Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 4, pagina 69-107 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 4, pagina 69-107 |
Aan de orde is de voortzetting van:
de algemene politieke beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2010 (32123).
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Allereerst wil ik u van harte feliciteren met uw verkiezing. U hebt hier vorige week gezegd dat we juist ten tijde van verreikende veranderingen moeten investeren in sterke, geloofwaardige democratische instituties en in de versterking van de democratische rechtsorde. U sprak ook over het belang van vertrouwen, verantwoordelijkheid en respectvol samen werken. Die woorden spraken mij zeer aan, want de crisis vormt voor Nederland een scharnierpunt. Toekomstige generaties mogen van de huidige generatie politici en bestuurders verwachten dat we juist nu de handen ineenslaan. Hoe krijgen we de overheidsfinanciën weer op orde? Hoe zorgen we ervoor dat de economie weer gaat draaien, zodat mensen hun baan niet verliezen, en hoe houden we de kwaliteit van zorg, onderwijs en onze oudedagsvoorziening op peil?
Daarvoor zijn ingrijpende keuzes nodig en ook, zoals Hare Majesteit de Koningin op Prinsjesdag zei, de bereidheid tot verandering. Iedereen in Nederland met bestuurlijke verantwoordelijkheid moet daarom de zware verantwoordelijkheid voelen die deze tijd ons oplegt. De situatie is dusdanig ernstig dat we het ons absoluut niet kunnen veroorloven om te blijven hangen in deelbelangen. Van iedereen wordt nu meer dan ooit de bereidheid gevraagd om over de eigen schaduw heen te springen. Van iedereen in Den Haag, coalitie en oppositie, kabinet en parlement, sociale partners en andere organisaties, politieke en ambtelijke organisaties, mediadeskundigen, wordt verantwoordelijk gedrag gevergd. Eerlijkheid en openheid in het debat, scherpte, diepgang en inhoud, fatsoenlijke en integere toonzetting en omgangsvormen. Burgers kijken naar hoe "Den Haag" zich in zijn geheel gedraagt. Indien wij er collectief niet in slagen om ons verantwoordelijk te gedragen, falen we zeker in de grote opgave die immers het komend decennium offers van burgers vraagt. Dat besef, mijnheer de voorzitter, klonk door in uw woorden van vorige week. Het kabinet zet zich er met u graag voor in om de huidige moeilijke omstandigheden te boven te komen. Ik wens u namens het kabinet veel succes in deze mooie en belangwekkende functie.
(applaus)
Minister Balkenende:
Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in eerste termijn. Er is een breed scala aan onderwerpen aan de orde gekomen. Ik zal in mijn antwoorden proberen recht te doen aan deze veelheid van aan de orde gestelde onderwerpen. Mijn reactie in eerste termijn wil ik als volgt indelen. Ik begin op hoofdlijnen met de aanpak van de economische crisis en herstel, in relatie tot de overheidsfinanciën en de heroverwegingen, de financiële sector, nationaal en internationaal, de Crisis- en herstelwet, de werkgelegenheid, klimaat-, energie- en andere crises, en daarna zal ik ingaan op algemene vragen over de visie en toekomst, gesteld door de heren Rosenthal, Kox, Schouw en Thissen. In het tweede onderdeel ga ik in op hoofdlijnen wat betreft vragen die samenhangen met bestuurlijke visie en verantwoordelijkheden, waarover ik net al sprak. Tot slot, in het laatste deel, zal ik antwoord geven op de specifieke losse vragen die zijn gesteld. Ik zal stilstaan bij zaken op het gebied van de financiële, economische en sociale ontwikkelingen, "Kopenhagen", maar ook bij ontwikkelingen op het gebied van scheiden van wonen en zorg. Ook internationale zaken zullen aan de orde komen.
Toen wij vorig jaar op 4 november in deze Kamer bijeen waren voor de algemene beschouwingen was de financiële crisis in volle omvang losgebarsten. Banken en financiële instellingen werden via onorthodoxe methodes gered, zowel hier in Nederland als in het buitenland. Wij wisten toen al dat de financiële crisis gevolgen zou hebben voor de reële economie. Wij wisten ook dat de overheidsfinanciën zwaar zouden worden belast. Maar naar de orde van grootte was het nog gissen. Inmiddels kunnen we de schade opmaken. Kon ons handelen toen als crisismanagement worden gezien, inmiddels werken we aan herstel. Toen moest de brand worden geblust, nu zetten we het huis in de steigers voor herstelwerkzaamheden. We verliezen door de crisis in 2009/2010 9% groei. Er kan nog wat bijkomen in 2011. Het is dus een plausibele aanname dat we aan het eind van de crisis met zijn allen zo'n 10% armer zijn geworden. Om dit welvaartsverlies goed te maken, moeten we alle zeilen bijzetten. Herstel van de economische groei is een noodzakelijke voorwaarde, maar economische groei alleen is onvoldoende. Daarvoor zijn de overheidsfinanciën te ver uit het lood geslagen. Stel dat we terugkeren naar een groei van zo'n 2% per jaar, dan hebben we in 2015 bij ongewijzigd beleid mogelijk nog steeds een tekort van zo'n 6%. Dan gaat het om zo'n 35 mld. Het kan ook meer of minder zijn, maar als orde van grootte is het richtinggevend. Dat is niet iets om te licht over te denken, en al helemaal niet iets om licht over te beslissen.
Waar staan we nu? De heer Noten vroeg daarnaar. De vrije val van de wereldeconomie is gestopt, de weg naar herstel is ingezet. Maar het verloop van het herstel is onzeker. De letters die in dat verband worden genoemd zijn bekend. Niemand weet of de crisis een V-vorm heeft, een W-vorm, een U of een L. Die typeringen geven aan dat sprake is van grote onzekerheid op dit moment over het precieze verloop van de huidige crisis. Wij mogen ons in elk geval nog niet rijk rekenen. In Nederland baseren wij ons op de ramingen van het CPB, die voor 2010 uitgaan van een nulgroei. In de EU en de G20 bestaat consensus over de noodzaak om het stimuleringsbeleid door te zetten, totdat het economisch herstel meer wortel heeft kunnen schieten. Dat is overigens een stimuleringsbeleid dat in ons land geenszins het soort steunverlening inhoudt waarvoor de heer Werner waarschuwt. Het kabinet heeft dat ook aangegeven in antwoord op de motie-Ten Hoopen/Gesthuizen, bij brief van de minister Van der Hoeven op 15 september jongstleden.
Ook bestaat consensus over de noodzaak om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen en daarvoor een internationaal gecoördineerde exitstrategie te ontwerpen. In Nederland gebeurt dat langs drie lijnen. Ten eerste door de ingezette beleidslijn van tijdelijke stimulering in de crisisjaren, in de vorm van een crisispakket voor de jaren 2009 en 2010. Dit wordt gevolgd door het terugdringen van de overheidsuitgaven vanaf 2011. Het kabinet heeft nu al 1,8 mld. aan ombuigingen ingeboekt voor 2011. Het gaat uit van een besparing van 3,2 mld., als gevolg van de nullijn in de collectieve sector. Het kabinet heeft in het voorjaar besloten tot maatregelen die de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op middellange termijn verbeteren. Ten tweede door het wettelijk verankeren van het terugdringen van het tekort via de Wet tekortreductie Rijk en medeoverheden, iets waartoe wij onszelf in Europees verband hebben verplicht. De meeste landen zijn door de grens van min 3% geschoten. Via de excessieve-tekortprocedure verplicht Brussel de lidstaten ook om het tekort terug te dringen. Ten derde door het starten van een heroverwegingsoperatie, gericht op een fundamentele herziening van de overheidsuitgaven vanaf 2011. Wij staan niet voor een eenvoudige, snelle, in omvang beperkte bezuinigingsoperatie, maar voor een fundamentele heroverweging van de inrichting van de collectieve sector. Dat vergt gefundeerde keuzes en bezinning: dit is geen haastklus.
In de troonrede heeft de aankondiging van deze operatie een belangrijke plek gekregen. Tijdens de algemene beschouwingen en de financiële beschouwingen is hierover intensief gedebatteerd. Het kabinet herkent zich dan ook niet in het beeld dat de heer Noten schetst, als zou het kabinet zich terughoudend en bescheiden hebben opgesteld. Het doel is het besparingspotentieel in beeld te brengen, en daarbij zijn er voor het kabinet geen inhoudelijke taboes. Wij zullen ervoor zorgen dat die politieke keuzes verantwoord worden gemaakt, in de wetenschap dat de opgave fors is. De verwachting is zoals gezegd dat bij een economische groei van 2% per jaar van 2011 tot 2015 het tekort in 2015 nog tussen de 4% en 6% zal liggen. Dat is onaanvaardbaar. Nietsdoen is dan ook geen optie.
De heer Schuurman vroeg naar de grenzen voor de overheid van de te nemen financiële risico's in de overheidsfinanciën. Een zeer terechte vraag. Wij zijn van mening dat de grenzen van de te nemen financiële risico's in 2011 worden bereikt. Dat is het jaar dat, op voorwaarde dat economisch herstel is ingetreden, het kabinet gaat starten met het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Het is daarbij duidelijk dat iedereen de gevolgen van de heroverwegingen gaat merken. Daarvoor is de opgave immers te groot. De gedachte dat bepaalde groepen of individuen van tevoren kunnen worden ontzien, is niet houdbaar. Ik wil de Kamer geen onrealistisch beeld voorhouden.
De heer Noten merkte op dat het uitgangspunt moet zijn dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. In het aanvullend beleidsakkoord wordt ook gerefereerd aan de wens dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Echter, hoe sympathiek dit ook klinkt en hoezeer we er ook rekening mee willen houden, wij moeten hiermee niet de suggestie wekken als zouden de gevolgen van het op orde brengen van de overheidsfinanciën aan groepen burgers in de samenleving ongemerkt voorbij kunnen gaan. Dat is niet het geval, en we mogen als politiek, kabinet en Kamer, coalitie en oppositie, geen verkeerde verwachtingen wekken.
De voorzitter:
Ik zou de Kamerleden willen vragen om kort en bondig te interrumperen.
De heer Noten (PvdA):
Het laatste wat de minister-president zojuist zei, heb ik ook zelf gezegd. Juist omdat wij de komende tijd van iedereen iets zullen vragen en omdat wij weten dat iedereen die prijs zal moeten betalen, zijn het aspect van rechtvaardigheid en het gevoel dat dit op een eerlijke manier gebeurt en dat niet sommige groepen eraan ontkomen omdat zij aan de bovenkant van de samenleving zitten, zo cruciaal. We moeten echt oppassen dat we niet de verzorgingsstaat pakken en daarmee mensen die zich juist kwetsbaar voelen. Dat was mijn vraag. De suggestie is niet andersom. In die zin weet ik niet of ik op dat laatste punt een antwoord heb gekregen.
Minister Balkenende:
In de Miljoenennota staat dat heroverwegingen een onderdeel uitmaken van het perspectief richting 2020; daar kom ik straks uitgebreid op terug. U weet dat bij de zeven genoemde onderdelen ook wordt gesproken over het belastingstelsel en over een redelijke verdeling van de lasten. Ik neem geen voorschot op de zaken zelf, maar ook dit punt heeft onze aandacht.
De heer Rosenthal (VVD):
Ik had verwacht dat collega Werner nu wel even naar de interruptiemicrofoon zou komen om de minister-president te vragen hoe hij staat tegenover de opvatting van de CDA-fractie dat er geen generieke lastenverzwaring voor burgers en bedrijven teweeg mag worden gebracht.
Minister Balkenende:
De heer Werner heeft die vraag niet gesteld.
De heer Werner (CDA):
Ik wacht nog op antwoord. Ik luister nog even.
De voorzitter:
Als iemand interrumpeert, hoeven de Kamerleden zich niet aangesproken te voelen om zich daarbij aan te sluiten.
Minister Balkenende:
Bij punt 7, op de pagina's 14 en 15, wordt ingegaan op herziening van het belastingstelsel. Daar staat dat een brede heroverwegingsoperatie ook fundamentele vragen oproept over solide en solidaire financiering en de lastenontwikkeling. In dat kader zal een voorstudie worden gedaan naar mogelijke vernieuwing van het belastingstelsel. Dat is het algemene kader. Verder dan dat wil ik nu niet gaan. Wat de opmerking van de heer Werner betreft: je moet bij alle maatregelen die je neemt, natuurlijk kijken naar het economisch effect. Juist in een tijd waarin de economie zich moet herstellen, is lastenverzwaring een riskante operatie. Meer dan dat zeg ik daar nu niet over, maar iedereen kent die economische wet.
De heer Kox (SP):
De minister-president doet recht aan de realiteit door te zeggen dat hij een realistisch beeld probeert te schetsen, maar vervolgens zegt hij dat hij niet kan zeggen dat groepen uitgezonderd zullen worden. Ook dat begrijp ik wel in z'n algemeenheid, maar zouden we niet juist in deze tijd moeten kijken naar groepen mensen waarvan we zeggen dat die hier niet verder onder hoeven te lijden? Ik denk bijvoorbeeld aan mensen in een verpleeghuis of aan mensen die op het laagste minimum zitten. Waarom zou je dat niet kunnen zeggen? En waarom zou je niet al meteen duidelijk kunnen maken waar de zwaarste lasten gelegd worden? Ik las op internet dat de regering van België gisteren besloten heeft tot een eerste crisis- en bezuinigingspakket. Daar wordt met een speciale bankenheffing in een paar jaar 1,5 mld. bij de banken gehaald. Denkt het kabinet ook in die richting om te laten zien wie de crisis echt moet gaan betalen?
Minister Balkenende:
Op dit moment ga ik echt niet verder dan wat ik heb gezegd. We zullen er uiteraard rekening mee houden dat je meer mag vragen van degenen die het beter hebben. Ik heb een algemene opmerking gemaakt over de lastenverzwaring en de negatieve economische gevolgen die zij kan hebben, maar ik loop niet vooruit op alle consequenties. We hebben te maken met een sterk verslechterd perspectief. Ik noem het bedrag van 35 mld. Het maakt niet zoveel uit of je tot de oppositie of tot de coalitie behoort, want het zijn enorme opgaven waar elke regering, van welke samenstelling dan ook, mee te maken krijgt. We zullen dat allemaal zorgvuldig in kaart brengen. We zullen besluiten moeten nemen, maar het is te riskant om nu al op voorhand te zeggen dat wij iets taboe verklaren of op een bepaalde manier invullen. Dat doet geen recht aan deze operatie.
De heer Kox (SP):
Dan begrijp ik het goed. De uitkomst zou kunnen zijn dat we straks bij die heroverweging zeggen: oké, dit is allemaal mooi, maar die groepen gaan we niet pakken. Dat is dus ook een mogelijkheid. Het is niet zo dat per definitie iedereen zal moeten bijdragen.
Minister Balkenende:
Ik begrijp de intentie waarmee u spreekt, heel goed. Die respecteer ik ook zeer, maar tegelijkertijd zeg ik dat dit niet het moment is om al een voorschot te nemen. Daarvoor is dit echt te ingewikkeld. Ik wil gewoon een eerlijk verhaal houden.
Door het uitvoeren van de heroverwegingsoperaties kunnen we volgend jaar keuzes maken die niet alleen qua omvang passen bij de economische vooruitzichten van dat moment, maar die ook gebaseerd zijn op grondige kennis van de materie en reële alternatieven. Alleen op die basis zijn immers verantwoorde politieke keuzes mogelijk. Het kabinet wil geen afgeraffeld haastwerk presenteren. Dat kan ook, omdat vanwege de economische situatie in 2010 toch nog een economisch stimuleringsbeleid door het kabinet wordt gevoerd. Ik zei het al: op korte termijn hebben wij de economie te stimuleren.
Tegen de heer Holdijk zeg ik dat het kabinet in het voorjaar van 2010 een betekenisvolle eerste stap gaat zetten om de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Dat vergt keuzes die vastberaden moeten worden gemaakt en die alleen mogelijk zijn als iedereen bereid is tot verandering.
Ik wil graag iets dieper ingaan op de heroverwegingsoperatie. Die gaat veel verder dan een technische exercitie. De verhouding tussen burgers en bestuur en de verdeling van verantwoordelijkheden dienen kritisch herzien te worden. De heroverwegingen moeten feitenmateriaal en varianten opleveren om tot een herbezinning op en verandering van de maatschappelijke en bestuurlijke inrichting van Nederland te komen. Wij denken dat ingrijpende maatregelen van een ongekende omvang nodig zijn. Die zullen vanaf 2011 moeten ingaan. Tegen de heren Noten en Schuurman zeg ik dat dit niet gaat om simpelweg 20% korten en om het accepteren van 20% minder resultaat. Het gaat er wel om, met minder geld zo veel mogelijk ambities te realiseren door beleid, voorzieningen en verantwoordelijkheden anders en beter vorm te geven. Daarbij wil het kabinet niet aan de voorkant opties uitsluiten. Vanzelfsprekend zal het kabinet in het voorjaar toelichten hoe onze afweging tot stand is gekomen.
De heroverwegingen beslaan een breed scala van grote onderwerpen. Daarbij bestaan, zoals ik al zei, geen taboes. Van de ruim 200 mld. aan uitgaven in de collectieve sector wordt 160 mld. onderworpen aan een heroverweging. Dat betreft vooral grote thema's waarbij een fundamenteel andere wijze van beleidsuitvoering mogelijk is. Dat is ook wat het kabinet voor ogen staat.
Dit betekent overigens niet dat onderwerpen waarover niet wordt heroverwogen, gevrijwaard zijn van bezuinigingen. Niet iedere besparing op de overheidsuitgaven behoeft door heroverweging vooraf te worden gegaan. Een generieke taakstelling is altijd mogelijk.
Tegen de heer Werner merk ik op dat de brede heroverwegingen primair naar de uitgavenkant kijken. Ze nemen voor de thema's de relevante belastinguitgaven mee. De Studiecommissie Belastingstelsel kijkt daarnaast naar de brede lastenkant, waaronder de mogelijke invoering van een vlaktaks. Ook de heer Noten kan gerust zijn: naast het op orde brengen van de overheidsfinanciën blijft het kabinetsbeleid vanzelfsprekend gericht op economische groei. Dat punt is terecht, want bij het kiezen van instrumenten wordt ook bekeken hoe zij kunnen bijdragen aan structuurversterking.
In reactie op de opmerking van de heer Werner wijs ik erop dat de werkgroepen weliswaar een ambtelijk karakter hebben, maar volop externe deskundigen erbij betrekken. Ook blijkt nu al dat maatschappelijke groeperingen de werkgroepen weten te vinden.
De werkgroepen rapporteren in het begin van het tweede kwartaal van 2010, dus voor 1 mei. Dat is grosso modo zes maanden. Dat is snel. We weten dat de heroverwegingen in de jaren tachtig, waarvan de eerste ronde in 1981 werd gestart, gemiddeld een jaar duurden. Het kabinet biedt de rapporten aan de Tweede Kamer aan. Voor het debat over de Voorjaarsnota 2010 zal het kabinet aangeven welke afwegingen het maakt. Dit tijdpad is ambitieus. De werkgroepen zijn inmiddels aan de slag. Ik hoop hiermee het fundamentele karakter en de breedte van de onderzochte onderwerpen en taakopdrachten te hebben weergegeven.
In het licht van het forse welvaartverlies en de uit het lood geslagen overheidsfinanciën weten we nu dat lastige keuzes onvermijdelijk zijn. Een maatregel waartoe het kabinet al in het voorjaar besloot, was het verhogen van de AOW-leeftijd naar 67 jaar. Dat is een forse ingreep. De maatregel is noodzakelijk, maar tegelijkertijd weten we dat alleen deze maatregel onvoldoende is. Ik kijk met gemengde gevoelens terug op het vastlopen van de SER-besprekingen over dit onderwerp. Natuurlijk was een breed gedragen advies van de sociale partners een goede uitkomst geweest. Helaas is het overleg vastgelopen, maar wel is aangetoond dat ook de sociale partners een vorm van leeftijdsverhoging voor de AOW als onvermijdelijk beschouwen. Die conclusie had het kabinet al getrokken op basis van het rapport van de commissie-Bakker over arbeidsparticipatie.
Sommige sprekers informeerden naar de invulling van de AOW-maatregel. De heer Ten Hoeve vroeg bijvoorbeeld naar het verband tussen AOW-leeftijd en ontslagleeftijd. De heer Noten vroeg naar de relatie met aanvullende pensioenen. Het kabinet is voornemens om aanstaande vrijdag te beslissen over de wijze waarop de AOW-leeftijd wordt verhoogd. Van belang is dat de maatregel, ondanks de complexiteit van de materie, voor mensen begrijpelijk is en in de praktijk uitvoerbaar, met een invulling die het mogelijk maakt dat ouderen ook in de toekomst kunnen rekenen op een goede oudedagsvoorziening, die niet een te zware wissel trekt op de draagkracht van werkenden. Ik zou zeggen: wacht u die beslissing nog even af.
De heer Kox (SP):
Ik vraag de minister-president of de verhoging van de AOW-leeftijd een crisismaatregel is of een maatregel die überhaupt aan de orde zou zijn gekomen.
Minister Balkenende:
We hebben de maatregel in het voorjaar besproken in het kader van het aanvullende beleidsakkoord. Dat had te maken met de financiële situatie op dat moment. Dat is één deel van de discussie. De crisis was dus absoluut de aanleiding, maar ook los van de crisis zou er volgens mij discussie zijn geweest over deze leeftijd. Het debat wordt immers niet alleen in Nederland gevoerd, maar in tal van landen. U weet dat ook Duitsland een dergelijk besluit heeft genomen. Het hangt ook samen met zaken zoals de hogere levensverwachting en de noodzaak om menselijk talent te benutten op grond van de vergrijzing van de Nederlandse bevolking. Een extra punt dat daarbij is gekomen, is de situatie van de pensioenfondsen. Dat zijn voor het kabinet de redenen geweest om te kiezen voor de hogere leeftijd.
De heer Kox (SP):
Als er nu geen crisis was geweest? Deelt de minister-president de mening dat, omdat de drie coalitiepartijen in hun verkiezingsprogramma hadden staan dat zij dit expliciet niet zouden doen, de discussie dan misschien wel had kunnen beginnen, maar dat het beter zou zijn geweest om dit eerst aan de kiezers voor te leggen?
Minister Balkenende:
De heer Kox weet ook heel goed hoe het is gegaan bij de totstandkoming van de verkiezingsprogramma's toen het debat werd gevoerd over de vraag hoe je tegen de houdbaarheid aankijkt. Ik heb het dan niet alleen over het programma van mijn eigen partij; dit geldt voor heel veel partijen. Toen hebben de partijen niet de keuze gemaakt voor de leeftijd van 67 jaar. Daar heeft de heer Kox vandaag terecht op gewezen. Daarom zeg ik dat de directe aanleiding was dat de situatie sinds eind vorig jaar opeens dramatisch veranderde. Dat was het aanknopingspunt. Normaal gesproken stel je dit soort zaken vast in een nieuw regeerakkoord of een nieuw coalitieakkoord. Wij zijn nu echter overvallen door de ernst van de crisis.
De heer Kox (SP):
Nog een laatste vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Ik vraag de heer Kox om via de voorzitter te spreken opdat ik kan beoordelen of wij een voortgaande discussie kunnen voeren via de interruptiemicrofoon. Afsluitend nog.
De heer Kox (SP):
Ik zei: "nog een laatste vraag, voorzitter". Volgens mij heb ik het woord "voorzitter" al drie keer gebruikt, maar ik sta hier ook wat ongemakkelijk omdat het hier voor mij een beetje geherstructureerd is.
Een laatste vraag dus nog. Ik had begrepen dat de verhoging van de AOW-leeftijd nadrukkelijk niet als crisismaatregel was gepresenteerd. In dit debat – daarom was er ook een discussie met collega Noten – lijkt het er echter op dat de AOW-leeftijd wordt verhoogd omdat er een economische crisis is. Dat begrijp ik niet, want volgens mij heeft het daar niets mee te maken. Het levert ons hooguit geld op om in de toekomst de kosten van de vergrijzing te kunnen betalen.
Minister Balkenende:
Dat punt speelt natuurlijk ook mee. De verhoging van de AOW-leeftijd is een maatregel in het kader van de versterking van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dit is dus een aspect dat de overheidsfinanciën raakt. Ik heb de cijfers genoemd. Er is ook alle aanleiding voor, maar hierbij spelen meerdere argumenten een rol. Dat heb ik ook gezegd.
De voorzitter:
De heer Noten, kort graag.
De heer Noten (PvdA):
Ik heb de AOW niet aangehaald opdat de minister-president daarop een inhoudelijke reactie zou geven, want ik begrijp dat daarover gesproken moet worden. Ik heb de AOW aangehaald om hem duidelijk te maken dat op het moment dat je praat over evenwichtigheid, het ingewikkeld is als je wel de AOW pakt, omdat met name mensen met lagere inkomens daar in hoge mate van afhankelijk zijn en er relatief weinig van gebruiken door hun lagere levensverwachting, terwijl gelijktijdig of voor mijn part op een andere termijn, dat kan ook over een aantal maanden, niet de pensioenfaciliteiten worden benaderd, met name voor de hogere inkomens. Daarom heb ik aan de minister-president gevraagd of hij straks zal bewaken dat er een evenwichtig besluit wordt genomen langs de verschillende domeinen.
Minister Balkenende:
Ik begrijp de vraag van de heer Noten goed. Ik versta hem wel op het punt van het politieke signaal. Het lijkt mij niet goed om daar nu al op in te gaan, omdat hij het feitelijk al heeft over deze en andere maatregelen. Ik zou dan vooruitlopen op de besluitvorming in het kabinet. Dat wil ik niet doen. Ik heb echter goede nota genomen van hetgeen hij heeft gezegd.
De heer Noten heeft nog een opmerking gemaakt over het afwegingskader voor de heroverweging. Hij heeft gelijk dat de optelsom van een twintigtal rapporten met ieder een aantal beleidsvarianten nog niet automatisch tot een bepaalde keuze leidt. Die keuze moet worden gebaseerd op samenhangende uitgangspunten en overwegingen. De Kamer kan ervan verzekerd zijn dat het kabinet zich daar tijdig op zal bezinnen. Er is immers afgesproken dat de minister-president en de viceminister-president politieke sturing geven aan de heroverwegingsoperatie. De totstandkoming van een afwegingskader mag een vluggertje zijn, dit vergt eveneens grondige bezinning en fundamentele afwegingen. De heer Noten noemt een aantal invalshoeken en invalshoeken als de bevordering van groeivermogen en van arbeidsparticipatie spreken mij op het eerste gezicht zeer aan. Ik doe nu echter geen definitieve uitspraken. Het behoeft geen betoog dat ik van de bijdrage van de heer Noten meer dan goede notie heb genomen. Voor het overige verwijs ik naar de opmerkingen in de Miljoenennota over de samenhang der dingen. De heroverwegingsoperatie is onderdeel van het Perspectief 2020.
De heer Schouw (D66):
Voorzitter. Ik wil toch nog even ingaan op het afwegingskader. Het afwegingskader is naar mijn mening nodig om de definitieve keuzes die straks worden genomen ook politiek geloofwaardig te maken. Wanneer zal het kabinet deze Kamer meer inzicht geven in het afwegingskader dan zij thans in de stukken krijgt?
Minister Balkenende:
Deze discussie is in de Tweede Kamer gevoerd tijdens de algemene politieke beschouwingen en de algemene financiële beschouwingen. Ik heb gezegd dat er voor ons geen taboes zijn en dat wij zaken laten uitzoeken. Ik heb ook gezegd dat de Kamer de heroverwegingsoperatie moet zien in het kader van het Perspectief 2020. Ik hoef dat niet te herhalen. Die elementen spelen een rol. Dat is in dit stadium voldoende. Ik zeg dit omdat het spreken in termen van: welke criteria gaat u hanteren, op voorhand kan leiden tot een zekere invulling. Dat doe ik nu dus niet.
De heer Schouw (D66):
Dat is helemaal juist, maar de minister-president is er zelf over begonnen door te zeggen dat hij samen met zijn twee vicepremiers een afwegingskader zal maken. Daar sla ik op aan. Ik heb daarom gevraagd: wanneer kunnen wij dat afwegingskader ontvangen, want dan kunnen wij een eindje met het kabinet meedenken. Hij heeft een kwartier geleden immers ook gezegd dat hij graag zou zien dat de coalitie- en oppositiepartijen met hem meedenken? Het afwegingskader is het ultieme instrument om met het kabinet mee te denken. Wanneer heeft de minister-president dat?
Minister Balkenende:
Zo'n afwegingskader is in algemene zin gegeven in de zeven punten die te maken hebben met het Perspectief 2020. Dat is het algemene kader voor de gedachtevorming. In de tweede plaats heeft het kabinet door middel van het coalitieakkoord, het beleidsprogramma en het aanvullend beleidsakkoord aangegeven welke intenties een rol spelen in het kabinetsbeleid. Dat is op dit ogenblik voldoende. Ik ga niet verder op dit moment, dat kan ook helemaal niet.
De heer Rosenthal (VVD):
De minister-president schetst nu de contouren van het traject van de heroverwegingen. Ik heb in eerste termijn een eenvoudige vraag gesteld die ik nog eens wil herhalen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat hij met de heroverwegingsoperatie zo werkt dat gaandeweg, in de komende maanden, bepaalde opties die nu nog openstaan door de ambtelijke werkgroepen onder zijn regie worden afgestreept, andere nader worden onderzocht in een volgende fase, enzovoort, enzovoort. Ik heb dit in eerste termijn naar voren gebracht en namens mijn fractie gezegd dat zij er behoefte aan heeft om zo tegen december te worden geïnformeerd over de resultaten die op dat tijdstip – drie maanden na dato – zijn bereikt.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Dat deel ik niet. Ik heb aan het begin van het proces duidelijk gemaakt langs welke lijnen wij zullen opereren. De commissies gaan aan het werk en wij zijn weer aan zet als hun werk klaar is. Dit lijkt mij een ordentelijke gang van zaken. Als er suggesties zijn, kan iedereen zich altijd tot ons wenden. Die mogelijkheid is er altijd, maar ik wil wel dat de commissies hun werk kunnen doen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ik volg dit allemaal van de minister-president, maar ik zou één stapje verder willen gaan. Hij zei: in lijn van regeerakkoord en crisisakkoord. Als ik het regeerakkoord lees, dan zeg ik: daar zitten zo veel aanknopingspunten in om een omslag in onze cultuur te maken. Buit de minister-president die dan ook extra uit? Zou hij daarover eens iets meer kunnen zeggen? Ik denk dat de meesten van ons wel overtuigd zijn van de noodzaak dat er ingrijpende beslissingen genomen worden. Ik denk dat dit zowel voor coalitie- als oppositiepartijen geldt. We verschillen mogelijk van mening over welke generale richting we op moeten. Ik begrijp best dat de minister-president niet in bijzonderheden kan treden, maar ik denk met name aan het regeerakkoord. Dat is zo anders dan vroegere regeerakkoorden. Soms denk ik wel dat het een profetisch stuk is geweest met betrekking tot de crisis waarin we nu zitten. Zou hij daarover wat meer kunnen zeggen?
Minister Balkenende:
Ik kom in algemene zin terug op wat de heer Schuurman naar voren heeft gebracht. Hij heeft natuurlijk ook een moreel perspectief geschetst voor de samenleving. Daarom refereert hij er volgens mij natuurlijk ook aan.
Ik heb nu een aantal algemene opmerkingen gemaakt over de heroverwegingsoperatie en in welk kader dat gezien moet worden. Ik heb iets gezegd over de timing van het geheel. Ik wil straks nog afzonderlijk terugkomen op de oriëntaties van de heer Schuurman.
Het is wel zo dat we ons nu in een totaal ander tijdvak bevinden dan bij de vorming van het coalitieakkoord. De vooruitzichten zijn totaal anders geworden. Wij gingen er vorig jaar nog van uit dat we over de gehele kabinetsperiode een begrotingsoverschot zouden hebben. Vorig jaar dachten we dat we het laagste niveau van de staatsschuld ooit zouden bereiken. Hoe anders is het geworden! Dat stelt ons wel voor totaal nieuwe zaken. Het algemeen perspectief is er. Dat heb ik net aangegeven. Ik kom daar straks uitgebreid op terug. Op dit moment kan ik echter nog niet verdergaan – en wil ik ook niet ook verdergaan – om te kijken of dan een bepaalde klankkleur relevant zou zijn voor de uitkomsten. Dat kan ik gewoon niet doen.
De voorzitter:
De heer Schouw wil kort iets vragen.
De heer Schouw (D66):
Ik zit nog met een punt. Dat is het faseverschil van de effecten van de bezuinigingsoperatie, zoals ik het toch maar noem, in relatie tot de gemeenten. Ik begrijp dat de gemeenten denken: wij hebben het handvat van de 20%. Ze gaan dus en masse zoeken, want ze moeten in maart of april collegeprogramma's maken. Het kabinet komt eigenlijk pas maanden later met politieke besluitvorming over de heroverweging. Daar zit een faseverschil in. Wat kan de minister-president zeggen tegen de gemeenten die nu allemaal ontzettend veel energie stoppen in het zoeken van 20% bezuinigingen?
Minister Balkenende:
Het proces van heroverweging moet, zoals ik heel helder heb aangegeven, zorgvuldig plaatsvinden. Wij hebben ervoor gekozen om resultaten op een veel eerder moment dan vroeger naar voren te brengen, zodat ze kunnen worden meegenomen in de voorbereiding van de begroting 2011. Daarover wordt in het voorjaar gesproken. Verder kan het worden betrokken bij de Voorjaarsnota 2010. Als kabinet zullen wij bezien wat het kan betekenen voor het jaar 2011. Uiteraard heeft het ook te maken met een nieuwe kabinetsperiode daarna. Indien wij het nog eerder zouden willen doen, gaat dat echt ten koste van de zorgvuldigheid. Daarnaast is het zo dat het aan de orde stellen van het uitgavenkader in het voorjaar de reguliere methode is, ook voor gemeenten. Wij praten niet eerder dan in maart, april over het uitgavenkader voor het jaar daarop. Het kan echt niet eerder.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de minister-president nu zijn betoog vervolgt.
De heer Schouw (D66):
Misschien mag ik toch nog één opmerking maken. Het is een zeer bijzonder jaar in het licht van de vorming van nieuwe colleges. De rijksoverheid heeft een medeverantwoordelijkheid voor de lagere overheden, zeker als het gaat om zulke bedragen.
Minister Balkenende:
Ik respecteer de medeoverheden zeer. Ik neem ook zonder meer aan dat de medeoverheden in het licht van het debat hier en in de Tweede Kamer ervan zullen uitgaan dat het de komende jaren anders zal zijn dan de afgelopen jaren. Daarmee lopen wij niet vooruit op de te maken keuzes, maar het is wel de algemene realiteit. Ik geloof dat ook gemeentebestuurders zich daarop moeten en zullen instellen.
Voorzitter. De financiële crisis heeft duidelijk gemaakt dat hervorming van de financiële sector voortvarend moet worden aangepakt. Er zijn inmiddels met de bancaire sector concrete afspraken gemaakt over beloningen. Uitgangspunt is dat langetermijnbeleid moet worden beloond en niet het kortetermijngewin, allereerst nationaal. Nederland heeft met de Code Banken afspraken gemaakt met de sector, zelfs ter voorkoming van excessieve bonussen; de heer Werner vroeg daarnaar. Afgesproken is om de variabele beloning te maximeren. Voor bankbestuurders geldt dat de variabele beloning niet meer mag bedragen dan 100% van het vaste inkomen. Daarnaast bevat de code de introductie van een moreel-ethische verklaring, een eed voor bankiers en een afspraak over deskundigheid en permanente educatie in de vorm van een bankiersexamen. De code geldt voor alle banken in Nederland, zowel voor de activiteiten hier als die in andere EU-lidstaten. De code zal wettelijk worden verankerd.
Als wij spreken over maatregelen in de financiële sector, is het voor iedereen duidelijk dat alleen een nationale aanpak niet volstaat. Europa reageerde snel om de spaarders te beschermen met afspraken over een Europees depositogarantiestelsel. Afgelopen jaar hebben wij in Europa grote stappen gezet om het financieel toezicht te verbeteren. Op mondiaal niveau heeft de G20 de rol van de financiële en economische coördinatie op zich genomen. Nederland zat vanaf het begin van de financiële crisis aan tafel. Ook nu weer in Pittsburgh, waar inderdaad – in de woorden van de heer Werner – een perspectiefvol begin is gemaakt met een krachtdadige aanpak in internationaal verband. Zo hebben we ook in G20-verband kunnen werken aan afspraken om beloningssystemen in lijn te brengen met de vereisten van internationale financiële stabiliteit. Laat ik concreet benoemen welke principes wij in Pittsburgh hebben afgesproken:
- het tegengaan van het betalen van meerjarige gegarandeerde bonussen;
- het uitstellen van uitbetaling van een substantieel deel van de bonussen over een periode van ten minste drie jaar;
- de mogelijkheid om bonussen terug te vorderen bij negatieve financiële prestaties.
Wij hebben in Pittsburgh meer gedaan dan het financieel toezicht versterken. Wij hebben ook afspraken gemaakt over verdere macro-economische coördinatie onder een raamwerk van sterke, duurzame en evenwichtige groei. Daar hoort ook afstemming van het terugdringen van begrotingstekorten bij, nodig om de inflatie in de hand te houden en geen rem te zetten op economische groei.
In het derde blok van mijn betoog kom ik nog terug op de beloningssystemen. Dan ga ik meer concreet op een aantal zaken in. Ik kom nu bij een derde punt dat ik in dit blok wil behandelen: de Crisis- en herstelwet en de regeldruk.
Sinds het begin van mijn premierschap heb ik prioriteit gegeven aan het terugdringen van regeldruk: minder regels, minder administratieve lasten, kortere procedures, snellere resultaten. Dat is wat wij nodig hebben. Ik geef toe: het is verre van gemakkelijk. Juist nu kunnen we het ons niet permitteren om tijd te verliezen. Het economisch herstel komt zeker, maar de grote gevolgen voor de werkgelegenheid komen ook nog. Daarom heeft het kabinet de Crisis- en herstelwet ingediend. Dit wetsvoorstel beoogt om de crisis te helpen bestrijden door publieke werken te versnellen, met bijzondere aandacht voor een duurzame ontwikkeling van Nederland. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de CHW is januari 2010. Het kabinet spreekt vanzelfsprekend de hoop uit dat deze Kamer zal meewerken aan een spoedige en zorgvuldige behandeling van het wetsvoorstel. Hoe eerder de wet in werking kan treden, hoe meer de economie erbij is gebaat.
Het wetsvoorstel is op Prinsjesdag bij de Tweede Kamer ingediend. De economische urgentie voor dit wetsvoorstel is onverkort aanwezig. Het strekt tot versnelling van ruimtelijke en infrastructurele projecten, ter bestrijding van de economische crisis en haar gevolgen. Met name ten behoeve van de werkgelegenheid en de duurzame ontwikkeling.
De projectenlijst bevat veel projecten, met name op het gebied van woningbouw, infrastructuur en energietransitie, zoals windmolens en innovatieve technieken als warmte-koudeopslag. Het wetsvoorstel bevat verder een onderdeel tot versnelling van de besluitvorming over lokale bouwprojecten, naar het model van de Deltawet grote rivieren, waarbij één overheid één verzamelbesluit neemt met beroep bij één rechter. De bestaande Europese normen, zoals de Habitatrichtlijn, en de rechten van belanghebbenden op inspraak en rechtsbescherming, ook bij onteigening, worden in acht genomen.
De heer Rosenthal heeft opgemerkt dat het kabinet eerder had moeten handelen, bijvoorbeeld in de bouw. De Crisis- en herstelwet versnelt juist vele bouwprojecten in het land met ten minste een halfjaar, oplopend tot anderhalf jaar. Eerder voorspelde de sector bouw dat er een banenverlies van 50.000 mensen aan het ontstaan is. Door de Crisis- en herstelwet kunnen tienduizenden arbeidsplaatsen sneller worden vervuld. Het is daarom goed om te horen dat de VVD-fractie meewerkt aan een vlotte behandeling in de Eerste Kamer; dat stellen wij op prijs.
De heer Kox heeft vragen gesteld rondom dit wetsvoorstel. Waarom wordt dit door de Kamer gejaagd ondanks het advies van de Raad van State? Grijpt het wetsvoorstel niet te diep in de rechten van burgers? Leidt het wetsvoorstel werkelijk tot versnelling? Is het wetsvoorstel een voorbeeld van een onsamenhangend allegaartje? Ik zei het al: wij zijn verheugd met de steun van de VVD bij het tempo maken met de behandeling van dit voorstel. Het tempo is geboden voor een tijdig effect op de economie en de duurzame ontwikkeling. Het voorstel zal nog voluit in deze Kamer worden behandeld. Burgers behouden alle recht op inspraak en rechtsbescherming. Dat geldt ook voor belangenorganisaties op milieugebied. Bij beroep moet het wel gaan om belangen van de betrokkenen die worden beschermd door de regelgeving waarom het gaat.
Versnelling wordt bereikt door vereenvoudiging, verduidelijkingen en verkorting van termijnen. Het vereist voorlichting over de veranderingen. Volgens de sector bouw versnelt de Crisis- en herstelwet de projecten ten minste een halfjaar, oplopend tot anderhalf jaar. De wet bevordert op verschillende manieren zowel de economie en de werkgelegenheid als de duurzame ontwikkeling. Een brede en veelzijdige benadering, zoals die nu vereist is. Ik heb de 50.000 banen al genoemd. Er is alle reden om tempo te maken. Het gaat niet ten koste van de rechtsbescherming of de essentiële wettelijke regelingen, maar wij willen wel tempo maken. Mijn laatste opmerking hierover: het voorstel is natuurlijk tot stand gekomen in goed overleg met de VNG, het IPO, de bouwwereld en anderen.
De heer Kox (SP):
Voor alle duidelijkheid: als de VVD-fractie zegt mee te willen helpen aan een spoedige behandeling van het wetsvoorstel, dan hoeft u daaruit niet af te leiden dat mijn fractie dat niet zou willen. Daar waar dat nuttig is, zullen wij dat doen. Wij zijn het er echter wel over eens dat de kritiek van de Raad van State niet alledaags was; er werd fors commentaar geleverd. Die twee vragen zijn dus wel essentieel. U stelt dat de sector zegt dat het tot versnelling zal leiden. Dat is mooi, maar wij moeten ook de andere kant bekijken. Het mag rechten van burgers niet ten onrechte te veel beperken. Daarom stelde ik mijn vraag: waarom maken wij zoveel haast? Deze wet hoeft niet op 1 januari in te gaan, want het is geen belastingwet. Kunnen wij niet voldoende tijd nemen voor het behandelen van dit wetsvoorstel, zodat wij er echt iets aan hebben als wij ermee aan de slag gaan? Het zou toch zonde zijn als wij straks een wet hebben die in de praktijk niet zo uitpakt als wij en de regering willen.
Minister Balkenende:
U stelt een reële, terechte vraag. Uit de geluiden van de gemeenten, de bouwwereld en de ondernemers kunt u afleiden dat het gewoon baat. Tijdens werkbezoeken heb ik gehoord wat het kan betekenen voor bijvoorbeeld een stad als Utrecht. Als die wet er nu zou zijn, zouden daar 1000 tot 1500 mensen ander werk kunnen krijgen, gewoon doordat het sneller gaat. Die tijdwinst is van grote betekenis. Onze inzet is om tempo te maken met de behandeling.
Dan de kritiek van de Raad van State. Wij hebben de suggestie overgenomen om bij bouwprojecten de systematiek van de Deltawet grote rivieren over te nemen. Dit is een buitengewoon relevant instrument op lokaal niveau. Op een aantal punten zijn wij aan de kritiek tegemoetkomen, op andere punten zien wij de zaken echt wat anders. Daar waar wij aan de kritiek tegemoet konden komen, hebben wij dat gedaan. Op bepaalde punten hebben wij zaken verduidelijkt, maar hechten wij wel aan onze eigen systematiek. De goede suggestie voor de deltawetconstructie hebben wij overgenomen.
Ik wil nog een andere opmerking maken die ik ook in de Tweede Kamer heb gemaakt. De Raad van State zegt dat er de afgelopen twintig jaar heel veel projecten zijn gerealiseerd in een hoog tempo. Met alle respect, maar projecten duren in Nederland gewoon te lang. Vaak ligt er een jaar of twaalf tussen het eerste idee en het moment waarop het is gerealiseerd. Dat moet echt sneller.
Een tweede argument was dat er sprake zou zijn van politiek en bestuurlijk onvermogen. Kritiek moeten wij ons altijd aantrekken, maar wij moeten ook kijken naar de procedures, die soms belemmerend werken. Ik ben zelf zestien jaar lang lid geweest van de raad van de gemeente Amstelveen. De procedure voor de besluitvorming over het stadshart heeft zestien tot achttien jaar geduurd. Dat kunnen wij ons niet permitteren. De Kamer kent ook dit soort voorbeelden. Wij zitten nu in een economische crisis. Laten wij dan met elkaar, met behoud van zorgvuldigheid, wel werken aan tempo. Dat dient de bedrijven en dat dient de werkgelegenheid.
De heer Schouw (D66):
Ik stel voor dat wij de Crisis- en herstelwet nu niet inhoudelijk behandelen. Ik begrijp wel dat u alle voordelen opsomt, maar het noopt mij bijna tot deze kritische kanttekening: ik zou het nu willen laten bij de constatering dat deze Kamer haar eigen procedure kiest, en dat is een zorgvuldige procedure. Wij houden rekening met de wens van het kabinet wat betreft het tempo.
Minister Balkenende:
Ik ben blij dat u deze opmerking maakt. De Kamer heeft haar eigen verantwoordelijkheid en die respecteer ik ten volle. Zorgvuldigheid is één ding, maar tempo is evenzeer van belang. Als wij elkaar op dat punt kunnen vinden, dan kunnen wij met elkaar resultaat boeken.
De werkgelegenheid is een onderwerp dat door velen van u is genoemd. De laatste CBS-cijfers laten zien dat er in augustus 390.000 mensen werkloos waren; 5% van de beroepsbevolking. Dat is een stijging met 96.0000 ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Uit dezelfde cijfers blijkt dat de jeugdwerkloosheid in augustus is toegenomen tot 12%. Een jaar eerder was dat nog 9%. In de MEV heeft het CPB een verder oplopen van de werkloosheid naar 8% van de beroepsbevolking voorspeld. Dat betreft meer dan 600.000 mensen. Dit is een verdubbeling ten opzichte van 2008. De werkgelegenheid neemt het komende jaar vooral in de marktsector sterk af. Het kabinet heeft voor 2009 en 2010 maatregelen genomen om de gevolgen van de economische neergang en de snel groeiende werkloosheid aan te pakken. Bijvoorbeeld door investeringen in infrastructuur en woningbouw blijft werkgelegenheid behouden.
Voorts heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen, specifiek gericht op de arbeidsmarkt. Ik noem de werktijdverkorting. Daarmee zijn wij vorig jaar begonnen. Verder noem ik de introductie van de deeltijd-WW. Dit geeft werkgevers de mogelijkheid om werknemers in wie veel is geïnvesteerd, te behouden in plaats van hen te moeten ontslaan. Voor de deeltijd-WW is voor de periode van 2009 tot en met 2011 bruto circa 1 mld. uitgetrokken. Het CPB geeft in de MEV aan, te verwachten dat de deeltijd-WW de werkloosheid drukt met 10.000 personen in 2009 en 25.000 in 2010. Werkgevers die een met ontslag bedreigde werknemer omscholen, kunnen hiervoor een omscholingsbonus krijgen van maximaal € 2500, op voorwaarde dat het bedrijf of de instelling er zelf minimaal hetzelfde bedrag bij legt. Het kabinet trekt hiervoor 62 mln. uit.
Om de aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid te verbeteren, heeft het kabinet bovendien een dekkend stelsel van 33 mobiliteitscentra gecreëerd. Mede met behulp van deze centra werden in de eerste zeven maanden van dit jaar ongeveer 52.000 mensen aan ander werk geholpen. Deze maatregelen voorkomen dat mensen een grote afstand krijgen tot de arbeidsmarkt.
Het kabinet acht de oplopende jeugdwerkloosheid in het bijzonder problematisch. Het kabinet wil voorkomen dat jeugdige schoolverlaters en baanverliezers langdurig aan de kant staan, zoals in de jaren tachtig van de vorige eeuw is gebeurd. Daartoe is het Actieplan Jeugdwerkloosheid opgesteld. Dit komt bovenop het bestaande instrumentarium om mensen die werkloos raken, aan een baan te helpen. In het kader van het actieplan is voor de periode van 2009 tot 2011 in totaal 250 mln. beschikbaar, speciaal gericht op maatregelen voor het tegengaan van jeugdwerkloosheid.
De heer Werner heeft het gehad over de noodzaak tot het verder flexibiliseren van de arbeidsmarkt. In mijn toespraak bij de opening van het academisch jaar aan de universiteit van Tilburg ben ik daar uitgebreid op ingegaan. Ik heb toen gezegd dat wij de dynamiek moeten durven omarmen. De dynamische arbeidsmarkt van de 21ste eeuw vraagt om flexibiliteit van mensen en de bereidheid om een leven lang te investeren in persoonlijke ontwikkeling. Het kabinet deelt de waardering van de heer Werner voor de nieuwe groepen zelfstandigen zonder personeel. Deze zzp'ers vormen een voorbeeld van de wijze waarop de flexibilisering van de arbeidsmarkt in de toekomst zou kunnen uitwerken. Het is een uitdaging om te bezien hoe deze groep kan worden geïncorporeerd in ons model van overleg en sociale zekerheid. Het kabinet ziet de spanning op dit gebied en heeft de SER gevraagd, hierover advies uit te brengen.
De heer Werner sprak ook over een hervorming van de WW langs de lijnen van het advies "Naar een toekomst die werkt" van de Commissie Arbeidsparticipatie. Het kabinet heeft inmiddels de WW op een aantal punten aangepast en aangescherpt. Voor de zomer heeft uw Kamer ingestemd met het wetsvoorstel inzake passende arbeid in de WW. Voor mensen die na 1 juli 2008 werkloos zijn geworden, geldt dat alle arbeid passend is. Indien zij werkaanbod weigeren omdat het onder hun niveau ligt of lager beloond wordt dan hun vorige baan, wordt de WW-uitkering verlaagd. Anderzijds geldt ook dat mensen die een jaar in de WW zitten en aan de slag gaan voor een lager loon, er in inkomen niet op achteruitgaan. Het nieuwe loon wordt dan aangevuld met de WW-uitkering. Het beleid inzake werkloosheid en de vormgeving van de WW vormen een onderdeel van de heroverwegingsoperatie. Ik wil daarop nu niet vooruitlopen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik heb u namens de fractie van GroenLinks heel nadrukkelijk de vraag gesteld wat u doet om te voorkomen dat de mensen die nu al een uitkering hebben – veelal zijn dat mensen met een arbeidsbeperking – wederom te horen krijgen dat zij een erg grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt, wanneer straks de economie weer aantrekt. Als je door je oogharen kijkt, weet je dat dit over twee, drie, vier jaar wel weer eens zou kunnen gebeuren, en dan komt de werkelijkheid van het advies van de commissie-Bakker keihard naar ons toe. Hoe ziet de investeringsagenda er bij het kabinet uit, conform het advies van de commissie-Bakker?
Minister Balkenende:
Dit is een goed punt. De huidige situatie op de arbeidsmarkt is kwetsbaar. Wij zien dat bedrijven omvallen en dat in de marktsector mensen hun baan verliezen. De inzet van het kabinet is, dat wij zoveel mogelijk mensen behouden; vandaar de deeltijd-WW en de inzet op scholing. Ik hoef de instrumenten niet te herhalen. Ik zeg er tegelijkertijd bij dat dit niet alleen de verantwoordelijkheid is van het kabinet, maar evenzeer van werkgevers en werknemers. Het gaat erom, dat zij hieraan recht doen in de afspraken die zij maken in het arbeidsvoorwaardenoverleg en in hun contacten met scholingsinstellingen. Dan nog zullen er mensen werkloos worden. Over een aantal jaren zullen wij zien dat de economie weer aantrekt, dat de bedrijvigheid toeneemt en dat er weer mensen nodig zijn. De algemene lijn om te blijven investeren in de scholing van mensen blijft buitengewoon relevant. Dan komt het punt van de heer Werner nadrukkelijk aan de orde, namelijk dat wij de flexibiliteit op de arbeidsmarkt nodig zullen hebben. Dit zal wellicht volgend jaar een onderdeel worden van de heroverweging, want het arbeidsmarktbeleid is daarvan een onderdeel. Wij kunnen dan opnieuw kijken naar de uitkomsten van de commissie-Bakker. Maar zoals gezegd, ik loop daarop niet vooruit, juist om te voorkomen dat het fenomeen zich voordoet dat mensen onvoldoende kansen hebben, dat er onvoldoende is geïnvesteerd en dat zij aan de kant staan. In de jaren tachtig hebben wij met de jeugdwerkloosheid gezien dat een aantal jongeren met een behoorlijke opleiding tussen de wal en het schip terechtkwamen. Toen de economie ging aantrekken, was het juist die groep die moeite had om een baan te vinden, omdat men toen koos voor de echte jongeren, die recentelijk een opleiding hadden afgerond. Deze groep zat er eigenlijk tussen. Ik vind dat wij deze les moeten trekken en dat wij daaraan consequenties moeten verbinden.
De heer Thissen (GroenLinks):
Daar ben ik het helemaal mee eens, maar er is één groep waar wij het nauwelijks over hebben, maar die in de afgelopen jaren wel een speerpuntgroep was, namelijk de 45-plussers. Over die groep ben ik het allermeest bezorgd, evenals over de groep mensen die met een beperking thuis zitten, maar die zo verschrikkelijk veel mogelijkheden hebben dat zij wel mee zouden kunnen doen. U mag van alles heroverwegen, maar ik geef u dit advies mee: zorg dat er voor de investeringsagenda voor die groepen mensen nog wel wat in de knip blijft, want anders is er niet meer te investeren.
Minister Balkenende:
U maakt een terechte opmerking. Ik heb iets gezegd over de jeugdwerkloosheid. Als jongeren perspectief missen, is dat heel erg. Ik wil zo veel mogelijk voorkomen dat mensen kansen missen. U hebt gelijk dat er een bepaalde groep is die het ook los van de economische crisis al moeilijk heeft. Ik ken uit werkbezoeken natuurlijk ook de verhalen van mensen, hoe moeilijk het is om een baan te vinden. Wij kennen allemaal het probleem dat mensen niet meer de scholing krijgen die zij nodig hebben, bijvoorbeeld omdat wordt gezegd: over een aantal jaren is betrokkene er toch uit. Of: men is te duur geworden. Wij hebben op dat punt een cultuuromslag nodig: participeren is essentieel, ook als men een wat hogere leeftijd heeft bereikt. De tijd dat wij konden zeggen: je bent 52 of 53, je werkt nog vijf of zes jaar en dan is het afgelopen, is echt voorbij. Als wij dat tegen elkaar zeggen – en dat doen wij – moeten wij er ook voor zorgen dat de arbeidsorganisatie daarop kan worden afgestemd en dat er wordt geïnvesteerd in mensen. Daarbij moeten wij inderdaad oog hebben voor deze groep.
Een ander punt betreft de samenhang tussen de klimaatcrisis, de energiecrisis en de andere crises. Ik ga er straks wat dieper op in, maar ik maak nu een eerste opmerking. De wereld wordt de laatste tijd geconfronteerd met diverse uitdagingen, die het achtervoegsel "crisis" hebben gekregen: voedsel, energie, klimaat, de economische crisis, de morele crisis, noem maar op. Al deze zaken staan op dit moment op de agenda. Dit is uw Kamer niet ontgaan, getuige de brede steun die de heer Schuurman vorig jaar heeft gekregen voor zijn motie. Daarin deed hij juist een oproep aan het kabinet om te letten op de samenhang der dingen. De grote kwesties van deze tijd zijn sterk met elkaar verweven en hebben per definitie een landsgrensoverschrijdend karakter. Dat vraagt om een samenhangende aanpak en een goede internationale samenwerking. Een eerste stap maakten wij in Pittsburgh waar het de G20 gelukt is om het eens te worden over een set kernwaarden voor duurzaam economisch handelen. De erkenning dat evenwichtige groei een coherente economische, sociale en milieustrategie vereist, is voor dit forum een belangrijke basis voor de integrale beschouwing van de diverse mondiale crises.
De heer Noten stelt in dit verband de gewetensvraag, die onze kinderen straks kunnen stellen: wat hebben die investeringen van jullie nu opgeleverd? Ook de heer Werner geeft de wens te kennen, het streven naar duurzaamheid meer in het beleid door te laten klinken. Ik wijs in mijn reactie graag op het aanvullend beleidsakkoord. De aanleiding hiervoor was natuurlijk de snel verslechterde economie, maar de hierin opgenomen maatregelen zijn nadrukkelijk ook gekozen met het oog op de ontwikkeling naar een meer duurzame economie en samenleving. Hiertoe behoren wat mij betreft niet alleen investeringen in duurzame energie, maar bijvoorbeeld ook behoud van werkgelegenheid en herstel van begrotingsevenwicht.
Ik waardeer het dat de heer Schuurman het kabinet dankt voor de beantwoording naar aanleiding van zijn motie van verleden jaar. Er zijn diverse initiatieven opgestart. Over de voortgang daarvan bent u per brief van 21 september jongstleden uitgebreid op de hoogte gebracht door de minister van BZK, die hierin de eerste verantwoordelijkheid heeft. De heer Schuurman vraagt terecht nadrukkelijk aandacht voor het betrekken van de burger bij de uitdaging waar wij voor staan. Technologische innovaties kunnen en zullen bijdragen aan transities van water, voedsel en energie. Een collectieve gedragsverandering is echter van minstens even groot belang. Straks kom ik uitgebreider terug op dit onderwerp. Ik wilde het nu alleen kort aanstippen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
De minister-president komt hier later nog op terug, maar ik wil nu alvast de volgende vraag stellen. Met het oog op de toekomst moeten wij ons natuurlijk wel realiseren dat er nogal wat achterstallig onderhoud is wat de verschillende vormen van crises betreft. Dat moet op een gegeven ogenblik ingehaald worden. Dit betekent een hele omslag, misschien wel voor jaren. Eerst moet je namelijk verdienen wat je vroeger eigenlijk te goedkoop hebt binnengehaald.
Minister Balkenende:
Dit raakt de discussie bijvoorbeeld van nazorg naar voorzorg. Wij hebben een andere mindset nodig. Ik denk ook dat thema's zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, belangrijk worden. Ik zie dat de grote vragen van deze tijd in samenhang moeten worden gezien. Wij weten immers dat thema's zoals voedsel, energie, klimaat en financiële ontwikkelingen geen afzonderlijke kwesties zijn, maar op elkaar gaan ingrijpen. Ik geloof dan ook dat wij aan de vooravond staan dat wij de noodzaak inzien van radicale veranderingen. Ik heb dat ook steeds naar voren gebracht in mijn bijdragen in onder andere de G20. Ik heb daarbij steeds aangegeven: je kunt niet alleen maar praten over de aanpak van de financiële crisis zonder acht te slaan op die andere zaken. Precies om die reden is Nederland actief in de G20.
Maar mevrouw Cramer zet zich evenzeer in voor de conferentie in Kopenhagen. Wij hebben het nu eenmaal over het toe groeien naar een andere mondiale werkelijkheid. U hebt gelijk: dat gaat niet vanzelf. Wij zullen ook zien dat in de richting van Kopenhagen er allerlei moeilijke vragen ontstaan rondom de financierbaarheid van het geheel, om het precies vaststellen van de criteria, de getallen en de doelstelling, alsook wat ontwikkelingslanden zelf zouden kunnen bijdragen. Dit zijn allemaal ingewikkelde vragen die met elkaar samenhangen. Waar u op doelt, is ook een moreel besef dat wij de zaken in de nieuwe samenhang zullen moeten zien. Ik voel dit ook als zodanig. De keuze zal zijn om die kansen te kunnen maken. Daar heb je overheden voor nodig, ook bedrijven, organisaties en burgers, niet alleen hier, maar juist ook mondiaal. Wij zijn echt op elkaar aangewezen. De vragen van vandaag hebben te maken met het feit dat wij in een wereld leven. Dat is ook het kenmerk van de crises waar wij nu voor staan: ze raken ons eigenlijk allemaal. In die zin vind ik uw appel zeer terecht.
Voorzitter. In dit blok wil ik een viertal meer algemene vragen naar voren brengen. Ik begin met de heer Rosenthal. Hij is fors geweest in zijn kwalificaties van het kabinetsbeleid: het kabinet heeft geen durf en daadkracht, maar wel betutteling. In de diepe financiële en economische crisis schuift dit kabinet zaken vooruit en veroorzaakt het onzekerheid. Zie bijvoorbeeld het besluit over de AOW; het is al twee weken na 1 oktober. Bovendien daalt Nederland op de internationale rankings. Dat was, kort gezegd, uw kwalificatie van het beleid van het kabinet.
Het kabinet laat zich de karikatuur die de heer Rosenthal schetst, niet aanleunen. Het kabinet heeft een jaar geleden acuut ingegrepen in de bankensector om zo de spaargelden van burgers en de liquiditeiten voor bedrijven te behouden; met resultaat. Er heeft geen implosie plaatsgevonden van het financieel systeem. Op dat moment was dat wel aan de orde.
De VVD heeft op dit punt in het afgelopen jaar geen andere, laat staan betere voorstellen gedaan. De VVD is muisstil als het gaat om de financiële sector. Het kabinet heeft begin dit jaar besloten tot tijdelijke maatregelen om werkgelegenheid en bedrijvigheid tijdens de jaren van krimp nog enigszins te steunen; met succes. De werkloosheid in Nederland is weliswaar gestegen, maar veel minder dan in alle landen om ons heen. Dat staat in schril contrast met de VVD-tegenbegroting, die volgend jaar de werkloosheid met tienduizenden verhoogt.
Het kabinet heeft besloten om voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën voor de lange termijn het taboe te doorbreken van de AOW-leeftijd, een taboe dat de VVD in haar recente verkiezingsprogramma evenmin heeft doorbroken.
Het kabinet bereidt veel eerder en sneller de zogeheten exit voor uit de overheidstekorten. Niets overlaten aan de vierde macht, maar gedegen voorbereiden van fundamentele keuzes en nog in deze regeerperiode ook besluiten nemen. De voorstellen die de VVD doet in haar tegenbegroting zijn onvoldoende. Die voorstellen beïnvloeden de groei in 2010 negatief en zijn te gering voor de lange termijn om het begrotingsevenwicht te herstellen. Met andere woorden: ook u, mijnheer Rosenthal, hebt behoefte aan het denk- en uitzoekmateriaal dat uit de heroverwegingen zal komen.
De VVD-daadkracht gaat voorlopig niet verder dan het snijden in sociale zekerheid, hulp aan armste landen en het produceren van decibellen in plaats van oplossingen. De VVD is wat mij betreft op meer punten de weg kwijt. De term betutteling is dan ook een gotspe. Het kabinet onderkent dat juist de individuele, vrije en ondernemende burgers, die de VVD terecht aan het hart gaan, snakken naar een fatsoenlijke samenleving, naar meer onderling respect, naar een normerende overheid en naar een overheid die optreedt. Wij allen in het politieke systeem in Den Haag moeten het goede voorbeeld geven. Tot voor kort kon op de VVD worden gerekend. Moet ik de VVD nu afschrijven als het gaat om een normale, fatsoenlijke toonzetting in het debat of mag ik u alsnog rekenen tot degenen die juist in deze zware tijden medeverantwoordelijkheid wensen te dragen?
Ik maak, tot slot, nog een laatste opmerking over de internationale indicatoren. Bij een aantal van die indicatoren, zoals competitiveness, zijn wij van acht naar tien gegaan. Maar mag ik ook eens wijzen op bijvoorbeeld de indicator waarbij de volgende vraag een rol speelt: waarom is Nederland interessant voor IT-bedrijven? Daarbij zijn wij van de tiende naar de vijfde plaats gestegen. Nu wij het hebben over de consumentenindex, consumentenvertrouwen en het zorgsysteem, is Nederland nummer een in Europa. Wanneer wij het hebben over onderzoek naar ouderenvoorzieningen van enkele jaren geleden, kan ik zeggen dat Nederland wat dit betreft op nummer een van de wereld staat. Ik doe niets af aan zaken die anders kunnen, maar laten wij de zaken wel in een goed perspectief plaatsen.
De heer Rosenthal (VVD):
Mijnheer de voorzitter. De financieel-economische crisis; verleden jaar heeft mijn fractie in dit kader een aantal vragen gesteld. Dat is gebeurd terwijl wij nog midden in die crisis zaten. Daar heb ik toentertijd geen antwoord op gekregen van de minister-president. Ik heb die vragen vandaag herhaald en ik hoop dat ik daar nog antwoord op krijg. Ik noem de kwestie van het level playing field bij de bancaire sector en de financiële markt. Ik noem ook de problematiek van protectionisme in andere landen. Naar het oordeel van mijn fractie neemt de regering te weinig harde, concrete tegenmaatregelen. Ik heb ook gewezen op de onderbenutting van garantieregelingen: 60% tot 70%. Het zij maar even gezegd.
Wat de kwalificatie betreft van de minister-president over onze formulering van het kabinetsbeleid als bevoogdend en betuttelend. Ik heb een groot aantal voorbeelden genoemd. Ik mag de minister-president in dat verband misschien ook wijzen op het feit dat de kranten in de afgelopen week vol hebben gestaan over de neiging van dit kabinet om ouders opvoedingsondersteuning op te dringen in plaats van uit te gaan van de kracht van de mensen en de ouders zelf.
Ten slotte doet de minister-president een frontale attack in de richting van mijn fractie. Mag ik dan ook bijvoorbeeld wijzen op de uitkomsten van OESO-ranglijsten op dit ogenblik? Met betrekking tot innovatievermogen, technologische ontwikkeling et cetera. Ons land gaat ten opzichte van andere landen wat dit betreft achteruit. Het zijn maar even een aantal contra-indicaties voor datgene wat de minister-president zojuist heeft gezegd.
Minister Balkenende:
Waarom heb ik mijn woorden zo gekozen? Aan de overzijde is een motie van wantrouwen door uw partij ingediend. Dat gebeurde onder het motto van: de regering regeert niet en zal dat ook niet doen. Ik herhaal wat ik ook in dat debat heb aangegeven; het gaat namelijk om een fundamenteel punt. Met het oog op wat wij verleden jaar hadden te doen, diende op dat moment de financiële sector overeind te worden gehouden. Toen is adequaat gehandeld. Dat is stap een.
Stap twee was dat wij op korte termijn de economie hebben te ondersteunen. Dat doen niet alleen wij, dat doen tal van andere landen. Dat vloeit ook voort uit de afspraken die wij in Europa hebben gemaakt en in G20-verband.
Stap drie is dat je voorbereidingen treft rondom de exitstrategie. Hoe krijg je de overheidsfinanciën weer op orde na de zware klappen die wij hebben opgelopen?
Datgene wat wij doen, is helemaal in lijn met die internationale aanbeveling. Ik waag het te betwijfelen of er één land is dat op dit ogenblik al heeft gezegd te kiezen voor een wet tekortreductie Rijk en medeoverheden. Wij hebben al 1,8 mld. ombuigingen ingevuld voor het jaar 2011. Wij pakken een grote heroverwegingsoperatie aan. Ik noem deze voorbeelden om aan te geven dat wij in het spoor zitten dat het common sense is tussen landen om de economie op korte termijn te stimuleren en te werken aan een exitstrategie op de langere termijn. Als wij het op deze manier doen en als wij dan dergelijke kwalificaties krijgen, vind ik dat er geen recht wordt gedaan aan datgene wat het kabinet voor ogen heeft, aan wat ons beweegt en aan wat wij doen.
De heer Rosenthal (VVD):
Waar het de heroverwegingsoperaties betreft, denkt ook de VVD-fractie in de Eerste Kamer vooral aan het feit dat je toch mag uitgaan van een situatie waarin de politieke gezagsdragers in dit land – het politieke gezag, in eerste instantie vertegenwoordigd door de regering met eenheid van regeringsbeleid – tot standpunten komen en dan vervolgens besluiten om daar een afwegingskader tegenaan te zetten op basis van politieke prioriteiten. Het hele debat dat nu voortdurend rondcirkelt en ook in deze Kamer weer terugkomt, gaat erover dat het er sterk op lijkt – om het maar vriendelijk te zeggen – dat het kabinet die politieke afweging op dit ogenblik niet maakt. Wij denken dat het die niet kan maken, vanwege de interne spanningen die er mogelijkerwijs op dit punt in het kabinet zijn. Daar hoef je helemaal niet beledigd door te zijn, dat kan gewoon een politiek feit zijn. Wij denken dat wij daarom dus nu zitten met negentien ambtelijke commissies, die zes of zeven maanden de tijd krijgen. Als ik tegen de minister-president zeg: wees nu zo verstandig om dan bijvoorbeeld die heroverwegingsoperatie zo op te zetten dat je in elk geval ook deze Kamer wat eerder dan na die zes maanden bedient met een aantal informatieve mededelingen, waardoor deze Kamer ook zijn werk goed kan doen, dan geeft de minister-president niet thuis.
Minister Balkenende:
Nee, het gaat om de kwalificaties van het kabinetsbeleid: u schuift de zaken maar vooruit. Dat hebt u gezegd. Er wordt niet geregeerd. Dat zijn de termen die ik van de VVD hoor. Dan zeg ik: vorig jaar, toen wij financieel moesten optreden, is er opgetreden. Het aanvullend beleidsakkoord dat eerder dit jaar is gesloten, had te maken met de vraag hoe wij de economie stimuleren, op korte termijn, dit jaar, en volgend jaar, en welke stappen wij nu al zetten in het kader van de financiële houdbaarheid. U weet dat wij maatregelen hebben genomen in de zorg. Wij hebben de indexering voor woningen boven 1 mln. geschrapt. Wij hebben de AOW-maatregel genomen. Dan kun je wel praten over het proces, maar dit zijn wel zaken die gedaan zijn. Nu zeggen wij: wij gaan het proces van heroverweging zorgvuldig voorbereiden en volgend jaar nemen wij het mee bij de voorbereiding van de begroting 2011. Ik zie werkelijk niet in wat dit te maken heeft met niet-regeren of zaken vooruitschuiven.
De heer Noten (PvdA):
Sterker nog, ik wil dat er geen misverstand bestaat. De regering kiest voor een bepaalde weg naar besluiten toe. Wij vinden het belangrijk dat die besluiten genomen worden, zodat wij aan het eind van die weg ook weten waar deze regering staat. Dat hebben wij duidelijk gemaakt. Wij hebben geen enkele behoefte aan tussenstanden. Ik geef dat ook even aan de regering mee. Het lijkt erop dat de heer Rosenthal graag maandelijks geïnformeerd wil worden over de ontwikkelingen in het denken. Wij willen graag geïnformeerd worden over de ontwikkelingen in de besluitvorming. Dus wanneer u aan besluitvorming toe bent, horen wij graag waar de regering staat. Alle tussenstanden houdt u maar voor u.
Minister Balkenende:
U ziet de eenheid tussen de voorzitter van de PvdA-fractie en de premier.
De heer Rosenthal (VVD):
De opmerking van collega Noten over tussenstanden is een diskwalificatie van wat ik heb gevraagd. Ik vraag niet om tussenstanden, ik vraag of er niet na drie maanden eens zicht kan komen in de richting van onze Kamer over de opties die inmiddels mogelijkerwijze zijn verdwenen – dat zou toch kunnen na drie maanden – en over de opties die nog overeind staan. Dat is toch op zichzelf in een scenarioachtige ontwikkeling een redelijk idee?
Minister Balkenende:
Mijnheer Rosenthal, wij hebben nu een proces dat in de tijd gezien echt beperkt is. Zes maanden voor fundamentele heroverwegingen van het hele uitgavenpakket van de overheid, dat zijn geen kleine dingen. Dan vind ik niet dat wij dit moeten belasten, want dit zijn natuurlijk wel tussenstanden. Wat u wilt horen, is hoe het over een paar maanden staat met opties die bijvoorbeeld zijn verdwenen. Ik vind dat wij dat niet moeten doen. Dat belast het werk van de commissies en de werkgroepen nodeloos. Ik denk ook niet dat het winst oplevert. Als u suggesties heeft – wij staan voor alles open – zal ik daar graag naar luisteren. Dat is verder geen punt, maar doe het wel op een goede en zorgvuldige manier.
Dan kom ik bij een algemene opmerking van de heer Kox, die refereerde aan de algemene politieke beschouwingen van vorig jaar, toen de crisis zich aankondigde, en toen ik aangaf dat dit tot een debat over de herordening zou leiden. Minder individualisme en meer samenspel. De heer Kox vroeg of ik zijn observatie deel dat er weinig van terecht is gekomen. Daarover het volgende. Ik ben niet zo somber als de heer Kox. Ik zal ook uitleggen waarom. Wanneer hij vraagt of er een complete herordening in Nederland en in de wereld is afgerond, zeg ik: nee, dat niet. Dat kan niet en dat zal hij ook niet bedoeld hebben. Is er een ruim debat geweest over die herordening? Jazeker. En zijn er zichtbare aanzetten tot herordening? Ja, ook. Ik licht dat graag toe.
Aan het debat over herordening heb ik eind vorig jaar van harte bijgedragen. Zo heb ik in een artikel uitvoerig stilgestaan bij de mogelijkheden voor Nederland om sterker uit de crisis te komen, getiteld: Op karakter. Ik heb een lans gebroken voor een 21ste-eeuws sociaal model, het Rijndeltamodel. In het aanvullend beleidsakkoord van het kabinet van begin dit jaar is nadrukkelijk gesproken over fundamentele opgaven en een morele agenda. Ik citeer een enkele zin: "Deze crisis gaat over meer dan alleen geld. Stevige antwoorden op die opgaven die de recessie stelt moeten dan ook perspectief bieden op versterking van de waarden en normen in de samenleving. De oorzaken van de recessie aanpakken betekent immers ook de samenleving moreel versterken. De morele agenda gaat ook over de balans in onze economie. Onze samenleving moet op cruciale punten structureel versterkt worden. Zo kan Nederland beter voorbereid op de toekomst uit deze crisis komen."
Deze thematiek is verder uitgewerkt in zowel de Troonrede als de Miljoenennota, maar ook in concreet beleid. Ik wijs naar de acties van dit kabinet rond het thema governance van de publieke en semipublieke sector en van de financiële sector. In andere delen van mijn betoog in deze termijn sta ik stil bij, en heb ik al geantwoord op dit soort onderwerpen. Dat hoef ik nu niet te herhalen. Zoals gezegd, zullen de heroverwegingen in het voorjaar niet uitsluitend leiden tot budgettaire keuzes, maar ook tot politieke keuzes die de inrichting en de verantwoordelijkheden van ons land raken. Het debat over herordening wordt ook op internationaal niveau gevoerd. Nederland draagt daaraan bij. De verklaring van Pittsburgh van de G20 opent met de zin: "We meet in the midst of a critical transition from crisis to recovery to turn the page on the era of irresponsibility and to adopt a set of policies, regulations and reforms to meet the needs of the 21st century global economy."
Tot slot. De heer Kox stelt terecht een belangrijk thema aan de orde van de herordening na de crisis. Dat hij zijn vraag afrondt met een verwijzing naar gedoe binnen kabinet en coalitie doet er eigenlijk afbreuk aan. Natuurlijk, de eenheid van optreden van kabinet en coalitie is belangrijk en gedoe moet zeker worden voorkomen, maar ik spreek de suggestie tegen als zou er wat bijzonders aan de hand zijn. Enig gedoe en discussie is inherent aan het Nederlandse veelpartijen- en coalitiesysteem. Uit eigen ervaring weet ik dat er echt nu niet meer discussie is dan in coalities van een andere samenstelling. Ik weerspreek zeker de suggestie als zou het kabinet vanwege vermeend gedoe niet in staat zijn tot handelen. Ik verwijs naar de eerdere antwoorden op andere inbrengen.
De heer Kox (SP):
Ik heb denk ik duidelijk gemaakt, vorig jaar en nu nog een keer, dat ik blij was met de conclusie, ook van de minister-president, van vorig jaar: wat wij nu meemaken, moet leiden tot een fundamenteel debat over de sociale en economische ordening, nationaal en internationaal. Dat vindt hij nog steeds en dat vind ik ook nog steeds. Ik vind het goed dat hij op verschillende plaatsen heeft aangegeven hoe hij dat dan ziet. In de Miljoenennota staan zaken die je bij wijze van spreken in ons beginselprogramma zou kunnen lezen, over solidariteit en matiging. Ik ben ze nu even kwijt. Als je het leest, krijg je er tranen van in je ogen, zozeer als je het ermee eens bent in de Miljoenennota. Het probleem zit hem niet in de agendering, maar in de uitvoering. Natuurlijk, als je praat over herordening, kun je niet vorig jaar iets zeggen en dat nu voor elkaar hebben. Maar ik heb het idee dat wij op dat punt zo weinig gedaan hebben. Een fundamentele herordening is niet de centen op orde brengen. Dat is heel belangrijk, maar het is veel meer de vorm van de samenleving op orde brengen. Wij hebben geconstateerd – u las voor wat er in Pittsburgh is gezegd – dat er iets totaal onverantwoordelijks zat in onze manier van samenleven. Over het op gang brengen van die discussie hebben wij nog weinig gehoord. Als ik dan nu hoor dat wij tot mei moeten wachten vooraleer wij dat debat kunnen gaan voeren, en dat wij dus eigenlijk het politieke debat daarover in deze en de andere Kamer stopzetten, vind ik dat nu juist zo jammer. Want het parlement is er ook om mee te helpen de mening te vormen.
Minister Balkenende:
U weet dat ik ook het debat van vorig jaar met u zeer op prijs heb gesteld omdat het ook mijn overtuiging is dat wij te maken zullen gaan krijgen met andere herordeningen. Dat doen wij op verschillende momenten. Wij doen dat nu bij de algemene politieke beschouwingen. Wij doen dat bij debatten over bijvoorbeeld de suggestie van de heer Schuurman, maar wij doen het ook op andere plaatsen. Het debat loopt dus. De heer Kox zegt dat hij er weinig van ziet. Kijk naar wat vorig jaar in juli en augustus aan de orde was. Toen spraken wij over de financiële architectuur. Wat is er sindsdien al niet veranderd in de sfeer van supervisie, toezicht en internationale afstemming? Het laatste was heel belangrijk voor de financiële sector. Wij pakken de bonussystemen eigenlijk voor het eerst echt aan. Daarover worden intermondiaal afspraken gemaakt. Het gebeurt toch maar. Neem het charter for sustainable and economic development. Hoe kunnen wij internationaal komen tot een set van waarden om duurzaam economisch handelen te versterken? Het gebeurt toch maar. Sinds vorig jaar is een impuls gegeven aan het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het gebeurt toch maar. In eigen land hebben wij de nodige stappen gezet die ook met dit soort onderwerpen te maken hebben. Het is dus geen discussie zonder praktische consequenties geweest. Iedereen is ervan overtuigd dat er dingen moeten veranderen. Dat bereik je niet van de ene op de andere maand, maar ik zie wel degelijk de contouren van verandering. Daarom is het debat over de sociale markteconomie in een stroomversnelling geraakt. Dat debat is nu echt anders dan een of twee jaar geleden. Hoe komt dat? Dat komt omdat de notie over het denken over de herordening is toegenomen. Ook als de economie weer aantrekt, kunnen wij niet terug naar business as usual, naar de oude situatie. Ik merk dat ook internationaal. Als wij die kant zouden uitgaan, zouden wij een grote misser begaan.
De heer Kox (SP):
Ik help het de premier hopen, maar ik neem aan dat ook hij zich ervan bewust is, net als ik, dat het er op dit moment alleszins op lijkt dat wij de veranderingen niet doorzetten en dat het alleszins lijkt op business as usual. Niet alleen ik heb gesproken over de bonussen, collega Werner ook. Er liggen misschien wel plannen, maar voorlopig ziet het er naar uit dat degenen die de crisis in belangrijke mate hebben veroorzaakt, denken dat het wel weer goed komt. Ik ben een optimistisch mens, maar wat dit betreft denk ik dat wij het afgelopen jaar wel voldoende goede bedoelingen hebben gezien, maar erg weinig vooruitgang. Ik vind daarom dat het parlement nauwer bij dat fundamentele debat moet worden betrokken. Het doet mij als parlementariër pijn dat ik moet horen dat het fundamentele debat tot op zijn minst 1 mei is uitgesteld. Dat is erg lang voor een lid van een parlement.
Minister Balkenende:
Het is een debat dat wij op verschillende momenten en op verschillende manieren met elkaar voeren. Ik heb al iets over de financiële sector gezegd. We werken nu met een code voor de banken in Nederland. Die was er vorig jaar niet. Je ziet gewoon de concrete veranderingen. Internationaal worden er afspraken gemaakt die een jaar geleden nog ondenkbaar waren. Dat doet zich gewoon voor. Neem de suggestie van de heer Schuurman. Zaken veel meer in samenhang bekijken, is op het ogenblik winst. De WTO-onderhandelingen moeten eindelijk worden afgerond. Kopenhagen moet een succes worden, hoe lastig het ook is. Het moet wel gebeuren. Het energievraagstuk hebben wij onder ogen te zien. Wij moeten de financiële crisis nu aanpakken. Dat gebeurt allemaal. Ik noemde het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er wordt veel van ondernemingen gevraagd. Hoe positioneren zij zich? Al die dingen spelen, niet pas mei volgend jaar. Het gaat continu door. Ik beschouw de opmerkingen van de heer Kox, want hij heeft wel een punt, als een aanmoediging om deze kwesties bij voortduring aan de orde te stellen. Ik doe dat ook. Ik beschouw zijn opmerkingen ook als een steun in de rug, want wij kunnen niet meer terug naar de oude situatie. Dat ben ik met hem eens.
De heer Thissen heeft mij nadrukkelijk gevraagd naar de visie van het kabinet op de maatschappij. Hij wil graag een antwoord dat meer is dan de quote: zo gaan wij niet met elkaar om. Ik dacht dat ik normaal gesproken wel iets meer zeg. Hij heeft ook gevraagd of het kabinet afstand neemt van de assimilatiepolitiek en hoe Nederland er over tien, vijftien jaar uitziet. De heer Thissen heeft een indringend betoog gehouden. Ik heb er met belangstelling naar geluisterd. Hij hield een betoog op basis van de stelling: New York heeft een doel, maar Nederland dobbert doelloos rond. Hij meent dat dit komt omdat de angst zich van ons meester heeft gemaakt. Hij vraagt niet om een kort of gemakkelijk antwoord. Voorzitter, gelet op de beperkingen die u stelt aan de spreektijd, probeer ik het midden te houden tussen beperking en niet te kort.
Graag zeg ik het volgende over Nederland over tien, vijftien, twintig jaar en verder. Onze samenleving verhardt en verkilt. De tolerantie ten opzichte van onze medemens vermindert, helemaal als die medemens een ander geloof aanhangt, een andere seksuele geaardheid heeft of een andere huidskleur heeft. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling. Argwaan, onverdraagzaamheid en, nog erger, agressie en haat zijn geen gezonde basis voor een goede, welvarende toekomst. Wij komen als individu, als land en als wereld geen stap verder als mensen zich opsluiten in hun eigen gelijk, zich afzetten tegen de buitenwereld en hun ogen sluiten voor de realiteit. De realiteit in dat onze baan, onze veiligheid en onze vrijheid te danken is aan onze ambitie om ons in te laten met de wereld om ons heen. Dat maakt ons immers sterker en rijker. Een samenleving floreert bij diversiteit, dynamiek en debat.
Ik heb daarom begin september voor een grote groep jonge studenten uit de gehele wereld een oproep gedaan om onze naaste lief te hebben, om je open te stellen voor een ander. Dit past bij wat ik heb genoemd het karakter van Nederland. Het tegendeel dus van angst, afzijdigheid en assimilatie. Ik trek deze lijn door naar de sociale economie. Nederland is een land met een open karakter. Groot geworden en gebleven door altijd open te staan voor veranderingen. Onze economie behoort tot de meest open economieën van de wereld. Dat heeft veel te maken met onze geografische ligging. Wij zijn van nature een port to Europe. Naast die openheid zijn wij altijd op zoek naar consensus tussen uiteenlopende belangen. Het poldermodel maakt deel uit van deze cultuur en traditie. Overleg en het zoeken naar evenwicht zitten in ons bloed. Verder is ook een bepaalde degelijkheid ons niet vreemd. Dat bedoel ik positief. Kijk naar ons solide pensioenstelsel en naar de manier waarop al tientallen jaren wordt gewerkt aan de versterking van de economische structuur. Ik wijs op een vierde karaktertrek. Wij stellen hoge eisen aan onze leefomgeving en onze voorzieningen. Nederland behoort tot de meest welvarende landen ter wereld. Onze voorzieningen liggen over het algemeen op een hoog niveau. Open, consensusgericht, degelijk en hoge eisen stellend. Dat is ons karakter.
Wat betekent dit nu in de context van de huidige wereldwijde recessie? Wat is het perspectief voor de toekomst? Het vertrouwen om sterker uit deze periode te komen, ontleen ik aan ons vermogen om samen te werken aan de noodzakelijke hervormingen. De voorbije decennia bewijzen dat juist in moeilijke tijden belangrijke ingrepen mogelijk en noodzakelijk zijn.
Nederland is een land dat over pakweg twintig jaar een van de meest dynamische en concurrerende landen ter wereld is, een land dat lef heeft, een land dat in beweging is en waar dingen gebeuren, waar burgers en bedrijven er plezier in hebben om nieuwe paden te bewandelen, een pioniersland dus, een land dat vooroploopt op vier gebieden: vernieuwing en creativiteit, groen, duurzaamheid, verantwoordelijkheid en ondernemerschap. Vernieuwing is vooruitgang en vooruitgang brengt zekerheid. Door continu te blijven vernieuwen en te zoeken naar nieuwe en betere oplossingen kunnen wij dingen die wij belangrijk vinden zeker stellen. Ik denk aan zorg, onderwijs en ons pensioenstelsel. Al die voorzieningen verschralen als wij alles bij het oude laten. Laten wij dus altijd blijven zoeken naar nieuwe wegen en daarop durven te lopen. Zekerheid zit niet in oude structuren, maar in ons vermogen om te vernieuwen.
Nederland is in 2029 veel groener dan nu. Met groen bedoel ik natuurlijk duurzamer. Ons afval wordt bijna volledig hergebruikt. De meeste huizen en kantoren zijn energieneutraal. Onze auto's stoten geen CO2 meer uit. Volgens mij is dat haalbaar. Er liggen veel kansen. Wij moeten die gewoon grijpen. Verantwoordelijkheid vind ik ook een belangrijk element voor de toekomst. Verantwoordelijkheid voor je leefomgeving en je medemens. Daarom ben ik zo blij met de herbezinning die er nu is. In 2029 bruist Nederland van ondernemerschap. Ondernemers zijn een belangrijke motor van onze welvaart. Ondernemers zijn bij uitstek in staat om in te spelen op kansen. Ze durven als geen ander te veranderen. De markt staat niet stil. Nieuwe ontwikkelingen tuimelen over elkaar heen. Een goede ondernemer heeft daar een neus voor en speelt daarop in. Ik hoop dat veel jongeren die dit in 2009 lezen in 2029 als ondernemer een belangrijke motor zijn van onze economie. Als dat onze visie op de toekomst is, als dat het doel is waar wij in Nederland samen naar toe kunnen werken, komen wij sterker uit de crisis.
De heer Werner (CDA):
Voorzitter. Dit alles klinkt mij als muziek in de oren. Niets beter dan dynamiek, vernieuwen, innovatie en andere culturen. Prima, prachtig. Maar hoe verdraagt dit alles zich met de stellingname in de Miljoenennota dat ons land wat betreft de inspanningen voor R&D op het niveau van het gemiddelde van de OESO-landen gaat zitten? Datgene wat de minister-president nu zegt, vereist grote investeringen in kennis en in vernieuwingen en in onderwijs om dat vermogen op te brengen. Kan de premier daarover helderheid verschaffen?
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik kom op dit punt afzonderlijk terug bij het punt kennis en innovatie. Ik wil daar ook uitgebreider bij stilstaan. Ik zal dan ook getallen noemen. Ik begrijp de vraag van de heer Werner heel goed, maar ik kom daar nog op terug. Ik wilde eerst recht doen aan het betoog van de heer Thissen en zijn vraag om een algemeen perspectief.
De heer Thissen (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil heel kort zeggen: Hulde!
Minister Balkenende:
Dank u zeer, mijnheer Thissen.
De voorzitter:
Ik nodig de leden niet uit om allemaal hulde te komen brengen.
Minister Balkenende:
Ik heb daar geen bezwaar tegen.
De heer Schouw vraagt het kabinet te reflecteren op de trend van regeren door symbolen die zijn fractie waarneemt. Hij verwijst onder andere naar het boek De prooi, over de bankensector. Ik heb de vraag van de heer Schouw met een lichte glimlach aangehoord. Immers, is het niet D66 die zich kenmerkt door veel symboliek? Men weet waar ik op doel. Vanaf de beginjaren met de reflecterende en bedachtzame icoon Van Mierlo en het vriendelijke alternatief van Terlouw heeft D66 symbolen verheven tot kroonjuwelen. De partij heeft daar inderdaad leergeld voor betaald.
Maar nu even in ernst een antwoord op de vraag van de heer Schouw. Ik ga niet mee in de suggestie die in de vraag besloten ligt als zou het kabinet uitsluitend doen aan symboliek. Ik kan zo een lijst voorlezen met 40 afspraken uit het beleidsprogramma en het aanvullende beleidsakkoord die zijn uitgevoerd. Ik zeg dit ook tegen de heer Rosenthal. Ik heb uitvoerig betoogd hoe het kabinet heeft opgetreden in de acute financiële crisis en welke maatregelen worden voorbereid met het oog op de toekomst. Ik hoef dat niet te herhalen. Het nut van enige weloverwogen en niet doorgeschoten symboliek mag men bovendien niet ontkennen. De wereld is zeer complex en aan snelle veranderingen onderhevig. Het gebruik van symbolen kan een middel zijn om desondanks effectief met burgers te communiceren. Ik zal nog ingaan op diverse vragen over de Crisis- en herstelwet en daarbij aangeven dat deze niet alleen voor infrastructuur en werkgelegenheid, maar ook voor natuur, milieu en innovatie een impuls vormt. Het is dus een wet met heel veel inhoud. Ik zie niet in waarom de titel niet enig communicatief karakter zou mogen hebben.
Kortom, ik ben het eens met de opvatting dat niet uitsluitend sprake mag zijn van symboliek. Symbolen kunnen echter een communicatieve waarde hebben. Ik heb betoogd dat het kabinet veel doet en uitvoert en ik bestrijd dat sprake zou zijn van een nieuwe of sterkere trend dan voorheen om symbolen te gebruiken in de politiek of in het beleid.
Dit was het eerste blok. Vervolgens zal ik ingaan op bestuurlijke visie en verantwoordelijkheden. Daarna ga ik in op een aantal concrete vragen. Ik heb zojuist gesproken over de financiële en economische situatie in het buitenland en over de wijze waarop wij bestuurlijk en maatschappelijk met elkaar omgaan in eigen land. Een logische brug tussen beide is gevormd door mijn betoog naar aanleiding van de motie-Schuurman over de samenhang tussen de verschillende crises. Hierin heb ik de visies van het kabinet op de toekomst van ons land laten doorklinken. Op deze plaats wil ik expliciet terugkomen op de vraag van de heer Schuurman over mijn beeld van een sociaal en krachtig Nederland, zoals dit in de troonrede is neergezet. Vanzelfsprekend verwoord ik de visie van het kabinet op dit punt. De term "sociaal en krachtig Nederland" kan men zien als de kern van het beleidsprogramma "Samen werken, samen leven". Hierin wordt de visie op de toekomst van Nederland geschetst in de welbekende zes pijlers: een actieve internationale en Europese rol, een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie, een duurzame leefomgeving, sociale samenhang, veiligheid, stabiliteit en respect en een slagvaardige en verbindende overheid.
Deze pijlers hebben niet aan betekenis ingeboet. De opgave om deze doelstellingen te bereiken is door de economische recessie wel aanzienlijk verzwaard. Dat is de reden dat ik het afgelopen jaar de nadruk heb gelegd op ambitie die wij gezamenlijk moeten tonen. In de troonrede is dit verwoord met de begrippen "vastberadenheid" en "bereidheid tot verandering". Wat betekent dit voor de toekomstige maatschappij? Het zou pretentieus zijn om een blauwdruk te schetsen, maar laat ik drie belangrijke oriëntaties noemen. Allereerst zullen wij goed moeten bedenken waar onze toegevoegde waarde ligt in Europa en in de wereld. Naar mijn overtuiging symboliseert de ligging van Nederland, port to Europe maar evenzeer met de blik op de Atlantische Oceaan, dat wij in staat zijn om verbindingen te liggen en daadwerkelijk wereldwijd te denken. Dat impliceert een internationale houding en interesse. Dat impliceert ook het willen nemen van verantwoordelijkheden, of het nu gaat om ontwikkelingssamenwerking of om veiligheidsmissies. Voor onze economie betekent dit dat wij het accent moeten leggen op sectoren als transport, handel, energie en een kennisintensieve samenleving.
Vervolgens is het goed om ons te realiseren dat de Nederlandse maatschappij nooit een monocultuur is geweest en zich verder ontwikkelt als een netwerksamenleving van vele bevolkings- en beroepsgroepen van onderscheiden geloofsovertuigingen, van verschillende maatschappelijke oriëntaties, van onderscheiden landsdelen, enzovoorts. Niet zozeer het vaste en de hiërarchie zullen de maatschappij van de toekomst kenmerken, maar eerder de transitie en de gelijkwaardigheid. Daarom is het zo van belang dat wij respectvol met elkaar omgaan en een groot beroep doen op onderlinge samenwerking. Dat is overigens uitsluitend mogelijk als iedereen die in Nederland woont zich houdt aan de rechtsstatelijke en democratische spelregels die wij met elkaar hebben vastgesteld. De netwerkende samenleving vergt dat wij elkaar respecteren en ruimte geven, maar vereist evenzeer dat iedereen zich aanpast aan de regels van de wet.
Tot slot is het van belang om te beseffen dat nadenken over de toekomstige maatschappij niet verengd moet worden tot nadenken over toekomstig overheidsbeleid en overheidsoptreden. Het vergroten van de verantwoordelijkheden van burgers en organisaties zal in een internationale netwerkende samenleving onontkoombaar zijn. De maatschappij en haar toekomst worden gevormd door verantwoordelijke burgers. Ik wil dan ook de terechte aandacht die de heer Schuurman vraagt voor een visie op deze toekomst ook vragen van burgers zelf en van maatschappelijke organisaties en politieke partijen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ik ben blij met deze beschouwing van de minister-president. Ik heb een paar vragen om het te concretiseren. Er zijn bepaalde ontwikkelingen in onze maatschappij die wij vanzelfsprekend vinden. Ik denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van de nanotechnologie en van de genetische manipulatietechnieken, aan de ruimtevaart tot en met Mars, enzovoorts. Op zichzelf wil ik er niet zo veel kwaads over zeggen. Ik ben immers ook nieuwsgierig naar de vraag hoe het allemaal in elkaar steekt. Ik vraag mij echter wel eens af of het criterium hierbij niet de volgende vraag zou moeten zijn: dient het werkelijk het leven? Het moet dan het leven van iedereen dienen, wereldwijd. Neem bijvoorbeeld de gigantische hoeveelheid geld die besteed wordt aan ruimtevaart naar Mars. Ik vraag mij iedere keer af: wat betekent dit voor het leven? Of neem de nanotechnologie. Dan denk ik: ja, inderdaad, er zitten ontwikkelingen in voor het leven, maar er zitten ook bedreigen voor het leven in. Als wij naar de wapentechnologie kijken, heb ik er steeds meer moeite mee om in te zien dat een en ander ten dienste is van het leven. Wij hebben al zo veel. Moet er nog meer bij? Als wij dit erbij zouden betrekken, zouden wij misschien geloofwaardiger ten opzichte van elkaar over allerlei vernieuwingen spreken.
Minister Balkenende:
De algemene notie van de heer Schuurman is buitengewoon relevant. Wij spreken over wetenschap en over de vraag waartoe het vergaren van kennis dient. Op welke wijze kan dit het menselijk leven dienen? De heer Schuurman noemde een aantal voorbeelden. Daar wil ik niets aan af doen, maar laat ik een aantal andere voorbeelden noemen. Neem een onderneming als DSM, een chemische maatschappij. Het is indrukwekkend om te zien hoe deze chemische industrie werkt ten behoeve van ontwikkeling in derdewereldlanden. Of neem een bedrijf als Unilever. Unilever, TNT en DSM zijn Nederlandse juweeltjes die internationaal heel hoog scoren ten aanzien van maatschappelijk ondernemen. Dit zijn bedrijven die hun kennis nadrukkelijk willen inzetten ten behoeve van de maatschappelijke ontwikkeling. Ik noem een ander voorbeeld. Ik vond het buitengewoon interessant om te zien hoe een bedrijf als Philips, groot geworden door radio, tv en gloeilampen, kiest voor een ander perspectief, namelijk lifescience: technologie ten behoeve van het menselijk lichaam. Deze heroriëntatie blijkt buitengewoon belangrijk te zijn. Kunnen wij het werk zodanig doen dat de wereld er beter van wordt? Deze vraag houdt mij bezig. Ik noem nog een ander voorbeeld. Wij hebben een buitengewoon sterke agrisector in Nederland. Wij kunnen onze expertise op het gebied van water inzetten ten behoeve van de kwaliteit van drinkwater, maar ook ten behoeve van veiligheid. Dit zijn zaken die te maken hebben met kennisontwikkeling en die een grote maatschappelijke betekenis hebben. Ik beschouw de opmerking van de heer Schuurman als een aansporing om daarvoor oog te hebben.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ook hierover zijn wij het eens. Ik wil beslist de indruk wegnemen dat ik niet inzie dat er positieve ontwikkelingen zijn, ten dienste van het leven. Ik heb meegemaakt dat wij met minister Bukman van Landbouw overgingen naar 2% organische landbouw. Onder minister Veerman is ecologische en biologische landbouw 10% geworden. Er zijn dus wel ontwikkelingen ten goede. Dit is een prachtig voorbeeld waaruit blijkt dat het voor het leven is. Ik vind dit een eenvoudig, maar belangrijk criterium dat breed maatschappelijk uitgedragen kan worden: heeft het iets destructiefs in zich of steunt het het leven, van wie dan ook maar? Ik vind dit zelf een heel belangrijk criterium om uit te dragen.
Minister Balkenende:
Ik heb een algemeen antwoord gegeven. Ik begrijp zeer wel wat de heer Schuurman bedoelt. Hij is degene geweest die in deze Kamer aandacht heeft gevraagd voor de samenhang tussen de verschillende crises. Als één onderwerp relevant is voor de aanpak van de crisis dan is het met name de kenniscomponent. Laat ik hiermee volstaan.
Verschillende leden, onder wie de heren Werner, Noten, Schuurman en Holdijk, hebben ieder met hun eigen inkleuring gesproken over de verantwoordelijkheid van de overheid in het algemeen en die van politici in het bijzonder. Hierbij zijn vragen aan de orde over de rol van overheid als hoeder van het algemeen belang en het democratisch bestel, over vertrouwenwekkend leiderschap dat weerstand biedt aan het populistische discours, over vertrouwen dat onder druk is komen staan en over het verzwakken van de bestuurscultuur. Dit zijn gewichtige vraagstukken die ik niet uit de weg wil gaan; integendeel. Alle bestuurders, dit kabinet voorop, hebben een zware verantwoordelijkheid om juist in deze tijd de handen ineen te slaan. De grote beslissingen waarvoor wij staan, raken onze toekomst en die van de generaties na ons. Die verantwoordelijkheid voelt het kabinet zeer sterk. Samen leven houdt niet op na deze kabinetsperiode. Het is niet alleen mijn ambitie, maar die van het voltallige kabinet, die doorklinkt in de wijze waarop het kabinet de onderwerpen aanpakt die hier door de leden naar voren zijn gebracht.
Nederland is meer dan beleggingskoersen en wetsvoorstellen. Nederland is eerst en vooral "wij". 16 miljoen mensen willen zichzelf zijn in een open, betrokken en respectvolle samenleving. Veel Nederlanders maken zich zorgen over de verharding van de samenleving, het doorgeschoten individualisme en het gebrek aan respect en onderling contact. Het stemt mij hoopvol dat mensen zich op deze wijze uiten. Het is een vorm van betrokkenheid in een tijd waarin mensen bovenal geconfronteerd worden met de persoonlijke gevolgen van de economische crisis. Het draait niet alleen om het eigen ik. Hoe wij met elkaar samenleven laat mensen niet onverschillig. Het laat dit kabinet ook niet onverschillig. Vraagstukken van duurzaamheid, solidariteit, rechtvaardigheid, matiging en gemeenschapszin spelen hierbij een wezenlijke rol. Ik zeg dit ook naar aanleiding van de opmerking die de heer Schuurman hierover maakte.
Wij zullen wel tot het besef moeten komen dat economische groei en welvaart zoals wij die kenden, tot het verleden behoren. De internationale financiële wereld heeft op zijn grondvesten geschud en de naschokken zijn voelbaar, ook in de Nederlandse samenleving. Ze trekken hun sporen in het vertrouwen en de hoop van mensen dat de toekomst altijd beter is dan het heden. Deze toekomst is nu onvoorspelbaarder dan ooit. De overheid kan proberen het leven van mensen beter te maken en iets van hun zorgen weg te nemen, maar het Nederland zoals wij dat kennen en dat zijn kracht ontleent aan een open economie en samenleving, maakt veel mensen nu onzeker. Goed bestuur vraagt om verantwoordelijkheidsbesef en samenwerking. Buitensluiting van de wereld, op welk niveau dan ook, zal ons afsnijden van onze welvaartsbron en onze fundamentele waarden en onze geschiedenis verloochenen en onze problemen vergroten. Verantwoordelijkheidsbesef en samenwerking zijn de opgave voor overheid, politici, bestuurders, maatschappelijke organisaties en de diversiteit aan Nederlanders in onze samenleving. Miskenning van die opgave is het slechtst denkbare scenario voor ons land. Die opgave laat zich vertalen naar solidariteit tussen generaties, maatschappelijke participatie, veiligheid en vertrouwen, de menselijke maat en respect.
In dit verband wil ik graag een aantal woorden wijden aan de rol van de medeoverheden. Zeker in deze economisch zware tijden hebben de rijksoverheid, provincies en gemeenten elkaar hard nodig om Nederland weer uit het dal te trekken. Het is zeer positief dat gemeenten en provincies de crisis in goede samenwerking met de rijksoverheid krachtig aanpakken. Kijk maar naar de vele plannen voor de stimulering van de lokale of regionale economie. Een goed functionerende overheid is gebaat bij goede interbestuurlijke verhoudingen. Dat betekent juist een herkenbare verantwoordelijkheidsverdeling en effectieve samenwerkingsrelaties tussen de drie bestuurslagen. Wij zijn goed op weg met de uitvoering van bestuursakkoorden die met de gemeenten en provincies zijn gesloten. Het kabinet werkt hard aan het verbeteren van de kwaliteit van het bestuur. Een belangrijk aandachtspunt is het verbeteren van de publieke dienstverlening. Zo worden in 2010 de tien meest in het oog springende knelpunten inzake administratieve lasten versneld aangepakt. Verder gaat het erom dat wij het tempo van de besluitvorming opvoeren en de problemen waarvoor wij staan aanpakken. Het advies van de commissie-Elverding en het Urgentieprogramma Randstad zijn gericht op versnelling en minder bestuur en juridisch getouwtrek. Zo kunnen er sneller resultaten worden bereikt.
Het noodzakelijke verantwoordelijkheidsbesef waarover ik sprak, heeft een reikwijdte die verder strekt dan het omzetten van ambities in resultaten van beleid. Het gaat ook over verantwoordelijkheid voor het proces van besluitvorming en het gedrag en de integriteit van mensen die bij besluitvormingsprocessen betrokken zijn. Dat geldt voor bestuurders, volksvertegenwoordigers en ambtenaren. Het vertrouwen in de overheid wordt onevenredig aangetast door incidenten die de kwaliteit en ordentelijkheid van besluitvorming ondermijnen. Dat is wat ik bedoeld heb met de "verrotting van het proces". Ik zal me daar te allen tijde tegen verzetten.
Verschillende afgevaardigden, de heren Noten, Holdijk, Werner en Schouw, hebben specifiek gesproken over vertrouwen, verantwoordelijkheid en moraliteit in de publieke sector. Incidenten bij woningcorporaties, ziekenhuizen en thuiszorgorganisaties hebben ons met de neus op de feiten gedrukt. Doorgeschoten, onevenwichtige structuren die uit een graaicultuur voortkomen en deze ook bestendigen moeten verleden tijd zijn. De morele agenda van het kabinet betreft ook een herijking op dit terrein. Vertrouwen blijft het uitgangspunt van onze visie op goed bestuur. Niet stelsels en systemen, maar mensen en mogelijkheden dienen centraal te staan in het denken van de overheid. Het is onze wens om tot vermindering van de bureaucratie te komen en tevens ruimte te bieden aan de behoefte van de cliënt.
Ik noem enkele recente ontwikkelingen op het terrein van verantwoording en toezicht: brede invoering van het raad van toezicht-model, invoering van governancecodes en kwaliteitssystemen en de dialoog met belanghebbenden. De toegenomen afstand maakt publieke diensten echter niet minder publiek. Publieke organisaties moeten in eerste instantie hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en orde op zaken stellen. Waar dat niet gebeurt, zal het kabinet ingrijpen, zoals bij verschillende woningcorporaties is gebeurd. De codes of soft law, waarnaar de heer Holdijk verwijst, passen in deze systematiek van vertrouwen: geven en ingrijpen waar deze geschonden wordt. Zodra een bestuur zich verplicht aan de code voor goed openbaar bestuur, waarnaar hij verwees, mag het daarop worden aangesproken door controlerende organen.
Met de heer Noten ben ik van mening dat niet ieder incident tot nieuw toezicht en nieuwe regels moet leiden. Wij blijven sturen op vertrouwen. Daar waar de incidenten duidelijk maken dat het systeem beter kan, is het aangewezen om de regels te veranderen. Op het gebied van zorg, onderwijs en volkshuisvesting zijn om die reden maatregelen genomen om de governance te versterken: versterking en professionalisering van bestuur en intern toezicht, herstel van de maatschappelijke inbedding, meer rekenschap en vergroting van afrekenbaarheid. De normering van topinkomens in de semipublieke sector is daar onderdeel van. Het kabinet zet daarmee in op een evenwichtige verdeling van verantwoordelijkheden tussen een beter genormeerde markt, een gerevitaliseerd middenveld en een doelmatige en doeltreffende overheid. Daarin is ruimte voor dynamiek gekoppeld aan een morele verantwoordelijkheid van iedereen.
De heer Schouw (D66):
Ik dank de minister-president voor dit antwoord. Ik wil er nog een punt overheen leggen. Is het mogelijk om deze drie sectoren en al die maatregelen die soms incidenteel en soms minder incidenteel zijn genomen, in een soort samenhangend beleidskader te presenteren? Ik heb geen samenhangend beleidskader kunnen vinden. Ik denk dat de drie sectoren en de aard en omvang van de problematiek, zoals de premier die zelf ook in alle hevigheid schetst, dat verdienen. Ik denk ook dat dit heel erg tegemoet komt aan de wens van de heer Werner.
Minister Balkenende:
Ik zoek naar een aanknopingspunt om dit debat met elkaar te voeren. Ik denk dat de heer Werner een handreiking heeft gedaan door juist nu te verwijzen naar de behandeling van het wetsvoorstel maatschappelijke onderneming. Daarin zullen juist de verschillende ordeningstypes samenkomen. Ik vind dit wetsvoorstel winst. Ik herinner me nog debatten aan de overkant waarin gesteld werd dat je alleen markt of Staat hebt. Ik geloof dat het debat over de maatschappelijke onderneming juist ruimte biedt om te komen tot een hernieuwde bezinning op die verantwoordelijkheidsverdeling. Ik zou eigenlijk willen voorstellen om het debat waar u terecht op doelt, daaraan te koppelen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik wordt altijd huiverig als er weer over een code wordt gesproken. Een code impliceert namelijk dat er verantwoordingsverslagen moeten komen. Volgens mij vermeerdert dat alleen maar de last. Het moet volgens mij simpelweg gaan over governance. Van wie is het nog? Ik ben zelf voorzitter van de raad van toezicht van een cluster van 26 basisscholen. Voorheen waren dat veelal kleinere schoolbesturen die zich bestuurlijk betrokken voelden bij en verantwoordelijk voelden voor dat basisonderwijs. Nu is er een college van bestuur dat de executieve bestuurlijke verantwoordelijkheid heeft. Wij zijn, onder mijn voorzitterschap, de raad van toezicht. Dan is de vertrouwensrelatie heel cruciaal. Wij hebben juist in de afgelopen jaren in tal van incidenten in het onderwijs, de zorg en bij woningbouwcorporaties gezien dat het wel eens misgaat, ook al heb je jaren tegen elkaar de belofte van vertrouwen gedaan. Ik zou het graag weer terug willen, waardoor mensen zich beschermd weten en weten waar zij naartoe moeten als dingen misgaan. Dat is volgens mij op dit moment heel erg verward, onzeker en bijna labyrintisch geworden. Dat brokkelt bij mensen het vertrouwen in de overheid af. Dit wil ik graag met urgentie geagendeerd zien.
Minister Balkenende:
De heer Thissen maakt een buitengewoon interessante opmerking. Hij stelt de vraag van wie de instellingen zijn en wie waarvoor verantwoordelijk is. Het valt mij op dat als er zich ergens iets voordoet er zo snel naar een bewindspersoon gekeken wordt. Wij zien dat bijvoorbeeld ook vaak bij het vragenuur. Maar de vraag is wie waarvoor verantwoordelijk is. Wij hebben te maken met marktpartijen. Daarbij heb je het ordeningsperspectief van de cliënt die een goed koopt. Binnen die ordernemingen heb je zeggenschapsstructuren. Als je te maken hebt met de overheid, heb je te maken met de publieke sector. Daar werkt de democratie en loopt het via volksvertegenwoordigers, ambtelijke apparaten en heb je inspraak. Dat is die lijn. De maatschappelijke instellingen horen instellingen te zijn van de samenleving zelf, die in eerste instantie te maken hebben met de maatschappelijke democratie. Dan moet je praten over cliëntenraden, interne zeggenschap en verantwoording afleggen. Als er op een gegeven moment sprake is van een evidente schending van de vitale zaken, moet de overheid een keer in gaan grijpen. Als bij een woningcorporatie de zaken slecht gaan, moet je bekijken of je de ordening zodanig kunt veranderen dat je die zaken goed weet op te pakken.
Ook op dit punt geldt dat het ordeningsdebat, ook wat betreft de controle, zeggenschap en verantwoording, helemaal past bij het wetsvoorstel waarop de heer Thissen doelt. De heer Schouw sprak zojuist over de ordeningsvragen met betrekking tot markt, samenleving en staat. Hij vroeg zich af hoe het zit met de verantwoording; wie is verantwoordelijk? Daarin komen deze zaken eigenlijk samen. Ik geloof dat de heer Thissen, als ik hem zo hoor, een buitengewoon interessant debat tegemoet gaat, waarin de kernvragen aan de orde komen, zoals: hoe gaan wij om met verantwoording? Deze vragen moeten worden gesteld om te voorkomen dat bijvoorbeeld de overheid verantwoordelijk wordt gehouden terwijl het de verantwoordelijkheid van iemand anders is. Het zou ook een keer zo moeten zijn dat wij kunnen zeggen in een vragenuurtje aan de overzijde: sorry, dit is dus even niet van ons. Daarmee geven wij helder aan dat het ene wel van ons mag worden verwacht, maar het andere niet. Ik geloof dat die helderheid van verantwoordelijkheidsverdeling een buitengewoon belangrijk iets is.
Als wij het hebben over de heroverwegingen, als wij het hebben over het perspectief van Nederland in 2020, dan zit er ook deel "vitaal middenveld" bij. Dat hangt samen met dit onderwerp. Wij moeten voorkomen dat wij een vermenging van verantwoordelijkheden krijgen. Mijns inziens kunnen wij daar niet zorgvuldig genoeg in zijn. Daarom beschouw ik de opmerking van de heer Thissen als buitengewoon stimulerend om dit debat op een goede wijze met elkaar te voeren.
De heer Kox (SP):
De minister-president zegt: laten wij deze discussie voeren als wij het over maatschappelijk ondernemen hebben. Hij komt dan met een gloedvol betoog. Ikzelf heb zojuist al gezegd dat ik graag wil dat het parlement meedenkt over de vraag welke kant het op moet. Gaan wij dit debat dan ook met de minister-president voeren, of voeren wij dat alleen met de minister van EZ? Het zou fijn zijn als hij bij dat debat aanwezig is, omdat hij er zo veel aan koppelt. Ik heb ook gesproken over de vraag hoe wij tot meer democratie in de economie kunnen komen. Ik denk dat wij dan ook de ruimte zouden moeten hebben om daarover met de minister-president te spreken.
Minister Balkenende:
Het lijkt mij dat ik te zijner tijd met de voorzitter hierover zal moeten spreken. De minister van Justitie is de eerstverantwoordelijke voor het betreffende wetsvoorstel. Als de heer Kox behoefte heeft aan een breder debat, zeg ik op mijn manier dat ik graag bereid ben tot het debat. Ik vind het buitengewoon interessant en ik vind het een leuk en belangrijk onderwerp. De manier waarop de heer Kox hierover spreekt, vind ik erg stimulerend.
De heer Rosenthal (VVD):
De minister-president hanteert voortdurend zelf – wij hebben daarover al eens eerder een discussie gehad – het beeld van het maatschappelijk midden. Het maatschappelijk midden zit dan kennelijk ergens tussen twee lagen in, tussen "individuen" en "staat" in. Moet ik het zo beschouwen? Zo ja, zitten wij dan niet middenin de problematiek dat wij er vaak omheen draaien als het gaat om aan de ene kant de verstatelijking van het maatschappelijk midden en aan de andere kant het idee dat de maatschappelijke organisaties, de maatschappelijke ondernemingen enz. toch uiteindelijk terug kunnen worden gevoerd tot vrijwillige associaties van vrije mensen?
Minister Balkenende:
Ik stel deze opmerking van de heer Rosenthal zeer op prijs, omdat hij mij ook de gelegenheid geeft om in te gaan op mijn proefschrift. Dat ging hier eigenlijk helemaal over.
(hilariteit)
Minister Balkenende:
Ik heb wel wat tijd nodig, maar ik zal er graag over spreken.
De voorzitter:
U hoeft uw proefschrift niet meer te verdedigen.
Minister Balkenende:
Het kan een uur kosten, maar er wordt naar gevraagd. De Kamer heeft recht op een goed antwoord.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Ik kijk even naar de klok. Ik zou niet graag hebben dat wij hier debatten gaan uitlokken die dan een vervolg krijgen. Ik wil dat het kort wordt samengevat en dat de minister-president zijn betoog kan vervolgen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb maar één opmerking. Ik kan de minister-president beloven dat ik volgende week een kopie van zijn proefschrift aan de heer Rosenthal zal geven.
De voorzitter:
Deze mededeling kon ook buiten deze interventie om.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik zal het kort houden. Mijn proefschrift had te maken met het onderwerp overheidsregelgeving en maatschappelijke organisaties. Ik heb mij daarin vooral beziggehouden met de ordeningsvraag. Ik heb mij toen ook verzet tegen een overheid/individu-denken of een staat/markt-denken. Ik deed dat, omdat mij opviel dat in ordeningsdiscussies eigenlijk heel veel werd gesproken in de polariteit tussen die twee zaken: staat en markt of overheid en individu. Ik vond dat een miskenning van het maatschappelijk veld. Wat is het verschil tussen deze drie kringen? Mensen zijn als staatsburger georganiseerd in de staat. Daarvoor geldt de politieke logica. Mensen kunnen consument zijn. Dan gelden de wetten van de markt. Mensen zijn evenzeer deelgenoot van maatschappelijke verbanden. Daarvoor geldt een andere vorm: de maatschappelijke democratie.
Nu is de vraag of de overheid dat wel erkent en of Europa dit wel erkent. Minister Van der Laan heeft in goed contact met de Europese Commissie ook bewerkstelligd dat er nadrukkelijk ruimte en erkenning is voor de maatschappelijke functie van woningcorporaties. Ik noem even dit concrete voorbeeld om aan te geven dat ik mij verzet tegen een staat/markt-denken. Jaren geleden heb ik als Tweede Kamerlid meegemaakt dat er over maatschappelijke onderneming werd gezegd: hoezo maatschappelijke onderneming; het is toch staat of markt? Het gaat mij om de principiële erkenning van een kring van burgers, die in vrijheid zichzelf associëren en waar wettelijke eigen normen voor gelden, die anders zijn dan staat of markt.
Het maatschappelijk middenveld is destijds beschouwd als iets wat tussen overheid en individu staat. Daarmee moet je oppassen. Sociologen uit de VS zeiden: als je nu dat maatschappelijke middenveld hebt, kan dat een instrument zijn in handen van de overheid om publieke doelen te realiseren. Toen heb ik al gedacht: als je zo aankijkt tegen het middenveld, krijg je een middenveld dat op armlengte van de overheid moet functioneren. Dat vind ik een verschraling van het middenveld. De heer Rosenthal zal dat ook zeggen. Het gaat immers om vrije burgers die zichzelf associëren. Het gaat dus om een zuiverheid. Ik heb dus ook niets met de verstatelijking van het middenveld; die discussie hebben wij in de jaren zestig gehad. Socioloog Van Doorn heeft daar ook mooie opmerkingen over gemaakt. Het gaat er mij om dat wij een nieuwe discussie over die ordening moeten voeren om ook ervoor te zorgen dat verantwoordelijkheid echt kan worden opgepakt.
De voorzitter:
Ik onderbreek de minister-president nu in zijn gloedvol betoog. Als het wetsvoorstel in de Kamer wordt behandeld en zij de wens kenbaar maakt om de minister-president bij het debat daarover te betrekken, krijgt de minister-president volop de kans om het betoog te vervolgen.
Ik vraag de minister-president om nu zijn betoog naar aanleiding van de algemene politieke beschouwingen te vervolgen.
Minister Balkenende:
Ik vond het wel leuk, voorzitter.
(hilariteit)
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik kom terug op een vraag van de heren Rosenthal en Thissen of ik het ermee eens ben dat morele wetten niet door een politieke meerderheid moeten worden opgelegd. Het kabinet zou zich namelijk schuldig maken aan betutteling en moraalfundamentalisme. De overheid zou moeten wegblijven uit de privésfeer. Er wordt daarbij gewezen op opvoedingsondersteuning en het elektronisch kind dossier, het ekd. Er is gevraagd of er niet juist veel meer zou moeten worden gewerkt aan het waarborgen van de privacy van burgers. De heer Rosenthal heeft het over betutteling en moraalfundamentalisme. Dat zijn grote woorden. De heer Thissen spreekt van een ongeremde behoefte van het kabinet om burgers te bewaken, waarvan privacyinbreuk het schadelijke gevolg is.
Zelfs nu, in een tijd waarin je zou verwachten dat mensen zich vooral bezighouden met de persoonlijke gevolgen van de economische crisis, maken mensen zich veel zorgen over het gebrek aan respect, de verloedering en de verharding van de samenleving. Dit blijkt herhaaldelijk uit onderzoeken van bijvoorbeeld het SCP. Het kabinet neemt deze zorgen serieus en leidt hier uit af dat veel mensen van mening zijn dat de verantwoordelijkheid van de overheid inderdaad soms verder reikt dan tot de voordeur. Dat afdoen als betutteling of moraalfundamentalisme is in feite het negeren van een breed levend gevoel in de samenleving. De heren Rosenthal en Thissen zullen het toch met mij eens zijn dat bijvoorbeeld door het ingrijpen bij huiselijk geweld of door het bieden van opvoedingsondersteuning, zeker wanneer het belang van het kind erom vraagt, juist grotere problemen in de sfeer van de veiligheid op straat kunnen worden voorkomen. Wel zal de overheid zich voortdurend bewust moeten zijn van het spanningsveld tussen individuele vrijheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Binnen dat spanningsveld zal de overheid steeds op zoek moeten naar een evenwicht. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer weegt daarbij zwaar. Soms zullen burgers een inperking moeten accepteren, omdat de maatschappelijke nood hoog is. De vraagstukken zijn complex en verdienen een afgewogen benadering. Dit najaar zal het kabinet een nader standpunt formuleren over het rapport van de commissie-Brouwer over de veiligheid en de persoonlijke levenssfeer.
Er is veel te zeggen over de opmerkingen die door onder meer de heer Rosenthal zijn gemaakt, bijvoorbeeld over het aftappen van telefoons. Tappen is één instrument, maar andere landen gebruiken weer andere instrumenten die ook ver kunnen gaan. Wij moeten wel even oppassen. Het ekd is bestemd voor hulpverleners, zoals jeugdartsen en medewerkers van consultatiebureaus. Die hulpverleners zijn op grond van de WGBO verplicht om een medisch dossier bij te houden. Bij het ekd gaat het om het digitaliseren van de huidige papieren dossiers. Het gaat ook om het opslaan van dezelfde informatie. Dat heeft niets met stigmatisering te maken.
De heer Rosenthal heeft ook gezegd dat sprake is van een gezinsvriendelijk keurmerk dat zou worden opgedrongen. Hij zegt dat dit moeilijk te begrijpen is. Het kabinet roept echter slechts organisaties van werkgevers en werknemers op om te participeren in de ontwikkeling van een keurmerk. Zo'n keurmerk geeft aan dat een bedrijf ruim aandacht besteedt aan het realiseren van een optimale balans tussen werk en privé voor zijn werknemers. De balans is een belangrijk onderwerp, juist ook bij het bevorderen van arbeidsparticipatie.
De heer Rosenthal heeft verder gesproken over het opdringen van opvoedingsondersteuning aan ouders. Normaliter is daar geen sprake van; opvoedingsondersteuning wordt vrijwillig aangeboden. Maar dit kabinet schroomt er niet voor om in te grijpen in gezinnen als het belang van het kind in de knel komt. Het kabinet zorgt er daarom voor dat de burgemeester de mogelijkheid krijgt om via de Raad voor de Kinderbescherming opvoedingsondersteuning te bewerkstelligen. Daarbij is altijd een kinderrechter betrokken.
Ik hoop dat de heer Rosenthal deze elementen wil zien en dat hij ziet dat het niet zomaar betutteling betreft, maar soms ook gewoon pure maatschappelijke noodzaak ter bescherming van juist ook kwetsbaren, in dit geval kinderen.
De heer Rosenthal (VVD):
Over problemen in huis, bijvoorbeeld huiselijk geweld, hoeven wij vanzelfsprekend helemaal geen misverstand te hebben. Waar het bijvoorbeeld bij het ekd vooral om gaat, los van de inhoud van de vragenlijsten die worden gehanteerd, is het uitrollen daarvan over het hele land. Alsof al die kinderen in Nederland behept zouden kunnen zijn met allerlei problemen die in vragenlijsten moeten worden vastgelegd. Daar gaat het om. Het gaat erom dat wij, wanneer er problemen kunnen zijn met bepaalde kinderen, dat generaliseren naar alle kinderen in Nederland. Hetzelfde geldt voor het probleem van de jeugd: voor wij het weten, praten wij over de jeugd als een probleem, wat het natuurlijk niet is.
Minister Balkenende:
Het is goed om nog eens te zeggen dat het overgrote deel van de kinderen in Nederland zich prima ontwikkelt. Die kinderen hebben ook geen problemen in de thuissituatie. Het gaat ons om de situaties waarin sprake is van grote problemen. Daarvoor kun je een landelijk dekkend netwerk hebben om te kunnen ingrijpen als dat nodig is, juist ter bescherming van kwetsbaren, om te voorkomen dat kinderen hun kansen vergooien en in ellende terechtkomen. Dat is iets anders dan zeggen dat de overheid zo graag achter de voordeur wil komen. Daar gaat het helemaal niet om. Het gaat er wel om dat wij erge dingen voorkomen, in het belang van met name kinderen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
De heer Rosenthal zegt nu iets waarvan ik elke keer denk: hoort hij dan niet dat de minister voor Jeugd en Gezin meer dan eens zegt dat het voor 90% en zelfs voor meer dan 90% van de kinderen niet geldt?
Minister Balkenende:
Een laatste punt dat ik in het kader van de bestuurlijke aspecten naar voren wil brengen, betreft het thema "kernkabinetten". De heer Rosenthal pleitte in zijn eerste termijn voor kernkabinetten. Hij wenst een krachtige politieke interventie om de economische crisis te dresseren. Als crisismanager weet de heer Rosenthal daar natuurlijk alles van. Ik wil daar best welwillend naar kijken. De heer Rosenthal weet dat ik niet iemand van blauwdrukken, van harkjes in organisatieschema's ben. Kleine kabinetten hebben de charme van de eenvoud. Het kan ook vast goed met minder ministeries. Laten wij dan echter wel de nadelen daarvan onder ogen zien. Elke structuur kent haar beperkingen. Er is niet direct een panacee. Er ontstaan grote bureaucratische complexen. Elke nieuwe demarcatie levert haar eigen grensproblemen op. Met herindelingen gaan veel tijd en energie verloren die wij hard nodig hebben, zeker in deze "crisis of public finance", zoals de heer Rosenthal het noemt. Alles beschouwend weet de heer Rosenthal heel goed dat hij en ik het prima met elkaar eens kunnen zijn, maar dat het aantal ministers in een kabinet vooral voortkomt uit het Nederlandse coalitiemodel. De bal ligt dus primair bij de politieke partijen. Daar moet de discussie worden gevoerd. Met andere woorden: de heer Rosenthal heeft een interessant punt aangereikt voor de agenda in 2011.
De heer Schouw (D66):
Het gaat dan in feite over 2012 en wie dan leeft, wie dan zorgt. Ik heb nog een paar opmerkingen gemaakt over metropolitaan bestuur en metropolitaan leiderschap. Komt de minister-president daar nog over te spreken?
Minister Balkenende:
Daar kom ik nog op terug.
Ik heb nu mijn twee grote blokken gehad en stap over op de meer concrete vragen. Die zal ik systematisch langslopen.
De voorzitter:
Hoeveel tijd denkt u nog nodig te hebben?
Minister Balkenende:
Dat hangt van de interrupties af.
De voorzitter:
Als u mij zegt hoeveel tijd u nog nodig hebt zonder interrupties, kan ik bepalen hoeveel interrupties nog mogelijk zijn.
Minister Balkenende:
Ik denk nog een halfuur nodig te hebben, ervan uitgaande dat ik niet word geïnterrumpeerd. Dan moet ik wel een beetje tempo maken.
De voorzitter:
Ik stel voor dat wij dan de interrupties buitengewoon beperken, dat wil zeggen dat er alleen geïnterrumpeerd wordt als leden persoonlijk aangesproken worden, en dat de minister-president zijn betoog afmaakt. U krijgt ook nog een tweede termijn.
De heer Thissen (GroenLinks):
Dan weet ik hoeveel minuten ik nog heb.
De voorzitter:
Daar hebt u zelf voor gekozen. Wij moeten oppassen dat wij niet de keuze die u zelf maakt via de achterdeur van interrupties ondermijnen. Ik stel voor dat de minister-president zijn betoog afmaakt en dat de leden alleen wanneer zij aangesproken worden een korte interruptie kunnen plaatsen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Natuurlijk. Ik werd persoonlijk aangesproken, in één adem met de heer Rosenthal. De heer Rosenthal heeft wel zijn antwoord gekregen, maar de minister-president heeft nog niet gereageerd op mijn nuance dat de overheid in toenemende mate de burger bespiedt en de burger als vijand ziet, door alle sms'jes, telefoontjes en andere zaken te bewaren.
Minister Balkenende:
Het bewaren van sms'jes is niet om de burger te bespieden. De heer Kox weet wat de achtergrond daarvan is. Dat heeft te maken met de strijd tegen het terrorisme in dit land. Daardoor kan het op een gegeven moment nodig zijn om zaken te traceren. Dat is niet om de burger dwars te zitten, maar heeft alles te maken met het veiliger maken van Nederland. Als wij Nederland veilig willen houden, hebben wij behoefte aan bepaalde instrumenten. Het gebruik van DNA is daar ook een voorbeeld van. Ik ben blij dat wij dat kunnen doen. Af en toe worden er nu zaken opgelost die lange tijd helemaal niet opgelost konden worden. Dat zijn de voordelen daarvan. Uiteraard hebben wij te maken met de eisen van rechtstatelijkheid; daar doe ik verder niets aan af. Wij behoren ook zorgvuldig te zijn. Wij blijven ook altijd binnen de grenzen van de wet.
Ik heb al iets gezegd over het aantal ministers, maar er speelt ook een ander vraagstuk. Dat heeft te maken met de departementale organisatie en die maakt onderdeel uit van de heroverwegingsoperatie.
De heer Schuurman vraagt of het kabinet nog komt met een duurzaamheidscode naast het bbp. Wij zijn het er inderdaad over eens dat het mogelijk is om tot één welvaartsindicator te komen over de volle breedte van de maatschappelijke ontwikkeling. Dat is ook een van de conclusies van de commissie die de Franse president adviseert. Het is zeer wel mogelijk om de bredere welvaartseffecten in kaart te brengen door los van het bbp ook over andere welvaartsindicatoren te rapporten. Ook dat was een conclusie van de genoemde commissie. In Nederland gebeurt dit ook. Wij kennen de planbureaus en het CBS. Die gaan hier ook regelmatig op in. Ik wijs op de Milieubalans en de Natuurbalans van het PBL, op de Sociale staat van Nederland van het SCP en de Milieurekeningen van het CBS. Nederland loopt op dit terrein internationaal in de voorhoede.
De Monitor Duurzaam Nederland, van alle planbureaus en het CBS samen, komt mijns inziens het dichtst in de buurt van een duurzaamheidsindicator. Daarmee is goed inzichtelijk wat de ontwikkelingen zijn geweest en hoe deze zich in de toekomst voortzetten. Op Europees niveau staat Nederland open voor initiatieven van de Commissie om de inspanningen op het gebied van additionele welvaartsindicatoren richting te geven. Dit verbetert namelijk de internationale vergelijkbaarheid van deze indicatoren.
De heer Schouw heeft gevraagd hoe het kabinet aankijkt tegen de fundamentele herziening van het economisch model. Vinden wij daarover iets terug in de MEV? Hoe is het denken bij het CPB en Financiën veranderd? Ziet het kabinet dat een fundamenteel andere economisch innovatiemodel noodzakelijk is en zo ja, hoe is dat verbonden met de aanstaande heroverweging? Terecht stelt de heer Schouw dat de fundamenten van de economie aan verandering onderhevig zijn. Dat is niet alleen een gevolg van de kredietcrisis; het is veel meer dan dat. Er is inderdaad meer aan de hand. Hij noemt treffende voorbeelden als globalisering, innovatie, schaarste van ruimte en grondstoffen. Je zou daaraan bijvoorbeeld de vergrijzing en de klimaatverandering kunnen toevoegen. Ons denken over de relatie tussen markt en overheid en burger en overheid is inderdaad niet statisch, maar dynamisch. Illustratief is wellicht het contrast tussen de paarse kabinetten, die het marktdenken als dominant beschouwden, en dit kabinet, dat een evenwicht zoekt tussen de rol van de overheid en de eigen verantwoordelijkheid van mensen. In reactie op de beschouwing van de heer Schouw wil ik drie punten noemen.
Ten eerste merk ik op dat het kabinet al bij het aantreden de noodzaak benoemde om een nieuwe balans te vinden tussen dynamiek en zekerheid. In het coalitieakkoord benoemt het kabinet de ontwikkeling naar een kennis- en diensteneconomie met minder vaste stelsels en systemen en met meer snel wisselende netwerken. Er zijn nieuwe arrangementen nodig die beantwoorden aan de dynamiek van deze en de komende tijd, zoals men kan lezen in het coalitieakkoord.
Ten tweede merk ik op dat de kredietcrisis ons wel degelijk met de neus op een aantal feiten heeft gedrukt. Zo is duidelijk dat de geglobaliseerde financiële markten een ander en beter toezicht vereisen dan het toezicht dat er al was. Ook is duidelijk dat onze begrotingssystematiek in normale tijden voldoet, maar bij een schok van deze omvang aanpassingen vereist, zoals het laten oplopen van het tekort boven de gangbare grenzen, een stijgende staatsschuld en het buiten de kaders plaatsen van bepaalde uitgaven. Ook zullen wij nu maatregelen moeten voorbereiden die de overheidsfinanciën structureel herstellen, zonder het economisch herstel in de kiem te smoren. Dit zijn overigens allemaal voorbeelden uit de MEV. In de Miljoenennota is een hoofdstuk gewijd aan de geschiedenis van de verschillende crises. Zo was bijvoorbeeld het protectionisme in de jaren dertig funest. Wij kunnen fouten vermijden en leren van eerdere ervaringen.
Ten derde een opmerking over de relatie met de heroverwegingen, waar de heer Schouw naar vroeg. Die vergen zoals gezegd een grondige bezinning en fundamentele afwegingen. Het karakter van de exercitie is nu juist herziening en verandering. Zij kunnen leiden tot structurele hervormingen, ten einde in de toekomst op onze maatschappij toegesneden collectieve voorzieningen te hebben.
De heer Noten vraagt zich af hoe betrouwbaar de economische gegevens zijn en of wij echt rekening moeten houden met een bedrag van 30 mld. aan ombuigingen. Daarover het volgende. De situatie van de overheidsfinanciën is inderdaad in zeer korte tijd dramatisch verslechterd. De mensen die hun baan of een deel van hun inkomen verloren hebben, en de overheid zijn tot nu toe de grootste verliezers in de economische crisis. Het EMU-saldo verslechtert inderdaad van 0,7% positief in 2008 naar meer dan 6% negatief in 2010. De overheidsschuld is toegenomen van ruim 58% in 2008 naar bijna 66% in 2010. In 2008 bestond nog 14% van de quote uit interventies in de financiële sector. In 2010 is dat niet het geval en wordt de stijging van het tekort geheel veroorzaakt door het structurele tekort bij de collectieve sector. Zelfs als de economische groei vanaf 2011 2% per jaar bedraagt, kunnen de extra belastingopbrengsten die daaruit volgen niet verhinderen dat het EMU-saldo in 2015 tussen de min 4% en min 6% zal komen te liggen. Het is overigens maar zeer de vraag in hoeverre wij erin slagen om in Nederland weer op ons oude, structurele groeipad van 2% per jaar te komen. Verscherpte kredieteisen aan ons bankwezen, het verlies aan vermogen en groeiende werkloosheid kunnen hierop een remmende werking hebben. Wanneer we uitgaan van een tekort van 5% in 2015, betekent dat een tekort van zo'n 30 mld. Hoewel de bezuinigingen in 2010 het prille economisch herstel zullen raken, ben ik het geheel eens met de heer Noten dat de rekening ooit zal moeten worden betaald. Vooruitschuiven kan een tijdje, maar zeker niet te lang.
De heer Rosenthal: kan er geen versnelling plaatsvinden in het kabinetsbeleid voor de aanpak van de overheidsfinanciën. Hij wekt ten onrechte de suggestie dat een grote versnelling mogelijk is, maar die is er niet. Het kabinet begint al in 2011. Versnelling naar 2010 is niet verstandig. Allereerst is 2010 nog het jaar dat stimulering van de economie noodzakelijk is om door de recessie heen te komen. De ingrepen in de overheidsfinanciën hebben een zodanig groot karakter dat fundamentele bezinning noodzakelijk is. Wij komen er niet met een procentje hier of een kaasschaaf daar. Dat vereist een zorgvuldige onderbouwing en uitwerking. Het kabinet bereidt nu keuzes voor. Er is geen land in Europa waar nu al zo uitgebreid en fundamenteel wordt nagedacht over het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Er is geen land in Europa waar de eerste bezuinigingsmaatregelen voor 2011 al zijn genomen en waar het kabinet 1,8 mld. heeft ingeboekt. Het kabinet loopt daarmee in Europa voorop. Nu al extra bezuinigen zou niet alleen heel onverstandig zijn voor de economie, maar ook zou het leiden tot overhaaste keuzes die slecht voor Nederland zullen uitpakken. Het beeld dat het kabinet alleen maar zou afwachten, is dan ook niet gerelateerd aan de werkelijkheid.
De heer Rosenthal zegt dat de Commissie disciplinaire maatregelen tegen Nederland heeft genomen wegens excessieve financiële tekorten. We moeten met 0,5% terug, maar hoe pakt het kabinet dit aan? Recent heeft de Commissie voor Nederland en zeven andere lidstaten de zogenaamde buitensporigtekortprocedure opgestart. De Commissie heeft immers vastgesteld dat het tekort van Nederland buitensporig is. Medeoorzaak hiervan is dat het kabinet ervoor heeft gekozen om de economie te stimuleren met diverse maatregelen, en om de automatische stabilisatoren hun werk te laten doen. Overigens is in het overgrote deel van de EU-lidstaten sprake van een buitensporig tekort. Het kabinet vindt het goed dat deze procedure is gestart. Onderdeel van de strategie van het kabinet voor het terugbrengen van het tekort zijn de aankondigde consolidatiemaatregelen voor 2011, de Wet TReM en de heroverwegingsoperatie. De Nederlandse aanbevelingen, inclusief de deadline die voor Nederland zal worden gesteld voor het terugdringen van een buitensporig tekort, zullen tijdens de Ecofin van 2 december worden vastgesteld. De Kamer zal middels de geannoteerde agenda voorafgaand aan deze vergadering worden geïnformeerd over de aanbeveling die de Commissie aan de Ecofin zal doen. Met de Kamer zal de Nederlandse inzet uiteraard worden bediscussieerd. Ook zal de Kamer middels het verslag van de Ecofin over de definitieve uitkomsten worden geïnformeerd.
De heer Werner heeft gevraagd wanneer de WW-uitgaven weer onder het uitgavenkader komen. Uitgavenkaders worden gecorrigeerd voor de WW-uitgaven en de ruilvoetontwikkeling. De achtergrond hiervan was gelegen in de gedachte dat deze uitgaven zodoende konden meeademen met de economie, en daarmee onderdeel konden worden van de automatische stabilisatie binnen ons begrotingsbeleid. Deze correctie is voor de rest van de kabinetsperiode. De Stuurgroep begrotingsruimte zal de wijzigingen in de systematiek evalueren, en een volgend kabinet kan dan de nieuwe begrotingsregels vaststellen vanaf 2012.
De heer Noten heeft gevraagd of er geen relatie moet zijn tussen de hoogte van ontslagvergoedingen en de mate waarin een werkgever in scholing heeft geïnvesteerd. Het kabinet heeft in 2007 voorstellen van die strekking gedaan. Die voorstellen hielden onder meer in een wettelijke regeling van de ontslagvergoeding, waarop kosten van scholing gedeeltelijk in mindering konden worden gebracht. In het najaar van 2007 heeft het kabinet besloten deze voorstellen niet verder in te voeren. Dat zal de vraagsteller niet zijn ontgaan; hij kent de discussie van toen. Het lijkt mij niet verstandig, deze discussie thans te heropenen, want dat zou inhouden een regeling van de wettelijke ontslagvergoeding, en daarmee ook van het ontslagrecht. De gevoeligheden op dit punt zijn bekend. Het blijft dus aan de kantonrechter om te bepalen wat de hoogte van de vergoeding moet zijn. Daarbij heeft de rechter wel rekening te houden met de arbeidsmarktpositie en dus de scholing die een werknemer heeft gevolgd.
De heer Kox heeft gezegd dat we van de AOW af moeten blijven, en moeten gaan nadenken over hoe de democratische controle op de economie kan worden verbeterd. Herhaling van wat er is gebeurd moet worden vermeden. We moeten mensen aan het werk houden. Er is sprake van een algemene oproep van zijn kant om te kijken naar alternatieve maatregelen. We konden bij de formatie geen rekening houden met een crisis waarvan we niet wisten dat die eraan kwam. De AOW-maatregelen staan niet in het coalitieakkoord, maar de coalitie heeft haar verantwoordelijkheid genomen, en de bakens verzet. De AOW-maatregelen zijn onderdeel van het aanvullend beleidsakkoord, dat steun kreeg in de Tweede Kamer. Het is een van de maatregelen die de regering zich genoodzaakt ziet te treffen om de overheidsfinanciën op termijn weer op orde te krijgen. Het kan en zal niet de enige maatregel zijn. Het kabinet heeft tal van andere maatregelen genomen om mensen op korte termijn te helpen. Verruiming van de financiële kaders voor de overheidsfinanciën, het stimuleringspakket, de deeltijd-WW, de verruiming van kredietverlening van garantstellingen, de verruiming van de exportkredietverzekering, fiscale regeling voor ondernemers die investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen, de verhoging van de borgingsgrens van de nationale hypotheekgrens en de sloopregeling voor de auto's.
De heer Koffeman heeft gevraagd of ik bereid ben de Wet vermogenssancties in te zetten. Zie ik iets in een crisisbelasting op topinkomens? Het is gemakkelijk om te oordelen en te veroordelen. De schurken in deze crisis zijn mensen die zich hebben laten verblinden door hebzucht. Ik geloof ook dat doorgeschoten individualisme en een gebrek aan zelfdiscipline en gemeenschapszin een rol hebben gespeeld. Ik denk ook dat het redelijk is om nu verantwoordelijk gedrag te verwachten. De aanpak van bijvoorbeeld de bonussen wijst erop dat dat kan. Maar een te simpele analyse, waarbij de crisis wordt teruggebracht tot een of twee oorzaken of tot een groep van mensen, voldoet niet. Het is een opeenstapeling van onderliggende factoren geweest, een reeks van gebeurtenissen en beslissingen die hebben geleid tot de uiteindelijke crisis. Wij zullen terug moeten naar de basis, wat de heer Holdijk een moreel kompas noemt. Verantwoordelijkheid en degelijkheid zijn de beste basis voor financiële systemen. Hoewel we excessen moeten tegengaan, moeten we niet alle prikkels tot innovatie en arbeidsmotivatie wegnemen. Dus passen een evenwichtige benadering en een selectieve toepassing van het belastinginstrument. Daar past geen crisisbelasting voor rijken bij.
De heer Kox heeft gevraagd of de wet kan worden gewijzigd, zodat bankiers die de boel belazeren geen handdruk meekrijgen, maar handboeien om krijgen. Zo zei hij het. Het civielrecht en het strafrecht bieden de nodige algemene instrumenten die tegen falende bankbestuurders kunnen worden ingezet. De minister van Justitie heeft de Tweede Kamer hierover bij brief van 29 juni jongstleden geïnformeerd. De Tweede Kamer zal hierover voor 22 oktober aanstaande een brief ontvangen, conform de toezegging van de minister van Financiën tijdens de algemene financiële beschouwingen. Hierin wordt in ieder geval weergegeven dat bestuurders die verantwoordelijk zijn voor financieel wanbeleid nu al civielrechtelijk en niet enkel in geval van faillissement aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de veroorzaakte schade. Er kan immers ook buiten faillissement sprake zijn van schade. Tevens biedt het strafrecht goede aanknopingspunten om op te treden tegen financieel wanbeleid, waaronder een verbod op valsheid in geschrifte, een verbod op onware gegevens, schending van de verplichting om gegevens te verstrekken en strafbaarstelling van bedrag in jaarstukken. Dat is het juridisch kader.
De voorzitter:
Ik vraag u het zeer kort te houden, want ik ben er zeker van dat dit onderwerp nog eens terugkomt.
De heer Kox (SP):
Krijgen we van de regering op het punt van strafrechtelijke aansprakelijkheid in dit soort gevallen nog een notitie? Dat houdt erg veel mensen bezig. Er is voor miljarden schade aangericht, er is enorm veel menselijk leed berokkend. Ik ben niet zo voor een gevangenis, maar we zouden er op zijn minst over moeten praten wat je kunt doen om dit soort enorme schade aan de samenleving ook strafrechtelijk aan te pakken.
Minister Balkenende:
Ik begrijp deze opmerking zeer wel. Is het niet goed dat te betrekken bij de brief die voor 26 oktober gereed zal zijn?
De heer Holdijk heeft gevraagd wanneer een code niet genoeg is en de wetgever aan zet is. Momenteel zijn corporate-governanceregels voor private ondernemingen terug te vinden in de wet, maar ook in de corporate-governancecode voor beursgenoteerde ondernemingen. Bepalingen inzake een gedragscode kunnen uiteraard in de wet worden opgenomen, maar dat is lang niet altijd gewenst. Zo leent een code zich beter voor gedragsregels. Het pas-toe-of-leg-uitprincipe van de corporate-governancecode biedt meer flexibiliteit. Er kan immers een gegronde reden zijn waarom een bestuurder zich in een bepaald geval niet aan de regels uit de code heeft gehouden. De wet biedt zulke flexibiliteit niet. Vertrouwen geven is dan ook een zaak van flexibiliteit en efficiency. Tegelijkertijd: als bepalingen uit de code niet of slecht worden nageleefd, kan het kabinet de afweging maken om deze bepaling in de wet op te nemen. Vertrouwen geven betekent dan ook niet dat er zomaar tot in lengte van jaren afwijkingen van de code zullen worden geaccepteerd. Het is een mogelijkheid.
De heer Schuurman heeft gevraagd naar kleinschalige computersystemen bij banken die overzichtelijk blijven, zodat de verantwoordelijkheid van de gebruiker centraal blijft staan. Vervuilde of giftige bankproducten moeten worden voorkomen. Computersystemen van een bank of verzekeraar zijn onderdeel van de operationele systemen van de instelling, waarop de prudentiële toezichthouder toezicht houdt. Momenteel wordt binnen het toezicht op banken en verzekeraars dus al rekening gehouden met de infrastructuur van computersystemen. Daarbij wordt op periodieke en thematische basis gekeken naar zowel de interne als de externe infrastructuur van computersystemen. Het kabinet streeft overigens, zoals in de kabinetsvisie op de toekomst van de financiële sector uiteen is gezet, naar solidere, meer verantwoordelijke en transparante financiële instellingen. Dit heeft betrekking op de gehele financiële instelling, dus ook op de computersystemen van de instelling.
De heer Rosenthal vroeg wanneer de wijziging van de Comptabiliteitswet inzake de deelname van de Staat in een rechtspersoon wordt ingediend bij het parlement. In het kader van de kredietcrisis heeft de minister van Financiën in een algemeen overleg op 10 juni jongstleden toegezegd dat hij in het najaar zou komen met een brief over de toepassing van artikel 34 van de Comptabiliteitswet. Dat artikel gaat over de zogenoemde voorhangprocedure die moet worden gevolgd als de Staat een rechtspersoon wil oprichten of gaat deelnemen in een bv of nv. De minister heeft in dat algemeen overleg toegezegd dat hij zal bezien of de toepassing van artikel 34 wellicht moet worden uitgebreid. De brief zal conform de toezegging in het najaar naar de Tweede Kamer worden gezonden.
De heer Rosenthal vroeg wat de exitstrategie van de overheid is in de financiële sector. Het kabinet heeft al voor de zomer in zijn visie op de financiële sector aangegeven hoe het denkt over de toekomst van de deelneming van de Staat in de financiële sector. Daarbij wordt uitgebreid ingegaan op de waarborging van het publieke belang, de beperking van de financiële betrokkenheid van de overheid en de hervorming van het depositogarantiestelsel. Er zijn op financiële markten signalen die erop wijzen dat het dieptepunt van de crisis achter ons ligt. Het herstel blijft echter fragiel en is met grote onzekerheden omgeven. De financiële sector bevindt zich bovendien nog middenin een fors aanpassingsproces, waarbij instellingen hun balansen saneren en risico's afbouwen. In deze omgeving blijft het risico bestaan dat nieuwe schokken optreden. De crisis heeft laten zien hoe onvoorspelbaar de gebeurtenissen zijn. Zoals we tijdens de laatste G20-bijeenkomst concludeerden, moeten we ervoor waken de steunmaatregelen te snel in te trekken. Dit kan de stabiliteit schaden en marktherstel in de wielen rijden. Uiteindelijk zal de financiële sector weer zelfstandig moeten functioneren. De autoriteiten werken wereldwijd aan een zorgvuldige exit van steunmaatregelen, waarbij een juiste en goed gecoördineerde timing van groot belang is. Een definitief tijdstip kan daarvoor nu nog niet worden aangegeven, want dat hangt af van alle bovengenoemde factoren. Wat mij betreft, moet dit echter wel graag zo snel mogelijk gebeuren, want als je in het buitenland zegt "I'm prime minister and also part-time banker", geeft dat geen fijn gevoel. Maar goed, ik denk dat wij daar op dezelfde manier tegen aankijken.
De heer Rosenthal vroeg hoe het in Nederland staat met het level playing field bij de banken en de spaarrentes. Er wordt zeer zorgvuldig gekeken naar de ontwikkeling op de Nederlandse spaarmarkt. In lijn met de ontwikkelingen in omringende landen zijn de spaarrentes in Nederland de afgelopen tijd, zij het enigszins vertraagd, gedaald. De regering heeft geen aanwijzingen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie op de Nederlandse spaarmarkt. Het is uiteindelijk aan de verantwoordelijke mededingingsautoriteiten – de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Europese Commissie – om hierover een oordeel te vellen. Indien ondernemingen of consumenten vermoeden dat er sprake is van schending van mededingingsregels, kunnen zij zich daarvoor wenden tot de Nederlandse Mededingingsautoriteit of de Europese Commissie. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat kapitaalsteun of overheidsbezit gebruikt wordt om concurrentievoordeel te realiseren.
De heer Rosenthal vroeg wat het Nederlandse beleid is ten aanzien van sovereign wealth funds, de staatsfondsen. Een open economie zoals de Nederlandse is gebaat bij een vrije in- en uitstroom van handel en kapitaal. Nederland profiteert in sterke mate van buitenlandse investeringen, waaronder investeringen door staatsfondsen. Zij dragen bij aan werkgelegenheid en welvaart. Staatsfondsen hanteren vaak een lange beleggingshorizon en dragen zo bij aan stabiliteit. Een concreet voorbeeld is de rol van staatsfondsen bij de onrust op de financiële markten in de afgelopen tijd. Staatsfondsen hebben in de beginfase van de crisis met kapitaalinjecties in enkele grote zakenbanken willen bijdragen aan meer rust in de financiële sector. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat investeringen van staatsfondsen in Nederland zijn ingegeven door andere motieven dan het behalen van rendement. Desalniettemin is het van belang dat publieke belangen te allen tijde worden geborgd; dat is ook de achtergrond van deze vraag van de heer Rosenthal. In Nederland gebeurt dit met name door de sectorale wet- en regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van water en energie, en door het staatsdeelnemingenbeleid, waarbij we goed nadenken voordat we privatiseren. Ook belangrijk zijn maatregelen in de sfeer van corporate governance: het melden van intenties en een drempel voor het melden van het belang. Daarnaast is op internationaal niveau een gedragscode afgesproken bij het IMF.
De heer Rosenthal vroeg meer specifiek om meer transparantie van staatsfondsinvesteringen. De lijn van het kabinet is dat er in transparantievereisten geen onderscheid wordt gemaakt naar de aard van de investering. Er wordt wel gewerkt aan meer transparantie op financiële markten. Denk daarbij aan de maatregelen in het kader van "Frijns": het melden van intenties en de drempel voor het melden van het belang. Die maatregelen gelden net zo goed voor hedge funds als voor staatsfondsen. Nederland kent niet zoiets als het Amerikaanse Committee on Foreign Investments in the United States, dat nationale veiligheidsgevolgen van buitenlandse investeringen moet beoordelen. Hierover is de Tweede Kamer in 2008 uitgebreid geïnformeerd. Achtergrond hiervan waren de negatieve effecten die hiervan uitgaan op het investeringsklimaat, de brede werking van dergelijke toetsen en de onmogelijkheid om op voorhand gedrag te toetsen. Daarom kunnen publieke belangen beter op sectoraal niveau worden geborgd via sectorspecifieke regels. Indien aandeelhoudersgedrag leidt tot wanbeleid, kan de Ondernemingskamer ingrijpen. Het kabinet meent dat via die wegen de risico's van staatsfondsinvesteringen voldoende worden beperkt.
De heer Rosenthal (VVD):
Dit wil dus zeggen dat er voor de regering geen verschil bestaat tussen bijvoorbeeld het staatsfonds van Noorwegen en het staatsfonds van – om eens een land te noemen – Iran. Ik heb het dus over de regering, niet over de NMa enzovoort.
Minister Balkenende:
Ik heb zojuist aangegeven dat de gestelde eisen gelijk zijn. Er geldt dus een gelijke behandeling voor landen. Als er problemen bekend zijn, zullen die worden bekeken, maar die fondsen worden in het kader van onze rechtsstaat wel op een gelijke manier behandeld. Als er op een gegeven moment kritische vragen zijn, worden die uiteraard bezien.
De heren Schouw en Rosenthal vroegen of het kabinet de visie deelt dat innovatie juist in de huidige crisis essentieel is voor onze economie. De heer Schouw vroeg ook: indien dit zo is, is het kabinet dan van mening dat het innovatiebeleid onvoldoende innoveert? Innovatie is in de economische crisis des te belangrijker geworden. Tegelijkertijd staan de investeringen bij veel bedrijven juist nu onder druk. De uitdaging ligt eerst en vooral bij ondernemers, CEO's en zelfstandige onderzoeksgroepen. Zij zullen met financiers, aandeelhouders en banken de langetermijnbelangen ook in deze crisis moeten borgen. Ook het kabinet heeft een rol. In het aanvullende beleidsakkoord is het belang van innovatie onderkend en is ook daarnaar gehandeld, juist omdat de markt in de crisis niet volledig werkt. Het krediet is immers krap en de focus op de korte termijn gaat domineren. Ik noem de kenniswerkersregeling en de verhoging van de WBSO. Die punten zijn bij u allen bekend. Ja, het kabinet onderschrijft de analyse dat vernieuwing van het beleid essentieel is, juist onder de druk van krappe overheidsfinanciën. Juist daarom is in de brede heroverwegingen expliciet gevraagd om de arrangementen in de kenniseconomie onder de loep te nemen. Ook de heer Rosenthal sprak hierover. De reactie is dezelfde als in de richting van de heer Schouw: juist de heroverweging gaat over het vernieuwen van het beleid in het licht van de crisis en het veranderende perspectief voor de Nederlandse economie.
Ik zou veel meer kunnen zeggen over de inzet van het Innovatieplatform en de gelden die ter beschikking zijn gesteld, maar laat ik het hier maar bij houden. Als er wordt gezegd dat in deze tijd van economische crisis innovatie buitengewoon belangrijk is, zeg ik ja. Als er wordt gevraagd of wij de afgelopen tijd de nodige dingen aan innovatie hebben gedaan, zeg ik ook ja. Dat kan ik ook aantonen met verschillende zaken. Er is nog heel veel te doen. De algemene notie die ons nu wordt voorgehouden en waarop wij bevraagd mogen worden, is dat wij juist deze tijd moeten benutten om nieuwe wegen in te slaan voor nieuwe verbanden tussen ondernemerschap, innovatie en duurzaamheid. Daar sprak de heer Werner terecht over. Dat is wat ons nu te doen staat. Dat kunnen wij niet alleen.
Ik vind dat wij heel goed moeten bekijken wat de verantwoordelijkheid is van de publieke sector en wat de verantwoordelijkheid is van de private sector. Op mijn beurt zeg ik dat wij aangesproken mogen worden op wat wij doen. Dat is terecht en dat zal een afweging zijn op de langere termijn. Ook de private sector zal echter moeten bekijken wat die sector te doen staat. Sommige ondernemingen zeggen heel nadrukkelijk dat de R&D-uitgaven de eerste uitgaven zijn die zij overeind houden, maar er zijn ook bedrijven die gewoon te weinig doen. Ook in de sfeer van het mkb zouden ondernemingen erbij gebaat zijn als door middel van krachtenbundeling meer gedaan kan worden aan onderzoek en ontwikkeling.
De heer Schouw (D66):
Ik vind de minister-president op het punt van innovatie zo verdedigend, terwijl we de handen juist ineen moeten slaan. Ik kan niet anders constateren dan dat er internationaal een belangrijk debat plaatsvindt over economie en innovatie en dat Nederland daarin een zeer bescheiden rol speelt. Mijn handreiking was eigenlijk meer een oproep: zouden er niet een paar tandjes bij moeten? Het antwoord dat dit een onderdeel is van de heroverwegingsoperatie, vind ik zuinig. Ik had liever iets gepassioneerder gehoord dat er inderdaad een paar tandjes bij horen en dat wij hier echt iets aan gaan doen.
Minister Balkenende:
Ik beschouw de opmerking van de heer Schouw als buitengewoon belangwekkend. Ik heb in dit debat gesproken over de heroverwegingen. Daarbij heb ik ook aangegeven dat dit een onderdeel is van het perspectief op 2020. Juist daarin komen kennis, innovatie en ondernemerschap nadrukkelijk naar voren. Daar zijn wij ons zeer van bewust. Laat ik in algemene zin zeggen dat ik datgene wat de heren Rosenthal, Werner en Schouw naar voren hebben gebracht, buitengewoon belangrijk vind. We zullen daar volgend jaar rekening mee hebben te houden, want dit zal een van de dragende elementen zijn van het versterken van de structuren van de Nederlandse economie.
De heer Werner (CDA):
Toch nog even één ding. Ik heb net gevraagd of het OECD-gemiddelde als ambitie niet erg aan de krappe kant is, als we zo veel aan innovatie en kennis enzovoorts willen doen. De minister-president zegt dat dit in de heroverwegingen komt, maar dat is toch eigenlijk een klein beetje te min. Het is een noodzaak dat we daarin investeren en ik zou de minister-president in overweging willen geven om daar toch nog eens heel goed naar te kijken, want het is in mijn ogen niet te verenigen met de ambities die hij in deze Kamer neerzet.
Minister Balkenende:
Als we nu uitgaan van wat is afgesproken in het coalitieakkoord; er is toen 1,12 mld. extra voor innovatie vrijgemaakt. Toen we begin dit jaar de moeilijkheden hadden met het aanvullend beleidsakkoord, is er nadrukkelijk gekozen voor meer zaken op het gebied van innovatie. WBSO en hightech-topprojecten hebben een extra budget gekregen en er zijn maatregelen genomen ten aanzien van de kenniswetgeving. Het gaat wel om een bedrag van 580 mln. Dit gebeurt juist wel in deze tijd waarin we de tering naar de nering moeten zetten. Op Prinsjesdag hebben we gesproken over de verhoging van de fiscale stimulering van innovatie, de WBSO en de octrooibox, de uitbreiding van het innovatiekrediet voor duurzame innovatieprojecten en een extra budget voor innovatieprestatiecontracten. Ik begrijp het signaal van de heer Werner en hij wijst er terecht op, maar zie dan alstublieft ook het signaal van wat we wel doen.
Dan was er nog een vraag van de heer Werner over de ambities van hogescholen en universiteiten die zouden afwijken van die van het kabinet. Daarover het volgende. Een robuuste kenniseconomie legt de basis voor onze welvaart en ons welzijn. Het kabinet onderkent dat en houdt vast aan de gestelde ambities. In deze economisch lastige tijden heeft het kabinet ervoor gekozen om eerdergestelde ambities te handhaven en zich voor de korte termijn te richten op het vasthouden van ten minste het OESO-gemiddelde. De ambities van hogescholen en universiteiten komen grotendeels overeen met die van het kabinet. De ambities in de Strategische agenda over onderwijs en onderzoek Het Hoogste Goed, werden gedeeld door de VSNU en de HBO-raad. De prioriteiten waren het verbeteren van de onderwijskwaliteiten en het verminderen van de uitval van studenten. Er zijn meerjarenafspraken gemaakt met de HBO-raad, VSNU en de grootstedelijke hogescholen. Die betreffen ook het extra geld ten behoeve van de prioriteit dat de investeringen van het kabinet vanaf 2011 oplopen tot structureel circa 150 mln. Daarnaast investeert het kabinet circa 180 mln. in de versterking van fundamenteel en praktijkgericht onderzoek. De nieuwe verenigingsagenda van de HBO-raad, Kwaliteit als opdracht, bevestigt de prioriteiten: meer rendement, minder uitval en stelt ook nieuwe prioriteiten aan het niveau van docenten en praktijkgericht onderzoek.
De VSNU heeft net als het kabinet de eerder gestelde ambities voor studiesucces en excellentie in onderzoek nog hoog in het vaandel. Er zijn natuurlijk ook verschillen. De HBO-raad wil de titel hbo-afstuderen en wo-bachelor-afstuderen gelijkstellen. Het kabinet hecht echter aan onderscheid; een binair stelsel. De HBO-raad wil de hbo-master publiek bekostigen, maar het kabinet is terughoudend omdat de hbo-bachelor al vaak voor de arbeidsmarkt kwalificeert. De VSNU ziet de positie van onderzoekers bursaal graag veranderen in die van studenten. Het kabinet hecht aan een werknemerspositie. Dat even wat betreft de ambities van hogescholen en universiteiten.
Dan heeft de heer Werner een vraag gesteld over de provincies: kunnen zij niet meer armslag krijgen met betrekking tot het innovatiebeleid? Onderschrijft de regering het belang van lokaal initiatief voor de ontwikkeling van onze economie? De bijdrage die medeoverheden leveren aan het stimuleren van de innovatie is zeker van groot belang, voor de regio zelf en als bijdrage aan de nationale economie. In dit verband wijs ik graag op het feit dat het kabinet de maatregelen in het aanvullend beleidsakkoord, met een zwaar accent op investeren in een duurzaam innovatieve samenleving, nadrukkelijk met de medeoverheden uitvoert.
Dan heeft de heer Kox een vraag gesteld: kan de raad van commissarissen van grotere vennootschappen voortaan voor de helft door de werknemers worden gekozen? Commissarissen dienen in het stakeholdersmodel bij hun beslissing rekening te houden met de belangen van alle stakeholders, dus ook die van de werknemers. Zij dienen hierbij onafhankelijk te opereren. De belangen van de werknemers worden ook in de wet gewaarborgd. Dat gebeurt onder meer via het aanbevelingsrecht bij de benoeming van commissarissen in structuurvennootschappen, via het enquêterecht van de vakbonden, via de Wet op de ondernemingsraden en het algemeen beginsel van redelijkheid en billijkheid in het vennootschapsrecht. Werknemers hebben via hun vertegenwoordigers, ondernemingsraden en vakbonden, al invloedrijke rechten. De OR heeft adviesrecht op grond van de Wet op de ondernemingsraden, de vakbonden moeten worden geraadpleegd bij een fusie en bovendien kunnen zij gebruik maken van het enquêterecht.
Dan heeft de heer Kox nog een vraag gesteld: kunnen we alle wetten die de aandeelhouders vrij spel hebben gegeven tegen het licht houden? Daarover het volgende. Het uitgangspunt in het Nederlandse stakeholdersmodel is dat de ondernemingsleiding een brede pluriforme afweging moet maken tussen alle bij de onderneming betrokken belangen. Bij deze integrale belangenafweging dient het bestuur te streven naar waardencreatie op de lange termijn. Aandeelhouders kunnen hun eigen rendementsbelang nastreven en dienen dit naar redelijkheid en billijkheid te doen. Het toegenomen activisme van aandeelhouders is op zichzelf gezien geen ongewenste ontwikkeling omdat het disponerend kan werken, maar op onderdelen is enige aanscherping van de spelregels wenselijk. Versterking van de Nederlandse corporate governance systemen wordt onder meer bewerkstelligd door middel van de door het kabinet aangekondigde maatregelen naar aanleiding van het advies van de monitoringcommissie over de verhouding tussen vennootschap en aandeelhouders. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om alle wetten met betrekking tot aandeelhouders tegen het licht te houden en aan te passen; dit gegeven de stappen die al zijn gezet.
De heer Rosenthal heeft gevraagd wat de minister van Economische Zaken doet om de bekendheid van het kredietinstrumentarium te vergroten. Hij wijst op het belang van kredietverlening in de crisis. Het kabinet onderschrijft dit. Dit is een belangrijk punt en er wordt nu terecht veel aandacht aan besteed. De garantieregelingen van het ministerie van Economische Zaken dempen de daling in de kredietverlening door de risico's voor banken te verlagen en daarmee kredietverlening te ontlokken. Juist van de verruiming in het instrumentarium wordt veel gebruikgemaakt. Het gebruik is echter nog niet zo hoog als gewenst, zoals ook de heer Rosenthal terecht opmerkt. De minister van Economische Zaken voert voortdurend overleg met banken en ondernemers, onder meer om de bekendheid van de regelingen te vergroten en de nodige aanpassingen in beeld te krijgen. Deze regelingen vinden steun bij zowel banken als ondernemers.
Het ministerie van Economische Zaken heeft een voorlichtingscampagne opgezet waarvoor dagbladen, internet en televisie worden ingezet, maar ook de ondernemersnetwerken worden direct geïnformeerd. Er is een pakket ontwikkeld voor financiële intermediairs zodat zij klanten panklaar kunnen informeren over de vraag hoe en wanneer het instrumentarium kan worden gebruikt. Verder heeft het ministerie van Economische Zaken recent € 60.000 beschikbaar gesteld voor de kredietdesk, een vraagbank en schakelpunt opgericht door MKB Nederland, VNO NCW en de Nederlandse Vereniging van Banken. De desk gaat in november van start.
De heer Ten Hoeve heeft gevraagd of het geen tijd wordt om een deel van de fiscaliteit te gebruiken om in Europa een level playing field te scheppen. Ik ben het met hem eens dat het bedrijfsleven baat heeft bij een level playing field. Daarom hecht men in Europa ook zo'n belang aan het respecteren van de regels voor staatssteun en de interne markt. In Europa zijn ook afspraken gemaakt om op fiscaal terrein een race to the bottom te voorkomen. Het is echter vooralsnog niet mogelijk om op Europees niveau tot harmonisatie van bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting te komen. De door Ierland gewenste garanties op dit terrein bij de aanloop naar het tweede referendum over het Verdrag van Lissabon tonen aan hoe gevoelig deze materie is. Iedereen heeft zijn eigen verantwoordelijkheid en maakt zijn eigen afweging. Het Nederlands beleid is er vooral op gericht het voor ondernemers aantrekkelijker en eenvoudiger te maken om te investeren. Het is van belang dat Nederland ook in de toekomst aantrekkelijk blijft als vestigingsplaats voor bedrijven.
De heer Koffeman heeft opgemerkt dat minister Verburg niets wil doen voor een vleestaks, dat de minister-president dit wel wil onderzoeken, maar dat het kabinet de problemen voor zich uitschuift. Een heffing op vlees is moeilijk uitvoerbaar. Die zal niet neutraal kunnen zijn wat betreft de behandeling van in Nederland en in het buitenland geproduceerd vlees. Het niet heffen over vlees en ingevoerde producten betekent een bevoordeling van in het buitenland geslacht vlees. Een heffing op vlees gaat naar verwachting gepaard met hoge administratieve lasten. Om al deze redenen is een heffing niet eerder ingevoerd. Er zijn te veel juridische, handelspolitieke en administratieve bezwaren. Het kabinet heeft ingestemd met de herziening van het belastingstelsel. Tijdens de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer heb ik gezegd dat het onderwerp accijnzen op vlees daarbij kan worden meegenomen. Dat wel, maar maak er niet een te grote tegenstem van. Het was ook niet zo bedoeld, maar dit zal, zoals gezegd, wel worden betrokken bij de herziening van het belastingstelsel.
De heer Koffeman (PvdD):
Voorzitter. Het is fijn dat de minister-president dit meeneemt, maar misschien wil hij in de overwegingen ook meenemen dat bij de accijnzen op aardolieproducten het ene product helemaal niet wordt belast, een ander een beetje is belast en nog weer een ander product nog meer en dat er onderscheid wordt gemaakt tussen in het binnenland en in het buitenland geproduceerd. Daar is het dus opgelost. De afgelopen week is gesproken over een heffing op fosfaten en daar geldt hetzelfde voor. Waar de wil aanwezig is om die beprijzing toe te passen, zou niet in onmogelijkheden moeten worden gedacht. Het is fijn dat de minister-president heeft gezegd dat er geen taboes zijn en dat alles mogelijk is. Ook bij vlees is het heel goed mogelijk dat bijvoorbeeld de hoeveelheid rood vlees die in een bepaald product is verwerkt, leidt tot een bepaalde heffing.
Minister Balkenende:
Ik heb goede nota genomen van deze opmerkingen. Ik heb gewezen op het tijdstip waarop deze zaken besproken kunnen en zullen worden.
De heer Werner heeft gevraagd naar de inzet voor Kopenhagen. Hij vroeg of de regering de randvoorwaarden deelt: behoud van een gelijk speelveld in Europa, geen uitzonderingspositie voor nieuwe lidstaten, pas op voor eenzijdig negatieve effecten voor het Europese bedrijfsleven. Hij spreekt in feite ook over een level playing field maar dan wereldwijd. Het is essentieel dat Europa in de aanloop naar de klimaattop in Kopenhagen leiderschap blijft tonen. Zonder een ambitieus Europa is de kans van slagen in mondiaal verband klein. Er moet nog veel werk worden verzet, de belangen zijn groot en de geschillen evident aanwezig, maar hopelijk niet onoverbrugbaar.
Financiering – ik zei het al – speelt een cruciale rol in de onderhandelingen. De private sector zal de belangrijkste financieringsbron zijn, maar daarnaast is natuurlijk publieke financiering nodig. Europa is bereid om zijn eerlijke aandeel te leveren aan de internationale klimaatfinanciering. Het is van belang dat dit aanbod in de Europese Raad van oktober verder wordt geconcretiseerd. Een geslaagde uitkomst in Kopenhagen blijft een grote uitdaging.
Het staat inmiddels vast dat niet alles tot in detail zal worden vastgelegd en uitgewerkt. De heer Werner vroeg of de regering de randvoorwaarden voor Kopenhagen deelt. Ik noemde net al het gelijke speelveld in Europa en geen uitzonderingspositie voor de nieuwe lidstaten. Ik kan hem verzekeren dat Nederland scherp oog houdt op het behoud van een gelijk speelveld, de concurrentiepositie van de Europese industrie en het risico op carbon leakage. Het mag niet zo zijn dat de Europese industrie gedwongen wordt uit te wijken naar landen buiten de Europese Unie; dat is precies het punt dat nu aan de orde is. Het Nederlandse en het Europese bedrijfsleven zijn gebaat bij een mondiaal klimaatakkoord waaraan alle landen, ook ontwikkelingslanden, naar capaciteit en vermogen deelnemen. Naast de garantie van een gelijk speelveld biedt dit ook grote kansen voor investeringen door het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Indien er risico op carbon leakage blijft bestaan voor de Europese industrie, zullen er in het Europese klimaat- en energiepakket maatregelen worden getroffen.
Dit is wat ik er in algemene zin over wil zeggen. Het is goed om te letten op de internationale context. Wij hebben de komende maand nog heel veel te doen. Dat doe ik samen met de meest betrokken bewindslieden. Morgen hebben wij een debat in de Tweede Kamer over dit onderwerp. Daarbij zullen minister Cramer van VROM, minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking, de minister van Financiën en ikzelf aanwezig zijn.
De heer Kox heeft een vraag gesteld over de Westerschelde. Het kabinet heeft een groot probleem als het de Hedwigepolder onder water wil zetten. Deze Kamer heeft Kamerbreed gezegd dat de Hedwigepolder niet onder water mag. Daarover het volgende.
Op 17 april jongstleden heeft het kabinet het dubbelbesluit genomen. Hieraan lagen een aantal overwegingen ten grondslag. In Zeeland was en is het maatschappelijk draagvlak voor ontpoldering zeer gering. Tegelijkertijd was er ook binnen de Tweede Kamer geen draagvlak voor ontpoldering, getuige de moties waarin de regering werd opgeroepen alternatieven voor natuurherstel te onderzoeken. De regering heeft deze signalen ter harte genomen en besloten om toch nog de haalbaarheid van een buitendijkse variant van natuurherstel te onderzoeken. Dat is het zogenaamde dubbelbesluit. De Tweede Kamer heeft daarop vervolgens positief gereageerd.
Uit het voorgaande komt naar voren dat de gedragslijn van de Kamer op dit dossier door de jaren heen vrij consistent is geweest, evenals de reactie daarop van het kabinet. Afgelopen vrijdag is het kabinet tot de conclusie gekomen dat buitendijkse alternatieven onvoldoende zijn om het vereiste natuurherstel te realiseren. Op grond van het onderzoek van een consortium, Grontmij c.s., uitgevoerd in opdracht van de minister van LNV. In lijn met het dubbelbesluit heeft het kabinet op dat moment besloten dat alsnog tot ontpoldering wordt overgegaan.
Het kabinet is zich ervan bewust dat deze kwestie in Zeeland gevoelig ligt. Zeeland krijgt overigens bij wijze van compensatie extra geld voor investeringen in infrastructuur. Vlaanderen betaalt hieraan mee. Het kabinet heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat Nederland zijn verplichtingen jegens Vlaanderen die voortvloeiden uit de Scheldeverdragen, moet nakomen. Dat zal ook gebeuren. Ik vertrouw erop dat de verruiming van de Westerschelde snel tot stand kan komen.
De heer Rosenthal heeft een vraag gesteld: wanneer worden de infrastructurele bevoegdheden in de Randstad in één hand gelegd? De heer Schouw sluit daarbij aan: hoe denkt het kabinet over één metropolitaan bestuur voor de Randstad? De heren Rosenthal en Schouw uiten hun zorgen over de bestuurlijke drukte in de Randstad. Die zorg is mij uit het hart gegrepen. Ik heb daarover onlangs uitgebreid gesproken op het jaarcongres van het IPO. De Randstad heeft immers potenties om uit te groeien tot een duurzame en internationale topregio. Die potenties worden belemmerd door bestuurlijke onmacht om keuzes te maken en tot uitvoering te komen. De besluitvorming over de A4 Delft-Schiedam is wat dat betreft exemplarisch. Gelukkig is daar nu eindelijk een doorbraak bereikt, maar het heeft maar liefst veertig jaar geduurd. Bestuurlijke impasses waren daar mede debet aan.
In mijn speech voor het IPO heb ik gezegd dat ik niet geloof in vernieuwing om de vernieuwing; het gaat erom dat het tempo in de besluitvorming wordt opgeschroefd en dat de problemen worden aangepakt. Het advies van de commissie-Elverding en het Urgentieprogramma Randstad zijn beide gericht op versnelling en minder bestuurlijk en juridisch getouwtrek. Ook de Crisis- en herstelwet draagt daaraan bij. Ik ben blij met de toezegging van de heer Rosenthal om bij te dragen aan de voortvarende behandeling in deze Kamer; dat geldt trouwens ook voor anderen. Het meer fundamentele bestuurlijke probleem in de Randstad vraagt echter om meer.
Ik ben geen voorstander van een nieuwe alomvattende blauwdruk voor het openbaar bestuur, maar ik geloof wel in de differentiatie van taken en bevoegdheden, zodat provincies en gemeenten die taken en bevoegdheden krijgen die ze nodig hebben gezien de problemen waar ze voor staan. Dat geldt overigens zowel binnen als buiten de Randstad. Een van de werkgroepen heroverweging zal zich buigen over het openbaar bestuur. Ik verwacht dat in dat kader het onderwerp bestuurlijke drukte en de specifieke positie van de Randstad niet onbesproken zullen blijven.
De voorzitter:
Ik kan het stapeltje van de minister-president dat hij naast zich heeft liggen, niet zien, maar ik vrees ...
Minister Balkenende:
Het gaat hard hoor, voorzitter.
De voorzitter:
Ik stel uw tempo van spreken ook op prijs in dat opzicht.
Minister Balkenende:
Ik kom wel aan mijn grenzen zo langzamerhand, hoewel ik wel iets gewend ben.
Ik kom bij het scheiden van wonen en zorg in de AWBZ. De heer Werner en de heer Noten hebben daarover gesproken. De heer Werner heeft gevraagd door te pakken bij de hervorming van de AWBZ door bekostiging van wonen en zorg te scheiden. Ook de heer Noten stipt dat aan. Hopelijk bestaat niet de indruk dat dit kabinet geen stappen wil zetten richting het financieel scheiden van wonen en zorg. Integendeel, deze stip op de horizon staat vast. Maar het kabinet kiest wel voor de weg van geleidelijkheid; zorgvuldigheid staat voorop. Het kabinet acht het niet verstandig om in één keer over te gaan tot het volledig doorvoeren van deze scheiding. Dit zou slechts een beperkte efficiencywinst tot gevolg hebben, maar heeft wel vergaande financiële consequenties voor bijvoorbeeld alleenstaanden van 65 en ouder en wajong'ers. Ook voor aanbieders is het in één keer invoeren risicovol, gelet op de kredietcrisis en de grote beleidslast waarmee ze te maken hebben. Het kabinet kiest er daarom voor het huidige stimuleringsbeleid verder uit te breiden en op die manier onomkeerbare stappen te zetten. Aan het scheiden van wonen en zorg wordt een impuls gegeven door bijvoorbeeld volledig pakket thuis, stimulansen kleinschalig wonen en afbouwen van meerbedskamers. Op die manier worden zorgaanbieders gestimuleerd om zorg en wonen gescheiden aan te bieden. Zorgvuldigheid staat voor het kabinet voorop.
De heer Werner heeft aandacht gevraagd voor de woningmarkt, vanuit de lang en breed gevoelde onderkenning dat de woningmarkt niet goed functioneert. Dat is juist en ik wil de ontwikkeling op dit terrein graag plaatsen in het perspectief van de kredietcrisis en de brede heroverweging. De kredietcrisis heeft een forse weerslag gehad op de woningmarkt. De verkoop van huizen stagneerde en investeringen in nieuwe projecten kwamen onder druk te staan; stilval dreigde. Deze problemen kwamen bovenop de demografische krimpscenario's. De effecten strekken zich uit over de hele linie van ons wonen- en volkshuisvestingsbeleid. De kabinetsambities staan echter nog recht overeind. Ook hier geldt: over de hele linie. Wij hebben daarom concrete aanvullende maatregelen genomen. Laat ik de ambities kort nalopen.
Voor de bestaande voorraad streven wij onverkort naar hoogwaardige en duurzame leefomgevingen. Wij hebben 35 mln. ingezet voor een kredietgarantieregeling voor het investeren in duurzaamheid en 160 mln. uitgetrokken voor energiebesparende maatregelen. In samenwerking met de VNG, de banken en de Vereniging Eigen Huis is een betere benutting van de Leegstandwet mogelijk geworden.
Vervolgens de uitbreidingsnieuwbouw. Tot 2020 zijn in Nederland ongeveer 500.000 nieuwe woningen nodig. Met een dalende nieuwbouwproductie – mogelijk slecht circa 65.000 woningen per jaar vanaf 2010 – is dat een heel forse opgave. Het kabinet heeft een stimuleringspakket voor de bouw vastgesteld, dat 395 mln. bedraagt. Met dit geld kunnen projecten doorgaan die door de crisis stil zouden komen te liggen. Daarnaast zal de Crisis- en herstelwet in hoge mate behulpzaam zijn bij de realisatie van diverse grote bouwprojecten.
De betaalbaarheid van woningen, huur en koop, vormt de derde kabinetsambitie waarop wij aanvullende maatregelen hebben genomen. In het oog springende is natuurlijk de verhoging van de Nationale Hypotheek Garantie per 1 juli van € 265.000 naar € 350.000. Daarnaast is de woonlastenfaciliteit van de NHG uitgebreid. Bij de verhuur van een tweede woning bestaat nu de mogelijkheid om opnieuw in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek voor die woning. Ik spreek de heer Werner na als hij zegt dat wij ook de verantwoordelijkheid hebben om verder te kijken dan de acute crisisbestrijding van vandaag. In het licht van de houdbaarheid in de toekomst is de betaalbaarheid van woningen daarom een van de onderwerpen van de reeds gestarte heroverwegingen.
Tot slot zet de huidige crisis ook enkele ordeningsvraagstukken in het volkshuisvestingsbeleid weer op de agenda. Corporaties hebben van oudsher de opdracht verpauperde woningen en hun eigen bezit door renovatie en sloop/nieuwbouw om te zetten in nieuwe goedkope huurwoningen. Die taak is in essentie nog altijd dezelfde, of het nu om stadsvernieuwing, grotestedenbeleid of wijkaanpak gaat. Helaas hebben wij te vaak moeten constateren dat sommige corporaties deze cruciale maatschappelijke taak uit het oog waren verloren. Het werkterrein kwam te ver af te liggen van de sociale woningbouw. We hebben integriteitsproblemen gezien, en falend toezicht. Daarom hebben we de verhouding tussen corporaties en overheid opnieuw geënt. Daarbij zijn de sentimenten bij de corporaties over de vennootschapsbelasting, wijkenheffing en inflatievolgend huurbeleid betrokken. Dit is wellicht niet de "new deal" zoals de heer Werner bedoelt, maar het zijn wel de nieuwe kaders voor goed bestuur en onderlinge samenwerking.
De heer Werner vraagt tevens of het kabinet uitbreiding van de wet Hillen wil overwegen. De wet Hillen komt er in het kort op neer dat een belastingplichtige nooit meer eigenwoningforfait hoeft te betalen dan hij aan hypotheekrenteaftrek opvoert. Dat is op dit moment gunstig voor mensen met een relatief kleine hypotheekschuld ten opzichte van de woningwaarde; in de praktijk vaak ouderen die hun hypotheek geheel of voor een groot gedeelte hebben afgelost. Uitbreiding van de wet Hillen zal het voor grotere groepen huiseigenaren aantrekkelijker maken om tussentijds af te lossen op de hypotheekschuld. Het fiscaal stimuleren van het aflossen van de hypotheekschuld leidt tot een lager beroep op de hypotheekrenteaftrek en een gunstigere verhouding tussen woningwaarde en hypotheekschuld. Fiscale wijziging in de behandeling van de eigen woning zullen een plek krijgen in de heroverweging wonen. Het aantrekkelijker maken van het aflossen van hypotheken kan leiden tot een lager beroep op de hypotheekrenteaftrek en zo een bijdrage leveren aan het houdbaar maken van de overheidsfinanciën op de langere termijn. Uitbreiding van de wet Hillen is een middel om de nadelige effecten van fiscale ingrepen op de woningmarkt, zoals inperking van de hypotheekrenteaftrek of verhoging van het eigenwoningforfait, te verzachten. Vanuit dat perspectief is het zonder meer goed om de verschillende uitbreidingsopties verder te verkennen. Op voorhand is echter geen positief effect te verwachten op de werking van de woningmarkt, op de doorstroming, transacties en nieuwbouw.
De heer Schouw vraagt het kabinet om het lokaal bestuur meer bevoegdheid te geven ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs. Hij is representant van een partij die de bestuurlijke en staatkundige vernieuwing hoog in het vaandel heeft. Juist vanuit die achtergrond moet hij begrip kunnen opbrengen voor het standpunt van het kabinet. Een aantal verantwoordelijkheden aangaande het onderwijs zal nationaal moeten blijven, omdat de vrijheid van onderwijs in onze Grondwet is verankerd en er rechtsgelijkheid moet zijn voor scholen. Vanuit dat uitgangspunt zijn er wel degelijk mogelijkheden voor samenwerking en de dagelijkse praktijk laat dat zien. Gemeenten en scholen overleggen aan de hand van de Lokale Educatieve Agenda over de gezamenlijke aanpak van een veelheid aan onderwerpen betreffende het onderwijs in de gemeentelijke context. Bij de aanpak van onderwijsachterstanden en segregatie is dit overleg zelfs bij wet verplicht. Deze samenwerking aan de hand van de Lokale Educatieve Agenda is in ontwikkeling. Het proces om dit instrument sterker te maken is volop in gang. Het kabinet is binnen het breed jeugdbeleid bezig de positie van wethouders te versterken, bijvoorbeeld via het wetsvoorstel OKE, waarmee de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang wordt beoogd.
De heer Koffeman heeft een vraag gesteld over de Q-koorts. Hij stelt dat LNV de locaties van met Q-koorts besmette bedrijven geheimhoudt, waardoor levens van omwonenden in de waagschaal worden gesteld. Voor het kabinet staat de volksgezondheid voorop. Alle maatregelen die zijn getroffen om de Q-koorts te bestrijden, zijn ingesteld om verspreiding van de bacterie te voorkomen en daarmee te voorkomen dat nog meer mensen ziek worden. Het kabinet kiest voor maatregelen waarvan aannemelijk is dat deze een positief effect zullen hebben. Maatregelen moeten proportioneel zijn en een toegevoegde waarde hebben, ook gezien de positie van de veehouder. De naam- en adresgegevens van besmette bedrijven maakt het kabinet niet bekend, omdat dit geen toegevoegde waarde geeft. Q-koorts is een gebiedsbesmetting.
De heer Ten Hoeve heeft een vraag gesteld over één gemeenschappelijke Europese zetel in het IMF. Ik ben het met de heer Ten Hoeve eens dat internationale samenwerking een absolute noodzaak is en ik verwelkom zijn constatering dat de zaak er de laatste tijd op vooruit is gegaan. Wij hebben ons daarvoor nadrukkelijk ingespannen. Wij zetten ons zeer in voor een effectieve gemeenschappelijke Europese inzet, ook wat betreft internationale organisaties zoals het IMF. Zo hebben wij tijdens de extra informele Europese Raad op 17 september onze inzet bepaald voor de G20 in Pittsburgh, waar de hervorming van internationale financiële instellingen, waaronder het IMF, een belangrijk agendapunt was. Er zijn daar belangrijke stappen gezet om de stemverhouding binnen het IMF meer in overeenstemming te brengen met de economische realiteit van de 21ste eeuw. Dat was een belangrijke stap en ook een belangrijk signaal. Op dit moment is de EU niet klaar voor één gemeenschappelijke Europese zetel. Dat ligt niet aan Nederland, maar aan de grote lidstaten. Nederland zal zich constructief opstellen in discussies over een eventuele beperkte consolidatie van de Europese stoelen in het IMF. Men houdt vast aan het recht van landen om een eigen kiesgroep te formeren.
De heer Kox heeft een opmerking gemaakt over Irak, die gaat over de Commissie van onderzoek besluitvorming Irak onder leiding van de heer Davids. Hij stelt dat de bewering dat alles al bekend was, van tafel kan. De commissie doet diepgravend onderzoek naar de besluitvorming met betrekking tot Irak. Zij krijgt daarbij toegang tot alle archieven en spreekt met de betrokkenen van destijds. Dat is al met al veel informatie. Tegelijkertijd ben en blijf ik van mening dat alle relevante informatie over Irak met de Kamer is gedeeld. Wat de precieze bevindingen van de commissie zijn, is uiteraard ook voor mij niet bekend. Ik respecteer volledig de onafhankelijkheid van de commissie.
De heer Koffeman heeft een vraag gesteld over de beveiliging van de vakantiewoning in Mozambique. Daarover zeg ik het volgende. In mijn brief van 18 september jongstleden heb ik de Kamer laten weten dat de minister van Justitie van oordeel is dat de beveiligingsmaatregelen verantwoord zijn. Aan die conclusie is natuurlijk een risico- en dreigingsanalyse voorafgegaan en ook is er ter plekke onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie. Daarbij moet ik het laten, zoals ik dat vorige week ook heb gedaan tijdens de behandeling vorige week in de Tweede Kamer van de begroting van Algemene Zaken/de Koning. Details over de beveiliging worden nooit en aan niemand verstrekt, omdat dit risico's schept. Wel moet mij van het hart dat ik zijn concrete suggestie, de permanente nabijheid van een Nederlands oorlogsschip, al een aantal malen eerder heb gehoord. Al die keren heeft het mij even vreemd in de oren geklonken.
Het laatste punt betreft de opmerking van de heer Kox over het Verdrag van Lissabon. Hij zegt benieuwd te zijn of de nieuwe Europese Commissie ophoudt of doorgaat ons op te zadelen met richtlijnen waarop niemand zit te wachten. Hij vraagt of de regering nu zal stoppen met het plaatsen van ongewenste nationale koppen op Europese richtlijnen. Hij zegt: "Ik noem maar wat: slimme meters, paspoorten, bewaartermijnen. Dan voelt u wel wat ik bedoel. Zij kwamen geen van allen ongeschonden door de Kamer." Daarover zeg ik het volgende. De Europese Commissie zal ook onder het Verdrag van Lissabon voorstellen voor nieuwe richtlijnen presenteren. Dit is nu eenmaal nodig, omdat de gemeenschappelijke markt vraagt om eenduidige regelgeving. Overbodig is dat geenszins, want nieuwe ontwikkelingen vragen om nieuw beleid. Neem bijvoorbeeld de regelgeving op het punt van toezicht op de financiële sector of de emissienormen die voortvloeien uit het klimaatbeleid. Deze zullen wij in de toekomst niet veranderen. Tegelijkertijd krijgen nationale parlementen een sterkere toetsende rol en meer invloed op de besluitvorming over nieuwe regelgeving uit Brussel via de gele kaart of oranje kaart-procedure. De uitgangspunten van subsidiariteit en proportionaliteit worden daardoor in het Verdrag van Lissabon beter gewaarborgd. Dat maakt Europa ook democratischer en slagvaardiger. Voor het overige zeg ik tegen mijnheer Kox: alertheid blijft geboden, want ik zie het punt van de wijze waarop wij moeten omgaan met regelgeving ook wel. Wij hebben voorbeelden uit het verleden gehad waarvan wij nu zeggen: dat had best anders gekund. Er zijn echter ook zaken die echt op dat niveau moeten worden aangepakt. Laten wij daarmee in wijsheid omspringen. Wat ik kan doen met de gele en de oranje kaart biedt het parlement in ieder geval de ruimte om juist ook bij dergelijke onderwerpen stil te staan.
De heer Kox (SP):
Voorzitter ...
De voorzitter:
U krijgt een tweede termijn, mijnheer Kox.
De heer Kox (SP):
Er is één vraag niet beantwoord. Misschien ligt deze nog op de stapel. Ik had gevraagd hoe het zit met het strategisch concept van de NAVO. Dat komt er namelijk aan in het voorjaar en dat kan nooit onder de heroverwegingen vallen.
De voorzitter:
Ik vraag de minister-president om deze kwestie, als het nog veel tijd kost, schriftelijk te behandelen.
Minister Balkenende:
Nee, het is maar één zin. Het strategisch concept komt eraan. Daarin heeft de heer Kox gelijk. Zoals hij weet, wordt daaraan op dit moment gewerkt. Daarbij is ook een Nederlander, de heer Jeroen van der Veer, betrokken. Wij moeten dat afwachten. Uiteraard zal dan ook het debat worden gevoerd en dan kunnen wij verder ingaan op die zaken. Op dit moment kan ik er niet verder over spreken. Ik kan niet ingaan op de betekenis hiervan voor de heroverwegingen, maar dat geldt ook voor andere onderwerpen.
De voorzitter:
Hoeveel tijd denkt u nog nodig te hebben?
Minister Balkenende:
Ik ben nu klaar. Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn inbreng in de eerste termijn.
De vergadering wordt van 19.50 uur tot 20.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik wijs de leden erop dat wij heel strikte spreektijden hebben. Daar hebben wij ook zelf voor gekozen; terecht. Ik wil u daar ook graag aan houden. De heer Rosenthal heeft zeven minuten spreektijd.
De heer Rosenthal (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Dank aan de minister-president voor de beantwoording in eerste termijn. Soms zagen wij bewogenheid bij de minister-president, als het gaat om belangrijke onderwerpen, en dat staat ons aan. Soms was de minister-president wat lichtgeraakt als gevolg van kritiek van de zijde van bijvoorbeeld mijn fractie. In eerste termijn is de reflexieve vraag gesteld of de staat, de overheid, de regering af en toe ook eens moet zeggen: ja, wij erkennen dat wij iets niet zo goed doen of wij moeten eens twijfel wegnemen. Het is ons opgevallen dat deze reflexieve vraag niet beantwoord is, maar ik laat dat nu verder liggen.
De minister-president heeft in een lang betoog, ook met veel feiten, zich verweerd tegen opmerkingen van mijn fractie omtrent de terugval van Nederland in de internationale concurrentieslag. Wij zijn evenwel niet overtuigd geraakt door de contramededelingen van de minister-president ter zake. Wij zien namelijk te veel indicatoren, te veel harde feiten met betrekking tot research and development, het innovatief vermogen, de arbeidsproductiviteit, de kennisintensieve productie en de export, waaruit blijkt dat het in die gebieden op een aantal punten niet echt goed gaat. Die terugval van Nederland is dus een bron van zorg en daar moet echt wat aan gedaan worden.
In eerste termijn hebben wij een politieke diagnose gesteld. Wij denken dat wij daarop niet veel terug hebben gekregen. Sterker nog, die diagnose is voor ons versterkt. Het is ons in dit verband opgevallen dat het CDA in eerste termijn op een aantal punten zaken naar voren heeft gebracht waarvan mijn fractie bijvoorbeeld zegt: daar voelen wij ook wat voor. Ik heb het zelfs gehad over onze uitgangsstelling dat de regering er zit om te regeren, met een uitroepteken. De heer Werner onderstreepte dat met zo veel woorden. Heel interessant was de optie van collega Werner om bij de regering te bepleiten dat er geen generieke lastenverzwaring voor burgers en bedrijven mag komen.
Daar stelt mijn fractie de inbreng van de PvdA-fractie tegenover. Ik moet toch zeggen dat collega Noten vooral aan het adres van mijn fractie even de functionele boosheid, zoals ik het wil noemen, van een vakbondsvertegenwoordiger etaleerde. Daar trekken wij ons niet ontzettend veel van aan. Vervolgens ging het bij collega Noten inhoudelijk om herverdeling. Hij zette ook de 20%-scenario's ten principale op de vloer van de verdere discussie. Hij gaf aan de eenheid van regeringsbeleid, althans zo voelden wij dat, geen al te hoge prioriteit. Wat dat betreft zagen wij grote verschillen. Wij denken dat de opmerking van mijn fractie over CDA en Partij van de Arbeid "van elkaar meugen ze niet, bij elkaar deugen ze niet" in elk geval in eerste termijn is onderstreept. Dat is ook bevestigd in de beantwoording door de minister-president en bij de interventies. De indruk van onze fractie dat wij te maken hebben met geïnstitutionaliseerd wantrouwen tussen de twee grote regeringsfracties is wat ons betreft bevestigd.
De heer Noten (PvdA):
Ik stel voor het verslag vast dat de heer Rosenthal in mijn waarneming leeft in zijn eigen fantasiewereld. Ik herken mij absoluut niet in zijn samenvatting. Die komt mijns inziens dan ook volledig voor zijn rekening. Ik zal de uitdrukking voor de laatste keer gebruiken: onzin.
De heer Rosenthal (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Ik kom te spreken over de zaken waar de VVD voor staat. Wij staan voor een maatschappij van vrije mensen. Dat heb ik in eerste termijn ook gezegd. Wij gaan ervan uit dat mensen in hun kracht gezet kunnen worden en in hun kracht staan: werknemers, ondernemers, burgers. Wij staan voor het creëren van groei en niet voor herverdeling via van bovenaf opgelegde solidariteit. Wij staan ook voor – het zij toch nog eens even duidelijk onderstreept – evenwicht tussen markt en overheid. Daarbij denken wij de overheid kracht en compactheid toe. Tevens is de overheid er om met ons allen excessen in de markt tegen te gaan.
In het kader van de politieke constellatie waarin dit kabinet functioneert en het traject van de heroverwegingen, heb ik aan het einde van mijn eerste termijn gevraagd om de toezegging dat per begin december helderheid wordt verschaft over de stand van zaken bij de heroverwegingen. De minister-president heeft dat categorisch afgewezen, althans in eerste termijn. Je weet maar nooit wat er nog in tweede termijn komt. Om dat kracht bij te zetten, dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Kamer zo veel mogelijk betrokken wil zijn bij de voortgang van de heroverwegingen, gezien het fundamentele karakter ervan;
overwegende dat de heroverwegingen midden december drie maanden onderweg zijn;
overwegende dat tegen die tijd duidelijk moet zijn welke mogelijke heroverwegingen dan niet meer aan de orde zijn en welke nog overeind staan;
overwegende dat de Kamer informatie hierover nodig heeft ter voorbereiding van de plenaire behandeling van het Belastingplan 2010;
verzoekt de regering, uiterlijk begin december die informatie aan de Kamer te verstrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rosenthal, Kox, Thissen, Schouw, Koffeman en Holdijk.
Zij krijgt letter D (32123).
In de volgende plenaire vergadering wordt deze motie in stemming gebracht.
De heer Rosenthal (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Wij zijn een Kamer van reflectie en heroverweging. Reflectie is ons dus niet vreemd, heroverweging evenmin. Niemand minder dan een echt typisch krachtig leider in de wereld ooit, Rudy Giuliani, 9 september, New York, heeft in een van zijn betogen over leiderschap gezegd dat stelregel nummer 1 is: reflect before you act (reflecteer, denk na, voordat je handelt). Dat is allemaal terecht. Maar regeren vergt beslissingen nemen. Wij blijven dus hameren op het beeld van regering regeer! (met een uitroepteken). De motie ligt er inmiddels. Hopelijk komt de minister-president ons alsnog tegemoet.
De voorzitter:
Dank u wel. U hebt zich keurig aan de 7 minuten spreektijd gehouden. Het woord is nu aan de heer Werner, die ook 7 minuten spreektijd heeft.
De heer Werner (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Ik wil de minister-president graag van harte complimenteren met de zeer uitgebreide, volledige en enthousiaste, alsook inspirerende wijze waarop hij de Kamer van repliek gediend heeft. Dat maakt het voor mij ook makkelijk, en ik kan in tweede termijn kort zijn.
Ik wil mij dan ook beperken tot enkele conclusies; wat dit debat heeft opgeleverd en wat nu duidelijk is geworden. Allereerst heb ik tot mijn grote vreugde kunnen vaststellen dat het kabinet meer eensgezindheid toont in de noodzaak dat in Nederland de bakens verzet moeten worden en dat er diep ingrijpende veranderingen nodig zijn, alsmede dat het beleid bijstelling behoeft in het perspectief van de brede mondiale veranderingen die gaande zijn. Ik vind dat winst. De ernst van de huidige problematiek waarmee wij te maken hebben en de wijze waarop de minister-president ervan heeft getuigd dat het kabinet dit serieus gaat oppakken, heeft in ieder geval de CDA-fractie met veel instemming begroet.
De heer Kox (SP):
Ik hoor collega Werner zeggen dat hij blij is dat er eensgezindheid in het kabinet is op het punt dat er diepgaande hervormingen – niet alleen in Nederland, maar mondiaal – moeten komen. Als hij dat gehoord heeft in het antwoord van de minister-president, ben ik daar erg blij mee. Kan hij aangeven in welke richting die hervormingen gaan en dat het dan niet alleen gaat om bezuinigingen tot 20%, maar dat hij echt veel meer bedoelt, als hij zegt: "niet alleen nationaal, maar mondiaal"? Dan weet ik of ik het met de heer Werner eens kan zijn.
De heer Werner (CDA):
Ik zal even mijn tweede observatie geven. Ik heb ook uit het antwoord van de minister-president begrepen dat hij in het voorjaar een pakket zal voorleggen dat in vele opzichten evenwichtig is. Helaas is het beeld ontstaan, door toedoen van de Tweede Kamer, dat de heroverwegingsoperatie die in gang is gezet een soort cijfermatige, technocratische exercitie zou zijn om het begrotingstekort weg te werken. Mij is uit de opstelling van het kabinet duidelijk gebleken dat het meer is dan dat, dat daarin ook allerlei andere aspecten van herinrichting van de samenleving, van milieu, van duurzaamheid, van inkomens – de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten – worden betrokken, en dat het ook een beleidsrijk perspectief is van de richting voor Nederland, op weg naar 2020. Zo heb ik het antwoord en de inzet van het kabinet begrepen. Ik vind dat winst. Dat geeft meer duidelijkheid ten opzichte van het beeld dat helaas is ontstaan over de heroverwegingsoperatie, als zou het maar een technocratische cijferexercitie zijn. Wij mogen dus ook verwachten dat er in het voorjaar een beleidsrijk perspectief ligt van een groot pakket van ingrijpende maatregelen richting 2020. Daarmee is het beeld dat is ontstaan in ieder geval gecorrigeerd.
De heer Schouw (D66):
Dan heb ik daar toch een vraag over aan de heer Werner. Ik denk dat het juist is dat een heel groot beeld is gecreëerd door de minister-president dat het nieuwe Nederland wordt ontwikkeld. Als dat zo zou zijn, zitten daar zo verschrikkelijk veel belangrijke en grote politieke aspecten aan dat je toch eigenlijk ook weer terug hoort te gaan naar de kiezer?
De heer Werner (CDA):
Wij vinden de urgentie van de problematiek groot. Dit kabinet zou geen knip voor de neus waard zijn er als er ook niet nu over zou worden besloten. Natuurlijk zitten daar verkiezingen tussen en zal niet alles in deze kabinetsperiode kunnen worden besloten en uitgevoerd. Er ligt natuurlijk ook nog een perspectief voor het volgende kabinet om daarop voort te bouwen. Maar ik ben blij met de helderheid die hier is gegeven dat wij het niet op zijn beloop laten, zoals ook u dat zo graag ziet, en dat dit kabinet de bodem wil leggen voor het herstel van Nederland richting 2020. Dat mogen wij verwachten en daarop spreken wij dit kabinet aan. Dat vinden wij goed.
Wat mij is opgevallen, is dat de minister-president van een groot aantal van de onderwerpen die ik heb aangekaart en die al kunnen worden aangevat heel duidelijk heeft gezegd dat zij ook worden meegenomen. Ik noem maar de hele arbeidsmarktproblematiek, de woningmarkt, de AWBZ – niet helemaal naar tevredenheid, maar daarover komen wij nog wel een keer te praten – en geen generieke lastenverzwaringen, het zijn allemaal uitspraken waar ik heel blij mee ben, want zo zien wij dat ook.
Er wordt dus besloten tot een ingrijpend pakket van maatregelen. Dat is wat Nederland nodig heeft. Dat is ook wat de bevolking van dit kabinet verwacht. Er zal zeker nog wel wat wapengekletter in het kabinet over plaatsvinden, maar ik mag hopen dat uiteindelijk met grote eensgezindheid dat pakket wordt uitgedragen. Ik heb reeds meegedeeld dat onze fractie in ieder geval bereid is om een stevig beleid ook te steunen. Wij hebben ook aangegeven wat onze positie daarin is. Die hebben wij gemarkeerd. Wij zullen te zijner tijd beoordelen of wij van de uitkomsten van al het beraad van het kabinet uiteindelijk ook voldoende zullen terugvinden.
Ik vind het ook belangrijk dat ik heb mogen constateren dat een grote meerderheid in deze Kamer eigenlijk die urgentie deelt en ook vindt dat er een stevige inzet moet worden gepleegd op een hervorming van Nederland in velerlei opzicht, moreel, economisch en financieel. Misschien met uitzondering van de SP, want daar heb ik nog niet zo heel duidelijk van gehoord dat die ook die veranderingsbereid heeft, maar misschien komt dat nog in een latere fase.
Ik wens de regering heel veel sterkte.
De heer Kox (SP):
Ik herinner mij het debat van vorig jaar, toen Gerard Schouw tegen mij zei: "wat ben je toch rustig", en toen ik antwoordde: "ja, ik kan er niets aan doen, maar ik houd mijn positie, de andere partijen komen onze kant op". Dat hebt u nu vandaag herbevestigd, dus u kunt mij toch niet kwalijk nemen dat ik wanneer het neoliberalisme ook door u wordt afgeschreven niet zeg dat het tijd voor mij wordt om eens te gaan opschuiven? Je mag toch soms ook denken: "wij hebben lang genoeg gewacht op ons gelijk"? Dat is toch niet zo erg? U hebt toch al heel lang gelijk gekregen, dus als wij nu vaststellen dat de methode van het neoliberale hebzuchtige kapitalisme echt heel slecht was, zou u blij moeten zijn dat u onze richting op bent gekomen voor meer menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Dat is toch niet erg? Een christendemocraat kan in principe toch alle kanten op, ook de goede?
De heer Werner (CDA):
Zo eenvoudig is dat niet, maar ik ben hier in ieder geval zo fair geweest om iets te agenderen waarvan ik zeg dat wij daar misschien in doorschieten. Ik heb u nog niet heel veel horen bewegen, anders dan dat u tegen iedere verandering bent die wij voorstellen. Misschien kunt u daarover ook eens even iets meer duidelijkheid geven.
De heer Kox (SP):
Ik vind dat collega Werner nu mijn inbreng geen recht doet. Ik wil het graag afstrepen tegen anderen, maar ik heb een hele serie voorstellen gedaan waarvan u hebt gezegd dat u zich daarin kunt vinden. Nu de makkelijke toer maken dat de SP overal tegen is? Nee, wij waren tegen het neoliberalisme, dat hebben wij geroepen vanaf het moment dat wij in het parlement kwamen. Toen werden wij een anachronisme genoemd. Inmiddels bent u met mij tegen het neoliberalisme. Dat vind ik vooruitgang. Dus dat u beweegt is goed en met u wil ik bewegen in de goede richting, maar ik hoef niet van mijn geloof te vallen als anderen dat van hun geloof hebben gedaan.
De heer Werner (CDA):
Wij zullen zien hoe het zich in de toekomst ontwikkelt, maar als u zo uitgesproken tegen iedere verandering bent als bij de AOW-leeftijd, is dat in ieder geval niet erg bemoedigend.
Ik wens het kabinet buitengewoon veel kracht toe bij de moeilijke operatie waarvoor het staat om Nederland door deze moeilijke periode heen te leiden.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn uitgebreide serieuze antwoord. Ik kan rap praten, maar hij kan dat beter. Hij weet meer woorden per strekkende meter te produceren dan ik. Dat is heel knap, want wij hadden heel veel vragen en opmerkingen, dus welgemeende dank.
Ik heb ook de ambitie van het kabinet geprezen en dat meen ik. Toen ik het niet allemaal precies op een rijtje had, probeerde ik te zeggen dat de ambities die het kabinet formuleert in de Miljoenennota mijn ambities zijn. Dat is toch winst? Als wij het erover hebben dat wij van de hebzucht af moeten en dat wij naar duurzaamheid, solidariteit, gemeenschapszin en matiging moeten, is het winst dat de linkse oppositie en de coalitie het daarover eens zijn. Het probleem zit hem niet in de ambitie maar in de uitvoering.
Ik denk dat wij het er met het kabinet over eens zijn dat het tijdperk van de hebzucht als dominante kracht in de samenleving afgesloten is. Alleen collega Rosenthal moet daar nog even aan wennen, maar dat komt vanzelf. Hij is ook een heel verstandige man, dus dat moet hem op een gegeven moment gaan lukken. Maar dat de coalitie met de linkse oppositie zegt dat het nu tijd is om een nieuwe ordening in de samenleving aan te brengen, vind ik een grote stap vooruit. Daar zouden wij blij om moeten zijn. Het zit hem niet in de ambitie maar in de uitvoering. Daar botst een deel van deze Kamer op de coalitie. Is dat erg? Nee, dat lijkt mij niet erg. Dat lijkt mij bij het parlementaire werk te horen.
De daad bij het woord voegen, daar gaat het om. De regering zegt: wij willen dat zeker doen, maar wij moeten dat eerst bestuderen en dat kunnen wij pas nadat wij in mei de rapporten van negentien commissies hebben gekregen. Dat is een optie. Dat is een mogelijkheid, maar de oppositie vindt dat te lang duren. Dat moet het kabinet niet doen. In tijden van crises bestaat de neiging om niet te veel democratisch gedoe toe te staan, omdat dit allemaal tijd kost. Ik ben echter van opvatting dat juist in crisistijden de democratie alle ruimte moet krijgen. Dan moet je het parlement laten meedenken. Het bevalt mij niet dat de minister-president zegt dat wij tot mei moeten wachten en dat wij dan verder praten. Ik begrijp dat wel vanuit zijn positie, maar hij moet vanuit onze positie begrijpen dat het voor een parlement en voor een oppositie wel erg lang duurt als wij tot mei moeten wachten voordat wij over fundamentele zaken kunnen praten.
De opvatting van de SP is dat wij nu zouden moeten doorpakken. Er bestaat ook zo iets als het momentum. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat, als wij niet snel optreden, van uitstel afstel gaat komen. In de wereld om mij heen zie ik dat partijen hun oude posities al weer proberen terug te winnen. In de bankwereld wordt alweer gezegd dat het een ontsporing was, maar dat het wel weer goed komt. Ik kan mij niet voorstellen dat ik de enige ben die dat constateert. Ik lees veel commentaren in de media waaruit hetzelfde naar voren komt, namelijk dat het in de City allemaal weer business as usual aan het worden is. Die tekenen moet de minister-president ook zien. Op het moment dat ervoor wordt gekozen om zoveel tijd te nemen voor de heroverwegingen, lopen wij het risico dat tegen de tijd dat wij eraan toe zijn het momentum voorbij is. Daar ben ik bang voor. Dat zou ik buitengewoon vervelend vinden, omdat wij het eens zijn over onze ambities.
Ik accepteer dat de regering haar positie vandaag inneemt, daarin gesteund door de meerderheid van deze Kamer. Daarmee hebben wij te leven. Dat is all in the game. Of het zover komt, weet ik niet. Ik heb een motie meeondertekend die ik voor het gemak kwalificeer als een motie met de inhoud: laat ons ook meedoen, want dat kan echt geen kwaad. Dat klinkt beter dan wantrouwen en vertrouwen. Ik vind dat het parlement op zijn minst mag proberen om ook mee te doen met de heroverwegingen, zeker deze Kamer, want dat is onze core business. Als wij niet eens mogen meepraten over de heroverwegingen, waar zitten wij hier dan nog voor? Dan kunnen wij eigenlijk met vakantie tot mei. Dat doen wij natuurlijk niet, want ik ben blij met de toezegging dat wij het debat over het maatschappelijk ondernemen gaan verbreden. Ik hoorde daar ook goede woorden over van collega Werner. Wij kunnen ook gaan praten over een nieuwe ordening van wonen, onderwijs en zorg. Ik betrek er dan graag bij een nieuwe ordening van onze vennootschappen. De minister-president wil graag bij die debatten aanwezig zijn. Ik zie die ook met genoegen tegemoet.
Ooit krijgen wij de uitkomsten van de heroverwegingen. Ooit komt er witte rook uit de schoorsteen van het Torentje. Ik denk dat die witte rook er dan op neerkomt dat wij nieuwe verkiezingen krijgen. Ik kan mij niet voorstellen dat als al die zaken waarop geen taboe meer mag liggen naar buiten worden gebracht, die vergezeld gaan van een eensgezind standpunt van de regering. Het lijkt mij goed om dan nieuwe verkiezingen te organiseren. Ik wed dat wij rondom dat thema nieuwe verkiezingen gaan krijgen, maar dat zien wij dan wel.
De minister-president herhaalt dat er al een besluit was genomen over de AOW en dat dit besluit nog steeds overeind staat. Ik ben daar ongelukkig mee, want ik blijf zeggen dat de drie coalitiepartijen iets anders hadden beloofd aan de kiezer. Er hadden verkiezingen tussen moeten zitten, vooraleer er een besluit zou worden genomen. Ik heb begrepen dat, terwijl wij hier praten, ergens anders op het Binnenhof een akkoord tussen de regering en de coalitiefracties over de AOW in elkaar wordt gespijkerd. Als dat het geval is, hoor ik dat graag, want dan zijn wij ook weer een beetje bijgepraat. Als het akkoord er ligt, moet de regering er wel rekening mee houden dat er ook nog zo iets is als het akkoord van het Museumplein. Wij hebben ooit eerder overeenstemming gehad over een bepaalde kwestie, maar vervolgens heeft het Museumplein, de Nederlandse bevolking, aangegeven dat toch niet zo'n goed idee te vinden. Dat heeft heel heilzaam gewerkt. Ik hoop dat de FNV, samen met bijvoorbeeld mijn partij, een dergelijke oproep gaat doen. Dan zullen wij zien wat daarvan de uitkomst is.
De wedstrijd van vandaag zit erop, maar de competitie gaat door. Mijn mening dat de kans bestaat dat Balkenende IV vroegtijdig uit de competitie wordt gehaald, houd ik overeind. Ik heb de coalitiepartijen vandaag horen zeggen dat zij alle vertrouwen in de regering hebben. Ik heb in de loop van mijn leven ook geleerd dat, als voetbalbesturen, ministers en bankdirecteuren zeggen dat ze alle vertrouwen hebben in hun voetbaltrainer, of in hun bank, het snel kan veranderen. Ik zie niet hoe deze coalitie uit de heroverwegingen komt. Daarom is het zo goed om het parlement daarover mee te laten praten. Dan kunnen wij eerder nagaan of wij het ergens over eens kunnen worden of niet. Zolang Balkenende IV in competitie is, gaan wij gaarne de strijd aan. Volgens mij is dat onderdeel van de democratie. Wij zitten hier niet bij elkaar om het met elkaar eens te zijn, maar om een botsing van ideeën te hebben en te zien wat daaruit komt. Het is bij voetbalclubs goed gebruik om elkaar aan het begin en aan het van de wedstrijd succes te wensen en de hand te schudden. Dat kan ook het eind van dit debat zijn. De wedstrijd zit erop, maar de uitslag lees ik morgen wel in de krant. Ik denk dat de competitie nog aardig spannend kan worden. Ik zie uit naar de komende debatten met de regering.
De heer Noten (PvdA):
Voorzitter. Het is toch wat. Ik zit de hele dag met de heer Rosenthal in hetzelfde theater, op hetzelfde moment, maar op de een of andere manier hebben wij twee totaal verschillende voorstellingen gezien. Het is de heer Rosenthal opgevallen dat er een groot verschil van opvatting bestaat tussen de coalitiepartijen en dat het ontbeert aan eenheid van beleid. Ik heb een zelfbewuste minister-president gezien, die de heer Rosenthal op een bepaald moment op treffende wijze wees op de vrij inconsequente en niet bij deze crisis passende opstelling van de VVD, vooral aan de overzijde. Dat deed mij deugd. Daar was ik blij mee. Die oproep deed mijn fractie in eerste instantie ook aan dit kabinet.
Ik heb in eerste termijn aangekondigd dat wij overwogen een motie in te dienen. Die motie ging vooral over de vraag of de regering bereid was om bij de uitkomsten van de heroverwegingen van al die commissies het criterium mee te nemen dat sommige mensen door de crisis harder worden getroffen dan anderen. Er wordt een pakket ingrijpende maatregelen genomen ter bestrijding van de economische crisis. Dat heeft het kabinet aangekondigd. Dat gaat gebeuren, maar dat heeft gevolgen voor de ontwikkeling van de welvaart, het leefmilieu en de samenleving in het algemeen. Dat zal gedurende een langere periode het geval zijn. Het kabinet gaat zich inzetten voor een leefbare samenleving waarin mensen duurzaam met elkaar zijn verbonden. Die samenleving wil het kabinet ook als bondgenoot tegemoet treden. De minister-president heeft toegezegd om bij de keuze van die maatregelen een verantwoord evenwicht na te streven tussen duurzaam herstel van de economie, de aanpak van de ecologische crisis en de versterking van de maatschappelijke solidariteit en verantwoordelijkheid. Mijn fractie benadrukt dat het haar opvatting is dat het rentmeesterschap, om een term te gebruiken die past in de geschiedenis van de minister-president, in deze tijd meer dan ooit is geboden. Het voorgenomen pakket maatregelen zal dus een substantiële terugdringing van de belasting van het milieu moeten bevatten en een zodanige verdeling van de lasten dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen, zodat burgers met geringe draagkracht worden ontzien.
Ik heb de heer Werner zojuist hetzelfde horen zeggen. Ik constateer dus dat er niet alleen eenheid van beleid is, maar ook overeenstemming tussen de fracties. Ik heb de minister-president horen zeggen dat hij niet vooruit kan lopen op een en ander. Ik respecteer dat, maar ik heb hem ook horen zeggen dat hij goede nota heeft genomen van onze opvatting in dezen. Ik hoop dat hij respecteert dat, als wij straks worden geconfronteerd met de uitkomsten van de heroverwegingen, wij dit uitgangspunt bij onze beoordeling zwaar zullen laten wegen.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Collega Noten is blij dat hij het eens is met de regering. Hij is ook blij dat hij het eens is met Jos Werner. Hij heeft er alle vertrouwen in dat het allemaal goed komt. Hij hoeft tussentijds ook geen gegevens. Hij wacht rustig tot mei. Als je zoveel vertrouwen hebt in de situatie, valt dat te prijzen, maar de heer Noten mag wel reageren op wat andere partijen zeggen. Ik heb aangegeven dat ik bang ben dat wij het momentum verliezen en dat er niet zoveel tijd is om veranderingen door te zetten. Andere krachten in de samenleving willen alles graag weer business as usual maken. Dat moet hij toch ook zien? Dat kan hem toch niet zijn ontgaan?
De heer Noten (PvdA):
Je kunt hier verschillend over denken, laat ik beginnen om dat te zeggen. Als je werkelijk vergaande hervormingen wilt realiseren, zul je dat echter op een overdachte, verstandige en evenwichtige wijze moeten doen en niet als een dolle Dries met je kop door de ruit. De regering heeft ons toegezegd dat deze hervormingen daadwerkelijk haar ambitie zijn. In eerste termijn heb ik aangegeven dat wij ook verwachten dat zij met concrete voorstellen komt. Ik vind het verstandig dat de regering de tijd neemt om tot een totaalpakket te komen waarin de verschillende besluiten fatsoenlijk met elkaar samenhangen. Ik heb aangegeven dat ik dit nodig vind. Ik begrijp het punt van de heer Kox. Echter, mijn vertrouwen is zodanig groot, dat ik graag in mei de totaalafweging maak.
De heer Kox (SP):
De consequentie van deze keuze – het is een keuze – is dat het parlement op dit punt zich tot mei in de laagste versnelling laat zetten.
De heer Noten (PvdA):
De consequentie van deze keuze is dat het parlement de regering in staat stelt om op een behoorlijke wijze een besluit voor te bereiden. Zo zie ik het. Dat is de keuze die wij maken. U mag dat anders benadrukken, mijnheer Kox, maar dit is de nadruk die wij leggen.
De heer Kox (SP):
Even voor de duidelijkheid: dat is uw keuze, mijnheer Noten. U wordt er niet toe gedwongen. U zegt: ik accepteer dat het parlement tot mei niet meepraat over deze dingen en daarna komen wij aan bod.
De heer Noten (PvdA):
Ja. Ik heb gezien dat sommigen voorstellen hebben gedaan om volgend jaar al 28 mld. te bezuinigen. Dat is de economie de doodsteek toebrengen. Ik heb gezien dat sommigen voorstellen hebben gedaan om 36.000 ambtenaren te ontslaan. Dat soort zaken klinken ferm en verstandig, maar ze zijn het niet.
De heer Kox (SP):
Misschien was het beter geweest, collega Noten, als u niet zo bang was geweest voor wat de VVD zei. Die partij is immers uitgeregeerd, dat hebben wij gehad. Als u wat meer naar onze positieve voorstellen had gekeken, hadden wij wellicht samen de regering wat sneller kunnen helpen om knopen door te hakken. Misschien was dat beter geweest. Immers, wij staan nu wel een halfjaar buiten spel, dat moet u toegeven.
De heer Noten (PvdA):
Wat niet is, kan nog komen, mijnheer Kox. De geschiedenis, maar ook de toekomst is soms onbegrijpelijk.
De heer Thissen (GroenLinks):
Voorzitter. Ook van mijn fractie complimenten voor de wijze waarop de minister-president namens dit kabinet de vragen heeft beantwoord en de discussie met ons is aangegaan. Ik ben zeer verheugd over de wijze waarop de minister-president zijn visie op de toekomst van Nederland heeft ontvouwd. Ik bemerkte en bespeurde hier een parallellie in met de schets die ik gegeven heb over het feit dat wij 400 jaar geleden vanuit Nederland wel degelijk de hoekstenen van de huidige New Yorkse samenleving hebben gelegd. Ik dacht dat wij hier heel erg van vervreemd waren, maar de minister-president heeft een en ander weer rechtgezet. Hij gaat immers uit van dezelfde fundamenten en daar ben ik erg blij mee. Ik wil hier graag met de minister-president over in debat, bijvoorbeeld ten aanzien van de heroverweging van de positie van zbo's, maatschappelijke organisaties, zelfstandige schoolbesturen en koepels of de schaalvergroting van instellingen op het gebied van zorg en woningbouwcorporaties. Dat zijn wezenlijke zaken die bij ons in de Grondwet zijn verankerd en waarvan de burger de afgelopen jaren het gevoel heeft gehad: wij zijn daar niet meer van, het gaat niet over ons. Ik wacht graag op de voorstellen van het kabinet ten aanzien van heroverwegingen.
Ik geef op voorhand één waarschuwing. Er is ongelofelijk veel geld te halen in het herstellen van de balans tussen uitvoeringstijd, verantwoordingstijd en overlegtijd van professionals. Deze balans is nu zo scheef, dat de professionals, die ervoor zijn om mensen te steunen en te helpen, meer tijd kwijt zijn om te verantwoorden wat zij in die tijd doen dan dat zij daadwerkelijk kunnen interveniëren.
Ik ben ook heel erg blij dat wij in het verlengde daarvan een revival mogen meemaken van de publieke uitvoering: veel meer ruimte voor professionals, veel meer ruimte voor kwaliteit. Onder dat Nederland willen wij samen de schouders zetten. Dan kan men rekenen op de fractie van GroenLinks. Ik ben het eens met de heer Kox dat wij graag betrokken willen zijn als parlement, ook als oppositiepartijen, in de afwegingen die het kabinet daarbij maakt. Ik ben zo bang dat wij, als er straks moeizaam bereikte compromissen zijn, weer het nakijken hebben en zoals zo vaak meemaken dat de coalitie 's avonds toch weer voor stemt. Ik hoop dat de minister-president op dat punt een toezegging doet.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil allereerst de minister-president hartelijk danken voor de beantwoording van onze bijdrage. Tegelijk wil ik collega Thissen bedanken. Het gebeurt niet zo vaak, maar per interruptie zei hij aan het adres van de minister-president: hulde! Ik wou hem hulde brengen en ik zal ook zeggen waarom. Ik heb destijds de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer gezien. Als je dat via de televisie ziet, zeg je dat er een gigantische kloof is tussen de coalitiepartijen en de oppositiepartijen. Een kloof die mij tot in het diepst van mijn hart raakte omdat ik dacht: als dit de kloof in onze maatschappij is, gaan wij zware tijden tegemoet en de tijden zullen toch al zwaar zijn. Ik ben blij dat er af en toe toch openingen zijn en ik ben eigenlijk ook wel blij met de laatste suggestie van de heer Thissen: wij willen mee blijven leven. Het is niet alleen maar een probleem van coalitiepartijen. Het probleem van onze tijd gaat boven alle partijen uit. Het is een nationaal probleem, een bovennationaal probleem, een zwaar en ernstig probleem.
Het is een zwaar en ernstig probleem. De minister-president zei aan mijn adres terecht: de ommekeer die nodig is, zullen wij niet alleen kunnen volvoeren. Ik ben dat met hem eens. Vervolgens zei hij dat wij ons als politici moeten realiseren dat wij 10% armer zijn geworden over een paar jaar. Wij moeten ons ook nog realiseren, voeg ik er dan maar toe, dat er ongelooflijk veel achterstallig onderhoud is. Veertien dagen geleden was ik in Zweden op een klimaatconferentie. De schrik slaat je opnieuw om het hart als je ziet hoeveel geld er nodig is om ook maar iets te doen aan een werkelijke omkering met betrekking tot de uitstoot van emissiegassen, zodat het ook echt invloed heeft.
Ik ben het met de heer Kox eens dat wij vaak hardleers zijn, dat zal ook wel blijken. Velen van ons of misschien wij allemaal wel hebben de neiging om zo gauw mogelijk naar de oude situatie terug te willen. Het zal echter niet kunnen. Het is een grote en moeilijke uitdaging. Ik weet het, de arm van de politiek reikt niet zo ver dat de politiek het alleen kan. Er is een CDA-ideoloog, de heer Lans Bovenberg ...
De voorzitter:
Laten wij de ideoloog van het CDA even buiten beschouwing, want u gaat over uw spreektijd heen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
De heer Bovenberg gebruikte een prachtig beeld. Ik moest het CDA wel even noemen, want dan snappen wij het beter. De heer Bovenberg zei: politici zouden eigenlijk herders moeten zijn die de maatschappij op de goede weg voorgaan.
De voorzitter:
Ik dank u voor de bijdrage. Wij hebben afgesproken dat wij ons strikt aan de tijd zouden houden.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ik sluit mij verder aan bij de heren Werner en Noten op het punt van de heroverweging.
De voorzitter:
Dat is compact.
De heer Kox (SP):
Mag ik nog een vraag stellen aan collega Schuurman? Zijn betoog leek mij erg goed. Toen de minister-president antwoordde, zei mijn collega de heer Vliegenthart tegen mij: nou, dat is betere praat dan van de heer Lans Bovenberg. Nu zegt de heer Schuurman echter dat de heer Bovenberg toch de ideoloog van het CDA is. Kan hij dat uitleggen? Misschien kan de minister-president hier straks ook nog iets over zeggen, want dat zou mij sterk tegenvallen. Als iemand mis zat in de crisis, is het de heer Lans Bovenberg wel.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
De heer Kox moet begrijpen dat ik af en toe in politieke termen spreek.
De voorzitter:
Nu komen wij toe aan de sprekers die één minuut spreektijd hebben.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Eén minuut maar?
De voorzitter:
Daar moet u het inderdaad mee doen.
De heer Holdijk (SGP):
U begint al te tellen voordat ik een woord gezegd heb.
De voorzitter:
Op het moment dat u het spreekgestoelte betreedt, gaat het knopje in. Ik zal het even resetten.
De heer Holdijk (SGP):
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
U krijgt tien seconden bonus.
De heer Holdijk (SGP):
Dank aan de minister-president. Ik kan niet bepaald zeggen dat hij niet is ingegaan op de onderwerpen die ik in eerste termijn aan de orde stelde. Ik kom nog terug op één centraal punt, namelijk de sanering van de overheidsfinanciën. Het onbehaaglijke gevoel dat ik had, is nog niet weggenomen. De crisis is in mijn ogen vooral veroorzaakt, in ieder geval mede, doordat wij niet zwaar genoeg tillen aan het maken van overmatige schulden. De regering zegt nu juist ter wille van de stimulering van de economie dat zij doorgaat met extra uitgaven. De sanering stelt zij nog even uit. Dat stelt me al met al niet echt gerust. Ik herinner de regering maar aan de crisis van begin jaren tachtig. Wij hebben achttien jaar nodig gehad om de zaak uiteindelijk gesaneerd te krijgen. Dat is de enige overweging waarom ik de bekende motie ondersteun.
De heer Schouw (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn enthousiaste, af en toe bevlogen en een heel enkele keer wat bittere betoog. Maar dat zijn nog even wat stekeligheden van de overzijde, denk ik. De grote winst van dit debat vind ik de toezeggingen en het commitment van de collega's om hier eens een goed debat met elkaar te voeren over de governance van de maatschappelijke organisaties in de zorg, de woningbouw en het onderwijs. Dat gaan wij dus over twee weken met elkaar uitlijnen en organiseren.
Ik zou willen dat de minister-president nog wat preciezer is in zijn tweede termijn over het nieuwe economisch model. Over het nieuwe economische motorblok is veel gezegd, maar ik krijg het niet in de vingers.
Ik vind het jammer dat de ambities op het gebied van innovatie in de werkgroepen worden gestopt en dat dit er in mei uit komt. Datzelfde gebeurt eigenlijk voor dat metropolitane bestuur. Dat wordt ook in de werkgroepen gestopt en komt er ook hopelijk in mei uit.
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het inzake de werkgroepen aan de overzijde vooral ging om de bezuinigingsopgave en dat het hier vandaag gaat over een ambitieagenda. Het is wat grootser geworden. Zij gaan de toekomst van Nederland bepalen. Het nieuwe Nederland wordt bepaald in de werkgroepen. De premier heeft dat zelf in de hand gehad, lijkt me. Als dat zo is, blijf ik zeggen dat ambtenaren daar niet over gaan. Als er een nieuwe architectuur ligt, moet je echt naar de kiezers.
De heer Koffeman (PvdD):
Voorzitter. Ik dank de minister-president voor de beantwoording van de vele vragen en de wijze waarop hij dat gedaan heeft. Ik deel de zorg van collega Kox dat het gevaar bestaat dat wij het momentum zouden kunnen verliezen om tot structurele veranderingen te komen. Naast de zorgen zie ik echter ook lichtpuntjes.
Toen wij als Partij voor de Dieren twee jaar geleden vroegen om een paradigmaverandering in de richting van een meer plantaardige samenleving was daar geen enkele weerklank voor. Inmiddels is die transitie bevordert tot kabinetsprioriteit, hoewel ik weet dat sommige ministers daar meer van overtuigd zijn dan andere. Het pleidooi van de Partij voor de Dieren, in dit huis ook indringend bepleit door collega Schuurman, om de crisis in samenhang te bestrijden, krijgt steeds meer steun. Eén zwaluw maakt nog geen lente, maar is hoe dan ook een prachtige voorbode daarvan.
Tot slot wil ik graag een motie indienen om het rechtsgevoel van de burgers in deze barre financiële tijden te voeden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in geval van faillissement van financiële instellingen grote aantallen cliënten gedupeerd kunnen raken;
overwegende dat het rechtsgevoel van cliënten en burgers geschaad kan worden ingeval bestuurders c.q. interne toezichthouders van de financiële instelling een deel van de behaalde winsten c.q. winstgerelateerde en/of aandelenkoersgerelateerde inkomsten kunnen behouden;
overwegende dat de Wet vermogenssancties ook van toepassing zou moeten worden verklaard in dergelijke gevallen om via winst- of inkomstenontneming het rechtsgevoel te voeden;
verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de mogelijkheid bij laakbaar of verwijtbaar handelen in geval van faillissement of ondercuratelestelling, winst of inkomstenontneming bij financiële instellingen c.q. bestuurders en/of interne toezichthouders mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koffeman, Ten Hoeve, Thissen, Kox, Vliegenthart, Schouw, Elzinga en Reuten.
Zij krijgt letter E (32123).
De motie zal in de eerstvolgende plenaire vergadering in stemming worden gebracht.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Onder invloed van de crisis verandert er veel en moet er veel veranderen in Nederland, in Europa en op wereldschaal. Nederland moet daar zijn bijdrage aan leveren. Er ontstaat een nieuwe wereldordening waarin landen als China, India, Brazilië en Rusland een grote rol gaan spelen. Het is duidelijk dat Europa daarnaast als speler zal moeten optreden, en niet een hele rits lidstaten; zelfs niet alleen Nederland, ook als is dat niet de geringste lidstaat natuurlijk. Als ik de minister-president over het IMF hoor zeggen dat hij positief is over een gemeenschappelijke Europese stem, maar vasthoudt aan het recht op een eigen kiesgroep – aan onze eigen zetel waar wij ook nog een paar anderen in kunnen vertegenwoordigen – vraag ik me af of wij daarin vasthouden aan onze eigen machtspositie. Die hoeven wij niet voor alles in te ruilen, maar wij zouden toch de bereidheid moeten hebben om dat voor een betere en modernere ordening wel in te ruilen.
De voorzitter:
Ik dank u wel.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Ik zie dat ik nog een halve minuut heb.
De voorzitter:
Ik heb een beetje laat ingeschakeld. U bent door uw tijd heen.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Als ik die halve minuut nog heb, voeg ik er toch nog iets aan toe.
Ditzelfde gevoel bekruipt me als het gaat over de fiscaliteit binnen de EU. Ik heb een paar voorbeelden genoemd waarbij het mogelijk is om gezamenlijk iets beters te bereiken dan wanneer iedereen afzonderlijk optreedt. Ik weet dat fiscaliteit in de EU niet zo makkelijk optreedt omdat velen daartegen zijn, maar zouden wij ook hier niet niet onmiddellijk moeten roepen dat wij daar zelf baas over blijven? Zouden wij ook hier niet de bereidheid moeten hebben om daar op zijn minst wat pragmatisch mee om te gaan?
De voorzitter:
U hebt meteen de tekortkoming van het hanteren van de knopjes door de voorzitter volledig uitgebuit. Ik geef het woord aan de minister-president.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik zeg de leden dank voor hun inbreng in tweede termijn. Verschillende sprekers hebben gerefereerd aan de visie die ik in eerste termijn heb weergegeven over de toekomstige ontwikkeling van Nederland en de ambities die daaromtrent binnen het kabinet leven. De heren Rosenthal en Koffeman blijven bij de stelling dat er van de kant van het kabinet geen of onvoldoende visie en onvoldoende weerwoord op hun politieke analyse zou zijn. De heer Rosenthal had het over de politieke diagnose. Daar kan ik niet zo veel mee na mijn uitgebreide betoog in eerste termijn. Soms heb ik wel eens de indruk dat het een kwestie is van het niet eens zijn met de visie. Dat mag ook, want dat hoort bij de democratie. Dat maakt het echter wel een andere discussie. Dat niet iedereen de door mij verwoorde visie op alle onderdelen onderschrijft, verbaast me op zichzelf niet. er zijn uiteraard verschillen in politieke opvatting en die behoren bij de verschillende politieke partijen.
Ik constateer ook dat er elementen in de visie op de toekomst van ons land zijn die breed worden gedragen. De heren Werner en Kox en anderen hebben daarop gewezen. Ik denk, zonder uitputtend te zijn, aan thema's als sociale samenhang en solidariteit, duurzaamheid en rentmeesterschap, robuuste economie en arbeidsparticipatie en internationale oriëntatie. De heren Noten en Holdijk hebben terecht enkele van deze thema's benoemd. Ik vond het nuttig om met elkaar van gedachten te wisselen. Dat is het voordeel van een debat. Je treft elkaar en kunt praten over de zaken die ons bezig houden. Het leidt soms ook tot verheldering van posities. Dat geldt bijvoorbeeld voor het betoog van de heer Thissen.
Ik dank de heren Noten en Thissen en anderen voor de waarderende opmerkingen die zijn geuit over mijn uiteenzetting in eerste termijn. Belangrijk is dat de Kamer heeft aangegeven dat besturen geen technische aangelegenheid is en dat inhoudelijke visies een grondslag vormen voor het werk van regering en parlement. Dat heeft de heer Schuurman nog eens in alle duidelijkheid gezegd. In dat verband is bijvoorbeeld de gedachtewisseling die wij vandaag in deze Kamer hebben gehad over en naar aanleiding van zijn motie van vorig jaar van betekenis; zo ook het nog te houden debat in deze Kamer over maatschappelijke ondernemingen. De heren Kox en Schouw en anderen wezen daarop. Ik zie zelf ook uit naar dat debat omdat het gaat om fundamentele zaken. Dat is ook de waarde van zo'n debat. Je kunt elkaar juist scherpen in ordeningsvragen. Zeker bij een chambre de réflexion is het heel goed om deze zaken in alle scherpte aan de orde te hebben.
Ik dank de verschillende geachte afgevaardigden ook voor hun steun op andere onderdelen. Uiteraard zal de Kamer het wetsvoorstel Crisis- en herstelwet zorgvuldig behandelen. Ook daar heb ik het nodige over opgemerkt. Het kabinet zal aangeven, zorgvuldig rekening te hebben gehouden met de adviezen van de Raad van State, zo bevestig ik aan de heer Rosenthal. Ik ben blij dat velen de bereidheid hebben uitgesproken om dit vanuit een positieve grondhouding te doen en ook met de wil om tot een spoedige afhandeling te komen.
Voor de heroverwegingen als zodanig, nut en noodzaak alsmede de globale omvang van de operatie bestaat vrij brede steun. Ik vind dat de winst van dit debat. Dit heeft de heer Werner nog eens onderstreept. Het gaat om zodanig fundamentele en ingrijpende keuzen die het komend voorjaar moeten worden gemaakt, dat brede steun nodig is.
Ten aanzien van het tempo en het afwegingskader is een enkele kritische noot gekraakt. Daar ga ik nu op in. Ik heb in eerste termijn uitvoerig toegelicht waarom het kabinet de heroverwegingsoperatie in gang heeft gezet. Wij willen ervoor zorgen dat politieke keuzen verantwoord kunnen worden gemaakt in de wetenschap dat de opgave enorm fors is. De werkgroepen hebben een duidelijke opdracht meegekregen. De taakopdrachten zijn al aan het parlement gestuurd. In algemene zin is aan de werkgroepen gevraagd om besparingen in beeld te brengen langs verschillende wegen, zoals harmonisatie, samenvoeging en vereenvoudiging van regelingen, versterking van de samenhang tussen instrumenten, toetsing van gevoerd beleid op nut en noodzaak en doeltreffendheid, beperking van de uitvoeringskosten en bevordering van doelmatigheid, alternatieve bekostigingsstelsels, bevordering van eigen verantwoordelijkheid voor burgers, doorvoeren van het subsidiariteitsbeginsel via decentralisatie, geografisch en functioneel, en versobering van doelstellingen en ambities. Keuzen maken wij volgend jaar. Deze moeten worden gebaseerd op samenhangende uitgangspunten en overwegingen. Dit betekent niet dat wij vooraf de exercitie moeten inperken. Een grondige bezinning en fundamentele afwegingen moeten juist zonder beperkingen vooraf kunnen geschieden.
Wanneer de rapporten zijn opgeleverd, zal het kabinet vanzelfsprekend het parlement laten weten op basis waarvan de keuzen tot stand zijn gekomen. Daarbij zal een aantal afwegingen voor de uiteindelijke afweging een belangrijke rol spelen voor het kabinet. Hier hoort vanzelfsprekend de participatie bij: hoe zorgen wij ervoor dat wij zo veel mogelijk mensen aan het werk kunnen houden? Duurzame ontwikkeling is, gelet op kwaliteit van ons leefmilieu, noodzakelijk. Innovatie zal belangrijk zijn en blijven voor de economische ontwikkeling in ons land. Tegelijkertijd zal het kabinet proberen, de bureaucratie te verminderen en vooral simpele oplossingen en de uitvoering van beleid te stimuleren. Nogmaals, een definitief afwegingskader is pas aan de orde nadat de verschillende opties grondig en zorgvuldig in kaart zijn gebracht.
De heer Kox (SP):
De minister-president geeft aan wat het kader is van de negentien onderzoeken. Daarin wordt veel nagegaan, maar het klinkt toch enigszins als: wij gaan bekijken wat er beter en minder kan. Is het ook mogelijk dat er een aantal dingen uit de heroverwegingen komt, waarvan wij zeggen: die dingen moeten wij eigenlijk meer gaan doen. Ik kan mij namelijk voorstellen dat je bepaalde zaken meer doet. Als je beter zorgt voor alle mensen in verzorgings- en verpleegtehuizen, kun je gemakkelijker aan burgers vragen wat hen dat waard is. Het wordt hopelijk toch niet zo dat wij negentien voorstellen van commissies krijgen met wat wij allemaal minder kunnen doen. Er moet toch ook een mogelijkheid zijn dat – tenminste, dat versta ik onder "herordening" – dingen meer kunnen gaan gebeuren, natuurlijk ten koste van andere zaken.
De heer Schouw (D66):
Ik raak enigszins in de war door de antwoorden van de minister-president in tweede termijn. Ik weet niet of het de antwoorden zijn die de vorige keer aan de overkant zijn gebruikt? Er valt mij iets op in de beantwoording in tweede termijn. Ik krijg de indruk dat het een bezuinigingsagenda is, terwijl de minister-president zo fijn in eerste termijn bezig was om te zeggen: nee, het is een ambitieagenda; wij gaan nieuwe dingen doen. Dus, enigszins in aanvulling op de vragen van de heer Kox, wat is het nu? Is het een bezuinigingsagenda of is het een ambitieagenda?
Minister Balkenende:
In de eerste plaats denk ik dat ik buitengewoon helder ben geweest over het feit dat wij er financieel gezien beroerd voorstaan. In de tweede plaats heb ik gezegd dat je, tegen de achtergrond van de problematiek van 30 à 35 mld., in kaart moet brengen welke mogelijkheden er zijn rondom ombuigingen. Vervolgens heb ik gezegd dat de heroverwegingsoperatie wel gezien moet worden tegen de achtergrond van het perspectief van Nederland in 2020. Ik heb de pagina's genoemd van de Miljoenennota, waarop de heroverweging onderdeel is van een bredere agenda. Voorts heb ik gezegd dat de uitkomst kan zijn dat wij ten midden van al die ombuigingen ook moeten bekijken waar wij aan versterking kunnen werken, hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij innovatie nadrukkelijk in ogenschouw nemen en hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de doelstellingen tegemoetkomen aan de betekenis van innovatie. Ik heb ook gezegd dat het samenhangt met de ordeningsdiscussie. Ik heb dit alles uitvoerig uiteengezet. Dat was mijns inziens het evenwicht in mijn benadering. Laten wij elkaar niets wijsmaken. Het gaat om forse ombuigingen, maar soms zul je ombuigingen moeten toepassen, ook om prioriteiten weer mogelijk te maken. Dat is de context van waaruit ik heb gesproken. Volgens mij heb ik niets anders gezegd dan in eerste termijn.
Dit brengt mij bij de vraag over de tussenbalans, waarover de heer Rosenthal heeft gesproken. Hij wil in december 2009 een tussenbalans om inzicht te krijgen in de tussenstand van de heroverwegingen. Het kabinet kan niet voldoen aan die wens. Het karakter van de hele exercitie is nu juist een duidelijke opdrachtverlening aan de voorkant, waarna de werkgroepen hun analyserende werk kunnen doen zonder politieke inmenging. In deze fase wordt alles geïnventariseerd en verdwijnen opties niet van tafel. De keuzen worden daarna gemaakt. Een tussenstand in december heeft geen zin en zou een onvolledig beeld geven.
De heer Rosenthal haalt overigens de woorden "tussenstand" en "tussenbalans" misschien enigszins door elkaar. De tussenbalans stamt uit 1991. Dit was een ferm pakket aan maatregelen. Het werd zo genoemd, omdat het halverwege de kabinetsperiode viel. Dit was beslist geen tussenstand. Overigens merk ik op dat de VVD-fractie in de Eerste Kamer met het vragen naar de tussenstand de heroverwegingsoperatie in elk geval nuttig en nodig lijkt te vinden. Zover was de VVD-fractie in de Tweede Kamer niet. Dat geeft vertrouwen voor haar medewerking aan de toekomst. Dit is een punt van grote dankbaarheid van de kant van het kabinet.
De heer Rosenthal (VVD):
In de eerste plaats heb ik noch het woord "tussenstand" noch het woord "tussenbalans" zelf in de mond genomen. Ik weet niet waar dat vandaan komt. In de tweede plaats meen ik mij te herinneren dat de minister-president in de Tweede Kamer omstandig heeft verklaard dat de politieke regie op de heroverwegingen zou worden gezet. Dan neem ik aan dat die politieke regie ook nu plaatsheeft, en ook over de komende drie maanden. Ik neem dus aan dat de regering in december ook op dat punt de politieke regie verder heeft gevoerd. Met andere woorden, het was toch echt niet zo – zo heb ik begrepen uit de gedachtewisseling die in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden – dat de zaak zomaar aan de ambtenaren zou worden overgelaten. Nu begrijp ik niet meer waarom er dan een bezwaar kan zijn tegen een mededeling van de regering aan de Kamer begin december over waar de regering op dat moment staat.
Minister Balkenende:
De politieke regie komt als volgt tot uitdrukking. Aan de voorkant van het proces is aangegeven wat de precieze opdrachten zijn. De Eerste Kamer is daarover geïnformeerd, de Tweede Kamer evenzeer. Wij hebben elkaar gesproken over nut en noodzaak van deze operatie. De heer Rosenthal weet om welke zaken het allemaal gaat. Vervolgens moeten de werkgroepen zonder taboes hun werk kunnen doen. Dat is, wat zij hebben te doen. Als er suggesties zijn vanuit het parlement, zullen die worden doorgegeven. Maar dat is het werk van deze groep. Daarna komt de fase dat de werkgroepen zullen rapporteren. Dan komt de zaak weer terug bij de minister-president en de vicepremiers. Zij zullen het doorgeleiden naar het kabinet om vervolgens het proces in te gaan van besluitvorming door het kabinet. Zo is het proces ingericht. Dit houdt in dat ik tegen die achtergrond er niet voor voel om met tussenstanden te gaan werken. Dat ontkracht namelijk het werk van de werkgroepen. Het is al ingewikkeld genoeg om in een aantal maanden tijd al deze fundamentele zaken aan de orde te stellen. Het kan ook het proces nog nadelig beïnvloeden. Ik zie de meerwaarde daar niet van in. Ik heb aangegeven waarom het proces moet lopen zoals het moet lopen. Dat gebeurt op dit ogenblik ook. Wat dat betreft, deel ik de opvatting van de heer Rosenthal niet. Ik ontraad daarom de motie-Rosenthal c.s. op stuk nr. D. Maar dat blijkt ook wel uit hetgeen ik eerder vandaag naar voren heb gebracht.
De heer Schouw heeft gevraagd wanneer gemeenten meer duidelijkheid krijgen over hun financiën in de toekomst. Hij stelt dat dit met name van belang is voor de collegeonderhandelingen na de gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart 2010. In aanvulling op hetgeen ik hierover in eerste termijn heb gezegd, wijs ik erop dat gemeenten via het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen zo helder mogelijk zullen worden geïnformeerd. De septembercirculaire geeft accressen tot en met 2011 en geeft de bandbreedte aan voor de jaren daarna. Daarbij is aangegeven dat dit omgeven is met de nodige onzekerheden. In de septembercirculaire is tevens aangegeven dat in het bestuurlijk overleg van komend voorjaar verder hierover zal worden gesproken. Van belang is dat gemeenten ook na de collegeonderhandelingen hun ambities aanpassen aan het verslechterende financieel-economische beeld.
Ik zeg een aantal leden dank voor de opmerkingen in ondersteunende zin. Bijvoorbeeld de heer Werner heeft gesproken over welke elementen een rol spelen bij de heroverwegingen. Hetzelfde geldt voor de heer Noten. Ik ben daarop ingegaan.
Het punt van de nieuwe ordening en de discussie daarover is vandaag ook uitvoerig aan de orde geweest.
De heer Kox heeft een aantal kritische opmerkingen gemaakt in de sfeer van: sommige ambities zijn misschien goed; maar het kabinet gaat studeren. Ik wil dan ook graag dat recht wordt gedaan aan hetgeen ik vandaag heb gezegd. Ten aanzien van de financiële sector heb ik bijvoorbeeld aangegeven dat wij een stuk verder zijn met de financiële architectuur, het toezicht, de controlemechanismen, de regelgeving en de aanpak van de bonuscultuur dan een jaar geleden. Als er gesproken wordt over snelheid van procedures, wijs ik op de Crisis- en herstelwet en de andere zaken die spelen bij de vermindering van de administratieve lasten. Ik denk in dit verband ook aan de spoed bij de wegverbreding. Dit zijn voorbeelden van de wijze waarop zaken worden aangepakt.
Op het gebied van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën hebben wij de maatregelen genomen die aanvullend op het beleidsakkoord zijn genomen rond de duurdere woningen, de kosten in de zorg en de AOW. Men kan dus niet zeggen dat de zaken alleen maar worden bestudeerd. Er wordt gehandeld daar waar het kan. Alleen waar het gaat om grote operaties, hebben wij iets meer tijd nodig.
De heer Kox (SP):
Mijn opmerking ging vooral over het feit dat de regering kiest voor de methode om een halfjaar lang ambtenaren in volledige vrijheid alles te laten uitdenken en dan het debat te voeren met het parlement. Mijn opstelling is dat dit fout is. De regering mag in crisistijd het parlement niet zo lang buiten schot laten, maar zou juist moeten zeggen: parlement, denk mee. Ik heb vertrouwen in ambtenaren, maar ik heb eigenlijk nog meer vertrouwen in politici. Die zijn namelijk gekozen om het land mee te helpen besturen. Ik snap dat de minister-president heeft gekozen voor die methode, dus hij staat daarvoor. Daarom verwacht ik echt niet dat hij vanavond zal zeggen: oké, mijnheer Kox, dan doen wij het maar andersom. Toch zit er van de kant van het parlement enige redelijkheid in om zich af te vragen waarom het in dit vitale halfjaar niet mag meedoen met de discussie. Wat zouden wij kunnen verknallen als wij mee zouden denken? Er mag toch enige positieve bejegening van het parlement verwacht worden?
Minister Balkenende:
Het is goed dat de heer Kox zich rekenschap geeft van de vraag wat hij zou kunnen verknallen. Dat is een eerlijke vraag. Ik hecht er wel aan om te zeggen dat de regering regeert en het parlement controleert. Juist gegeven de gevoeligheid van het proces, waar het echt gaat om majeure afwegingen, willen wij het proces op een zorgvuldige manier doorlopen. Wij vinden dat wij de operatie ontkrachten als wij van te voren al allerlei zaken dichtspijkeren. Dat willen wij gewoon niet doen. Ik heb de algemene kaders en de procedure aangegeven. Wij zullen, als het werk gedaan is, onze verantwoordelijkheid nemen, maar wij willen de zaken wel graag in de goede volgorde doen. Ik denk niet dat de zaak ermee is gediend als wij tussentijds nog allerlei beraadslagingen hebben. Dat had ik echter al uiteengezet.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Kox nogmaals wil interrumperen, maar het lijkt mij dat deze gedachtewisseling over dit punt nu voldoende heeft plaatsgevonden. Ik vraag de minister-president zijn betoog te vervolgen.
Minister Balkenende:
De heer Thissen is ingegaan op de discussie over de maatschappelijke ordening. Hij heeft het punt naar voren gebracht van het recht doen aan de professionals. Hij pleit ervoor om allerlei voorschriften wat te verminderen, juist om recht te kunnen doen aan de professionaliteit en de concrete inzet van het werken, in plaats van papieren invullen. Dat zijn zaken die gewoon helpen. Wat de heer Thissen daarover zegt, deel ik.
De heer Schuurman is ingegaan op de politieke verhoudingen. Ik hoef die discussie niet over te doen. Ook als je staat voor moeilijke maatregelen, zul je verschillen hebben tussen oppositie en coalitie. Natuurlijk zal dat zo zijn, maar dan wel graag op een zakelijke manier, want dat kan de discussie ten goede komen. Het respectvol omgaan met elkaar is goed voor het verdere proces.
De heer Holdijk heeft gesproken over de sanering van de overheidsfinanciën. Hij noemde het onvoldoende zwaar laten wegen van de schuldvermindering. Ik hoop dat hij uit mijn woorden heeft afgeleid dat wij de zorg over de overheidsfinanciën delen en dat wij ons grote zorgen maken over de langjarige effecten van deze financiële crisis. Om die reden hebben wij nu al 1,8 mld. ingeboekt, krijgen wij een Wet tekortreductie Rijk en medeoverheden en hebben wij een heroverwegingsoperatie gestart. Ik denk dat wij verder zijn dan veel andere landen. Alleen is het op de korte termijn wel zaak dat wij het economisch herstel dat er misschien langzamerhand aankomt, niet in de knop breken. Om die reden nemen wij op korte termijn genoegen met een hoger tekort. Ik moet zeggen dat ook ik niet gelukkig ben met 6%; eigenlijk is er sprake van een dieptepunt op het vlak van de overheidsfinanciën. Als dit echter kan bijdragen aan de versterking van de economische ontwikkeling – op enig moment moet het ook afgelopen zijn – is dat goed en verantwoord. Dat is ook de algemene lijn, die door de G20 bevestigd is. Ik zeg er wel bij – daar heeft de heer Holdijk gelijk in – dat wij wel de weg moeten aanwijzen waarlangs wij willen opereren om weer te komen tot een herstel van de overheidsfinanciën.
De heer Holdijk merkt terecht op dat als deze zaak niet goed wordt aangepakt, wij dan een groot bedrag doorschuiven in de richting van de toekomst. Dat zal een te grote prijs betekenen voor de jongere generaties. Om die reden is de extra strategie van grote betekenis. Terecht heeft de heer Holdijk daar dan ook op gewezen.
De heer Ten Hoeve heeft onder meer gesproken over het IMF. Ik hoef niet te herhalen wat ik heb gezegd, maar ik versta wel wat hij naar voren heeft gebracht.
In de motie van de heer Koffeman ontbreekt volgens mij nog iets. Op dit moment kan ik niet helemaal overzien wat hier allemaal bij komt kijken. Ik heb eerder vandaag aangegeven dat mijn collega's van Financiën en Justitie nog deze maand een brief aan de Kamer zullen sturen – ik meen dat ik zelfs het tijdstip genoemd heb – over een aantal juridische aspecten van aansprakelijkheid van bestuurders. Ik zal hen vragen om in de brief aandacht te besteden aan deze thematiek. Derhalve verzoek ik de heer Koffeman zijn motie aan te houden tot die brief kan worden besproken.
Ik kom tot een afronding van mijn betoog in tweede termijn. Vandaag heeft de regering met uw Kamer gesproken over de staat van Nederland, aan de hand van de begroting 2010. Met elkaar hebben wij gesproken over het feit dat Nederland voor een immense opgave staat. Ik wil de Kamerleden dankzeggen voor hun inbreng. Ik heb de indruk dat de ernst van de situatie door iedereen wordt gedeeld, nog los van de politieke antwoorden. Wij staan voor een zware opgave. Die opgave geldt niet alleen voor het kabinet, maar voor ieder van ons, de samenleving, de burger en de politicus.
De problemen zijn groot en zij verdienen ons aller inzet. Daarom kiest het kabinet voor twee richtingen. Wij moeten dit en volgend jaar doen wat nodig is om de economie te ondersteunen. Ik heb dat aangegeven in reactie op de opmerkingen van de heer Holdijk. Wij moeten ook duidelijk maken hoe wij denken de rekening te betalen. Dat moeten wij doen door fundamentele keuzes te maken, in samenhang en doordacht. Om die reden gebruiken wij de periode tot het voorjaar om die afweging te maken. Die tijd hebben wij, omdat wij zoals gezegd de recessie niet door bezuinigingen verlengen. Daarmee zeg ik dat wachten tot het voorjaar niets te maken heeft met vooruitschuiven, maar juist met vooruitzien. Wij zullen dus moeilijke besluiten moeten nemen om de staatsschuld af te lossen en zorg, onderwijs en veiligheid ook in de toekomst betaalbaar te houden voor onze kinderen en voor onszelf. De weg vooruit vraagt om deze moeilijke offers, maar de vraag is niet alleen: hoe komen wij uit deze crisis? De vraag is ook, zoals velen van u hebben gezegd: hoe komen wij er sterker uit? Dat is het verband met structuurversterking en innovatie en de thema's die zijn genoemd.
Hoe blijven wij als land solide en solidair, terwijl wij tegelijkertijd bouwen aan duurzaamheid en innovatie? Het kabinet zal de komende twee jaar alles uit de kast halen om de economie weer op gang te brengen en banen te behouden. Wij trekken geld uit om banen te behouden, ondernemers ruimte te bieden en jongeren te scholen.
Nederland staat voor een grote uitdaging. Het is aan het kabinet, maar ook aan uw Kamer, om ervoor te zorgen dat wij koersvast en vastberaden de problemen die op ons afkomen oplossen, door te werken aan de toekomst van Nederland, door te zorgen dat wij besluiten nemen om Nederland sterker door de crisis te leiden. Dit moeten wij doen met lef en overtuiging. Dat kunnen wij niet alleen, maar dat doen wij samen met burgers, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Wij doen dit allemaal in de overtuiging dat wij juist nu elkaar nodig hebben, in goede en in slechte tijden. Wij doen dit ook door met elkaar dienstbaar te zijn aan de mensen in ons land en aan toekomstige generaties. Dat is onze gezamenlijke opdracht en onze motivatie.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister-president voor de uitvoerige beantwoording van de door de leden gestelde vragen. Ik dank de leden voor de wijze waarop zij zich aan hun eigen afspraken hebben gehouden. Zo lang als vandaag heb ik nog nooit op dezelfde stoel gezeten.
Ik stel voor, tijdens de eerstvolgende plenaire vergadering op 27 oktober aanstaande, te stemmen over de ingediende moties.
Daartoe wordt besloten.
Sluiting 22.00 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20092010-69-107.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.