Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Van de Camp, Depla, Griffith en Van der Staaij houdende regels over de parlementaire enquête (Wet op de parlementaire enquête 200.) (30415)

, en van:

- de motie-Dölle over doelen, onderwerpen en bevoegdheden in het enquêterecht (30415, letter H);

- de gewijzigde motie-Rehwinkel over een nadere regeling van het verschoningsrecht op non-incriminatie alsmede van de binnentredingsbevoegdheid (30415, letter J).

(Zie vergadering van 29 januari 2008.)

De voorzitter:

Ik heet de initiatiefnemers en de minister wederom van harte welkom in dit huis.

De beraadslaging wordt heropend.

De heer Schaap (VVD):

Voorzitter. Graag wil ik in derde termijn enkele opmerkingen maken over beide ingediende moties. Dit kan ook als een stemverklaring worden beschouwd, mocht de VVD-fractie in dit slotdebat niet meer van opvatting veranderen.

Over de motie-Dölle had ik al gesteld dat deze op basis van vage criteria op voorhand de onderwerpen wil limiteren die zich lenen voor een parlementaire enquête. Bij wijze van stemverklaring herhaal ik nog eens dat de criteria zo algemeen zijn gesteld dat onduidelijk is, over welke onderwerpen het nu eigenlijk gaat. Ook bij duidelijker criteria is er in de praktijk altijd wel een redenering mogelijk die een onderwerp relevant maakt in wetgevende of politieke zin. De VVD-fractie heeft geen behoefte aan dit soort stuurloze vaagheden. De besluitvorming over de relevantie van een onderwerp kan in voorkomende gevallen worden overgelaten aan de wijsheid van het parlement op dat moment. Wij hoeven onszelf daarbij niet nu al voor de voeten te lopen, en wij zullen dus tegen deze motie stemmen.

De heer Dölle (CDA):

Uw reactie is opmerkelijk, want u vindt de criteria, die overigens die van de Raad van State zijn, vaag en vervolgens zegt u dat het eigenlijk niet uitmaakt, want je kunt altijd wel een verhaal vinden waardoor een onderwerp onder het enquêterecht kan worden gebracht. Ik neem aan dat u het laatste zo niet bedoelt, want wij gaan wel uit van een redelijke wetgever en van een redelijke interpretatie. Waar de regering bevoegd is, bestaat ministeriële verantwoordelijkheid en daarover kan een enquête gaan. Desondanks is het jammer dat u de opmerkelijke opvatting uit – ik heb uiteraard ook de weblog van uw fractievoorzitter gelezen – dat de Kamer zelf in alle omstandigheden uitmaakt, waarover een enquête gaat.

De heer Schaap (VVD):

Akkoord.

Op de gewijzigde motie-Rehwinkel wil ik wat uitgebreider ingaan. Ik doe dat niet omdat ik de motie zo boeiend vind dat deze een uitgebreide behandeling verdient, integendeel, dit soort moties is zo zwak dat je ze liever onbesproken laat. Ik heb commentaar op inhoudelijke aspecten en vooral op de vorm, waarbij ik begin met de inhoudelijke aspecten. Wat de bevoegdheid tot binnentreden door een enquêtecommissie betreft, is de voorliggende wet erg zorgvuldig. De wet spreekt van "vrijwilligheid", dus instemming door betrokkenen, en van een afgebakend doel van het binnentreden, namelijk het ondersteunen van de waarheidsvinding. Gedurende de behandeling van deze wet zijn deze voorwaarden nadrukkelijk herhaald. Het is mij volstrekt onduidelijk, wat de nadere regeling hieraan kan toevoegen. Dit onderdeel van de gewijzigde motie lijkt mij dan ook overbodig.

Kwalijker is het eerste deel van de gewijzigde motie: het regelen van zwijgrecht, dat wil zeggen het opnemen van een verschoningsrecht tot non-incriminatie. Zwijgrecht van verhoorden berooft een enquêtecommissie van haar belangrijkste instrument van waarheidsvinding. Ik heb de heer Rehwinkel een analogie horen formuleren met het zwijgrecht in strafprocessen. Zo'n analogie gaat geheel mank. In een strafproces gaat het om schuld en bewijsvoering, waaraan een verdachte zelf niet hoeft mee te werken. Ten behoeve van de bewijsvoering staan de justitiële autoriteiten vele wegen open om de feitelijke stand van zaken boven water te krijgen. Het verhoor vormt daarvan slechts een onderdeel. In een enquête gaat het niet om schuld en bewijsvoering, maar om waarheidsvinding omwille van het ontrafelen van complexe vraagstukken, zo complex dat de getuigenissen van verhoorden daarvoor een onmisbaar element vormen. Onthullingen leiden niet tot beschuldigingen. De verhoorden worden daarvan op onderhavige punten gevrijwaard. Uiteraard bieden onthullingen voor verschillende autoriteiten, zoals OM, NMa of FIOD, een grond voor actie. De wet en de Kamerbehandelingen hebben voldoende duidelijk gemaakt dat enquêtecommissie en parlement om deze reden uiterst zorgvuldig moeten omgaan met het verhoor en met de consequenties van de waarheidsvinding. Verder biedt de wet voor pijnlijke gevallen voldoende wegen voor een discrete behandeling van de verhoorden. Het invoeren van zwijgrecht kan maar al te gemakkelijk tot ingewikkelde procedures leiden als een verhoorde zich daarop meent te kunnen beroepen. Dit maakt een enquête hinderlijk gecompliceerd. Erger nog zijn gevallen waarin verhoorden rechtmatig gebruik zullen kunnen maken van het zwijgrecht. Dit doet zich met name voor als misstanden aan de orde zijn, en het verhoor nodig is om hierover duidelijkheid te krijgen. Juist in dergelijke gevallen maakt het zwijgrecht de enquêtecommissie machteloos. Ik verwijs in dezen nogmaals naar de bouwenquête. Hadden verhoorden zich toen rechtmatig kunnen beroepen op zwijgrecht, dan was de enquête waarschijnlijk grotendeels mislukt, en hadden de misstanden in de bouwsector kunnen voortduren. Dit geeft de gewijzigde motie-Rehwinkel een gevaarlijk karakter. Zij ontkracht het wettelijk instrumentarium van een enquête en ondermijnt dus de Enquêtewet.

Van de vorm begrijp ik niets. De gewijzigde motie geeft op vage wijze iets in overweging. Aan wie is de motie echter gericht? Aan de indieners van de wet? Aan de initiatiefnemers? Heeft de gewijzigde motie het karakter van een novelle? Dan moet het wetsvoorstel terug naar de Tweede Kamer. Als het gaat om het klaarblijkelijk later toegevoegde "of anderszins", dan moet er nog een wetsvoorstel over de Enquêtewet heen worden gelegd. De motie is niet duidelijk geadresseerd en stuurt niet. De initiatiefnemers hebben de aanneming van de motie ontraden. Ik zou graag van hen vernemen wat de consequentie is, mocht de motie worden aangenomen. Gaan zij deze dan alsnog uitvoeren en hoe dan?

Wij hebben in dit huis tot taak de kwaliteit van de wetgeving te bewaken. Het lijkt mij dat dit niet alleen voor wetsvoorstellen geldt, maar ook voor alle daarop gerichte uitspraken. Vaagheden en verwarrende kunstgrepen zijn uit den boze. De wetgeving moet zo helder en eenduidig zijn dat de toepassing ondubbelzinnig is en interpretatiekwesties zo veel mogelijk achterwege kunnen blijven. De motie-Rehwinkel voldoet daaraan niet en past niet in de kritische geest waarmee deze Kamer zou moeten werken. Ik doe daarom een beroep op de heer Rehwinkel om deze motie terug te nemen. Zo niet, dan zal de VVD-fractie daartegen stemmen.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De heer Schaap zegt dat hij de motie niet zo boeiend vindt dat deze uitgebreide behandeling verdient. Ik dank hem desondanks voor die uitgebreide behandeling. Hetzelfde zal wel gelden voor het wetsvoorstel. De heer Schaap heeft in het geheel niet deelgenomen aan de schriftelijke behandeling, waarbij nogal wat van de argumentatie is gewisseld. Hij heeft geen bijdrage aan het voorlopig verslag of aan het nader voorlopig verslag geleverd. Heeft hij wel kennisgenomen van het advies van de Raad van State?

De heer Schaap (VVD):

Uiteraard.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Hij zegt dat er sprake moet zijn van heldere en eenduidige regelgeving. Ik weet niet of hem is opgevallen dat daar volgens de Raad van State geen sprake van is. De Raad van State noemt de rechterlijke toetsing van gewichtige redenen bij het verschoningsrecht een vaag criterium dat onvoldoende rechtszekerheid biedt. Zou hij daarop willen reageren?

De heer Schaap (VVD):

Toen ik mijn inbreng gaf in de schriftelijke rondes, heb ik gezegd dat ik het wetsvoorstel zo zorgvuldig en goed opgebouwd vind dat ik op de wetstekst geen commentaar had. Daarom heb ik geen inbreng gegeven bij de schriftelijke behandeling. Ik ben wel uitgebreid op het wetsvoorstel ingegaan en vooral op de wijze waarop het parlement hiermee zou moeten omgaan. Mijn betoog had meer te maken met de geest van de wet en de cultuur die wordt opgebouwd voor het toepassen ervan.

De heer Rehwinkel (PvdA):

U had de inbreng aan het nader voorlopig verslag bij de schriftelijke gedachtewisseling kunnen gebruiken om met ons van gedachten te wisselen. U zei vorige week dat dit niet is gebeurd. U sprak over een motie van de coalitie, maar u hebt misschien ook een gelegenheid laten liggen.

De heer Schaap (VVD):

De wetstekst is zeer zorgvuldig geconcipieerd. Het lijkt mij dat een schriftelijke ronde gericht moet zijn op een zorgvuldige behandeling van een wetsvoorstel en het alvast op voorhand wegwerken van allerlei zaken die niet in allerlaatste termijn aan de orde moeten komen. Voor de rest was de vraag wat wij doen met dit wetsvoorstel. Dat had niet zozeer te maken met de tekst. Het klopt dat in het wetsvoorstel punten voorkomen die wetstechnisch niet kunnen worden dichtgetimmerd. De Raad van State heeft daarop ook gewezen. Voor het overige vind ik dat de initiatiefnemers heel zorgvuldig zijn omgegaan met de adviezen van de Raad van State.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Dat vind ik niet en dat vindt de Raad van State ook niet. De Raad van State heeft aan de initiatiefnemers gevraagd om het element gewichtige redenen, dat vaag werd gevonden, nader te omschrijven. De initiatiefnemers zijn daaraan niet tegemoet gekomen. Ik vraag u om daarop te reageren.

De heer Schaap (VVD):

Ik heb volledig vrede met de manier waarop het in de wetstekst is opgenomen. In het wetsvoorstel wordt gevraagd om de wet zorgvuldig te gebruiken. In voorkomende gevallen zal daarop moeten worden ingespeeld. Je kunt een wet niet volledig dichttimmeren. Of anders gezegd, de perfecte wet bestaat niet, maar een werkbare wet wel, en dat is deze.

De heer Rehwinkel (PvdA):

De meningen kunnen op z'n minst verschillen over de vraag of dit wetsvoorstel goed is geformuleerd en of het geen vaagheden bevat. Heeft de heer Schaap ook de gelegenheid gehad om kennis te nemen van het advies van de Raad van State over het binnentreden en van de opvattingen van het kabinet, die in dit verband wat minder op de voorgrond hoeven te treden dan het advies van de Raad van State?

De heer Schaap (VVD):

Waar wilt u dan naar toe? Wilt u het debat zo'n beetje heropenen?

De heer Rehwinkel (PvdA):

U hebt om een derde termijn gevraagd. Dan moet u er geen bezwaar tegen hebben om op deze manier van gedachten te wisselen. Ik zal mijn vraag concreter maken. Mijn vraag is of u kennis hebt genomen van het advies van de Raad van State om de bepaling over het binnentreden in het wetsvoorstel te laten vervallen. Wat is daarop uw reactie?

De heer Schaap (VVD):

Ik hoef hier niet te reageren op de Raad van State. Ik heb kennisgenomen van wat in het wetsvoorstel staat over het binnentreden. Ik heb herhaald wat de doelstelling moet zijn en welke zorgvuldigheid in acht moet worden genomen. Daar heb ik vrede mee en dat vind ik voldoende. Hierover hoeven van mij geen nadere bepalingen te worden geformuleerd.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Ook hierover verschillen wij kennelijk van mening. Je kunt je meer gelegen laten liggen aan het advies dat de Raad van State heeft gegeven.

De heer Engels (D66):

Mevrouw de voorzitter. Mede namens de fractie van de OSF begin ik met mijn waardering ervoor uit te spreken dat de collega-woordvoerders in de vorige vergadering een derde termijn hebben bewerkstelligd. Dat stelt mij namelijk in de gelegenheid om alsnog aan de afronding van het debat deel te nemen. Ik stel dit elegante gebaar zeer op prijs, al hoeft men er wat mij betreft geen gewoonte van te maken.

Dan de zaak zelf. Twee weken geleden heb ik namens de fractie van D66 gezegd dat wij konden instemmen met het initiatiefvoorstel. De aanpassing van de huidige wet scherpt de mogelijkheden aan om te komen tot een zo goed mogelijke vaststelling van de feiten en versterkt daarmee de controlerende functie van de Tweede Kamer. De voor getuigen en deskundigen opgenomen waarborgen zijn op een voor dat doel adequaat niveau geformuleerd, omdat een parlementair onderzoek niet op een lijn kan worden gesteld met een strafrechtelijk onderzoek.

Met dit oordeel heb ik tevens de richting van onze opvatting over beide moties aangegeven. De initiatiefnemers hebben de motie-Dölle als overbodig gekwalificeerd. Dat is een in politiek opzicht begrijpelijk, maar inhoudelijk buitengewoon merkwaardig oordeel. Er is nog steeds licht te bespeuren tussen de opvatting van de CDA-fractie en die van de initiatiefnemers. De initiatiefnemers mogen enigszins zijn teruggekomen op de in de schriftelijke voorbereiding vertolkte opvatting dat er geen grenzen aan het onafhankelijk enquêterecht zijn gesteld, met uitzondering van de constitutionele grenzen die rond de positie van de Tweede Kamer zijn getrokken, maar zij hebben zich daarmee in mijn ogen niet geconformeerd aan de opvatting van de CDA-fractie.

Met de motie-Dölle wordt nadrukkelijk beoogd, verdere grenzen te stellen aan de reikwijdte van het enquêterecht dan de in het algemeen uit de taken en de rol van de Tweede Kamer voortvloeiende grenzen. Met de aanduidingen ministeriële verantwoordelijkheid en wetgeving wil het CDA de macht van het parlement wel degelijk nog steeds verder inperken dan de initiatiefnemers. Als de motie werkelijk overbodig zou zijn, zou de CDA-fractie deze wel hebben ingetrokken. Ik vermoed dat de motie bepalend is voor het stemgedrag van deze fractie bij het wetsvoorstel. Zoals gezegd, mijn fractie heeft geen behoefte aan een verdergaande begrenzing van het enquêterecht en zal om die reden tegen deze motie stemmen.

Interessant is nog wel de vraag wat de staatsrechtelijke betekenis van de motie is als deze zou worden aangenomen. De kans daarop lijkt mij niet denkbeeldig. Vaststaat dat de Eerste Kamer dan in meerderheid een interpretatie vastlegt. Op grond van welke rechtsregel hebben de initiatiefnemers dan die uitleg bevestigd? Als de initiatiefnemers de in de motie vervatte uitleg worden geacht te hebben bevestigd, is de Tweede Kamer dan gebonden aan de in de motie geformuleerde uitleg? Ik zou deze vraag zelf niet zonder meer bevestigend beantwoorden.

De gewijzigde motie-Rehwinkel mist naar onze smaak elke inhoudelijke relevantie. In de tekst wordt verwezen naar elementen waarover reeds herhaaldelijk en uitvoerig met het kabinet is gedebatteerd en waarover heldere conclusies zijn getrokken. Dit type rechten past goed in strafprocessen, maar zal het parlementair onderzoek vrijblijvender maken. Daar komt bij dat in de motie een verzoek wordt gedaan aan de Tweede Kamer waarvan iedereen de uitkomst kan voorspellen: hartelijk dank en graag tot ziens. De betekenis van de motie is dus een politieke, namelijk een, overigens van elke waarde gespeende, prijs die de PvdA binnenhaalt om coalitiepartner CDA aan een meerderheid te helpen voor zijn motie. Maar als dit allemaal bijdraagt aan een verbeterde Wet op de parlementaire enquête, dan is de uitkomst volgens ons uiteindelijk toch een goede.

De heer Rehwinkel (PvdA):

De heer Engels zegt dat de gewijzigde motie, waaronder mijn naam als eerste staat, maar die door meer leden is ondertekend, elke relevantie mist. Ik neem aan dat wij het erover eens zijn dat bij deze motie de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van grondrechten aan de orde zijn.

De heer Engels (D66):

U gaat over uw eigen motie. Als u dat vindt, zal ik dat niet bestrijden.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Wat mij betreft, is dat in ieder geval aan de orde. De motie heeft wel enige relevantie en die zou de heer Engels ook moeten zien. Ik complimenteer hem met zijn schriftelijke inbreng. Hij heeft over het zwijgrecht gesteld dat er sprake is van een risico op frustratie van strafrechtelijk onderzoek en dat parlementariërs vaak bij dit type waarheidsvinding weinig ervaring hebben. Zou de relevantie van de motie dan niet op zijn minst kunnen zijn dat wij daarin aandacht schenken aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en grondrechten?

De heer Engels (D66):

Als u daarmee uitspreekt dat wij het beiden van belang achten dat goed wordt gekeken naar de positie en de rechten van getuigen en deskundigen in een parlementaire enquête, dan ben ik dat met u eens. Dat is ook de reden dat ik ons aandeel aan de schriftelijke voorbereiding van deze behandeling ben begonnen met het type vragen waarvan u er net eentje weergaf. Wij zijn daarover dus in debat gegaan met de initiatiefnemers. Ik heb in mijn eerste termijn twee weken geleden aangegeven dat ik moest vaststellen dat de wijze waarop de initiatiefnemers hebben gereageerd op onze schriftelijke vragen onze fractie op een wat ander spoor heeft gebracht dan waarop wij aanvankelijk zaten. Dat komt doordat de redengeving van de betekenis van de rechten en waarborgen voor derden heel nadrukkelijk is geplaatst in de sleutel van de functie van een parlementaire enquête en vervolgens in de sleutel van de controlerende rol van het parlement. Het gaat uiteindelijk om de effectiviteit van het instrument en om onze vaststelling dat in dit voorstel tot verbetering van de Wet op de parlementaire enquête die waarborgen voor dat doel op een voldoende niveau zijn geregeld. Dat heeft weer te maken met het feit dat er een wezenlijk onderscheid moet worden gemaakt tussen een strafproces en een parlementair onderzoek. In onze opvatting maakt dit verschil in de weging van de manier waarop je kijkt naar die rechten en waarborgen. Daarvan komen er inderdaad twee in de gewijzigde motie voor, maar die wegen wij anders.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Dan zijn wij het erover eens dat je verschillend kunt wegen, maar de relevantie van de motie is toch op zijn minst dat er aandacht in wordt gevraagd voor iets waarvoor u oorspronkelijk ook aandacht vroeg.

De heer Engels (D66):

Dat is heel mooi en ik wens u er van harte geluk mee, maar als ik een motie indien, wil ik dat ik er een zeker uitzicht op heb dat er wat mee gaat gebeuren. Mijn inschatting is dat u met deze motie twee zaken beoogt. In de eerste plaats om politiek iets te weeg brengen, wat er niet zal komen, want de Tweede Kamer maakt haar eigen afweging. In de tweede plaats vervult de motie mijns inziens een zekere functie om in coalitieverband tot een bepaald stemgedrag te komen. Dat staat u vrij. Wij zitten niet in de coalitie. Ik heb geconstateerd dat de motie qua inhoud elke relevantie mist. Dat geldt niet voor de op zichzelf staande betekenis van twee rechten die erin voorkomen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter. Ik voer nog steeds het woord mede namens de fractie van de Partij voor de Dieren. In de tweede termijn heb ik aangegeven dat wij de nieuwe enquêtewet zonder beperking toejuichen, uiteraard met in achtneming van de bevoegdheden van beide Kamers. De motie-Dölle vonden en vinden wij in aansluiting bij de repliek van de heer Depla dus overbodig.

De gewijzigde motie-Rehwinkel geeft aan dat het gebruik van de bevoegdheden van de parlementaire enquêtecommissie van zekere waarborgen dient te zijn voorzien. Uiteraard, zou ik zeggen. Die waarborgen staan dan ook in het wetsvoorstel. Mijn fractie heeft geen behoefte aan een nadere regeling van het zwijgrecht en de binnentredingsbevoegdheid. In artikel 7 van het wetsvoorstel is de bevoegdheid om een plaats te betreden onzes inziens voldoende geregeld. Mevrouw Griffith gaf al eerder aan dat ook bij het advies van de Raad van State verschoningsrecht op non-incriminatie niet aan de orde is. Wij houden ons daarom bij het initiatiefwetsvoorstel en zijn dus ook tegen de gewijzigde motie-Rehwinkel. De fracties van de SP en de Partij voor de Dieren zullen tegen beide moties en met veel enthousiasme voor het voorliggende initiatiefwetsvoorstel stemmen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Onze inbreng in derde termijn bevat geen specifieke vragen aan de initiatiefnemers en kan weliswaar niet formeel, maar wel materieel worden opgevat als een stemverklaring.

Onze bedenkingen tegen het wetsvoorstel concentreerden zich op de onbalans die op enkele punten onzes inziens aanwezig is tussen het mogelijke toepassingsbereik van de parlementaire enquête enerzijds en de bescherming van getuigen en deskundigen anderzijds. Wat dat toepassingsbereik betreft, nemen wij afstand van hetgeen de initiatiefnemers daaromtrent hebben verklaard op de pagina's 1 en 2 van de nadere memorie van antwoord, waarvan in laatste instantie ook door de heer Depla, dus namens de indieners van het voorstel, is erkend dat de bewoordingen van de bedoelde passage iets te ruig waren geformuleerd, zoals hij het noemde Mede vanwege deze omstandigheid scharen wij ons vrijmoedig achter de motie-Dölle die wij een interpretatieve motie hebben genoemd en die naar onze opvatting als een vorm van ongeschreven staatsrecht zou kunnen worden aangemerkt.

De pro's en contra's en datgene wat zo-even door diverse woordvoerders en interrumpanten naar voren is gebracht afwegend, zullen wij de gewijzigde motie-Rehwinkel steun geven aangezien daarin enkele aspecten worden geaccentueerd die wij in onze inbreng in eerste termijn ook hebben benoemd.

De heer Engels (D66):

Ik ga even terug naar de passage over ongeschreven staatsrecht. Die trok mijn aandacht. Als de heer Holdijk – en die vrijheid heeft hij – de motie opvat als een signaal dat er sprake is van de ontwikkeling van ongeschreven staatsrecht, verwijdert hij zich daarmee ver van de theorieën ontvouwd in een belangrijk hoofdwerk op het punt van ongeschreven staatsrecht dat is geschreven door de heer Dölle. Ik weet dat de heer Holdijk de heer Dölle volgt in zijn publicaties. Daar staan dingen in waarin ik in de verste verte niet een enkel aanknopingspunt kan vinden voor ook maar een begin van een ontwikkeling naar ongeschreven staatsrecht op grond van een motie als deze.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. De vergissing die ik maakte, was niet dat ik het bedoelde werk aan de heer Dölle toeschreef noch aan de heer Elzinga, maar aan de heer Engels. Excuses voor mijn vergissing.

Ik heb inderdaad niet van de heer Dölle vernomen dat hij onze visie bevestigt dat deze motie is te beschouwen als een vorm van ongeschreven staatsrecht. Ik meen dat die bevestiging op dit vlak ook niet nodig is. Ik dank de heer Engels overigens voor zijn interruptie.

Voorzitter. Als de moties worden aanvaard, zien onze fracties geen doorslaggevende redenen om onze steun aan het wetsvoorstel te onthouden. Met andere woorden: de initiatiefnemers mogen erop rekenen dat wij voor zullen stemmen.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. In eerdere termijnen heeft mijn fractie al haar waardering uitgesproken voor het voorliggende wetsvoorstel. Voor één punt hebben wij bijzondere aandacht gevraagd en wel de machtsmiddelen die de overheid voor zichzelf creëert versus de positie van het individu. Onze twijfel hierbij betreft overigens niet alleen de relatie met de toepassing van het strafrecht, maar ook het gegeven dat er bij openbare verhoren meer zaken aan de orde zijn. Zo kunnen bekentenissen of verklaringen een grotere betekenis krijgen in het maatschappelijke verkeer. Wij vinden dat het individu daartegen beschermd moet worden. Dat is de reden waarom ik de motie van de heer Rehwinkel heb ondertekend.

In tweede termijn heb ik al aangegeven dat mijn fractie de motie-Dölle niet steunt. De motie is namelijk overbodig, of omdat er nu eenmaal altijd een redenering aan ten grondslag kan liggen om het onder de genoemde criteria te brengen, of omdat zij zo vaag is dat het niet precies duidelijk is welke inperkingen de indieners proberen aan te brengen. Een motie die zo vaag is, kan mijn fractie niet steunen.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. In de blessuretijd van dit debat, ook nog eens veroorzaakt door spelers die te laat het veld betraden, zal ik een stemverklaring afleggen en mij op enkele punten verduidelijken.

Mijn fractie heeft van het begin af aan intensief deelgenomen aan het debat over het wetsvoorstel, omdat het enquêterecht een wezenlijk parlementair recht is dat ons bijzonder ter harte gaat. In dit debat is, zoals het hoort, parlementaire geschiedenis geschreven, want wat hier is gezegd, kan worden ingevoegd in de wetsgeschiedenis. Ik ben het dan ook geheel eens met de opmerking van de heer Holdijk dat de interpretatie van de Tweede Kamer, in dit geval in de persoon van de indieners, en de Eerste Kamer mede bepalend is voor de uitleg van het voorstel.

Dit debat heeft wat betreft de CDA-fractie plus- en minpunten opgeleverd. Tot de pluspunten behoort de overstap van de indieners naar het standpunt dat in de motie van mijn fractie is neergelegd. De heer Depla opende de tweede termijn met de vaststelling dat de indieners zich kloek schaarden achter de opvatting van de Raad van State. Hij droeg deze opvatting toen ook voor. Deze opvatting is net als die van de meeste mensen die over dit onderwerpen hebben geschreven, dezelfde als in mijn motie is verwoord. De indieners noemden deze motie overigens eerder overbodig. Daartoe uitgedaagd door onder meer de heer Engels gaf de heer Depla toe dat de aanvankelijke stelling dat een enquêtecommissie over alle onderwerpen kan enquêteren waarover het parlement kan debatteren, te ruig was.

Een ander pluspunt is dat een commissie ook een enquête kan uitvoeren op terreinen waarop een redelijke wetgever wetgeving overweegt en terreinen ten opzichte waarvan ministeriële verantwoordelijkheid kan worden geactiveerd. Ministeriële verantwoordelijkheid kan niet overal over worden geactiveerd, maar alleen over bevoegdheden van de regering en de ministers. Mijn motie bevat dus de traditionele opvatting over de omvang van het enquêterecht.

Een pluspunt is ook de invulling die de heer Van der Staaij gaf aan het subjectieve redelijkheidscriterium, namelijk dat de bevoegdheden, zoals ze worden uitgeoefend door de enquêtecommissie, niet met zich brengen dat de rechter bij de beoordeling daarvan terughoudender moet zijn dan bij de bevoegdheidsuitoefening door bijvoorbeeld bestuursorganen.

Het laatste pluspunt zijn de aanpassingen die wij reeds bij de schriftelijke voorbereiding verwelkomden: een beter archiveringsregime, een nieuwe verschoningsgrond in verband met privacy, een betere regeling van de tv-registratie en een veralgemenisering van de bijstandsregeling.

Er zijn ook minpunten. Zo is het een gemiste kans dat het enquêterecht niet beter wordt aangepast aan moderne ontwikkelingen, waarbij de analogie van een politieke enquête en een strafproces, versterkt door de mediacratie waarin wij leven, duidelijk aanwezig is. Een en ander had volgens mijn fractie moeten leiden tot de invoering van meer verschoningsgronden voor burgers en rechtspersonen. Mijn fractie zal de motie van de heer Rehwinkel steunen. Daarbij vatten wij deze motie op als een verzoek aan de Tweede Kamer om hierover bij een volgende revisie nog eens goed na te denken. Een minpunt is ook de uitbreiding van het arsenaal van dwangmiddelen met het binnentreden. Dat is namelijk overbodig.

Alles overwegende en gelet op het feit dat in de revisie ook veel nuttige en noodzakelijke elementen zitten en gelet op het feit dat onze motie wellicht wordt aanvaard en gelet op de omstandigheid dat een aantal kwalen toch onveranderd blijft bestaan als de huidige wet blijft gelden, stemmen wij na ampel beraad en met weinig enthousiasme voor het wetsvoorstel. Ik hoop dat bij de volgende revisie de Tweede Kamer de door mij genoemde minpunten alsnog zal verwijderen of terugdringen.

De heer Van de Camp:

Voorzitter. Zoals u bij vorige gelegenheden opgevallen zal zijn, hebben de indieners een vrij strikte taakverdeling afgesproken. Als voorzitter mag ik u zeggen dat wij van mening zijn dat wij de vorige keren al het nodige hebben gewisseld over de motie-Dölle en dat ons oordeel niet is veranderd. De motie-Rehwinkel is daarentegen gewijzigd. Ik verzoek u dan ook om mijn collega Griffith het woord te geven. Zij kan dan over deze motie nog enkele opmerkingen maken.

Mevrouw Griffith:

Voorzitter. Namens de initiatiefnemers merk ik op dat de Kamer terecht oog heeft voor de waarborgen van de getuigen, degenen die gehoord worden. De Kamer heeft verder ook terecht oog voor de mediatisering die zich dezer dagen voltrekt. Daarom hebben de initiatiefnemers ook gemeend extra waarborgen in de wet te moeten opnemen. Ik wijs expliciet op de artikelen 19 t/m 24 in het wetsvoorstel op de parlementaire enquête. De waarborgen uit het wetsvoorstel gaan verder dan de waarborgen die in de huidige wet zijn vastgelegd en die al sinds 1848 worden gebruikt. In de afgelopen anderhalve eeuw hebben wij het dus gedaan met de huidige wet.

De motie van de heren Rehwinkel, Dölle, Holdijk en Laurier is een verduidelijking. Zo zien de initiatiefnemers dat. In het wetsvoorstel staat dat de bevoegdheden van de enquêtecommissie geen werkingssfeer hebben buiten de enquête. De motie voegt daaraan toe dat de wet met zekere waarborgen moet zijn omkleed. Ik heb al aangeven dat die waarborgen voor de positie van de getuige expliciet in het wetsvoorstel zijn opgenomen.

In de motie staat verder: geeft in overweging in de Wet op de parlementaire enquête of anderszins een nadere regeling op te nemen van een verschoningsrecht op non-incriminatie (zwijgrecht), alsmede van de binnentredingsbevoegdheid. Daarop ben ik de vorige keer al ingegaan. Ik zie geen aanleiding om mij te herhalen. Wel wil ik er nog op wijzen dat in het wetsvoorstel de mogelijkheid van een besloten voorgesprek en een besloten verhoor zijn opgenomen. Verder kan de enquêtecommissie besluiten om niet te volharden in een vraag als een getuige duidelijk heeft aangegeven wat zijn positie is.

De enquêtecommissie is met name gericht op de waarheidsvinding. Eigenlijk moet ik het sterker zeggen: De enquêtecommissie is uitsluitend gericht op de waarheidsvinding. In artikel 23 is nadrukkelijk een extra waarborg opgenomen ten aanzien van de persoonlijke levenssfeer. Zoals mevrouw Ten Horn al zei, is in artikel 7 een bepaling opgenomen inzake het binnentreden. In de memorie van toelichting en de schriftelijke uitwisseling zijn wij daarop nadrukkelijk ingegaan.

Voordat ik kom op ons oordeel over de motie, ga ik in op een vraag die de heer Schaap stelde: wat gebeurt er als de motie wordt aangenomen? Ook initiatiefnemers gaan serieus om met aangenomen moties. De motie zullen wij dus mee terugnemen naar de Tweede Kamer. Ik weet niet hoe het grondwettelijk in elkaar zit, maar ik neem aan dat de Eerste Kamer ook zelf beziet wat zij met een aangenomen motie doet. Wij nemen de motie zeker mee terug en zullen de Eerste Kamer schriftelijk informeren over wat ermee gebeurt.

Nog een woord van dank aan de leden van de fracties van D66, de VVD en de SP, die heel nadrukkelijk hebben gesteld oog te hebben voor de waarborgen die de initiatiefnemers in acht hebben genomen inzake de rechten van de getuigen. Dank daarvoor.

Dit was de inbreng namen de initiatiefnemers.

De voorzitter:

Ik dank de initiatiefnemers voor hun reactie in derde termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

In stemming komt de motie-Dölle (30415, letter H).

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SP, GroenLinks, D66, de PvdD en de OSF tegen deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Rehwinkel (30415, letter J).

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SP, GroenLinks, D66, de PvdD en de OSF en het lid De Vries tegen deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ervoor, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat het wetsvoorstel met algemene stemmen is aangenomen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Bij de stemming over de gewijzigde motie-Rehwinkel heb ik in het zicht door de fractie van de SP heen gemeend waar te nemen dat de GroenLinksfractie hetzelfde stemgedrag vertoonde als de SP-fractie. Ik hoor nu dat dit niet het geval is geweest. Dat wil ik dus wijzigen, ook voor de Handelingen. Overigens blijft de uitslag van de stemming hetzelfde: de gewijzigde motie-Rehwinkel is aanvaard, edoch ook met de steun van de fractie van GroenLinks.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven