoe de Schilderswijk in Den Haag maar ook andere oudere buurten in grote steden er 35 jaar geleden uitzagen. Zagen we daar veroveringssymbolen zoals moskeeën, hoofddoekjes, minaretten, islamitische slagerijen, boerka's, islamitische scholen en djellaba's op straat? Het antwoord is nee.

Het is de islam, waarvan de Centrale Raad voor Moslims in Duitsland – laat ik eens Europees denken – zegt: "De soenna en de koran vormen de basis van het islamitische geloof, van het islamitische recht en van de islamitische levenswijze ... Daarom is de islam geloof, ethiek, sociale orde en levenswijze tegelijk." Dan hebben we het niet over een religie maar over een ideologie. Ter bevestiging daarvan zodat we ook geen misverstand kunnen hebben over diverse soorten islam citeer ik een uitspraak van Recep Tayyip Erdogan, de Turkse sultan: "Er bestaat geen gematigde islam. Islam is islam, en dat is het." Dat zei hij op 21 augustus 2008 in de Turkse krant Milliyet.

Nu we het toch hebben over Turkije, het is wat stil op dit moment. Daarom de volgende vraag aan de minister. Wat is de status van de onderhandelingen met dit land over toetreding tot de EU? Liggen ze stil of wordt er wellicht gewacht en op de achtergrond dooronderhandeld totdat president Sarkozy wordt weggestemd?

De Organisatie van Islamitische Coöperatie liet in 2007 met een resolutie weten dat islamofobie de ergste vorm van terrorisme is. Ter vergelijking, sinds 11 september 2001, een voor ons welbekende datum, zijn er wereldwijd 18.760 dodelijke aanslagen met een mohammedaanse rechtvaardiging gepleegd. Dat zijn er 4,8 per dag. Alleen al afgelopen februari waren er 783 doden te betreuren in 22 landen als gevolg van deze jihad. Slechts een klein percentage haalt de krant, meestal in een hoekje op pagina zeven.

Dat aan de islamofobieresolutie ook buiten het OIC-blok gewillig gehoor wordt gegeven, zien we terug in de manier waarop politiek en media omgaan met de schietpartijen in Toulouse: er is volledige aandacht voor het zogenaamde slachtofferschap van de moeder van de dader, het feit dat zijn broer zo trots op hem is en het feit dat zijn vader de Franse staat aanklaagt. Dat zagen we eerder in Nederland ook, in kleinere proporties maar niet minder ernstig, na de jihadistische moord op Theo van Gogh: zijn zoontje en zijn ouders konden barsten, maar tout politiek Nederland wist niet hoe snel ze gefotografeerd wilde worden met een kopje thee in de moskee.

De verklaring van liefde, vrijheid en respect van de nota bene zwangere Eva Sandler – heeft ooit hier iemand van haar gehoord? – die bij de jihadistische aanslag op de Joodse school in Toulouse haar man en twee kinderen verloor, die verklaring moeten we zoeken op een Joodse website, en deze wordt niet overgenomen in de Europese pers, want dat past namelijk niet in het positieve verhaal over de islam dat in de Europese harten moet worden uitgestort. Volgens mij zijn we vreselijk verdwaald geraakt.

Dit gebeurt in het Europa waarvan de parlementariërs in Straatsburg reeds 's morgens om half tien aan de champagne zitten in hun Europese paleis – dit is geen grapje – om uit te rusten van al dat vermoeiende verhuizen tussen Brussel en Straatsburg – ik zie instemmend geknik – met dedain neerkijkend op het plebs dat hun luxe en hun eigen onderdrukking in de straten van deze stad mag betalen, maar waar men niet in de gaten heeft waar de echte problemen liggen. Een Europese Unie, die 5 ton besteedt aan een dansproject in Burkina Faso, die 10 mln. besteedt aan een banenproject in Mali, waardoor wel zeker zes mensen aan het werk zijn geholpen – dat is toch zo'n 1,6 mln. per baan – en die tientallen miljoenen geeft aan Oeganda, zodat de president een Gulfstream-privéjet en villa's kon aanschaffen voor zijn gevolg, en die daarnaast de rijkste vrouw van deze planeet, koningin Elizabeth, nog wat douceurtjes toeschuift om haar tuinen te onderhouden. Een Europese Unie met een speciale promotiewebsite om immigranten te trekken en die vrij vervoer voor mensen wil uit Noord-Afrikaanse landen, volgens Eurocommissaris Stefan Füle. Een Europa waar acht van de tien meest bevoordeelde landen qua ontwikkelingsgeld lid zijn van de OIC en een Europa waar de fopdemocraat Jose Manuel Duráo Barroso weigert om parlementaire vragen van de Partij voor de Vrijheid te beantwoorden omdat ze hem onwelgevallig overkomen. Een democraat in hart en nieren, zou ik zeggen. Wij weten wel waardoor de Europese Unie niet populair is en waardoor er weinig draagvlak is. Ik heb hier alvast de minister en de staatssecretaris geholpen door een voorzetje te geven van de antwoorden op de vorige twee sprekers.

Dit Europa pulkt steeds verder aan de soevereiniteit van de lidstaten en gooit ondertussen 800 mld. in de bodemloze put van de knoflookregio. Dit Europa kent zelfs afgevaardigden die een Europese senaat wensen, terwijl het Europees Parlement niet eens het recht op initiatief kent.

De heer Kox (SP):

Mag ik aan u vragen wat de knoflookregio is? Kunt u die omschrijven? Betekent het dat mensen die knoflook eten tot die regio behoren? Ik heb overigens uw bronnen inmiddels al gevonden, maar kunt u even uitleggen wat de knoflookregio is? U begint namelijk weer een beetje aan de gang te gaan zoals we al een keer eerder hier aan de hand hebben gehad en waarvan we toen afgesproken hadden: laten we het een beetje beschaafd houden.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Wellicht heeft de heer Kox dan een hekel aan knoflook. Ik vind het heerlijk. Ik eet het elke dag. Daarmee is mijn huis niet zozeer een knoflookregiootje als wel een knoflookhuis. Ik kijk dan toch wat meer naar de traditionele knoflookregio. Dan hebben we het over de zuidelijke Europese landen waar vanuit de traditie in die heerlijke keukens die ze daar hebben en waarvan ik de gerechten overigens ook zelf graag mag klaarmaken, veel knoflook gegeten worden. Dat bedoel ik met de knoflookregio. Dus dan hebben we het over Griekenland, Spanje, Portugal, Italië en wellicht binnenkort ook Frankrijk. Dus dan zijn we daar uit. Ik vraag mij af wat er niet beschaafd aan is; knoflook is heerlijk.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Waar het er nog maar net aan ontbreekt, is dat nog niet op alle universiteiten een leerstoel Europees Denken bestaat of misschien help ik mensen hier aan een idee. Tot de islam in heel Europa overheerst, zullen we het nog even moeten doen met die Blauwe moskee in Brussel met drie ayatollahs aan het hoofd.

Dit weinig positieve, maar nuchter beschouwende betoog eindig ik door terug te komen op de Assemblee voor de Mediterranée: is de minister bereid om de resoluties van de laatste assemblee na ontvangst direct te prullenmanderen en is hij bereid op Europees niveau aan te dringen op de afschaffing van deze Eurabische fop-assemblee?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. De leden van de vaste commissies voor Europese Samenwerkingsorganisaties en voor Financiën hebben mij gevraagd namens hen de regering ook een aantal algemene, feitelijke vragen voor te leggen, waarvan de beantwoording door alle fracties van belang wordt geacht. Ik spreek hier wat dit onderdeel betreft dan ook als commissievoorzitter ESO en niet als woordvoerder van mijn fractie. Tijdens ons werkbezoek bij de Voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy, constateerde deze dat het Europese debat door de maatregelen over begrotingsdiscipline en macro-economische convergentie steeds meer een binnenlands debat zal worden. Tegelijkertijd stelde de heer Van Rompuy vast dat de lidstaten de rol van de communautaire instellingen in dezen hadden onderstreept. De toenemende verwevenheid van het begrotingsbeleid op Europees en nationaal niveau roept in deze Kamer vragen op over de betrokkenheid van de Staten-Generaal. Ik verzoek de minister namens de leden van de commissie ESO en de commissie voor Financiën de volgende vragen te betrekken bij zijn beantwoording. Nu het begrotingsrecht van lidstaten zowel door het twopack als het Fiscal Compact aanmerkelijk verder wordt ingeperkt dan door de EU-verdragen en -regelgeving, is een principiële verheldering van de wijze waarop parlementen wel en niet worden genoemd en erbij worden betrokken van constitutioneel belang.

Met de introductie van het Europese semester, de voorstellen uit het sixpack en het twopack, het europluspact en recentelijk het begrotingspact worden enerzijds preventieve controle en anderzijds automatische correctie en sanctionering bij gebleken overtreding van afgesproken normen beoogd. De veelheid en complexiteit van deze maatregelen maakt het voor de Kamer lastig te beoordelen in hoeverre haar rechten en bevoegdheden, bijvoorbeeld het budgetrecht, in alle gevallen ten volle gewaarborgd blijven. Kan de regering nog eens precies aangeven hoe controle vooraf en sanctionering achteraf zich nu precies tot elkaar verhouden? Welke informatie moet door de Nederlandse regering op welk moment, in welk geval, aan welke Europese instelling en in welk kader precies worden verstrekt, vooral met betrekking tot de nationale begroting? Tot welke reactie kan de verstrekte informatie op Europees niveau leiden? Op welk moment wordt die ontvangen? Hoe verplichtend is datgene wat vervolgens door de Europese instellingen met betrekking tot het Nederlandse beleid naar voren wordt gebracht? Hoe is de betrokkenheid van beide Kamers der Staten-Generaal bij de verschillende mechanismen nu precies gewaarborgd? Welke informatie ontvangen beide Kamers op welk moment en van wie?

Is de regering van oordeel dat een grotere betrokkenheid van Europese instellingen bij het economische en begrotingsbeleid van de lidstaten een versterking van de democratische controle op Europees niveau, bijvoorbeeld door het Europees Parlement, vergt? Zo ja, hoe verhoudt deze versterkte democratische controle zich dan tot het budgetrecht van het Nederlandse parlement en de invloed van de Staten-Generaal op de totstandkoming van het Nederlandse begrotingsbeleid? Wat is de visie van de regering op de betekenis en de meerwaarde van artikel 13 in het nog te ratificeren begrotingspact voor de democratische controle op het economische en begrotingsbeleid in de lidstaten op zowel nationaal als Europees niveau? Hoe verhoudt het twopack zich tot het Fiscal Compact, dat deels dezelfde verplichtingen inhoudt? Gaat dit verdrag voor op de verordeningen? Kan een verdrag een verordening wijzigen of aanvullen, of kan een verordening een verdrag wijzigen of aanvullen, temeer nu het verdrag buiten het EU-kader om is gesloten op een wijze waarin het EU-verdrag niet voorziet?

Dit waren enkele vragen over de instrumenten. Tot slot nog een opmerking over de BNC-fiches. De regering schrijft in haar brief van 16 maart dat zij uitgaat van een indieningstermijn van zes weken voor BNC-fiches op dossiers die de Eerste Kamer als prioritair heeft aangemerkt. Uit naam van de Eerste Kamer merk ik daarbij op dat het een Kamercommissie vrij staat om bij een prioritair voorstel te besluiten tot een subsidiariteitstoets of behandelvoorbehoud. In dat geval kan zij de Kamer verzoeken om een snellere verkrijging van het BNC-fiche. In de Tweede Kamer geldt voor die gevallen een termijn van drie weken. Wij gaan ervan uit dat de regering eenzelfde termijn zal hanteren bij verzoeken van de Eerste Kamer.

Dan kom ik nu bij mijn bijdrage namens GroenLinks. Allereerst dank ik hartelijk voor het compliment voor mijn rapport. Ik hoop dat dit nog maar het begin is van het onderzoek dat nog verder zal lopen. Er staan immers nog vele vragen open. Ik hoop dat de regering haar medewerking zal verlenen aan de beantwoording van alle openstaande vragen en het realiseren van de aanbevelingen in mijn rapport.

Nederland is een van de founding fathers van de Europese Unie. Het zag al vroeg de meerwaarde in van Europese samenwerking: optrekken vanuit een gezamenlijk Europees belang dient het Nederlandse belang immers vele malen effectiever dan als klein landje solistisch te opereren. Deel zijn van de Europese Unie heeft ons dan ook geen windeieren gelegd. Vanuit deze voorhoede vervulde Nederland tevens in veel opzichten een gidsfunctie, op weg naar een verdere Europese integratie, maar ook naar meer gerechtigheid in de wereld. Ziet dit kabinet voor zichzelf vandaag de dag nog een gidsfunctie weggelegd en zo ja, naar wat voor Europa en wereld wil de Nederlandse gids leiden? Welke langetermijnvisie schuilt daarachter? Als de regering een dergelijke ambitie heeft opgegeven, vraag ik me af welke belangen ze in Europees verband nastreeft. In de positie die de regering inneemt op alle dossiers in Europa, kan mijn fractie met de beste wil van de wereld geen langetermijndoelen ontdekken, of een doordachte strategie waarin prioriteiten en het belang van goede relaties zijn verdisconteerd. Ik roep de regering daarom op om vandaag haar visie, ook die op de langere termijn, over de rol van de Europese Unie en de positie van Nederland hierin uit de doeken te doen, en haar strategie hierbij.

Gemak went snel. De euforie van het moment, ruim tien jaar geleden, dat we voor het eerst euro's uit de muur haalden, is inmiddels gezakt. Dat heeft weinig met de euro zelf te maken. Toen de financiële crisis toesloeg, zijn we hard geconfronteerd met de halfbakken structuur die we de eurozone hebben meegegeven: een munteenheid zonder gezamenlijk economisch beleid. Onze welvaart hangt daarom mede af van de economie van de andere eurolanden, maar tegelijkertijd kunnen we die nauwelijks beïnvloeden. Op één been kun je nu eenmaal niet staan, en al helemaal niet vooruitkomen.

Welke lessen trekken we hieruit? Welke keuzes maken we? Zijn we bereid tot een verdergaande harmonisering van het financieel-economisch beleid om de interne markt en onze economieën te versterken? Of gaan we nostalgisch hangen aan onze nationale soevereiniteit en de illusie voeden dat we onze welvaart in ons eentje naar onze hand kunnen zetten? Mijn fractie beseft dat de interne markt voor onze kleine en open economie van cruciale betekenis is. Mijn fractie beseft echter ook dat de Europese Unie als zodanig beter uit de verf komt als er in economisch opzicht gezamenlijk wordt opgetrokken. We zijn daadkrachtiger op de mondiale schaal en kunnen onze ambities van verduurzaming en innovaties beter vorm geven. Vorige week nog riepen vijf topmannen van grote Nederlandse industriële bedrijven op tot een daadkrachtige aanpak van de crisis en een versterking van de Europese samenwerking.

De besluitvorming in de Raad wordt echter nog steeds gekenmerkt door wankelmoedigheid. Het uitblijven van effectieve besluiten op het hoogste niveau draagt sterk bij aan het voortwoekeren van de financiële crisis. Tijdens de Ecofin-top in Kopenhagen hebben de ministers van Financiën van de eurozone opnieuw een kans laten lopen om een overtuigende stap te zetten bij het oplossen van de eurocrisis. Ze sloegen het advies van het IMF en de OESO in de wind om de Europese noodfondsen te verhogen tot ten minste 1 biljoen. De voorgenomen verhoging tot 800 mld., waarvan 300 mld. al is gereserveerd voor Griekenland, Ierland en Portugal, is te klein om te garanderen dat grotere landen als Spanje en Italië hun schulden kunnen afbetalen. Zij betalen onnodig hoge rentes op hun staatsschuld en worden hierdoor met extra bezuinigingen geconfronteerd. Hoe groter het noodfonds, hoe groter het vertrouwen in de eurolanden en hoe kleiner de kans dat het daadwerkelijk geld gaat kosten. De regeringen van de eurozone blijven echter penny wise, pound foolish. Dit doormodderscenario creëert een negatieve spiraal van nog meer banenverlies en pijnlijke bezuinigingen. Deelt de regering deze inschatting? Zo ja, waarom heeft ze zich niet ingezet voor een verdere verhoging van het noodfonds? Welke strategie acht zij het meest effectief om de ontwikkelingen in een positieve spiraal om te zetten?

Als we gezamenlijk sterker uit de crisis willen komen, zal de Europese coördinatie zich niet moeten beperken tot directe financiële oplossingen en versterking van de begrotingsdiscipline, maar zich ook moeten richten op economische maatregelen. Achteraf corrigeren en sanctioneren is immers beduidend minder effectief en constructief dan door middel van gezamenlijk beleid waarborgen dat uit de hand lopende tekorten zich niet zullen voordoen. In plaats van een eenzijdige fixatie op begrotingsdiscipline, zou de EU de 2020-doelen even belangrijk en afdwingbaar moeten maken als de financiële doelstellingen uit het Stabiliteits- en Groeipact. Daar horen forse investeringen in duurzame projecten en industrieën en innovatie bij. Juist ten behoeve van de Nederlandse economie zou dit een slimme strategie zijn. Ook economen en topinstituten houden ons steeds voor dat structurele hervormingen nodig zijn, in Europa en in Nederland. Deelt de regering hun conclusie? Waarom loopt Nederland niet voorop bij het bepleiten van intensivering en innovatie van de Europese economische samenwerking?

Een intensiever Europees economisch beleid zou ook meer perspectief kunnen bieden aan de zuidelijke lidstaten, die vooral onder druk worden gezet om zo veel mogelijk te besparen. Toch kunnen de forse bezuinigingen en hervormingen die zij doorvoeren niet zonder uitzicht op betere leefomstandigheden in de nabije toekomst. Welke mogelijkheden ziet de regering om met de bestaande Europese middelen hun economie te stimuleren? De eisen bij de structuurfondsen zijn voor hen al versoepeld wat betreft de inzet van eigen middelen, maar daarmee realiseren we nog niet het broodnodige Marshallplan voor Griekenland. Waarom is Nederland een van de lidstaten die het hardst knokt om Griekenland het vel over de neus te halen en daardoor elke groeimogelijkheid uit deze economie te slopen? Wat denkt het hierbij te winnen, behalve dan een stijging in de peilingen van eurosceptische politieke partijen?

Mijn fractie constateert dat veel mogelijkheden die het Unierechtelijk kader biedt om de financiën en de economie te versterken, nog onbenut blijven. Zo biedt het ESM-verdrag de ruimte om liquiditeit van de Europese Centrale Bank te betrekken bij het permanente noodfonds. Doordat de overheden via de banken de risico's van de liquiditeitssteun van de ECB dragen, wordt de wederzijdse afhankelijkheid van zwakke eurolanden en zwakke banken alleen maar versterkt. Dat kan beiden fataal worden. Deelt de regering deze analyse?

Een Europees belastingplan ter vermijding van belastingontwijking en harmonisatie van de vennootschapsbelasting kan een gelijkmatiger vestigingsklimaat voor bedrijven mogelijk maken. Bepleit de regering dit? Premier Rutte riep onlangs wel op om verdere belemmeringen van de interne markt op te ruimen. Dergelijke plannen passen in dit pleidooi, maar we horen eigenlijk vooral dat dit kabinet het vrij verkeer van werknemers aan banden wil leggen. Dit vrij verkeer vormt nu juist de hoeksteen van de interne markt. Hoe rijmt het kabinet deze tegenstrijdige geluiden?

Een striktere naleving van het Stabiliteits- en Groeipact is al mogelijk gemaakt in het kader van de Europese Unie met de aanneming van het sixpack. Niettemin meende de Raad een verdrag te moeten creëren buiten de Europese Unie om de begrotingsdiscipline nog verder afdwingbaar te maken. Het is zeer de vraag hoeveel effectiever dit verdrag echt zal zijn. Bovendien wordt de macht van de Commissie juist ondermijnd door de mogelijkheid van de Raad om in te grijpen.

Het gebrek aan democratische legitimiteit is een van de redenen waarom mijn fractie hoogst ongelukkig is met het fiscale verdrag. Kan de regering uitleggen waarom zij deze constructie ondersteunt? Was het niet juist premier Rutte die pleitte voor een soort super-Commissaris op dit terrein, die dan ook verantwoording kan afleggen aan het Europees Parlement? Waarom heeft Nederland zich niet harder verzet tegen de Britse opstelling? De Raad heeft verklaard dat dit verdrag binnen vijf jaar alsnog in het Unieverdrag wordt opgenomen. Het ziet er niet naar uit dat het Verenigd Koninkrijk tegen die tijd is gezwicht. Als opname in het Europees verdrag tegen die tijd niettemin kan, waarom is daar dan niet nu meteen voor gekozen?

Dan kom ik bij het buitenlands beleid. Met het Verdrag van Lissabon werd een verdieping van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid beoogd. Het voorzag in een hoge Commissaris die vanwege haar bevoegdheden de Commissie en de Raad verbindt, en in een gemeenschappelijke buitenlandse dienst. Deze structuurwijzigingen lijken op politieke wil tot intensivering te duiden, maar de afwezigheid van deze politieke wil lijkt toch te leiden tot het falen ervan. Het Verenigd Koninkrijk blinkt momenteel uit in een anticontinentale houding. Niet alleen bij het fiscaal verdrag en het EHRM, maar ook in het gemeenschappelijk buitenlands beleid is het VK bepalend door wat het niet wil. De Britse regering is verantwoordelijk voor het blokkeren van vele gemeenschappelijke standpunten en Nederland vaart lekker mee in het kielzog van deze grote broer. Hoe apprecieert de regering de Britse houding op dit terrein? Is de indruk van mijn fractie juist dat zij in dit opzicht veel optrekt met de Britse regering en denkt hiervan voordeel te ondervinden? Op welke punten heeft de Nederlandse regering afstand genomen van de Britse standpunten?

Europa krijgt de aandacht en status die de lidstaten het toekennen. De lidstaten zijn daarom de belangrijkste ambassadeurs van de Unie, zowel bij de besluitvorming als bij het uitdragen van de Europese samenwerking en de principes in binnen- en buitenland. De speeches van minister Hague spreken in dat opzicht boekdelen, want het woord "Europa" komt daarin nauwelijks voor. Hoe zit dat met onze minister van Buitenlandse Zaken? Op welke wijze en met welke intensiteit belicht en bevestigt hij de rol van de Europese Unie in zijn toespraken over buitenlands beleid? Wat zegt het feitelijk dat we juist na het Verdrag van Lissabon geen staatssecretaris van Europese Zaken meer hebben, maar twee bewindspersonen met de portefeuille Buitenlandse Zaken?

Nederland heeft in het buitenlands beleid de reputatie van enfant terrible razendsnel opgebouwd de afgelopen jaren, en sinds het kabinet-Rutte nog verder versterkt. Denk aan de toetreding tot Schengen door Roemenië en Bulgarije, het visumbeleid voor Kroatië maar ook de standpunten met betrekking tot Israël. Nederland houdt consequent elk kritisch geluid, elke veroordeling van Israëlische mensenrechtenschendingen tegen.

Het bevreemdt mijn fractie daarom des te meer dat Nederland zich tijdens de informele Raad van enkele weken geleden niet aansloot bij het pleidooi van andere lidstaten dat aan sancties minder vergaande maatregelen, zoals people-to-people contacten, engagement, akkoorden en preventieve diplomatie, vooraf moeten gaan. Nederland benadrukte daar juist dat het EU-sanctiebeleid als onderdeel van een integrale politiek effectief is, omdat daarmee in Iran, Syrië en Libië gedragsverandering kan worden bereikt. Hoe rijmt de minister deze houding met die ten aanzien van Israël, waar zelfs een kritisch gemeenschappelijk standpunt uit den boze is, laat staan het dreigen met of opleggen van sancties? Kan hij deze twee maten uitleggen? Het is dom om instrumenten uit te sluiten die vooruitgang in het Midden-Oosten-proces kunnen bewerkstelligen. Juist als de veiligheid van Israël je lief is, is een dergelijke druk op de averechtse politiek van Israël van groot belang. In de politiek van de EU vormt de oplossing van dit conflict de hoogste prioriteit. Onderstreept de minister deze prioriteitsstelling nog wel? Hoe denkt hij dit proces te bevorderen?

Als kleine lidstaat heeft Nederland de andere lidstaten hard nodig om het beleid te kunnen beïnvloeden. Dat vergt scherpe prioritering en een diplomatieke werkwijze. Mijn fractie is benieuwd naar de strategie die de regering hiervoor heeft uitgezet. Wij zien vooral dat de regering vaak afwijkende standpunten inneemt, op hoge toon en op veel dossiers eisen stelt en weinig water bij de wijn doet. Tegelijkertijd, of misschien daarom, weet ze veel lidstaten tegen zich in het harnas te jagen met haar nationale politiek en het opkomen voor de anti-Poolse uitingen van de gedoogpartij. Staat de Nederlandse positie louter ten dienste van de nationale electorale belangen of meent ze daar ook haar belangen in Europa mee te dienen? Wat zijn die belangen dan precies? Onderhandelen is halen en brengen. Wat brengt Nederland de andere lidstaten? Is de regering zich ervan bewust dat het verder geïsoleerd komen te staan en het verliezen van goodwill de positie van Nederland uiteindelijk ook schaadt?

Hoe beoordeelt de regering de samenwerking met Europese buitenlandse diensten? Heeft zij de indruk dat het Europees buitenlands beleid in de betreffende landen eenduidiger en effectiever is geworden? Wordt door onze eigen diplomatieke diensten veel samenwerking gezocht en betekent de Europese coördinatietaak ook een verlichting voor onze diensten? Onze fractie bepleit om optimaal gebruik te maken van deze diensten, zodat een eigen Nederlandse vertegenwoordiging in deze landen steeds minder nodig is, zeker nu met de coördinatie van het Visuminformatiesysteem (VIS) de consulaire taken deels naar deze diensten zullen gaan. Zou de bezuinigingstaak niet via een dergelijke afslanking effectief en pijnloos kunnen worden ingevuld?

Nu de omwentelingen in de Arabische landen een jaar verder zijn, laten de betreffende landen een gevarieerd beeld zien. In Tunesië is het rustig en is een democratische samenleving in opbouw. In Egypte zijn structurele hervormingen aan de gang, maar is de greep van het leger nog ferm. Taaie mechanismen en machtsbolwerken beletten burgers, met name jongeren en vrouwen, om volledig te participeren in de besluitvorming. Welke strategie hanteren Nederland en de Europese Unie om de weg naar democratie en rechtsstaat voor iedereen in deze landen zo goed mogelijk te ondersteunen?

In Syrië is het nooit lente geworden en schendt het regime de mensenrechten van zijn burgers op brute wijze. De minister is zojuist teruggekeerd van de conferentie in Istanbul voor de Vrienden van Syrië. Assad heeft het zespuntenplan van de secretaris-generaal van de VN geaccepteerd. Wat verwacht de regering ervan, hoe kan worden toegezien op de naleving en welke rol zou de EU kunnen spelen om dit proces tot een goed einde te brengen?

Als een van de middelen om de Arabische landen te ondersteunen bij hun hervormingen, zal de Europese Unie met haar directe buurlanden een mobiliteitspact sluiten. Dit moet de betrekkingen verbeteren en de wederzijdse voordelen die migratie kan opleveren, beter benutten. Een uitwisseling van studenten, onderzoekers, bedrijven en maatschappelijke organisaties bevordert de samenwerking en de ontwikkeling van deze landen. Een zinvolle ambitie, maar eenmaal aan de onderhandelingstafel blijken de lidstaten niet bereid om hun visumbeleid te versoepelen. Hoe denkt de regering dat er uitwisseling en samenwerking tot stand komt zonder visaversoepeling? En op welke manier denkt de regering wel medewerking aan overname van ongedocumenteerde migranten door deze transitlanden te verkrijgen, zonder dat er migratieafspraken te maken zijn met Europa? Welk belang zit er dan voor de Arabische landen in het mobiliteitspact?

Als ik de toespraak lees van minister Rosenthal, die hij onlangs op een migratieconferentie hield, dan schrik ik van de eendimensionaliteit ervan. De minister roemt daarin even de kennismigratie, maar spreekt verder enkel en alleen over het belang van de terugkeer van migranten en benadrukt het korten op het budget voor ontwikkelingssamenwerking voor landen die daaraan onvoldoende zouden meewerken. Bovendien bekritiseert de minister schaamteloos Turkije, omdat dit land burgers uit bepaalde Arabische landen heeft vrijgesteld van de visumplicht. Ik mag hopen dat de minister hier niet doelde op de Syrische vluchtelingen die Turkije ruimhartig opvangt. Maar het gaat de Nederlandse regering niet aan op welke wijze Turkije de relaties met zijn buurlanden vormgeeft. Het is te zot voor woorden als wij transitlanden gaan pushen om hun bruggen op te halen voor hun eigen buurlanden. Wij hebben juist baat bij de versterking van regionale samenwerking, omdat die de economische welvaart en stabiliteit bevordert. Deze reprimande in de richting van Turkije is extra wrang omdat Nederland in strijd handelt met het associatierecht door een visumeis te stellen aan Turkse werknemers en hun gezinsleden. De visie op mobiliteit van deze regering lijkt zich dus te beperken tot terugkeer en het onthouden van visa, zo lijkt het. Ik laat me er graag door de regering van overtuigen dat de praktijk minder armoedig is.

Nederland heeft zich voorstander betoond van de introductie van een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten, mits dit niet betekent dat andere mensenrechtenorganen, zoals van de Raad van Europa verslappen en er geen verdere verschotting of bureaucratie ontstaat. Mijn fractie bepleit meer aandacht voor de mensenrechten, maar is van mening dat de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa zijn sporen ruimschoots heeft verdiend. Met een zeer beperkte staf weet hij op gezaghebbende wijze te stimuleren, te bemiddelen en te bekritiseren in 47 landen. De enige beperking aan zijn effectiviteit is de capaciteit. Waarom pleit de regering er niet voor dat de EU-lidstaten deze commissaris van de Raad van Europa meer handen en voeten geven? Dat betekent niet alleen een effectiever mensenrechtentoezicht in de EU, maar ook in de andere landen van de Raad van Europa waar nog veel schendingen plaatsvinden. Ook dat zou een welkome verlichting van de werklast van het EHRM kunnen opleveren.

Het karakter van de EU als waardegemeenschap wordt belangrijker naarmate Europa verder integreert. De kenmerken van deze waardegemeenschap worden in Hongarije, zoals bekend, steeds minder gerespecteerd. De maatregelen die de regering-Orbán uitvaardigt, leggen de bijl aan de wortel van democratie en rechtsstaat. Erkent de Nederlandse regering dit? En zo ja, welke maatregelen bepleit zij daartegen? Een groot aantal van die maatregelen blijken niet binnen het EU-kader te zijn aan te pakken, maar wel binnen de Raad van Europa. Is dat juist? En zo ja, wordt er momenteel gezamenlijk met de Raad van Europa gewerkt aan een effectieve strategie tegenover Hongarije om het respect voor de rule of law af te dwingen?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. "Een steeds hechter bondgenootschap", een "ever closer union", dat zou de Europese Unie moeten worden. De bekende woorden uit het Verdrag van Rome, nu 55 jaar gelden ondertekend, hebben een lange echo gekend. Ze zijn weer opgenomen in artikel 1 van het Verdrag van Lissabon, waarin ook wordt gesproken over een "ever closer union", en wel tussen de Europese bevolkingen. In die context laat dit zich niet anders lezen dan een bevestiging van de Europese solidariteit.

Mijn fractie beschouwt de Europese Unie als een gemeenschap van gemeenschappen, als een samenwerkingsverband van zelfstandige lidstaten. De ChristenUnie is voorstander van een klein Europees bestuur voor een groots continent. Dat bestuur moet zijn zelfbeperkingen kennen. Als het gaat om de interne markt, grensoverschrijdende vraagstukken rond landbouw en milieu, een gezamenlijke inzet voor internationale gerechtigheid steunen wij echter de groei van een "ever closer union". Maar zo'n "closer union" kan alleen slagen als zij is gebaseerd op waarden die verbinden en de burgers van Europa een perspectief geven. Ik plaats niet de gelijkheid bovenaan, zoals ik net mijn collega De Graaf hoorde doen; dus dat we allemaal hetzelfde moeten zijn. Als het gaat om die waarden, plaats ik de liefde bovenaan. Ik herinner in dit verband aan de woorden van Robert Schuman. Het gesprek over waarden lijkt echter verstomd. Misschien moet je zeggen dat het discours over Europa is geseculariseerd. Of je zou kunnen zeggen dat de discussie over waarden is verdwenen achter de nationale belangen, die zo groot zijn geworden dat we er nog nauwelijks langs kunnen kijken.

De afgelopen jaren zijn bijzonder geweest voor de ontwikkeling van de Europese Unie. Meer dan wat ook beheerste de financiële crisis rond de euro de agenda. De begrotingstekorten van de lidstaten vormden de kern en de rentestanden het belangrijkste kompas van vrijwel iedere discussie. Sommigen vreesden dat de Eurozone onder deze druk zou bezwijken. Maar, het moet gezegd, Europa is niet uit elkaar gevallen. Uit de manier waarop landen als Griekenland, Portugal en Ierland uit de brand geholpen zijn, spreekt een zekere, zij het welbegrepen, solidariteit.

Niettemin, wie nu een blik werpt op de Europese Unie, enkele jaren na aanvaarding van het Verdrag van Lissabon, kan niet met droge ogen beweren dat Europa floreert. De "ever closer union" is een verhaal geworden van afgedwongen maatregelen met betrekking tot de beheersing van nationale begrotingen. De spanningen tussen Europese landen zijn versterkt en het beeld is bevestigd dat Europa een verzameling landen is die via Europese mechanismen nauwlettend de eigen belangen blijven verzekeren. Is dat de beoogde uitkomst van het Verdrag van Lissabon?

Met betrekking tot de Europese politiek staan we mijns inziens voor drie opgaven. Ik zal mijn verhaal ook op die manier structureren. In de eerste plaats gaat het om de beheersing van de crisis rond de euro; die is namelijk niet voorbij. In de tweede plaats gaat het om de vormgeving van een economisch beleid dat de weg vindt naar duurzame ontwikkeling, vooral ook voor landen die op eigen kracht niet meer uit de neerwaartse spiraal kunnen komen. In de derde plaats gaat het erom in dit alles de burger opnieuw mee te nemen en dat betekent een onverminderde aandacht voor de democratisering van Europees beleid.

Mijn eerste thema is dus het financiële thema. Ik ga in op de maatregelen met betrekking tot de monetaire stabiliteit van de Eurozone. Het inzicht dat landen die de euro als munt hebben hun begrotingstekorten niet zomaar mogen laten oplopen, is door schade en schande gewonnen. Het waren Duitsland en Frankrijk die hierin de verkeerde voorbeelden hebben gegeven, zoals de Italiaanse premier Monti vorige week nog fijntjes memoreerde. Inmiddels zijn er normen herbevestigd en verankerd in afspraken. Landen met een oplopend tekort hebben er hun handen vol aan, ook wij hier in Nederland. Ook wij zullen ons aan de 3%-norm dienen te houden en moeten nu de strenge woorden die we anderen hebben toegevoegd, voor onszelf waarmaken.

In de afgelopen twee jaren zijn tal van nieuwe instrumenten ontwikkeld die allemaal operationeel zullen worden. Het Europees semester met de aanbevelingen van de Europese Raad voor lidstaten, het sixpack en het twopack vanuit het Europees Parlement, het begrotingspact met de 3%-regel, het ESFS, straks het Europees Stabiliteitsmechanisme en het permanente noodfonds. Er is een heel krachtenveld in beweging gekomen, waarbij ook enige beleidsconcurrentie optreedt tussen Europese Commissie en Europese Raad. Hoe beoordeelt de regering de samenhang tussen al deze maatregelen? En welke taxatie geeft de regering van de verhoudingen tussen de maatregelen, maar ook de verhoudingen tussen de Europese Raad en de Europese Commissie, die hierin beide natuurlijk ook sturend optreden? Hoe denkt de regering over de werking van dit geheel aan nieuwe instrumenten en maatregelen? Was het ook het idee van deze regering dat de Europees Commissaris waar deze regering een voorstel voor deed, zich zou gaan bezighouden met toezicht en coördinatie? En hoe verhoudt zich dat dan nu tot de competenties die de Raad voor zichzelf ziet op dat vlak?

Wat het ESM betreft dat deze zomer in werking moet gaan treden, wil mijn fractie vragen hoe de regering denkt over de ratificatie van dit verdrag. Ik meen dat collega De Vries ook al een dergelijke vraag stelde, zij het bij een iets ander pact. Wat is de rol van het parlement? Dat is een belangrijke vraag, want Nederland zal straks of veel geld in dat permanente noodfonds storten of veel geld toezeggen aan het permanente noodfonds. Uiteindelijk is 40 mld. opeisbaar. Gezien de financieel-economische instabiliteit van Europa geen ondenkbaar scenario. Hoe verhoudt dat zich tot het budgetrecht van de Tweede Kamer? Betekent instemming door het Nederlandse parlement dat Nederland automatisch tot dit soort betalingen kan worden verplicht zodra de Raad van Gouverneurs van het ESM daartoe beslist? Hoe zien toezicht en controle op het ESM er precies uit? Bij onze fractie althans leven enige zorgen, vooral met betrekking tot de juridische basis van deze constructie. Waar stemmen we eigenlijk mee in? Wie kan vervolgens nog invloed uitoefenen op de besluitvorming van het ESM? Graag op dit punt een reactie van het kabinet.

Voorzitter, ik kom tot mijn tweede thema. Voor de bevolkingen in Griekenland, Portugal en Spanje heeft de "ever closer union" van Europa de vorm aangenomen van torenhoge verplichtingen, draconische bezuinigingen en een pijlsnelle armoedeval. In Griekenland zakken veel mensen weg onder de armoedegrens, meer dan 20% van de bevolking. Leefomstandigheden worden zwaar, de gezondheidszorg onbetaalbaar. Dat zijn toestanden die we kennen uit ontwikkelingslanden. In landen als Spanje en Portugal is de armoedeval minder heftig, maar evengoed dreigt daar een generatie verloren te gaan. In Spanje is de gewone werkloosheid opgelopen tot ruim boven de 20% en de jeugdwerkloosheid scoort dubbele cijfers, twee keer zo hoog. Stelt u zich eens voor wat dit betekent voor een land! Het betekent niet alleen een enorme vraaguitval in economische zin, maar ook een teloorgang van talent, een braindrain naar het buitenland, een sociale ramp, de vernietiging van een economische infrastructuur. Dit alles schept allerminst gezonde condities voor duurzaam economisch herstel.

Zou dan de "closer union" niet ook moeten betekenen dat landen in Europa deze nood onder ogen zien en elkaar te hulp schieten? De echte oplossingen worden niet geschreven in de boekhoudstaatjes waarin toekomstige groeipercentages worden genoteerd. De oplossingen liggen op straat, in de samenleving zelf. Ze kunnen ook ontstaan wanneer Europa samenwerkt om samen uit het economisch dal te klimmen. Als ik er een Bijbeltekst bij mag halen, doe ik dat. Er verscheen vorige week een boek over het gebruik van de Bijbel in het Nederlandse parlement. Er werd gezegd dat er in het verleden vaak uit de Bijbel werd geciteerd. Dat doe ik dan in dit verband nog een keer opzettelijk: als één lid lijdt, lijden alle leden mee. Dat geldt ook voor onze beoordeling van de Europese Unie. Dat lijkt mij ook een waarde voor Europa. Als één lid lijdt, lijden alle leden mee.

Nu lijkt de beweging te worden gemaakt naar "ieder voor zich". Wat betekent dan nog het verhaal – wij hebben het vaak tegen elkaar gezegd, ook in dit huis – dat Europese samenwerking goed is geweest voor de gemeenschappelijke welvaart? Wat betekent dat nu? Als ook de Grieken het zelf verder maar moeten oplossen, dan weten we zeker dat de volgende crisis nu al is geboren. Immers, als de economische groei in landen als Griekenland en Italië niet de vereiste percentages haalt, zijn we niets opgeschoten. Dan kunnen de Grieken opnieuw hun leningen niet terugbetalen en begint de hele cyclus opnieuw.

Wat nodig is, is een soort marshallplan – ik heb er geen ander woord voor kunnen vinden – voor de zuidelijke landen, om hun economische structuur te verbeteren. Ik bepleit hier niets nieuws of groots, maar ik zou willen dat alles wat wij aan maatregelen kennen, bijvoorbeeld in het kader van Europa 2020 of het Meerjarig Financieel Kader, zo wordt ingezet in de regio's die het nodig hebben, dat ook zij een duurzame economische ontwikkeling kunnen doormaken. Dat vereist solidariteit binnen Europa, een "closer union". Ik pleit hier dus voor een plan, waarin de meer ontwikkelde landen van Europa de minder ontwikkelde landen helpen. Wat zou dat ook stimulerend zijn voor jongeren in de landen met werkloosheidspercentages van boven de 40, als ze zien dat Europese landen een helpende hand naar elkaar uitsteken en dat het dan inderdaad zo wordt dat als één lid lijdt, alle leden meelijden.

Voorzitter. Ik kom tot mijn laatste thema. Bij alle beleidsinitiatieven van zowel de Raad als de Commissie blijft er de vraag naar de democratische legitimatie. Het gaat snel. Maatregel op maatregel wordt genomen in vergaderingen die deels achter gesloten deuren plaatsvinden. Het is nodig, juist nu Europa zich zo ontwikkelt, om oog te houden voor de democratische legitimatie van wat er gebeurt. Ik gaf net het voorbeeld met betrekking tot het ESM. Stemmen wij als parlement in met alle voorwaarden, dan hebben we de beschikkingsmacht over 40 mld. neergelegd bij de bestuurders van het permanente noodfonds. Toezicht en controle zijn op verre afstand komen te staan. In het institutionele arrangement dat nu gaat ontstaan, is niet de Europese Commissie, gecontroleerd door het Europese Parlement, het belangrijkste orgaan, maar de Europese Raad met zijn president. Zou de rol van de nationale parlementen niet verder versterkt moeten worden? Hoe kan dat vorm krijgen?

Voorzitter. Ik wil aan de regering vragen welke positie ze inneemt tegenover de Europese Unie. Ook andere woordvoerders hebben daar vanmiddag al naar gevraagd. Quo vadis? Waar gaat u nu eigenlijk zelf naartoe? In een recente bundel van Instituut Clingendael, "Bezinning op het buitenland", wordt met zoveel woorden gezegd dat Nederland de laatste jaren wegdrijft van een constructieve Europese rol, steeds vaker – ik citeer – "extreme posities" inneemt, maar ook minder communautair gericht lijkt. Dat laatste zou ook blijken uit kritiek op instituties als het Europees Hof – dat hebben we hier volgens mij in een vorig debat gecorrigeerd – maar ook op de Europese Commissie zelf.

In het regeerakkoord staat dat met het Verdrag van Lissabon de grens is bereikt voor wat betreft de overdracht van nationale bevoegdheden. Tegelijkertijd wordt ingestemd met maatregelen die ons land sterker binden aan een gezamenlijk financieel beleid. Daarmee wordt ons Europabeleid niet helderder. Ik mis de aandacht voor het democratisch proces hier. Hoe zit het met berichten in de pers dat de ministers van Buitenlandse Zaken begin vorige maand bijeen zijn geweest om te praten over een nieuwe verdrag, een nieuwe Grondwet, zoals genoemd door de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, om de Europese besluitvorming te bespoedigen? Graag hoor ik een commentaar van onze minister daarop.

Een duidelijke eigen visie, een eigen identiteit, met ook ruimte voor stevige kritiek op Europa is nodig. Dat hoeft niet haaks te staan op de bereidheid om samen te werken. Onduidelijkheid over de koers weerspiegelt zich in een zwakker wordende positie van Nederland in Europa. In lijn met oude tradities zouden we gemeenschapsorganen en de communautaire lijn, moeten versterken en tevens moeten pleiten voor versterking van de Europese democratie, met als voorwaarde dat de Europese Commissie zich inderdaad tot de kern van haar taken beperkt. Aan dat front zou Nederland te vinden moeten zijn. Zijn de bewindslieden dat met mij eens? Juist door het op te nemen voor Europese waarden, voor Europese samenwerking en democratie kan Nederland veel winnen binnen Europa.

Ik sluit af. Er zijn veel zorgen te delen over Europa. Europa is in crisis. Die crisis is echter niet alleen financieel van aard, maar ook politiek en moreel. Onze fractie is er van overtuigd dat een "ever closer union", een hechtere band tussen de bevolkingen van Europa, alles te maken heeft met het vermogen waarden te delen en samen naar die waarden te leven. Juist als de financiële crisis ons bijna de keel dichtknijpt, is het nodig dingen tegen elkaar te zeggen die kracht geven.

In 1950 zei Robert Schumann dat Europa niet één zal worden door middel van een plan of een besluit, maar door solidariteit de facto. Die solidariteit is bij uitstek een zaak van Europese bevolkingen, zoals terecht in het Verdrag van Lissabon staat. Als die solidariteit niet bestaat, ook niet bij politici, dan komt er niets terecht van Europese samenwerking. Dan is alle moeite voor niets geweest, om Jacques Delors te citeren. Dan valt ieder volk weer terug op zichzelf. Om dat te voorkomen, moet er een inzet zijn voor Europese solidariteit, voor Europese gerechtigheid en voor Europese democratisering. Dan werken we aan een kernachtige "closer union". Dat alles vraag ik van onze regering en wens ik haar ook toe.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Wij voeren vandaag het jaarlijkse Europadebat in een goede traditie van dit Hoge College van Staat. De CDA-fractie heeft in dit huis door de jaren heen Europa hoog op de agenda geplaatst. Dat geldt zowel de EU als de Raad van Europa. Wij zijn ons altijd ten volle bewust geweest van de betekenis van deze samenwerking voor het welzijn van onze burgers en de toekomst van het Europese continent. De Europese samenwerking is in de Europese geschiedenis een ongekend succesverhaal waarvan wij als burgers dagelijks profiteren.

Vandaag worden wij geconfronteerd met een ongekende crisis die haar weerga in de naoorlogse geschiedenis niet kent. Deze crisis heeft feilloos de zwakheden van de Europese Unie blootgelegd: een falen van bankentoezicht, een gebrek aan begrotingsdiscipline en het ontbreken van economisch beleidscoördinatie. Eigenlijk was de Europese Unie op deze zo complexe en diep ingrijpende crisis niet voorbereid.

Er is vandaag de dag veel kritiek op de aanpak in het begin van de crisis, onder het motto "te weinig en te laat". Wij kunnen vaststellen dat de situatie, zeker die in Griekenland, ernstig onderschat is. Maar het is de vraag of die kritiek, van te weinig en te laat, in de gegeven omstandigheden geheel terecht is omdat effectief afdwingbare instrumenten ontbraken en de aard en omvang van de spanningen en de belangentegenstellingen in en tussen de lidstaten nooit eerder zo scherp aan de orde zijn geweest. In die gegeven omstandigheden mogen wij vandaag vaststellen dat de stap-voor-stapbenadering de Europese Unie, weliswaar langs de afgrond, naar een rustiger vaarwater heeft geleid. Dat wij geleidelijk aan ons door deze crisis heen werken, is ook het bewijs dat, met de rug tegen de muur, steeds weer opnieuw de politieke wil aanwezig was en is om gemeenschappelijk oplossingen te zoeken.

De crisis is niet voorbij, maar de grondslagen zijn gelegd voor een meer crisisbestendige eurozone en er kan weer gebouwd worden aan een Europa dat zijn economie versterkt en zijn rol in de wereld speelt. Het gaat uiteindelijk om de vraag of wij in staat zijn ons zo te organiseren dat wij een speler van betekenis zijn op het wereldtoneel. Het gaat immers steeds meer om grote blokken in de wereld. Vandaag stellen wij vast dat wat twee jaar geleden nog volstrekt onbespreekbaar was, laat staan rijp voor besluitvorming, nu in gemeenschappelijk beleid is vastgelegd.

Crises hebben Europa altijd verder geholpen en ook nu zal dit het geval zijn. De eerste en de tweede energiecrisis in de jaren 70 vormden de aanzet voor de interne markt en luidden een periode van uitbundige groei in. En voor diegenen die terugverlangen naar de gulden, is het goed eraan te herinneren dat in de tijd van de nationale valuta onze burgers geconfronteerd zijn met rentepercentages van 12, een werkloosheid van 15% en dat voor ondernemingen het valutarisico voor veel landen groter was dan het ondernemingsrisico.

De heer Elzinga (SP):

Ik herken de geschiedenis van de EU zoals de heer Van der Linden die schetst. Deze verhalen ken ik. Daar heb ik een gevoel van herkenning bij. Ik vraag mij af of de heer Van der Linden de voor mijn fractie wat ongebruikelijke verhaal over de geschiedenis van de EU dat de woordvoerder van de PVV-fractie net schetste, herkende. Hoe apprecieert hij dat verhaal?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik werk nu ruim 40 jaar in Europa en ik heb ook het een en ander gelezen over Europa. Ik ben nogal betrokken geweest bij een aantal activiteiten dat tot stand is gekomen. Ik heb op geen enkel moment enige herkenning ervaren, zeker niet bij het eerste deel van die bijdrage. Iedereen heeft uiteraard recht op zijn eigen interpretatie van de geschiedenis, gebaseerd op feiten. Ik zou best nog een klein college kunnen geven, bijvoorbeeld over wat er in 1947 is gebeurd en over wat er in 1956/1957 is gebeurd en de achterliggende gedachten daarbij. Dat voert nu te ver, mede omdat wij hebben afgesproken dat wij vanavond om elf uur klaar zullen zijn.

De heer Elzinga (SP):

Dat vraag ik ook niet. Ik denk dat wij het college van de heer Van der Linden in grote lijnen zullen herkennen. Hij zegt niets te herkennen in een deel van het verhaal van een partij die de gedoogpartner is van zijn partij in een constructie waarin deze partijen samen moeten regeren en in Europa moeten acteren. Betekent dit dan iets?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb niet het gevoel dat wij samen moeten acteren in Europa. In het regeerakkoord is immers vastgelegd dat er wat betreft Europa sprake is van "agree to disagree". Dat is maar goed ook, want er is sprake van verschillen van opvatting. Daar zal ik straks op terugkomen in mijn verhaal.

De heer Elzinga (SP):

Dat wacht ik dan even af.

De heer Van der Linden (CDA):

Het is goed dat de heer Elzinga dat afwacht, want er komt nog wat op dit punt.

Ook in de crisis van de jaren 70 was duidelijk dat de lotsverbondenheid van de lidstaten een evident gegeven is. Waar Nederland in de eerste dagen dacht zich aan de gevolgen van de oliecrisis te kunnen onttrekken vanwege zijn gas, waren de economische en bijgevolg werkgelegenheidseffecten even hard voelbaar als in de rest van de Europese Unie. Ook toen was het antwoord: meer Europa. Ook deze crisis zal Europa uiteindelijk verder helpen. Wij mogen, hoe contrair het ook moge klinken, ook de zegeningen van de crisis tellen, waarbij ik overigens niets wil afdoen aan de dramatische gevolgen ervan voor heel veel burgers in de lidstaten. Uiteindelijk raakt de crisis ons allen.

De vraag is echter of je dat Europa mag verwijten. Het is in de kern een financiële en schuldencrisis die terug te voeren is naar het beleid van financiële instellingen en de lidstaten zelf, naar tientallen jaren van overbesteding, naar het uitblijven van noodzakelijke hervormingen en naar het gebrek aan politieke wil van de lidstaten om de fundamentele problemen op Europees niveau aan te pakken. Van de Lissabonagenda van tien jaar geleden, die Europa tot het meest competitieve deel van de wereld moest maken met onder meer investeringen in onderwijs, research en innovatie, is vrijwel niets terecht gekomen. Dat moet met de EU 2020-strategie anders.

Het is niet de crisis van de euro. Een crisis biedt ook kansen en nieuwe uitdagingen. Zij legt de vinger op de zere plek en brengt, als het goed is, het perspectief voor de langere termijn weer in beeld. Wat zou ik tot de zegeningen willen rekenen?

Europa is weer in het hart van de nationale politieke debatten beland. Het staat weer op de politieke agenda waar het lang van afgevoerd was. Het verplicht en dwingt nationale politici meer verantwoordelijkheid te nemen. Europa is weer ontdekt. Er vindt een europeanisering van de nationale politiek plaats en dat is hard nodig. Wij worden, scherper dan voorheen, geplaatst voor keuzen en de consequenties van die keuzen. Vluchten kan niet meer. De SER laat hierover in zij brief aan de regering evenmin een misverstand bestaan. Ik citeer: "Deze crisis vraagt om een ondubbelzinnige keuze voor Europa." Wij sluiten ons daar graag bij aan. In het WRR-rapport getiteld "Aan het buitenland gehecht" wordt dit nog eens onderstreept: "De EU is voor Nederland de meest dominante arena . Wie zijn doelen in het buitenlandbeleid wil bereiken, moet juist hier invloed uitoefenen, moet juist hier excelleren. Het is het aangewezen kanaal voor Nederland om zijn nationale en verlengde nationale belangen te realiseren."

Voor Nederland is gaandeweg dit proces ook duidelijk geworden dat ons belang vooral in de relatie met Duitsland ligt. Dat hadden wij te zeer uit het oog verloren. Onze oriëntatie neigde – opnieuw – te sterk richting Verenigd Koninkrijk. Maar dat wil een ander Europa, een Europa van de handel en de economie. Dat is op zichzelf belangrijk maar Europa is meer dan interne markt en vrijhandel. Europa is een politiek project, een waardengemeenschap. Ook hier citeer ik graag de eerder genoemde brief van de SER: "Europa is overigens meer dan slechts een economisch samenwerkingsverband. Het is een gemeenschap van waarden en normen die haar inwoners vrede, welvaart en rechtszekerheid biedt." "De sociale dimensie van Europa moet en kan simultaan met de economische dimensie worden versterkt."

Om het nieuwe CDA-rapport te citeren: "Europa is meer dan economie en moet zich in de eerste plaats richten op de verdieping van de Unie in het uitoefenen van haar kerntaken en het versterken van het groeivermogen. De Unie moet open blijven staan voor het toetreden van nieuwe landen maar op dit moment verdient de verdieping van de samenwerking op de grensoverschrijdende thema's energie, duurzaamheid, buitenlands beleid en defensie alle aandacht."

De heer Elzinga (SP):

Ik ben blij om te horen – en ik weet dat ook van collega Van der Linden – dat Europa in onze visie meer is dan alleen de markt en de handel, dat het een waardengemeenschap is. Dat delen wij zeer sterk. Maar hoe verhoudt dat zich nu met de visie van de premier die, ook namens uw kabinet, onlangs in het programma Buitenhof zei dat Europa vooral gaat om geld verdienen?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb ook andere verhalen van de premier gehoord. Ik kom daar zo op terug. Ik vind dat de premier met dit kabinet heel sterk de nadruk heeft gelegd op de intensivering van de Europese samenwerking. Dan gaat het niet alleen over de economie of de euro. Dan gaat het om een veel breder terrein. Die zaken hangen met elkaar samen. Dus op dat punt deel ik uw opvatting niet. Ik zou dit ook niet zo selectief uit een van zijn vele bijdragen willen halen.

Ik noem een andere zegening. De crisis maakt de onderlinge internationale financieel-economische verwevenheid en de onderlinge afhankelijkheid van de lidstaten zichtbaar. Wat in het ene land gebeurt, heeft directe gevolgen voor het andere. Het markeert de economische en politieke interdependentie. Die interdependentie zou er uiteraard ook zonder de Europese Unie zijn, dat is waar. Maar juist het lidmaatschap van die Unie maakt ons sterk. De financieel-economische crisis dwingt ons verder om radicale verbeteringen aan te brengen op het gebied van budgettaire efficiency, specialisatie, onderzoek en ontwikkeling en militaire samenwerking. Ook op dat laatste terrein is nog een wereld te winnen en tekenen zich onder druk van de omstandigheden ontwikkelingen af naar een meer communautaire aanpak.

Waar de energiecrisis de aanzet was voor de interne markt moet deze crisis de aanzet zijn om serieus werk te maken van de uitvoering van de nieuwe Europa 2020-strategie. Het komt nu aan op de implementatie. Terecht legt Nederland bij de invulling van het meerjaren financieel kader een koppeling met de uitvoering van de Europa 2020-strategie.

Nederland heeft in de schuldencrisis een belangrijke rol gespeeld, juist ook om de goede balans te bevorderen bij de Frans/Duitse initiatieven. De regering verdient waardering voor de actieve en vasthoudende opstelling. Dit heeft mede geleid tot de versterking van de positie van Commissaris Rehn die op dit moment misschien wel de belangrijkste portefeuille in de Commissie beheert en heeft bijgedragen aan versterking van de communautaire benadering. Zonder de stevige opstelling van Duitsland en Nederland mag betwijfeld worden of zo vergaande regelingen ten aanzien van herstel van begrotingsevenwicht tot stand gekomen zouden zijn.

Uiteindelijk heeft dit proces geleid tot het aanvullend verdrag voor een versterkte economie. De betekenis van dit verdrag zal pas de komende jaren echt zichtbaar worden. Het is verstrekkend en het zal Europa meer veranderen dan wij nog kort geleden voor mogelijk hielden. Wij krijgen dit nog in deze Kamer ter behandeling voorgelegd, tenminste als de Tweede Kamer dit verdrag goedkeurt.

Maar ook zonder goedkeuring treedt dit verdrag in werking indien twaalf lidstaten hun handtekening gezet hebben. Is de verwachting reëel dat het begin volgend jaar in werking treedt? Welke consequentie heeft het afwijzen van het verdrag voor een land? Houdt dit in wezen niet het verlaten van de eurozone in omdat heronderhandelen geen optie is?

Niet eerder tekende zich binnen de Europese Unie het Europa van twee of zelfs meerdere snelheden zo scherp af. Er zal in Europa opnieuw een kopgroep ontstaan die voor ieder lid openstaat, die vooruitgaat en het tempo niet door de traagste schakel laat bepalen. Hoe ziet de regering de verhouding tussen de Europese Unie van de 27 en de Eurogroep? Zou verdergaande samenwerking binnen de eurozone impact kunnen hebben op de werking van de interne markt? Moeten wij de versterkte samenwerking niet zien als de versterking van de Europese samenwerking en als een mogelijkheid in plaats van, zoals sommigen het zien, als een verzwakking?

Dit tussenstatelijk verdrag mag geen inbreuk plegen op de EU-verdragen en moet de Europese instituties zoals de Europese Commissie en het Europees Parlement hierin tegelijkertijd betrekken. Nieuw recht met respectering van bestaand recht.

Dat zou vooral kunnen betekenen dat de gemeenschapsmethode versterkt wordt. Hoe ziet de regering dit? Hoe beoordeelt zij in het verdrag in dit verband de positie van en de relatie tussen de Commissie en de Raad? Die komt mij een beetje dubbelzinnig voor. Hoe groot acht de regering het gevaar van weglekken van bevoegdheden naar intergouvernementele overlegstructuren waar ook de AIV voor waarschuwt?

Door dit verdrag zal de nationale budgettaire speelruimte op belangrijke sociaalfinancieel-economische gebieden verminderd worden. Zijn alle lidstaten zich daarvan wel bewust? Dat is uiteindelijk ook een forse, verdere stap richting politieke unie. Hoe ziet de regering dit?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik luister naar uw betoog. U stelt aan de regering interessante vragen. Ik zou wel benieuwd zijn naar uw opvatting, met name als u spreekt van versterkte samenwerking tussen een aantal leden van de Europese Unie. U koppelt dat misschien ook aan de eurozone. Wij hebben natuurlijk de afgelopen jaren allerlei overwegingen gehad over noordelijke landen die gemakkelijker economisch convergeren dan zuidelijke landen. Wat bedoelt u eigenlijk en wat is uw eigen opvatting hierover? Zou dat moeten gebeuren?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben altijd een heel sterke voorstander geweest van meerdere snelheden als stilstand achteruitgang betekent. Wij willen vooruit. Wij hebben het belang van de burgers te dienen. Het nationaal belang is juist om ervoor te zorgen dat wij in Europa ook zodanig samenwerken dat wij kunnen laten zien dat er perspectief is in het oplossen van de grote vraagstukken die wij hebben. Als dat leidt tot versterking van de eurozone en als er bepaalde landen zijn die zeggen dat zij dat liever niet meemaken – ik kom daarover dadelijk nog te spreken – dan zij dat zo. Dan is dat jammer maar ik vind niet dat wij het tempo moeten laten bepalen door de zwakste schakel.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Wat bedoelt u nu precies?

De heer Van der Linden (CDA):

Daarom zei ik dat ik blij ben met uw opvatting toen u sprak van een "ever closing union". Dat is een prachtig geluid, zeker uit de mond van de ChristenUnie ...

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Opmerkelijk, niet?

De heer Van der Linden (CDA):

... als ik dat vergelijk met een aantal jaren geleden. Ik deel die opvatting, toen u sprak van een "ever closing union", waar dat nodig is, zo dicht mogelijk. Daarbij sluit ik mij aan bij de heer De Vries waar het het subsidiariteitsbeginsel betreft. Wat je op het lokale of het regionale niveau kunt doen moet je niet op het nationale niveau brengen en wat op het nationale niveau kan moet je niet naar Europa brengen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dan hebt u ook gehoord dat ik dat heb betrokken op een beginsel van samenwerking binnen Europa, wat natuurlijk van meet af aan de bedoeling is geweest. Als u zegt dat er landen zijn die vooruit willen en dat men zich niet moet laten ophouden door de zwakste schakel, is dan Griekenland een zwakke schakel, Italië, Spanje? Bedoelt u dat met de zwakste schakel?

De heer Van der Linden (CDA):

Nee.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

In dat geval zou ik zeggen dat er juist solidariteit nodig is met die landen. Wat bedoelt u nu eigenlijk met landen die niet vooruit willen?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik kom daar zo over te spreken. Ik heb het daarbij met name over het Verenigd Koninkrijk, om een voorbeeld te noemen. Ik vind dat de eurozone moet worden versterkt met alle leden. U weet dat de CDA-fractie aan de overzijde tegen toetreding van Griekenland tot de Eurogroep heeft gestemd, naar ik meen als enige, en dat met name de heer Wilders voor die toetreding heeft gestemd. Dus in dat opzicht hebben wij wel recht van spreken. Maar nu men erin zit, vind ik dat er wel solidariteit naar twee kanten moet worden betracht. Wij moeten solidair zijn met Griekenland, in de zin dat wij dat land moeten helpen, net als de zuidelijke lidstaten. Dat gebeurt ook volop. Tegelijkertijd moeten die landen solidair zijn met ons door de verplichtingen na te komen die ze hebben afgesproken in het Europese kader. Daarom is budgettaire discipline gekoppeld aan het groeipact. Dat kan niet anders. Je kunt niet zeggen: wel een groeipact maar laat op het gebied van budgettaire discipline de teugels maar vieren.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dus u bedoelt met die versterkte samenwerking toch de ontwikkeling binnen de eurozone? En met landen die niet mee willen bedoelt u Engeland? Dank voor die uitleg.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik vind dat het open moet staan voor alle leden. Ik zie hoe landen binnen de Europese Unie hun best doen om juist aansluiting te vinden bij de Eurogroep. Ik stel vast dat er 25 leden van de Europese Unie zijn buiten de 17 eurolanden, dus dat acht ook de verplichting op zich hebben genomen die de Eurogroep op zich heeft genomen, met de intentie om aan te sluiten. Ik stel vast dat landen buiten de Europese Unie zoals Noorwegen en Zwitserland juist dezelfde regels overnemen. Dat doen zij niet omdat zij er schade onder lijden. Dat doen zij omdat zij er zelf nationaal belang bij hebben. Dus in dat opzicht zou ik willen betogen dat versterkte samenwerking Europa verder brengt en Europa niet verder achteruit zet.

De heer Koffeman (PvdD):

De heer Van der Linden heeft het over een verdergaande versnelling, omdat de belangen van de burgers moeten worden gediend. Vindt hij dat de belangen van de burgers voldoende zwaar meewegen? Vindt hij dat de mening van burgers, de belangen van de burgers en de wensen van de burgers voldoende serieus worden genomen? De burger vindt het namelijk te snel gaan. Hij vindt dat de euro te snel is ingevoerd. Hij vindt ook dat de Europese grondwet in een te hoog tempo wordt ingevoerd. De burger wil eigenlijk een pas op de plaats maken. Hij wil eigenlijk helemaal geen verdergaande politieke integratie op de korte termijn. De omgekeerde weg had dus bewandeld moeten worden in de ogen van de burger. Dat blijkt althans uit opiniepeilingen.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik zal straks nog spreken over draagvlak. Ik vind dat draagvlak iets anders is dan "de mening van de burger". Ik moet eerlijk zeggen dat wij uiteraard moeten zorgen voor draagvlak. Wij moeten ook zorgen voor draagvlak voor de nationale politiek. Als ik hoor wat de burgers vinden van de politici op nationaal niveau, dan is er op dat vlak ook nog wel wat werk aan de winkel. Ik onderschrijf dat draagvlak van essentieel belang is. Dat heeft de heer De Vries en dat hebben andere woordvoerders, die na hem spraken, ook al gezegd. Draagvlak krijg je echter niet als je zelf geen overtuiging hebt. Als je zelf geen overtuiging hebt, kun je anderen niet overtuigen. Laten wij daarom beginnen met overtuiging. Ik zal daarover straks nog iets zeggen. Laten wij beginnen met te staan voor de zaken die van nationaal belang zijn en die ook relevant zijn voor burgers.

De heer Koffeman (PvdD):

Er worden vergaande maatregelen genomen waarbij zelfs sprake is van soevereiniteitsoverdracht. In Duitsland is net vastgesteld dat voor instemming met het ESM-verdrag eigenlijk een tweederdemeerderheid in het parlement nodig is, omdat dat verdrag zo ver gaat in termen van soevereiniteitsoverdracht. Vindt de heer Van der Linden dat wij dergelijke grote stappen mogen zetten zonder de kiezer, dus de burger daarbij te betrekken?

De heer Van der Linden (CDA):

Politici worden als het goed is één keer in de vier jaar gekozen. Wij leven in een representatieve democratie. Ik ga ervan uit dat politici de belangen van de burgers goed weten te behartigen. Het CDA was zeer tegen referenda en ook ikzelf was daartegen. Ik ben jarenlang lid geweest van de Tweede Kamer. Ik ben toen om de vier jaar gekozen en herkozen, soms met wat kortere tussenpozen. Ik heb de burgers verantwoording afgelegd. Ik vind dit een uitstekende vorm van het zoeken van draagvlak bij burgers. Als zij het niet met mij eens waren, konden zij mij na vier jaar wegstemmen. Als zij het niet met de politici eens zijn, kunnen zij hen na vier jaar wegstemmen.

De heer Koffeman (PvdD):

Ja, dat lijkt op dit moment te gebeuren. Er is op dit moment sprake van een voornemen om te komen tot vergaande overdracht van bevoegdheden. Dit raakt aan soevereiniteitsoverdracht. Vindt de heer Van der Linden dat het gekozen parlement daarover met een tweederdemeerderheid moet beslissen, zoals in Duitsland is vastgesteld? Of vindt hij dat een gewone meerderheid daarvoor volstaat?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik vind dat een gewone meerderheid daarvoor voldoende is. Dat past in ons staatsbestel. In Europa zijn er uiteraard nog veel meer variaties. Daar bestaat de gewone meerderheid, de gekwalificeerde meerderheid en de supergekwalificeerde meerderheid. Wij komen ook te spreken over de veto's. Laten wij die afschaffen. Er zijn immers voldoende waarborgen.

Nederland heeft in 2003 terecht kritiek geuit op het niet-naleven van de stabiliteitscriteria door Duitsland en Frankrijk. Wij hebben met Duitsland hard ingezet op het voldoen aan de norm van 3% voor Ierland, Griekenland, Spanje, Portugal en andere landen. Het niet-naleven van deze norm door Nederland, dat gerekend mag worden tot de financieel-economisch sterkste landen binnen de EU, zou zijn geloofwaardigheid ernstig aantasten. Bovendien zou het een gevaarlijk precedent zijn. Op welke "exceptional circumstances" die betrekking hebben op "unusual events outside the control of the Contracting Party concerned" – zo staat het in het pact verwoord – zou ons land zich kunnen beroepen? Hoe zit dit dan met andere landen?

Het Verenigd Koninkrijk doet niet mee. Op zich is dat niet verrassend, omdat het Verenigd Koninkrijk eerder buiten Schengen bleef, een opt out bedong voor het charter, niet meedoet aan de euro en bezwaren had tegen het sociaal charter. Deze keer was de geïsoleerde positie echter wel erg pijnlijk. Het Verenigd Koninkrijk plaatst zich daarmee buiten de discussie over "the hart of the matter" binnen de Europese Unie en isoleert zich in feite bij de discussie over het politieke integratieproces van Europa. Dat kwam uiterst pijnlijk tot uitdrukking bij besprekingen in Cannes en in Brussel over de oplossing van de crisis. Voor deze besprekingen was de Britse premier niet uitgenodigd. Hij moest ijsberend in de wandelgangen vertoeven. Bovendien heeft deze crisis de positie van de Eurogroep als kopgroep aanzienlijk versterkt en heeft een institutionalisering van de topoverleggen in de Eurogroep plaatsgevonden. Tijdens het werkbezoek van de Eerste Kamer kwalificeerde een van onze gesprekspartners de houding van de Britten op de terreinen van buitenlandse politiek en veiligheid zelfs als "guerrilla-achtig". Hoe beoordeelt de regering deze ontwikkelingen?

In dit verband zou ik de regering willen vragen naar de achtergrond van de brief die de regeringsleiders van het Verenigd Koninkrijk, Nederland en tien andere landen aan de voorzitter van de Europese Raad en de Commissie hebben gestuurd. Welk doel diende deze brief? Was het een poging van het Verenigd Koninkrijk om uit de geïsoleerde positie te raken? Waarom hebben landen als Duitsland en Frankrijk deze brief niet ondertekend? Het sterkste land, Duitsland, ontbreekt. Dat roept vragen op. Wat is het effect hiervan geweest? Hoe beoordeelt de regering de reactie van de Europese Commissie?

Onder punt 7 in de brief staat: "Wij moeten de arbeidsmobiliteit stimuleren om een sterker geïntegreerde en opener Europese arbeidsmarkt te creëren." Is hiermee impliciet afstand genomen van het verwerpelijke meldpunt van de PVV? Moet ik dit citaat zo interpreteren?

Nederland staat bekend als een naar buiten gericht, open en tolerant land. Of moet ik zeggen dat het zo bekend stond? Nog steeds hebben wij op tal van terreinen een grote reputatie. Nederland is op het gebied van handel, agribusiness, logistiek, water en veel meer alom in de wereld present en hoog gewaardeerd. Wij zien echter ook dat het beeld van Nederland binnen Europa erodeert. Dat tast onze positie aan. Wij dreigen op deze manier steun van andere landen te verspelen in voor Nederland belangrijke dossiers. Hoe ziet de regering dit zelf? Hebben wij nog wel een goed zelfbeeld binnen de Europese Unie? Was de brief van de tien ambassadeurs niet een duidelijk signaal? De heer Heldring wijst in zijn opiniërend artikel in de NRC van 23 maart op zekere neutralistische tendensen in de Nederlandse buitenlandse politiek. Heeft de heer Heldring gelijk volgens de minister van Buitenlandse Zaken? Misschien kan de minister hiervan met goede argumenten afstand nemen.

De Nederlandse opstelling ten aanzien van de toetreding van Bulgarije en Roemenië roept bijvoorbeeld veel weerstand op. Tijdens ons werkbezoek in Brussel op 5 maart is duidelijk benadrukt dat het gaat om een eerste partiële openstelling van de lucht- en zeehavens van beide landen en dat beide landen voldoen aan de technische voorwaarden. Waarom blijft Nederland zich als enige land verzetten? Moeten wij niet vrezen dat het gebruik van het veto op dit punt in deze kwestie zich in andere voorkomende gevallen tegen Nederland gaat keren? Zouden wij niet geheel af moeten van het gebruik van veto's? Hoe valt deze opstelling te rijmen met de politiek van economische diplomatie? Ook de voorzitter van VNO-NCW heeft gewaarschuwd voor grote economische schade die dit standpunt veroorzaakt. Mijn fractie pleit nadrukkelijk voor het opgeven van deze positie.

Het hoeft geen betoog dat het eerder genoemde verwerpelijke en discriminerende meldpunt van de PVV eveneens ernstig schade toebrengt aan het beeld van Nederland. Evenzeer schaadt dat meldpunt het nationale belang ernstig. Dat levert bepaald geen vrienden op.

In de discussie over het Meerjarig Financieel Kader is een van de hoofddoelstellingen een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten. Wij steunen de regering in het streven naar een sobere meerjarenbegroting. Ik zou de regering echter willen vragen om geen prioriteit te maken van "I want my money back". Er staan in Europa voor Nederland veel belangrijker zaken op het spel, zoals het concreet realiseren van de 2020-strategie, waaronder de vervolmaking van de interne markt, inclusief de dienstensector en een regeling voor de octrooien. Verder noem ik de sterkere stimulansen voor een Europees onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid, om van Europa een excellente onderzoeksregio te maken. Ik noem ook een slagvaardig extern optreden en, mede onder druk van de financiële crisis, vergaande europeanisering van defensie. Ik noem ook het tegengaan van protectionisme, nieuwe impulsen voor vrijhandelsakkoorden en investeringen in infrastructuur.

Artikel 311 van het verdrag voorziet in eigen middelen voor de EU. Dat zou ook een eind maken aan de fnuikende en soms giftige sfeer in de discussie over nettobetaler en netto-ontvanger. Waarom keert Nederland zich zo tegen de invoering van de financiëletransactiebelasting? Gebeurt dat omdat wij een Europese invoering willen? Gaat het om een principiële keuze? Het gaat hier toch om "casinokapitalisme", waarbij geen relatie met de reële economie bestaat? Zou ook hier de eurogroep een voortrekkersrol kunnen vervullen? Hoe ligt dit voorstel in de eurogroeplanden zelf? Volgens berekeningen van de Commissie zou dat de nationale afdracht met 50% verminderen. Bovendien gaat het niet om een directe lastenverhoging voor de burgers. Voor Nederland betekent dit zo'n 3 mld. minder afdracht aan Brussel. Graag een reactie van de regering. Hoe ziet de regering de rol van de Europese Investeringsbank?

De beeldvorming van Europa in veel landen is een uiting van een vertrouwenscrisis in het Europese eenwordingsproces. Europa wordt nog te veel gezien als het probleem en niet als een deel van de oplossing. Voor de toekomst is versterking van het draagvlak essentieel. Het is daarom van het grootste belang dat ook nationale politici met overtuiging staan voor het belang en de noodzaak van die Europese samenwerking. Niet als een doel op zich, maar juist om het nationale belang en de belangen van de burgers in de lidstaten te dienen. Deze crisis toonde aan dat wij meer Europa nodig hebben, dat wij een sterke lotsverbondenheid hebben, dat onze economieën sterk met elkaar verweven zijn en dat de situatie in het ene land grote gevolgen kan hebben voor het andere land.

Wie denkt oplossingen te vinden door een muur om Nederland te bouwen, wie denkt daarmee het belang van onze burgers te dienen doet aan volksverlakkerij. De schijn wekken dat wij nog meester zijn over onze eigen toekomst is de ogen sluiten voor de werkelijkheid. Om met Mark Leonard te spreken: "Als je invloed wilt uitoefenen moet je soevereiniteit inleveren. Zonder Europa zijn de nationale parlementen slechts praathuizen die het wereldnieuws van commentaar voorzien, terwijl ze zich koesteren in de illusie van soevereiniteit." De natiestaat alleen is steeds minder in staat om welvaart, veiligheid en vrede te waarborgen. Het Europese project is er niet om de nationale lidstaten in de EU te ontmantelen, maar wel om eng, gevaarlijk nationalisme te vermijden en om de lidstaten van die Unie reële capaciteit te verschaffen die het mogelijk maakt verantwoordelijkheid te nemen om oplossingen te bieden voor de fundamentele problemen waarmee wij worden geconfronteerd. Nationaal belang kan niet zonder Europees belang.

De soevereiniteitsdiscussie dient vooral een intern consumptief electoraal doel, maar gaat voorbij aan de werkelijkheid van vandaag. Het is zelfs gevaarlijk om die werkelijkheid te ontkennen. Daarmee zet je ook de samenleving op het verkeerde been. Dat tast onze identiteit niet aan. Die identiteit geven lidstaten daarmee niet op. Ik kom uit een regio waar de identiteit eerder is versterkt dan verzwakt. Onze eigen taal, onze eigen tradities en onze cultuur leven zo zwaar op dat wij er nog trotser op zijn dan we in het verleden al waren. Ik hoop dat dit voor elke regio geldt. Laten wij niet de indruk wekken dat met de verdergaande Europese samenwerking de identiteit verloren gaat. Integendeel, identiteit is iets dat van de mensen zelf is. Dat kan niemand hun afnemen.

De heer Koffeman (PvdD):

De heer Van der Linden spreekt over zijn eigen regio en over het Europese sentiment in relatie tot de identiteit die wordt gekoesterd. Het kan de heer Van der Linden niet zijn ontgaan dat met name in zijn regio het CDA met een pro-Europese houding enorm veel stemmen heeft verloren aan de PVV met een anti-Europese houding. De PVV is althans tegen een Europese Gemeenschap in deze vorm.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik denk dat het verlies aan stemmen een heel andere oorzaak heeft. De burgers mogen een vergissing maken, want die kan worden gecorrigeerd. Ik leg echter geen relatie tussen de stemuitslag bij de laatste verkiezingen en de noodzaak van Europeanisering. Ik verzeker de heer Koffeman dat, als hij de mensen in mijn regio vraagt naar hun Europese betrokkenheid, die niet veel anders zal zijn dan in andere regio's, zeker als het gaat om grensregio's. In dat opzicht is aan identiteit niets verloren gegaan. Integendeel, ik adviseer de heer Koffeman de bidkrant van Maastricht – ik zal er straks nog iets over zeggen – als culturele hoofdstad van Europa daarop na te lezen. Daaruit blijkt hoe levendig en levend Europa is in die regio.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Collega Van der Linden kan altijd hartverwarmend spreken over Europa, in het bijzonder over Limburg, maar ik wil zijn woorden toch nog iets beter begrijpen. Hij stelt onder andere dat de Europese samenwerking moet groeien, dat meer Europa niet ten koste van de identiteit gaat en dat de discussie over soevereiniteit voor binnenlandse consumptie is. Bedoelt hij daarmee dat de Europese instituten sterker moeten worden? Of volgt hij de lijn in mijn betoog dat de Europese samenwerking kan groeien, maar meer van onderop? Dat is het people to people-principe. Dat zou moeten worden versterkt. Ik denk dat daar ook wegen liggen, want het versterken van instituten gaat onvermijdelijk samen met de overdracht van soevereiniteit. Dat is een gevoelige discussie. Ik zeg niet dat het onmogelijk is, maar het is een gevoelige discussie. Dit gaat in ieder geval verder dan het regeerakkoord, waarin staat dat er geen enkele nationale bevoegdheid meer mag worden overgedragen. Wat bedoelt de heer Van der Linden als hij zo frank en vrij stelt dat we meer Europa moeten hebben?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb dat al aangegeven. Europa moet zich focussen, zich richten op de kerntaken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat zou kunnen samengaan met een pleidooi voor een kleiner Europa, een Europese Commissie, of Europese Raad die zich echt bezighoudt met de kerntaken, de competenties niet voortdurend uitbreidt en niet steeds een beleidsaanzuigende werking entameert.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik sluit mij aan bij wat de heer Kuiper heeft gezegd over een "ever closing union". Als je een "ever closing union" hebt, dan betekent dat ook dat je, naarmate je meer gaat samenwerken, uit de aard der dingen en de aard der problemen, grensoverschrijdende problemen, sterkere instituties nodig hebt. Ik ben niet iemand die pleit voor meer bureaucratie. Integendeel, het zit in mijn aard om daartegen te strijden, maar ik wil wel graag een sterke Europese Commissie. Zeker kleinere landen – Nederland moeten wij daaronder rekenen – hebben er groot belang bij dat wij een sterke Europese Commissie hebben. Het mag geen bilateraaltje worden tussen twee of drie grote landen waarbij de rest maar moet volgen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Less is soms ook more. Dat geldt ook voor de Europese Commissie. Als de Europese Commissie zich beperkt tot wat zij heeft te doen – uit de woorden van de heer De Vries meende ik ook iets te horen over zelfbeperking – dan kun je stellen dat Europa belangrijk is en dat wij moeten samenwerken als Europese volken, maar het gaat dan niet gepaard met pleidooien voor een groot Europees budget of voor versterking van de Europese instituties.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik wijs er op dat de Europese Commissie ook een uitvoerend orgaan is. Wij geven Europa de schuld van een heleboel zaken – ik zeg daar straks nog iets over – maar dat komt voort uit de wensen van de lidstaten. Ik wijs op de hordes nationale ambtenaren die naar Brussel vertrekken, daar komma's verplaatsen, er nog iets bij moeten hebben voor hun land en dan met iets thuis moeten komen, waardoor voorstellen van de Europese Commissie heel vaak verminkt worden in hun uiteindelijke vormgeving. Het zijn echter de ministers die uiteindelijk naar Brussel gaan. De heer Kuiper stelt terecht dat er veel gebeurt bij de Europese Raad en dat dit beter moet worden gecontroleerd. Hij vraagt dan aan de regering hoe dit beter moet worden gecontroleerd, maar hij moet dat aan de Tweede en de Eerste Kamer vragen, want wij controleren de regering. De regering moet niet zichzelf controleren. Wat betreft het subsidiariteitsbeginsel, waarmee de heer De Vries is begonnen, wijs ik erop dat het niet alleen de parlementen zijn die dat moeten doen, maar ook de nationale ambtenaren en de nationale bewindslieden. Zij moeten er in Brussel op toezien dat er geen zaken worden geregeld die niets met het subsidiariteitsbeginsel te maken hebben en die beter in eigen land kunnen worden geregeld. Die opdracht moet op het juiste niveau worden neergelegd. Wij hebben daar uiteraard zelf ook een taak in te vervullen.

Grensoverschrijdende problemen vragen dus om een aanpak waarbij landen hun soevereiniteit delen.

De verdieping op financieel economisch gebied, het verscherpte toezicht op de banken en het terugdringen van de macro-economische onevenwichtigheden zal gepaard gaan met vergaande herverdeling van bevoegdheden op nationaal en Europees niveau. Van dat proces maken de nationale parlementen een belangrijk deel uit. Dat vraagt om een actieve rol. Eens te meer vraagt dit om een nauwe samenwerking van de nationale parlementen met het Europees Parlement. Daarom moeten wij ophouden met Europa overal de schuld van te geven. De 3%-begrotingsdiscipline is geen eis van Brussel, maar is overeengekomen door de lidstaten om juist de belangen van die lidstaten te dienen. Terecht heeft premier Rutte er bij de ondertekening van het aanvullend verdrag op gewezen dat bezuinigen niet moet van Europa; wij willen het zelf, uit eigen, binnenlands politieke noodzaak. Europa kost geld hoor je vaak, maar dan vergeten wij dat de EU-uitgaven slechts een fractie, enkele procenten, zijn van de totale overheidsuitgaven. Dat neemt uiteraard niet weg dat wij zorgvuldig toe moeten zien op de besteding van die middelen. En daar is kritiek op onderdelen zeker op zijn plaats. Het ontbreken van goedkeurende verklaringen van nationale rekenkamers in een aantal lidstaten, de wildgroei van Agentschappen, de bilocatie van het Europees Parlement, het Engelse rabatsysteem en het mijns inziens onvoldoende zelfkritisch vermogen van het Europees Parlement zelf op de eigen uitgaven vormen voorbeelden hiervan. Deze op zichzelf terechte kritiek doet niets af aan de vitale betekenis voor onze burgers van het Europese project. De enorme voordelen van de EU worden steeds buiten beschouwing gelaten. Het Europese project kent, zoals gezegd, zijn weerga noch in onze geschiedenis, noch in de wereld. In het Europese model zijn democratische rechtsstaat, mensenrechten, vrijheid, verdraagzaamheid en sociale markteconomie dragende waarden. De Europese Unie is een absoluut succesverhaal. Je moet niet met een vergrootglas naar vandaag kijken, maar het in de context van de geschiedenis bezien.

Toch is er een groeiend sceptisch klimaat ten opzichte van de Europese gedachten. In deze paradox leven wij vandaag. Enerzijds is er de absolute evidentie van de noodzaak van intensievere samenwerking op Europees vlak en anderzijds het weglekkend draagvlak. In het laatste, overigens uitstekende, briefadvies van de AIV, getiteld Naar een versterkt financieel-economisch bestuur in Europa, wordt specifiek aandacht gevraagd voor de versterking van het politieke draagvlak onder de bevolking die essentieel is voor de houdbaarheid van de Europese Monetaire Unie en de Europese Unie als zodanig. De eerder genoemde verschuiving van bevoegdheden dient gepaard te gaan met vergroting van de democratische legitimiteit. De Europese Commissie en daarbinnen in het bijzonder Commissaris Rehn heeft verreikende bevoegdheden waar het de randvoorwaarden betreft die aan de nationale begrotingen gesteld c.q. opgelegd kunnen worden.

Met de AIV wil de CDA fractie hiervoor nadrukkelijk de aandacht vragen, opdat hoge eisen gesteld worden aan de verantwoordingsplicht van de Commissie. Ik citeer uit het AIV rapport: "De bestaande instrumenten van het Europees Parlement om de uitvoerende taken van de Commissie te controleren en zo nodig te corrigeren, lijken niet voldoende. Bovendien is het EP zelf in de publieke perceptie onderdeel van het probleem van de afstand ten opzichte van de burgers." Hoe beoordeelt de regering dit? Wij onderstrepen de noodzaak van een diepgaand debat over het herstel van vertrouwen en publiek draagvlak.

De crisis heeft ook nieuwe leiders als Van Rompuy en Monti gebracht. President Van Rompuy heeft als eerste voorzitter van de Raad grote indruk gemaakt en getoond de juiste man op de juiste plek te zijn. Aan het hoofd van een intergouvernementeel orgaan heeft hij met grote kennis van zaken een Europese visie gekoppeld aan tact, bindend vermogen en een vasthoudend oog op de lange termijn. Wie zijn interview voor Buitenhof gezien heeft of een van zijn vele lezingen gehoord dan wel gelezen heeft, weet dat de Unie ook de komende tweeënhalf jaar in uitstekende handen is.

De heer Monti heeft in korte tijd een pakket diep ingrijpende maatregelen doorgevoerd. Niet, zoals hij zegt, omdat dit van Europa moet, maar omdat het voor Italië en de burgers van Italië van belang is en het voorkomt dat op termijn de zaken volledig ontsporen. De heer Monti heeft het vertrouwen in het hervormingsproces in Italië hersteld en Italië weer in het hart van Europa teruggebracht. Hij is een bewijs dat leiderschap in Europa ook in zwaar weer op de steun en het vertrouwen van de bevolking kan rekenen. Ook dat zou ik tot de zegeningen van de crisis willen rekenen.

Aan de zuidflank van de Europese Unie hebben we te maken met een islamisering van een reeks van landen, zelfs van Tunesië. De politieke islam heeft zijn plaats ingenomen. Het ontbreekt de Europese Unie aan een duidelijke strategische dimensie in het beleid. Mevrouw Ashton, Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, zou meer present moeten zijn. Moet de Europese Unie niet een veel grotere directe betrokkenheid in de regio op zich nemen, niet alleen als betaler maar vooral als speler, ook om nieuwe illegale migrantenstromen in de toekomst te voorkomen? De Europese Unie moet de betrekkingen tussen die landen onderling meer aanmoedigen en tegelijkertijd de relaties met de afzonderlijke landen versterken, waarbij meningsverschillen tussen de landen van de Europese Unie moeten worden voorkomen en er geïnvesteerd wordt in wederzijds vertrouwen.

De Mediterrane Unie (Unie voor het Middellandse Zeegebied) is een papieren orgaan, dat niet functioneert. Wat mogen wij in dit verband van de zogenaamde routekaart van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger verwachten? Egypte vervult een sleutelrol in het gebied. Inkomsten uit toerisme en migranten lopen dramatisch terug. Sociale spanningen groeien. De positie van minderheden in de Arabische landen, ook in Egypte, is zorgelijk. Twijfels groeien of daar instellingen komen die als democratisch beschouwd kunnen worden. Hoe kunnen wij bijdragen aan het tot stand komen van democratisch georiënteerde instellingen die ook waarborgen dat het geld goed wordt besteed?

Hoe beoordeelt de regering de ontwikkeling van de Europese diplomatieke dienst EDEO (Europese Dienst voor Extern Optreden), en meer in het bijzonder de relatie met de nationale diensten en ambassades? Naar het oordeel van de regering levert een actieve, goed functionerende EDEO een wezenlijke bijdrage aan de uitvoering van de doelen van het Nederlands buitenlands beleid. Kan de minister dit nader toelichten? Gaat de ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands veiligheidsbeleid wel snel genoeg, gelet op de verschuivende machtsverhoudingen in de wereld? Opereert Hoge Vertegenwoordiger Ashton daarin niet te volgend in plaats van initiërend, of komt het doordat de Europese Unie de focus zo sterk op de financieel-economische crisis heeft gericht?

Waarom werkt de Europese Unie ook bij het zuidelijk nabuurschapsbeleid niet nauwer samen met de Raad van Europa, die juist op het terrein van capaciteits- en institutieopbouw over uitstekende instrumenten en jarenlange ervaring beschikt ? Er is eerder een proces aan de gang waarin de Europese Unie langzaam maar zeker de Raad van Europa uit de markt drukt, als je het een markt mag noemen. Geld mag toch niet meer bepalend zijn dan kennis, ervaring en kosteneffectiviteit?

Zo creëren de ministers van buitenlandse zaken – ik weet dat onze minister van Buitenlandse Zaken daar op zijn minst aarzeling bij had – nu weer een post van Mensenrechtencommissaris voor 27 landen, waar de Raad van Europa die al voor de 47 landen heeft. Over subsidiariteit gesproken. Het maakt wel een verschil, mag ik mede uit eigen ervaring zeggen, of de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa in een niet-EU land van de Raad van Europa optreedt of de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie een rapport over hetzelfde land uitbrengt. Voor de Mensenrechtencommissaris van de Europese Unie is optreden in Rusland inmenging in binnenlands beleid en voor de Europese Unie buitenlands beleid en voor de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa is dat gewoon staande praktijk, om te bezien of de verplichtingen die ze op zich genomen hebben, ook worden uitgevoerd. Dat is een heel wezenlijk verschil. Graag vraag ik de minister naar zijn oordeel. Meer in het bijzonder vraag ik hem om een beschouwing te wijden aan de relatie tussen de Europese Unie en de Raad van Europa.

De relatie van de Europese Unie met Rusland en Turkije ontwikkelt zich niet in de goede richting. Dat is een verontrustende zaak. Dit zijn overigens twee landen waarmee Nederland een heel speciale relatie onderhoudt, dit jaar met het ene land en volgend jaar met het andere. Het zijn ook twee landen die, overigens om volstrekt andere redenen, voor de Europese Unie op lange termijn van strategisch belang zijn en waar de Europese Unie om geopolitieke redenen in dient te investeren. Zij dreigen eerder weg te drijven van Europa dan dat er sprake is van toenadering.

De groeiende rol van Turkije in de regio moet gezien worden als een brug tussen de islam en democratie. Het valt mij op dat zij een heel actieve buitenlandse diplomatie bedrijven. Welke waarde kent de minister toe aan het politiek platform dat de Europese Commissie wil oprichten en dat moet zorgen voor een hernieuwde positieve agenda tussen de Europese Unie en Turkije? Heeft dat voorstel voldoende perspectief? Is het een idee om Turkije te helpen bij de opvang van vluchtelingen? Kan de Europese Unie een rol spelen bij de opvang van vluchtelingen uit Syrië? Dat zou een mooi gebaar zijn.

De Europese Unie heeft geen strategische agenda die de banden met Rusland kan versterken en die reikt aan zaken van gemeenschappelijk belang, behalve dan op die punten waarop wij ook belang hebben, zoals energie. Voor de toekomst en voor de stabiliteit van dit continent is de relatie met Rusland en Turkije van evident belang. Ik pleit in dit kader zeer nadrukkelijk voor een forse investering.

Maastricht en de Euregio Maas-Rijn zijn samen kandidaat om Culturele Hoofdstad van Europa te worden in 2018, onder het wervende motto Europa Herontdekt. Zeer aan te bevelen, overigens. Ja, wij moeten Europa weer herontdekken. Het nieuwe Europa van de burgers. Het Europa van de veelkleurige verscheidenheid aan culturen, talen, tradities, kunstvormen, religies en culinaire tradities. Het Europa van de regio's en de kleine gemeenschappen. Het Europa dat de burgers laat zien dat het oplossingen heeft voor de grote, nieuwe, grensoverschrijdende uitdagingen van deze tijd. Het Europa dat droomt over de herinnering aan morgen. Er is behoefte aan nieuwe bezieling. Aan visie en overtuiging. Om met Schuman te spreken: wij verenigen geen naties maar burgers. Ik wil eindigen met Spreuken 29: "Verwildert het volk niet waar het visioen ontbreekt en verwacht het geen licht waar duisternis heerst?"

De voorzitter:

Ik wilde het stuk over "Maastricht" natuurlijk niet missen, en daarom heb ik u ruim de tijd gegeven, wat u hebt gemerkt.

De heer Thom de Graaf (D66):

Voorzitter. Bijna twaalf jaar geleden hield Joschka Fischer, toen minister van Buitenlandse Zaken van de Bondsrepubliek, aan de Humboldt Universiteit een visionaire rede over de toekomst van Europa. In die toespraak schetste Fischer wat een toekomst voor Europa kón zijn: een echte politieke unie die misschien wel dicht bij een Verenigde Staten van Europa zou komen. Fischer hield een pleidooi voor de vaststelling van een finalité politique van het Europese integratiedebat: waar gaan wij heen, hoe ziet de Europese horizon eruit? Ik herinner mij nog levendig de reactie van het Nederlandse kabinet van toen: zowel de opportuniteit als de historische noodzaak van zo'n Europese blauwdruk werd in twijfel getrokken. De toenmalige staatssecretaris van Europese Zaken noemde de visie van Fischer in historisch perspectief absurd, op filosofietjes over de vormgeving van Europa zat echt niemand te wachten, het zou veel verstandiger zijn om vooral te investeren in wat toen heette: praktische samenwerking, peer pressure en benchmarking. Het Nederlandse kabinet van toen, waaraan ook mijn partij deelnam, was de gevangene van innerlijke tegenstellingen over Europa en was daarom slechts bij machte om een uiterst pragmatische benadering te kiezen: steentje voor steentje misschien verder bouwen, maar zonder bouwplan. Een visie op de weg van Europa was te veel gevraagd.

Is het nu beter? Ik haal de geschiedenis aan om duidelijk te maken dat er sinds het begin van deze eeuw toch het nodige gebeurd is in het Europees integratieproces, niet per se dankzij opeenvolgende Nederlandse kabinetten, maar misschien soms zelfs ondanks. De Humboldtlezing van Fischer was de opmaat naar een breed Europees constitutioneel debat, waar de toenmalige leiders van de lidstaten in december 2000 in Nice toe besloten. Een Europese conventie later, een moeizaam Europees grondwettelijk verdrag en catastrofale nationale referenda verder, heeft Europa met het Lissabon-verdrag toch een paar voorwaarden geschapen voor de suggestie dat het meer wil zijn dan een pure pragmatische samenwerking tussen nationale staten die elk daarvan profijt trekken.

Dat is de pluskant. Er is een permanente voorzitter van de Europese Raad gekomen, er is een Hoge Vertegenwoordiger van de Unie die tevens lid van de Commissie is, er is een toegenomen politieke machtspositie van het Europees Parlement én er is een duidelijker debat over wat binnen het communautaire domein valt en wat met een subsidiariteitstoets in de hand tot de nationale competentie moet worden gerekend. Er zijn dus positieve ontwikkelingen zichtbaar voor wie Europa meer wil laten zijn dan een ruilbeurs van nationale belangen. Wie echter het decennium tussen Fischer en de Eurocrisis overziet, komt tot de slotsom dat het, naar het woord van Edmond Wellenstein, eerder Europese rekenkunde is geweest die Europa heeft gebracht waar het nu staat dan Europese bestuurskunde. De nationale belangen van relatieve stemgewichten, positieve saldi van Europese middelen en calculaties van wat effectiever is: eigen regels en controle of Europese equivalenten, dat zijn toch grotendeels de drijfveren van de lidstaten geweest, ook die van Nederland. Het grote idee, het visionaire inzicht in wat Europa echt zou kunnen en moeten zijn om houdbaar te blijven, om een duurzame rol te kunnen vervullen in mondiale economie en mondiale politiek en om een lichtbaken in de wereld te kunnen vormen van humaniteit, rechtsstatelijkheid, democratie en welvaart, die grote gedachte lijkt op een zijspoor te zijn beland, achterhaald als nutteloze en door de bevolking onbegrepen dagdromerij.

Voor het ontbreken van nieuwe wegwijzers zijn verschillende oorzaken aan te wijzen, zeker in ons land. Allereerst lijkt het er op dat Nederland nog steeds het trauma van twintig jaar geleden, Zwarte Maandag, niet heeft verwerkt. Het land dat zowel uit overtuiging als uit welbegrepen eigenbelang inzette op een Europese structuur met trekken van een federatie, kwam bedrogen uit en waakt er sedertdien voor om voorop te lopen in vergezichten. Die klap kwam toen hard aan, maar wellicht nog harder het nee van het referendum van 2005. Hoezeer ook het merendeel van de partijen, de werkgevers én werknemersorganisaties alsmede de wetenschap voluit pleitten voor ja, de bevolking vertrouwde het niet en haakte af. Oorzaak en gevolg zijn lastig uit elkaar te rafelen. Misschien was de euroscepsis die steeds krachtiger werd geformuleerd in publieke debatten debet aan het wantrouwen, misschien voedde het wantrouwen juist de scepsis. Hoe dan ook, in de meer populistische cultuur die sinds 2001 ook ons land heeft veroverd, is Europa de metafoor geworden voor alles wat haaks staat op bescherming van eigen nationale belangen, voor alles wat veraf is, bureaucratisch, log en bemoeizuchtig. In diezelfde populistische cultuur zijn onderdanen van lidstaten van de Unie die net als wij profiteren van het vrije verkeer van personen en goederen al snel door Brussel geoutilleerde profiteurs en begrotingsregels waar wijzelf op hebben aangedrongen om buitensporige tekorten en schulden tegen te gaan, dwingelandij van eurocraten.

Een derde verklaring waarom het grand design niet erg populair is, moet welhaast af te leiden zijn uit de manier waarop de afgelopen jaren de bankencrisis tot een schuldencrisis en de schuldencrisis tot een Eurocrisis verwerd. Too little en too late, is het algemene oordeel over de handelingsbekwaamheid van de verzamelde Europese leiders. Het vertrouwen erodeerde, zowel aan de binnenkant bij de eigen burgers, als aan de buitenkant bij financiële markten en andere landen..De Unie als zwakke broeder die in eigen huis de zaak niet op orde weet te brengen. Wat voor beeld schept dat bij China, de opkomende economieën, de handelspartners, de ontwikkelingslanden of de bevolkingen van de Arabische staten die in hun langdurende lente onze hulp en ondersteuning hard nodig hebben?

Dit is vooralsnog geen optimistisch beeld en ik voeg er nog iets aan toe. De Europese politieke elite lijkt dubbelhartig. Voor eigen parochie en eigen kiezers preken de leiders de passie van de nationale identiteit, het nationale belang en de daarbij behorende euroscepsis. I want my money back hoor je tegenwoordig in vele talen en varianten. Tegelijkertijd wordt de crisis van Eurotop naar Eurotop gesleept, omdat diezelfde politieke leiders heel goed weten dat de toekomst van elk individueel land valt of staat met samenwerking in het grotere verband, op straffe van stilstand of wellicht zelfs faillissement. Het wordt tijd dat de noodzaak van Europa voluit wordt onderkend in plaats van voortdurend te worden verdonkeremaand.

Europees handelen én denken is noodzakelijk voor Europees overleven, zoveel leert ons de crisis. Never waste a magnificent crisis, zou mijn fractie willen zeggen. Maar de leiders die in Brussel bijeenkomen om het continent te redden, moeten dat doen tegen de achtergrond van het kleine en soms benauwde debat in hun eigen land, dat vaak van nationale sentimenten aan elkaar hangt. Zij bevinden zich eigenlijk in een Europese leegte. Die leegte wordt bepaald door de afwezigheid van een volwaardige democratie op het niveau boven dat van de lidstaten en door het totaal ontbreken van een Europese cultuur.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik hoor u zeggen dat een meer politieke unie noodzakelijk is om de Europese crisis op te lossen. Maar is het niet zo dat overhaaste samenwerking die crisis juist heeft veroorzaakt? Het is toch een merkwaardig uitgangspunt om, nadat je hebt gezegd dat we een systeem hebben ingevoerd zonder daarover goed na te denken, zonder goede exitscenario's en zonder goede voorwaarden, te zeggen dat we nu zover zijn dat dat systeem ook onze redding moet zijn? Dat is toch een beetje merkwaardige redenering? Of niet?

De heer Thom de Graaf (D66):

Als ik gezegd zou hebben wat u zegt, dan zou dat inderdaad een buitengewoon merkwaardige redenering zijn. Maar dat heb ik geloof ik niet gezegd.

De heer Koffeman (PvdD):

U hebt aangegeven waardoor de eurocrisis is ontstaan. U gaf aan dat de bankencrisis daarvan de belangrijkste oorzaak was.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik zou zeggen: wacht u even op de rest van mijn betoog. Dat heb ik namelijk niet gezegd. Ik heb wel gezegd dat de crisis ons in een situatie heeft gebracht waarin wij sterke Europese instituties en sterke Europese oplossingen nodig hebben, wat ook door iedereen wordt erkend. Dat roept de vraag op of we dat niet eerder hadden moeten organiseren, om te voorkomen dat, zoals Guy Verhofstadt het heeft genoemd, er nu geen dak is en het dus bij iedereen regent als het bij één regent.

De heer Koffeman (PvdD):

Dan zijn we toch waar ik wezen wilde. De crisis staat niet los van de Europese eenwording en van de introductie van de gemeenschappelijke munt met lidstaten met een ongelijk economisch tempo. U doet nu alsof de crisis uit de lucht komt vallen en dat Europa het antwoord op de crisis is. Maar Europa, de wijze waarop Europa georganiseerd is, is toch ook in belangrijke mate de oorzaak van de crisis?

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik geloof niet dat Europa de oorzaak van de crisis is. Ik geloof wel dat de crisis mede in de hand is gewerkt doordat wij onvoldoende de Europese instituties hebben gewapend met maatregelen en instrumenten die vervolgens konden voorkomen wat er in een aantal landen is gebeurd. Nu is de vraag of je terug wilt gaan of dat je vooruit wilt gaan om te zorgen dat dit niet langer kan gebeuren en dat dus ook de instrumenten op Europees niveau aanwezig zijn en de daarbij horende politieke democratie.

De heer Koffeman (PvdD):

Is dat echt uw vraag? Of zegt u met uw partijgenoot Koolmees: ten halve keren is onmogelijk? Dus dat betekent eventueel liever ten hele dwalen dan ten halve keren? Keren is onmogelijk?

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik geloof dat de heer Koolmees, mijn collega aan de overzijde, heeft gezegd dat wij sterkere Europese instituties nodig hebben. Hij heeft ook gewezen op Europees toezicht op de banken, zoals u vandaag heeft kunnen lezen. Hij heeft echter niet gezegd: beter ten hele gedwaald. Sterker nog, ik geloof dat dit ook niet aan de orde is. Er is volgens mij maar één weg en dat is de weg vooruit, dus niet een weg terug.

De heer Koffeman (PvdD):

Maar dat is precies hetzelfde als wat ik zeg: ten halve keren is onmogelijk. Dus dat betekent doorgaan, wat daar de consequenties ook van mogen zijn.

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat betekent dat wij moeten zorgen dat een deel van de oorzaak waarom we niet effectief hebben kunnen optreden, wordt weggenomen door betere instrumenten. Volgens mij heb ik dat zojuist ook al gezegd.

Voorzitter. Ik zei zo-even al dat een echte Europese cultuur ontbreekt, een echt Europees discours waaraan niet alleen politici in zalen als deze deelnemen maar ook intellectuelen, kunstenaars, studenten, journalisten en beroepsbeoefenaren. Een fundamenteel gesprek dat we over n'importe welk onderwerp in ons eigen land meestal wél hebben, maar zo vaak over de grenzen heen niet. Dat gesprek is nodig en moet worden aangevoerd door grote Europeanen uit alle lidstaten, schrijvers zoals Nooteboom, denkers als Habermas of Ankersmit, wetenschappers en cultuurdragers zoals Umberto Eco, politieke visionairen als Fischer, Verhofstadt en, al is hij daarin behoedzaam, Van Rompuy. Ik ben het met collega Van der Linden eens.

Die Europese cultuur en dat Europees gesprek zijn nodig, niet alleen als decor, maar ook om het denken over de weg van Europa meer inhoud te geven, meer verdieping en ook meer draagvlak.

Mijn fractie deelt de opvatting van veel Europeanen dat de huidige financiële crisis mede in de hand is gewerkt door het ontbreken van een goed politiek sluitstuk op de huidige gebrekkige structuur van de EMU. Zoals Guy Verhofstadt het recentelijk formuleerde: Europa mist een dak boven het hoofd, waardoor als het regent iedereen nat wordt. Het lijkt in het belang van ons allemaal dat we dat sluitstuk zoeken door een krachtiger economisch en financieel beleid van de Unie als geheel met de daarbij behorende macht. De politieke vertaling daarvan zal moeten zijn: een unie met sterke Europese communautaire instituties en een volwaardige Europese democratie. Europa is ondanks alle gebreken in het tempo en ondanks de aard van de besluitvorming van de afgelopen jaren, een essentieel reparatie-instrument gebleken voor de zieltogendheid van een deel van de lidstaten en voor de vrijblijvendheid van een ander deel. Ik geloof niet dat er thans één Europese leider is die meent dat groei en stabiliteit in zijn land bereikt kunnen worden zonder Europese solidariteit en ondersteuning, nou vooruit, misschien de leider van het Verenigd Koninkrijk. Alleen al de euro maakt dat onmogelijk. Wil het vertrouwen terugkomen, dan zal er niet alleen in eigen huis moeten worden hervormd – ik hoop dat men daar in het Catshuis nu mee bezig is – maar zal ook de stabiliteit op Europees niveau moeten worden versterkt. De crisis maakt dat duidelijk en geeft de kans daartoe. Ik zou graag van de bewindslieden horen of zij deze analyse delen.

Een sterk Europa is natuurlijk niet alleen nodig voor een sterke economie en voldoende financiële zekerheid. Dat zijn uitingsvormen van onze welvaart die we graag willen beschermen. Daarachter liggen de Europese waarden die wij allen delen: Europa als de oase in de wereld waar democratie de regel is en geen uitzonderingen worden getolereerd, waar de rechtsstaat vitaal is en de fundamentele vrijheden van iedereen worden gerespecteerd en verdedigd, waar betrokkenheid en onderlinge verwevenheid als echte gemeenschap zo groot zijn dat oorlog niet langer denkbaar is en waar cultuur wordt gekoesterd als bron van menselijkheid en verbondenheid. Soms vragen mensen om een nieuw verhaal voor Europa, Nie wieder Krieg is sleets geworden. Misschien, maar bestaat er eigenlijk een beter verhaal voor een waardengemeenschap dan dat? Het Europa van de toekomst is altijd meer dan een reactie op zijn eigen verleden. Dat Europa wil als politieke, culturele en sociale waardengemeenschap een verantwoordelijke rol spelen, niet alleen op het eigen grondgebied maar ook in de wereld.

Tien jaar geleden was de op handen zijnde grootschalige uitbreiding van de Unie, de quantity jump, de katalysator van institutionele hervormingen. De financieel-economische crisis waarin Europa thans verkeert, is inmiddels ook een politieke crisis en dat geeft hoop ik nu de urgentie voor een volgende stap, een quality jump.

Ik kom nog kort te spreken over de verdragen die recent zijn gesloten en die nog voor goedkeuring aan deze Kamer zullen worden aangeboden. Die verdragen zijn op hoofdlijnen goede stappen in de goede richting, maar behoren natuurlijk eigenlijk in het Europese communautaire domein thuis, als aanvulling of wijziging op Lissabon. Nu zijn het intergouvernementele afspraken met een rol voor verschillende supranationale instellingen, maar zonder volledige inweving in de Uniestructuur. De vroegere Duitse Bondskanselier Helmut Schmidt, de senex van Europa, memoreerde in dit verband een paar maanden geleden dat wij voor de eerste keer in de historie van de EU een "Abbau von Demokratie" meemaken. In plaats van zo'n Abbau moeten wij de Europese democratie verder ontwikkelen. Hoe krachtiger de instrumenten van financieel-economische aard, des te urgenter worden democratische controlemiddelen en contragewicht. Europa mag niet, om nog eens Helmut Schmidt te citeren, "verkommeren tot een armzalige statenbond". De crisis maakt duidelijk dat daarmee niet kan worden volstaan. Het is nodig om Europa verder op te bouwen en niet incrementeel, stapje voor stapje als reactie op onheil van buitenaf en zonder precies de richting te bepalen, maar gericht op volwaardige politieke, democratische, economische en monetaire eenheid. Quo vadis, Europa?

Als dat een federatief toekomstbeeld is, dan zij dat zo. Ik realiseer mij dat natuurlijk daarvoor draagvlak nodig is. De discussie gaat niet over de vraag of er draagvlak nodig is maar wat de rol van politici daarbij is. Lopen die voorop om dat draagvlak te verwerven en te overtuigen of stoppen ze op het moment dat ze zien dat er even geen draagvlak is? Daar gaat het om. Mijn partij maakt een duidelijke keuze om daarin voorop te willen lopen.

De quality jump waar ik over sprak, zal elementen moeten bevatten die de Europese instituties verder versterken, dus de Commissie en het Parlement. De huidige Raad zal niet snel zijn belangrijke en dominerende rol prijsgeven, maar zal op den duur zich meer moeten bewegen in de richting van een Europese senaat, een soort Bundesrat. Europa zal, zo is de opvatting van mijn partij, ooit ook een echte democratisch gelegitimeerde president moeten krijgen, in plaats van de steeds gemankeerde posities van Van Rompuy, Barosso en de nieuwe eurozonevoorzitter. Afschaffing van nationale veto's op meerdere terreinen, politieke coalitievorming binnen Europa, Europese lijsten van politieke groeperingen, een rationalisering van de Europese begroting die echt gericht moet zijn op oplossing van problemen en stimulering van kansen in plaats van verdeling van middelen naar rato van nationale belangen, zoals de landbouw en structuurfondsen, het hoort daar allemaal bij. Ik vraag de bewindslieden om in hun antwoord in te gaan op het belang van een volgende stap in de richting van een politieke unie. Het zou wenselijk zijn als zij daarbij ook het recente advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken betrekken, dat nogal expliciet pleit voor verdere versterking van de Europese instituties, in het bijzonder de Commissie, en tegelijkertijd vraagt om de band van de burger met Europa te versterken. Het gaat, aldus de AIV, niet alleen om de formele legitimering van Europese besluitvorming, maar ook om andere bronnen van legitimiteit, zoals betrokkenheid van burgers bij de totstandkoming van beleid en meer transparantie. Ik herhaal in dit verband het pleidooi van de Europese fractie van mijn partij om het jaarverslag van de Europese Rekenkamer te behandelen in een openbare vergadering van de Raad. Een voorbeeld hoe het beter kan. Steunt het kabinet dit streven?

Dat brengt mij nog op enkele opmerkingen over de begrotingsdiscipline en de maatregelen die inmiddels zijn getroffen met hartelijke steun van Nederland. De 3%-norm waar nu zo veel over wordt gesproken, is niet het gevolg van nieuwe afspraken en van recente harde onderhandelingen maar vloeit rechtstreeks voort uit het Groei- en Stabiliteitspact waar ook ons land al jaren aan gebonden is. We hebben lang gedacht dat de buitensporigtekortprocedure niet voor Nederland maar voor de zwakkere broeders bedoeld was, maar hij gold en geldt ook onverkort voor ons. Het verschil is dat het eerdere pact door het sixpack en de instelling van het Europees semester nu tanden heeft gekregen, zoals de Adviesraad Internationale Vraagstukken dat formuleert. Het nieuwe verdrag voor stabiliteit, coördinatie en bestuur in de EMU, het Fiscal Compact, maakt het allemaal nog een tikje scherper.

Mijn fractie omhelst de aangescherpte begrotingsdiscipline, maar betreurt het intergouvernementele karakter van het verdrag. Het blijft moeizaam dat nu intergouvernementeel afspraken worden gemaakt over de kracht van communautaire organen, zoals de superbegrotingscommissaris en het Europese Hof. Het is, om met Van Rompuy te spreken, een paradox, maar wat mij betreft geen goede. Dit crisisverdrag is goed voor de begrotingstucht, maar niet goed voor de Europese democratie. Wat is de verhouding tussen het twopack, het sixpack en het Fiscal Compact?

Nederland was lange tijd – ik memoreerde het al – een van de voorlopers van de Europese Gemeenschap. Door een consequente pro-Europese houding en goede contacten met alle belangrijke spelers creëerden wij een invloed op het Europees toneel die onevenredig groot was en die bovendien zeer gewaardeerd werd. Nederland was gekend voorstander van uitbreiding en verdere integratie en investeerde in Europa omdat het in zichzelf wenste te investeren. Soms idealistisch en visionair – ik denk aan Mansholt, Van der Broek en Van Mierlo – soms pragmatisch en opportunistisch, maar altijd positief.

Waar is die houding gebleven? Het lijkt alsof de Nederlandse regering er eer in legt om dwars, nukkig en tegendraads over te komen. Het lijkt alsof we niet langer draagvlak zoeken maar de solopartij, alsof Europa voor ons een hinderlijke bijzaak is in plaats van de kern van onze welvaart en internationale positie. Het huidige kabinet schaadt het aangezicht van Nederland in Europa en doet dat, zo lijkt het, zonder een spoor van ongemak. Ik denk daarbij aan de volstrekt eenzijdige pro-Israëlpositionering in het Midden-Oostenconflict, de alleingang op het immigratiedossier, zonder enige relevante steun bij andere landen, de houding ten opzichte van toetredende landen, de blokkade op de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone en de scherpslijperij van minister De Jager die daarmee "Il Duro" Zalm met gemak verslaat.

Last but not least denk ik aan de enorme schade die het Polenmeldpunt oplevert voor de reputatie van Nederland. Het meldpunt is op zichzelf al bedroevend, maar het feit dat de premier en de minister van Buitenlandse Zaken niet eens de moeite nemen om scherp afstand van dit PVV-initiatief te nemen en het als een betreurenswaardige actie te veroordelen, is eigenlijk nog veel erger. Het argument dat de regering geen oordeel heeft over partijpolitieke acties in eigen land, is, wat mij betreft, even absurd als het meldpunt zelf. Het gaat hier niet om een oordeel over kunst, maar om een criminalisering van mede-Europeanen, een aantasting van de naam en de reputatie van andere lidstaten en enorme schade aan Nederlandse belangen. De premier lacht het weg en de minister en staatssecretaris ontwijken de kwestie. Ik vraag expliciet of zij in hun antwoord willen ingaan op de gevolgen van dit meldpunt voor de Nederlandse belangen in Europa. Zelfs hun eigen Brusselse diplomaten kunnen en willen die gevolgen niet ontkennen. Ik vraag hun ook expliciet of zij zich alsnog van het meldpunt willen distantiëren.

"De firma Nederland staat te kijk", kopte een krant afgelopen week. Dat lijkt mij niet bepaald plezierig. Misschien is het zelfs een understatement. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de positie van Nederland in het midden van het Europese debat. Zijn wij er eigenlijk nog wel?

"De Europese Unie is niet de enige maar verreweg wel de belangrijkste arena om onze eigen strategie te realiseren. Hierbij past de ambitie om juist hier te excelleren: de weg kennen in de Europese netwerken, er gezag opbouwen, het spel vaardig willen en kunnen spelen." Ik citeer het WRR-lid prof. dr. H.P.M. Knapen in het rapport Aan het buitenland gehecht van september 2010. Vinden de staatssecretaris en de minister dat Nederland die Europese ambitie vervult? Misschien wil de staatssecretaris graag herinnerd worden aan deze zinsnede: "Het verdient ook aanbeveling in coalities met ons omringende invloedrijke EU-landen een constructieve rol te spelen. Bij een alleingang moet daarom altijd eerst een rood waarschuwingslampje gaan branden." Is de staatssecretaris niet met mijn fractie van mening dat langzamerhand het hele dashboard flikkert?

Dit brengt mij tot slot op een onderwerp dat mij en mijn partij al eerder bezighield, namelijk de manier waarop wij in eigen land de verantwoordelijkheid voor Europees beleid organiseren. Wie zegt dat Europees beleid steeds meer binnenlands beleid is, trapt een open deur in. Wie zegt dat ook buitenlands beleid steeds meer Europees beleid is, heeft nog niet helemaal gelijk, maar wijst wel in de goede richting. Zo zou het moeten zijn. Sinds jaar en dag wordt Europa toebedeeld aan de staatssecretaris die verbonden is aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij is verantwoordelijk voor de interne coördinatie van de inbreng in vakraden en voor de horizontale vraagstukken van uitbreiding en hervorming. De minister van Buitenlandse Zaken is op dit dossier eerder buitenspeler dan spelbepaler. Dat geldt overigens ook voor veel van zijn collega's. Europa is van de staatssecretaris, die nota bene ook nog ontwikkelingssamenwerking erbij doet, of van de minister-president, want als het echt spannend wordt, wordt het een chefsache. We hebben in eerdere kabinetten gezien hoe moeizaam het soms is voor de minister van Buitenlandse Zaken om zowel naar beneden als naar boven te delegeren en er zelf niet toe te doen. De Algemene Raad blijft voor hem over. Als de Hoge Vertegenwoordiger in de toekomst echt wat gaat voorstellen – ik moet helaas constateren dat dit nog niet het geval is – is die Algemene Raad steeds meer een afstemmingsorgaan in plaats van een beleidsbepalend orgaan.

Mijn fractie vindt dat er een zekere scheefgroei is ontstaan in de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. De staatssecretaris heeft grofweg twee portefeuilles en de minister heeft er één, die ook nog soms wat gemarginaliseerd lijkt. Dat kan natuurlijk aan deze minister, deze staatssecretaris en deze politieke constellatie liggen, maar wellicht is een structuurwijziging in algemene zin wenselijk. Ik denk daarbij aan een modernisering van het ministerschap van Buitenlandse Zaken door de minister weer eerstehands verantwoordelijk te laten zijn voor alle aspecten van het Europees beleid. Zo kan hij ook daadwerkelijk de rol vervullen van spin in het Europese web, zowel in de interne coördinatie en de institutionele vraagstukken als in het externe Europese beleid. De minister kan dat heel goed combineren met de algemene verantwoordelijkheid voor buitenlands en veiligheidsbeleid, terwijl een andere bewindspersoon – wat mijn partij betreft bij voorkeur een minister zonder portefeuille – de overige internationale samenwerking behartigt, op het gebied van onder andere ontwikkelingssamenwerking, specifieke regio's en bijzondere relaties. Zou deze minister van Buitenlandse Zaken een dergelijke constellatie niet veel aangenamer en effectiever vinden voor de totale Europese coördinatie? Ik zou het op prijs stellen als hij daar in zijn antwoord op wil terugkomen. Naar dat antwoord ziet mijn fractie natuurlijk met grote belangstelling uit.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Vorig jaar april begon ik namens de VVD-fractie de Algemene Europese Beschouwingen met de opmerking dat het in Europa in de periode 2010–2011 niet business as usual was geweest. Ik verwees daarbij naar de crisis in Griekenland, de omwentelingen in de Arabische regio en de problemen met de kerncentrale in Japan als gevolg van de aardbeving en de daarop volgende tsunami.

Als wij al gedacht zouden hebben dat Europa in de periode 2011–2012 in wat rustiger vaarwater zou komen, is die gedachte volstrekt gelogenstraft. Het afgelopen jaar was het in Europa alle hens aan dek om de Europese Unie in het algemeen en de eurolanden in het bijzonder zo goed mogelijk door de financieel-economische crisis te loodsen. Er stond en staat ook veel op het spel. Mijn fractie is ervan overtuigd dat de gezamenlijke Europese koers de lidstaten en de inwoners van die lidstaten uiteindelijk veel meer biedt en de lidstaten een veel krachtiger positie geeft in de gemondialiseerde wereld van vandaag dan een alleingang van iedere lidstaat afzonderlijk. Mijn fractie heeft dan ook veel waardering voor de inzet van het kabinet bij het bestrijden van de crisis.

Het debat van vandaag moet niet gaan over de finesses van de financiële regelingen die in het kader van de Europese financieel-economische crisis worden getroffen. Een dergelijk debat dient plaats te vinden met de minister van Financiën. Naar de mening van de VVD-fractie moet het debat van vandaag gaan over de consequenties in algemene zin van de al getroffen en de nog te treffen maatregelen en de koers die Europa inslaat. Het gaat om de lessen die getrokken kunnen worden uit de huidige crisis, op nationaal en op Europees niveau. Hoe kan het crisismanagement versterkt worden en hoe kunnen de grondslagen gelegd worden voor een meer crisisbestendige eurozone? Worden er nieuwe bevoegdheden aan Europa overgedragen of is er slechts sprake van een nieuw controlemechanisme, waarbij de conclusie is dat er geen bevoegdheden worden overgedragen?

Namens mijn fractie zal ik allereerst aandacht besteden aan de maatregelen ter bestrijding van de financieel-economische crisis, waarbij ook de zogenoemde lidstaatverklaring, de begroting van de Europese Unie en COSAC kort aan de orde zullen komen. Vervolgens zal ik aandacht besteden aan het buitenlands beleid van de Europese Unie, inclusief de toetreding van Kroatië, specifiek met het oog op eventuele toetreding van dat land tot het Fiscal Compact Treaty. Tot slot wil ik, zeer beknopt, een vraag aan de orde stellen over de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM.

Laat ik allereerst naar voren brengen dat mijn fractie met voldoening vaststelt dat met de aanvaarding van het zogenoemde sixpack of governance en het Fiscal Compact Treaty het financieel-economisch bestuur van de EU aanzienlijk is versterkt. Graag wil mijn fractie de regering een pluim op de hoed steken voor de communautaire inbedding van de getroffen maatregelen en voorzieningen. In het bijzonder denk ik daarbij aan de krachtige rol die aan de Europese Commissie is toegedacht ten aanzien van het handhaven van de begrotingsdiscipline. Die krachtige rol komt eens te meer tot uitdrukking door de nog vast te stellen zogenoemde twopack-verordeningen. Hierdoor is de kans op een herhaling van de schuldencrisis in de toekomst in belangrijke mate verkleind. De vraag, die ook door mevrouw Strik is gesteld, is hoe de twopack-verordeningen zich verhouden tot het Fiscal Compact Verdrag, nu beide in ieder geval voor een deel dezelfde verplichtingen inhouden. Kunnen de minister en de staatssecretaris daarover opheldering geven?

Tegelijkertijd moeten we niet vergeten dat het afwenden van de grootste gevaren van de huidige crisis vooral te danken is aan de ongekende kredietverlening, in twee rondes, door de Europese Centrale Bank aan de particuliere banken. Deze interventies van de ECB waren naar de mening van mijn fractie noodzakelijk. We moeten echter wel vaststellen dat de ECB deze weg niet eindeloos kan vervolgen. Gebeurt dat wel, dan zou het inflatiespook een reële gedaante kunnen aannemen!

Ik kom terug op het versterken van het financieel-economisch bestuur van de Europese Unie. Het valt niet te ontkennen dat dit een concentratie van invloed op Europees niveau betekent. De maximaal toegestane overschrijding van de nationale begroting met 3% van het bbp is inmiddels een keihard gegeven. Dat had het natuurlijk al moeten zijn onder het Stabiliteits- en Groeipact, maar dat is zoals bekend anders gelopen. Ziet de regering de overdracht van bevoegdheden in verband met de controle op een overschrijding met maximaal 3% als een versterking van de bevoegdheden van de Europese instellingen of meent zij dat dit niet of slechts in geringe mate het geval is? De VVD-fractie is van mening dat voorkomen moet worden dat sluipenderwijs Europese integratie tot stand komt. Eventuele Europese integratie dient plaats te vinden via de verdragen. Deelt de regering die opvatting?

Het politieke en maatschappelijk draagvlak voor de versterking van het financieel-economisch bestuur is een punt van aandacht. Niet alleen in Griekenland, maar ook in andere landen zal een sterke bemoeienis van de Europese instellingen met het financieel-economisch beleid met gemengde gevoelens worden ontvangen. In dit verband maakt mijn fractie zich zorgen over het imago van de Europese Unie en speciaal de Europese Commissie. De Commissie verschijnt met regelmaat in de gedaante van "bad cop", de autoriteit die regels stelt, beslissingen verbiedt, boetes oplegt en begrotingsdiscipline afdwingt. Terwijl juist het gezag van de Commissie bij uitstek in het belang is van de kleinere lidstaten tegenover de grotere.

Is de regering het met de VVD-fractie eens dat het van belang is om het imago van de Commissie, juist om die reden, in de publieke beeldvorming in positieve zin te versterken? De Adviesraad Internationale Vraagstukken doet hierover in zijn briefadvies van 3 februari aanbevelingen, bijvoorbeeld om werkervaringsprogramma's ten behoeve van jeugdige werklozen in de lidstaten op te zetten, in lijn met het initiatief van eind januari van Commissievoorzitter Barroso. Voor de financiering van programma's ter bestrijding van jeugdwerkloosheid kunnen de structuur- en cohesiefondsen worden ingezet. Deze fondsen worden op dit moment niet helemaal uitgeput. Er is sprake van onderuitputting of ze worden gebruikt voor doelen waarvan het maatschappelijk nut nauwelijks is aangetoond. Hoe beoordeelt de regering dit? Het inzetten van de structuur- en cohesiefondsen ten behoeve van jeugdige werklozen zou positief kunnen werken voor het imago van de Europese Unie, die zich dan kan presenteren als het "Europa van de kansen".

Het versterkte financieel-economisch bestuur voorziet onder andere in een zogenoemd Europees semester, een indringende dialoog tussen de Europese Commissie en de nationale regeringen over budgettaire plannen en economische beleidsvoornemens. Dit Europees semester is ingegeven door de noodzaak bestaande macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren. Mijn fractie verneemt graag hoe de regering zich voorstelt het semester in de nationale beleidsprocessen te verankeren. Hoeveel ruimte zal er in dit kader ontstaan voor nauw overleg met Eerste en Tweede Kamer?

In reactie op het briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken schrijft de regering dat in de departementale begrotingsstukken zal worden aangegeven hoe het kabinet omgaat met de tot Nederland gerichte landenspecifieke aanbevelingen die voortkomen uit het Europees semester. Volgens het twopack dienen de lidstaten nationale begrotingen te onderbouwen met macro-economische ramingen. Ik herhaal mijn vraag: kunnen de minister en de staatssecretaris aangeven hoeveel ruimte er zal ontstaan voor nauw overleg met de Tweede en Eerste Kamer?

De positie van de bancaire sector blijft precair. Zoals ik al zei, heeft het bankwezen weer enigszins op adem kunnen komen dankzij de ongekende kredietverlening door de ECB, althans voor enige tijd. Vele deskundigen zijn van mening dat een verdere aanscherping van het Europees toezicht geboden is om deconfitures in de toekomst te voorkomen. Hoe denkt de regering hierover?

Afgelopen week hebben de ministers van Financiën van de eurolanden vergaderd met als resultaat dat het fonds van het European Stability Mechanism is verhoogd van 500 mld. tot omstreeks 700 mld. Deze verhoging is eerder cosmetisch dan reëel, nu het bedrag van 200 mld. aan reeds lopende leningen is meegerekend als verhoging van het fonds. Hoe beoordelen de minister en de staatssecretaris dit? Betekent dit dat Duitsland en Finland zich met succes hebben verzet tegen verhoging van het ESM? Is het fonds met deze cosmetische uitbreiding voldoende groot om nieuwe problemen het hoofd te bieden? Of moet het fonds binnen afzienbare tijd alsnog omhoog "gesleuteld" worden naar het magische getal van 1000 mld.?

Bij brief van 27 februari heeft de Algemene Rekenkamer gepleit voor een regeling van publieke externe controle bij het ESM. De nationale rekenkamers hebben een voorstel gedaan voor een amendement op het ESM-verdrag, namelijk om een onafhankelijke Board of Auditors in te stellen. In de uiteindelijke tekst van het verdrag is wel een Board of Auditors opgenomen, maar aan de taak voor publieke externe controle en aan het openbaar maken van de resultaten daarvan wordt maar beperkt invulling gegeven. De Algemene Rekenkamer oordeelt dit een belangrijke lacune in het ESM-verdrag. Hoe beoordeelt de regering dit?

In dit kader stel ik maar weer eens aan de orde hoe het staat met de lidstaatverklaringen van de EU-lidstaten. Voor het zeventiende jaar op rij, zoals vandaag al eerder is gezegd, heeft de Europese Rekenkamer in 2011 geen positief oordeel gegeven over de rechtmatigheid van de besteding van EU-gelden in de Europese Unie. In het licht van de huidige crisis zou op zijn minst langzamerhand aan de lidstaten de dwingende eis gesteld moeten kunnen worden om een lidstaatverklaring af te geven over de besteding van de EU-gelden. Wordt die noodzaak voldoende gevoeld? Wordt aan landen zoals Griekenland en Portugal, die met grote krachtsinspanningen, dat wil zeggen financiële inspanningen, overeind gehouden worden, op straffe van een boete of eventueel inhouding van structuur- en cohesiegelden, de eis gesteld om verantwoording af te leggen over de gelden die door de EU verstrekt worden?

In aansluiting hierop wil ik niet onvermeld laten dat mijn fractie, met de regering, de toename met 4% van de begroting van de Europese Unie over de periode 2014 tot 2020 afwijst. Kan de regering aangeven hoe een en ander zich thans ontwikkelt? Hoe succesvol schat de regering de interventies van de gelijkgezinden in om het plafond van het Meerjarig Financieel Kader naar beneden bijgesteld te krijgen?

Tijdens de recente voorzittersvergadering van de COSAC eind januari jongstleden is onderwerp van bespreking geweest hoe de interparlementaire samenwerking met betrekking tot het besluitvormingsproces van de Eurozone georganiseerd zou kunnen worden. Verschillende delegaties menen dat de COSAC daarvoor het uitgelezen forum zou kunnen zijn. Nu is dit niet een onderwerp waarover de regering zich zou moeten uitspreken, omdat de COSAC een organisatie van vertegenwoordigers van nationale parlementen en het Europees Parlement betreft, en niet een van nationale regeringen. Desalniettemin hecht de VVD-fractie eraan om haar bedenkingen over deze plannen hier naar voren te brengen. De nationale delegaties naar de plenaire COSAC-vergaderingen vormen geen representatieve vertegenwoordiging van de nationale parlementen. Wanneer de COSAC een rol zou worden toegedacht in de interparlementaire samenwerking met betrekking tot het besluitvormingsproces van de Eurozone, zou de COSAC, en de samenstelling van de delegaties naar de COSAC, op een geheel andere leest geschoeid moeten worden. Hoe beoordeelt de regering dit?

Een laatste punt over de eurocrisis. Een euroland kan niet uit de Eurozone treden. Sinds het Verdrag van Lissabon kan een lidstaat wél uit de Europese Unie stappen. Wanneer nu een lidstaat, die tevens tot de Eurozone behoort, uit de EU stapt, doet zich een vrij lastig probleem voor. De desbetreffende lidstaat zal waarschijnlijk nog wel gebonden zijn aan het Fiscal Compact Treaty, maar bijvoorbeeld niet aan de twopack-verordeningen. Is de connexiteit van het lidmaatschap van de Europese Unie en de deelname aan de Eurozone niet dusdanig, dat lidstaten van de Europese Unie die behoren tot de Eurozone, in feite niet uit de Europese Unie kunnen stappen, omdat zij niet uit de Eurozone kunnen treden? Hoe beoordelen de minister en de staatssecretaris dit?

Het buitenlands beleid van de Europese Unie heeft een gezicht gekregen in de persoon van de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlands beleid, mevrouw Ashton. Vorig jaar heb ik tijdens de Algemene Europese Beschouwingen namens mijn fractie gesproken over de vervulling van die functie door de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Ashton. Ik heb toen de vraag gesteld hoe effectief mevrouw Ashton is in het uitdragen van het buitenlands beleid van de Europese Unie. Ik stel die vraag dit jaar opnieuw: hoe effectief is de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie in het voeren van buitenlands beleid namens de Europese Unie? Ik begrijp dat mevrouw Ashton druk bezig is met het inrichten en operationeel maken van de buitenlandse dienst van de Europese Unie, de EDEO. Hoe effectief is de EDEO inmiddels? Levert deze een kostenbesparing voor Nederland op? In Gymnich, tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken van 13 maart jongstleden, is gesproken over verbeteringen in de bijdrage van de EDEO aan een slagvaardig buitenlands beleid van de Europese Unie. Kunnen de minister en de staatssecretaris aangeven aan welke verbeteringen wordt gedacht? Op welke termijn verwacht de regering dat de EDEO inderdaad de slagvaardige organisatie zal zijn die is beoogd? Om een voorbeeld te noemen: is er op het niveau van de Europese Unie samengewerkt bij het sluiten van de Nederlandse ambassade in Damascus?

Tijdens "Gymnich" is eveneens gesproken over een speciaal vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten, de EUSV; vandaag is deze al eerder aan de orde geweest. Hoe moeten wij deze zien naast de VN-commissaris voor de mensenrechten en de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa? Is de EUSV een prestigekwestie of is hij noodzakelijk? In dit verband zou mijn fractie graag enige nadere informatie ontvangen over het op te stellen actieplan, een verklaring en een mandaat voor een EUSV. Wordt een en ander afgestemd met de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa? De VVD-fractie is ook benieuwd naar wat het aanstellen van een speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten betekent voor de positie van de Hoge Vertegenwoordiger. Boet deze hierdoor in aan werkterrein c.q. bevoegdheden? Graag een reactie van de regering.

Bij herhaling constateert mijn fractie tot haar teleurstelling dat de Europese Unie, als Europese Unie, nogal traag reageert op ontwikkelingen elders in de wereld. Ik hoef de voorbeelden niet te noemen, die zijn genoegzaam bekend. Welke mogelijkheden ziet de regering om te bewerkstelligen dat de Europese Unie in haar buitenlandse beleid wat alerter reageert op mondiale ontwikkelingen? Mijn fractie begrijpt dat het niet altijd makkelijk is om 27 lidstaten op één lijn te krijgen, maar er zou toch enige versnelling in de reactie van de Hoge Vertegenwoordiger mogelijk moeten zijn? Anders gezegd, is de Hoge Vertegenwoordiger inhoudelijk en, wat betreft het bestrijden van ambtelijke stroperigheid, proactief genoeg? Naast de Hoge Vertegenwoordiger hebben nog drie andere commissarissen buitenlands beleid in hun portefeuille, en wel op een specifiek terrein, namelijk Piebalgs, Fuele en Georgieva. Welke ruimte heeft de Hoge Vertegenwoordiger, zowel beleidsinhoudelijk als financieel, vis-à-vis deze drie commissarissen?

Kroatië zal, als alles goed gaat, binnen afzienbare tijd als eerstvolgende lidstaat toetreden tot de Europese Unie. Nu is onlangs het Fiscal Compact Treaty gesloten. Ik neem aan dat Kroatië, indien dit land dat wenst, zelfstandig moet toetreden tot het Fiscal Compact Treaty. Maar wat is de opstelling van de Europese Unie ten opzichte van Kroatië? Is het afwachten of Kroatië bereid is toe te treden, of wordt er bij Kroatië op toetreding tot het Fiscal Compact Treaty aangedrongen? En in zijn algemeenheid: wordt het Fiscal Compact Treaty bij kandidaat-lidstaten als een soort "must-have" onder de aandacht gebracht?

Tot slot. Op 13 maart jongstleden, tijdens het debat over het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg, is in de motie-Franken aangedrongen op een spoedige toetreding van de Europese Unie tot het EVRM. Wanneer de Europese Unie is toegetreden tot het EVRM, kan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens klachten van individuen en/of organisaties over inbreuken op het EVRM door instellingen van de Europese Unie behandelen. Nu zijn er in het kader van de bestrijding van de financieel-economische crisis vele maatregelen getroffen door instellingen van de Europese Unie. Ik heb slechts een vraag in algemene zin aan de regering: is erover nagedacht of, en zo ja in hoeverre, eventueel individuele klachten naar aanleiding van de door instellingen van de Europese Unie getroffen financieel-economische maatregelen voorgelegd zouden kunnen worden aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, wanneer de Europese Unie toegetreden zou zijn tot het EVRM? Of is dit een irreëel scenario?

Voorzitter, mijn fractie wacht met belangstelling de beantwoording van onze vragen door de minister en de staatssecretaris af.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Aan het begin van haar betoog zei mevrouw Broekers dat de huidige ontwikkelingen rond de eurocrisis vragen om een concentratie van invloed in Europa, en dus ook om meer bevoegdheden op het niveau van Europa. Dat gaat over economisch bestuur. Vindt zij, in dat licht, de formulering in het regeerakkoord nog adequaat, dat er na Lissabon geen overdracht van bevoegdheden meer aan de orde zou moeten zijn?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik heb aan de regering de vraag gesteld of zij van oordeel is dat er sprake van een overdracht van bevoegdheden is naar Europa, naar Brussel. Die vraag wil ik beantwoord hebben. Als ik het antwoord later hoor, hebt u ook een antwoord op uw vraag.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dan gaan we het daar straks wel verder over hebben.

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. Nederland maakt deel uit van Europa, en dat simpele geografische feit alleen al maakt dat er een nauwe relatie bestaat tussen ons land en zijn omgeving. Het schofferen van de buren zal dus altijd contraproductief zijn. Het een andere kant op kijken van de minister-president als dergelijk schofferen plaatsvindt, is zo mogelijk nog contraproductiever. Over het vormgeven aan de relatie tussen Nederland en Europa bestaan nogal wat politieke verschillen van mening. Sommige politici verkiezen met de rug naar Europa te gaan staan, in de hoop dat ... nostalgie een recept voor de toekomst zal zijn? Anderen lijken bereid, grote delen van de nationale soevereiniteit op te geven in ruil voor ... ja, in ruil voor wat eigenlijk? Het wordt tijd voor helderheid en vooral tijd voor een nuchtere visie op wat we van Europa verwachten en de prijs die we in Nederland bereid zijn daarvoor te betalen. Helaas is de discussie, zoals in ons land bij veel belangrijke onderwerpen te doen gebruikelijk, in ideologisch vaarwater terechtgekomen. Men is voor of tegen Europa, en men is dat in beide gevallen tot elke prijs.

Europa is vooralsnog een verzameling van nationale staten met in principe ieder hun eigen soevereiniteit. De cultuurverschillen en het sociale, financiële en economische onderscheid tussen de diverse staten zijn enorm. De verschillen zijn het resultaat van een lange geschiedenis. Zelfs als men zou willen, dan zou het vereffenen van die verschillen generaties lang gaan duren, nog los van de vraag of dat vereffenen wenselijk of zelfs mogelijk is. Om de Verenigde Staten van Amerika daarbij als voorbeeld te stellen, is om meer redenen dan hier aan bod kunnen komen een volstrekte illusie. Hoewel in Europa in eerste instantie gekozen is voor een economisch samenwerkingsverband, is dit langzamerhand vervangen door een streven naar een politieke unie. Dat is niet zozeer ingegeven door een afgewogen oordeel over alle voor- en nadelen van een dergelijke politieke unie, maar vooral door de uit de hand gelopen financieel-economische situatie in de eurozone. Zo langzamerhand is iedereen het nu eens met de criticasters van het eerste uur, dat er bij het introduceren van een monetaire unie met de euro als enkele munt sprake is geweest van een ongefundeerd optimisme en een veel te ongewisse uitgangssituatie. Door dat optimisme hebben we collectief geweigerd de ook toen al aanwezige feiten onder ogen te zien. Over de voorwaarden waaronder een wankelende monetaire unie in de toekomst overeind gehouden kan worden, lopen de meningen – en niet te vergeten de kostenschattingen – nog steeds sterk uiteen. Consensus bestaat nog slechts over het feit dat er een lange weg te gaan is, dat de crisis nog lang zal duren, en dat het vertrouwen van de burger in Europa op een dieptepunt is.

Wat vindt de burger er allemaal van? Het laatste onomstotelijke feit dateert van woensdag 1 juni 2005, toen in Nederland een landelijk raadplegend referendum plaatsvond over het voorstel voor het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Een ruime meerderheid stemde tegen. Weliswaar werd in diverse verkiezingsprogramma's daarna een nieuw referendum aan de bevolking toegezegd, maar ja, dat waren maar verkiezingsbeloftes en die verwissel je net zo makkelijk als een onderbroek. Dat, en de crises sindsdien, hebben het vertrouwen van de burgers in Nederland uitgehold tot een dramatisch laag niveau, terwijl Europa er voor de burger dient te zijn, en niet omgekeerd.

Het vertrouwen van de burger in zijn eigen financiële toekomst en die van Nederland neemt in ons land veel sterker af dan waar ook in Europa. Dat heeft veel te maken met de eurocrisis, maar eveneens met de verwerpelijke gedoogconstructie waarmee ons land voor wie weet nog hoeveel jaren zal zijn opgezadeld. Het consumentenvertrouwen zoals maandelijks gemeten door het CBS geeft ongekend lage scores. Door 50PLUS wordt sinds enige tijd maandelijks een consumentenvertrouwensindex en een pensioenvertrouwensindex gepresenteerd, die aangeven dat Nederlanders boven de 50 zeer veel negatiever over hun financiële toekomst zijn dan de gemiddelde Nederlander. Met name de categorie van 50-plussers houdt dan ook de hand op de knip, met desastreuze macro-economische gevolgen. Hoewel we tot vervelens toe te horen krijgen dat Nederland het beste pensioenstelsel ter wereld heeft, ken ik geen burger die dergelijk onderzoek en dergelijke retoriek nog gelooft, integendeel. Is de minister het niet met mij eens dat, indien het vertrouwen in de financiële toestand van Europa en in het pensioenstelsel niet weer van de grond af aan wordt opgebouwd, de crisis nog jaren zal voortduren?

Een beschouwing over de eurocrisis kan niet uitblijven. Of Griekenland nu wel of niet failliet is, is vooral een woordenspel. Feit is dat de economie van dit land ieder jaar verder krimpt, dat de werkloosheid de pan uit rijst, dat de ontevredenheid onder de bevolking ongekende hoogten heeft bereikt en dat het vertrouwen in de Griekse politiek nul is. Na een slepend proces dat uiteindelijk geleid heeft tot een tweede enorm groot financieel reddingspakket, wordt nu al weer openlijk gespeculeerd over de noodzaak van een derde pakket. Nog openlijker wordt getwijfeld aan de levenskansen van Portugal en Spanje.

De Nederlandse belastingbetaler heeft er ten duidelijkste geen vertrouwen in. Dat is ook geen wonder. Hij hoefde maar naar de minister van Financiën te luisteren om het spoor volledig bijster te raken. Eerst kreeg hij te horen dat de miljardenleningen aan Griekenland een buitenkansje waren dat alleen maar voordelig voor Nederland kon uitpakken. Niet lang daarna werd gecommuniceerd dat we er waarschijnlijk niet aan zouden verdienen, maar toch zeker quitte zouden spelen. Nu is duidelijk dat de belastingbetaler al 3,5 mld. blijvend in de min staat. En hoewel voorspellen doorgaans lastig is, kan nu toch al rustig gesteld worden dat hiermee de financiële ellende voor de burger, met name ook voor de zwakkeren en ouderen in onze samenleving, nog lang niet voorbij is, integendeel, met verder stijgende kosten om een zieltogende euro overeind te houden. Vreemd, die burger die er niet meer in gelooft. Vreemd, dat de chronisch zieke die zijn toch al minimale financiële speelruimte verder ziet verdampen, zich afvraagt of hier wel de goede keuzes voor de eigen burger gemaakt worden. Vreemd ook dat de gepensioneerde, die als willoos schaap zonder enige zeggenschap over zijn eigen pensioenpotje waar hij wel een leven lang voor gewerkt heeft, zijn koopkracht ieder jaar ziet verminderen, weinig pensioenvertrouwen kan opbrengen en zijn grote uitgaven liever uitstelt. Of is dit misschien bij nader inzien toch niet zo merkwaardig?

Hoe nu verder? Immers, met de rug naar Europa te gaan staan, kan niet het antwoord op de huidige crisis zijn, evenmin als alles wat uit Europa komt, als zoete koek te slikken. Misschien kan een dosis realiteitszin in combinatie met een dosis nuchterheid en creativiteit ons redden. Probleem één is het volledig gebrek aan vertrouwen dat de burgers in het huidige concept voor Europa hebben. Dat kan uitsluitend hersteld worden door een realistisch financieel-economisch beleid dat niet elke drie weken achterhaald blijkt te zijn en mede daardoor onmogelijk overtuigend gecommuniceerd kan worden. Wie gelooft de illusionist? Zonder een overtuigende aanpak van de pensioenproblematiek, van de huidige financiële crisis en een realistische en tegelijk overtuigende wijze van communiceren is er weinig tot geen hoop op oplossingen.

Probleem twee is dat zeer veel Europeanen niet langer denken dat een monetaire unie die uitgaat van de gedachte "one size fits all" kan werken. Alleen landen met vergelijkbare financieel-economische omstandigheden en culturen kunnen een monetaire unie aan. Het taboe op nadenken over deze problematiek moet eindelijk doorbroken worden. Er zijn onbetwistbaar veel voordelen verbonden aan het opsplitsen van de eurozone in meerdere levensvatbare blokken. Dat brengt de gulden niet terug, maar van nostalgie heb ik geen last. Verschillende euro's voor de sterkere en zwakkere economieën zijn geen luchtfietserij. Evenmin is dat het geval voor de eerder door mij in dit huis bepleite Matheo Solution. Creatief nadenken is altijd te verkiezen boven het kritiekloos propageren van vastgeroeste ideeën, zelfs als deze van het label vooruitstrevend worden voorzien.

Probleem drie is dat ons land een ongekende crisis te boven moet komen onder een minderheidsregering die via een gedoogconstructie slechts een meerderheid van één zetel bezat en zelfs dat nu niet meer. Taboes zoals het niet willen bespreken van de hypotheekrenteaftrek, een onderwerp waarover de Eerste Kamer de motie-Kuiper heeft aangenomen, zijn om het maar eufemistisch uit te drukken niet de manier om Nederland door en uit de crisis te loodsen. Ik zal de minister maar niet vragen of hij de mening van mijn fractie deelt dat slechts nieuwe verkiezingen soelaas kunnen bieden.

Samenvattend, mijn fractie is voorstander van het raadplegen van de bevolking voordat verdere soevereiniteit aan Europa wordt overgedragen. Mijn fractie is voorstander van het op begrijpelijke en correcte wijze communiceren van realistische financiële scenario's aan burgers en volksvertegenwoordigers. Mijn fractie is voorstander van het ontwikkelen van nieuwe ideeën over het oplossen van de diverse crises zonder de ondraaglijke last van het neoliberale vooroordeel. Mijn fractie meent dat de huidige aanpak van zowel eurocrisis als pensioencrisis door het ontbreken van voldoende draagvlak in feite contraproductief is. Nederland verdient beter. Europa trouwens ook.

Ik neem niet aan dat de verantwoordelijke ministers mijn pleidooi voor de hier genoemde zaken zullen overnemen. Niettemin is er, zeker bij mijn achterban, een enorme behoefte aan een "cri de coeur". Dat moest vandaag dan maar gebeuren.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Soms gaat Europa boven al het andere en soms gaat al het andere boven Europa. Toen de minister vorige week te elfder ure aangaf dat een reis naar Azië meer prioriteit had dan een debat over Europa in de Eerste kamer, werd dat eens temeer duidelijk. Ik wil er verder niet te veel woorden aan vuil maken, maar het is tekenend voor de wijze waarop het kabinet met zijn prioriteiten omgaat. Mocht de minister dat anders zien of daar aanvullende gedachten over hebben ontwikkeld, horen we dat graag.

Voorzitter. Niemand in dit huis is tegen internationale samenwerking, is tegen Europa of is er voorstander van zich achter de dijken te verschansen. Toch wordt dat karikaturale beeld veelvuldig opgeroepen om kritische geluiden over de democratische legitimatie van het huidige Europa te ridiculiseren of te marginaliseren. Het huidige Europa kan echter niet zonder kritische benadering, aI was het maar omdat de burgers van Nederland zo'n kritische benadering van hun bestuurders verwachten waar het gaat om de inzet van hun spaargeld en pensioenen voor een project dat vooral gedreven lijkt te worden door politiek opportunisme met niet te overziene risico's.

Toen we in 2002 het grootste monetaire experiment uit de geschiedenis in werden gedwongen zonder raadpleging van de Nederlandse burgers, stond al vast dat de Nederlandse politici die pleitbezorgers waren van het avontuur geen van allen de consequenties ervan konden en wilden overzien. Economen waarschuwden dat een Europa van verschillende snelheden economisch gezien niet uit de voeten zou kunnen met één gezamenlijke munt. Sterker nog, zij stelden dat die gezamenlijke munt absoluut niet wenselijk was omdat het monetaire correcties op landsniveau onmogelijk maakte en het landen in grote economische problemen zou kunnen brengen.

Het opportunistische Europese avontuur ligt aan duigen en de gevolgen daarvan moeten betaald worden door Nederlandse spaarders en gepensioneerden. De schulden die buiten hun toedoen veroorzaakt zijn, moeten slinken via een kunstmatig lage rente. Daardoor worden de burgers gedwongen mee te betalen aan de oplossing van iets wat ze niet veroorzaakt hebben. De economie wordt stukbezuinigd en daarvan zullen nog meer burgers de dupe worden. De werkgelegenheid staat onder druk, de woningmarkt is ingestort en de banken staan er opnieuw uiterst wankel voor. En de politiek? De politiek kiest voor een vlucht naar voren, verder het moeras in.

De Rutterecessie zal duidelijk maken hoeveel moois en waardevols je in één kabinetsperiode kapot kunt maken in het belang van een nikkelen afgod, een heilig geloof in de vrije markt en een Europees ideaal zonder maatschappelijk draagvlak. Brussel moest een eigen grondwet, een eigen vlag, een eigen volkslied en een eigen leger, en nu is het tijd de soevereiniteit van de lidstaten op te eisen.

Toen in 2008 ons complete economische stelsel op omvallen stond door de dubieuze wedpraktijken van Goldman Sachs op de hypotheken van arme Amerikanen werd voor het eerst duidelijk dat een toonbeeld van vertrouwen bereid was om dat vertrouwen diep te beschamen in het nastreven van de kortetermijnbelangen van enkelingen. Bernard Madoff kreeg als symbool van onbetrouwbaar monetair handelen 150 jaar cel – dat was ook meteen het symbool dat exorbitantie de norm is geworden – maar de rest kon vrolijk doorgaan met een omgekeerde bankroof.

In 2009 had Goldman Sachs-topman Lloyd Blankfein de euvele moed om te zeggen dat bankiers in feite niets anders doen dan Gods werk. Hij zei: "Wij zijn erg belangrijk. Met financieringen helpen wij bedrijven om te groeien. Bedrijven die groei creëren, creëren rijkdom. Dat helpt mensen aan het werk, wat weer tot meer groei en welvaart leidt. Wij hebben een sociale doelstelling." Het evangelie van Blankfein inspireert nog steeds politici. Alles is bespreekbaar, behalve het onwrikbare geloof in de euro, de god die niet geloochend mag worden.

Eén van de laatste beloften van Job Cohen was dat de PvdA niet langer de stand-in zou zijn voor de PVV als de PVV het kabinetsbeleid niet langer zou steunen. Er was echter één uitzondering: voor het overeind houden van de heilige euro zou het kabinet te allen tijde kunnen blijven rekenen op de loyale steun van de PvdA, net als op die van D66 en GroenLinks. Het is onvoorstelbaar dat als je als oppositie de macht hebt om een kabinet naar huis te sturen dat de natuur afbreekt, de rechten van dieren terugdraait, kolencentrales bouwt en onnodige kerncentrales voorbereidt, het onderwijs afbreekt, de zorg commercieel maakt en de sociale werkvoorziening de nek omdraait, maar het laat zitten vanwege je rotsvaste geloof in de heilige euro.

Ik ga even terug naar Goldman Sachs, de zelfbenoemde boodschapper van God die ons de crisis van 2008 bracht. Wat zou er geworden zijn van die mannen die ons aan de rand van de financiële afgrond brachten met hun piramidespelen? Ze zijn terug! De regering-Goldman Sachs gaat nu Europa redden. De nieuwe president van de Europese centrale Bank, Draghi, de nieuwe premier van Italië, Monti, en de nieuwe Griekse premier, Lucas Papademos, waren collega's bij de bank van god zelf, Goldman Sachs. Ditmaal gaan ze de euro redden en ervoor zorgen dat de verenigde staten van Europa via een gedwongen integratie tot stand gebracht worden. Sprak Lloyd Blankfein nog over een sociale doelstelling van Europa in 2009, zijn collega Draghi heeft inmiddels laten weten dat we een sociaal Europa kunnen vergeten. Dat is definitief verleden tijd, wat hem betreft.

Economides, de man die het bijna failliete Apple concern reanimeerde met zijn Think Different-campagne, is nu ingehuurd om de harten van Europese burgers te winnen voor de onmogelijke steunoperatie die Griekenland binnenboord moet houden. Dat gaat niet werken. Je kunt de arme eurolanden aan het infuus van de rijke eurolanden leggen, waarbij via de wet van de communicerende vaten onze spaar- en pensioentegoeden, onze werkgelegenheid en de overwaarde van onze hypotheken naar Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland, Italië en andere zwakke eurobroeders geheveld worden, maar zelfs daarmee zal de gemeenschappelijke munt het niet redden. Griekenland is beter af zonder de euro en de euro is beter af zonder Griekenland.

De algemene rekenkamers in Europa hebben gewaarschuwd voor het totale gebrek aan controlemogelijkheden voor het Europese noodfonds ESM, het fonds dat ook nog juridische onschendbaarheid moet gaan genieten, maar ze spreken tegen dovemansoren. Zij spreken tegen gelovigen die verblind zijn door de glans van het nikkel van de heilige euro. Instelling van het ESM zoals nu voorgesteld, vormt een nieuwe fase in de soevereiniteitsoverdracht die eerder al werd ingeluid door het opgeven van de eigen munteenheden.

Jean-Claude Juncker heeft, in zijn kwaliteit van voorzitter van de Eurozone, aangegeven aan Griekenland dat de steun van de Europese Unie en het Internationaal Monetair Fonds een prijs heeft: een verlies van de Griekse soevereiniteit. Ach, soevereiniteit, wat koop je daar nu voor? Wat is er nu zo waardevol aan het bewaken van de Nederlandse grens als we kunnen opgaan in de droom van één Europa, met gezamenlijke buitengrenzen en een Europees leger een gevoel van nieuwe soevereiniteit binnen de verenigde staten van Europa?

Nederland is rijk en welvarend geworden door zijn gunstige ligging, zijn eigen strijd tegen het water en zijn koopvaardij. Nu staan we voor nieuwe uitdagingen. Het schip heeft het gehouden, maar het is nog lang niet zeewaardig. We hebben de oorzaak van de crisis nog niet aangepakt, alleen de symptomen bestreden. Dat zijn niet mijn woorden, voorzitter, maar die van Sophie in 't Veld van D66, een van de meest europositieve politici van een van de meest europositieve partijen. We hebben ons bezit overgeheveld naar een cruiseschip dat – ik herhaal Sophie in 't Veld nog maar eens – nog lang niet zeewaardig is. Het is een schip dat stuurloos is, waarop het moreel gezag volkomen zoek is. Het is een schip zonder exitscenario, zonder reddingsboten, dat richting moet krijgen door het afvuren van een torpedo of een bazooka van 1000 mld. Het is nog onduidelijk is of dat euro's of dollars zijn, omdat de berekeningen nogal schimmig moeten blijven om de financiële markten, die als piraten rond het schip cirkelen, niet te veel informatie te geven.

Wat zeggen politici op dit moment? Als Nederland zou terugkeren naar de gulden of met andere Noord-Europese landen een "neuro" zou invoeren, kost dat de Nederlander structureel € 4500 per jaar, zegt Wouter Koolmees van D66. We zitten in het schuitje. We zullen moeten meevaren, of de boot nou water maakt of niet, of de kapitein nou nuchter is of niet en of er nou muiterij aan boord is of niet. Het is pompen of verzuipen. De bemanning heeft zonder de passagiers te raadplegen alle kaarten gezet op een Europese koers en als er ijsbergen op de route liggen, is dat jammer want terug kan niet meer. Het is dat soort voldongenfeitenpolitiek en dat zien de burgers niet meer zitten.

Ons huidige geldstelsel is volledig fiduciair geworden. Het gaat niet meer om de intrinsieke waarde ervan, maar om het vertrouwen dat burgers erin hebben. En dat vertrouwen neemt af in een heel snel tempo. Daarmee is het draagvermogen van de kurk waarvan we onze samenleving volkomen afhankelijk hebben gemaakt ernstig aangetast. De strop om onze nek waarin politici de afgelopen tien jaar hebben geadviseerd ons hoofd te steken omdat ons leven er alleen maar mooier van zou worden, zit inmiddels zo strak dat diezelfde politici nu met net zoveel overtuiging vertellen dat we ons hoofd niet meer terug kunnen trekken omdat het dood en verderf zou zaaien.

Goed, de premature invoering van de euro was een slecht idee, zo vindt iedereen inmiddels, maar laten we van de nood een deugd maken en kiezen voor een premature politieke unie omdat er toch weinig anders opzit.

Einstein heeft gezegd dat het niet erg verstandig is om problemen op te lossen vanuit dezelfde denkrichting als waarmee ze ontstaan zijn, en ik ben geneigd dat met hem eens te zijn. De Nederlandse soevereiniteit zou het niet langer waard zijn om beschermd te worden, omdat er gewerkt moet worden aan Europese soevereiniteit die veel beschermwaardiger zou zijn. Er schuilt veel naïef denken in die logica. Het is de gedachte van een Europees leger dat zou kunnen voorkomen dat Europese landen ooit nog met elkaar in oorlog zouden kunnen raken. Als de werkelijkheid zo simpel zou zijn, laten we dan een wereldleger maken, dan zijn we ineens van heel veel problemen verlost.

De werkelijkheid is weerbarstiger. Rob de Wijk van Instituut Clingendael stelde onlangs nog vast wat we eigenlijk allemaal wel weten: honger is de wegbereider van oorlog. In 2020 zullen er 50 miljoen milieuvluchtelingen zijn. Dat is over acht jaar, waarbij moet worden gezegd dat dat vooral vluchtelingen zullen zijn die vanuit Afrika naar Europa zullen trekken. Wij hebben vandaag kennis genomen van het geweldige rapport dat collega Strik heeft gemaakt over 70 vluchtelingen die op weg gingen en over het leed dat die mensen is aangedaan. In relatie daartoe spreken wij over acht jaar over 50 miljoen vluchtelingen. Op de een of andere manier raakt dat ons niet.

Volgens het Wereld Water Forum zal in 2017 ruim 70% van de wereldbevolking geen vrije toegang meer hebben tot schoon drinkwater. Volgens de FAO zijn rond 2048 de oceanen leeggevist, bij continuering van het huidige visserijbeleid. De biodiversiteit neemt in een dramatisch tempo af, waarbij onze veehouderij als een van de grootste veroorzakers van die afname wordt gezien, ons natuurlijk kapitaal. Daan van Doorn, van de gelijknamige commissie, zei dat wij vier aardbollen nodig zouden hebben als ons consumptiepatroon zou worden overgenomen door de rest van de wereld, en dat gebeurt in rap tempo, met onze hulp. Een van de grootste oorzaken van de eurocrisis is dat we in een onverantwoord tempo hebben geprobeerd Zuid-Europa klaar te stomen voor ons tempo van consumeren, via ongedekte cheques in het teken van de gemeenschappelijke munt.

En wat doen we, terwijl we uitvoerig kennis hebben van deze problemen? We weigeren te matigen, we proberen zelfs via het subsidiëren van de visserij, de veehouderij en sectoren die fossiele brandstoffen opstoken in een hoger tempo dan ooit tevoren, de reproductiecapaciteit van de aarde verder te tarten. We proberen ontwikkelingslanden niet te behoeden voor de fouten die wij gemaakt hebben, we exporteren die fouten welbewust in het kader van de eigen kortetermijnbelangen. Na ons de zondvloed, we doen er alles aan om dat waar te maken.

In Nederland dromen we van de mogelijkheden die we krijgen op de korte termijn door 1 mld. te korten op ontwikkelingssamenwerking. Je moet maar durven! De ontvangers daar zijn toch maar corrupt en wij kunnen er betere dingen mee doen, lijkt de gedachte. Het is dat volkomen gebrek aan mededogen en duurzaamheidsdenken dat ons in grote, mogelijk onoverkomelijke problemen gaat brengen. In dit huis is met een overgrote meerderheid de motie-Schuurman aangenomen om de crises die ons land en de wereld teisteren en die we goeddeels over onszelf afroepen in samenhang te bestrijden. Kan het kabinet aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie, ook in relatie tot onze inzet in Europa?

Europa vormt een schaamlap om weg te lopen voor onze eigen verantwoordelijkheid. We nemen geen maatregelen, we wachten met het nemen van maatregelen op Europese overeenstemming en als die Europese overeenstemming is vertaald in Europese regelgeving, zoals die op het gebied van natuur en milieu, dan houden we ons daar vervolgens niet aan.

Internationale samenwerking hoort mededogen en duurzaamheid tot uitgangspunt te hebben. Het tegendeel is vaak het geval. Het huidige Europa is ondemocratisch georganiseerd en heeft de neiging, eerder minder democratisch te worden dan meer. Ik zou van de minister graag antwoord willen op de volgende vraag: het Duitse Centrum voor Europese politiek (CEP) stelt vast, dat de goedkeuring van het ESM-verdrag op basis van een tweederde meerderheid in de Bondsdag en de Bondsraad moet worden aangenomen. Het Bondsministerie van Financiën heeft zich tot dusverre op het standpunt gesteld dat voor die ratificatie een gewone meerderheid in de Bondsdag en de Bondsraad voldoende zou zijn. We hebben het niet alleen over een verschil in wetgeving tussen ons buurland en ons land, maar over een visie op soevereiniteit. Is de minister van mening dat ook Nederland een tweederde meerderheid zou moeten kennen om het ESM-verdrag te ratificeren of is hij bereid de bevolking te raadplegen bij deze vergaande stap?

Er wordt in Europa steeds gesproken over "tijd kopen", om de markten voor te blijven maar in feite spreken we over het investeren van tijd en geld in een tijdbom die onherroepelijk tot ontploffing zal komen als blijkt dat landen met een verschillend tempo, een verschillend economisch temperament, onmogelijk één gezamenlijke munt kunnen hebben. Graag de visie van de minister op mogelijke exitscenario's. Is hij met D66 van mening dat het point of no return gepasseerd is en wat verwacht hij daar dan van? Of ziet de minister nog mogelijkheden om onze eigen verantwoordelijkheid te nemen en ons niet te laten degraderen tot de Provinciale Staten van een ondemocratisch georganiseerd Europa? Ik zie de beantwoording van de minister met belangstelling tegemoet.

De vergadering wordt van 17.40 uur tot 19.00 uur geschorst.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. Ik zal ter introductie eerst enkele heel korte opmerkingen maken. Daarna zal ik kort de taakverdeling schetsen tussen de staatssecretaris en mijzelf. Vervolgens zal ik ingaan op de verschillende punten die aan de orde zijn.

Volgens mij zijn wij het erover eens dat de Europese Unie vooral een waardengemeenschap is. Dat staat. In deze waardengemeenschap is een zilveren draad uiteraard alles wat te maken heeft met rechtsstatelijkheid en met democratie. De democratie staat voor de Europese Unie vast en staat als een huis. Daartegenaan zit vanzelfsprekend alles wat voortkomt uit de geschiedenis van de Europese Unie: de binnenlandse markt en de buitenlandse economische betrekkingen. Ik zeg direct al dat de interne markt nog niet af is. Ik kom hierop later echter nog terug. Voor Nederland geldt dat de meeste export gaat naar landen binnen de Europese Unie, maar een belangrijk deel gaat ook naar andere landen binnen Europa. Burgers in Nederland verwachten dat de EU zorgt voor meer veiligheid en meer welvaart. Ik voeg eraan toe dat de interne markt een sleutel is, niet alleen tot welvaart, maar ook tot stabiliteit in het gebied van de Europese Unie. Het voltooien van de interne markt is een van de cruciale punten. Onder andere de heer Elzinga ging hierop in. Wij moeten werken aan groei en werkgelegenheid. Waar nodig moeten wij structurele hervormingen doorvoeren.

Na deze introductie kom ik bij de taakverdeling tijdens deze inbreng tussen de staatssecretaris en mijzelf. De staatssecretaris zal uiteraard het thema van de rechtsstatelijkheid nader inkleuren. Hij zal in het bijzonder ingaan op alles wat in de institutionele kaders bij de Europese Unie aan de orde is. Hij zal ook ingaan op de europroblematiek. Ik probeer geleidelijk aan het woord eurocrisis te vermijden. Ik hoorde dat de heer Koolmees in de Tweede Kamer expliciet heeft gezegd dat hij het liefst weg wil komen van het woord eurocrisis. Ik heb zelf laatst aan een seminar meegedaan over de Europese Unie "na de crisis". Ik houd wel van een beetje optimisme. De europroblematiek zal dus door de staatssecretaris worden meegenomen. Uiteraard spreekt hij ook over alles wat te maken heeft met het Meerjarig Financieel Kader.

Ik zal zelf ingaan op het extern beleid van de Europese Unie. Ik zal ook nader ingaan op een aantal punten waarbij waarachtig wel voortgang is geboekt in de afgelopen tijd. Er zal hierbij ook in de nabije toekomst voortgang worden geboekt. Ik zal het ook hebben over de uitdagingen bij het extern beleid.

Meer precies zal ik de punten opnoemen die ik achtereenvolgens zal bespreken, waarna overigens nog een aantal punten volgen die overblijven uit de vele vragen die zijn gesteld. Ik zal eerst ingaan op wat ik heb ingebracht in de sessie die in Berlijn heeft plaatsgevonden onder leiding van mijn Duitse collega Westerwelle. Tijdens deze sessie heb ik een vijftal punten genoemd die volgens mij het zicht op de ontwikkelingen in de Europese Unie goed typeren. Daarna zal ik het hebben over de reputatie van Nederland in Europees verband. Men heeft mij vragen gesteld over het meldpunt. Daarover zal ik ook een aantal opmerkingen maken. Ik zal het vervolgens hebben over de Arabische regio. Daarover zijn veel vragen gesteld in het kader van het extern beleid van de Europese Unie. Daaraan verbonden zijn zaken rond Turkije, Syrië en het Midden-Oosten Vredesproces. Ik zal het verder hebben over de EDEO en over de positie en het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger. Ik zal dat verbinden met een aantal opmerkingen over de speciale EU-vertegenwoordiger voor mensenrechten. Daarover is de Tweede Kamer buitengewoon enthousiast, maar hier in de Eerste Kamer hoor ik daarover wat andere geluiden. Ik moet dus een goed midden zoeken. Misschien ben ik met de bezwaren die ik in de Tweede Kamer heb geuit, bij de leden in de Eerste Kamer aan het goede adres. Ik zal het ten slotte kort hebben over de taakverdeling in institutionele zin tussen de staatssecretaris en mijzelf.

Ik ben dus ingegaan op een keurige uitnodiging van mijn Duitse collega Westerwelle. Daarmee reageer ik direct op opmerkingen van de heer De Vries en de heer Kuiper. Ik ben hierop vooral ingegaan omdat, als je collega je ergens voor uitnodigt, je sterke redenen moet hebben als je nee wilt verkopen. Dat geldt zeker als de uitnodiging komt van Duitse vrienden. Het ging niet om een uitnodiging gericht aan 27 bewindspersonen uit het EU-gebied. Daarover kun je volop praten, maar laat het even zo zijn. Het ging in dit geval om een uitnodiging gericht aan een tiental bewindspersonen. Ik heb goed gehoord wat de heer De Vries zei. Ik heb van meet af aan gezegd: ik kom, maar aan mij zijn op dit moment geen grote institutionele bespiegelingen besteed, want wij hebben er juist behoefte aan om daar voorbij te komen. De punten die ik daar aan de orde heb gesteld, geef ik voor beter. Het ging om de volgende punten. In de eerste plaats heb ik gesteld dat het naoorlogse verhaal over Europa en "nie wieder Krieg" in elk geval bij de jongere generatie niet meer echt aanslaat. Hierover heeft ook een aantal leden van de Kamer mededelingen gedaan in de eerste termijn. Wij hebben dus een nieuwe lijn nodig. Daarin staan twee kernwoorden centraal. Het eerste is "soliditeit". De lidstaten moeten hun zaken zelf dus goed op orde hebben. Het tweede kernbegrip is "toegevoegde waarde". Ik zeg er direct bij dat ik van deze bijeenkomst zelf ook een paar punten heb geleerd, hoezeer de bijeenkomst ook een informeel karakter had. Het tweede kernpunt kwam van mijn zeer gewaardeerde Poolse collega Radek Sikorski. Ik denk dat hij niet boos is als ik dit hier zo zeg. Hij had het dus over "toegevoegde waarde". In het "waarde" zit dus een dubbelslag.

Na het eerste punt van de nieuwe lijn, komt het belangrijke tweede punt. Minister Westerwelle zette in op de stelling dat wij meer Europa nodig hebben. Ikzelf zet niet zozeer in op meer Europa, als wel op een Europa dat doeltreffend en doelmatig opereert. Dat betekent dat er sprake moet zijn van budgettaire soliditeit, maar dat er ook veel meer aandacht moet zijn voor structurele hervormingen. Zulke hervormingen zullen economische groei genereren en zullen de interne markt verder brengen. Ik moet zeggen dat ik mij op dit punt, net als de staatssecretaris, wel degelijk thuis voel bij wat de "groeibrief" wordt genoemd van premier Rutte en de tien met wie hij deze brief heeft geschreven.

Het derde punt dat ik tijdens de sessie aan de orde heb gesteld, is de stelling dat wij niet weer discussies moeten gaan voeren over institutionele zaken, maar wel moeten kijken naar de doeltreffendheid van de besluitvorming in Brussel. Is die voldoende efficiënt? Dat zeg ik zonder enige terughoudendheid. Om het concreet te maken, voeg ik hieraan toe dat ik, net als een aantal collegae, niet erg blij ben geweest met de wijze waarop in de afgelopen maanden de besluitvormingsmachinerie in Brussel heeft gefunctioneerd. Dat is natuurlijk een zaak die op zichzelf is vastgezet via het Verdrag van Lissabon. Ik wil daar niet aan sleutelen, maar ik wil wel meer doeltreffendheid en doelmatigheid. Een concreet voorbeeld. Neem de toetreding van Servië tot de EU, het kandidaat-lidmaatschap. Het is in de openbaarheid gekomen, dus ik hoef er ook niet terughoudend over te zijn. De raad van ministers van Buitenlandse Zaken krijgt een volledig mandaat vanuit de Europese Raad om het af te wikkelen. Ik ga naar die raad van ministers van Buitenlandse Zaken met de mededeling dat Nederland voor het kandidaat-lidmaatschap van Servië is. Dat heb ik ook niet onder stoelen of banken gestoken. Servië heeft dit ook zeer geaccepteerd. De showstopper van Mladic en Hadzic was weg. Wij staan voor wat wij hebben gezegd en wij zijn daar dus voor, maar wat gebeurt er? Bepaalde lidstaten komen met allerlei bezwaren, waardoor de zaak wordt doorverwezen naar de Raad Algemene Zaken. Ik zeg dat ook in de richting van de heer De Graaf die uitsluitend over de Raad Algemene Zaken sprak. Was het maar zo eenvoudig. Vervolgens wordt er in de Raad Algemene Zaken een aanbeveling gedaan in de richting van de Europese Raad. In plaats van de kwestie in één keer te regelen, worden er nog twee extra stappen geïntroduceerd. Hetzelfde is gebeurd toen het ging om het sanctiebeleid in de richting van Wit-Rusland. Ook toen moesten wij over verschillende Stufen heen voordat we tot een besluit kwamen. Op dat punt moet er wat Nederland betreft dus worden gekomen tot meer doeltreffendheid en doelmatigheid in de besluitvorming in Brussel, maar een aantal collega's in de EU is dat met ons eens.

Dan een vierde punt. Verschillende woordvoerders uit de Kamer hebben dat tot mijn voldoening ook expliciet aan de orde gesteld. We moeten zo snel mogelijk door de europroblematiek heen. We moeten weg van de interne gerichtheid, vooral op onszelf. We moeten de blik vooral naar buiten richten vanuit Europa, vanuit de EU. Er wordt hier gesproken over Europa als een mondiale speler. Dat zijn we ook. Dat betekent dat wij onze positie naar buiten toe moeten versterken en stevig moeten aanzetten. Ik heb het dan ook volop over de verschuiving in de machtsverhoudingen in de wereld. Daardoor moet Europa vooral ook letten op wat er elders in de wereld aan het bewegen is.

Het vijfde punt is de toegevoegde waarde van het uitdragen van vooral de beginselen van rechtsstatelijkheid, respect voor de mensenrechten en democratie. Op dat vlak zijn de mensenrechten voor de EU en voor de lidstaten de zilveren draad in het beleid, zoals Hoge Vertegenwoordiger Ashton het noemt. Europa is en blijft inderdaad een wereldspeler van betekenis. Dat moeten wij ook niet onder stoelen of banken steken. We moeten ons niet laten meeslepen in pessimisme. Europa is nog steeds de grootste interne markt en het grootste handelsblok met een half miljard inwoners. De standaarden voor de productie in Europa worden in toenemende mate mondiale normen. De Europese landen zijn ook de grootste investeerder in de richting van de andere continenten. We zien dat de EU ook op allerlei andere punten wel degelijk stevig aanzet. Dit gebeurt echter onder het beslag van grootse tektonische verschuivingen op het wereldtoneel. Ik wijs op de opkomst van de BRIC's, welbekend, en de opkomst van de Next Eleven, zoals ze heten. Die zijn er ook al. Die spelers bieden enorme kansen voor Europa qua handel, investeringen en koopkracht, maar tegelijkertijd zijn ze onmiddellijk ook de grote concurrenten. Op dat vlak moeten wij er volop aan werken dat de EU in de externe oriëntatie tot gelding komt.

Het tweede punt betreft de positie van Nederland in de Europese Unie. Als het om de Nederlandse positie gaat, neemt Nederland op een aantal punten een stevige positie in. Ik ben mij daarvan bewust, maar dat gebeurt vanuit de drie pijlers van het Nederlands buitenlandse beleid. Die lopen overigens, geloof het of niet, één op één samen met de pijlers die ook voor Europa van belang zijn, namelijk het bevorderen van de stabiliteit en veiligheid, het bevorderen van de welvaart en het bevorderen van de vrijheid, in casu verbonden met rechtsstatelijkheid en mensenrechten.

De heer Thom de Graaf (D66):

Voorzitter. Ik wil nog even op het eerste blokje terugkomen. De minister noemde vijf punten die kennelijk mede zijn ontleend aan die mooie brainstormsessie onder leiding van de Duitse collega van de minister. Ik hoorde zaken waar weinigen tegen zullen zijn, zoals soliditeit, rechtsstatelijkheid, mensenrechten en het spelen van een rol in de wereld. De minister zei echter ook dat hij geen behoefte heeft aan een brede institutionele discussie, maar hij gaf daar geen argumentatie bij. Tenzij dit een kwestie voor de staatssecretaris is, vraag ik de minister van Buitenlandse Zaken of Europa institutioneel wel af is.

Minister Rosenthal:

Je kunt de vraag stellen of de Europese Unie institutioneel af is of niet. Daar kun je diep over nadenken en daarop gaan reflecteren, maar een andere vraag is wat op dit ogenblik noodzakelijk is. Wat mij betreft moet er nu geen tijd en energie worden besteed aan de institutionele kanten, het gaat er nu vooral om dat wij onze blik naar buiten richten en dat wij ervoor zorgen dat wij in de mondiale concurrentie aan de maat zijn en blijven. Wij moeten de groeiagenda tot gelding brengen en wij moeten ervoor zorgen dat wij op dat vlak mee kunnen. Dat is ook direct de grondslag voor wat wij verder willen, namelijk stabiliteit en het bevorderen van de vrijheid in de wereld.

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat Europa op mondiaal gebied zijn mannetje wil staan, dat is duidelijk. De minister heeft vandaag echter ook in deze Kamer gehoord dat leden van deze Kamer eraan twijfelen of de institutionele vormgeving van Europa voldoende ruimte geeft om die rol te spelen, zowel economisch als politiek in de wereld. De minister kan dat heel belangrijk vinden, maar dat ontslaat hem en ons niet van de verplichting om ook na te denken over de verdere stappen als wij tot de analyse komen dat Europa institutioneel nog niet af is. De minister geeft eigenlijk geen antwoord op mijn vraag. Ik probeer het nog een keer. Vindt hij dat Europa institutioneel af is?

Minister Rosenthal:

Ik wil best met de heer De Graaf meedenken over allerlei zaken die met nieuwe arrangementen van doen hebben, maar het Verdrag van Lissabon is er net. Daar moeten wij nog op veel punten aan wennen, op allerlei fronten. Om daar dan weer over te beginnen, om het even strak te zeggen, vind ik niet zo gelukkig. Collega Westerwelle kwam in eerste instantie met het idee dat hij een brainstormsessie met vervolgens nog een aantal brainstormsessies wilde benutten om puur over institutionele hervormingen te spreken, zelfs ook over een nieuwe Grondwet. Dat is aan mij en aan de Nederlandse regering op dit ogenblik niet besteed. Laat ik het dan in die klare taal zeggen.

De heer Thom de Graaf (D66):

Tot slot. Ik concludeer dat de minister geen antwoord geeft op de vraag of hij meent dat Europa af is. Hij zegt slechts dat hij op dit moment andere dingen aan zijn hoofd heeft. Ik vind dat teleurstellend, omdat we de afgelopen twee jaar hebben gemerkt dat Europa niet goed in elkaar zit om de problemen die op ons af zijn gekomen op een juiste, snelle en effectieve – over effectiviteit gesproken ... – manier te kunnen benaderen. Dat heeft heel veel problemen opgeleverd, met als gevolg dat we nu intergouvernementele verdragen hebben om het een beetje te repareren. Dan is op de vraag of Europa af is, het antwoord van de minister echt ontoereikend.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik wil niet in discussie gaan over de vraag meer of minder Europa. Ik deel de opvatting van de minister dat wij niet toe zijn aan een nieuw grondwettelijk verdrag. Dat lijkt me ook geen goede insteek. Ik was er ook een beetje verbaasd over.

De minister sprak over meer effectiviteit en doelmatigheid. Dan kom je op een aantal terreinen vanzelf uit bij meer Europa. Immers, juist het gebrek aan voldoende Europa leidt ertoe dat we niet doelmatig en effectief zijn. Het voorbeeld dat de minister aanhaalde, komt voort uit het feit dat er nog steeds unanimiteit moet zijn bij het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidbeleid. Zo lang dit zo is, moet je van raad, naar raad, naar raad. Is de minister er daarom voorstander van dat we stoppen met het vetorecht op dat punt en toegaan naar gekwalificeerde, desnoods supergekwalificeerde, meerderheden? Dan komen we vanzelf uit bij een doelmatiger en effectiever besluitvorming.

Minister Rosenthal:

Op dit ogenblik ben ik er vooral aan toe om binnen de arrangementen die we hebben, te streven naar meer doeltreffendheid en doelmatigheid en die ook te bewerkstelligen. Je merkt namelijk vaak pas in de praktijk van alledag dat er van alles en nog wat aan schort. Ik zal niet ingaan op andere besluitvormingsprocessen die er in het kader van de Europese Unie spelen, maar dat zijn het soort zaken waarover ik mij op het ogenblik echt zorgen maak.

Op dit punt nog het volgende. Nu ruim een jaar geleden hebben we EDEO van start zien staan. EDEO staat nog aan het begin van wat het moet worden. We zien dat EDEO zichzelf presenteert op allerlei plekken in de wereld en daar aan het werk gaat. Voor je het weet, zullen bepaalde zaken die vanuit de lidstaten spelen weleens gaan schuren tegen datgene wat er vanuit EDEO gebeurt. Ik ben vooral bezig met dergelijke zaken. Ik ben op dit punt dus erg praktisch en operationeel ingesteld. Op het ogenblik heb ik er van mijn kant geen behoefte aan om te spreken over allerlei institutionele hervormingen. Ik zou zeggen dat we die moeten zoeken binnen de instituties zoals we die nu al hebben.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik vind dat toch een vrij beperkte opvatting. Hoe kan de minister immers omgaan met dit soort ontwikkelingen of daar een juiste respons op formuleren als hij niet weet waar hij uiteindelijk heen wil? Hij moet toch eerst een visie hebben op hoe het eruit moet zien, voordat hij met ontwikkelingen ad hoc of zaken die op dit moment gebeuren de juiste stappen en de juiste strategie kan bepalen? Hij moet zijn beleid toch baseren op een bepaald doel?

Minister Rosenthal:

Dat doel is de zaken binnen de Europese Unie doeltreffender en doelmatiger te maken dan ze nu zijn. Daar gaat het mij om. Ik maak nu in de praktijk al om en nabij de anderhalf jaar mee dat er van maand tot maand nog het nodige te wensen is op dat vlak. Daarmee houd ik mij bezig.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De vraag wat doeltreffend is, kan heel veel verschillende antwoorden opleveren. De minister zegt dat hij de ontwikkeling van EDEO beziet en dat die nog weleens schuurt met de lidstaten. Is hij er dan puur op uit dat de EU zo doeltreffend mogelijk in het buitenland opereert, of zitten er nog heel andere dingen achter die opmerking? Daar moet de minister toch eerst over hebben nagedacht, voordat hij er een strategie op kan ontwikkelen? "Doeltreffend" zegt maar weinig, daar zijn we het met zijn allen over eens.

Minister Rosenthal:

Ik vind het op zich prettig dat dat wordt opgemerkt en ook wordt gedeeld. Er is voor het functioneren van EDEO het nodige te wensen voor de komende tijd. Daar zet ik met nadruk op in. Ik zal er straks nog het nodige over zeggen, als ik aan het onderwerp EDEO toekom.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De minister heeft een tipje van de sluier opgelicht over het overleg dat heeft plaatsgevonden onder leiding van de Duitse minister van buitenlands zaken, de heer Westerwelle. Hij zei dat het zelfs over een nieuwe Europese grondwet ging. Kan de minister misschien iets meer vertellen over het karakter van dat overleg? Nederland trekt in Europa op met een groep gelijkgezinden. Wat was de kring van genodigden bij dat overleg? De agenda was er blijkbaar op gericht om te komen tot een versnelling van de Europese besluitvorming, in het licht van de traagheid van de reacties van de afgelopen jaren.

Minister Rosenthal:

Ten eerste: ik meld hier een aantal zaken uit een informeel overleg. Ten tweede kan ik melden dat er nog een aantal sessies zal plaatshebben, ik meen een drietal, op andere plaatsen dan Berlijn. Onder meer zullen in die sessies aan de orde komen de positie van Europa als "global player" in het mondiale verband en de pure doeltreffendheid van de besluitvorming in de huidige Europese instituties, een punt waar ik nu sterk de nadruk op leg. Voor alle duidelijkheid voeg ik hieraan toe dat zeer nadrukkelijk is gezegd dat de besprekingen, de informele bijeenkomsten niet gaan over het toewerken naar een nieuwe grondwet. Daar is een misverstand over ontstaan, maar dat punt is in ieder geval geen onderwerp van de discussie.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Oké. Maar de analyses die hier worden gemaakt en de constateringen die hier worden gedaan, gaan erover dat in de afgelopen jaren, dus ook na het sluiten van het Verdrag van Lissabon, er wel degelijk nieuwe bevoegdheid is overgedragen aan Europa. Ook ik constateer dat gewoon. De vraag die de minister is gesteld is wat hij daarvan vindt, mede in het licht van de inzet van het kabinet dat het met het Verdrag van Lissabon eigenlijk wel zo'n beetje klaar moet zijn. Het woord "finaliteit" viel hier vandaag al. Zo'n soort gevoel was er over het Verdrag van Lissabon; dat zou het zo'n beetje moeten zijn. Wat gebeurt er nu dus precies? Is de minister het ermee eens dat, zoals hier werd gezegd op een vraag van collega Broekers, er nu wel degelijk sprake is van een concentratie van invloed die nieuw is?

Minister Rosenthal:

Op die kant van de zaak zal collega Knapen uitvoerig ingaan. Het betreft institutionele arrangementen en die laat ik aan hem. Ik wil nu vooral stipuleren dat het mij erom gaat, de besluitvorming in de Europese Unie binnen de bestaande arrangementen doeltreffender, doelmatiger, sneller en prompter te maken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Je kunt toch ook gewoon constateren dat wat er de laatste jaren is gebeurd, het begrotingspact, de instelling van een commissaris die toezicht gaat houden enzovoort, te maken heeft met een concentratie van invloed daar waar het zou moeten zijn? Ik probeer het zo elegant te formuleren als mevrouw Broekers dat deed. In mijn ogen gaat die concentratie verder dan het arrangement van het Verdrag van Lissabon.

Minister Rosenthal:

Ik wil daar op dit ogenblik niet op ingaan. Het gaat mij erom – ik herhaal mijzelf – dat ik zelf geconstateerd heb en nog voortdurend constateer dat we vaak te lang bezig zijn met de alledaagse besluitvorming waarmee ik in de Europese Unie van doen heb, zoals het komen tot een gemeenschappelijk standpunt over een bepaald punt van buitenlands beleid van de EU, dat de procedures niet altijd even gemakkelijk lopen en dat er soms onduidelijkheid is over wat er in de ambtelijke voorbereiding plaatsvindt. Het wordt een beetje technisch verhaal, maar het is wel van dag tot dag belangrijk wat er in de ambtelijke voorbereiding plaatsheeft en wat er op een bepaald moment in het politieke circuit wordt besloten. Ik ga nu maar niet in op de ingewikkeldheden van de relatie tussen de ambtelijke voorbereiding, de voorbereidingen in het Comité van de Permanente Vertegenwoordigers en vervolgens het doorgeleiden daarvandaan naar de raden. Ik ga nu ook maar niet in op het feit dat collega Knapen en ik elkaar soms vragend aankijken bij het simpele punt waar een bepaald agendapunt wordt geagendeerd. Wordt het geagendeerd in de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken of in de Raad Algemene Zaken? Op dit ogenblik besteed ik mijn energie vooral aan dit soort punten.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Deze vraag interesseerde mij omdat dit kabinet zelf een bepaalde inzet in het regeerakkoord heeft geformuleerd. Het kabinet heeft zelf een bepaalde positie over Europa willen innemen. Daarom stelde ik de vraag, maar wij kunnen daarover straks doorspreken. Ik heb nog één vraag over de overleggen die de minister binnen Europa voert. Hij zegt dat er nog twee overleggen aanstaande zijn. Het is een serie van drie overleggen. Wat is precies de politieke status van de overleggen die hij voert? Heeft het ook iets met partijpolitiek te maken; is er een bepaalde stroom in Europa die deze overleggen voert? Kan de minister iets meer zeggen over de status van de gesprekken?

Minister Rosenthal:

De gesprekken vinden op informele basis plaats. Het is een informeel beraad. Collega Westerwelle heeft in totaal negen andere landen uitgenodigd. Volgens mij zitten we dus met z'n tienen aan tafel, maar het kunnen er ook iets meer zijn. Bij mijn weten zijn daar collegae van diverse politieke pluimage bij. Er zitten dus niet vertegenwoordigers van een bepaalde politieke stroming aan tafel om zaken met elkaar te bediscussiëren.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Op grond waarvan heeft de minister dan een uitnodiging gekregen? Betreft het de selectie van een happy few of is het een voorhoede?

Minister Rosenthal:

In elk geval zijn de urhebers van de Europese Unie uitgenodigd. Daarnaast zijn nog vier anderen uitgenodigd. Dat is de structuur.

De heer De Vries (PvdA):

Ik vind dit antwoord van de minister zeer onbevredigend. Hij gaat naar een bijeenkomst en ik neem aan dat hij dan informeert waarom, op welke basis, anderen ook zijn uitgenodigd. Kennelijk heeft dat niet gedaan. Men zit daar bijeen en besluit om nog twee à drie keer bij elkaar te komen. Dat lijkt op fractievorming binnen de lidstaten van de Unie. De heer Van der Linden herinnerde aan een brief van de premier samen met veertien of vijftien anderen. Die worden als "Gelijkgezinden", met een hoofdletter, aangeduid. Hoe wordt dat vastgesteld? Het gaat mij nu om het overleg met de heer Westerwelle. Ik wil gewoon weten naar wat voor vergadering de minister is geweest. Waarom denkt hij dat in die groep iets moet worden besproken dat niet ook met andere lidstaten kan worden besproken?

Minister Rosenthal:

Ik ben uitgenodigd door de heer Westerwelle en ik ben naar die bijeenkomst gegaan. Ik kan daar niet meer aan vastknopen.

De heer De Vries (PvdA):

Als de minister een briefje met een uitnodiging krijgt, gaat hij er dus naartoe. Hij vraagt niet even wat voor bijeenkomst het is.

Minister Rosenthal:

Ik kijk naar wat aan de orde wordt gesteld. Dat vind ik interessant of niet. Als ik dat interessant vind, ga ik er naartoe. Dat doe ik zeker als die uitnodiging van buurland Duitsland afkomstig is. Zo is het en daar moet de Kamer ook niet meer of minder van maken dan ik nu naar voren breng. Ik herhaal dat die bijeenkomst op informele basis heeft plaatsgehad. Ik dacht er goed aan te doen om de Kamer mijn inzet tijdens die bijeenkomst duidelijk te maken. Die inzet was niet anders geweest dan bijvoorbeeld in de formele setting van de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken. Als wij de desbetreffende materie daarin ook aan de orde stellen, zou ik precies dezelfde vijf punten inbrengen.

De heer De Vries (PvdA):

Vindt de minister het niet een vreemde indruk maken dat overal groepjes van min of meer gelijkgezinden bij elkaar komen of dat een bepaalde groep uitgenodigde mensen bij elkaar komt? Het gaat niet om de minsten, namelijk ministers van Buitenlandse Zaken. In een ander geval kwamen premiers bij elkaar. De premiers schreven daarop een brief over een groeipact en vergaten om de Duitsers uit te nodigen. Dat is op zich heel opmerkelijk. Collega Van der Linden wees daar terecht op. Dat leidt toch tot versnippering en groepsvorming binnen de groep van lidstaten?

Minister Rosenthal:

Als ik in staat ben om in welk forum dan ook duidelijk naar voren te brengen wat onder mijn vijf punten valt, dan zal ik dat niet nalaten. Dat is mijn reactie op de vraag van de heer De Vries. Ik voeg eraan toe dat ik óók in bijvoorbeeld het informele beraad van de ministers van Buitenlandse Zaken, het zogeheten Gymnichoverleg, een aantal van dit soort zaken expliciet naar voren heb gebracht.

De heer De Vries (PvdA):

Daar twijfel ik niet aan. Ik vind het echter raar dat onze minister van Buitenlandse Zaken een brief krijgt waarin staat of hij wil meedoen aan een overleg met een aantal lidstaten, maar dat hij geen idee heeft waarom in die formule alleen die lidstaten worden uitgenodigd. Dat begrijp ik niet.

Minister Rosenthal:

Ik heb al gemeld dat de Duitse minister van Buitenlandse Zaken heeft nagestreefd om in elk geval de zes urhebers van de Europese Unie bij elkaar te hebben. Daarnaast heeft hij om hem moverende redenen nog een aantal anderen uitgenodigd. Daar moet de heer De Vries ook niet meer of minder van maken dan het is. Ik leg het op tafel omdat ik vind dat ik de Kamer dit punt niet moet onthouden. Ik had me ook kunnen beperken tot de mededeling dat wat mij betreft de vijf punten die ik heb ingebracht, voor mij een leidraad zijn voor de wijze waarop wij in de nabije toekomst met de Europese Unie moeten omspringen en wat wij daarbij wel en vooral ook niet aan de orde moeten stellen.

De heer Koffeman (PvdD):

Het valt me op dat de minister gewoon geen antwoord geeft op een aantal simpele vragen, maar daaraan wel veel woorden vuil maakt. Als hij zijn inzet duidt, biedt hij weliswaar een zekere helderheid door te zeggen "wij streven naar meer vrijheid en meer welvaart", maar hij geeft daar geen invulling aan. Dat is jammer. Als je ziet dat je welvaart tegen de limieten aanloopt, als vrijheden van anderen worden ingeperkt door de welvaart die wij ons permitteren, wil ik dat de minister daarop een inhoudelijke visie geeft. Ik wil in relatie tot die punten geen veelheid van woorden met relatief weinig inhoud horen. Wil de minister zich misschien beperken in zijn aantal herhalingen en gewoon concreet maken hoe hij die vrijheid en welvaart wil realiseren, niet alleen voor Europa maar ook voor de rest van de wereld? Wil hij misschien ook eens duiden hoe de Griekse bevolking moet bekijken hoe haar vrijheid en welvaart zich onder invloed van Europa hebben ontwikkeld?

Minister Rosenthal:

Met de vijf punten die ik heb genoemd en de drie pijlers die worden gehanteerd, heb ik het kader geschetst aan de hand waarvan wij in de Europese Unie opereren. Het betreft in het bijzonder hetgeen in mijn portefeuille zit, namelijk het externe beleid van de Europese Unie. Ik kan heel uitvoerig over de pijlers zijn, maar ik weet niet of dat op dit moment wel zo zinnig is.

Bij welvaart gaat het om de groeiagenda die wij met de Europese Unie moeten uitzetten. Ik kan daar uitvoerig over spreken, maar feit is dat het groeipercentage in Europa over de gehele linie om en nabij de 1 ligt, terwijl het groeipercentage in Azië 7 tot 9 is. Hetzelfde geldt voor landen in de BRIC-sfeer. In een land dat vlakbij ons ligt, een land dat voor een deel op Europees grondgebied en voor een deel daarbuiten ligt en geen lid is van de Europese Unie, namelijk Turkije, ligt het groeipercentage de komende jaren tussen de 7 en 9. Dat soort dingen staan bij mij voorop bij welvaart en welvaartsbevordering en de concurrentieslag die wij moeten aangaan.

Bij vrijheid hebben wij het over mensenrechten en alles wat daaraan vastzit. Wij hebben het dan bijvoorbeeld ook over de wijze waarop wij vanuit de Europese Unie proberen om met name heel doeltreffend om te gaan met landen waar de mensenrechten zwaar worden geschonden. Ik verwijs naar de enige dictatuur in Europa, Wit-Rusland, en het strakke sanctiebeleid. Ik verwijs ook naar landen buiten Europa, bijvoorbeeld in de Arabische regio. Ik zal daar straks nader op ingaan. Ik verwijs ook naar het feit dat Europa voorop heeft gelopen bij het sanctieregime voor Syrië. Europa deed dat trouwens ook volop bij het sanctieregime voor Iran. Dat is het soort zaken waarom het gaat. Bij de welvaartsbevordering gaat het om de institutionele kanten: al datgene wat we proberen te doen in de strategische en andere partnerschappen, met de Associatieovereenkomst en de vrijhandelsovereenkomsten met grote landen. Voor 2012 voorzien we daarin een redelijke oogst aan successen.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat begrijp ik, maar u schetst Europa als een mondiale speler. Dat schept echter ook een mondiale verantwoordelijkheid. Ik hoor eigenlijk heel weinig van die mondiale verantwoordelijkheid als het gaat om duurzaamheid en om het respecteren van de reproductiecapaciteit van de aarde. Op het moment dat wij een wedstrijd met andere economische blokken gaan houden over het groeitempo van de EU in relatie tot hen en we laten de reproductiecapaciteit van de aarde daarbij buiten beschouwing, dan zitten we toch op een doodlopend spoor. Ik denk dat dat toch in de beschouwing zou moeten worden betrokken. Op het moment dat wij, net als andere economische spelers, grond in Afrika verwerven om daarmee in onze eigen behoeften te voorzien – of om onze eigen hebzucht te stillen – dan zitten daar consequenties aan in termen van vrijheid. Ik denk dat dat ook zou moeten worden belicht, anders dan gewoon een wedloop in groeipercentages. We zouden wel eens over de rand van de afgrond kunnen groeien. Ik denk dat dat als mondiale speler een belangrijke verantwoordelijkheid van u vraagt. Ik zou u daar graag over horen.

Minister Rosenthal:

Ik kom toe aan de exploitatie van grondstoffen en de toegang van landen van buiten bepaalde continenten tot die continenten, wat plastisch "land grabbing" wordt genoemd. Dit punt heeft volop de aandacht van de EU. Ook voor de EU is de duurzaamheidscomponent van de groei een cruciale factor. Dit thema speelt ook heel duidelijk in de relatie tussen de EU en de landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Ik verwijs ook naar de rol van maatschappelijk verantwoord ondernemen door het bedrijfsleven, ofte wel corporate responsibility. Dat loopt vanuit Nederland één op één met initiatieven op Europees niveau.

Welke positie heeft Nederland op Europees vlak? Nederland vindt natuurlijk het Nederlandse belang cruciaal: veiligheid, welvaartsbevordering en vrijheid. Dat zien wij één op één lopen met datgene wat op Europees vlak gebeurt. Punten die nodig zijn voor het Nederlands belang moet je natuurlijk ook verbinden met het belang van die zaken op Europees vlak. De Nederlandse positie wordt op alle niveaus, dus politiek, diplomatiek en ambtelijk, uitgedragen. Als je inderdaad opkomt voor je eigen visie en je belangen, dan kan het altijd zo zijn dat anderen het daarmee niet eens zijn. Dan probeer je die anderen te overtuigen. Ik heb in de afgelopen anderhalf jaar niet gemerkt dat we niet op heel veel punten op één lijn zitten als het gaat om de beslissingen op Europees niveau.

Dat brengt mij op een zaak die door sommigen met reputatie wordt verbonden, namelijk het Meldpunt PVV, noem ik het maar.

De heer Elzinga (SP):

Een heel belangrijk onderwerp, waarbij ik u niet in de rede wil vallen. Maar u had het over een aantal pijlers van het economisch beleid. Ik vind uw algemene verhaal daarover wel erg algemeen. Op de besluitvorming binnen de EU komt de staatssecretaris nog terug. Maar u behandelt de welvaartsbevordering. Op de specifieke vragen daarover komt u straks nog terug?

Minister Rosenthal:

Ik heb een grote lijst aan vragen liggen. Als ik bepaalde vragen daarvan niet beantwoord, kom ik daarop aan het eind van mijn beantwoording nog terug.

Ik kom toe aan het Meldpunt Midden- en Oost-Europeanen. Bewust begin ik met de opmerking dat het saldo van de arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa positief is. Het kabinet – ik meen dat dat een vraag van de heer Elzinga was – hecht zonder meer aan het vrije verkeer van werknemers in Europa en aan de bijdrage die hardwerkende arbeidsmigranten leveren aan onze economie. Nederland houdt zich vanzelfsprekend op dat vlak aan de afspraken die ter zake zijn gemaakt op Europees vlak. Dat neemt niet weg dat er ook zorgen en aandachtspunten zijn, zowel vanuit het perspectief van Nederlanders, als uit dat van de arbeidsmigranten zelf. Het probleem van bijvoorbeeld overlast, huisvesting en malafide bureaus, die er nog wel eens nare praktijken op nahouden, wordt volop onderkend. Het tegengaan van uitbuiting van arbeidsmigranten door malafide uitzendbureaus en verhuurders is een van de punten waarop we hard moeten inzetten. Dat is onderdeel van het debat over het Lura-rapport, dat valt onder de verantwoordelijkheid van collega Kamp.

Ik herhaal wat al meerdere malen is gezegd door de regering, namelijk dat het meldpunt Midden- en Oost-Europeanen geenszins de gedachte of het beleid van de regering over arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europese landen weerspiegelt. Maar de regering geeft niet van geval tot geval commentaar op wat er uit bepaalde politieke groeperingen of de civil society komt. Politieke partijen, politieke groeperingen, organisaties in het maatschappelijk middenveld en privé personen genieten in Nederland een grote mate van vrijheid om uiting te geven aan hun opvattingen. Die vrijheid wordt alleen beperkt door de grenzen die de wet daaraan stelt. Of die wettelijke grenzen worden overschreden, is ter beoordeling aan de rechter.

Hoe we het ook wenden of keren, op dit ogenblik is duidelijker dan ooit dat er pro's en contra's verbonden zijn aan de arbeidsmigratie naar Nederland. Het saldo op dit punt is positief. Op zichzelf kunnen in een land als Nederland, op het moment dat een bepaalde groepering een website lanceert, andere groeperingen in deze samenleving daarvan volop en in alle vrijheid zeggen dat ze het daarmee volledig oneens zijn, dat ze een andere kant op willen en wat dies meer zij. Ik heb dit punt uitgebreid met de tien ambassadeurs van de Midden- en Oost-Europese landen gewisseld. Toen wij daarover nadrukkelijk met elkaar spraken, was dat een punt dat ze van hun kant zeer wel onderkenden, en als een positief punt hebben ervaren.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik vraag mij af of de minister van Buitenlandse Zaken in de afgelopen jaren een andere door een politieke partij in Nederland geventileerde opvatting of geïnitieerde actie kent die zo veel publieke en politieke ophef in Europa heeft veroorzaakt. Als hij daar geen goed voorbeeld van heeft, dan zal hij het toch met mij eens zijn dat dit een uitzonderlijke situatie is die niet kan worden afgedaan met zijn opmerking: iedereen heeft recht van spreken behalve als de rechter zegt dat het niet meer mag? De minister en ik zijn geen rechter, maar de minister is wel de vertegenwoordiger van de Nederlandse regering die opvattingen en oordelen kan hebben over wat er in de samenleving gebeurt en of iets schadelijk is voor de Nederlandse positie in Brussel. Dus ik heb twee simpele vragen aan de minister. Kent hij een ander voorbeeld dat zulke scherpe reacties heeft opgeleverd in Europa? Vindt hij dat dit meldpunt de Nederlandse positie, belangen en reputatie schaadt?

Minister Rosenthal:

Op de eerste vraag kan ik niet zeggen dat ik een catalogus van soortgelijke zaken voor mij heb of beschikbaar heb. Op de tweede vraag kan ik zeggen dat ik in de afgelopen tijd veel met collegae uit Oost-Europese landen over deze materie heb gesproken. Ik heb geconstateerd dat het van groot belang is om uit te leggen hoe de Nederlandse regering met het arbeidsmigratiebeleid omspringt. Dat is ook waar de Nederlandse regering voor staat. Ik heb al gezegd dat de website geenszins de gedachten of het beeld van de regering over arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europese landen reflecteert. Dat is ook wat ik in de communicatie met mijn collegae in andere landen uitdraag. Van die kant is men daar tevreden mee.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik begrijp dat de minister veel woorden nodig heeft; het ligt ook gecompliceerd in de verhoudingen met de gedoogpartner. Ik constateer echter dat de minister ook die vraag niet wil beantwoorden. Dat men zeer tevreden is dat de minister met de ambassadeurs en met zijn collega's in gesprek gaat is één ding, maar dat vroeg ik niet. Ik vroeg of de minister meent dat dit meldpunt de Nederlandse positie en naam schaadt in Europa.

Minister Rosenthal:

Dan zeg ik simpelweg in de richting van de heer De Graaf als hij mij dat vraagt: nee.

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat is dan iets wat ik graag noteer.

Minister Rosenthal:

Ja, dat moet u doen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De minister geeft dus duidelijk aan: wat een politieke partij of iemand zegt, laat ik voor diens rekening en daar ga ik niet inhoudelijk op reageren. Kan hij uitleggen waarom de regering dan zo ontzettend snel inhoudelijk afstand nam van een publicatie van een collega-senator over rancune in de politiek?

Minister Rosenthal:

Dit soort zaken moet van geval tot geval worden bekeken. In dit geval was er geen reden om anders te concluderen dan de conclusie die ik u al heb gemeld en waarvan de heer De Graaf vond dat die nogal omstandig was. Ik wil die nog wel herhalen, maar daar heb ik nu eigenlijk geen behoefte aan.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Daar heb ik ook geen behoefte aan. Het gaat er echter om hoe consistent deze regering is waar het gaat om vrijheid van meningsuiting en het uiten van ideeën over maatschappelijke ontwikkelingen.

Minister Rosenthal:

De regering geeft niet van geval tot geval commentaar op acties van politieke partijen, politieke groeperingen, maatschappelijke organisaties en wat dies meer zij.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dan herhaal ik mijn vraag. Waarom meende de regering dat dit wel noodzakelijk was op het moment dat een collega-senator een boek publiceerde waarin het ging over rancune in de politiek? Toen nam de premier onmiddellijk inhoudelijk afstand.

Minister Rosenthal:

Dat is gebeurd om toen moverende redenen en daar heb ik verder niets aan toe te voegen of op af te dingen. Waar ik het nu over heb met u, is het desbetreffende meldpunt Midden- en Oost-Europeanen. Daarbij draai ik nu in een cirkel en dat doe ik niet voor de eerste keer.

De heer De Lange (OSF):

Ik hoor tot mijn verbazing dat de minister tot de conclusie komt dat het desbetreffende meldpunt niet schadelijk is voor de Nederlandse reputatie. Weliswaar heeft hij een tour de force langs alle ambassadeurs van Europa moeten ondernemen die bezwaar maakten, om tot deze conclusie te komen, maar niettemin is zijn standpunt dat het niet gevaarlijk is voor de reputatie van Nederland. Ik zou daar het volgende tegen in willen brengen. Als ik luister naar veel maatschappelijke groeperingen en naar veel geluiden die uit deze Kamer komen, dan bestaat er wel degelijk grote zorg over het feit dat dit meldpunt buitengewoon schadelijk is voor de reputatie van Nederland. Ik denk dat deze minister als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering de opdracht, de plicht heeft om te zorgen dat die reputatie van Nederland internationaal verdedigd wordt. Ik moet constateren dat doordat de minister deze stelling inneemt – dat is nieuw en verbazingwekkend voor mij – hij naar de mening van zeer velen niet de reputatie van Nederland op een adequate manier internationaal verdedigt. Daar wil ik graag het commentaar van de minister op vernemen.

Minister Rosenthal:

Desgevraagd draag ik in alle fora waar ik rondloop uit de positie van de Nederlandse regering met betrekking tot de arbeidsmigratie. Dat is voor de desbetreffende collegae ook het springende punt. Ik leg hun uit dat ook uit het onderzoek dat in Nederland is gedaan blijkt dat de pro's, de positieve punten de negatieve punten overstijgen, dat de balans dus positief is en dat wij het vrije verkeer van personen in genen dele willen inperken of schade willen toebrengen. Dat zijn de zaken die men van die kant wil horen. Op het moment dat ze die ook expliciet horen, zijn ze daar ook tevreden mee. Dat is voor mij reden om te zeggen dat ik denk dat het met de reputatie van Nederland ook in de desbetreffende landen goed gesteld is. Er ontstaat een beetje het beeld dat er op dit ogenblik met de landen in Midden- en Oost-Europa niet te communiceren zou zijn voor wat betreft Nederland. Het tegendeel is waar. Op tal van punten, ook van buitenlands beleid en het externe beleid van de Europese Unie, werken we buitengewoon nauw en met veel verve samen en komen we ook tot eensluidende en unanieme standpunten. Dus op dat vlak is er geen probleem.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Ik constateer dat het ondertussen 14 minuten en 32 seconden gaat over ons meldpunt. Collega's, hartelijk dank trouwens voor alle gratis airtime. Het staat daardoor toch weer in de belangstelling. Ik heb overigens nog niemand in de Kamer gehoord die het meldpunt van de andere kant bekijkt. Ik ben nog niet oud, maar ik heb toch wel van mijn ouders geleerd – ik ben nog van die generatie – dat je je zal moeten gedragen en dat je anders slaag krijgt. Dat vond ik helemaal niet zo erg, hoewel ik het met mijn eigen kinderen anders doe. Ik vond het prima die opvoeding; dan leer je het namelijk. Nu is iedereen vol verbazing, woede en frustratie over de Partij voor de Vrijheid heen gevallen. Welnu, dat mag allemaal. Ik constateer ondertussen wel dat er Polenhotels worden gebouwd, dat er een rapper hier in Den Haag zijn carrière zo ongeveer aan de Partij voor de Vrijheid te danken heeft en dat er eergisteren in het Museon een tentoonstelling is geopend speciaal om alle positieve effecten van Polen en andere Oost-Europeanen voor het voetlicht te brengen. Oftewel, er wordt flink gepamperd. Buiten het feit dat er ook sprake is van een goede bijdrage, ook al wilden wij die vanaf 2007 niet voor het vrije verkeer, wil ik toch wijzen op de andere kant van het verhaal die ik vandaag nog niet gehoord heb, namelijk de overlast die er daadwerkelijk is en die de mensen in de wijken ervaren. Is er al eens een ambassadeur, een minister of een minister-president geweest uit die landen die zei van: toch wel heel vervelend voor jullie, die schadelijke bijeffecten en excuses daarvoor? Is dat ook al gebeurd?

Minister Rosenthal:

Als het gaat om de positie van de Nederlandse regering op dit vlak moet ik mij ook weer herhalen. Dan geldt dat het aanpakken van de overlast en bijvoorbeeld ook het bestrijden van een toenemend beroep op sociale voorzieningen speerpunten zijn van dit kabinet. Hetzelfde geldt voor uitbuiting – dat zeg ik ook in de richting van de heer Machiel de Graaf – van arbeidsmigranten door malafide uitzendbureaus en verhuurders. Dat hoort er ook bij. Dat kan de heer Machiel de Graaf ook niet wegpoetsen. Vervolgens is dit ook klip-en-klaar aan de orde gesteld in mijn communicatie met de tien ambassadeurs en met de collegae uit de desbetreffende landen in de Europese Unie. Op dat vlak is er dus geen misverstand. We volgen een evenwichtige koers. Per slot van rekening, in de letterlijke maar ook in de figuurlijke zin, is het saldo van de arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europese landen positief. Dat is de lijn van de Nederlandse regering.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Er is nog één vraag blijven liggen. Heeft een van de ambassadeurs of ministers van die tien landen sorry gezegd voor de schadelijke bijeffecten?

Minister Rosenthal:

Men onderkent dat er pro's en contra's zijn in de balans van de arbeidsmigratie. Dat wordt alom onderkend. Daar hoeft geen onduidelijkheid over te bestaan.

Ik zal proberen het voor de rest zo kort mogelijk te houden, met het gevaar dat ik sommige vragen niet meteen beantwoord. Mijn volgende punt is het externe beleid van de Europese Unie in relatie tot de Arabische regio. De Europese Unie hanteert hierbij, net als Nederland, de conditionaliteit. Wij proberen de landen zo veel mogelijk te ondersteunen en stellen hierbij voorwaarden. Ze moeten vooruitgang boeken in de maatschappelijke en economische hervorming. Daarnaast moeten er vrije en eerlijke verkiezingen worden gehouden. Bovendien willen we dat er sprake is van "diepe" democratie. Het gaat namelijk om meer dan alleen de verkiezingen. Het gaat om rechtsstatelijkheid en respect voor de mensenrechten. De Europese Unie benadrukt daarbij het respect voor minderheden, religieuze of andere, en de positie van vrouwen. De mantra van de Europese Unie hierbij is: "meer voor meer en minder voor minder". Op nadrukkelijk verzoek van sommige hoeken uit de Tweede Kamer is de mantra wanneer het echt misgaat: "niets voor niets". Dat is ook terecht.

Een voorbeeld hiervan is Egypte. De Europese Unie heeft het hulpprogramma SPRING stopgezet. De Europese Unie heeft altijd alleraardigste acroniemen, maar ik weet niet waar SPRING precies voor staat. Het is in ieder geval een steunprogramma voor Egypte dat nu on hold is gezet. We vinden namelijk dat Egypte op dit moment in een onzekere situatie verkeert in zijn terugkeer naar een volwaardig burgerregime.

Er is een snelle start gemaakt met democratiseringsprogramma's in de landen in de regio. Er wordt sterk de nadruk gelegd op het openen van de markten voor die landen, bijvoorbeeld voor landbouwproducten. Nederland heeft hiertoe een tijd geleden het initiatief genomen, samen met Denemarken. We gaan er ook mee door. Er is een start gemaakt met de onderhandelingen voor een nieuwe generatie vrijhandelsakkoorden met Egypte, Jordanië, Marokko en Tunesië.

In het kader van de vrijheid en de mensenrechten willen we de associatieakkoorden en artikel 2 van het EVRM, de mensenrechtenclausule, beter benutten.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

De minister spreekt over "we". Bedoelt hij daarmee de Europese Unie in de gedaante van de Hoge Vertegenwoordiger of de afzonderlijke lidstaten in hun buitenlandse beleid? Dat wil ik graag weten. Wie zijn "we"?

Minister Rosenthal:

In dit geval gaat het om de lijn die is afgesproken op het niveau van de Europese Unie, met de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en de Hoge Vertegenwoordiger, die tevens de vicevoorzitter is van de Europese Commissie.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Er is dus gezamenlijk een lijn afgesproken. De lidstaten volgen in hun buitenlandse beleid de lijn van de Hoge Vertegenwoordiger, maar ik begrijp dat de Hoge Vertegenwoordiger een van de velen is. Het is niet zo dat de Hoge Vertegenwoordiger namens de Europese Unie dat beleid uitdraagt.

Minister Rosenthal:

De Europese steunprogramma's voor de verschillende Arabische landen worden natuurlijk vanuit Brussel geregeld. Daarnaast spelen bilaterale zaken een rol. Nederland volgt hierin precies dezelfde koers als Europa. Wij zijn zelfs frontrunner geweest toen wij op Europees niveau probeerden vorm en inhoud te geven aan dit beleid, met de drie voorwaarden die ik net heb genoemd.

De heer Elzinga (SP):

De minister sprak net over de vrijhandelsakkoorden tussen de EU en landen in de Arabische en Noord-Afrikaanse regio. Ik neem aan dat deze zijn bedoeld als follow-up na de Arabische lente van vorig jaar, zodat deze in een stroomversnelling komt.

Minister Rosenthal:

Ja.

De heer Elzinga (SP):

Hoe zit het dan met de sustainable impact assessments die in opdracht van de Europese Unie zijn gedaan naar de macro-economische en sectorale effecten van de vrijhandelsakkoorden voor de economieën in deze landen?

Minister Rosenthal:

De vrijhandelsakkoorden zijn bedoeld om de zaken op gang te laten komen en er vaart achter te zetten. Het is belangrijk dat de private sector, vooral het midden- en kleinbedrijf, volop op stoom komt in de Arabische regio. Daartoe zijn leningen verstrekt door de Europese Bank voor Reconstructie en Ontwikkeling (EBRD). Deze spelen een belangrijke rol. Het gaat er vooral om dat we de private sector weer op stoom krijgen. Daaraan wordt op allerlei manieren gewerkt. Ik haal een en ander even weg van de techniek van de vrijhandelsakkoorden. Er wordt ook veel technische expertise aangeboden.

Ik voeg er nog één punt aan toe dat ik in mijn opsomming veronachtzaamd heb. De basis voor dit soort zaken is dat de hulp aan deze landen demand driven moet zijn. De hulp is dus gebaseerd op de behoeften van deze landen. We moeten voorkomen dat we voor de zoveelste keer de fout maken dat we onze hulp en assistentie opleggen aan de landen zonder dat ze er zelf om vragen.

De heer Elzinga (SP):

Dat vind ik een fantastisch uitgangspunt. Ik wil nog even terug naar de vrijhandelsakkoorden. Ik ben het met de minister eens dat de EBRD met leningen uitstekend werk kan doen, bijvoorbeeld om de infrastructuur in de financiële sector op poten te zetten. Zijn de vrijhandelsakkoorden ook demand driven? Worden ze uitsluitend gesloten als de partijen erom vragen? Tot nu toe is de EU namelijk de duwende partij geweest.

Ik vroeg naar de bekendheid van de minister met de sustainable impact assessments die in opdracht van de EU zijn gedaan. Daaruit blijkt namelijk dat de economie van die landen, vooral het midden- en kleinbedrijf waarvoor de minister zegt op te komen, helemaal kapot wordt gemaakt. Uit de sustainable impact assessments blijkt bijvoorbeeld dat de textielsector in Egypte voor 90% naar de knoppen is.

Minister Rosenthal:

We moeten dat soort zaken zeer serieus nemen. Bij het voorbeeld van de heer Elzinga kan ik overigens een contravoorbeeld geven, niet zozeer voor de vrijhandelsakkoorden, maar wel voor de transacties die nu gaande zijn. In Tunesië krijgt de textielindustrie juist een sterke push dankzij datgene wat we, demand driven, vanuit Europa aanbieden. Het beeld is dus uiteenlopend. Ik zeg duidelijk dat we het serieus moeten oppakken, als er negatieve effecten zijn van bepaalde impulsen die uit Europa komen. Dan moeten we deze ombuigen naar positieve prikkels, dat spreekt vanzelf. Ik neem die opmerking van de heer Elzinga derhalve ook ter harte.

De heer Elzinga (SP):

Ik ben heel blij dat de minister deze opmerking ter harte neemt. Ik zou enorm gerustgesteld zijn als hij zich ervoor inzet dat wij instrumenten aanbieden aan die landen waar zij profijt van hebben en waar zij zelf om vragen, demand driven, en dat deze niet worden gekoppeld aan marktopening via die vrijhandelsakkoorden, omdat dat in veel gevallen een heel slechte zaak zou zijn. Op de korte termijn kunnen die fragiele democratieën dat in ieder geval niet hebben.

De voorzitter:

Ik vraag de Kamerleden om de minister nu zo veel mogelijk in de gelegenheid te stellen om zijn betoog af te ronden, want we hebben nog een betoog van de staatssecretaris tegoed. We zijn inmiddels meer dan een uur en een kwartier bezig met de eerste termijn van de regering.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. In de context van de Arabische regio en wat daar net buiten ligt, maak ik een paar opmerkingen over Turkije. Door verschillende woordvoerders is daarnaar gevraagd, in relatie met de Europese Unie. Over de toetreding kort en goed het volgende. Voor Nederland, en mutatis mutandis ook voor de Europese Unie, geldt dat de toetreding van Turkije op dit ogenblik on hold staat in verband met de problematiek rond Cyprus en het Ankaraprotocol.

Ik voeg eraan toe dat ik van mijn zeer gewaardeerde collega van Buitenlandse Zaken van Turkije, Davutoglu, toen hij hier was, expliciet de mededeling heb gekregen dat hij bewondering heeft voor het strakke en faire standpunt van de Nederlandse regering met betrekking tot toetreding van Turkije. Hij doelde erop dat bij de uitbreiding voor Nederland geldt: strict and fair, ook wanneer het om Turkije gaat. We hebben ons in 2005 gecommitteerd en daar blijven wij aan gecommitteerd en daar doen wij niets aan af. Dat betekent dat voor Nederland geldt dat we het hebben over een volwaardig, volledig lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie en niet over een preferential partnership, zoals voor Berlijn en Parijs geldt.

Mevrouw Strik vroeg naar een conferentie over het migratiebeleid, waar ik opmerkingen over Turkije heb gemaakt. Ja, die heb ik gemaakt en daar neem ik niets van terug. Het ging om een conferentie over terugkeer en niet over migratie in het algemeen. Het was een conferentie die door collega Leers is geïnitieerd. Bij dat soort punten spelen voor mij, net als voor collega Leers, twee zaken. Wanneer het in den brede om migratie gaat, praten we over de grote voordelen die kennismigratie in onze richting heeft. Als het gaat om migratiestromen vanuit allerlei landen naar Europa, moeten wij zo veel mogelijk nadruk leggen op opvang in de eigen regio.

Mevrouw Strik heeft verrassend enkele zaken verbonden aan deze thematiek, namelijk de vluchtelingen die vanuit Syrië naar Turkije komen. Dat is natuurlijk een verhaal op zich. Door de Europese landen en door Nederland is aan de Turkse overheid gemeld dat, als de nood aan de man is voor Turkije, natuurlijk een appel kan worden gedaan op de internationale gemeenschap. Ik ga dan wat verder dan de Europese Unie alleen. Ik was zondag bij de Friends of Syria in Istanboel en toen is dat ook aan de orde geweest. Natuurlijk kan er dan een appel worden gedaan op de internationale gemeenschap, inclusief Nederland, maar Turkije heeft daar naar eigen zeggen, alweer: demand driven, tot nu toe niet direct behoefte aan.

Als het gaat om een ander aspect van alles wat aan migratie vastzit, namelijk de visumproblematiek, moet ik zeggen dat helaas geldt dat er grote aantallen mensen vanuit verschillende landen in de Arabische regio onder visa freedom binnenkomen in Turkije. Ik heb begrepen dat dit er om en nabij 200.000 per jaar zijn. Een Kamercommissie van de Tweede Kamer heeft dat met eigen ogen geconstateerd en erover gepraat toen zij daar was. Ik heb dat ook langs andere wegen gehoord. Velen van hen vinden vervolgens de weg naar de Turks-Griekse grens en dan hebben we weer dat de problemen in Griekenland verergeren. Dat is het verhaal zoals ik het moet vertellen, niet mooier of lelijker dan het is.

De situatie van de Turkse visa voor Nederland onttrekt zich wat aan de bespreking van de Staat van de Unie, maar ik kan wel zeggen dat wij het faciliteren van visa voor ondernemers, professionals, academici, studenten en dergelijke vanuit Turkije proberen goed te realiseren.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het ging mij erom dat u in die speech Turkije kapittelde omdat het een visumvrijstelling had voor een aantal buurlanden. Als u er problemen mee hebt dat zij zo de Griekse grens oversteken, zegt dat iets over de bewaking van onze eigen buitengrenzen. Daarmee kunt u toch niet Turkije opzadelen? Het is toch heel goed als er veel onderlinge samenwerking is tussen de nabuurlanden van de Europese Unie? Dat is juist goed voor de stabiliteit en de welvaart. Het stimuleren van regionale samenwerking is juist een onderdeel van het Europees nabuurschapsbeleid. Waarom legt u onze problemen dan op het bordje van Turkije?

Minister Rosenthal:

Ik leg onze problemen niet op het bordje van Turkije, maar ik constateer een feit, namelijk dat Frontex mededeelt dat het gaat om ongeveer 200.000 mensen die vervolgens hun weg zoeken in Turkije en voor een deel ook in de richting van de Turks-Griekse grens. Aan de Griekse kant wordt dat ook als een ernstig probleem onderkend. Ik zegt het zoals het is. Dat is niet een kwestie van kapittelen, maar een feitelijke constatering.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik zou de toespraak dan nog even nalezen, want het is wel degelijk echt kapittelen. Volgens mij bent u de Arabische wereld al uit, maar ik heb ook nog een vraag gesteld over het mobiliteitspact. Dat houdt ook verband met het visumbeleid.

Minister Rosenthal:

Daar wil ik graag meteen op reageren. Zoals bekend gaat het om een alomvattende aanpak van de migratievraagstukken. Dat is inderdaad ook in het belang van de Arabische landen. De partnerschappen moeten op maat zijn. Visumfacilitatie kan deel uitmaken van die partnerschappen. Dat is iets anders dan visumvrij verkeer, zeg ik er met nadruk bij. Daarbij geldt dat er een koppeling moet zijn met goede terug- en overnameafspraken en het aanpakken van illegale migratie. Nederland is het ermee eens dat binnen de kaders van de mobiliteitspartnerschappen voor een aantal groepen, die ik daarnet al noemde, het aanvragen van een visum wordt vereenvoudigd. Dat noemen we de Orange Carpet Visa Facility. De deelname van lidstaten hieraan is vrijwillig. Nederland zal waarschijnlijk deelnemen aan een dergelijk partnerschap met Marokko en Egypte.

Een tweetal korte opmerkingen over Syrië. Nederland doet zijn uiterste best om op Europees niveau – want daarover gaat het dan ook – een bijdrage te leveren, om het geweld te doen stoppen en Bashar al-Assad te doen vertrekken. Wij zetten in op de transitie naar een democratisch en pluriform Syrië. Op Europees vlak, en ook breder bij de Friends of Syria, hebben we voor elkaar gekregen dat er plannen worden ontwikkeld voor het aanmoedigen van overlopers. Wij willen daarvan ook de consequenties dragen op het gebied van bescherming en beveiliging. Eén opmerking verder hierover, naar aanleiding van een vraag van mevrouw Strik over sancties als zodanig. In het informele beraad van de ministers van buitenlandse zaken, in het Gymnichoverleg, is dat ook uitvoerig aan de orde geweest. Inderdaad is er veel te doen over de effectiviteit c.q. non-effectiviteit van sancties. Nederland behoort met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en nog wat andere lidstaten tot de landen die de effectiviteit van sancties hoog in het vaandel hebben. Wij hebben de indruk dat je met targeted sancties heel ver kunt komen. Daarmee is natuurlijk niet het gehele verhaal verteld; dit zeg ik met nadruk aan het adres van mevrouw Strik, die mij de andere kant op leek te gaan. Al datgene wat zij noemde met betrekking tot de voorfase van de uitoefening van sancties speelt natuurlijk net zozeer een rol: preventieve diplomatie, ervoor zorgen dat het niet zo ver komt, een en ander volstrekt naar analogie van het leerstuk van de Responsibility to Protect. Ook in dat kader denken wij natuurlijk aan het middel van militaire interventie, uiteindelijk als last resort. Voordat je daar bent, zijn er in de voorfase nog zo veel andere zaken te doen. Nederland maakt daar geen geheim van.

Er werd een vraag gesteld over het vredesproces in het Midden-Oosten. Laat ik daarover zeggen dat Nederland ook daarbij, anders dan de beeldvorming wel eens wil, een evenwichtige koers vaart, die door velen op prijs wordt gesteld. In een groot aantal gevallen komt de Europese Unie tot een eensgezinde opstelling. Nederland en de andere lidstaten vinden unilaterale stappen in het vredesproces niet op hun plaats. Ik voeg daaraan toe het succes dat de Hoge Vertegenwoordiger, Catherine Ashton, boekte, omdat ik vind dat ook dat beeld moet worden gecorrigeerd. Zij sleepte vorig jaar september de zogeheten "Kwartetverklaring" weg voor de poorten van de diplomatieke hel. Het is goeddeels aan haar te danken dat die verklaring er is gekomen. Dat is het dunne koordje waaraan we ons op dit ogenblik nog proberen vast te houden, om een stap verder te komen.

Ik kom bij de EDEO en de Hoge Vertegenwoordiger. Naar het oordeel van de regering moeten wij ervoor oppassen om de Hoge Vertegenwoordiger voortdurend voor de voeten te werpen dat zij dingen te laat of niet doet. Op dit moment is de balans met betrekking tot de Hoge Vertegenwoordiger positief. Zij heeft een aantal aperte successen geboekt. Voor het overige is de start van de EDEO natuurlijk niet gemakkelijk geweest; daar moeten we rekening mee houden. We moeten ook rekening houden met de drie bloedgroepen in de cultuuromslag die daar nodig is: die van de Commissie, de Raad en de lidstaten. De Nederlandse inbreng ter zake is tweeërlei. Allereerst moeten wij bij de EDEO profiteren van de mogelijkheden, nu deze zich op allerlei plekken in de wereld vestigt en daar aan de gang gaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat wij zoeken naar meer co-locaties van EU-posten in de wereld. Ashton zelf is daar druk mee bezig en dat moedigen wij ook sterk aan. Ik mag zeggen dat binnenkort een conferentie in Den Haag plaatsheeft, georganiseerd door de EDEO en het ministerie van Buitenlandse Zaken samen, om een en ander verder in goede banen te leiden.

Een tweede component is de consulaire samenwerking. Ik moet het op dat punt met mevrouw Strik eens zijn. Daar zitten wij met het probleem dat bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk tot nog toe weinig wil weten van consulaire samenwerking. Ik hoop dat er wat beweging in komt. Samen met een tiental landen, waaronder de Benelux en de Baltische landen, is Nederland bezig met de versterking van de consulaire samenwerking, die deze landen gezamenlijk in het EDEO-verband inbrengen.

Ik kom bij de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten. De toonzetting van de inbreng van de Eerste Kamer is een nogal andere dan die aan de overzijde. De stand van zaken op dit ogenblik is simpelweg de volgende. De Nederlandse regering is bereid – ik heb dat ook zelf aan de orde gesteld – om mee te gaan met een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten van de Europese Unie op de volgende voorwaarden.

In de eerste plaats moet duidelijk zijn dat hij niet onder de duiven mag schieten van de Hoge Vertegenwoordiger, want die blijft nummer een. Die is ook het gezicht van de Europese Unie naar buiten toe. In de tweede plaats breng je voordat je het weet een verkeerde boodschap over als je zegt dat voor de Europese Unie naar buiten toe de mensenrechten een cruciale pijler zijn. Het mag om die reden geen alibi zijn voor de Hoge Vertegenwoordiger om er, om het maar even huiselijk te zeggen, minder aan te doen. In de derde plaats zal aan de lidstaten duidelijk moeten worden gemaakt dat geen sprake zal zijn van het schuren met en ook niet het overlappen van het mandaat van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa. Voor alle duidelijkheid, de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten van de Europese Unie heeft een puur externe functie naar buiten toe, dus niet naar de lidstaten zelf. Ik geef meteen toe dat daar dan het nodige te zeggen zal zijn over de lidstaten van de Raad van Europa die geen lid zijn van de Europese Unie. Ik voeg er ten slotte aan toe dat er nog een bron van zorg is voor de Nederlandse regering en ook een paar andere regeringen, te weten de afstemming met al die andere speciale vertegenwoordigers die inmiddels in Brussel zijn gevestigd.

Er komt een actieplan van de Hoge Vertegenwoordiger, dat wij verwachten in juni. Vooral van Franse zijde en ook van Nederlandse zijde is erop aangedrongen om de totstandkoming van de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten van de Europese Unie een-op-een te laten lopen met het verschijnen en presenteren van en het beslissen over het actieplan ter zake.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb dat verhaal eerder gehoord toen het ging over het agentschap voor de mensenrechten in Wenen. Als die nieuwe speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten van de Europese Unie niet kan opereren naar een lidstaat, maar alleen extern, komt hij vanzelf op het terrein van de landen van de Raad van Europa uit. Ik vind dat eerlijk gezegd nogal wat. Wij praten hier over effectiviteit en over goed omgaan met de belastingcenten van de burgers. Hier wordt naar mijn gevoel weer iets gecreëerd wat in conflict komt met de Raad van Europa. Als deze speciale vertegenwoordiger naar Rusland gaat, is dat voor de Europese Unie buitenlands beleid en is het voor Rusland inmenging in binnenlands beleid. Als de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa naar Rusland gaat, is dat gewoon controleren of het voldoet aan de verplichtingen die het op zich heeft genomen in het kader van de Raad van Europa. Ik ben erg ongelukkig met deze benoeming. Ik vind ook dat hier weer sprake is van een stukje gebrek aan subsidiariteit en van slordig omgaan met de centen van de burgers in Europa.

Minister Rosenthal:

Mag ik tegen de heer Van der Linden zeggen dat ik elk woord dat hij nu uitspreekt, zeer wel tot mij neem, en dit ook zie als een extra stimulans om heel scherp te zijn op datgene wat ons van de kant van de Hoge Vertegenwoordiger aan voorstellen uiteindelijk zal bereiken? Dat is voor de Nederlandse regering ook steeds het haakje geweest dat eraan vast heeft gezeten toen aan de overkant bijna Kamerbreed met een motie de absolute noodzaak werd erkend om deze speciale vertegenwoordiger ongeclausuleerd te laten werken.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik herkende mij ook meer in de opvatting die de minister in de schriftelijke correspondentie met de Kamer heeft weergegeven. In die correspondentie gaf hij aan dat hij zelf ook bezwaar had tegen deze nieuwe figuur. Ik adviseer de Kamer aan de overzijde om vooral actief te zijn in de Raad van Europa. Dan zal blijken dat dit weinig zin heeft.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik herhaal mijn eerdere vraag aan de minister: waarom komt er een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten? Is het een prestigekwestie? Is het noodzakelijk? Wij hebben een agentschap voor de mensenrechten. Daar hebben wij indertijd onze bezwaren tegen ingebracht. Er moet dus ook een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten zijn? Waarom?

Minister Rosenthal:

Het wordt gezien als een extra onderstreping van de betekenis van de zilveren draad van het buitenlands beleid van de Europese Unie, te weten de mensenrechten. Dat effectiviteit en efficiency geboden zijn, moge duidelijk zijn. Daar probeer ik ook zo veel mogelijk aan te doen.

Ik kom op de vraag naar de taakverdeling tussen de minister van Buitenlandse Zaken en zijn zeer gewaardeerde collega, hier links naast mij. De zeer gewaardeerde collega naast mij heeft inderdaad de taakomschrijving: staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Die taakomschrijving is vervolgens ingevuld met de volgende titel in het buitenland: minister voor Europese Zaken en Internationale Samenwerking. Voor de activiteiten die de minister en de staatssecretaris op Europees vlak ontplooien, geldt dat de staatssecretaris vooral ziet op de agendering en besluitvorming in de Raad Algemene Zaken, en dat voor de minister nog altijd geldt dat hij zijn werkzaamheden vooral verricht in de Raad Buitenlandse Zaken. Dat is dus een ander gremium. Ik voeg er iets aan toe. Ik verschijn in de Raad Algemene Zaken als het gaat over de uitbreiding van de Europese Unie. Ik heb er geen behoefte aan om daar meer of minder van te maken. Datgene wat mij tot troost strekt, is dat ik mijn wel zeer illustere voorganger de heer Luns mag naspreken dat Nederland een groot buitenland heeft.

De heer Thom de Graaf (D66):

Daarom zei die illustere voorganger erbij: "Wij doen het met z'n beien."

Minister Rosenthal:

Ik weet het.

De heer Thom de Graaf (D66):

Goed zo. De minister corrigeerde mij terecht dat het niet alleen de Raad Algemene Zaken is, maar ook de Raad Buitenlandse Zaken. Maar hij geeft opnieuw geen antwoord op mijn vraag. Die vraag is niet gericht op de huidige taakverdeling. Die ken ik ongeveer. Het gaat mij erom of het niet wenselijk is om meer structureel voor een ander stelsel te kiezen, waarbij de minister van Buitenlandse Zaken niet alleen in naam verantwoordelijk is voor alle onderdelen van het Europese beleid, maar ook direct zelf eerstehands operationeel verantwoordelijk is. Dit zou verstandig kunnen zijn, omdat het buitenlands beleid en het Europees beleid steeds meer samengaan of zouden moeten gaan.

Minister Rosenthal:

Daaraan heb ik geen enkele behoefte. Zoals het nu werkt, werkt het uitstekend. De taakverdeling, de inzet en de tijdsbesteding over en weer zijn optimaal. Het antwoord op de uitnodiging van de heer De Graaf is "neen".

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat had ik inmiddels begrepen. Ik stel opnieuw wat teleurgesteld vast dat de minister vandaag niet bereid is om ook eens in de gedachten mee te gaan, daar vervolgens een analyse op los te laten en dan tot een oordeel te komen. Hij zegt alleen: ik heb er geen behoefte aan, want het werkt zo leuk samen. Ik vind dat geen erg bevredigend antwoord op die vraag.

Minister Rosenthal:

In de institutionele kaders waarmee wij werken, is dit uitstekend belegd bij de heer Knapen. Ik heb op mijn tijd mijn handen vol – zowel in formele als, ook vandaag breed uitgemeten, informele overlegcircuits – aan het externe beleid van de Europese Unie, dat in toenemende mate betekenis krijgt. Kortom, ik denk dat ik ook namens collega Knapen spreek als ik zeg dat wij ons daarbij heel goed thuis voelen.

De voorzitter:

Ik dank de minister en geef graag het woord aan de zeer gewaardeerde collega, de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Ik dank de leden voor alle opmerkingen, vragen en kanttekeningen in, naar dan blijkt, mijn richting, maar daarover komen wij nog te spreken.

In de discussie vanmiddag zijn verschillende opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over de strategie voor de toekomst van de Europese Unie. Dat is een gevaarlijk onderwerp 's avonds om kwart voor negen, want dan kan het heel snel heel laat worden. Daarom zal ik mij beperken.

Een van de charmes van alle malheur in de afgelopen twee jaar met de stabiliteit van de eurozone is natuurlijk ook dat de onderlinge verwevenheid voor iedereen zo evident is geworden. Dit helpt in zekere zin om voorbij die wat bevroren tegenstelling tussen eurofielen en eurosceptici te komen. Zo komen wij in een nieuwe situatie waarin je kunt zeggen: in deze verwevenheid leven, werken en wonen wij in Europa. Volgens alle globaliseringsindexen zijn wij ook, samen met een paar andere kleinere landen in de wereld, het meest verweven in vergelijking met andere staten, in de zin van handel, financiën, communicatie, het internationale bezit van aandelen et cetera. Met dat gegeven in het achterhoofd, en door deze crisis ook in het voorhoofd, is heel inzichtelijk te maken dat wij in Europa leven en werken en dat wij daarvan iets moois moeten maken. Dat is onze dure plicht.

Nu treft het dat de Europese Unie is gebaseerd op een paar uitgangspunten die ons passen. Ik noem de sociale cohesie, "inclusiveness" zoals dat wordt genoemd in Horizon 2020; duurzaamheid, denk aan volgende generaties en een verantwoorde manier van omgaan met de omgeving; innovatie en investeren in concurrentievermogen tegenover een globaliserende wereld en nieuwe opkomende werelddelen. Dit alles gebaseerd op soliditeit van de financiën. Als je dit optelt, kom je tot een biotoop die aanzienlijk verdergaat en ook meer en iets anders is dan alleen maar een economisch verbond.

Natuurlijk speelt voor ons land een rol dat de successievelijke uitbreiding van de Europese Unie van de afgelopen tien jaar een serieuze grootscheepse verandering met zich heeft gebracht. Wij zijn weliswaar "urhebers" van de Europese Unie, maar wij zitten ten opzichte van die uitbreiding toch wat meer in de periferie dan vroeger. In een Europese Unie van 27, straks 28, lidstaten heeft één stem minder gewicht dan in een Europese Gemeenschap van 6 lidstaten. Die uitbreiding is successievelijk gegaan, maar die heeft wel geleid tot een andere omgeving dan die waarop we onze vertrouwdheden, onze parameters en vaak ook onze woordenschat hebben gebaseerd. Dat is iets wat gaandeweg geleerd wil worden.

Hoe gaan we daarmee om? In zekere zin gaan we daar dubbel mee om. Het Nederlandse kabinet reist doorgaans af naar Brussel om Nederlandse belangen, standpunten en inzichten aan de man te brengen en te verdedigen. We maken daar afspraken, sluiten daar compromissen en reizen terug naar Den Haag om datgene wat we dan in Europa hebben afgesproken, te verdedigen en daarmee Europa te verdedigen. Dat is een soort wisselwerking, een dubbelrol, die in zekere zin ook geborgd is in het meest recente verdrag, het Verdrag van Lissabon. Dit betekent dat we hier ten behoeve van Europa verdedigen wat we daar aan compromissen sluiten en dat we daar ten behoeve van de lidstaat Nederland verdedigen wat in het Nederlandse belang is.

Er is gevraagd wat de strategie is. In zekere zin zitten we midden in een strategisch debat. Dit is intellectueel bepaald niet ideaal, want het gebeurt aan de hand van allerlei incidenten en crises in de afgelopen twee jaar. Een plotseling dreigend default van een land, een paniekreactie op de beurs en snel stijgende spreads op de staatsobligaties van een bepaald land dwingen tot handelen. Dat is geen intellectuele exercitie. Het betekent echter wel dat we in de praktijk aan het vertalen zijn wat het betekent om enorm met elkaar verweven te zijn. Daar zitten we middenin. Vandaar dat we stilstaan bij wat er de afgelopen twee jaar is gebeurd. Het stof is nog niet helemaal gaan liggen, maar wel voldoende om een beetje zicht te krijgen op wat er de afgelopen twee jaar is gebeurd.

Verschillende leden hebben gevraagd hoe we kijken naar de Europese Economische en Monetaire Unie en naar wat er de afgelopen anderhalf jaar is gebeurd. Op 7 september vorig jaar hebben we een brief, een kabinetsvisie, naar de Staten-Generaal gestuurd, vijf weken later gevolgd door een brief over het Europese groeivermogen. Op dat groeivermogen kom ik straks nog terug. Die brief heeft als aanvliegroute en als intentie om de begrotingsdiscipline te versterken en om dat communautair te doen, middels een versterking van het Stabiliteits- en Groeipact en via wat intussen in de volksmond – als je dat in dit verband mag zeggen – "een sixpack" is gaan heten. Wij waren een heel sterke pleitbezorger van een versterkte rol van de Europese Commissie in de vorm van de Eurocommissaris voor Begrotingszaken. Verder waren wij voor een sterke regulering van de financiële sector. Daarnaast hebben we gepleit voor coördinatie van economisch beleid. Die dingen zijn er successievelijk gekomen.

De positie van de Eurocommissaris is intussen bijna dagelijks onderwerp van speculatie in kranten en televisieprogramma's in Nederland. Niemand kan ontkennen dat die positie in ieder geval als zodanig wordt gepercipieerd. Die is er ook, want er zijn allerlei regels veranderd, tot in het huishoudelijk reglement van de Europese Commissie aan toe. De Eurocommissaris voor Begrotingszaken kan nu enigszins vergelijkbaar met de Eurocommissaris voor Mededinging opereren. Het ESM en het begrotingspact zijn bijzondere vormen, omdat ze gebruikmaken van de EU-instellingen maar als zodanig geen EU-verdragen zijn. De nationale parlementen spelen in dit alles een belangrijke rol. Zij controleren natuurlijk de eigen regeringen. Elke stap die wij tot nu toe hebben gezet, is uiteraard gezet in nauw overleg en na uitvoerige debatten met de Kamer. Op de uitwerking kom ik nog wel terug. Ook in andere landen is dat het geval; wij zijn inmiddels allemaal vertrouwd met het type debat dat in de Bondsdag en in het Italiaanse parlement wordt gevoerd. Niet alleen gaat het vaak over dezelfde onderwerpen, maar ook wordt het debat ongeveer in dezelfde week gevoerd. In zekere zin is er sprake van wat Van Rompuy wel eens heeft genoemd een soort "Europeanisering" van nationale parlementen.

Wij hebben stevig opgetuigde noodfondsen, zoals het EFSF en nu het ESM. Vorige week is de afspraak gemaakt om die twee nog even te laten samenlopen, zodat het gehele bedrag iets groter is dan het anders zou zijn geweest. Wij zijn van mening dat de afspraken die zijn gemaakt over begrotingsdiscipline, de afspraken die in een aantal belangrijke Europese landen zijn gemaakt over structurele hervormingen en de versterkte toezichtpositie van de Commissie en de controlerende rol van het Europees Parlement, bij elkaar hebben geleid tot een hele reeks adequate stappen die zijn gezet om aan de problemen in de eurozone het hoofd te bieden. Ging het snel genoeg? Nee. Dat kan ook niet, want wij hebben altijd te maken met een groot aantal lidstaten, met uiteenlopende opvattingen en uiteenlopende politieke voorkeuren en met de noodzaak om parlementen en publiek mee te nemen bij stappen die moeten worden gezet. Dat laat zich niet aan de hand van digitale computerprogramma's organiseren. Zo gaat het niet in democratieën. De stappen die zijn gezet, zijn gezet in de goede richting en beginnen geleidelijk aan vruchten af te werpen. Natuurlijk bestaan er nog risico's. Afhankelijk van degene die het beweert zijn de risico's groter dan wel kleiner. Ik kan ook niet in de toekomst kijken. Niet alles is geregeld en onzekerheden blijven bestaan. Maar wij hebben een behoorlijke route afgelegd. Zoals een van de woordvoerders vanmiddag zei: dit hadden wij drie jaar geleden zo niet kunnen voorspellen.

Dan kom ik op de vragen die zijn gesteld namens de commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties door mevrouw Strik. Ik probeer daarbij ook enkele andere vragen mee te nemen. Zij heeft een aantal vragen gesteld rondom het hele complex van de nieuwe verdragen en de systematiek en de rol van het parlement daarin. De Europese begrotingscyclus, het Europees semester, is voor iedereen nieuw. Vorig jaar is dit voor het eerst geïntroduceerd. Dit jaar merk je dat er een urgenter besef is van hoe dat precies werkt, in ons parlement en ook in andere parlementen. Het Europees semester begint met een Annual Growth Survey. Mijn excuses voor het Engels, maar dit wordt zelden meer vertaald. De Europese Commissie geeft daarin aan wat de grote thema's zijn die ons kunnen helpen dan wel hinderen bij het creëren van economische groei. Dat gebeurt in december. Vervolgens is het aan de lidstaten om op basis van die Annual Growth Survey, waarover in maart een discussie wordt gevoerd in de Europese Raad, te laten weten wat men in dat Europese semester van plan is te gaan doen, op twee terreinen. Het eerste terrein is het nationaal hervormingsprogramma. Dat is alles wat men wil doen op het gebied van sociaaleconomisch beleid. Daarover voert, in ons geval, minister Verhagen debatten met de Tweede Kamer. Parallel daaraan is er een stabiliteits- en convergentieprogramma. Dat komt vanuit het ministerie van Financiën. Dat gaat ook naar Brussel. Het is grosso modo wat ook in de voorjaarsnota staat, namelijk een indicatie van wat er het komende jaar gaat gebeuren op het gebied van stabiliteit, zeg maar op het gebied van begrotingsuitgaven en belastinginkomsten; het hele financiële complex. Ook daarover is frequent overleg met de Tweede Kamer. Uiteraard is er bij elke Ecofin, elke economisch-financiële bijeenkomst in Brussel van de ministers van Financiën, een discussie met de Tweede Kamer, zowel vooraf als achteraf.

De Europese Raad bespreekt in juni de specifieke aanbevelingen van de Commissie per land. Het nationaal hervormingsprogramma en het financiële programma gaan eerst naar de Commissie. Een en ander wordt besproken door de Europese Raad. Vervolgens komt de Commissie met aanbevelingen. Die zijn niet bindend, maar wel belangrijk. Wij hebben nu een discussie over de vraag wanneer Nederland een indicatie moet geven ten aanzien van het financieel kader in het komende jaar. U leest daar wel eens wat over. Dat gebeurt om de Commissie van materiaal te voorzien teneinde met landenspecifieke aanbevelingen te komen; niet bindend, wel belangrijk. Het kabinet acht het niet verstandig dat het nationaal hervormingsprogramma, het sociaaleconomisch beleid, bindend is vanuit het perspectief van de Commissie. Het nationale niveau is het meest geschikt om het sociaaleconomisch beleid zelf in te vullen, passend bij de behoefte van het land.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De Raad en de Commissie kijken in het eindstadium naar de broze plannen van de landen. De staatssecretaris zegt dat de Commissie met aanwijzingen komt. Deze worden besproken in de Raad. Klopt dat?

Staatssecretaris Knapen:

Ja.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Daar zijn alle landen bij.

Staatssecretaris Knapen:

Ja.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Wat is dan de status van dat gesprek?

Staatssecretaris Knapen:

De status van dat gesprek is niet meer en niet minder dan een gedachtewisseling met de Commissie, waarbij de Commissie nog eens van de Raad kan horen wat de overwegingen van de diverse landen zijn om een bepaalde koers te volgen dan wel af te wijzen. Het begint met een gezamenlijk overzicht, dat annual growth survey. Daarbij wordt gekeken naar de vraag wat er mis is in relatie tot wat er sociaaleconomisch en budgettair gebeurt in de Europese Unie. Dan komen dus al die plannen. De Commissie zegt dan het volgende. "In het begin hadden wij een algemene analyse. Wij hebben nu al die landenplannen. Die hebben wij eens naast elkaar gelegd. En dit is de route die wij willen kiezen als het gaat om suggesties." Het gaat dus om niet-bindende suggesties of aanbevelingen. Dan is het zaak dat de diverse lidstaten in de Raad die bevindingen van de Commissie nog eens toetst aan wat er in het begin is vastgesteld en wat er vervolgens is gebeurd. Heeft voortschrijdend inzicht ertoe geleid dat men ervoor gekozen heeft om A te doen en B te laten?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Het advies van de Commissie wordt besproken in aanwezigheid van allen, ook van de lidstaten die het betreft. Als er bepaalde grenswaarden worden overschreden, zal men elkaar daarop aanspreken. Dat gebeurt daar. Soms wordt er ook rechtstreeks gezegd: wacht even, Spanje, Griekenland, Portugal, je moet dit en dat doen. Op de achtergrond – ik wil alleen maar helder krijgen wat er aan de hand is – zijn er in het kader van het begrotingspact nog de boetesancties als bepaalde grenswaarden worden overschreden. Dat is dus het type gesprek dat plaatsvindt: "Je moet dat doen en bij een bepaalde overschrijding van de grenswaarden zijn er ook nog boeteclausules."

Staatssecretaris Knapen:

De heer Kuiper is al een stapje verder. Het gaat in juni om aanbevelingen, suggesties. Het gaat niet om dringende voorschriften of boetes. Daar kom ik nu op. Dit heeft immers een vervolg. Het versterkte Stabiliteits- en Groeipact bevat op zichzelf geen nieuwe normen. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Broekers. Er is geen sprake geweest van overdracht van bevoegdheden, maar van een versterking van de mogelijkheden om de bevoegdheden die al waren overgedragen bij het begin van de monetaire unie, te handhaven. Wij hebben een nadrukkelijke rol willen spelen in die sterke handhaving. Wij hebben vanaf het begin gezegd dat wij er voorstander van zijn dat de Europese Commissie, dus een onafhankelijke instelling, de mogelijkheid heeft om toe te zien op de naleving van de afspraken die zijn gemaakt. Dan hebben we het over die 3%, de schuld van 60% en – daar kom ik direct nog wel even op – over de macro-economische onevenwichtigheden. Dan gaat namelijk het volgende spelen.

In het najaar zijn de lidstaten aan zet. Zij dienen de begroting in bij hun parlementen en sturen hun begrotingen ook weer naar Brussel. Als een land in de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact is, dat wil zeggen als het de afgesproken waarden waarbinnen een land moet blijven, heeft overtreden – dat hebben praktisch alle lidstaten binnen de eurozone op dit moment, want dat is een uitvloeisel van de financiële crisis – dan kan de Europese Commissie vaststellen of is voldaan aan de afspraken in het kader van het correctieve mechanisme van dat pact. Als daar niet aan is voldaan, kan de Europese Commissie in een brief verzoeken daar alsnog aan te voldoen. Gebeurt dat niet en zit een land in het correctieve deel, dus al in een tekortprocedure, zoals de meeste eurozonelanden, dan heeft de Commissie de mogelijkheid om een rentedragende boete op te leggen. Dat wil zeggen: een boete waarbij een rentedragend deposito moet worden neergelegd in Brussel van 0,2% van het bnp. In ons geval zou het bedrag dus 1,2 mld. zijn.

In het kader van de macro-economische onevenwichtigheden hebben wij de negen onderdelen van de scorecard waarbij bekeken wordt of we risico lopen met een land. We kennen allemaal het voorbeeld van Spanje. Dat zat keurig binnen de kaders van het begrotingstekort van het Stabiliteits- en Groeipact, namelijk onder de 3% en met minder dan 60% staatsschuld, maar het ging toch mis omdat de huizenprijzen disproportioneel stegen en er sprake was van een reusachtige bubbel. In het sixpack is afgesproken om een negental indicatoren vast te stellen op grond waarvan je kunt zeggen: uw begrotingsparameters kloppen wel, maar het zou toch mis kunnen gaan. Wij hebben daar in februari ook een brief over gekregen. De Commissie heeft daarin vastgesteld dat in Nederland dat probleem niet speelt. Een en ander is echter wel geadresseerd in het sixpack.

Stel dat je in zo'n macro-economische onevenwichtigheid zit. Ik geef even een voorbeeld. Als een aantal jaren achter elkaar de onroerendgoedprijzen met meer dan 5% stijgen, dan is dat volgens die scorecard een indicator dat je moet gaan oppassen, want dan kan er iets mis gaan. Dan kan er sprake zijn van een serieuze bubbel. Dat is geen ramp als je een enorm overschot op de betalingsbalans hebt. Dat is dus ook een indicator: een tekort of overschot op de betalingsbalans. Zo is er een negental indicatoren opgesteld die in samenhang bekeken worden. Zit je daar fout, dan kan de Europese Commissie je verzoeken om daar iets aan te doen. Krijg je zo'n verzoek, dan kun je het negeren. Het jaar daarop als het weer fout is, dan kun je het weer negeren, maar dan kom je ook in aanmerking voor, om te beginnen, een rentedragend deposito en daarna een deposito zonder rente. In dit geval is die rente niet 0,2% maar 0,1%. Dat zou in ons geval toch altijd nog 632 mln. zijn, dus dat wil je vermijden. Dan treedt dat mechanisme in werking. Zo zit het dus ongeveer in elkaar.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Om een huiselijk beeld te gebruiken: de landen komen langs bij de bovenmeester, die hun rapportcijfers nog eens bekijkt en daar commentaar op levert. Het is een illustratie van de verwevenheid die de staatssecretaris ook noemt. Er ontstaat op deze manier een vorm van economic governance in Europa. Laten we dan ook ruiterlijk tegen elkaar zeggen – ik zou graag willen dat de staatssecretaris dat ook doet – dat hier wel degelijk een nieuwe situatie aan het ontstaan is, die voorbij Lissabon gaat en waarbij nu ook bevoegdheden worden belegd op Europese schaal. Ik noem alleen al de bevoegdheid om boetes te kunnen uitdelen. Dat is een nieuwe werkelijkheid en ik zou het fraai vinden als dat gewoon wordt onderkend.

Staatssecretaris Knapen:

Die boetes waren er al. Ze werden alleen nooit toegepast, omdat in het Groei- en Stabiliteitspact zoals het functioneerde, de een de ander meestal uit de wind hield. Dat gaat niet meer. Het is dus niet zo dat wij bijvoorbeeld hebben meegewerkt aan het besluit dat je voortaan nog maar 30 km/u in de bebouwde kom mag rijden. Dat besluit lag er al, maar nu is afgesproken dat er, als je sneller rijdt dan die 30 km/u, geen ontsnappen meer aan is. Dan staat er een agent, die je tegenhoudt en zegt: u krijgt een bekeuring, want u hebt te hard gereden. Dat is iets anders dan dat wij anders omgaan met de snelheid waarmee iemand in de bebouwde kom rijdt. Het gaat erom dat het dit keer niet meer vrijblijvend is als je de regels overtreedt. Daarin ligt het verschil.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik vind het ook een prima uitwerking van een "ever closer union". Mag ik dit zien als weer een verdere stap op weg naar de politieke unie?

Staatssecretaris Knapen:

Ik probeer uit te leggen hoe we de economische en monetaire unie nu invullen. We hebben het in dit verband steeds over afspraken, verdragen en aanpassingen van reglementen die rechtstreeks in relatie staan tot datgene wat we kennen, namelijk een economische en monetaire unie.

De heer Van der Linden (CDA):

Ja, en de euro is het hart van die politieke unie. Mijn vraag is misschien moeilijk te beantwoorden door de regering. Wat mij betreft is het een stukje – laat ik het voorzichtig zeggen – delen van soevereiniteit of zelfs overdragen van soevereiniteit naar het Europese niveau. Dat betekent dus concreet een verdere stap naar een politieke unie.

Staatssecretaris Knapen:

Ik ga niet vooruitlopen op wat de toekomst kan brengen. De heer Van der Linden gebruikt ook het woord "soevereiniteit". Dat vind ik sowieso een lastig begrip, omdat wij het in het politieke discours nogal eens gebruiken als we het hebben over autarkie, dus je van niemand iets hoeven aan te trekken. Dat type soevereiniteit bestaat eigenlijk niet. Dat heeft praktisch nooit ergens op die manier bestaan. Wat dit duidelijk maakt, is dat de verwevenheid die wij hebben, ook wat de munt betreft, consequenties heeft voor de mate waarin we er bij de economische en monetaire unie op hebben toe te zien dat datgene wat is afgesproken, wordt nageleefd. Daarbij komt de Commissie meer in beeld als een toezichthoudende instantie, die toezicht houdt op datgene wat lidstaten in vrije wil met elkaar hebben afgesproken.

De heer Elzinga (SP):

De staatssecretaris vindt soevereiniteit een te sterk begrip. Het gaat volgens hem niet om overdracht van soevereiniteit, want als we niet autarkisch zijn, is geen sprake van volwaardige soevereiniteit. Op het gebied van economisch en monetair beleid vindt wel een overdracht van bevoegdheden plaats, een overdracht van zeggenschap naar het niveau van de Europese Unie. Het gaat niet alleen om het handhaven van afspraken die we reeds hadden gemaakt, want we hebben met het sixpack, het twopack en allerlei andere regels het afgelopen jaar een groot aantal nieuwe afspraken gemaakt.

Staatssecretaris Knapen:

Alle termen die we nu gebruiken en alle ambities die achter die termen schuilgaan, of het nu gaat om het begrotingstekort, de staatsschuld of de macro-economische onevenwichtigheden, stonden al in het eerste stabiliteitspact. Deze ambities en termen zijn oud, maar hebben de afgelopen drie jaar aan urgentie gewonnen omdat zo zichtbaar is geworden wat de gevolgen zijn als je ze niet naleeft. Wat de een niet naleeft, is niet alleen de schade van de een, maar ook de schade van de ander.

De heer Elzinga (SP):

Ze hebben aan urgentie gewonnen. We hebben in zekere zin kunnen zien wat er gebeurt als een economische monetaire unie wordt opgetuigd zonder dat afspraken zijn gemaakt over die zaken. Ik volg de redenatie van de staatssecretaris. We hebben deze afspraken echter nader ingevuld. De norm van 3% bestond al. We hebben nu ook afgesproken dat we langdurig op maximaal 0,5% mogen zitten. De regels zijn nader ingevuld en de handhavingsmechanismen zijn veel strenger geworden.

Staatssecretaris Knapen:

De ambitie om tot een structureel begrotingsevenwicht te komen is oud, maar de urgentie ervan is groter geworden. Bovendien is het meer common sense geworden dat het nodig is, omdat de norm van 3% indertijd is gebaseerd op een ander patroon van gemiddelde economische groei dan we nu kennen en verwachten voor de komende jaren. De urgentie is toegenomen, maar de uitgangspunten en de parameters zijn niet nieuw. De urgentie, de noodzaak en de afdwingbaarheid van de naleving van deze regels kunnen inderdaad tot serieuze consequenties leiden die we zo nog niet aan den lijve hebben ondervonden in Europa. De handhavingsbevoegdheden waren een wassen neus, maar zijn zoals gezegd een stuk sterker geworden. Ze waren echter al afgesproken in het eerste Stabiliteits- en Groeipact.

De heer Koffeman (PvdD):

Even voor de helderheid, zijn die consequenties te duiden als een inperking van soevereiniteit?

Staatssecretaris Knapen:

Als de heer Koffeman zou zeggen dat sjoemelen met regels een vorm van soevereiniteit is, dan is het niet meer sjoemelen met regels een inperking van soevereiniteit. Ik zou het zo niet willen zien. We hebben deze regels indertijd afgesproken en het wordt nu lastiger om je er niet meer aan te houden. In die zin handelen we naar datgene wat we jaren geleden al als intentie hebben afgesproken.

De heer Koffeman (PvdD):

Op het moment dat de heer Juncker zegt dat de steun aan Griekenland vergaande consequenties heeft voor de soevereiniteit van Griekenland, dan wordt dat in relatie gebracht tot het sjoemelen van Griekenland.

Staatssecretaris Knapen:

Dat is iets anders. Zodra een land een programmaland wordt, dus in de situatie verkeert dat het een dringend beroep moet doen op het Europees steunfonds, op Europese middelen, dan is het niet meer dan logisch dat degenen die het geld uitlenen, daar voorwaarden aan verbinden. Een land kan zeggen: die voorwaarden accepteer ik niet, dus laat maar zitten. Een land kan ook zeggen: de situatie is zodanig dat, alles afwegende, het voor mij belangrijker is dat ik die middelen krijg dan dat ik tot het laatste onderdeel zelf bepaal wat ik precies ga doen. Naarmate een land afhankelijker wordt van Europese noodmaatregelen en -middelen zal het steeds meer in de positie komen dat het onder curatele komt te staan. Dat klopt. Een land hoeft dat echter niet te accepteren. Volgens artikel 50 van het Verdrag van Lissabon kan een land ook besluiten, uit de Europese Unie te stappen. Aan het eind van de dag bepaalt een land altijd zelf wat het doet.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik geloof toch dat wij met elkaar hebben vastgesteld dat er geen deugdelijk exitscenario is. Als een land besluit, niet uit de Unie te stappen, kan het niet uit de eurozone worden gezet en is het wel degelijk een inperking van zijn soevereiniteit, net zo goed als het opgeven van de eigen munteenheid per definitie een beperking van de soevereiniteit is omdat je niet meer de binnenlandse mogelijkheden hebt om monetaire maatregelen te nemen.

Staatssecretaris Knapen:

Dat laatste is juist. Wie een eigen munt heeft, kan anders handelen dan wie geen eigen munt heeft.

Voorzitter. Ik ga nu iets specifieker in op het ESM en het begrotingspact. Ik probeer ook andere vragen hierbij te betrekken. Het European Stability Mechanism is opgericht via een apart verdrag, buiten de Europese Unie, maar maakt wel gebruik van de Commissie en het Hof. Het heeft een heel specifieke taak, enigszins vergelijkbaar met die van het IMF. Het bouwt voort op de EFSF. Het moest snel gebeuren. Dat speelde natuurlijk ook een rol. Zoals gezegd, maakt het gebruik van de EU-instellingen. Wij zullen op termijn moeten bezien of verdere integratie in een EU-rechtskader nodig of wenselijk is.

Die vraag speelt ook een rol bij het begrotingspact. Daarnaar is door enkele Kamerleden gevraagd. Wij hadden er natuurlijk de voorkeur aan gegeven om een begrotingspact met 27 lidstaten te sluiten. Dat is niet gelukt en dat is jammer. Tegen de heer Van der Linden zeg ik het volgende. Als een situatie vraagt om een governance waarin de internationale financiële wereld vertrouwen kan hebben, is het zaak om te handelen en niet te wachten tot de laatste lidstaat akkoord gaat, zeker omdat dat in dit geval ernstige risico's met zich zou brengen. Zoals in artikel 16 valt te lezen, hebben wij ons in het begrotingspact voorgenomen om uiterlijk over vijf jaar te komen tot een procedure met nationale parlementen en het Europees Parlement – de Kamer kent de procedures – om dit verdrag te integreren in de werkingsverdragen. Wij hebben op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer gecheckt of dit allemaal past binnen de Europese verdragen. Dat was een terecht en verstandig verzoek. Het past allemaal binnen de Europese verdragen. Het verdient niet de schoonheidsprijs dat je het erbuiten moet doen. Het is dus een intergouvernementeel verdrag. Daarover hoeven wij elkaar niets wijs te maken. Het maakt gebruik van "Organleihe". Dat is een term uit het Duitse staatsrecht. Het leent de organen van een andere instelling, in dit geval van de Europese Unie, om dit verdrag van 25 lidstaten mogelijk te maken en te kunnen executeren. De ambitie is echter om dit onderdeel te laten zijn van de werkingsverdragen van de Europese Unie.

Eerder is wel gezegd, onder anderen door een partijgenote van mevrouw Strik: had het nu niet gekund zoals in 1985, in Milaan? Toen is Groot-Brittannië overgehaald om mee te doen met het verdrag. Er viel voor dat land ook iets te halen, namelijk de vrije markt. Dat was een wezenlijk gegeven voor Groot-Brittannië om uiteindelijk geen nee te zeggen tegen het toen nieuwe verdrag en akkoord te gaan met de Europese Akte. Hier lag het echter anders. Groot-Brittannië wilde niet. Uiteindelijk zei het dat het alleen akkoord kon gaan met een handtekening als de vrije markt voor de financiële instellingen in Londen buiten schot werd gehouden. Dat was de eis. Die was voor de rest onaanvaardbaar. Wij hebben het dus op deze manier moeten doen, maar wij geven het niet op. De ambitie is om dit uiteindelijk een onderdeel te laten zijn van de werkingsverdragen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik stel het op prijs dat de staatssecretaris net schetste hoe het met het Europees semester gaat. Ik hoop dat hij ook nog zal ingaan op de wijze waarop de Kamer steeds zal worden geïnformeerd over al de stappen en processen. Dat was een van de vragen.

Ik heb ook nog een vraag over het begrotingspact. Wat is volgens de regering nu precies de toegevoegde waarde van het begrotingspact ten opzichte van datgene wat wij nu juist al in het sixpack hebben besloten? Dat is mij namelijk nog steeds onduidelijk, zeker omdat het nadeel is dat het Europees Parlement buiten spel is geplaatst. Wij ervaren dat tenminste als nadeel, maar ik weet niet hoe de staatssecretaris dit ziet. Was het nou echt niet mogelijk om dit binnen het Unierechtelijk kader te doen, bijvoorbeeld door versterkte samenwerking te verkiezen? Dan had het Verenigd Koninkrijk zich misschien in de loop van de tijd toch nog wel aangesloten en waren wij gewoon binnen het Unierechtelijk kader met democratische controle gebleven.

Staatssecretaris Knapen:

Het Verdrag van Lissabon is ondubbelzinnig over de versterkte samenwerking. Die is pas mogelijk nadat alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. Dan had je dus alle andere mogelijkheden moeten uitputten, maar die kon je niet uitputten omdat de Britten daar niet aan wensten mee te doen en, zoals bekend, Tsjechië uiteindelijk ook niet. Het ging hier echter vooral over Groot-Brittannië. De ambitie om ervoor te zorgen dat wij dit met 27 lidstaten zouden doen, was er dus wel degelijk. Dat was ook makkelijker geweest. Het ging echter niet. De vraag naar de toegevoegde waarde heeft daar rechtstreeks mee van doen.

Inhoudelijk voegt het begrotingspact namelijk niets toe aan wat wij al hadden. Dat is belangrijk, want dit maakt het uiteindelijk gemakkelijker om het te integreren in de werkingsverdragen. Als ik goed luister naar mevrouw Strik, constateer ik dat haar wens ook mijn wens is, namelijk om dat erin te integreren. Het feitelijke verschil zit hem in drie dingen. Het eerste verschil is dat hier voor de begrotingsregel de mogelijkheid ontstaat om met een omgekeerde gekwalificeerde meerderheid te opereren. Dat wil zeggen dat dit heel dicht zit tegen wat wij op 7 september hebben bepleit, namelijk praktisch automatische sancties voor landen die zich niet aan de afspraken houden. Een omgekeerd gekwalificeerde meerderheid is praktisch automatisch. Ik zeg er meteen bij dat het voor de staatsschuld niet op die manier geregeld is, maar wel voor het begrotingstekort.

Het tweede verschil is dat het Europese Hof hier in beeld komt, want dat bekijkt hoe het zit met de naleving van de begrotingsregels. Zoals wij weten is in het begrotingspact de afspraak gemaakt dat elk land een sluitregel zal hanteren. Wij doen dit met de Wet houdbaarheid overheidsfinanciën, de Wet HOF. Ons constitutionele stelsel is niet van dien aard dat wij de Grondwet voor zoiets moet wijzigen. In een aantal andere landen wijzigt men echter de grondwet. Daardoor komt er een soort golden rule in elk wetgevingsmechanisme.

Het derde verschil is de koppeling met het ESM. Deze koppeling met het Europese stabiliteitsmechanisme is in die zin een extra stok achter de deur dat de lidstaat die het begrotingspact niet ratificeert, uiteindelijk ook geen beroep kan doen op de middelen van het Europees stabiliteitsmechanisme. Die drie elementen zijn in zekere zin afdwingbaarheidsmechanismen bovenop wat er al bestaat in het sixpack. Het zijn echter afdwingbaarheidsmechanismen en geen nieuwe, kwalitatief andere voorwaarden en omstandigheden om met elkaar te verkeren in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact. Dat is namelijk ongewijzigd.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Naar mijn idee bestaat die afdwingbaarheid ook in het sixpack. De staatssecretaris sprak net al over de automatische sanctie die de Commissie kan opleggen. Wij willen juist een zo automatisch mogelijke rol voor de Commissie. Ik zie dus niet in dat wij het begrotingspact daarvoor nodig hebben.

De staatssecretaris zei in het begin dat je alleen maar tot versterkte samenwerking mag overgaan als alle mogelijkheden zijn uitgeput. Beschouwt hij een verdrag buiten de EU om ook als een mogelijkheid? Kun je pas tot versterkte samenwerking overgaan, als blijkt dat ook een dergelijk verdrag niet mogelijk is? Dat lijkt mij vreemd. De staatssecretaris gaf duidelijk aan dat wij wel naar dit verdrag moesten, omdat het niet mogelijk was om met het Verenigd Koninkrijk tot een akkoord te komen. Maar het principe van versterkte samenwerking is er toch juist om te voorkomen dat je gegijzeld wordt door een veto van een van de landen?

Staatssecretaris Knapen:

Ja, dat klopt. Laten wij het even omdraaien. Enkele lidstaten zouden juridisch en politiek een serieus probleem hebben als het sluitstuk van de functie van het Europese Hof hier in een afspraak geen rol zou spelen. Onder andere Duitsland een probleem krijgen met het hof in Karlsruhe en de Bundestag. Zo'n serieus probleem is niet vrijblijvend, want de governance om ervoor te zorgen dat lidstaten zich aan afspraken houden, was vorig jaar betrekkelijk urgent voor de eurocrisis. We waren hier niet in de gelegenheid om een aantal jaren uit te trekken om te proberen hoever we konden komen, zoals we bijvoorbeeld wel met het octrooibureau doen, en vervolgens eventueel te concluderen dat het niet lukte. Op het gebied van de governance zaten wij vorig jaar in een crisisachtige toestand. Het begrotingspact was daarbij een belangrijk sluitstuk. Het bleek onmogelijk om met 27 lidstaten iets af te spreken, wat overigens slechts relevant zou zijn voor 17 landen. Wij vroegen aan Groot-Brittannië en alle andere niet-eurolanden namelijk slechts om akkoord te gaan met iets waar zij geen last van hadden. Toen wij dat niet voor elkaar kregen en het risico van een impasse ontstond, hebben wij gekozen voor de op één na beste variant. Als het niet kan zoals het moet, moet het maar zoals het kan. Wij hebben besloten om een intergouvernementeel verdrag te maken. Wij hebben daarover nauwkeurig met de juristen van de Commissie en met die van de Raad overlegd, want wij wilden geen fouten maken omdat dit relevant was voor de toekomst van de Europese Unie. Dit kon wel en het is dus "second best". Als het verdrag eenmaal draait en als ook degenen die uiteindelijk niet hebben getekend, zijn bekomen van de schrik, geeft dit wellicht een aardig uitgangspunt om dit op een gegeven moment toch onder te brengen in de Europese verdragen. Zoals gezegd, er was geen alternatief op de manier die mevrouw Strik schetste. Als dat er wel was geweest, zou het leven ook Europeesrechtelijk een stuk gemakkelijker zijn geweest.

Voorzitter. Mevrouw Strik heeft ook gevraagd naar de rol van het parlement. Bij het ESM gaat het om de financiële garanties die wij afgeven. De hoogte van het Nederlandse garantieplafond wordt bij wet geregeld. Daarbij is ook de Eerste Kamer betrokken omdat er goedkeuring wordt gevraagd via een begrotingswetsvoorstel. Bij individuele steunaanvragen die onder dit plafond zitten, waarover de minister van Financiën overigens binnenkort met de Tweede Kamer zal spreken, is er in principe steeds overleg vooraf. Ook de vertrouwensregel speelt hierbij een rol. In normale omstandigheden heeft elk land een veto bij een steunoperatie via het ESM. De minister die daar al dan niet gebruik van maakt, kan daarover ter verantwoording worden geroepen. Voor noodsituaties zijn wij akkoord gegaan met de 85%-regel. Als er in een noodgeval snel een akkoord moet worden gegeven, bijvoorbeeld op een zaterdagochtend, is het voldoende dat landen die samen minstens 85% van het aandeel hebben in de ingelegde middelen, instemmen met de steun. Aangezien wij slechts 5,7% aandeel hebben in het garantiepakket, zouden wij als eenling geen veto kunnen uitspreken in zo'n geval. Dat hebben wij opgenomen in de goedkeuringswet en is onderdeel van de discussie die binnenkort volgt.

Een andere in dit verband belangrijke vraag, gesteld door mevrouw Broekers en anderen, is hoe het zit met de publieke controle in verband met het ESM-verdrag. De Algemene Rekenkamer heeft een goed punt door aan te geven dat het zaak is om voor het ESM zo veel mogelijk externe, publiek zichtbare, controle in te voeren. Dat heeft ertoe geleid dat de nationale rekenkamers van de eurolanden samen met de Europese Rekenkamer zitting nemen in een audit committee, dat specifiek is ingericht voor de publieke controle op het ESM. Uiteraard blijft er nationale, parlementaire controle op de ministers van Financiën, zoals ook bij het IMF het geval is. We zullen daar uitvoerig op ingaan in de toelichting op het wetsvoorstel voor het ESM. Dat staat op het punt om in de Tweede Kamer te worden behandeld. Vervolgens gaat het uiteraard ook naar de Eerste Kamer.

Ik kom te spreken over een detail in verband met de ratificatie. De heer Koffeman heeft daarnaar gevraagd. In Duitsland maakt men de golden rule, de sluitregel, onderdeel van de grondwet. Daarmee geeft men de voorkeur aan een tweederdemeerderheid. In Nederland beroepen we ons daarvoor niet op de Grondwet maar op de Wet houdbare overheidsfinanciën. Bij ons raakt het niet de Grondwet. Vandaar dat wij hierbij een gewone meerderheid hanteren.

In dit verband vroeg de heer Van der Linden hoe het met de verhouding tussen niet-eurolanden. Voor ons was het van belang om ervoor te zorgen dat datgene zou gebeuren wat urgent en nodig was. Wij doen ons best om partijen die niet hebben getekend, zodra het stof is gaan liggen, erbij te betrekken. In artikel 16 hebben wij de ambitie uitgesproken om over vijf jaar daarover met elkaar van gedachten te wisselen. Datgene wat nodig is, kunnen wij natuurlijk niet laten gijzelen door omstandigheden en landen die om hen moverende redenen niet kunnen of willen tekenen.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik kom terug op het ESM en Duitsland. Het is niet zo dat ze in Duitsland de voorkeur geven aan een tweederdemeerderheid. Het CEP heeft de plicht tot een tweederdemeerderheid uitgesproken. Het kan niet zonder tweederdemeerderheid. Waarin verschilt de situatie in Duitsland van die in Nederland? Kan de staatssecretaris ook aangeven op welke wijze de parlementaire controle geregeld is, na eventuele ratificatie van het ESM? In het ESM zitten allerlei zaken zoals juridische onschendbaarheid en het op afroep beschikbaar moeten stellen van middelen. Kan de staatssecretaris aangeven wat precies de parlementaire bevoegdheden zijn om invloed te blijven uitoefenen op die in het ESM gestorte gelden? Kan hij daarbij de relatie aangeven met de plicht in Duitsland tot een tweederdemeerderheid en in Nederland tot een enkelvoudige meerderheid?

Staatssecretaris Knapen:

Elk land heeft zijn eigen procedures met betrekking tot ratificatie. Ik ken ook een land waarin men een referendum houdt. Dat kan ook, afhankelijk van hoe de constitutie in elkaar zit. Bij mijn weten is de voorkeur in Duitsland – ik zeg "voorkeur", want er is een discussie over gevoerd – voor een tweederdemeerderheid gelegen in het feit dat de procedure dan anders verloopt dan bij een enkelvoudige meerderheid. Het heeft namelijk implicaties voor de grondwet. In ons land steekt het weer anders in elkaar. Wij hebben ook geen toetsingshof. Daarom kunnen wij dit op een andere manier regelen. Bij ons betekent dit dat we voor ratificatie van het ESM een normale meerderheid in twee Kamers te behalen hebben.

Wat de parlementaire controle betreft, herhaal ik mijzelf. Allereerst gaat het om ratificatie. Ten tweede gaat het om de vaststelling van het garantieplafond. Het parlement, de beide Kamers dus, moet dat goedkeuren. Als het onder dat garantieplafond komt, gaat het om actieve toezeggingen om middelen beschikbaar te stellen aan programmalanden. Dan heeft elke deelnemer van het ESM daarop een veto. Elke regering die handelt en een veto uitspreekt dan wel een veto achterwege laat, heeft aan haar parlement uit te leggen waarom zij dat doet. Het parlement kan op grond daarvan zijn goed- of afkeuring op een variëteit van manieren en in verschillende gradaties laten blijken.

De heer Koffeman (PvdD):

In Duitsland ontstaat echter een discussie over de vraag of er een enkelvoudige meerderheid of een tweederdemeerderheid noodzakelijk is. Dat die discussie hier niet bestaat, komt dat doordat de wetgeving in Duitsland zo gecompliceerd is en dat die hier zo eenvoudig is of moet ook hier een betere discussie worden gevoerd over een zo verstrekkende maatregel? Daarvan kun je je namelijk afvragen of we het moeten doen en in hoeverre die aan onze soevereiniteit raakt.

Staatssecretaris Knapen:

De vooronderstelling die in die vraag verscholen ligt, wil ik niet overnemen. Zoals gezegd, elk land heeft zijn eigen procedure om verdragen te ratificeren. We moeten de ratificatie van het ESM niet dramatiseren. Wij hebben in het verleden meer ervaring opgedaan met internationale balansmechanismen. Het IMF is daarvan een voorbeeld. Van het IMF zijn wij ooit ook lid geworden zonder de Grondwet te wijzigen. Wij doen dat in dit land op deze manier. Daaraan is niets ondemocratisch, als dat de suggestie is van de heer Koffeman.

De heer Koffeman (PvdD):

Tot slot, ik vroeg de staatssecretaris waarom er in Duitsland daarover wel discussie is. Het is dus niet zo eenvoudig dat er een verschil in wetgeving is met ons land. Waarom is er in Duitsland wel discussie en onduidelijkheid over en in Nederland niet? De staatssecretaris zegt immers dat het ei nog moet worden gelegd. Is het zo eenvoudig dat we hier in Nederland gewoon moeten zeggen dat het weliswaar een verstrekkende maatregel is, maar dat we het prima vinden als daarvoor in het parlement één keer een enkelvoudige meerderheid bestaat?

Staatssecretaris Knapen:

In Duitsland heeft het hof van Karlsruhe sinds 1974 ten aanzien van het budgetrecht al vier of vijf keer uitspraken gedaan die heel sensitief zijn in die zin dat daarin enerzijds een grote voorzichtigheid bestaat om met het budgetrecht te spelen en anderzijds, als de juiste procedures zijn gevolgd, een enorme bereidheid om dingen te doen die de Europese Unie, en in dit geval de eurozone, nodig acht. De juridische relatie en de enorme wisselwerking tussen het hof van Karlsruhe en de Bondsdag maakt dat dit type verdragen in Duitsland bijna altijd tot een andersoortige discussie leidt dan in Nederland. Zoals de heer Koffeman weet, was er een maand of drie geleden een drietal Duitse professoren dat klaagde bij het hof van Karlsruhe. In Frankrijk is de discussie weer heel anders verlopen. Daar heeft het hof helemaal geen rol gespeeld. Ieder land heeft de mores en instituties die maken dat een discussie op een bepaalde manier verloopt. Bij ons gaat het op deze manier.

De voorzitter:

Ik stel voor om deze discussie nu te beëindigen.

De heer Koffeman (PvdD):

Tot slot ...

De voorzitter:

Dat is dan de tweede keer tot slot.

De heer Koffeman (PvdD):

Je zou je kunnen voorstellen dat het gebrek aan constitutionele toetsing hier eerder meer voorzichtigheid met zich zou brengen dan minder.

De heer De Vries (PvdA):

Voordat we hier nog meer tijd aan de Duitse situatie moeten besteden, kunnen we het misschien beter oplossen en kan het wat nauwkeuriger tot ons komen als de staatssecretaris bereid is om ons hierover een korte notitie te sturen met de argumenten in de Duitse discussie. Het wordt namelijk wel heel erg ingewikkeld.

Staatssecretaris Knapen:

Het is geen enkel probleem om die de Kamer te doen toekomen.

Voorzitter. Dan kom ik op een wat specifiekere vraag die hier wel verband mee houdt en die met name door de heer De Vries aan de orde is gesteld toen het ging over het begrotingsverdrag en de "exceptional circumstances", namelijk wanneer je je niet hoeft te houden aan de afspraak van die 3%. In de discussie wordt ook in de Tweede Kamer weleens de suggestie gewekt dat het begrotingspact iets heel nieuws zou zijn. Dat is niet zo. Het begrotingspact citeert eigenlijk gewoon precies de definitie van het SGP als het gaat om de uitzonderlijke omstandigheden die maken dat je je niet hoeft te houden aan de afgesproken 3%. Het is letterlijk dezelfde tekst. Het gaat om een ongewone gebeurtenis die een aanzienlijke invloed heeft op de financiële positie van de overheid of een periode van ernstige economische neergang. Dat zijn letterlijk de woorden uit het SGP. Er is dus niets nieuws onder de zon.

Dan heb ik nog een punt liggen in verband met het ESM. Het is aan de orde gesteld door mevrouw Broekers en door de heer Elzinga. Hoe zit het met de firewall? Hoe zit het met de omvang van het stabiliteitsmechanisme? Nederland had er geen moeite mee, zeg ik maar even, om het ESM wat meer op te hogen. Het gaat om garantiemiddelen die voor stabiliteit kunnen zorgen. Duitsland had daar grote problemen mee. Dat had te maken met wat we zojuist in het kort gewisseld hebben. Een en ander heeft er uiteindelijk toe geleid dat er gekozen is voor een compromis, waarbij het bestaande EFSF nog wat langer blijft doorlopen, terwijl het stabiliteitsmechanisme ESM al in werking treedt. Daarmee heb je zo'n 200 mld. meer als garanties tot je beschikking. Sommigen zeiden dat je eigenlijk ten minste 1000 mld. nodig hebt. Het blijft koffiedikkijken. Het gaat om de vraag welke landen eventueel problemen zouden kunnen krijgen en wat het tempo is waarin ze staatspapieren moeten omwisselen in nieuw staatspapier. Als alles tegenzit, als het overal tegenzit en als het een jaar lang tegenzit, dan heb je meer nodig dan wanneer het in één geval tegenzit en ook geen jaar duurt. In die zin geeft wat er nu is, aan alle betrokkenen voldoende comfort om met een gerust hart aan het stabiliteitsmechanisme te beginnen, al was het wat ons betreft al een maand of drie geleden niet zo'n probleem geweest om te zeggen: we willen het graag wat meer ophogen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat het alle betrokkenen voldoende comfort geeft en dat dit voldoende zou zijn. Ik zou van de staatssecretaris klip-en-klaar willen horen of de Nederlandse regering het ook voldoende vindt. Vindt zij die 700 mld. die het nu is, voldoende en meent zij dat we voorlopig niet weer bij elkaar hoeven te komen om dat bedrag omhoog te sleutelen? Dat is mijn specifieke vraag.

Staatssecretaris Knapen:

Wij hebben er alle vertrouwen in dat wat nu is afgesproken, voldoende is. Dus het antwoord is ja.

De heer De Vries (PvdA):

Voorzitter. Ik ben zeer benieuwd of deze verhoging van het noodfonds nu ook op een of andere manier afgestemd wordt met de acties van de Europese Centrale Bank, die op een andere wijze geprobeerd heeft om de problemen van met name landen in nood enigszins te lenigen. Is er afstemming, of blijven die twee methodes gewoon naast elkaar gehanteerd? Blijft de ECB gewoon doen wat ze doet, als ze vindt dat de regeringen niet voldoende doen?

Staatssecretaris Knapen:

De ECB heeft een eigen mandaat en is een onafhankelijke instelling. Wij geven daar derhalve ook nooit commentaar op, want dat past niet bij een onafhankelijke instelling. De ECB heeft een statuut dat bepaalt wat ze mag doen en wat ze niet mag doen. Wat de ECB nu doet, past binnen het statuut, namelijk ervoor zorgen dat het kapitaalverkeer binnen de eurozone naar behoren blijft functioneren. Vandaar dat zij middelen beschikbaar heeft gesteld aan banken om ervoor te zorgen dat die weer over middelen kunnen beschikken om actief te zijn op de kapitaalmarkt.

Wat hier gebeurt, is iets anders. Deze middelen gaan niet naar banken. Daar is een hele strijd over geleverd. Het ESM kan middelen beschikbaar stellen aan een overheid. Die tekent daarvoor. Die overheid neemt de verplichtingen op zich die zij op zich moet nemen wanneer zij over deze middelen gaat beschikken. Het kan zijn dat die overheid die middelen nodig heeft omdat een bank in de problemen is. Dan kan niet die bank bij het ESM lenen, maar moet de betreffende overheid dat doen. Die overheid kan vervolgens, als dat nodig is, die middelen beschikbaar stellen, in overeenstemming met alles wat de mededingingsautoriteit accordeert, voor een noodsituatie.

Er zit ook een zogenaamde "precautionary credit line" in. Ook als je niet echt op het punt staat te verdrinken, maar je denkt dat het wijs zou zijn om over wat middelen te beschikken dan is er een mogelijkheid om die precautionary credit line te benutten. Ook dan geldt steeds dat het de Staat is, de overheid, die deze middelen leent. Dat is iets anders dan bij de Europese Centrale Bank.

De heer De Vries (PvdA):

Het kan dus heel goed zijn dat een overheid een beroep op het noodfonds doet, met alle procedures die daarbij horen, dat dat vervolgens middelen aan een staat ter beschikking stelt en dat die staat deze middelen gebruikt om een bank in nood te helpen. De ECB gebruikt echter tegelijkertijd honderden miljarden om banken leningen te geven die zij kunnen gebruiken om staten te helpen, maar ook om hun eigen gebrek aan solventie op te vangen. Het kan dus zijn dat er uit twee richtingen geld naar banken gaat, bedoel ik.

Staatssecretaris Knapen:

Er kan uit heel veel richtingen geld naar een bank gaan en ook, zoals wij in het recente verleden hebben geleerd, naar heel veel richtingen geld uit een bank gaan. Met die typering van de geldstroom ben ik het wel eens. Er is echter een heel wezenlijk verschil tussen de Europese Centrale Bank, die binnen haar mandaat tot taak heeft om ervoor te zorgen dat de kapitaalmarkt functioneert, en een nationale overheid die middelen nodig heeft om een default situatie, een credit crunch, te voorkomen, wat een taak is van de overheid. De Europese Centrale Bank is er, even zwart-wit gesteld, niet om middelen beschikbaar te stellen om zwakke banken te helpen c.q. aan concurrentievervalsing te doen. Dat ligt allemaal buiten het mandaat van de Europese Centrale Bank.

De voorzitter:

Ik meen dat de heer Elzinga nog een vraag aan de staatssecretaris had.

De heer Elzinga (SP):

Mijn vraag ging niet over het ESM. De staatssecretaris sprak op een gegeven moment even over het begrotingspact. Ik weet niet of hij daar nog op terugkomt. Er zijn ook vragen gesteld over de parlementaire controle op het begrotingspact. Daar is hij nog niet op ingegaan. Wij vroegen hoe het zit met de controle vanuit het nationale parlement. Het is immers geen verdrag van de Unie, dus het Europees Parlement kan hierin niets betekenen. Hoe regelen wij dat?

Staatssecretaris Knapen:

Ik dacht dat ik dat had meegenomen. De heer Elzinga wijst hier terecht op. Ook de heer De Vries vroeg hiernaar. Het betreft een intergouvernementeel verdrag. Zoals bij alle intergouvernementele verdragen, moeten alle lidstaten ratificeren. Zij kunnen alleen ratificeren wanneer hun parlement daarmee akkoord gaat. Naast zo'n goedkeuringswet, is de vraag aan de orde wie de Commissie controleert onder dat begrotingspact. Ik sprak net al over die Organleihe. De rol van de Commissie – dat staat ook in de preambule – in het begrotingspact is volledig in overeenstemming met het Europees recht. Dat heb ik eind januari al aan de Tweede Kamer laten weten. De heer Schouw was daar nogal nieuwsgierig naar. Dat kan ook omdat de Europese Commissie – ik meen op grond van artikel 17 – hier het algemeen belang dient van de Europese Unie. Dat betekent dat de Europese Commissie volledig bevoegd is te handelen als het gaat om de zaken die zijn afgesproken binnen het begrotingspact. Dat betekent dus mutatis mutandis dat ook de controlerol van het Europees Parlement hier onverkort overeind blijft.

De heer Elzinga (SP):

Is de staatssecretaris dan niet met mij en waarschijnlijk met meer mensen hier van mening dat het een beetje een vreemde constructie is van een, zoals hij zegt, intergouvernementeel verdrag waarbij 25 verdragspartijen betrokken zijn, waarbij de uitvoering aan de Europese Commissie is, maar waarbij zo gauw het verdrag is gesloten, ook al is het intergouvernementeel en niet een Unieverdrag, de controle op de uitvoering ligt bij het Europees Parlement? Dat is toch een heel vreemde constructie?

Staatssecretaris Knapen:

Ja, de heer Elzinga heeft gelijk. Dat is niet de constructie zoals je die zou wensen. Daarom zei ik ook dat wij liever het begrotingspact met 27 lidstaten hadden gesloten. Anderzijds is dit natuurlijk niet iets nieuws. Het komt vaker voor dat wij op deze manier intergouvernementele afspraken maken die vervolgens in de werkingsverdragen van de Europese Unie en van de instituties een rol krijgen. Dus in die zin is het geen novum. Alleen betekent dit niet dat het de schoonheidsprijs verdient, maar het kan en met mag. Het is in overeenstemming met het algemeen belang, dus met artikel 17 van het EU-verdrag. Dus op zichzelf is dit niet nieuw maar ik ben het met de heer Elzinga eens dat wij zo veel mogelijk moeten proberen om binnen de werkingsverdragen te opereren, tenzij het niet anders kan.

Dan kom ik op de vraag van de heer De Vries hoe het zit met de pensioenen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een belangrijk punt waar u nog niet op bent ingegaan en waar ik als voorzitter van de ESA naar had gevraagd is de verhouding tussen het twopack en het begrotingspact. Wanneer gaat nu wat voor? Hoe verhouden die twee zich tot elkaar?

Staatssecretaris Knapen:

Ik meen dat ik die vraag heb beantwoord. Die twee lopen parallel. Er is geen sprake van dat het een voorrang heeft boven het ander. Wat in het sixpack – meer specifiek voor de zeventien lidstaten in de wijziging van artikel 136 waar het gaat om de eurozone – anders is, is eigenlijk alleen dat het begrotingspact nog wat meer handhavingsmechanismen toevoegt aan wat is afgesproken in het sixpack en in het twopack. Dus de suggestie die wordt gewekt dat het begrotingspact het pact is waarin wij plotseling besluiten dat 3% dwingend is, is een misverstand. Dat hebben wij besloten in het sixpack en eerder in het Groei- en Stabiliteitspact. Wij hebben nu successievelijk zo veel maatregelen opgelijnd dat de kans heel klein wordt dat landen zich er niet meer aan gaan houden. Dat is eigenlijk wat er gebeurt.

De heer De Vries vroeg naar de pensioenen. Dat is inderdaad ook voor Nederland een belangrijk onderwerp. Vrij recent is er een witboek uitgekomen van de Europese Commissie over een aantal onderwerpen die te maken hebben met verzekeren maar ook met het pensioenstelsel. Er zit inderdaad voor Nederland een concreet risico aan wat er in dat witboek staat. Want het gelijkstellen van bedrijfspensioenafspraken aan particuliere verzekeringsbedrijven en de solvabiliteitseisen die daarbij komen kijken, zou ernstige consequenties hebben voor ons pensioenstelsel. Volgens sommigen zouden de premies wel met 30% moeten stijgen. Dat is uiteraard voor het Nederlandse kabinet onacceptabel. Wij zijn heel druk in overleg met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die enigszins vergelijkbare stelsels kennen, om gezamenlijk op te treden.

Overigens heeft de Commissie al wel te kennen gegeven dat het niet in de bedoeling ligt om het Nederlandse pensioenstelsel in gevaar te brengen. Toch kan dit maar beter zwart op wit staan en zo ver is het nog niet. Wij hebben er alle vertrouwen in dat dit niet misgaat, maar het spanningsveld tussen enerzijds eerlijke concurrentie en anderzijds het specifieke karakter van de bedrijfspensioenen die wij kennen, is iets waar wij op moeten letten. Dat doen wij overigens niet alleen, want meer landen hebben vanuit deze traditie een pensioenstelsel opgebouwd.

De heer De Vries vroeg ook hoe het staat met het gezamenlijk aanpakken van belastingontduiking. Belastingfraude is een belangrijk onderwerp. De huidige staatssecretaris van Financiën heeft hiervan een van zijn prioriteiten gemaakt. De aanpak van belastingontduiking is ook belangrijk om draagvlak te behouden. Een heel concreet voorbeeld is onze deelname aan een commissie waarin btw-carrouselfraude wordt aangepakt. We zetten ons verder in voor de snelle totstandkoming van een akkoord over een uitbreiding van de spaartegoedenrichtlijn. Daarmee zorgen wij ervoor dat niet overal anoniem spaargeld verdwijnt. Bestrijding van fiscale fraude is binnen het samenwerkingsverband van Europese belastingdiensten een speerpunt. Ik doel op het programma Fiscalis 2013. Daaraan wordt dus in gezamenlijkheid gewerkt.

Ik probeer nog wat specifieke vragen te beantwoorden. De heer Elzinga vroeg wat het kabinet vindt van de verdere openstelling van de interne markt voor diensten. Dit is een onderwerp met een lange voorgeschiedenis die wat gevoelig ligt. Het kabinet is blij dat destijds de Dienstenrichtlijn is ingevoerd. Die richtlijn heeft heel veel discriminatoire en ongerechtvaardigde eisen in allerlei dienstensectoren afgeschaft. Wij moeten niet vergeten dat 70% van ons bruto nationaal product tegenwoordig valt binnen de dienstensector. De interne markt voor diensten is nog maar beperkt open. Als dus deze interne markt niet verder opengaat, wordt een enorm potentieel voor economische groei onbenut gelaten. Dit betekent echter niet dat wij geen onderscheid maken tussen dienstverleners en mensen die in loondienst zijn. Zelfstandige dienstverleners kunnen in Nederland en in het buitenland uiteraard zelf de hoogte van hun inkomen bepalen en zelf vaststellen welke tarieven zij de moeite waard vinden. Over werknemers in loondienst hebben wij een discussie gevoerd. Daarbij speelde ook nog het voorbeeld van de Poolse loodgieters een rol. Voor werknemers in loondienst is een detacheringsrichtlijn vastgesteld. Die leidt ertoe dat wie in Nederland werkt, zich moet houden aan Nederlandse arboregels en cao-bepalingen, ongeacht de vraag waar men vandaan komt.

De heer Elzinga (SP):

De staatssecretaris heeft het terecht over de detacheringsrichtlijn. Na de discussies met sociale partners, na de discussie in het Europees Parlement, na grote demonstraties en veel onrust zijn er veel scherpe kantjes van de toenmalige Bolkesteinrichtlijn afgehaald. Er is een aparte richtlijn gekomen voor diensten van algemeen economisch belang. Er is een detacheringsrichtlijn gekomen. Daarover komen wij straks nog even te spreken, onder andere over Monti II en aanpassingen in die richtlijn. De staatssecretaris weet echter ook dat in sommige sectoren tegenwoordig al voor zo'n 25% zzp'ers opereren. Deze zzp'ers concurreren rechtstreeks met bijvoorbeeld bouwvakkers in loondienst. Een verdere openstelling van de dienstenmarkt heeft dus op dit punt een rechtstreeks drukkend effect op de loonniveaus. Mensen die in dergelijke sectoren werken, vinden dit een enorme bedreiging. Is de staatssecretaris bijvoorbeeld weleens in de Eemshaven geweest? Daar werken 26 nationaliteiten in allerlei constructies en met allerlei contracten. Het is ongelooflijk moeilijk om op die manier onder fatsoenlijke omstandigheden een fatsoenlijke boterham te verdienen.

Staatssecretaris Knapen:

Twee dingen. Het oneigenlijk gebruik van zzp-constructies speelt ook in Brussel. Een zzp-constructie, simpelweg om de detacheringsrichtlijn te omzeilen, kan niet de bedoeling zijn. Anderzijds wijs ik op de flexibilisering van diensten. Een voorbeeld. Er zijn intussen in Europa ongeveer 4600 beschermde beroepen. Die zijn niet allemaal beschermd, omdat de heer Elzinga en ik niet willen dat iemand die notariaat heeft gestudeerd een openhartoperatie op mij gaat uitvoeren. Die beroepen zijn ook vaak beschermd, omdat het gaat om een vorm van protectionisme en omdat het concurrentie van buitenaf tegenhoudt. Dat wij dit soort dingen doorbreken, is buitengewoon goed voor het produceren van economische groei. Wij moeten er wel heel kritisch naar kijken, maar het is een zaak van de interne markt waar voor ons nog heel veel te halen is. Dat gezegd zijnde, realiseer ik mij ook heel goed wat ook in de Nederlands sociale wetgeving een rol speelt, namelijk dat het oneigenlijk gebruik maken van de zzp-constructie om bepaalde af spraken te omzeilen in Nederland niet de bedoeling is, maar internationaal ook niet. Ik begrijp het signaal van de heer Elzinga, maar de prikkel om de interne markt te dynamiseren, leeft bij ons heel sterk, want wij moeten de groei ergens vandaan halen.

De heer Elzinga (SP):

Mijn analyse in eerste termijn ging daar deels ook over. Het realiseren van economische groei is prima, maar als het gaat om concurrentie op loonvoorwaarden – daarover hebben wij het hier – dan is dat het recept om het draagvlak voor de Europese samenwerking verder uit te hollen. Ik wil dat gewoon in overweging meegeven.

Staatssecretaris Knapen:

Ik ben het daarmee eens. Dat maakt ook dat wij er kien op moeten zijn. We moeten niet laf zijn als zich iets voordoet. We moeten er ook kien op zijn, want het is een onderwerp dat gevoelens van onzekerheid raakt bij delen van de samenleving. Ik realiseer mij dat heel wel.

De heer De Vries (PvdA):

Hoort bij dit onderwerp ook dat er wordt gesproken over het open stellen van de markt voor onderwijs en voor zorg, op commerciële basis?

Staatssecretaris Knapen:

Het antwoord is op dit moment nee. De zorg is een nationale competentie. Dat geldt ook voor sociale zaken. Ook onderwijs is een nationale competentie. Dat neemt niet weg dat een aantal zaken elkaar wel raakt. Dat is iets anders dan dat is vastgesteld dat daarmee sprake is van een parallelle competentie of zelfs primair van een Brusselse competentie, want dat is niet zo.

De heer Elzinga sprak over wat in de Brusselse wandelgangen Monti II heet. Die kwestie baart vooral de FNV in Nederland zorgen, maar ook vakbewegingen in andere landen. De vraag is namelijk hoe het zit met een ander aspect van de detacheringsrichtlijn, namelijk daar waar het gaat om fundamentele sociale rechten in relatie tot de vrijheden van de interne markt, met name de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening. De vakbeweging is met name bezorgd dat de vrije vestiging in de interne markt een groter gewicht krijgt dan de fundamentele sociale rechten. De Europese Commissie is heel recent met een voorstel gekomen – de Commissie heeft er heel lang over gedaan en de kwestie is twee maanden uitgesteld omdat zij er kennelijk mee worstelde – over het evenwicht tussen het stakingsrecht en de vrijheden van de interne markt; het gaat dus over sociale rechten. De voorkeur van de vakbeweging was om het stakingsrecht een groter gewicht toe te kennen dan de internemarktverhoudingen. Uiteindelijk is het voorstel van de Commissie een soort evenwicht tussen beide. Het komt er in de praktijk op neer dat, als er een grote staking is, de nationale rechter kan vinden dat de staking zozeer botst met de noodzaak en de eisen van de interne markt dat hij die verbiedt. Hij kan ook proportioneel afwegen wat de betekenis van de interne markt is. Wij kennen dit voorstel nog maar net. Het kabinet heeft er tot nu toe geen standpunt over kunnen innemen, dat moeten we ergens in de komende maand gaan doen. Ik moet de Kamer het antwoord dus schuldig blijven. Het is voor ons heel nieuw.

De heer Elzinga (SP):

Wij vernemen graag later het standpunt van de staatssecretaris, dan kunnen we dit onderwerp misschien op een later moment weer oppakken.

Staatssecretaris Knapen:

Zeker.

Voorzitter. De heer Van der Linden vraagt naar de Groeibrief, waar de heer Rosenthal al even over sprak. Toen wij vroegen waarom er geen hardere teksten over de interne markt in de laatste conclusies van de Europese Raad staan, zei Herman van Rompuy, de voorzitter van de Europese Raad, niet ten onrechte dat dertien landen de brief hadden getekend en dat dit hem had geleerd dat veertien landen niet hadden getekend. De vanzelfsprekendheid waarmee die dertien, waaronder Nederland, hun punt maken, moeten we afzetten tegen het feit dat een aantal landen niet heeft getekend. Dat betekent ook dat het voor ons zaak is om in een vervolgtraject andere landen, in dit geval met name Duitsland, erbij te betrekken. Ik heb hierover met Frankrijk, maar met name ook Duitsland uitvoerig contact gehad de laatste maanden. Vroeger is nog weleens, vanuit Duits en zeker vanuit Frans perspectief, het hameren op de interne markt beschouwd als het ondermijnen van de sociale stelsels van die landen. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn; we zijn allemaal aan het moderniseren en dynamiseren. Het kan dus heel goed dat we andere landen, met name Duitsland en in het kielzog daarvan wellicht ook Frankrijk, erbij betrekken, waardoor het meer "poids" krijgt dan het nu heeft. Daar heeft de voorzitter van de Europese Raad simpelweg een punt.

De heer Van der Linden (CDA):

Het is merkwaardig dat als één land in Europa de economische motor is en laat zien wat er moet gebeuren op economisch terrein, juist dat land niet wordt meegenomen in die brief. Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar niet goed bij kan. Ik krijg graag een uitleg waarom Duitsland die brief niet mede ondertekend heeft.

Staatssecretaris Knapen:

Het accentueren van de mogelijkheden van de interne markt en het openen van de dienstensector, zeg maar de voorstellen van Monti van enkele jaren geleden, is begonnen als een initiatief van de Britse premier en de Nederlandse premier. In eerste instantie ging het om een betrekkelijk algemene brief. Door de algemeenheid heeft die brief niet tot grote golven van enthousiasme of verzet in Brussel geleid, maar is hij voor kennisgeving aangenomen. Nu de groei urgenter wordt en noodzakelijker is om uit de problemen te komen, hebben de landen die aanvankelijk het initiatief hebben genomen, gezegd dat ze het nog een keer doen, maar dat ze het wel veel harder maken door er een aantal concrete voorbeelden in te zetten met concrete deadlines en te proberen daar bondgenoten bij te vinden. Als we nog een maand of anderhalf langer de tijd hadden gehad, hadden we nog wel wat meer bondgenoten gevonden. Zo is het ontstaan. Intussen waren er toch inmiddels al dertien ondertekenaars voordat de Europese Raad plaatsvond. Feit is dat de volgende stap is dat we meer landen erbij betrekken. Ik ben het namelijk met de heer Van der Linden eens dat een brief schrijven over dynamiseren van de economie zonder dat Duitsland meedoet, voor verbetering vatbaar is, gegeven de verhoudingen in Europa en de verschillen tussen de landen in tempo en succes. Je moet echter ergens beginnen en hier zijn wij begonnen.

De heer Van der Linden (CDA):

Dan zou ik willen weten op welk punt van naar ik meen de zeven of acht, Duitsland zulke concrete bezwaren had dat het de brief niet mede ondertekende.

Staatssecretaris Knapen:

Dat was er niet. Wij hebben in betrekkelijk korte tijd, zonder dat we iets wilden wijzigen, gevraagd welke landen de brief wilden tekenen. Naderhand heb ik in gesprekken met Duitsland vastgesteld dat het op een aantal punten de moeite waard is om verder uit te wijden, omdat Duitsland dan ook zijn steentje kan bijdragen aan het op gang brengen van de interne markt,

De heer Van der Linden (CDA):

Wie was die "wij"? Is dat Engeland of Nederland?

Staatssecretaris Knapen:

Dit was Nederland.

De heer Van der Linden (CDA):

Dan begrijp ik niet goed dat Nederland, dat toch zeer intensief met Duitsland samenwerkt, zeker in het gehele financieel-economische traject, niet erop gestaan heeft net zo lang te wachten tot Duitsland zou meedoen.

Staatssecretaris Knapen:

De heer Van der Linden verwacht misschien een onderhandelingsresultaat op basis van het pleidooi dat in de brief was vervat. Het waren echter geen onderhandelingen. Het betrof een pleidooi van een aantal landen dat zei: maak er nu eens werk van. Degenen die niet hebben getekend, hebben niet gezegd dat zij er nooit werk van willen maken. Zij zouden wel in een onderhandelingstraject terecht willen komen. Daarin komen wij nu terecht en dat is goed.

Voorzitter. De heer De Vries en de heer Van der Linden vroegen naar de financiëletransactiebelasting. Het kabinet heeft twee weken geleden – ik meen op 20 of 21 maart – het standpunt over de financiëletransactiebelasting naar de Kamer gestuurd en met de EU-partners gedeeld. Wij steunen het motief achter de financiëletransactiebelasting, namelijk het verbeteren van de financiële stabiliteit. Ons probleem is alleen dat de analyses van de AFM, de Nederlandsche Bank en het CPB op dit moment laten zien dat de financiëletransactiebelasting dit doel niet dient. Het werkt eigenlijk alleen maar kostenverhogend, zonder dat het reduceren van het turbokapitaal dat zich niet tot de economie verhoudt, een van de motieven, aan banden wordt gelegd. Dan brengt het met name voor het Nederlandse pensioenstelsel nogal wat kosten met zich mee. Die kosten vinden wij in dit geval niet in verhouding staan tot wat is beoogd.

Wij hebben daarom de Commissie gevraagd om nog eens goed te kijken naar de effecten van een financiëletransactiebelasting. Wij zeggen ook: bekijk eens of het mogelijk is om een soort gecoördineerde bankenbelasting of een gecoördineerde stamp tax, een stamp duty met enkele wijzigingen, niet geschikter is om je doel te bereiken. Frankrijk heeft daarvan ongeveer anderhalve maand geleden een nationale variant ingevoerd. Wellicht leent zich dat beter om Europabreed te introduceren. Een motief achter de financiëletransactiebelasting delen wij, maar wij delen niet wat het teweegbrengt.

Een andere vraag die de heer Van der Linden hiermee aan de orde stelde, was in hoeverre het een bijdrage kan leveren aan de eigen middelen van de Europese Unie. De heer Van der Linden weet dat het kabinet geen voorstander is van vergroting de eigen belastingmiddelen van de Europese Unie. Wij willen het zo veel mogelijk houden zoals het is. Op dit moment, althans gegeven de huidige samenstelling van de Europese Unie, willen wij het houden zoals het is.

De heer Van der Linden (CDA):

Het gaat niet om vergroting van de belastingmiddelen, maar om vervangend beleid. Ook de Nederlandse regering heeft daarmee ingestemd in artikel 311. In dat opzicht heeft de Europese Unie – het geldt dus ook voor de lidstaten – verplichtingen richting Europa. Ik heb echter de volgende vraag. Als Nederland bezwaar heeft tegen de financiëletransactiebelasting, zoals gezegd, dan moet Duitsland toch hetzelfde bezwaar hebben? Duitsland verkeert namelijk in een vergelijkbare positie. Hoe verklaart de staatssecretaris dat men er in Duitsland in overgrote meerderheid, ook politiek, wel voorstander van is?

Staatssecretaris Knapen:

Het beeld in Duitsland is nog onduidelijk. Enkele Duitse partijen zijn er hartstochtelijk voorstander van. Een enkele partij is echter hartstochtelijk tegenstander en die partij zit toevallig ook in het kabinet. Er is ook een partij voorstander op voorwaarde dat alle 27 lidstaten het introduceren. De discussie in Duitsland is dus nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Sommige landen in Europa zijn fel tegen, anderen zijn ervoor. De discussie wordt op dit moment dus nog gevoerd. Ik ga ervan uit dat die discussie volgende maand terugkomt tijdens de Ecofin-Raad.

Zoals gezegd, waren wij aanvankelijk tegen. Vervolgens hebben wij ons neutraal opgesteld, omdat wij voors en tegens zagen. Met name de fractie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer bleek groot voorstander te zijn. Nu zien we ook in de Tweede Kamer een grotere behoedzaamheid, op basis van de adviezen die we vervolgens hebben ingewonnen over de vraag, in hoeverre dit het doel dient, dan wel efficiënt is, dan wel een overzichtelijk aantal kosten voor burgers met zich brengt.

De heer De Graaf van D66 stelde een vraag over de Europese Rekenkamer. Wij zijn een groot voorstander van het in een openbare vergadering aan de orde stellen van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer. Het afgelopen jaar heeft ze weer geen goedkeurende verklaring kunnen afgeven, omdat weer voor 3,7% – we moeten het ook niet overdrijven – van alle middelen niet precies kon worden vastgesteld of ze rechtmatig en doelmatig zijn besteed. Dat wil niet zeggen dat die 3,7% onrechtmatig of ondoelmatig zijn besteed. Voor degenen die die snelle conclusie trekken, zou ik zeggen: lees het rapport, zo is het niet. Maar feit is: 3,7% kon niet precies worden vastgesteld. Zoals bekend komt een goedkeurende verklaring alleen als het onder de 2% zit, dus wederom niet. Het jaarverslag komt na de zomer, dus het komt op de Ecofin-agenda van oktober of november. Voor een openbare discussie hierover hebben we echter een gekwalificeerde meerderheid nodig. Die moeten we dus wel zien te krijgen. We hebben het opgenomen met het komend voorzitterschap voor het tweede halfjaar van 2012, Cyprus, om te kijken of we het zover kunnen krijgen. Het is ons wat waard dat het lukt, want een deel van het draagvlak heeft te maken met het feit dat mensen zich comfortabel willen voelen bij wat daar gebeurt. Wij hebben er belang bij dat dat gebeurt, zoals wij er – zeg ik tegen de heer Van der Linden – ook belang bij hebben dat meerdere landen een goedkeurende verklaring afgeven. Er zijn nu drie lidstaten die dat doen, dus waar hun rekenkamers een goedkeurende verklaring afgeven over hoe de middelen van de EU zijn besteed, maar dat is een beetje mager op 27. Overal waar ik kom in Europa breng ik het punt op, en overal zie ik instemmend geknik. Alleen de optelsom is nog steeds dat er maar drie zijn die het doen. Daar is dus nog wel een weg te gaan.

Mevrouw Broekers vroeg hoe het zit met de structuurfondsen en de jeugdwerkloosheid. Is daar geen goodwill te halen? De middelen van de Europese begroting over de afgelopen zeven jaar die "over" zijn, zouden wel eens een bedrag van zo'n 200 mld. kunnen bedragen. Dat wil niet zeggen dat het over is, maar een Europese begroting kan nu eenmaal geen tekort hebben, dus je moet altijd afspreken wat je aan betalingen en wat je aan vaststellingen doet. Het loopt door over de begrotingsperiode heen. Zo'n 80 mld. daarvan komt uit de structuurfondsen: het regionale fonds en uit het sociale fonds een wat kleiner bedrag. We hebben inderdaad afgesproken dat gekeken wordt of in een aantal landen wat sneller en wat meer specifiek gericht op de ellende van de jeugdwerkloosheid, programma's kunnen worden gemaakt om de economie een duw te geven, en inderdaad ook iets te doen aan wat licht aan het eind van de tunnel. We hebben ook afgesproken dat de cofinancieringscriteria wat zullen worden verlaagd, want je kunt een land dat enorm bezuinigt niet vragen om almaar zelf geld bij te leggen. Daar wordt dus aan gewerkt. Ik verwacht daar geen wonderen van. Ik was toevallig in Spanje, toen daar de Commissie op bezoek was om het programma te analyseren. Je komt heel snel bij het vorige onderwerp terecht, namelijk de Europese Rekenkamer, als je die dingen te snel doet. Daar botst zorgvuldigheid natuurlijk ook met noodzaak en snelheid. Maar ik ga ervan uit dat er kort na de zomer toch een aantal programma's uit dat fonds operationeel zal worden, om inderdaad te zorgen dat er wat gebeurt op dat punt.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Het dient eigenlijk twee doelen, namelijk het bestrijden van de jeugdwerkloosheid – dat is ook het plan van Barroso – en het verbeteren van het imago van de Commissie, van Europa. Ik denk dat dit laatste ook heel belangrijk is. Als je twee vliegen in een klap kunt slaan, heb je echt winst geboekt. De jeugd vormt de generatie van de toekomst, maar heeft straks een afschuwelijk gevoel over zijn positie, zijn toekomst en Europa. Dat kan alleen maar heel negatief werken. Daarom zou dit een positieve opsteker kunnen zijn.

Staatssecretaris Knapen:

Ik vind het voorstel heel sympathiek, maar ik heb er problemen mee om vele miljarden uit te geven aan het verbeteren van het imago. Het is een winstpunt dat je oogst ...

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Zo heb ik het niet gezegd. Ik heb gezegd dat je twee vliegen in een klap vangt. Het belangrijkste is het bestrijden van de jeugdwerkloosheid, maar tegelijkertijd wordt het imago van de Commissie verbeterd. Het eerste is het belangrijkste, maar het tweede is een buitengewoon gunstig bijproduct.

Staatssecretaris Knapen:

Dan zijn we het eens.

Mevrouw Broekers vroeg hoe het zit met Kroatië en het begrotingspact. Kroatië heeft geen harde plicht om toe te treden tot het begrotingspact. Het is namelijk een intergouvernementeel verdrag. De inhoud van het begrotingspact is natuurlijk wel voor het overgrote deel onderdeel van het acquis. Dat is dus per definitie onderdeel van hetgeen Kroatië accepteert als het lid wordt. Het is meer materieel dan feitelijk een verplichting om tot het begrotingspact toe te treden. De feitelijke verplichting is er nu niet.

De voorzitter:

Mevrouw Broekers, u kunt uw vraag ook in tweede termijn stellen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat is zo, maar er is net afgesproken dat we in tweede termijn niet langer dan vijf minuten mogen spreken. Daarom stel ik nu nog maar even mijn vraag. Als het sowieso behoort tot het acquis, begrijp ik niet waarom het Fiscal Compact Treaty gesloten moest worden.

Staatssecretaris Knapen:

Nu verval ik in herhaling. Door onze afspraken is het handhavingsmechanisme stringenter geworden. Het Europees Hof is erbij betrokken en er is een omgekeerde gekwalificeerde meerderheid afgesproken voor de 3%-regel. Daarnaast is de beschikbaarheid van ESM-middelen niet gegarandeerd als je het pact niet ondertekent. Kroatië zal dat pact dus wel ondertekenen. Die voorspelling durf ik wel te doen. Het is daartoe echter niet formeel verplicht.

Mevrouw Broekers vroeg naar de COSAC, de interparlementaire samenwerking in de eurozone. Dat is een eigen circuit dat geen plek heeft in de verdragen. De parlementen moeten zelf bekijken hoe ze deze interparlementaire samenwerking het beste kunnen vormgeven. In het Verdrag van Lissabon wordt overigens wel verwezen naar de rol van de nationale parlementen. Dat weet mevrouw Broekers als geen ander.

Mevrouw Broekers vroeg of individuele klachten over financieel-economische maatregelen van instellingen van de Europese Unie kunnen worden voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als de EU zelf lid is geworden van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Als de EU tekent, moet de EU natuurlijk alle zaken respecteren waarin het EVRM voorziet. Er zijn twee situaties denkbaar. De EU kan financieel-economische maatregelen nemen die directe gevolgen hebben voor personen. De klacht is dan gericht tegen handelingen van de EU-instellingen zelf. Dan hoort het Europees Hof bij de zaak betrokken te worden voordat deze Straatsburg bereikt. Als de klacht gericht is tegen een EU-lidstaat wegens toepassing van het EU-recht, is het Europees Hof er natuurlijk lang niet altijd van tevoren bij betrokken geweest. Dan hangt het van de nationale rechter van een betrokken lidstaat af of die niet in alle gevallen zo'n zaak tevoren aan het EU-hof voorlegt. In het concepttoetredingsverdrag is wel verzekerd dat er een bijzondere procedure komt voor betrokkenheid van het EU-hof na indiening van een klacht in Straatsburg, maar voordat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een uitspraak doet.

Ten slotte nog het volgende. Het oogt als een huishoudelijke mededeling, maar dat zou een depreciërende connotatie betekenen en dat wil ik niet. Mevrouw Strik vroeg hoe het met betrekking tot de subsidiariteitstoets en het behandelvoorbehoud zit met de termijn van drie weken in plaats van zes weken. Uiteraard geldt die termijn van drie weken ook voor hier.

Voorzitter. Ik denk dat ik daarmee alle vragen heb beantwoord. Zo niet, dan hoor ik dat graag.

De heer Elzinga (SP):

Ik heb nog een resterende vraag voor de eerste termijn. Het was een onderwerp waar de minister het over had maar misschien kan de staatssecretaris de vraag ook beantwoorden. Anders mag de minister misschien alsnog even. De minister zei namelijk dat bij overgrote meerderheid de Tweede Kamer bij motie had aangedrongen op een EU-vertegenwoordiger mensenrechten. Doelt hij dan op de motie-Voordewind op stuk nr. 19 over de Staat van de Unie d.d. 14 februari jongstleden? Zo ja, klopt mijn informatie dan dat die motie uiteindelijk is verworpen met de tegenstemmen van het CDA, de Partij voor de Dieren, de PVV, de SP en de VVD?

Staatssecretaris Knapen:

Die zoeken we op, voorzitter.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Ik heb nog een aantal vragen waarop ik antwoord zou willen krijgen. De eerste begon in de wat persoonlijke sfeer, maar toch was het een belangrijke vraag in het kader van het debat; die ging namelijk over de foto van die mijnheer. Vervolgens heb ik gevraagd of de regering de resolutie uit 1975 die in Straatsburg is afgegeven door de PAEAC nog steeds onderschrijft. Daarnaast heb ik gevraagd hoe het staat met de Europese onderhandelingen over de toetreding van Turkije.

De voorzitter:

Die was al beantwoord.

De heer Machiel de Graaf (PVV):

O, excuus. Vervolgens heb ik gevraagd of de resoluties van de Parlementaire Assemblee voor de Mediterranée geprullenmandeerd kunnen worden en of de minister of de staatssecretaris in Europa wil aandringen op het afschaffen van die assemblee.

Staatssecretaris Knapen:

Daar komt de heer Rosenthal op terug als hij aan het woord is.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik had nog een vraag voor de staatssecretaris en die ging over het niet uit de eurozone kunnen treden maar wel uit het Verdrag van Lissabon en hoe het zat met de connexiteit daarvan.

Staatssecretaris Knapen:

Kunt u die vraag herhalen?

De voorzitter:

Gelet op het tijdstip ...

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dan kunnen we de tweede termijn wat korter maken, voorzitter. Ik heb gezegd dat een euroland niet uit de eurozone kan treden. Sinds het Verdrag van Lissabon kan een lidstaat wel uit de Europese Unie stappen. Als nu een lidstaat die tevens tot de eurozone behoort uit de Europese Unie stapt, doet zich een vrij lastig probleem voor. De desbetreffende lidstaat zal waarschijnlijk nog wel gebonden zijn aan de Fiscal Compact Treaty maar bijvoorbeeld niet aan de twopack-verordeningen. Is het niet zo dat de connexiteit van het lidmaatschap van de Europese Unie en deelname aan de eurozone dusdanig is dat lidstaten van de Europese Unie die behoren tot de eurozone in feite niet uit de Europese Unie kunnen stappen omdat ze niet uit de eurozone kunnen treden. Hoe beoordeelt u dat?

Staatssecretaris Knapen:

Het lijkt me overigens een fascinerende vraag om die aan een promovendus mee te geven, maar we kunnen hier kort over zijn. Artikel 50 van het Verdrag van Lissabon geeft de mogelijkheid om uit de Europese Unie te treden. Als die mogelijkheid gegeven is, is impliciet de mogelijkheid gegeven om afscheid te nemen van alle rechten en plichten die daarbij horen. Alleen is het wel zo dat artikel 50 een context heeft die maakt dat het wel eens wat academischer zou kunnen zijn in de praktijk dan de suggestie van dat ene artikel zou kunnen doen vermoeden.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris. Ik stel voor dat we vijftien minuten de benen strekken. Wij zijn namelijk al vanaf half twee vanmiddag bezig. Dus een kwartiertje schorsing om even adem te halen.

De vergadering wordt van 22.30 uur tot 22.45 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik kan u melden, dames en heren, dat de temperatuur buiten uitstekend is en dat een frisse neus halen zeer goed zou zijn na een lang debat. Ik wil maar zeggen dat we zullen proberen, met uw aller medewerking, om de tweede termijn kort en zakelijk te houden. U hebt in ieder geval ingestemd met korte spreektijden in tweede termijn, ongeveer 40 minuten, als iedereen zijn tijd gebruikt. Ik vraag de bewindslieden om het ook kort te houden en staccato te antwoorden, zodat we nog op een redelijk tijdstip kunnen eindigen. Het woord is aan de heer De Vries.

De heer De Vries (PvdA):

Dank u zeer, voorzitter. Ik dank de bewindslieden ook voor hun beantwoording. Ik moet zeggen dat ik mij bij de beantwoording van de minister van Buitenlandse Zaken af en toe afvroeg of hij wel scherp in focus heeft waar hij mee bezig is. Op de vrij simpele vraag over de discussies onder leiding van de heer Westerwelle kon hij niet aangeven waarom hij daarheen gaat, wat de specifieke ratio van die bijeenkomst was, waarom er deelnemers uit een tiental landen waren, maar hij gaat er nog twee keer heen. Ik vind dat heel bijzonder. Als je als minister ergens heengaat, lijkt het mij dat je je afvraagt of het de moeite en de tijd waard is. Dan zou je tot een afweging kunnen komen die ook te communiceren valt.

Dan het meldpunt van de PVV. Ik weet niet of de minister het weet, maar dat was niet een meldpunt over de pro's en cons van arbeidsmigratie. De minister heeft daarover een lange verhandeling gehouden, maar daar ging dat meldpunt niet over. Ik begrijp absoluut niet hoe het mogelijk is dat de minister zegt dat de Nederlandse naam hiermee niet is beschadigd. Het lijkt wel of hij niet waarneemt wat ieder ander kan waarnemen. Ik vind het ook heel goed dat collega De Graaf nog een vraag stelde om duidelijk te maken dat dit meldpunt echt over iets anders ging dan wat de minister van Buitenlandse Zaken kennelijk dacht.

Bij de interruptie van mevrouw Strik over de kritiek van de premier op een boek van de heer Schaap zegt de minister van Buitenlandse Zaken dat er moverende redenen waren om dat te doen. Kan hij ons daarover nog iets meer vertellen? Wat waren de moverende redenen om een partijgenoot af te serveren en niets te denken of te kunnen zeggen over een meldpunt dat, nogmaals, niet ging over de pro's en cons van arbeidsmigratie?

Ik heb de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de heer Knapen, gevraagd om wat te vertellen over het verschil tussen een begroting en datgene wat er, mede met behulp van een begroting, economisch echt gebeurt. Er is een enorm verschil tussen input en output. Het is niet zo'n geweldig probleem om een begroting heel mooi te maken, maar dan toch in de problemen te komen. De heer Knapen gaf eigenlijk al een voorbeeld van iets wat ook heel moeilijk is. De Commissie kan wel zeggen dat je iets moet doen tegen de stijging van de huizenprijzen met 5%, tegen de bubble in de aandelenhandel, of tegen de financiële crisis die in Amerika losbarst, maar daardoor wordt het begrotingsbeeld natuurlijk totaal verstoord. Waar worden landen nu eigenlijk op afgerekend? Is dat op het resultaat dat zij boeken of op de opstelling van cijfers? Ik kreeg een beetje de indruk dat dit het geval is en dat de Commissie, als de volksvertegenwoordiging zegt dat het verstandig is om de begroting zo vast te stellen, op basis van die cijfers een boete kan geven. Ik wil hierover graag opheldering hebben.

De rol van het parlement is natuurlijk tamelijk bijzonder. Het Europees Parlement houdt toezicht op de Europese Commissie, door de bank genomen. Zoals de staatssecretaris ook onderkent, doet zich een rare situatie voor, namelijk dat dit parlement ook vertegenwoordigers kent, grote aantallen zelfs, van landen die niet aan de voorliggende regelgeving zijn gebonden. Overigens zou ik het wel prettig vinden als de minister een paar woorden kon zeggen over de enorme juridisering van alles wat met de begroting moet gebeuren, terwijl dit natuurlijk in wezen beleid is waaraan regeringen zich wensen te committeren. In hoeverre is dat een verstandige manier van werken?

Ik mag toch hopen dat de regering met de hulp van Duitsland, Ierland en nog een paar andere landen in staat is om de Commissie zo ver te krijgen dat deze het verschil ziet tussen ons pensioenstelsel en dat van andere landen. Heeft de Nederlandse regering nu werkelijk niet zo veel invloed in Brussel dat zij dat niet op eigen houtje duidelijk kan maken? Ik verbaas mij daarover. Hebben wij bondgenoten nodig om de Commissie van wonderlijke voorstellen af te houden?

Nu de belastingfraude. Met de belastingen is van alles gebeurd, ik weet dat de staatssecretaris daar druk mee bezig is. Ik refereerde aan een artikel van een onderzoeksinstituut, waarin sprake was van 1 biljoen. Bij een dergelijke orde van grootte zou iets meer urgentie toch op haar plaats zijn?

Over de brief die door ons en twaalf andere landen is getekend, het volgende. Als ik het goed begrijp, is dat toch eigenlijk een wat domme actie geweest. De staatssecretaris zegt dat de heer Van Rompuy kan rekenen. Het zou prettig zijn als het Nederlandse kabinet dat ook eens leerde. Als je bij voorbaat weet dat je geen meerderheid achter je hebt, dat je de Duitse regering niet eens mee hebt bij zo'n brief ... Dit zal wel niet zo'n geweldige schade hebben aangericht, maar je staat er toch een beetje van te kijken, zeker als je zo'n ronkend antwoord van Barroso krijgt. Elk normaal mens zou hiervan zeggen: leg dat allebei maar bij het oud papier.

Wij krijgen nog een notitie over hetgeen men in Duitsland heeft overwogen met betrekking tot de tweederdemeerderheid. Er is een heel goede reden waarom dat in Nederland niet gebeurt: het kabinet zou deze niet krijgen. Bij ons duurt dat heel erg lang, maar het kabinet weet van tevoren dat het die niet zal krijgen, dankzij zijn gedoogpartner en zeker ook de SP. De enige weg die het kabinet kan bewandelen, is dus een andere. De vraag naar de grondwettelijkheid hiervan blijft zo natuurlijk wel een beetje boven de markt hangen. Ik zal hier nu verder niets over zeggen, want we krijgen die notitie nog. Ik hoop dat we haar krijgen voordat we het debat afronden; dat zou ons zeer helpen.

Een aantal vragen ging plotseling over dingetjes en dingen, maar eigenlijk had ik mijn hele betoog aan andere dingen gewijd: aan draagvlak, hoe je daaraan zou kunnen werken, wat misschien verstandig was en wat niet. Ik heb daar geen enkele reactie op gehoord. Dat gebeurt altijd in debatten: als je geen concrete dingen vraagt, krijg je geen antwoord. Ik hoop wel dat de regering dit heeft gehoord, en dat dit haar misschien helpt om er nog eens aan te denken in discussies met anderen, om nog eens wat te doen aan de versterking van het draagvlak met betrekking tot de Europese Unie.

Ik ben het helemaal eens met mevrouw Broekers en de heer De Graaf, die zeiden dat de Rekenkamer en rekeningen goed moeten zijn. Overigens hadden we vroeger altijd een D66'er als lid van de Europese Rekenkamer. Nu sturen we er een VVD'er heen en dan wordt die meteen ook een D66'er! Op die manier los je geen problemen op.

Voorzitter. Ik laat het hier bij en zie het antwoord van de regering graag tegemoet.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden en de hen ondersteunende ambtenaren voor de beantwoording in eerste termijn. Het was gelijk helder dat wij andere opvattingen hebben dan de regering ten aanzien van de hoofdrichting van het economische beleid, de noodzaak van een economische regering, de gekozen wijze en de huidige prioriteiten. Op zich verbaast dat niet, we constateren dat onze insteek in de discussie dezelfde blijft. Gelukkig zijn er ook punten van overeenkomst.

Dank voor het antwoord op de meeste van mijn specifieke vragen. Voordat ik mij in mijn tweede termijn wend tot de regering, wil ik eerst nog even stilstaan bij vanmiddag, bij de eerste termijn van de Kamer. Mijn fractie vond het verhaal van senator De Graaf namens de PVV-fractie namelijk heel verbazingwekkend. Hij schetste een relaas dat wij nog nooit eerder hadden gehoord. Hij zou nog met bronnen komen na mijn korte vraag. Ik ben er natuurlijk benieuwd naar, maar dankzij de iPad heb ik wel wat van het verhaal kunnen terugvinden. Heb ik het goed gezien dat zijn relaas helemaal afkomstig zou kunnen zijn van de website Faith Freedom International – daar kun je ongeveer het hele verhaal letterlijk vinden – en van de vereniging Stop de Islamisering van Naties? Ik hoor het misschien straks nog van hem. Anders kunnen wij het later zien als hij de bronnen doorgeeft. Die vereniging Stop de Islamisering van Naties is een club van prominente bestuurders als Ali Sina, de uitvinder van de term "politieke ideologie" voor de islamduiding, Mordechai Kedar, uitvinder van Jordanië als het echte Palestijnse thuisland en Pamela Geller, vaak te zien op foto's samen met Geert Wilders en de bedenkster van het bericht dat de president van Amerika een bastaardzoon van Malcolm X zou zijn. In ieder geval zijn het allemaal aanhangers van de zelfbenoemde historica Bat Ye'or, schrijfster van het boek Eurabia uit de jaren zeventig. Misschien is dat iets van een inspiratiebron. In ieder geval was het een nieuwe wereld voor mij.

Overigens zeg ik ook nog eventjes tegen de heer De Graaf dat knoflook van oorsprong uit Siberië komt. Via de antieke Grieken en Romeinen heeft het Europa veroverd, wat aansluit bij mijn verhaal in eerste termijn. Het is niet meer weg te denken uit de Nederlandse keuken, net als de aanverwante ui, prei, bieslook, sjalot enzovoorts, allemaal Hollandse pot. Niet alleen mensen migreren: 50% van de Italiaanse knoflook komt tegenwoordig kennelijk uit Argentinië.

Nu richting de regering. De uitgangspunten van het beleid rondom Europa zijn volgens de staatssecretaris sociale cohesie, duurzaamheid, innovatie, concurrentievermogen en soliditeit. In het externe beleid gelden ook mensenrechten als zilveren draad, zo hoor ik de minister zeggen, en is diepe democratie een van de uitgangspunten. Toch proef ik in de beantwoording door de minister bovenal een bevestiging van mijn analyse dat de EU 2020-agenda, de groeiagenda, de concurrentiepositie ten opzichte van de BRICS en de Next Eleven vooropstaan. En wat de rest betreft citeer ik: stabiliteit en veiligheid volgen dan wel. De minister ging echter in het geheel niet in op mijn in eerste termijn geschetste analyse dat juist de concurrentie-unie in plaats van een economische samenwerking medeoorzaak is van veel van de problemen, inclusief de crisis waarin wij nu verkeren, ook met externe schade. Ik noemde in een interruptie al de sustainable impact assessment van de Europese Commissie naar de Euromed-vrijhandelsakkoorden. Ook de belastingontwijking waarop de heer De Vries in eerste termijn heeft gewezen, is zo'n externe schade.

Ik had nog een paar vragen, maar die zal ik nu laten zitten. De meeste zijn netjes beantwoord.

Vervolgens bedank ik de minister voor zijn inzet voor de doelmatigheid en efficiëntie van de middelen in Europa. Sprekend over diepe democratie en het mensenrechteninstrumentarium geef ik het volgende mee. De Raad van Europa behartigt deze kernwaarden goed, doelmatig en efficiënt en kost de verdragsinwoner amper een kwartje per jaar. Ter vergelijking, de Europese Unie kost per inwoner € 250 per jaar. Dat is per persoon precies duizend keer zoveel. Ik geef de minister daarom in overweging om voor het volgende begrotingsjaar iets minder kruideniersmentaliteit te betrachten richting de begroting van de Raad van Europa en misschien iets meer richting de Europese Unie. Dat levert ons meer op en het levert de Raad van Europa beduidend meer slagkracht op richting de mensenrechten- en democratieagenda, al kan hij daar natuurlijk wel meer weerwerk van verwachten.

Zoals de Kamervoorzitter in zijn speech in Parijs heeft gezegd, moeten wij nadenken over de organisatie van een parlementaire controle over de eurozone. Artikel 13 van het verdrag roept op tot een conferentie van het Europees Parlement en de nationale parlementen van de verdragsluitende partijen. Onduidelijk is echter wat de juridische status van het Europees Parlement in dezen is en wat de nationale parlementen dan kunnen en mogen. Duidelijk is dat de bestaande overlegvormen zoals de COSAC hiervoor totaal niet geschikt zijn. Om te voorkomen dat wij straks, als ratificatie volgt, niet weten wat en hoe de parlementaire rol dient te zijn, dien ik de volgende motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Elzinga, Koffeman, De Lange, Strik, Kox en Kuiper wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslagingen over de Staat van de Unie tijdens de algemene Europese beschouwingen;

overwegende dat het parlementaire toezicht op hetgeen in het Begrotings- of Europact overeengekomen is tussen 25 van de 27 lidstaten van de Europese Unie (nog) niet afdoende geduid en ingekaderd is;

overwegende dat een sluitende parlementaire controle van het grootste belang is, ook met het oog op draagvlak onder de bevolking voor hetgeen in het verdrag geregeld is;

verzoekt de regering om op korte termijn, voordat het parlementaire ratificatieproces wordt afgerond, opheldering te geven over de in het verdrag gemaakte afspraken inzake parlementair toezicht teneinde de Kamer de gelegenheid te geven zich van haar controlerende taak op dit punt te kwijten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (33001).

De heer Machiel de Graaf (PVV):

Voorzitter. Gelukkig heeft ook de heer Elzinga vrijheid van meningsuiting. Het is altijd lastig als je een nieuw verhaal hoort om dat meteen in het belachelijke proberen te trekken. Het is altijd wennen als je weer geconfronteerd wordt met dat deel van de geschiedenis dat wij graag wegstoppen. Bij het avondeten heb ik genoten van de aioli. Ik ben dol op de Spaanse keuken. Ik heb extra veel aioli genomen om die geur hier toch een beetje in de Kamer te krijgen. Ik dank de heer Elzinga voor zijn uiteenzetting over die knoflook die uit Siberië komt en uiteindelijk onder andere mediterraan is geworden.

Ik dank de heren van de regering hartelijk voor de antwoorden die zij gegeven hebben. Helaas is een aantal vragen blijven liggen. Ik zou daar in tweede termijn echt graag antwoord op krijgen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik wil graag de bewindslieden bedanken voor hun beantwoording. Het is voor onze fractie heel helder geworden dat de minister geen visie heeft op waar wij met Europa naartoe willen. De minister heeft er ook geen behoefte aan om zo'n visie te ontwikkelen. Hij heeft er ook helemaal geen tijd voor. Wel wil hij doeltreffend werken, maar dan is de vraag natuurlijk wel om welk doel het gaat. Volgens mij kun je pas doeltreffend zijn als je weet welk doel je hebt.

Mijn fractie vindt het onbestaanbaar dat een strategie wordt ontwikkeld, dat je bezig bent in de huidige dynamiek van Europa en de wereld, terwijl je niet weet waar je naartoe wilt. Hoe weet je dan welke inzet je moet plegen en welke strategie je moet volgen? De regering affilieert zich graag met het bedrijfsleven, maar ik ben heel blij dat er in het bedrijfsleven niet op deze manier wordt gewerkt. Je wordt op deze manier een speelbal van de ambities van anderen. Of je bent alleen maar bezig met kortetermijnpolitiek van de ene dag op de andere. Dat lijkt mij niet de meest effectieve wijze van politiek bedrijven.

Wat ons betreft moet er meer ambitie worden getoond. Wij moeten ons inzetten voor een duurzaam Europa met de investeringen die daarbij horen. Dit moet parallel lopen aan een intensief economisch Europees beleid. Wij hebben nu het Europees semester, waarover de staatssecretaris het een en ander heeft uitgelegd. De Commissie geeft duidelijk aanwijzingen welke maatregelen landen moeten nemen om hun begroting op orde te krijgen. Er zijn bepaalde uitgangspunten binnen de EU voor wat goed is voor een gezonde economie. Laten wij die op politiek niveau met zijn allen vaststellen en daar politieke besluiten op nemen.

Rondom het Europees semester zou ik graag nog wat horen over de manier en het tijdstip waarop de Kamer wordt geïnformeerd over de processen. Wanneer krijgen wij het te horen als de Commissie kritiek heeft op ons begrotingsplan? Wanneer horen wij welke aanwijzingen de regering krijgt? Wij moeten voorkomen dat wij in een laat stadium worden geconfronteerd met dreigende of zelfs al opgelegde boetes. Wij moeten echt deel kunnen uitmaken van het proces.

De staatssecretaris is al ingegaan op het verschil tussen begrotingspact en twopack. Ik heb begrepen dat het begrotingspact in sommige opzichten alleen maar aanvullend is. Voor zover het hetzelfde is, geldt gewoon het Unierechtelijk kader van het twopack.

Wij zijn nog steeds niet overtuigd van de toegevoegde waarde van het begrotingspact. De staatssecretaris heeft enkele punten genoemd, zoals de omgekeerde gekwalificeerde meerderheid van lidstaten die een boete eventueel kan tegenhouden. Mij lijkt dat eerlijk gezegd een achteruitgang. Ik heb steeds begrepen dat de regering voorstander is van automatische sancties. Die zijn nu al mogelijk op grond van het Groei- en Stabiliteitspact. De nieuwe afspraak zou betekenen dat lidstaten weer de mogelijkheid hebben van politieke beïnvloeding om elkaar uit de wind houden. Ik zie dat de staatssecretaris het niet met mij eens is. Ik hoor graag zijn verhaal hierover; misschien raken wij dan alsnog overtuigd. De staatssecretaris betoogt verder dat de positie van het Hof nieuw is en een toegevoegde waarde heeft. Ook nu kunnen lidstaten naar het Hof stappen als de Commissie een boete oplegt waarmee ze het niet eens zijn. Ik heb niet het idee dat er in het bestaande Groei- en Stabiliteitspact geen rol voor het Hof is. De staatssecretaris noemt ook nog de gulden regel. Die is nu vastgelegd, maar het huidige Groei- en Stabiliteitspact gaat daar in feite ook van uit. Naar ons idee is het nog steeds vooral een symbolisch instrument. Wij betreuren het toch dat de regering dit steunt, omdat het Europees Parlement daarmee buitengesloten wordt.

De minister reageerde op onze kritiek op de Nederlandse houding binnen Europa als het gaat over Israël. Hij zegt tegen het steunen van unilaterale stappen te zijn. Ik neem aan dat hij daarmee doelt op het erkennen van Palestina. Mijn fractie ziet dat niet als een unilaterale stap. Ik heb het echter ook over heel veel andere punten gehad waarbij de Raad van plan was om een gemeenschappelijk standpunt in te nemen, bijvoorbeeld onlangs het veroordelen van het geweld van de kolonisten in het bezette gebied. Ook dit heeft Nederland tegengehouden. In dat verband kun je niet spreken over "unilaterale stappen". Mijn kritiek, mijn opmerking over het meten met twee maten, ging daarover. Enerzijds bepleit Nederland in de Raad dat sancties onderdeel zijn van een geïntegreerd mensenrechtenbeleid. Anderzijds houdt het Israël voortdurend uit de wind. Het gaat daarbij niet eens over sancties; een kritisch woord is blijkbaar al te veel.

Dat meten met twee maten hebben we vanavond ook bij een ander onderwerp gehoord uit de mond van de minister. Enerzijds wordt het Polenmeldpunt gerechtvaardigd; althans er wordt niets over gezegd. Anderzijds distantieert hij zich wel van een publicatie van senator Schaap. De minister meent dat Nederland niet is geschaad door het optreden ten aanzien van het Polenmeldpunt. Misschien ziet hij het iets te rooskleurig in. Ik kreeg via Twitter al meteen berichten van mensen die dit debat horen. Zij menen dat dit echt niet zo is en dat hij het verkeerd ziet. Misschien geeft dit wel aan waarom de regering sowieso denkt dat zij prima bezig is en dat al die hoge eisen en het tegendraadse optreden helemaal niet schadelijk zijn voor Nederland. Blijkbaar vindt de regering dat zij daar gewoon mee door kan gaan. Misschien ontbreekt het enigszins aan diplomatieke fijngevoeligheid. Het zou heel erg goed zijn om daar nog eens op te reflecteren. Misschien ziet de minister bepaalde dingen niet die er wel zijn, of andersom. De minister zegt heel vaak: ik krijg er complimenten over, ik hoor heel veel steun. Wij lezen dat allemaal niet. Daarom hoor ik heel graag toch een reflectie daarop, niet alleen vanavond maar vooral ook later.

Ik heb nog een meten-met-twee-matenpunt waarop de minister niet of onvoldoende is ingegaan, dat wellicht ook te maken heeft met arbeidsmigranten. Enerzijds wil de regering dat de interne markt verder vervolmaakt wordt. Anderzijds wil minister Kamp het vrij verkeer van personen aan banden leggen, mensen sneller uitzetten als zij hun baan kwijtraken, Unieburgers verplicht de taal laten leren van de lidstaat waar ze wonen en werken en mensen sowieso sneller uitzetten als ze een overtreding begaan. Deze twee zaken zijn niet goed met elkaar te rijmen.

Mijn laatste punt is het benoemen van speciaal vertegenwoordiger voor de mensenrechten. De GroenLinks-fractie is overtuigd van de goede bedoelingen van de EU, maar hoe effectief is het uiteindelijk? De bewindsman gaf het zojuist ook al aan: voor Ashton zijn de mensenrechten de zilveren draad in het buitenlands beleid. De bewindsman heeft zelf volgens mij al aangegeven dat de geïntegreerde aanpak op het gebied van buitenlands beleid, mensenrechten en economisch beleid voor het kabinet heel belangrijk is. Hoe zal dit uitpakken als hiervoor een speciale functionaris wordt aangesteld? Krijg je dan niet meer fragmentatie?

Het andere punt betreft de zorgen die wij hebben over de vraag wat dit gaat betekenen voor de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa. Die bulkt al van het werk en kraakt in zijn voegen door beperkte capaciteit. Ik kan mij voorstellen dat vooral de EU-lidstaten de houding zullen ontwikkelen in de trant van: zouden wij daarvoor verder ook nog moeten betalen? Wij hebben tenslotte onze eigen rapporteur, die in de Oost-Europese landen die geen lid zijn van de Europese Unie toch wel hun werk doen. Daarom dien ik een motie in, om de regering ertoe op te roepen om binnen het kader van de EU en het Comité van Ministers op te komen voor de positie van de mensenrechtencommissaris. De regering heeft al vaker de mensenrechtencommissaris ondersteund, ook met extra fte's. Daar gaat het nu niet over.

Motie

De voorzitter: Door de leden Strik, Elzinga, Thom de Graaf, De Lange, Koffeman en Kuiper wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat binnen het EU-kader de benoeming van een speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten op handen is;

overwegende dat de Commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa reeds effectief toeziet op de naleving van de mensenrechten in de verdragsstaten van de Raad van Europa;

overwegende dat deze functie niet mag worden verzwakt door de te benoemen speciale EU-vertegenwoordiger;

verzoekt de regering, binnen het Comité van Ministers van de Raad van Europa en binnen de EU-Raad voor Buitenlandse Zaken op te komen voor versterking van de positie van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (33001).

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit was zo'n debat om eens onze positie te bepalen in een periode waarin er veel gebeurt in Europa en zich allerlei ontwikkelingen voordoen. De titel die wij zelf hadden gekozen, "Quo vadis?", paste daar ook bij. Maar ik moet zeggen dat het debat arm is geweest aan vergezichten. Uiteindelijk was het weer heel instrumenteel. Ik heb gevraagd om duidelijkheid over de vraag hoe het kabinet staat tegenover Europa en tegenover bevoegdheden die zich daar nu weer ontwikkelen. Ik heb het verhaal eigenlijk als mistig ervaren. Ik noem het maar een verhaal van dubbele werkelijkheden. Aan de ene kant houdt het kabinet vast aan wat er in het regeerakkoord staat over Lissabon, in de trant van: dat is het wel zo'n beetje, en wij gaan geen bevoegdheden overdragen. Anderzijds is er een gesprek over een veelheid aan maatregelen waaruit toch blijkt dat er allerlei bevoegdheden worden bekrachtigd of worden opgedragen. Ik zou zeggen: wees dan duidelijk en zeg hoe het is. Geef ook toe dat er natuurlijk een ontwikkeling is in de richting van een nieuwe situatie. Wij hebben daar volgens mij niet over gesproken op de manier die ik in dit debat had gewenst.

In mijn bijdrage heb ik werk gemaakt van de Noord-Zuid-tegenstelling in Europa. Er was een vraag over de werkloosheid in het zuiden. Via de vraag van mevrouw Broekers is die vraag ook wel min of meer beantwoord. Ik zag dat er vanavond in het Financieele Dagblad ook is geschreven over de groeiende scherpe tweedeling tussen Noord en Zuid wegens de scherp oplopende werkloosheid in het zuiden van Europa. Ik vind het goed om te horen dat erover wordt nagedacht. Ik zou de regering willen vragen om verder te bevorderen dat de fondsen en middelen die er zijn, ook worden ingezet. Het is niet alleen een kwestie van geld, maar ook van het beschikbaar stellen van knowhow en het met elkaar proberen een werkelijk duurzame economie op te bouwen, overal in Europa, maar vooral in de landen in het zuiden.

Er is ook gezegd: Europa heeft een nieuw verhaal nodig. De minister zei het zelf ook: je kunt niet meer het verhaal van "nooit meer oorlog" aan de jongere generatie vertellen. Daarom heb ik ook het punt van de "ever closer union" genoemd. Ik heb het gezocht in een waarde als solidariteit. Die solidariteit kan juist blijken uit de manier waarop Europese landen zich tot elkaar verhouden als het moeilijk is.

Ik maak nog een opmerking over het ESM. Dat onderwerp komt nog voorbij in deze Kamer – het wordt een begrotingswet – dus we kunnen er nog over oordelen. De ratificatie verloopt ook via de Eerste Kamer. Dan komen ook zaken voorbij als de garantieplafonds. Ik wijs erop dat het inderdaad om heel veel geld gaat. Het gaat om een toezegging, een opeisbaarheid van 40 mld. Ik hecht er dus zeer aan dat er een mechanisme blijft bestaan waarin iets van het budgetrecht van de Kamer overeind blijft. De staatssecretaris zegt dat er altijd de mogelijk is om te vetoën. Dat is zo, maar er speelt hier ook een ander mechanisme, namelijk dat een meerderheid van 85% ook een besluit kan nemen. Ook hierbij zien we een dubbele werkelijkheid. Er worden twee dingen tegelijk gezegd, waar ik niet het volste vertrouwen bij krijg. Ik zeg het nu alvast, ook omdat het wetsvoorstel nog zullen bespreken.

Tot slot maak ik een opmerking over een fractie die een bijdrage heeft geleverd en ons veel over knoflook heeft verteld. Het is een fractie die een bijzondere rol speelt in de Nederlandse politiek, ook met betrekking tot het kabinet. Ik had het heel plezierig gevonden om vandaag de opvatting van die fractie te horen over de grote dingen die wij hier bespreken, zoals het ESM en de ontwikkelingen in Europa. We weten dat die fractie daar eigen standpunten over heeft, maar ik had het heel belangrijk gevonden om te weten waar zij nu politiek staat, met een kabinet dat bezig is om deze stappen mee te maken met Europa. Ik wilde die opmerking nog gemaakt hebben.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Ik begin met de bewindslieden dank te zeggen voor de beantwoording. Europa, quo vadis? Het staat voor mij vast dat Europa op weg is naar een politieke unie, en de omstandigheden wijzen ons de weg. Als ik zie hoe de opvattingen over Europa in de laatste twee jaar in dit land veranderd zijn, zelfs bij sommigen in mijn eigen partij, gelukkig, dan stel ik vast dat de crisis ons de weg wijst. En dat de crisis ook een aantal zegeningen met zich brengt. Ik denk dat de landen en de politieke partijen gedwongen worden om keuzen te maken. Bij die keuzen moeten ze uiteraard goed bekijken wat het belangrijkste is voor de burgers, en dan komen we vanzelf uit bij Europa, bij méér Europa wat mij betreft. Dat is echter een kwestie van interpretatie.

Ik las zojuist dat Heldring aanstaande donderdag zijn laatste opiniestuk publiceert, op de gezegende leeftijd van 94 jaar. Iedere keer opnieuw lees ik zijn stukken met groot genoegen. Ik doe dat niet altijd met even grote instemming, want hij is een groot atlanticus, terwijl ik in de eerste plaats Europeaan ben, hoewel ik uiteraard ook voor een stevige band met Amerika ben. Heldring heeft in het door mij genoemde opiniestuk nog eens gewezen op de tendensen naar een zekere neutralistische houding van Nederland die hij waarneemt. Ik zou graag willen dat de minister daar straks even op reageert.

Ik laat het onderwerp Turkije en Rusland nu even rusten, maar ik blijf van oordeel dat de EU daarin tekortschiet. We moeten niet eenzijdig de vinger op de zere plek leggen bij die landen, maar ook bekijken waar we zelf onvoldoende energie steken in de relatie. De minister zegt, en dat ben ik met hem eens, dat stabiliteit en veiligheid naast welvaart essentieel zijn. Bij stabiliteit en veiligheid spelen Turkije en Rusland, nu en op termijn, een essentiële rol, overigens om volstrekt andere overwegingen. Daarom houd ik dit pleidooi nog eens.

Ik zal nu niet ingaan op de kwestie van de twee snelheden en de positie van het Verenigd Koninkrijk. Het is op zichzelf interessant om daar een keer een debat aan te wijden, omdat de kwestie een grote impact heeft op de cohesie in de Europese Unie en op de wijze waarop we onszelf moeten opstellen.

Ik wil wel graag dat er nog een enkele opmerking wordt gemaakt over Roemenië en Bulgarije. Ik begrijp nog steeds niet waarom Nederland de zaak als enige nog steeds met economische diplomatie blokkeert. Ik heb reeds gezegd dat de CDA-fractie graag zou zien dat wij daarmee ophouden. Nederland moet geen veto's gebruiken op dit soort terreinen.

Ik kom nu op het verzoek van Westerwelle. Mijnheer De Vries, ik begrijp heel goed dat de minister ingegaan is op het verzoek van Westerwelle. Als het niet Westerwelle, de minister van Buitenlandse Zaken van Duitsland was geweest, had ik misschien een andere opvatting hierover gehad. Wij hebben echter een heel groot belang bij een goede relatie met Duitsland. Als je wilt investeren in mensen, moet je ook ingaan op uitnodigingen van mensen die belangrijk zijn en die er voor ons land toe doen. Overigens ben ik wel nieuwsgierig naar de beantwoording van de achterliggende vraag van de heer De Vries. Ik wil echter gezegd hebben dat persoonlijke relaties erg belangrijk zijn.

Mijn laatste opmerking gaat over de speciale mensenrechtenvertegenwoordiger. Ik zeg heel nadrukkelijk dat ik daartoe geen noodzaak zie, geen enkele noodzaak zelfs. Een dergelijke vertegenwoordiger zorgt namelijk voor verdringingseffecten en voor het gevoel van valse competentie tussen de Europese Unie en de Raad van Europa. Ik betreur dus dat Europese Unie op deze wijze een onjuiste invulling geeft aan de relatie met de Raad van Europa. De Unie zou veel meer moeten gebruikmaken van de bestaande, voortreffelijk functionerende instrumenten en instellingen van de Raad van Europa. Dat zou ook kostenvoordelig, efficiënt en doelmatig zijn.

De heer Thom de Graaf (D66):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Niet alle vragen zijn beantwoord. Een enkele vraag van mij is ook niet van een antwoord voorzien. Dat kan ik wel begrijpen. Ik heb de staatssecretaris bijvoorbeeld aangesproken over het flikkerende dashboard. Het is waarschijnlijk moeilijk om daar een appreciërend antwoord op te geven.

Bij mijn dank betrek ik de serieuze antwoorden. Ik constateer echter dat in het bijzonder de minister van Buitenlandse Zaken niet ingegaan is op de in deze Kamer levende vragen over een paar onderwerpen, onder andere de vragen over de wijze waarop wij nu verdergaan met Europa. De Kamer heeft "Quo vadis?" als thema voor dit debat gekozen. Ik constateer dat het kabinet een deel van dit thema overneemt, namelijk de term "quo", maar dan wel als "status quo". Dat is eigenlijk het enige antwoord dat ik heb gekregen. Dit stelt mij oprecht teleur, juist omdat wij in twee jaar geconfronteerd zijn met grote veranderingen, grote vernieuwingen. De staatssecretaris heeft daar wat meer over gezegd. De Europese Unie heeft daarop moeten reageren. De staten hebben daarop gereageerd. Eigenlijk zegt het kabinet nu tegen ons: wij laten het zoals het is en wachten af totdat er een nieuw onweer over ons uitbarst; als de nieuwe financiële markten hun wantrouwen ventileren, zullen wij wel zien hoe hard het gaat regenen en dan grijpen wij weer in. Ik vind dat geen goede richting. Het kabinet heeft geen richtingwijzers aangegeven, behalve de door de minister genoemde soliditeit, effectiviteit, doelmatigheid, welvaart en vrijheid. Dat is op zichzelf allemaal heel relevant, maar ik geloof niet dat iemand in deze Kamer daarover van mening van verschilt. Ik denk dat dit zelfs in heel Europa niet het geval is, maar daaruit blijkt nog niet waar wij uiteindelijk institutioneel met Europa willen uitkomen.

Zijn wij nu feitelijk op weg naar de politieke unie? De heer Van der Linden stelde die vraag. Ik kan mij het antwoord dat hij zelf op die vraag gaf, wel voorstellen. Het gaat niet zozeer om de vraag hoeveel soevereiniteit je nog moet overdragen, maar om de vraag wat je met Europa als een politieke eenheid wilt, zowel naar binnen toe, in economische en financiële zin, als naar buiten toe, in de verhoudingen met de rest van de wereld. Wij zijn op weg naar een politieke eenheid. Alleen vertikken wij het tot dusver in Europa om de daarbij behorende institutionele hervormingen daadwerkelijk door te voeren. Wij kunnen daar nog uitvoerig over praten, maar dat moeten wij nu vooral niet doen, gelet op het laatste tijdstip.

Ik heb nog een opmerking over het meldpunt voor Midden- en Oost-Europeanen, het zogenaamde "meldpunt Polen". De regering had hier en in Europa kunnen zeggen: wij betreuren het zeer dat de heer Wilders dit meldpunt naar buiten heeft gebracht. Dat had gekund. Dat heeft de regering niet gedaan, maar dit was letterlijk de tekst, waarbij "meldpunt" was vervangen door "film", die de vorige minister-president uitsprak bij een andere actie van de PVV, de film Fitna. Het enige verschil is dat de PVV nu een andere positie heeft gekregen, die van gedoogpartner. De argumentatie van het kabinet is dat het niet over acties van individuele partijen wil oordelen, omdat iedereen vrijheid van meningsuiting heeft en omdat alleen de rechter oordeelt. Die argumentatie ging toch vijf jaar geleden ook op? Of zou dit kabinet dat nooit hebben gezegd? Ik zou dat graag nog eens van de minister willen horen. Het stelt mij zeer teleur dat hij het namens dit kabinet niet opbrengt om te zeggen: ja, dit meldpunt heeft Nederland schade toegebracht; wij vinden dat heel vervelend en gaan proberen om dat zo veel mogelijk te redresseren.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Ik bedank de bewindslieden voor hun beantwoording. Sommige leden hebben vandaag gezegd dat de bewindslieden niet voldoende vergezichten hebben over Europa. Dat zou de indruk kunnen wekken dat dit debat vandaag een soort finaal debat over Europa zou moeten zijn. Dat is het natuurlijk niet. Deze discussie over Europa is een lopende discussie die wij ieder jaar en misschien zelfs vaker hebben. Het lijkt me belangrijk om te constateren dat Europa de afgelopen jaren door een heel moeilijke periode is gegaan. Dat heb ik in eerste termijn ook gezegd. Het is in dat kader verstandig om er eerst voor te zorgen dat je een beetje orde op zaken hebt in eigen huis voordat je aan verdere vergezichten gaat werken. Pas als er rust is en als er orde op zaken is gesteld, kun je verder gaan kijken. Ik denk dus dat de bewindslieden in dezen goed bezig zijn.

Wel zijn enkele zaken niet helemaal uit de verf gekomen, met name het punt van de bevoegdheidsoverdracht. De staatssecretaris heeft een heel knappe uitweg gevonden. Hij stelt dat er geen bevoegdheidsoverdracht is, omdat de mogelijkheden er al eerder waren, maar dat de toegekende bevoegdheden nu ook kunnen worden gehandhaafd. Ik zie dat toch anders. Het Stabiliteits- en Groeipact was een soort gentlemen's agreement over de 3%-overschrijding van het bbp. Inmiddels is gebleken dat men zich daar om allerlei redenen niet aan houdt en dat dit heel ernstig is. Omdat men zich onderling niet aan de afspraken kan houden, is nu gesteld dat de Europese Commissie er wel voor zal zorgen dat het in orde komt. Landen kunnen nu wel straf krijgen als zij zich niet aan de afspraken houden. Ik zie daarin eerder een bevoegdheidsoverdracht dan een aanscherping van mogelijkheden die altijd al bestonden. Graag krijg ik een reactie over dit onderwerp, met name over de mening van mijn fractie dat Europese integratie moet plaatsvinden via de verdragen en dat het niet wenselijk is dat dit op deze manier gebeurt.

Ik heb ook vragen gesteld over het uittreden uit de eurozone en de ingewikkelde situaties die zich daarbij kunnen voordoen, en over de Europese Unie, de toetreding tot het EVRM, de individuele klacht die kan worden gedaan enzovoorts. Ik vraag de staatssecretaris of beide vragen misschien in een schriftelijke notitie kunnen worden uitgewerkt. Dat vraag ik niet omdat ik zo graag een papiertje wil hebben met allerlei tekst, maar omdat wij hebben gezien dat er gaten waren in de afspraken bij de totstandkoming van de eurozone. Dat is vandaag al meerdere keren gezegd. Het zat niet helemaal goed. Hier en daar zijn bepaalde dingen überhaupt niet goed geregeld. Mijn fractie wil dat wij van tevoren bedenken welke gaten zich kunnen voordoen en wat de consequenties daarvan kunnen zijn. Dat moeten we uitwerken en we moeten weten hoe het in elkaar zit. Omdat wij op bepaalde terreinen niet meer voor verrassingen willen komen te staan, vraag ik de staatssecretaris om deze notities. Ik hoop dat wij die kunnen ontvangen. Ik zag de staatssecretaris al knikken, dus dat moet gaan lukken.

Over de mensenrechtencommissaris is al door mij en verschillende andere woordvoerders in eerste termijn gesproken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat de betekenis van Europa "soliditeit" en "toegevoegde waarde" is. Die toegevoegde waarde heeft hij nader uitgelegd: dat zijn de mensenrechten en de democratische rechtsstaat. Voor die twee zaken is de Raad van Europa opgericht. Ik denk niet dat de minister het zo bedoelde, maar misschien kan hij het toch nog toelichten. Het is alsof de Europese Unie ziet dat de Raad van Europa een leuk, goed en aansprekend product heeft en vervolgens denkt: dat gaan wij ook doen. Het betreft een doublure; onaardig geformuleerd is het plagiaat. Ik mag hopen dat dit niet de bedoeling is. Als iets namelijk goed werkt, is een doublure zonde van het geld. Dat hebben we al gezien met het agentschap in Wenen en dat gaat nu misschien ook weer gebeuren. Dat zou alleen maar zonde zijn.

De voorzitter:

Om de staatssecretaris niet tekort te doen, wijs ik erop dat de staatssecretaris op de vraag over Europa, de Europese Unie en het EVRM een antwoord heeft gegeven. Ik begrijp dat u een nadere toelichting wilt?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik heb een antwoord gekregen, maar ik wil graag een veel uitgewerkter antwoord.

De voorzitter:

Oké, dat is helder.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ik bedank beide bewindslieden voor hun beantwoording in eerste termijn. Hoewel de minister uitgebreid de tijd heeft genomen voor de beantwoording van de vragen, heb ik niet het gevoel dat alles wat over dit onderwerp gezegd moet worden, ook gezegd is of nog gezegd gaat worden. Ik vind dat onbevredigend. Wat de minister gezegd heeft over vrijheid en welvaart en de verdeling daarvan, is in het verleden rond het Binnenhof veel kernachtiger geformuleerd door de heren Jacobse en Van Es. Ik zeg dat overigens niet omdat de heer Jacobse bij ons op de kandidatenlijst heeft gestaan. Beide heren kwamen met dezelfde termen "vrijheid" en "welvaart", maar hadden weinig woorden nodig om hun gedachtegoed te duiden. De minister komt met zijn duiding ook niet veel verder dan dat. Wij spreken op dit moment over het grootste monetaire experiment uit de geschiedenis. Het is inmiddels zodanig uit de hand gelopen dat elke Nederlander zich inmiddels voor vele duizenden euro's persoonlijk garant moet stellen met zijn spaar- en pensioengeld.

Omdat het begrip van de Nederlanders geen blind vertrouwen in een cheque voor nu al meer dan € 3000 rechtvaardigt, zou je denken dat wij als vertegenwoordigers van die Nederlanders recht hebben op meer toelichting van de minister dan hij vandaag heeft gegeven. Maurice de Hond vraagt aan mensen die lid zijn van zijn panel weleens of ze ook zouden stemmen als ze daar € 5 voor moesten betalen. Ik zal hem eens de suggestie aan de hand doen om de vraag te stellen of men ook zou stemmen als men daar € 3000 voor moest betalen. Heel veel Nederlanders realiseren zich niet dat zij met € 3000 garant staan voor dit Europese experiment, waar ze niet om gevraagd hebben, waar ze niet over geraadpleegd zijn en waarvan ze nu het idee hebben dat er veel verdergaande stappen gezet worden die kunnen leiden tot veel verdergaande garanties.

Ik denk dus dat het goed is dat de minister ruim de tijd heeft genomen voor dit onderwerp, maar naar mijn gevoel zou hij meer duiding moeten geven en daar minder woorden aan vuil moeten maken. Het verbaast mij ook dat er tijdens dit debat door beide bewindslieden met zo veel nadruk is gesproken over het inbrengen en verdedigen van de Nederlandse belangen in Brussel. Hoe moeten wij die Nederlandse belangen in Brussel zien, aangezien er juist gesproken wordt over het minder belangrijk maken van de Nederlandse belangen omdat we immers Europeanen zijn? Die Nederlandse belangen zullen dus ondergeschikt gemaakt moeten worden aan de Europese belangen. Daar is wat mij betreft weinig van duidelijk geworden.

Ik ben erg blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij een brief zal sturen over de discussie over de tweederdemeerderheid die in Duitsland nodig is voor het ESM. Ik dank collega De Vries hiervoor.

Ook vind ik het goed dat de staatssecretaris klip-en-klaar toegeeft dat het opgeven van je eigen munt en het accepteren van hulp vanuit Europa niets anders betekent dan het opgeven van een deel van je soevereiniteit. Dat heeft het kabinet volgens mij nog niet vaker gezegd. Ik ben blij dat dit vandaag voor het eerst duidelijk is toegegeven.

Ik heb ook nog een reactie gevraagd, maar gemist, op mijn vraag hoe het staat met de uitvoering van de motie-Schuurman, die hier in dit huis met een ruime meerderheid is aangenomen, over de vraag hoe we de crisis in samenhang gaan bestrijden. Mijn vraag ging ook over het feit dat het kabinet vooralsnog inzet op een single-issuecrisisbestrijding, namelijk op de bestrijding van de financiële crisis. Met die andere, veel grotere crises die kort daarna komen, is het kabinet niet bezig. Dat lijkt me niet verstandig, want regeren is vooruitzien. We hoeven niet zo heel ver vooruit te kijken om te zien dat er andere, veel grotere crises aankomen. Enige duiding van wat het kabinet daaraan wil gaan doen, zou op zijn plaats zijn. We hebben het dan met name over de vluchtelingencrisis, de voedselcrisis, de watercrisis, de klimaatcrisis, de fosfaatcrisis en de biodiversiteitscrisis. Het kabinet spreekt er vaak over dat we rekeningen niet moeten doorschuiven naar onze kinderen, maar het is goed om ons te realiseren dat dat de echte rekeningen zijn die we doorschuiven naar onze kinderen. Hierbij gaat het niet over geld maar over al die zaken die belangrijker zijn dan geld. Dat betekent dus ook dat alle maatregelen die niet de reproductiecapaciteit van de aarde respecteren, een voorschot nemen op de toekomst van onze kinderen.

De voorzitter:

Ik vraag de beide bewindspersonen om staccato te antwoorden op de gestelde vragen en te trachten om niet te ver van de klok van twaalf te eindigen.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik zal inderdaad staccato antwoorden op de vraag van de heer De Vries over het informele beraad op uitnodiging van collega Westerwelle. Ik sluit me graag aan bij wat bijvoorbeeld de heer Van der Linden heeft gezegd. Duitsland is een bondgenoot en een directe buur en is daarom belangrijk. Er zijn ad-hocarrangementen, en informeel beraad wordt op vele plaatsen gevoerd, niet alleen in Berlijn. Wij praten namelijk af en toe informeel met de Baltische landen en met de Nordic countries, bijvoorbeeld in Visegrád. We zijn like-minded. Er is dan sprake van ad-hocarrangementen en wat dies meer zij.

Dan kom ik op de vraag over de mededeling van premier Rutte aan de heer Schaap. Er was hierbij sprake van een politiek voorman van een partij die zijn eigen partijgenoot aanspreekt. Dat moet kunnen. Dat is in alle vrijheid gebeurd, zoals een partij betaamt. Daar moet discussie over kunnen zijn.

De heer Elzinga vroeg nogmaals naar de groeiagenda. Ja, die is cruciaal. In eerste termijn heb ik al gereageerd op de impactassessments. Die neem ik serieus.

Ik kom zo nog even terug op de Raad van Europa, de Europese Unie en de mensenrechten. Zodra ik hoor dat iets voor een lagere prijs net zo goed of beter kan, spits ik mijn oren. Ik wil hier dus best eens een vergelijkend warenonderzoek entameren.

De heer Machiel de Graaf ben ik nog een antwoord schuldig op de vraag over de resolutie van Straatsburg van 1975. Het gaat hierbij om een interparlementaire aanbeveling van de Euro-Arabische parlementaire assemblee. Die heeft geen kracht van wet. De lidstaten van de Raad van Europa zijn daaraan niet gebonden. Het nut van de Europese mediterrane parlementaire assemblee, waarin ikzelf vijf jaar lang heb gezeten, ligt er vooral in dat de Israëli's en Palestijnen elkaar daarin voortdurend treffen. Zij spreken dan harde taal naar elkaar. Als staten echter met elkaar praten, vechten ze in ieder geval niet. Zo is het althans daar.

Ik kom bij een opmerking van mevrouw Strik en pak daarbij opmerkingen van de heer De Graaf en mevrouw Broekers-Knol mee. Zij maakten opmerkingen over de visionaire kant van de Europese Unie. Ik houd mij strak aan de stelling dat het punt van doeltreffendheid en doelmatigheid bij de Europese Unie niet weg is, zeker niet in de tijd waarin wij nu leven en in de komende jaren. Dit geldt voor alle drie de pijlers die wij vanuit het Nederlandse beleid overplanten naar het Europese beleid, namelijk veiligheid, welvaart en vrijheid.

Op het punt van de welvaart geldt dat ik inderdaad sta voor vervolmaking van de interne markt. Ja, ik sta voor opening van de markt voor diensten. Ja, ik sta voor concurrentie met andere delen van de wereld. Als wij immers niet echt pootaan spelen, zullen wij verliezen. Er is dynamiek nodig. Daarom zit het soort visie waar zo om wordt gevraagd, juist in de groeiagenda en in de Groeibrief van de minister-president en zijn tien collegae. Als die brief goed wordt gelezen, kunnen daarin acht, negen, tien ijkpunten worden gevonden voor de groei. Als de heer Thom de Graaf het heeft over stilstand, hoor ik dat aan. Ik denk daarbij aan het klassieke artikel "Out of Utopia" van Ralf Dahrendorf. Vergezichten en utopieën zijn een garantie voor stilstand, niet voor de dynamiek waar ik voor sta.

Ik kom bij vragen van mevrouw Strik over Israël, het Midden-Oosten Vredesproces en een rapport van de heads of mission omtrent geweld van kolonisten. Bij het voorbehoud en de problemen die de Nederlandse regering daarmee heeft, gaat het om het feit dat dit rapport nog vertrouwelijk is en nog naar Brussel moet. Daar moet men de aanbevelingen uit het rapport met elkaar nog eens rustig bekijken, ook op het politieke niveau. Toch is dit rapport nu al uitgelekt. Dat is de laatste tijd met meer rapporten uit Jeruzalem en Ramallah gebeurd. Het is uitgelekt: niet meer en niet minder dan dat. Ik ben samen met andere lidstaten bezig om dit soort rapporten van heads of mission eens kritisch op dat punt te bekijken.

Jazeker, bij de inspanningen van minister Kamp gaat het erom, problemen te tackelen zodat wij het vrije verkeer van goederen, diensten en personen niet in gevaar brengen.

Ik kom op de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor mensenrechten. Ik heb al gezegd onder welke voorwaarden ik nu naar de procesgang kijk. Ik heb de Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton al genoemd. Wij moeten voor alles vermijden dat de mensenrechten op zichzelf komen te staan en geen verbinding meer hebben met de twee andere ankerpunten van het Europese externe beleid, namelijk veiligheid en welvaart. Ik voeg eraan toe dat er over de motie-Voordewind, waarnaar werd verwezen, wat onduidelijkheid is ontstaan. Tegen die motie is na het debat over de Staat van de Unie "nee" gezegd. Vervolgens heeft echter tijdens een algemeen overleg in de Tweede Kamer de CDA-fractie daarover een ander standpunt ingenomen. Mag ik het zo zeggen? De CDA-fractie heeft zich toen achter een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten geschaard. Daarmee heeft deze fractie die lijn een meerderheid bezorgd. Dit neemt echter niet weg dat ik op dit ogenblik rustig afwacht wat er vanuit de gelederen van mevrouw Ashton op dit punt naar voren zal worden gebracht.

Als ik de motie-Strik c.s. met letter E zo mag lezen dat de speciale vertegenwoordiger mensenrechten van de EU geen afbreuk mag doen aan het werk en het functioneren van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, kan ik deze motie als ondersteuning van beleid beschouwen. Ik zie mevrouw Strik instemmend knikken. Daar ben ik heel tevreden mee.

Ik kom bij de vragen van de heer Van der Linden. Hij wil weten of Nederland in de richting van een neutralistische opstelling gaat, zoals Jérôme Heldring kennelijk heeft geopperd. Welnee, voorzitter. De opstelling van Nederland in het internationale mondiale verkeer is zodanig dat wij volstrekt de Atlantische samenwerking, de NAVO en de westerse waardegemeenschap schragen. Kortom, van neutralisme is geen sprake.

Dan de vraag over de Russische Federatie. Het partnerschap dat we hebben vanuit de Europese Unie zal bepaald aangezet moeten worden. Ik wil niet onder stoelen of banken steken dat er allerlei beletselen liggen. Een van de meest betekenisvolle verbindingen die er zou kunnen worden gelegd is op het gebied van energiezekerheid en grondstoffenvoorziening. We hebben daar te maken met het passen en meten van nationaal beleid en Europees beleid ter zake.

Over Turkije heb ik mij al duidelijk uitgesproken.

Dan de vraag over Schengen, Roemenië en Bulgarije. Wij wachten op het tweede rapport. Naar ik meen komt dat rond de zomer. Dan maken we de staat der dingen op.

De heer Thom de Graaf heeft enkele opmerkingen gemaakt over het meldpunt van de PVV. Ik zou daarover voor de zoveelste keer eenzelfde reeks van mededelingen kunnen doen. Dat doe ik op dit late tijdstip maar niet.

De heer Koffeman sprak over Nederlandse belangen in Brussel. Ik zeg in alle duidelijkheid: ja, Nederland behartigt de Nederlandse belangen in Brussel. Nederland behartigt ze niet alleen, maar bevordert ze ook zo veel mogelijk. Wij gaan ervan uit dat er synergie is tussen de Nederlandse belangen en het Europese belang.

De vraag over de motie-Schuurman en wat zich daarmee voordoet in de uitvoering laat ik graag over aan collega Knapen.

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen en nadere verduidelijkingen in tweede termijn.

De heer De Vries herhaalde zijn punt over ex ante en ex post. Hij zei dat het niet moeilijk is om een begroting heel mooi te maken. Het idee is natuurlijk dat dit steeds moeilijker wordt. Er is namelijk afgesproken dat er onafhankelijkheid is van de adviserende organen in de landen. Het Europees Verdrag spreekt over voorziene of feitelijke overheidstekorten. Echter, als er sprake is van een voorzien overheidstekort, of van een niet-bestaand overheidstekort of als er afspraken zijn gemaakt en de cijfers zijn door iedereen gecheckt en naar beste inzicht vastgesteld, en er gebeuren vervolgens gaandeweg dingen, kan het niet zo zijn dat er achteraf boetes worden uitgedeeld als de dingen anders zijn gelopen, terwijl iedereen met de beste afspraken aan de slag is gegaan. Je maakt een afspraak, je houdt je daaraan, maar als er omstandigheden zijn die maken dat alles anders loopt, wordt er naar bevind van zaken gehandeld.

De heer De Vries sprak over de juridisering van de begroting. Die juridisering valt wel mee. Het gaat vandaag over de Europese Unie, dus het is begrijpelijk dat we het hebben over de relatie van de Commissie tot de begroting. Op zichzelf echter is het heel simpel. We hebben ons gecommitteerd aan gezonde overheidsfinanciën, omdat wij dat wijs beleid vinden. Gelukkig heeft dat ook zijn weg gevonden in de afspraken waar de Europese Commissie nu toezicht op gaat houden.

De heer De Vries hoopt dat Nederland wat de pensioenen betreft niet helemaal afhankelijk is van andere partijen. Dat is ook niet zo. We zitten in de fase van een witboek. De Commissie heeft aangegeven dat het haar ambitie niet is om het op zichzelf heel goede Nederlandse pensioenstelsel om zeep te helpen. Punt is alleen dat we even moeten opletten, omdat iets pas is geregeld als het er zwart op wit staat. We maken ons daar geen enorme zorgen over, maar het is wel zaak om erop toe te zien, want het gaat om 860 mld., dus het is geen klein geld.

De heer De Vries vindt dat de brief over de interne markt bij het oud papier moet worden gelegd. Zeker, al die dingen komen uiteindelijk bij het oud papier, maar overigens is het volstrekt normaal dat landen soms alleen, soms met zijn tweeën en soms met zijn drieën, hun opvattingen kenbaar maken. Het zou idioot zijn om eerst te wachten tot iedereen zich achter je opvatting schaart, voordat je die in een brief kenbaar maakt. Het is niet meer dan een prikkel om de discussie daarover te voeren. Overigens heeft het verdraaid goed gewerkt, want natuurlijk is dat allemaal niet één op één in de Europese conclusies ondergebracht, maar een aantal punten is sterker van deadlines voorzien dan aanvankelijk was afgesproken. Met een interne markt is het nu eenmaal zo: zolang het niet bijt en nergens schuurt, is het al gauw een beetje flag, motherhood and apple pie, waarin iedereen zich wel kan vinden. Het moet natuurlijk een beetje gaan wringen, omdat het niet vrijblijvend is. Dat gebeurt nu gaandeweg.

De heer Elzinga diende als eerste ondertekenaar een motie in over de parlementaire betrokkenheid bij het begrotingspact. Het begrotingspact is een procedureel pact. Er worden afspraken gemaakt om het Stabiliteitspact beter te laten werken. Daar gaat geen geld in om, er zijn ook geen bestuursorganen, en de toepassing van het begrotingspact vindt dus vooral plaats in de Ecofin-raad, waarbij de Tweede Kamer volledig is betrokken. In die zin is mij niet helemaal duidelijk, waarop de heer Elzinga precies doelt als het gaat om parlementaire controle. Maar, misschien om de zaak op dit tijdstip wat te vergemakkelijken: de goedkeuringswet voor het begrotingspact ligt nu bij de Raad van State en hopelijk gaat die wet snel naar het parlement. Wij krijgen hierover nog een uitvoerig debat. In de memorie van toelichting op het begrotingspact gaan we uitvoerig in op de kwestie van de parlementaire betrokkenheid. Het is gegeven de discussie hier ook zaak dat we dat doen, dat is mij duidelijk.

Mevrouw Strik vroeg wanneer de Kamer aanbevelingen vanuit Brussel hoort. Die zijn openbaar, dus die worden onmiddellijk gecommuniceerd en die komen ook bij deze Kamer terecht. Dat zijn geen dingen waardoor de Kamer verrast zou mogen of kunnen worden.

Mevrouw Strik had het verder over een omgekeerde gekwalificeerde meerderheid, die volgens haar eigenlijk een stap terug is. Dat is niet zo. Wij hebben altijd gepleit voor automatische sancties, maar we hebben ze nooit gekregen. Waarom niet? Bij totaal automatische sancties schrijf je de functie van de Raad uit het verdrag, en dat kan alleen bij verdragswijziging. Automatische sancties kunnen wij dus zo niet verwezenlijken, dat kan pas aan het eind van de rit, wanneer een verdrag wordt gewijzigd, en dan hebben we nog wel een paar andere verlangens. Een omgekeerde gekwalificeerde meerderheid is dus in relatie tot de gewone meerderheid, waar je af en toe langs moet in de preventieve en correctieve arm van het Stabiliteitspact, wel degelijk een vooruitgang.

Mevrouw Strik vroeg naar de rol van het Hof. De Commissie kan niet zelf naar het Hof. In het begrotingspact zit in de procedure iets wezenlijk nieuws: nu ziet het Hof niet toe op omzetting in nationale wetgeving van verplichtingen als het gaat om een structureel begrotingstekort. In het begrotingspact is gezocht naar een mogelijkheid om wel degelijk een nieuwe vorm te vinden om een rol te geven aan het Hof, en het Hof daar zo sterk mogelijk in te betrekken. Dat sluit ook aan bij onze inzet om zoveel mogelijk gebruik te maken van EU-instellingen bij het invoeren van deze governance-mechanismen, en zoveel mogelijk weg te blijven van nieuwigheden. In die zin voelen wij ons comfortabel bij het feit dat het Hof deze rol kan spelen, al loopt het natuurlijk via de lidstaten omdat de Commissie er nu eenmaal niet rechtstreeks heen kan.

De heer Kuiper had het over dubbele werkelijkheden bij het Europees stabiliteitsmechanisme. Ik zie dat niet zo. We komen met een ratificatieprocedure voor het Europees stabiliteitsmechanisme. Over het plafond wordt niet alleen gesproken; er is daarbij ook sprake van evident budgetrecht. Over de onder dit plafond toe te passen maatregelen voor een land dat om middelen vraagt, kan elke lidstaat een veto uitspreken. Hierover wordt natuurlijk voordat de minister afreist en nadat de minister is teruggekomen overlegd. Dus er is een voortdurende aansluiting tussen het parlement en de werking van het Europees stabiliteitsmechanisme. Zeker, er kunnen absolute noodgevallen zijn waarbij het alleen maar achteraf een rol kan spelen. Er is voor gekozen om in absolute noodgevallen niet van het laatste land afhankelijk te zijn om actie te kunnen ondernemen. Vandaar dat die 85%-regel is ingesteld, maar dat is werkelijk alleen – zo staat het ook in het verdrag – in onvermijdelijke noodgevallen. Ik heb het dan bijvoorbeeld over het beroemde geval dat je op maandag een hele reeks omvallende banken zou zien wanneer je op zondagavond niet handelt.

Mevrouw Broekers vindt dat er sprake is van bevoegdheidsoverdracht en dat het vroeger toch niet zo strikt geregeld is als nu. Met alle respect, het SGP was juridisch bindend. Alleen, het mechanisme dat daarvoor was opgetuigd, was van dien aard dat het zo gemakkelijk was om uitzonderingen toe te laten dat het er in de praktijk niet van kwam. In die zin leven we exact volgens het SGP. Alleen, we hebben het omgeven met een aantal handhavingsmechanismen die maken dat we een gerede kans hebben dat het nu niet meer overtreden kan worden. Dat is ook wat de markten en het publiek in termen van vertrouwen vragen.

Over het EVRM en de relatie met de Europese Unie en over de exit en hoe die vorm zou kunnen krijgen, zullen we de Kamer schriftelijk nader informeren.

De heer Koffeman zei dat je de crisis in samenhang moet bekijken en wel in de geest van de motie-Schuurman. Welnu, dat proberen we te doen. We kijken wel degelijk naar de drie elementen. Ik noem het herwinnen van vertrouwen dat democratieën in staat zijn om begrotingen onder controle te krijgen en te houden. Verder noem ik de agenda voor de economische groei van Horizon 2020. De discussies over de begrotingen voor de komende zeven jaar zijn juist gericht op het kijken naar de samenhang. Daarbij wordt ook gekeken naar de duurzaamheidsaspecten, de inclusiviteitsaspecten en de coherentieaspecten van wat wij doen met de buitenwereld. Intussen hebben we op vijf terreinen een coherentietoets afgesproken om te zorgen dat die crisis inderdaad in samenhang wordt bekeken.

De heer De Graaf herinnerde mij nog even aan het flikkerende dashboard. We moeten niet te krampachtig doen als we er eens een afwijkende opinie op nahouden. Dat kan, dat doen andere landen ook. Dat hoeft niet per se in de vorm van een lege stoel te gebeuren, maar het kan wel degelijk. Het mag ook. Er is in voorzien. Met 27 landen zal het wel eens voorkomen. Daar moet ook geen taboe over zijn. Ik ben het met de heer De Graaf eens dat het wijs beleid is om naar vermogen zo veel mogelijk met partners op te treden. We doen dat ook en dat gaat ook heel behoorlijk. Dus het is niet zo dat het hele dashboard flikkert, zoals de heer De Graaf suggereerde. We bereiden de begrotingen voor de komende zeven jaar voor samen met acht à negen landen. We hebben vorige week nog met vertegenwoordigers van alle lidstaten bij onze Permanente Vertegenwoordiging ontbeten. Dat gaat heel goed. We wisselen voortdurend informatie uit. In samenwerking met de drie of vier belangrijkste spelers hebben we het afgelopen jaar stap voor stap de governance gerealiseerd. Dat is boven verwachting in goede harmonie gegaan, ondanks het feit dat er grote belangen op het spel staan.

Ondertussen doen natuurlijk ook stijl en omgangsvormen ertoe, zeg ik tegen de heer Thom de Graaf. Het ene land is daar wat vierkanter in dan het andere. Het is altijd goed om je te realiseren dat die verschillen er zijn. Ik probeer zelf te leven volgens het motto van Schopenhauer. Dat leert ons: hoffelijkheid is als een luchtkussen; er zit niets in maar het verzacht de stoten van het leven.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris en de minister van Buitenlandse Zaken voor hun antwoord in tweede termijn en de leden voor het halen van dit tijdstip. We zijn slechts zes minuten later dan gepland. Dat is keurig bij zo'n lang debat. Ik stel voor om op 17 april te stemmen over de moties.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 0.01 uur.

Naar boven