Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten (Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten) (30475).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Voorzitter. De aanleiding voor het thans voorliggende wetsvoorstel is dat er te veel graafincidenten met kabels en leidingen zijn. Deze veroorzaken veel schade en brengen veiligheidrisico's met zich mee. Volgens het NEN-rapport uit 2004 getiteld Graven naar informatie gaat het om 40.000 schades op 200.000 opgravingen per jaar. Dat is 20%. Mijn fractie is daarvan nogal geschrokken. Dat is een op de vijf. Ik kan geen andere beroepsgroep noemen die bij de uitoefening van zijn werkzaamheden zo veel schade veroorzaakt, waarbij het dan ook nog om levensgevaarlijke handelingen kan gaan. Het doel van het wetsontwerp is het verminderen van het aantal graafincidenten en het ontstaan van schade ten gevolge van graafwerkzaamheden. De wet roept daartoe een aantal verplichtingen in het leven.

Ten eerste moeten grondroerders als zij willen gaan graven vooraf liggingsgegevens van kabels en leidingen opvragen. Ofwel zij moeten hun voornemen om te gaan graven melden én zij moeten de verkregen informatie gebruiken. De netbeheerders moeten tijdig volledige en nauwkeurige informatie aanleveren. Ten tweede zijn de grondroerders en hun opdrachtgevers verplicht om zorgvuldig te graven. Ten derde moeten beheerders hun netten zodanig aanleggen, in stand houden en opruimen dat het beheer van andere netten niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt. De kern van de voorgestelde regeling was aanvankelijk de onderlinge informatie-uitwisseling tussen de netbeheerder en de toekomstige graver. Later is daar de plicht tot zorgvuldig graven en de burenrechtelijke regeling bij gekomen. Overigens zijn beide regelingen ten onrechte in deze wet opgenomen, maar ik kom daar straks nog op terug.

Deze wet is dus met een bepaald doel ontworpen. De titel van de wet herinnert daar nog aan. In de loop van het traject is het doel verschoven. Dit wetsontwerp draagt daar duidelijk de sporen van. Het eerste manco is namelijk dat dit wetsvoorstel een hybride karakter heeft. Enerzijds is het bestuursrechtelijk. Er worden gedragingen voorgeschreven, namelijk de uitwisseling van gegevens, er is sprake van ambtelijk toezicht en er is sprake van forse bestuurlijke boetes en strafrechtelijke sancties. Anderzijds bevat het wetsvoorstel diverse regelingen van privaatrechtelijke aard, zoals de plicht tot zorgvuldig graven en de ondergrondse burenrechtelijke regeling.

Met het oorspronkelijke doel van verbetering van gegevensuitwisseling heeft mijn fractie geen moeite, zij het dat het oorspronkelijk geheel op zelfregulering gebaseerde systeem in de praktijk niet werkte, zo wordt door de minister gesteld. Toch wordt in het wetsontwerp op dit gebrekkige systeem voortgebouwd, hetgeen de vraag oproept waarom dit gebeurt. Vloeien de schades nu voort uit gebrekkige informatie-uitwisseling of uit onzorgvuldig graven?

Voor wat betreft het onzorgvuldig graven, is er al een enorme verbetering ingetreden doordat de assuradeuren de zogenaamde KLIC-clausule in hun polissen hebben opgenomen. Wat was namelijk de situatie? Het veelvuldig voorkomen van schade heeft niet te maken met de moeilijkheidsgraad van het werk. Het is een kwestie van tekeningen opvragen en ze bestuderen. Maar het kost wel tijd en dus geld. Het is gemakkelijker voor de graver om geen voorzorgsmaatregelen te nemen. Als het goed gaat, heeft hij geld uitgespaard. Als het verkeerd gaat en er wel schade optreedt, is hij hiervoor verzekerd. Hier hebben de assuradeuren een stokje voor gestoken. En met succes. Ontstaat graafschade aan kabels en leidingen van derden, dan wordt deze niet door de assuradeuren vergoed als de graver niet kan aantonen dat hij tevoren informatie over de juiste ligging heeft opgevraagd. Het aantal graafschades is sindsdien scherp gedaald, met dank aan de verzekeraars. Daar is geen wetgeving voor nodig.

Het wetsvoorstel is in nauw overleg met de netbeheerders en de opdrachtgevers tot stand gekomen, zodat het aansluit bij de wensen die in dit deel van de marktsector leven. Het wetsvoorstel is daar dan ook goed ontvangen. Wat vinden de grondroerders van de nieuwe regeling? Mijn fractie vernam klachten over het feit dat zij zorgvuldig moeten graven, terwijl de netbeheerders hun netwerken eerder zorgvuldig zouden moeten aanleggen. In artikel 3 lid 1 wordt geregeld dat beheerders hun netten zodanig moeten aanleggen en in stand houden dat het beheer van andere netten niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt. Indien dit toch het geval is, moet een beheerder de kosten van verplaatsing van zijn net of van het andere net dragen. Ik stel mij de volgende situatie voor. Een net, bijvoorbeeld telecomkabels, is aangelegd boven andere kabels. Een grondroerder die moet gaan graven naar deze kabels die onder de telecomkabels liggen, is zich dit bewust doordat hij zijn voornemen tot graven heeft gemeld en kennis heeft genomen van de liggingsgegevens die via het Kadaster aan hem zijn verstrekt. Hij constateert dat de kans op schade aan de telecomkabels groot is als hij gaat graven naar de eronder liggende kabels.

Wat betekent nu "zonder noodzaak bemoeilijken" in artikel 3 lid 1 in het algemeen en in dit voorbeeld in het bijzonder? Geldt dit ook voor de telecomaanbieders wier netwerken dikwijls boven de overige netwerken zijn aangelegd? Wat kan of moet de graver uit mijn voorbeeld doen? Is de beheerder van het telecomnetwerk op basis van artikel 3 lid 2 verplicht om zijn kabels te verplaatsen zodat de grondroerder bij de eronder liggende kabels kan? En zo ja, wat voor mogelijkheden heeft de grondroerder als de telecomaanbieder daartoe niet bereid is? Ontbreekt hier niet een handhavingsbepaling? Wie is er civielrechtelijk aansprakelijk als er toch schade ontstaat aan kabels en leidingen? Even voor de duidelijkheid. De kwestie wie aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door gebrekkige leidingen of in die leidingen getransporteerde stoffen, wordt in het nieuwe BW geregeld. Artikel 174 van Boek 6 vestigt een kwalitatieve aansprakelijkheid voor leidingbeheerders. Artikel 174 spreekt alleen over leidingen en niet over kabels. In dit wetsontwerp gaat het om schade aan kabels en leidingen. Mijn vraag is wie er civielrechtelijk aansprakelijk is als er toch schade ontstaat aan die kabels en leidingen.

Een tweede manco van deze wet is dat de memorie van toelichting op diverse plaatsen iets regelt wat niet in de wettekst zelf staat. Ik citeer uit de memorie van toelichting: dat schade aan kabels en leidingen wordt afgewikkeld op grond van het civielrechtelijk aansprakelijkheidsregime waarvan artikel 162 Boek 6 BW de basis vormt. In de afgelopen decennia heeft de jurisprudentie zich op basis van een beperkt aantal cases ontwikkeld. Het zwaartepunt van de aansprakelijkheid is door de jurisprudentie aan de kant van de grondroerder komen te liggen. Dit wetsvoorstel beoogt meer evenwicht te brengen in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen grondroerders en kabel- en leidingbeheerders. Het betreft geen wijziging van de aansprakelijkheidsbepalingen uit het BW. Deze verduidelijking van de verantwoordelijkheidsverdeling maakt duidelijker wie op grond van het BW aansprakelijk kan worden gesteld voor schade aan kabels en leidingen. Einde citaat.

Ik moest deze zinnen goed tot mij door laten dringen. Er is geen sprake van wijzigingen van de bepalingen uit het BW, dat lijkt mij duidelijk. Het zou wel erg merkwaardig zijn als de minister van EZ met behulp van de memorie van toelichting van een publiekrechtelijk regeling wijzigingen aanbrengt in civielrechtelijke bepalingen in een wet – het BW – van haar ambtgenoot van Justitie. Er verandert dus niets aan het BW, maar kennelijk is het wel de bedoeling van EZ dat er iets verandert aan de wijze van invulling. Denkt de minister dat het op deze manier lukt om – ik citeer – de verantwoordelijkheidsverdeling duidelijker te maken? En aan wie duidelijker te maken? Aan die man in zijn overall op de graafmachine? Hij is – om in de beeldspraak te blijven – al lang de draad kwijtgeraakt. Blijft de grondroerder niet altijd de pineut omdat hij immers de gevaarzettende handelingen verricht? Is het deze minister bekend wat haar collega van Justitie vindt van deze civielrechtelijke avonturen?

Hoe meer ik mij verdiepte in het onderwerp, hoe groter de chaos werd, en niet alleen in de ondergrond. Er zijn nogal wat sectorspecifieke regelingen die betrekking hebben op leidingen en netten. Ik noem de Elektriciteits- en Gaswet, de Telecommunicatiewet, het BW en nu dit wetsontwerp. Artikel 5:20 lid 2 BW, dat regelt dat een in de grond van een ander aanwezig net onroerend is, maar eigendom blijft van de daartoe bevoegde aanlegger, bevat een definitie van het begrip "net" die niet spoort met die in artikel 1 van dit wetsontwerp. Wordt hier wel hetzelfde beoogd? Zo ja, waarom is er geen terminologische eenheid?

Wederom blijkt uit de memorie van toelichting (pagina 27) en niet uit de wettekst dat het de bedoeling is dat onder de definitie van een net ook de zogenaamde huisaansluitingen vallen. Volgens het EIM-rapport Nulmeting Grondroerdersregeling van oktober 2007 komen graafschades aan rioleringen zelden voor. De kosten wegen hier niet op tegen de baten. Mijn fractie is het op dit punt eens met de VNG, het platform Kabels & Leidingen (GPKL) en de G4 dat de verplichte informatie-uitwisseling van de huisaansluitingen van rioleringen onterecht is opgenomen en alsnog moet worden geschrapt, omdat de kosten van de registratie (circa 1 mld.) niet in verhouding staan tot wat het wetsvoorstel beoogt. Waar praten wij over? Iedereen weet waar de huisaansluitingen lopen, namelijk van het midden van het trottoir, waar de hoofdleiding ligt, naar de voordeur, waarnaast de meterkast zit. Als er dan eens iets misgaat – er is gemiddeld minder dan één incident per jaar per gemeente – dan is dit uiterst vervelend voor de burger die het treft, maar de schade bedraagt niet meer dan een paar honderd euro. Is de minister bereid om dit onderdeel te laten vervallen?

De ligging van de leidingen moet, op basis van de memorie van toelichting (paragraaf 2.4) en weer niet op basis van de wettekst, met een nauwkeurigheid van plus of min een meter (dus een bandbreedte van twee meter) worden weergegeven op de kaart. Deze marge wordt te zijner tijd opgenomen in lagere regelgeving, aldus de memorie van toelichting, maar ook dan ontbreekt nog steeds de basis in de wet. Er zijn gemeenten en gebieden die met nauwkeurigere liggingsinformatie werken. Is de minister bereid om de garantie te geven dat de hogere informatiekwaliteit behouden kan blijven door in de wet te regelen dat, indien voorhanden, de kwalitatief betere informatie moet worden gebruikt en dat via het Kadaster de hoogste kwaliteit van informatie moet kunnen worden verkregen? Met andere woorden: kan de bandbreedte van twee meter als een maximumnorm worden beschouwd?

Mijn fractie heeft nog een vraag over de kosten van de dienstverlening. Nu nemen de beheerders alle kosten voor hun rekening en kunnen de grondroerders de informatie gratis opvragen. In de nieuwe situatie worden de kosten van de dienstverlening van het Kadaster betaald door de gebruikers, onder wie de grondroerders. De beheerders betalen ook een deel van de kosten volgens de memorie van toelichting (pagina 11), omdat zij de nodige investeringen doen om hun registratie van de liggingsgegevens zo in te richten dat zij aangesloten kunnen worden op het elektronische systeem. De tarieven die het Kadaster rekent, worden vastgesteld op basis van artikel 108 van de Kadasterwet. Kan de minister informatie geven over de hoogte van de tarieven? Wat is een grondroerder gemiddeld kwijt per melding?

In de Tweede Kamer is een amendement (stuk nr. 19) aangenomen dat verwerkt is in artikel 23 van het gewijzigde voorstel van wet. Hierin is geregeld dat bij AMvB de gebieden worden aangewezen ten aanzien waarvan om veiligheidsredenen kan worden afgeweken van de voorschriften gesteld bij of krachtens hoofdstuk 4 van de wet en van de regels over de informatie-uitwisseling in de bedoelde gebieden. Het betreft hier onder andere Schiphol, maar het kan ook van toepassing zijn op andere terreinen zoals de haven van Rotterdam. In de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer op pagina 3 staat dat voorgenomen wordt bij AMvB de veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen. Mijn vraag aan de minister is of wij ervan uit mogen gaan dat dit niet alleen een voornemen is, maar dat deze AMvB ook daadwerkelijk wordt ontworpen en uitgevoerd.

Hoe denkt de minister deze wet toekomstbestendig te maken? Er zijn immers nogal wat ontwikkelingen en innovaties op dit gebied, om niet te zeggen eronder, in de nabije toekomst te verwachten. Zo denkt mijn fractie bijvoorbeeld aan het toekomstige scenario van ondergronds bouwen. Is het niet tijd om een alomvattende publiekrechtelijke regeling te maken met betrekking tot de gegevensuitwisseling van ondergrondse netten en bouwwerken, wegen en spoornetten? De civielrechtelijke onderdelen, het codificeren van de jurisprudentie met betrekking tot zorgvuldig graven en het juridisch sluitend regelen van het ondergrondse burenrecht kunnen dan door anderen geregeld worden daar waar het hoort, in het BW. Wat is de mening van de minister?

Mijn fractie ziet de beantwoording met meer dan gemiddelde belangstelling tegemoet.

De heer Franken (CDA):

Voorzitter. Deskundigen hebben al vaak gesproken over "de grote klap" als gevolg van een graafincident met verstrekkende gevolgen. Helaas is het zo dat wij dat denkbeeld serieus moeten nemen. Om een dergelijke ramp te voorkomen, hebben kabel- en leidingbeheerders in de jaren negentig, toen het aantal graafincidenten sterk toenam, een informatiesysteem opgezet voor enerzijds de netbeheerders en anderzijds de partijen die willen graven. Desondanks ontstaat bij 20% van alle graafwerkzaamheden schade aan kabels en leidingen. Jaarlijks zou dat leiden tot een directe schade van tussen de 40 mln. en 75 mln. en tot een indirecte schade van ongeveer 100 mln.

De CDA-fractie onderschrijft dan ook de doelstelling van het wetsvoorstel, dat in het bijzonder is gericht op het voorkomen van leveringsonderbrekingen van essentiële nutsvoorzieningen en op het bevorderen van veiligheid bij graafwerkzaamheden voor de uitvoerende partijen en de omgeving. Mijn fractie verwacht dan ook dat de wettelijke verplichting tot zorgvuldig graven – dat zien wij als de hoofdverplichting in deze wet – en de daaraan gekoppelde verplichte informatie-uitwisseling over ondergrondse kabels en leidingen, het aantal graafincidenten aanzienlijk zal doen afnemen. Maar de regeling blijft beperkt tot de informatievoorziening van en door de betrokken partijen. Het Kadaster is slechts tussenpersoon tussen grondroerders en beheerders van kabels en leidingen. De normadressaten van de wet zijn dan ook alleen de grondroerder (met achter zich de opdrachtgever) op wie een informatieplicht rust (artikelen 2 en 8) en een onderzoeksplicht ("is er een bericht voor mij?") voor de beheerder, die vervolgens, indien nodig, moet reageren op een graafbericht (artikel 10).

Het gaat dus niet over een actuele centrale opslag van alle leidinggegevens. In de Tweede Kamer is een bespiegeling gehouden over de vraag of dat in de toekomst nodig zal zijn. Ik denk dat hiermee in ieder geval voor bepaalde gebieden van ons land een relevant onderwerp aan de orde is gesteld. Ik verwacht dan ook dat de minister binnen de evaluatieperiode van vijf jaar deze vraag onder ogen zal zien. Rotterdam gaat hierin met de LeidingVerZamelKaart (LVZK) op detailniveau Nederland voor. Ik zou haast zeggen: Rotterdam gaat ook hierin Nederland voor. Maar vooralsnog beperken wij ons tot informatievoorziening ter voorkoming van graafschade. De norm: "Gij zult zorgvuldig graven" wordt nader ingevuld met het opleggen van informatie- en onderzoeksplichten.

Bij de uitwerking rijst toch nog een drietal vragen. De eerste betreft de problematiek van de huisaansluitingen. Ik denk dat de minister daarover wel meer zal horen vanmiddag. De minister erkent ook dat hier een probleem ligt, want zij heeft bij de overgangsbepalingen (artikel 45 lid 2) een uitstel van acht jaar voorgesteld met betrekking tot de melding van de liggingsgegevens van netten, die een verbinding vormen tussen een net en een – ik zeg het maar even kort – woning of bedrijfsgebouw. Het gaat dan voornamelijk om huisaansluitingen van rioleringen. Wat is het belang van die tijdelijke uitzondering? Huisaansluitingen – ook elektriciteits- en telefoonkabels, maar vooral rioleringen – zijn de kleinste aftakkingen die het net verbinden met het pand dat berichten wil ontvangen of rioolwater wil lozen. De kosten van het registreren van deze haarvaten van het net zijn door de mate van detaillering bijzonder hoog en de opbrengst – de voorkoming van graafschades – blijkt volgens recent onderzoek van het ministerie van Economische Zaken heel beperkt. Het gaat ook niet om situaties waar de veiligheid in het geding is; er is alleen voor de bewoners van een speciaal pand een doorgaans kort durend ongemak. Ik moet de opmerking van de minister dat er bij huisaansluitingen "wel degelijk regelmatig graafschade ontstaat" dan ook nuanceren.

Recent onderzoek van het ministerie van Economische Zaken – het rapport Nulmeting Grondroerdersregeling van oktober 2007 – geeft aan dat er landelijk ongeveer duizend keer per jaar sprake is van graafschade aan een riolering. Een kwart hiervan betreft een huisaansluiting. Het NEN heeft in 2004 berekend dat er jaarlijks 40.000 graafschades zijn. Ik verwijs naar het rapport "Graven naar informatie" uit 2004. Dat betekent dat slechts 0,6% van het totaal aantal graafschades betrekking heeft op huisaansluitingen van de riolering. Een kosten-batenafweging geeft aan dat wij nu al de conclusie kunnen trekken dat de verplichting met betrekking tot huisaansluitingen te veel van het goede zal zijn.

In dit verband vraag ik mij ook af welke betekenis ik moet hechten aan een overgangsperiode – kennelijk een onderhandelingsresultaat – van acht jaar naast een evaluatietermijn voor de hele wet van vijf jaar. Op het moment van de evaluatie zal hierover dus nog niets te melden zijn. Een ontheffing bij deze wet, waartoe de minister de mogelijkheid heeft, ligt dan ook meer voor de hand.

Deze wet houdt nogal wat delegatiebepalingen in. Daar houden wij in deze Kamer niet van, maar bij deze wet zijn er technisch lastige overgangsproblemen, met name door de opzet van het elektronisch uitwisselingssysteem en door de organisatorische maatregelen die beheerders moeten nemen om de vereiste informatie te kunnen aanleveren. Daarom moet nog een zoektocht worden gedaan naar oplossingen die niet alleen technisch verantwoord zijn, maar ook een redelijke kosten-batenverhouding te zien geven.

Ik vraag de minister daarom of zij het Rotterdamse systeem, dat aan hogere eisen voldoet dan het Kadaster, gaat hanteren. Het Kadaster gaat werken met een bandbreedte van één meter naar beide kanten, dus in totaal twee meter, terwijl men in Rotterdam werkt met een bandbreedte van vijf centimeter naar beide kanten, dus in totaal tien centimeter. Wil de minister dit door middel van een AMvB – waartoe artikel 21 van het wetsvoorstel haar de mogelijkheid geeft – in de nieuwe opzet incorporeren, of wil zij dit in ieder geval uitzonderen van de plicht om met meer grove informatie te werken dan thans gebeurt?

Verder vraag ik de minister of zij bereid is om aan industriële terreinbeheerders, voor uitsluitend op eigen terrein gelegen leidingen die zij in een centraal register hebben opgenomen en die daarmee verdergaande procedures hanteren om calamiteiten te voorkomen dan het Kadaster zal gaan doen, een vrijstelling te verlenen voor in ieder geval de periode van vijf jaar, waartoe artikel 49, lid 2 de mogelijkheid biedt. Dit zijn bij uitstek mogelijkheden om administratieve lasten te voorkomen voor bedrijven als Shell en Schiphol, maar ook voor andere ondernemingen die grote bedrijventerreinen exploiteren.

Ik wacht het antwoord op deze en de al eerder gestelde vraag met belangstelling af.

De heer Van Driel (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie maakt graag een paar opmerkingen over de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, maar niet dan nadat van onze kant nog eens benadrukt wordt dat wij het ermee eens zijn dat deze problematiek wettelijk wordt geregeld.

De huidige, vrijwillige regeling werkt onvoldoende als je kijkt naar het aantal graafschades. Wij stemmen dan ook in met het feit dat het wetsontwerp een delegatiegrondslag bevat om nadere regels te stellen met betrekking tot de vereiste zorgvuldigheid bij het graven. Vanuit Rotterdam is ons gevraagd om er nog eens op aan te dringen, bij AMvB de positie van Rotterdam te waarborgen waar het gaat om de nauwkeurigheid van kabels en leidingen. Zoals de minister weet uit contacten tussen haar ambtenaren en die van de gemeente Rotterdam, registreert Rotterdam veel nauwkeuriger en wil men dat graag zo houden ter wille van de veiligheid. Wij steunen deze claim van Rotterdam graag.

Dat het kabinetsbeleid zo veel mogelijk aansluit bij het zelfregulerend vermogen van de doelgroep is uitstekend, maar een vangnetbepaling als stok achter de deur juichen wij toe. Wij houden de minister ook aan haar woord dat, indien de zelfregulering op basis van de CROW-richtlijnen in de toekomst tekortschiet, aanvullende voorschriften zullen worden uitgevaardigd. Zelfregulering kan mooi zijn, maar heeft tot dusver onvoldoende gewerkt.

Deze wettelijke regeling is dus hard nodig bij zaken die van zo vitaal belang zijn voor onze samenleving. Het gaat hier om een letterlijk onzichtbare infrastructuur met een zeer grote invloed op het functioneren van de hele samenleving. Hoe kwetsbaar onze samenleving is en hoe afhankelijk van die infrastructuur, zagen wij weer eens toen een helikopter een fout maakte, waardoor een groot deel van de Betuwe enkele dagen zonder stroom kwam te zitten. Voor de burger van vitaal belang, maar ook voor het bedrijfsleven, of het nu gaat om de ondergrondse bierleiding van Heineken van Zoeterwoude naar Rotterdam, of om de ondergrondse pijpleiding van Sabic van Rotterdam naar Geleen ten behoeve van de productie van allerlei kunststoffen. Dat roept dan ook de vraag op naar de veiligheid. Is de beveiliging van deze netwerken goed geregeld? Ondanks de geruststellende woorden van de minister zijn wij er toch niet geheel gerust op.

Natuurlijk heeft het Kadaster grote ervaring met het beveiligd uitwisselen van informatie, maar het gaat dan toch om veel minder vitale informatie dan de informatie waar wij hier over spreken. Ik dring erop aan om de beveiliging te onderzoeken, zodat de opvatting van de minister dat door de genomen maatregelen de beveiliging afdoende is, nog eens onafhankelijk wordt vastgesteld. Wil de minister dit aan de onafhankelijke Onderzoeksraad voor veiligheid vragen? Heeft die raad eerder rapporten en aanbevelingen op dit terrein geformuleerd en zo ja, wat is daarmee gebeurd?

Hiermee mag niets misgaan. Wat ons betreft komen er liever te veel zekerheden dan enig risico. Een onbevoegde onverlaat die toegang krijgt tot deze vitale informatie kan een hoop schade aanrichten. Autorisatie- en toegangscodes zijn gemakkelijker te kraken dan men hoopt, zo blijkt telkens weer.

Mijn partij juicht het toe dat er geen landelijke regeling in de maak is tot afschaffing van de heffing van precariobelasting op ondergrondse kabels en leidingen. Of hiermee gemeenten in voldoende mate schadeloos gesteld zijn, waagt mijn fractie echter te betwijfelen. Deze wet brengt voor gemeenten nog aanzienlijke kosten met zich mee.

Het gaat daarbij allereerst om de hoge kosten die gepaard gaan met de informatieplicht van huisaansluitingen van de riolering. Onder andere Bouwend Nederland heeft de stelling betrokken dat informatie hierover belangrijk is en heeft erop aangedrongen om deze aansluiting onder deze wet te laten vallen. Bouwend Nederland heeft die stelling echter niet onderbouwd. Dat is ook logisch, want veel onderbouwing valt er onzes inziens ook niet voor te leveren. In de praktijk komt graafschade aan huisaansluitingen van de riolering nauwelijks voor. Dit blijkt uit een onderzoek, dat nota bene is verricht door het ministerie van Economische Zaken van oktober 2007. Het gaat daarbij om 250 graafschades aan de riolering betreffende een huisaansluiting per jaar, minder dan één incident per jaar per gemeente. Als zo'n graafincident zich voordoet, zijn de gevolgen zeer klein. Geen gevaarlijke stoffen, alleen vervelend voor de bewoners van het pand. De ligging van huisaansluitingen van de riolering is veelal niet bekend op het niveau van nauwkeurigheid waar deze wet om vraagt. Dat wordt erkend, want de gemeenten krijgen acht jaar de tijd om deze kennis te verwerven en te vervolmaken. De kosten die dat met zich meebrengt, zijn aanzienlijk. De schattingen lopen op tot 1 mld. Wij willen dan ook graag de argumentatie zien en horen dat deze kosten opwegen tegen de baten.

Als die kosten opwegen tegen de baten – wat wij ons niet kunnen voorstellen – en als de argumentatie klopt van Bouwend Nederland en CUMELA, is er alle reden tot financiële compensatie. Als deze compensatie er niet komt en de wettelijke regeling tot huisaansluiting van riolering wel, zou er wel eens voor een aantal gemeentes aanleiding kunnen zijn om hun tarieven, bijvoorbeeld het rioolrecht, sterk te verhogen. Dan zullen er weer overal krokodillentranen geplengd worden over de onverantwoordelijke stijging van de gemeentelijke tarieven. Het lijkt ons beter dat het kabinet dit voorkomt en nu ofwel financieel compenseert, ofwel de verplichte registratie huisaansluiting riolering uit dit wetsvoorstel schrapt. Het zal duidelijk zijn dat het laatste onze sterke voorkeur heeft.

Een andere kostenpost voor de gemeenten is die van de weesleidingen. In de praktijk blijkt dat bij alle projecten van enige omvang één of meer weesleidingen wordt aangetroffen. De naam weesleidingen zegt het al: de dader ligt op het kerkhof, dus de gemeente is aansprakelijk voor het verwijderen of verleggen van deze leidingen, met alle financiële consequenties van dien. Als de minister in haar memorie van antwoord stelt dat haar niet duidelijk is voor welke kosten de gemeenten gecompenseerd moeten worden, gaat het ook over deze kosten. Als zij verder stelt dat de omvang van de kosten vooralsnog onduidelijk is en dat ervan mag en moet worden uitgegaan dat weesleidingen een uitzondering zijn, kan ik haar als oud-directeur openbare werken zeggen dat dit niet het geval is, want een weesleiding is bij een project eerder regel en het is uitzonderlijk als er geen weesleiding wordt aangetroffen.

Volgens mijn fractie moet er met de VNG overleg gevoerd worden, om overeenstemming te bereiken over de vraag hoeveel kosten er met deze weesleidingen zijn gemoeid. Het zou onzes inziens fair zijn als het Rijk de helft van deze kosten voor zijn rekening nam.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister van Economische Zaken voor de beantwoording van de vragen van de SP-fractie. Mijn fractie steunt de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel, met name het oogmerk ervan. Niettemin, en mede naar aanleiding van de memorie van antwoord, is mijn fractie niet overtuigd van de proportionaliteit van het voorstel waar het de huisaansluitingen van ondergrondse netten betreft, in het bijzonder de vermoedelijke kosten ervan in het licht van de vermoedelijke baten. Deze kwestie kwam zojuist al een aantal malen ter sprake.

Mijn fractie ziet enige discrepantie tussen informatie die wij nu bezitten over de kosten die het wetsvoorstel met zich mee zal brengen. Deze discrepantie is er tussen enerzijds hetgeen de minister heeft aangegeven, of juist niet heeft aangegeven, in de memorie van toelichting, het overleg met de Tweede Kamer en de memorie van antwoord, en anderzijds andere bronnen, waarover ik zo dadelijk meer zal zeggen. Uit informatie afkomstig van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de wethouders van de vier grootste gemeenten en het Gemeentelijk Platform Kabels & Leidingen hebben wij het volgende begrepen. In de eerste plaats bestond er, voorafgaand aan de versie van het wetsvoorstel die in maart 2006 naar de Tweede Kamer werd gestuurd, een versie waarin de huisaansluitingen niet voorkwamen. In de tweede plaats is deze eerdere versie rond april 2005 ter consultatie aan vertegenwoordigers van de grondroerders en netbeheerders gestuurd, inclusief de gemeenten. In de derde plaats is over de huidige versie van het voorstel, inclusief huisaansluitingen, niet opnieuw geconsulteerd. In de vierde plaats hebben alle analyses van kosten en baten die de minister het parlement tot nu toe verstrekte, inclusief die voor gemeenten, betrekking op ondergrondse netten exclusief huisaansluitingen. Kan de minister dit beknopte historisch relaas bevestigen? Was verder de versie van het wetsvoorstel die de Raad van State werd voorgelegd, de versie van vóór of na de majeure wijziging betreffende huisaansluitingen?

Begrijpt de minister dat bij degenen die kennis nemen van het wetsvoorstel en de behandeling ervan, de indruk kan ontstaan dat zij het parlement over de kosten van het wetsvoorstel verkeerd, onduidelijk of misleidend heeft geïnformeerd, zowel in de memorie van toelichting als in het overleg met de Tweede Kamer en in de memorie van antwoord? Dit is een vraag. Het gaat hierbij met name om de consultatie over het wetsvoorstel en om de kosten. Ik licht dit toe. Het ging in de stukken bij dit wetsvoorstel steeds om bedragen van enige tientallen miljoenen euro's aan kosten. Nu blijkt dat het gaat om honderden miljoenen tot wellicht één miljard voor gemeenten. Mogelijk gaat het bovendien voor de overige grondroerders, casu quo netbeheerders nu eveneens om honderden in plaats van tientallen miljoenen euro's. Overigens is het bij de bedragen die wél in de stukken bij het wetsvoorstel circuleren, veelal onduidelijk op welk jaar ze betrekking hebben. Wij hebben de indruk dat het veelal om het jaar 2002 gaat. Kan de minister dit bevestigen en kan zij toezeggen de Kamer hierover voortaan nauwkeurig te informeren?

Ik geef drie voorbeelden van de bedoelde informatie. Het is vrij eenvoudig om het aantal voorbeelden uit te breiden. Ten eerste. Op 13 juni 2007 stelt de minister in de Tweede Kamer over de kosten van het wetsvoorstel voor gemeenten, dat deze betrekking hebben op 50.000 km gemeentelijke netten, waaronder riool en openbare verlichting. Dit kan niet juist zijn. Alleen al het Nederlandse wegennet beslaat ongeveer 135.000 km, waarvan 10% rijks- en provinciewegen. Zonder huisaansluitingen hebben wij het dan al over ruim 120.000 km netten voor verlichting en mogelijk nog eens 120.000 km riool. Verder zijn er in Nederland ruim 7 miljoen woningen, waarvan bijna 70% eengezinswoningen. Ik schat dat het om 5,5 tot 6 miljoen gehele panden gaat, laten wij zeggen 5,5 miljoen. Als wij rekenen dat die gemiddeld slechts 6 meter van het hoofdnet afliggen, hebben wij het nog eens over 33.000 km rioolnet. Als ik dit optel, kom ik op een aantal kilometers leidingen dat ruim vijf maal zo hoog is dan het aantal dat de minister het parlement verstrekte. Graag hoor ik van haar de correcte cijfers.

Een tweede voorbeeld is het volgende. In de memorie van toelichting van maart 2006 stelt de minister over het digitaal registreren van de liggingsgegevens als vectorinformatie door gemeenten het volgende: "De totale kosten (...) worden voor alle Nederlandse gemeenten geraamd op circa 36,5 mln." Ik benadruk dat de minister spreekt over de totale kosten. Zoals ik al aangaf, komt de VNG echter alleen al voor rioolaansluitingen op een bedrag dat oploopt tot 1 mld. In het overleg met de Tweede Kamer van 13 juni 2007 herhaalt de minister het bedrag van 36,5 mln. Ik merk op dat zij dit bedrag herhaalt in een debat waarin mijn partijgenote, mevrouw Gesthuizen, juist uitgebreid de kwestie van huisaansluitingen had ingebracht.

Ik noem een derde voorbeeld. In de memorie van antwoord uit december 2007 aan de Eerste Kamer schrijft de minister het volgende: "De bij de voorbereiding van het wetsvoorstel gemaakte kosten-batenanalyse lijkt overigens voor alle partijen positief uit te pakken." De minister verzuimt erbij te schrijven dat deze analyse van kosten en baten de voorbereiding betreft van een wetsvoorstel dat het parlement nooit bereikte. Graag hoor ik het commentaar van de minister op deze drie voorbeelden.

Ik kom tot het laatste onderdeel van de nadere informatie die ik in dit kader van de minister wil krijgen. De SP-fractie heeft met instemming kennis genomen van haar toezegging om binnen twee jaar een onderzoek uit te voeren houdende een analyse van kosten en baten van de mogelijke invoering van het wetsvoorstel. Wij gaan ervan uit dat dit een ex post analyse betreft, dat wil zeggen dat die tot stand komt aan de hand van empirische gegevens die dan beschikbaar zijn, na de eerste fase van het invoeringsproces. Er zijn sinds de oorspronkelijke indiening van het wetsontwerp bij de Tweede Kamer, het voorstel inclusief de informatie-uitwisseling voor huisaansluitingen, bijna twee jaar verlopen. Ik neem daarom aan dat het ministerie van Economische Zaken inmiddels over een globale ex ante analyse van kosten en baten beschikt, inclusief de huisaansluitingen. Voor de beoordeling van het wetsvoorstel is deze analyse uiteraard relevant. Daarom verzoek ik de minister om de Eerste Kamer straks een beknopte versie van deze analyse te overleggen.

Mevrouw de voorzitter. Ik ben toe aan mijn laatste punt. Zo lang het informatiesysteem niet volledig en effectief is, kan artikel 2, lid 3 betreffende de graafmelding en de procedure die daaraan vastzit maatschappelijk onverantwoord zijn, namelijk bij calamiteiten, zoals een omvangrijk gaslek. Artikel 21, lid 2, stelt dat voor dergelijke gevallen een AMvB kan worden getroffen. Wij vragen de minister toe te zeggen dat zij deze maatregel treft tegelijkertijd met de eventuele invoering van de wet, en dat zij de AMvB opstelt in overeenstemming met het Gemeentelijk Platform Kabels & Leidingen. Voorts vragen wij in verband met het subsidiariteitsbeginsel de toezegging dat alle overige delegatiebepalingen uit het wetsvoorstel worden opgesteld in samenspraak met dit platform en de VNG.

Ik zie uit naar de beantwoording van de minister.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik voer het woord mede namens de fractie van de ChristenUnie.

Mede naar aanleiding van signalen uit de samenleving is dit wetsvoorstel tot stand gekomen. Er werd geconstateerd dat het met de registratie van de Nederlandse kabel- en leidingnetten niet zo best gesteld zou zijn. Ik druk mij dan heel netjes uit. Dit zou ons bij ongewijzigd beleid opbreken. Dat bleek ook uit publicaties. Weliswaar bleek na onderzoek dat de kennis van de beheerders over hun netten over het algemeen wel goed te noemen was. De problematiek spitste zich toe op tekortkomingen in de uitwisseling van gegevens. Daarnaast bleek dat er ook sprake is van veel graafschades.

Onze fracties onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel. Door de grote hoeveelheid ondergrondse kabels en leidingen is de ondergrondse ruimte zeer schaars geworden. Ook is sprake van een grote uitbreiding in de telecomsector. Wat staat ons nog meer te wachten? Dit brengt ons tot de vraag aan de minister of dit in de toekomst problemen zal geven nu de ruimte onder de grond zo schaars is geworden. Wat is de visie van de minister met betrekking tot de toekomst? Wat betekent dit voor onze economie? Als hier niets aan wordt gedaan, heeft dat voor onze economie geen nadelige gevolgen? Duidelijk is in ieder geval dat wetgeving noodzakelijk is om te voorkomen dat het ene net het beheer van andere netten in gevaar zal brengen en zonder noodzaak kan bemoeilijken.

De problematiek die nu wettelijk zal worden geregeld, is naar onze mening ontstaan doordat zelfregulering te kort schoot. Daarnaast was de kennis en ervaring, als gevolg van zelfregulering, bij de overheid onvoldoende aanwezig. Dat is een les die wij naar onze mening ter harte moeten nemen. Bepaalde publiekrechtelijke zaken kun je niet door zelfregulering laten regelen. Dan loopt je tegen problemen aan die grote gevolgen kunnen hebben.

Bij de totstandkoming van dit wetsontwerp hebben betrokkenen hun belangen kunnen inbrengen. Dit is een loffelijk streven, om een zo breed mogelijk draagvlak te verkrijgen. Het gevaar is dan wel altijd aanwezig dat de lappendeken van wensen van betrokkenen de wetgeving vertroebelt. Daarvan vinden wij ook iets in dit wetsvoorstel terug. Daarom vragen wij de minister of het wetsvoorstel voldoende waarborgen biedt voor verbetering van de veiligheid en het voorkomen van leveringsonderbrekingen van essentiële nutsvoorzieningen. Dit is te meer van belang omdat, zo hebben wij begrepen, een groot gedeelte van de graafwerkzaamheden wordt uitbesteed. Hierbij zijn lang niet altijd toezichthouders aanwezig.

Bij de schriftelijke voorbereiding is door onze fracties gevraagd of de wet niet leidt tot hoge kosten en veel onnodige rompslomp. Hierbij hebben wij nadrukkelijk gewezen op de verplichte registratie van huisaansluitingen met alle gevolgen van dien. Het rioleringsnet is ingewikkeld en niet eenduidig. Zo kan er sprake zijn van een gemengd stelsel of een gescheiden stelsel. Ook de ligging van huisaansluitingen van rioleringen zijn veelal niet bekend op het niveau van nauwkeurigheid waar de wet om vraagt. Nu hebben de gemeenten weliswaar acht jaar de tijd om aan de voorgestelde wettelijke verplichting te voldoen, maar dit zal veel extra inspanning vragen. In een recent schrijven van de VNG wordt onderbouwd dat een grove schatting laat zien dat de kosten voor de gemeenten op kunnen lopen tot 1 mld., terwijl uit het rapport nulmeting grondroerdersregeling duidelijk is geworden dat de schade aan de huisaansluitingen van rioleringen zeer beperkt is. Hoe verhoudt dit zich tot de te maken kosten? Is het nu echt nodig om hiertoe over te gaan? Onze voorkeur heeft dat in ieder geval niet. Als de minister daar toch goede redenen voor heeft, verzoeken wij haar aan te geven hoe de financiële gevolgen voor de gemeenten zullen worden gecompenseerd.

Wij wachten de antwoorden van de minister met belangstelling af.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Het zal rond 2000 zijn geweest dat het College van B en W in Leiden ergens op werkbezoek ging. Naar goed gebruik bleef één wethouder achter om op de winkel te passen. Dat was wethouder Pechtold. Ergens in de middag kwam het paniekerige telefoontje dat bij graafwerkzaamheden op het Levendaal een ongeluk was gebeurd. Er was een gasleiding geraakt en de graafmachine stond in brand. Er was nogal wat paniek over de gevolgen. Het was niet duidelijk waar de leidingen precies lagen en hoe ingegrepen moest worden. Er is die middag heel wat heen en weer getelefoneerd tussen dat deel van het college dat op werkbezoek was en de wethouder die was achtergebleven. Vorig jaar waren er niet ver bij mij vandaan wederom graafwerkzaamheden. Daarbij werd opnieuw een leiding geraakt. Het treinverkeer naar Utrecht moest stil worden gelegd. Het zal duidelijk zijn dat dit soort ervaringen, naast de droge cijfers, ons ervan overtuigen dat deze wet van belang is. Het is een belangrijke stap vooruit. Het kan betekenen dat dit soort incidenten in aantal vermindert.

Toch heeft mijn fractie nog een drietal vragen over de wet. Worden de gemeenten die al verder zijn gegaan, niet geremd door datgene wat nu wordt vastgelegd, de standaarden? Het voorbeeld van Rotterdam is al eerder genoemd. Er wordt bij gegevensuitwisseling een groot vertrouwen in geautomatiseerde systemen gesteld, maar een deel moet nog worden ontwikkeld. Wil de minister iets meer aangeven over wat dat vertrouwen rechtvaardigt? Wij kennen de verhalen over andere automatiseringssystemen waarvan men hoge verwachtingen had. Ik denk dat het van belang is dat de minister ons in het licht van die andere ervaringen geruststelt.

De derde vraag heeft betrekking op de proportionaliteit, waarbij het in het bijzonder om de huisaansluitingen op de riolering gaat. De VNG heeft in een recente brief een schatting van de kosten van het in beeld brengen hiervan aangegeven: ongeveer 1mld. Bovendien geeft zij aan dat het bij deze aansluitingen om relatief weinig graafincidenten gaat. Klopt dit? En is het essentieel voor deze wet om deze aansluitingen erbij te betrekken? Er is per slot van rekening een overgangstermijn van acht jaar. In de memorie van toelichting verwijst de minister ook naar het eventueel bekostigen hiervan via het rioolrecht. De heer Van Driel wees er al op dat dit tot een aanzienlijke verhoging van gemeentelijke lasten zou kunnen leiden. Mogen wij uit deze suggestie in de memorie van toelichting afleiden dat de minister niet bereid is om gemeenten te compenseren, als er al hoge kosten zijn en als het al noodzakelijk is om deze rioolaansluitingen in de wet op te nemen? Laat ik duidelijk zijn, voor ons is dit een detailkwestie en hoeven deze aansluitingen niet per se een onderdeel van deze wet te zijn. Ze zouden wat ons betreft dan ook geschrapt kunnen worden.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.20 uur tot 16.25 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede dat een voorgenomen beslissing omtrent een ter instemming aangeboden JBZ-besluit tijdens deze vergadering in de zaal ter inzage is gelegd, conform het voorstel van de commissie voor de JBZ-Raad. Als aan het einde van de vergadering geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer heeft besloten conform dit advies.

(De voorgenomen beslissing is als noot opgenomen aan het einde van deze editie)1

Naar boven