Aan de orde zijn:

de algemene politieke beschouwingen inzake het in 2008 te voeren beleid (31200).

De voorzitter:

Ik heet de minister-president en alle overige bewindspersonen van harte welkom, met name diegenen die voor het eerst in hun functie bij de plenaire vergadering van deze Kamer aanwezig zijn.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Rosenthal (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben hier in deze Kamer lang moeten wachten. Het werk werd eind vorig jaar stilgezet door de controversieelverklaring van een aantal belangrijke wetsvoorstellen waaronder de huurliberalisatie, met als gevolg dat de woningmarkt nu op slot zit. Daarna kwamen de formatie, het coalitieakkoord, de regeringsverklaring en toen nog de 100 dagen. Het land werd ook nog eens voor ruim drie maanden in de wachtstand gezet.

Wij zijn nu aangeland bij de plannen van het kabinet voor 2008 en volgende jaren. Wij dachten het kabinet nu eindelijk te mogen prijzen voor de aankondiging van een begrotingsoverschot in 2011, maar dat komt dan wel tot stand door lastenverzwaringen en een overschatting van de economische groei. Wij waarderen de poging tot samenhang van de zes pijlers, maar het beton van dertien departementen is een stuk harder. Wij zien veel goede bedoelingen, maar bedoelingen zijn nooit genoeg en kunnen averechts uitwerken.

Mijn fractie voert geen oppositie om de oppositie. Maar dit kabinet vraagt wel om een kritische beoordeling, want het ruilt vertrouwen in de mensen in voor de eigendunk van de Staat. Wij vinden de plannen van dit kabinet demotiverend voor de burgers, de hard werkende Nederlanders en de ondernemers. Wij hebben daarom kritiek op de inhoud én de toon van de kabinetsplannen.

Het was begin dit jaar al te voorzien. Een kabinet van CDA, PvdA en ChristenUnie is een kabinet van socialistisch staatspaternalisme – sorry, minister Bos komt nog – en bevoogding in immateriële aangelegenheden. Laten we er geen doekjes om winden. Dit kabinet heeft een duidelijke politieke filosofie. Wouter Bos zei twee jaar geleden tegen de premier: "De mensen in het land willen dat u hun problemen oplost." Dat was een volstrekte overschatting van de rol van de overheid.

De heer Werner (CDA):

Ik heb de hele tekst van de heer Rosenthal nog niet gelezen. Het is echter niet de eerste keer dat ik hem hier hoor zeggen dat dit kabinet zo bevoogdend is. Zou hij dat nu of in de loop van zijn tekst wat nader willen duiden en een concreet voorbeeld willen geven van waar naar zijn opvatting het kabinet over de schreef gaat in zijn bevoogding?

De heer Rosenthal (VVD):

Dit punt komt later in mijn betoog terug. Ik zal dat expliciet vermelden.

De heer Noten (PvdA):

Hoorde ik de heer Rosenthal echt het woord staatssocialisme gebruiken?

De heer Rosenthal (VVD):

Nee, dat heeft u niet gehoord, mijnheer Noten. Ik heb gesproken over paternalisme.

De heer Noten (PvdA):

Paternalisme, oké, dat is mooi. Ik schrok me helemaal dood, mevrouw de voorzitter.

De heer Rosenthal (VVD):

Trek het u aan, zou ik zeggen.

De socialistische inbreng in dit kabinet naar de burgers toe is eigenlijk: "Wij lossen uw problemen op." Dat wilde Bos vorig jaar al horen. En verder: "Dat kunnen wij, want wij weten wat goed voor u is." De christendemocratische boodschap is: "U bent allemaal ondergeschikt aan het overheidsgezag en aan de maatschappelijke ordening die nu eenmaal van hogerhand opgelegd is." Dat is de christendemocratische filosofie/ideologie. Die respecteren wij maar daarmee zijn wij het niet eens.

De Miljoenennota is helder. Het kabinet wil "een samenleving die mensen de ruimte biedt om eigen keuzes te maken en verantwoordelijkheid te dragen". Dat lijkt een mooie frase maar het is eigenlijk een heel vreemde wens, want op deze manier wordt de samenleving boven de mensen gesteld die de samenleving maken. Alles moet kennelijk beginnen met de samenleving en de Staat en de burgers zijn daaraan ondergeschikt.

Wij liberalen hebben een andere kijk op de mensen en op de samenleving. Wij zeggen: begin bij de burger, bij diens eigen kracht. Daar wordt de samenleving sterker en beter van. En wij verkeren hier in goed gezelschap van de informateur van dit kabinet, Herman Wijffels. Terugkijkend op de formatie zei hij dat de premier en de beide vicepremiers er nog niet aan toe waren het maatschappelijk belang van individuele ontplooiing te erkennen. De premier en de vicepremiers moeten zich dit herinneren. Wat vinden de premier en misschien ook de vicepremiers van deze constatering van Herman Wijffels?

Dit kabinet onderkent de kracht van de internationalisering en globalisering. Ook internationaal hebben wij, zo zeggen liberalen, baat bij een overheid die bereid is de mensen ruimte te geven en niet te veel pretenties heeft.

In de internationale arena komt de Atlantische samenwerking er bij dit kabinet bekaaid vanaf. Waarom wordt onze verbondenheid met de Verenigde Staten nauwelijks expliciet vermeld in de beleidsagenda van het kabinet? Hoe anders ligt het bij het internationaal milieubeleid. Daar moet Nederland vooroplopen, het kabinet zal "hoog inzetten tijdens de onderhandelingen over een post-Kyotoregime". Wat betekent die voortrekkersrol concreet? Hoe denkt het kabinet bijvoorbeeld de internationale concurrentiepositie van ons land te borgen als het zwaardere milieueisen stelt dan alle andere landen?

Ook in het internationale veiligheidsbeleid heeft het kabinet forse ambities. Het hoeft dat van ons niet te overdrijven. Wij zitten nu eenmaal niet in de eredivisie van de grote mogendheden. Hoe dan ook, ambities zijn alleen te realiseren als daarvoor voldoende middelen beschikbaar zijn. Bij ontwikkelingssamenwerking is Nederland wereldkampioen met 0,8% van het BNP. Maar met onze defensie-uitgaven zitten we onder de NAVO-norm. Als je naar rato van je positie op de internationale ladder ambities hebt, moet je die in elk geval vertalen in voldoende financiële middelen. Is het kabinet in de driehoek Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking en Defensie bereid tot herschikking van de financiële middelen?

Dit kabinet kan zich in zijn buitenlands beleid niet losmaken van de neiging anderen de maat te nemen. Dit geldt naar ons oordeel ook in eigen land: wij weten wat goed voor u is en gedraagt u daarnaar. Of dat inderdaad zo zal zijn, is een heel ander verhaal.

Het kabinet verhoogt de accijnzen op roken en alcohol. Het verhoogt de belastingen op zogeheten milieuonvriendelijke brandstoffen en auto's en op vliegen. Het intervenieert tot achter de voordeur. Het eist – bevoogdend – een papieren ouderschapsplan in geval van scheiding. Het gaat alle ouders helpen met de opvoeding van hun kinderen. Het wil voor elk kind – bevoogdend – een elektronisch dossier, hoewel deskundigen zeggen dat dit echt niet nodig is. Al deze maatregelen en nieuwe regels zijn bedoeld om gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen.

De heer Werner (CDA):

Ik heb net al even een voorschot genomen op deze thematiek. De stelligheid waarmee de heer Rosenthal dit brengt, verbaast mij. Hij kan er toch geen bezwaar tegen hebben dat dit kabinet mensen aanspreekt op hun verantwoordelijkheid als zij nalatig zijn in het uitoefenen van hun ouderplicht of de opvoeding van hun kinderen chronisch verwaarlozen? Hij kan er toch geen bezwaar tegen hebben dat het kabinet de ouders met bemoeizorg of andere dingen op hun verantwoordelijkheid wijst? Hij kan er toch geen bezwaar tegen hebben dat mensen die hun vuilniszakken vanaf drie hoog naar beneden gooien omdat zij te beroerd zijn om het naar beneden te brengen, worden aangepakt? Ik heb van de heer Rosenthal wel eens andere geluiden gehoord. Wat zit hem nu precies dwars en waar gaat volgens hem het kabinet over de schreef?

De heer Rosenthal (VVD):

Ik herhaal: een papieren ouderschapsplan in geval van echtscheiding: álle ouders helpen met de opvoeding van hun kinderen; voor élk kind een elektronisch dossier. Dat is bevoogdend en betuttelend!

De heer Werner (CDA):

Volgens mij is het niet mis te verstaan dat een deel van de jeugd zwaar lijdt onder overmatig alcoholgebruik. De heer Rosenthal kan toch geen bezwaren maken tegen het feit dat daaraan iets gedaan wordt? Dat is toch geen overdreven bevoogding? Het kan toch ook geen kwaad als er voorlichting gegeven wordt aan ouders in het kader van de opvoeding van kinderen? Ik vind dat de heer Rosenthal in dezen schromelijk overdrijft!

De heer Rosenthal (VVD):

Als het gaat om roken en alcohol en het gedrag van kinderen en volwassen, kom ik meteen bij de vraag die ik aan de minister-president zou willen voorleggen. Wat doet het kabinet als de maatregelen om het gedrag te beïnvloeden, bijvoorbeeld een verhoging van de accijnzen op roken en alcohol (MEV, pagina 114), niet blijken te werken? Draait het kabinet de accijnsverhogingen dan terug? Dat zou een logische consequentie zijn.

Ik ben niet tegen een beleid voor het rook- en drinkgedrag van de bevolking, maar ik vraag mij wel af of het verhogen van accijnzen op roken en alcohol inderdaad het geëigende middel is om die gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen.

De heer Noten (PvdA):

Ik constateer dat de heer Rosenthal een wat romantisch idee bij scheidingen heeft en over hoe die in de praktijk verlopen. Ik heb daarbij een ander beeld maar daarover kunnen wij van mening verschillen.

Ik kom even terug op het begrip EKD.

De heer Rosenthal (VVD):

Waarop?

De heer Noten (PvdA):

EKD. De heer Rosenthal floept dat eruit en zegt dat het een vorm van bevoogding zou zijn.

De heer Rosenthal (VVD):

EKD?

De heer Noten (PvdA):

Ik heb het echt goed verstaan: het elektronisch kinderdossier. Ik begrijp dat de heer Rosenthal daarvan een verklaard tegenstander is want dat zou bevoogdend werken. Ik kan mij voorstellen, en ik hoor graag of de heer Rosenthal dat ook kan, dat het handig is dat gegevens over kinderen en problematische situaties beschikbaar zijn voor de verschillende professionals die de samenleving juist ter ondersteuning in het veld brengt. Of hoeft volgens de heer Rosenthal die verkokering in de jeugdzorg en in de dienstverlening niet doorbroken hoeft te worden omdat het allemaal in het belang is van de privacy en het zelfbeschikkingsrecht van het kind van twee of drie maanden?

De heer Rosenthal (VVD):

Ik herhaal wat ik heb gezegd. Ik zou het prettig vinden als de heer Noten dat gewoon even goed tot zich laat doordringen. Ik heb het gehad over het probleem dat het kabinet voor elk kind een elektronisch dossier wil, hoewel deskundigen zeggen dat dit absoluut niet nodig is. Ik heb uitgebreid over dit onderwerp gelezen. Daar gaat het om.

De heer Noten (PvdA):

Waar het volgens mij om gaat, is dat de overheid de opdracht heeft om degenen die kwetsbaar zijn in deze samenleving – en dat zijn kinderen in sommige situaties – naar behoren te beschermen.

De heer Rosenthal (VVD):

De heer Noten zegt "kinderen in sommige situaties" en geeft daarmee de lijn aan die ik ook graag zou zien.

De heer Kox (SP):

Ik begrijp de zorgen van de fractievoorzitter van de VVD. Wij moeten niet overdrijven. Heel veel kinderen in dit land groeien gezond op. Het is dus de vraag of zo'n dossier daarbij helpt. Het is echter wel de vraag waarom wij hen gedwongen hebben altijd een ID-bewijs bij zich te hebben, waarom wij als zij gaan vliegen gegevens doorsluizen naar de Amerikanen om te weten of zij misschien wel homoseksueel zijn of iets anders dat de Amerikanen niet zo leuk vinden. Kortom, moet de heer Rosenthal niet wat consistenter zijn? Is het over het algemeen niet zo je alleen gegevens bij moeten houden als je reden hebt om dat te doen? Snoept u niet een beetje van het ene en het andere walletje?

De heer Rosenthal (VVD):

Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel voor de algemene identificatieplicht en de toonplicht heb ik sterk de nadruk gelegd op het nut van die maatregelen voor wat in het jargon de generale preventie heet; ervoor zorgen dat de samenleving inderdaad het gevoel heeft dat men op een aantal punten niet te gemakkelijk ontkomt als men iets verkeerds doet en dan een verkeerde naam en adres opgeeft. Juist voor jongeren kan dat een heel goede opvoedende maatregel zijn. Dat speelt bij zo'n onderwerp en daar zijn wij dus ook niet tegen!

De heer Kox (SP):

Ik onderschrijf de vraag van de heer Rosenthal of het wel voor ieder kind nodig is. Juist als het gaat over de preventieve werking, zou het misschien wel heel goed zijn als ouders weten dat hun kind ook nog door anderen wordt bekeken dan alleen door henzelf en dat er gegevens worden opgeslagen. Wij weten dat de meeste ouders goed voor hun kinderen zorgen, maar wij weten ook dat veel te veel ouders niet goed voor hun kinderen zorgen. Dan zou dat juist vanuit preventieoogpunt een goed argument kunnen zijn. Ik zie graag liberalen en ik zie graag consistente liberalen. Ik zie hen niet graag hen en weer fladderen bij dit onderwerp.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik denk dat er een behoorlijke mate van consistentie in mijn betoog zit. De heer Kox zegt dat wij moeten onderkennen dat het goed zou zijn dat kinderen ook door anderen worden bekeken dan door hun ouders. Alleen al die toonzetting vind ik niet zo erg prettig. Laat ik het zo zeggen. Dat vind ik het bevoogdende en paternalistische van een dergelijke redeneertrant.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

De heer Rosenthal begon zijn betoog met heel zware woorden als socialistisch staatspaternalisme en bevoogding in immateriële zaken. Dan ben je vanaf dat moment wel zeer alert.

Eigenlijk ben ik het met de heer Kox eens. Waarom benoemt u de problemen niet goed, mijnheer Rosenthal, en stelt u de principiële vraag: wat behoort de overheid daaraan te doen? Wij hebben inderdaad een gigantisch jeugdprobleem. U wijst het elektronisch kinddossier blijkbaar helemaal af, waarbij u er volledig aan voorbijgaat dat inmiddels van elk kind een papieren dossier bestaat. Overigens is dit hele vraagstuk nog in debat tussen de Tweede Kamer en de minister. Ik begrijp niet waarom u niet zegt: wij hebben een ernstig jeugdprobleem in de Nederlandse samenleving. Het kabinet doet daar dit aan en daar zijn wij het niet mee eens. Als de algemene tendens zou zijn dat de overheid zich met elk kind gaat bezighouden waar helemaal geen reden voor is, zou het best kunnen dat u mij aan uw kant vindt. U wijst het beleid echter in alle opzichten af. Omdat u zulke zware woorden hebt ingezet, wekt dat een blijvend wantrouwen tijdens dit debat, tenzij u helderheid geeft.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik herhaal voor de tweede keer wat ik heb gezegd. Ik heb de tekst ook uitgedeeld, dus lees het even na. Dit kabinet wil voor elk kind een elektronisch dossier, hoewel deskundigen zeggen dat dat absoluut niet nodig is. Daar houd ik het op.

De economische vooruitzichten zijn minder gunstig dan het kabinet suggereert. Het consumentenvertrouwen is scherp gedaald. Het CPB schat de groei op 1,75%, maar het kabinet houdt vast aan 2%. Voor de komende jaren gaat het kabinet uit van 2,5% groei, maar ook daar laat het tegenvallers buiten beschouwing. Het kabinet maakt het zich gemakkelijk: het verhoogt de belastingen.

Het kabinet maakt het zich gemakkelijk. Dat blijkt onder meer uit hoe het de hardwerkende Nederlanders bejegent. Ik citeer emeritus hoogleraar Leo Stevens: "het fiscale instrument wordt te pas en te onpas van stal gehaald om het gedrag van de burger te sturen". De verhoging van de belastingen en de collectieve lasten betekent voor de burgers: inleveren. De koopkracht van de middengroepen staat zwaar onder druk. Dat is demotiverend en belemmert de economische groei. Onze vraag is wat het kabinet doet als de groei tegenvalt en als, zoals Flip de Kam stelt, ongeveer 1 mld. aan hoogst onzekere bezuinigingen niet wordt gehaald. Dempt het kabinet dan de investeringsuitgaven? Of verhoogt het dan weer de belastingen? De minister van Financiën is nog onderweg, maar hij had het in de Tweede Kamer over "de eerste stap". Dat wekt de suggestie dat het kabinet nu al rekening houdt met verdere belastingverhogingen. Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de premier.

Dat de minister van Financiën de middengroepen tot de grote winnaars van deze kabinetsperiode uitroept, achten wij niet erg op zijn plaats. Want de winnaar zou dan moeten zijn: de leraar, de verpleegkundige, de kleine ondernemer die net buiten de toeslagen valt en wel aanzienlijk meer voor de auto moet betalen, en, niet te vergeten, uiteindelijk ook moet meebetalen aan de zogenaamde gratis voorzieningen. Want wie moet die gratis voorzieningen betalen? Dat zijn toch wij, de belastingbetalers, inclusief die middengroepen. Is de minister-president het met deze redenering eens? Een andere vraag die typisch is weggelegd voor de minister-president, is of de gratis voorzieningen zullen bijdragen aan het economische normen- en waardenbesef van onze burgers.

De koopkracht staat zwaar onder druk, en dan is het wachten op de eisen van de vakbeweging. De eerste berichten zijn 3,5%. Dit betekent dat ook de werkgevers, inclusief de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, wel wat zullen willen. Daarmee doemt het spook van de inflatie weer op. Dat is kunstmatige groei. De vraag aan het kabinet is wat het van plan is daartegen te doen.

De belastingverhogingen en nieuwe wettelijke maatregelen slaan er bij de ondernemers direct in. Ik noem de btw-verhoging, de leaseauto, het grijze kenteken en de belasting op de verpakkingen. Voor de verpakkingsindustrie zijn het niet alleen die 250 mln. die het hem doen, maar zeker ook de kafkaiaanse administratieve lasten. Volgens ons kunnen de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf dat er niet bij hebben. De vraag aan het kabinet is of het een uitvoeringstoets heeft gedaan op de verpakkingsbelasting met die enorme administratieve lasten.

De heer Kox (SP):

Als ik de naam Kafka hoor, word ik altijd alert. Liberalen en socialisten zijn het erover eens dat kafkaiaanse toestanden moeten worden vermeden. De heer Rosenthal rept van een kafkaiaanse administratievelastendruk. Die hebben wij en die wordt nog erger. Is het hem opgevallen dat zijn partij de afgelopen jaren mede aan de macht is geweest en meegeregeerd heeft? Neemt hij verantwoordelijkheid voor het feit dat de kafkaiaanse administratievelastendruk een resultaat is van zovele jaren liberalen aan het bewind? Houdt hij dit kabinet, waaraan geen liberalen meedoen, voor: maak niet dezelfde fout als wij hebben gedaan en doe er iets aan? Ik zou het heel positief vinden als hij dat bedoelt.

De heer Rosenthal (VVD):

Het vorige kabinet heeft zwaar ingezet op een vermindering van de administratieve lasten met zo'n 25%. Wij hebben daarover voortgangsrapportages gezien en ik meen dat het beoogde percentage behoorlijk is gehaald. Het gaat ons nu om een belasting op de verpakkingen die waar het de administratieve lasten betreft kafkaiaanse trekken vertoont. Die administratie is buitengewoon ingewikkeld. Het is al eens ergens gewisseld. De categorieën en verbijzonderingen in het kader van de verpakkingsbelasting zijn ongekend. Wij achten dat een belasting van de administratie van met name het midden- en kleinbedrijf. Dat is buitengewoon zonde.

Mevrouw de voorzitter. Het kabinet maakt het zich gemakkelijk. De andere kant van die medaille is, dat het kabinet moeilijke keuzen uit de weg gaat of die zo lang mogelijk uitstelt. Ook volgens Alan Greenspan, niemand minder dan hij, is de versoepeling van het ontslagrecht een testcase voor het Nederlandse kabinet. Toch wel mooi dat uit Amerika dit signaal komt. Het is inderdaad essentieel, niet in de laatste plaats voor het midden- en kleinbedrijf. Onze vraag aan het kabinet is of het dit plan echt doorzet en zo ja, wanneer het zijn wetsvoorstellen om het ontslagrecht te versoepelen, zal indienen.

De gemakkelijke weg zien wij ook in het streven van het kabinet naar herverdeling en nivellering. Wij blijven het nivellering noemen. Dit kabinet gelooft daarin. De vele inkomensafhankelijke maatregelen spreken voor zich: de woning, aftopping aftrek pensioenpremies, arbeidskorting, kindertoeslag, zorgtoeslag (ook voor wanbetalers, hebben wij begrepen). De AOW-belasting laat ik nu voor wat die is. Het kabinet weet dat mijn kabinet, pardon mijn fractie daar niets in ziet.

Opgelegde solidariteit bevordert de maatschappelijke cohesie niet. Onze vraag is of het kabinet de negatieve neveneffecten van de herverdeling heeft ingeboekt en hoe het op dat punt zit met de armoedeval. Is het kabinet bereid de begroting 2008 te onderwerpen aan een toets op de armoedeval?

Sommige voorstellen van het kabinet hebben eerder symbolisch dan economisch effect. Ik noem de extra heffing op dure woningen, de aftopping van de aftrek pensioenpremies, de parkeertaks op vuile auto's. Wij dringen er bij het kabinet op aan, deze symbolische maatregelen weg te strepen. Want het is symboliek zonder voorbeeldwerking. Dat demotiveert, zonder dat het echt iets opbrengt. Wegstrepen motiveert, zonder dat het veel kost.

Het is trouwens niet alleen het kabinet dat aan herverdeling doet. Er zijn woningcorporaties die besloten hebben om mensen met een laag inkomen een huurkorting te geven. Hoewel het niet direct aan het kabinet is, vragen wij toch wat het ervan vindt dat sommige woningcorporatie deze extra toeslag op de huurtoeslag gaan invoeren.

De heer Noten (PvdA):

Ik wil even terugkomen op wat de heer Rosenthal zei over nivelleren. Hij sprak over motiveren en demotiveren. Mijn vraag is wie het demotiveert of motiveert. Of geldt dit onderscheid voor alle 16 miljoen Nederlanders? Demotiveert het aftoppen van de pensioenopbouw 16 miljoen Nederlanders? Heb ik dat goed begrepen? Of kan de heer Rosenthal het specifieker maken?

De heer Rosenthal (VVD):

Het demotiveert uiteindelijk de bevolking als geheel op het moment dat in plaats van dat op economische groei wordt ingezet en de mensen worden gemotiveerd om hard te werken enzovoort, zij worden geconfronteerd met herverdelingsmaatregelen met alle negatieve neveneffecten die deze hebben.

De heer Noten (PvdA):

Als ik de woorden van de heer Rosenthal goed begrijp, demotiveert het 16 miljoen mensen als zij op het moment dat zij meer dan € 185.000 gaan verdienen een aftopping van hun pensioenrechten ervaren. Begrijp ik dat goed?

De heer Rosenthal (VVD):

U maakt een karikatuur van wat ik heb gezegd. Het gaat erom dat een groot aantal maatregelen op het punt van de herverdeling invloed hebben op het functioneren van hardwerkende Nederlanders, middengroepen et cetera. Laten wij daarover duidelijk zijn.

Mevrouw de voorzitter. Het kabinet zegt veel van de burgers te moeten vragen om zijn investeringsagenda te kunnen uitvoeren. Maar wij constateren dat achter die investeringen zeer uiteenlopende uitgaven schuilgaan. Voor een groot deel gaat het om alledaagse onderhouds- en beheersuitgaven. Is het onderhoud van wegen investeren in de toekomst? Is het opheffen van de noodtoestand rond de leraren investeren in de toekomst? Hoe zit het met het wegwerken van zwakke plekken in de waterkeringen en met het aanpakken van nieuwe wachtlijsten in de zorg? Wij willen van het kabinet graag weten welk deel van de investeringsagenda onderhoud en beheer betreft, en welk deel zichtbare verbeteringen in de toekomst, dus echte diepte-investeringen, zoals ik destijds bij economie heb geleerd. Wij zijn daar zeer benieuwd naar.

De investeringsagenda van dit kabinet overtuigt ons dus niet. Het kabinet gaat een aantal moeilijke keuzen uit de weg. Het investeert volgens ons niet in keuzen voor de toekomst. Ik neem een aantal van de beleidsterreinen op dat punt ter hand. Wat immigratie en integratie betreft, zijn wij bezorgd over de inbreng van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die vorig jaar verraste met het pleidooi om te gaan praten met Hamas en nu de Nederlandse identiteit ter discussie stelt, naar ons oordeel op ondeugdelijke gronden. Ik las in een toelichting van de schrijvers van dat rapport: "Wij willen de Nederlandse identiteit niet afschaffen." Ik zou zeggen: u wordt bedankt. Ruud Lubbers, voormalig premier en van het CDA, heeft het gelukkig beter op het netvlies. Hij zegt dat de Nederlandse identiteit alles te maken heeft met initiatiefrijke, energieke en individualistische mensen. Wij liberalen zijn het, het zal niemand verbazen, daarmee geheel eens. Nu het kabinet nog. Wij zijn benieuwd naar de reactie van het kabinet op het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Wij begrijpen uiteraard dat het vandaag niet het moment is om dat uit den treure te wisselen, toch zouden wij graag zien dat het kabinet een tipje van de sluier oplicht.

Mijn fractie staat positief tegenover de inspanningen van dit kabinet richting probleemwijken. Wel valt ons op dat over de corporatiegelden nog veel onzekerheid bestaat. Daarbij komt dat geld nooit een afdoende middel kan zijn, zolang in veel probleemwijken intimidatie, angst en onbehagen heersen en niet krachtig de kop wordt ingedrukt. Ik heb deze tekst voorbereid voordat wij met de laatste ontwikkelingen in Amsterdam-Slotervaart zijn geconfronteerd.

In het veiligheidsbeleid spreken ons de landelijke prioriteiten in het algemeen aan. Maar de investeringen zijn beperkt. Het viel ons op wat een moeite het heeft gekost om geld te vinden voor 500 extra wijkagenten. Maar ook veiligheidsbeleid is niet alleen een kwestie van geld. Het gaat ook om het mobiliseren van steun bij de burgers, die zich nu te vaak in de steek gelaten voelen als zij voor zichzelf opkomen. Zie de onvrede in dit land over de huidige toestand rond noodweer en noodweerexces. Het kabinet zegt voor 2008-2010 te streven naar vermindering van de criminaliteit met 25% ten opzichte van 2002. Onze vraag is eenvoudig waar Nederland op dit moment staat met de vermindering van de criminaliteit.

Ik pak nu een paar punten uit de economische agenda. Wat de investeringen in de energievoorziening betreft, stellen wij vast dat de energiebesparende maatregelen en wind- en zonne-energie de toekomstige energiebehoefte niet dekken. De regering komt nu met milieuvriendelijke kolencentrales; naar ons oordeel een contradictio in terminis. Het mantra is en blijft: geen kernenergie vanwege de afvalproblematiek. De vraag is dan wel hoe zit het met de afvalproblematiek bij de kolencentrales. De voorgenomen technologie is immers nog altijd onbeproefd.

Dan het mobiliteitsbeleid. De vicepremier heeft vandaag weer gemerkt wat mobiliteit en files kunnen betekenen. Begin 2006 is ingezet op een robuust systeem om de kosten van de infrastructuur duurzaam te kunnen innen. Daar hoort ook de defiscalisering van de auto bij. Echter, het kabinet creëert nu veeleer weer wantrouwen bij burgers en bedrijven door de auto weer als melkkoe van stal te halen. Wij zijn verheugd over de plannen van het kabinet voor de wegverbreding van de A6 en de A9, maar wij willen graag weten wanneer concreet wordt begonnen met de integrale uitvoering van het plan-Nouwen. Over keuzen voor de toekomst gesproken! Het gaat daarbij om kilometerbeprijzing, maar samen met extra diepte-investeringen en defiscalisering van de auto.

Wij Nederlanders besteden 5% van ons bruto nationaal product aan onderwijs; naar ik heb begrepen ongeveer evenveel als Slowakije, maar aanzienlijk minder dan bijvoorbeeld Scandinavië, Duitsland en Groot-Brittannië. Er komen forse middelen voor onafhankelijk onderzoek. Die doen het goed bij de wetenschappers, maar ook daar is de vraag welk deel de academische consumptie en welk deel de toekomst dient. Jazeker, dat zeg ik die voor een deel werkzaam is in de universitaire sfeer. Waar is de toekomstvisie op het onderwijs? Waar zijn de diepte-investeringen? Wij zitten ook daar met de vraag wat echte diepte-investeringen zijn en wat valt onder onderhoud en beheer. In het middelbaar beroepsonderwijs zitten wij bijvoorbeeld met ernstige hiaten vanwege demotivatie onder de leraren, en in het voortgezet onderwijs komt de basisbekostiging in het gedrang. Als dat het geval is, zijn wij nog helemaal niet toe aan die investeringen. Daarbij komt nog de vraag waar dat bedrag van ruim 1 mld. vandaan moet komen voor de leraren van Alexander Rinnooy Kan, zoals ik het maar huiselijk zeg. En omdat het weer niet alleen om geld gaat, stellen wij ons ook de vraag wat er gaat gebeuren om de micronarigheid van "leraren voor de klas" weg te nemen die zich niet bepaald beperkt tot het loonstrookje.

In sommige domeinen lijken harde keuzen op dit moment niet nodig, bijvoorbeeld in de sfeer van de sociale zekerheid. Wel is een beetje durf nodig om de ingezette hervormingen in de sociale zekerheid door te zetten. Helaas gaat het daarmee op een aantal punten weer de andere kant op. Ik wijs erop dat de keuring van 45- tot 50-jarigen in de WAO wordt versoepeld. Versoepeling van iets is het kabinet wel toevertrouwd; nu het ontslagrecht nog. 5% van de jongeren boven de 18 gaat de Wajong in. Onze vraag is wat het kabinet doet om op dat punt de arbeidsparticipatie over eind te houden.

Ik kom nu bij het bestuur en de investeringen daarin. Het kabinet heeft zijn beleid ondergebracht in de zogeheten zes pijlers. Wij vinden dat een positieve aanpak, het zij gezegd. Ik heb trouwens al eerder gezegd dat wij dit goed vinden. Echter, het roept bij ons wel de klemmende vraag op waarom niet is doorgepakt in de bestuurlijke organisatie in Den Haag. De vraag is wie de primaire verantwoordelijkheid voor die pijlers dragen. Wij willen dat wel weten. En hoe staat het met de inbedding van de twee programmaministers in het interdepartementale bestel? Ik zie een van de vicepremiers al kijken. Een wat huiselijke vraag waarop naar ik hoop het antwoord nee zal zijn, is of de ministers Rouvoet en Vogelaar nog steeds rondjes moeten rijden van het ene naar het andere departement. Uit de lichaamstaal van de vicepremier leid ik af dat het antwoord waarschijnlijk ontkennend zal zijn.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom tot mijn conclusies. De kabinetsplannen overtuigen ons allerminst. Ze getuigen van paternalisme en bevoogding. Ik herhaal: wij denken en handelen voor u, wij weten wat goed voor u is. Het vertrouwen van de burgers in dit kabinet is nu al opmerkelijk laag. Wij moeten helaas tevens constateren dat ook het omgekeerde geldt: dit kabinet heeft geen vertrouwen in de burgers, de hardwerkende Nederlanders en ondernemers. Als dat vertrouwen er wel was, zou het kabinet die burgers, hardwerkende Nederlanders en ondernemers niet confronteren met zo veel belastingverhogingen en herverdelingsmaatregelen, maar inzetten op de motivatie van die burgers, hardwerkende Nederlanders en ondernemers om aan de slag te gaan en te blijven. Dit kabinet slaat de gemakkelijke route in van belastingverhogingen en herverdeling. De verleiding zal groot zijn, die weg te vervolgen. De Staat creëert dan een eigen openeinderegeling. Ik moest daar ook even aan denken toen de vicepremier, de minister van Financiën, op een gegeven moment opnieuw het begrip "brede welvaart" muntte. Wat de investeringen en de investeringsagenda betreft, spreken de woorden ons aan, maar de daden niet. Het kabinet trekt hier toch eigenlijk een wissel op de toekomst. Het wekt verwachtingen bij de burgers. De burgers verwachten dan iets terug van die investeringen, anders hebben zij voor niets ingeleverd.

Alles bij elkaar zijn de kabinetsplannen demotiverend voor de burgers en de hardwerkende Nederlanders, vanwege de belastingen en de druk op de koopkracht, en voor de ondernemers en de investeerders, vanwege de grilligheid van de overheidsmaatregelen. Samengevat zal dit kabinet naar ons oordeel dus meer ruimte moeten geven aan de mensen en meer vertrouwen moeten uitstralen in de mensen. Dat ontbreekt nu namelijk in de inhoud en toon van de kabinetsplannen. Wij wachten de antwoorden van de regering met zeer veel belangstelling af.

De heer Werner (CDA):

Al bij het in deze Kamer gehouden debat naar aanleiding van de regeringsverklaring heeft de CDA-fractie in algemene zin haar instemming uitgesproken over de inzet en koers van dit kabinet. Met de economische wind in de rug, is er ruimte om weer te investeren in de kwaliteit van de samenleving, de investeringsagenda waarop ook het CDA in zijn verkiezingsprogramma heeft aangedrongen. Ik noem het investeren in een duurzame leefwijze en productie, beter onderwijs en zorg, een sterke economie door innovatie en een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Ik noem het investeren in maatschappelijke betrokkenheid en participatie, door probleemwijken aan te pakken, door een deltaplan voor een niet-vrijblijvende inburgering, het vergroten van de arbeidsdeelname, het ondersteunen van het vrijwilligerswerk en de verplichte maatschappelijke stage voor scholieren. Ik noem het investeren in de jeugd en het gezin. Ik noem het investeren in een sterke positie van Nederland in Europa en in de wereld, om Nederland internationaal beter op de kaart te zetten. Wij gaan ook door met het investeren in veiligheid, stabiliteit en respect. Ook daar heeft onze politieke beweging – en de minister-president in het bijzonder – zich sterk gemaakt om de verloedering van de samenleving een halt toe te roepen, de criminaliteit terug te dringen en het zinloze geweld te bestrijden. Waarachtig een beleidsprogramma waarin de CDA-fractie zich goed kan vinden.

De regering heeft in de uitvoering daarvan de ambtelijke departementale verkokering willen doorbreken met twee programmaministers, zes pijlerministers, tien projectministers en 70 doelen. Mag ik de minister-president vragen of deze werkwijze nog wordt geëvalueerd en zo ja, of de Kamer daarover wordt geïnformeerd? Het is niet mijn bedoeling om de overeenstemming die er in het kabinet over deze aanpak is bereikt weer opnieuw ter discussie te stellen, maar om meer duidelijkheid te verkrijgen over hoe een en ander nu precies in elkaar steekt. Het geschuif met gelden in enveloppen, boxen, departementale begrotingen en specifieke fondsen oogt niet altijd even transparant. Hoe is de ambtelijke ondersteuning van de programma's, pijlers en projecten geregeld? Wie is verantwoordelijk voor de wetgeving ter zake? Zou de minister-president ons alsnog die helderheid willen verschaffen teneinde de Kamer in de gelegenheid te stellen, haar controlerende taak naar behoren te vervullen?

Het doet de CDA-fractie goed dat de regering zoveel aandacht geeft aan gemeenschapsvorming en gemeenschapszin. De christendemocratie heeft daaraan altijd grote betekenis toegekend. Mensen leven niet alleen, maar samen, in alle mogelijke verbanden. Gemeenschappen zoals familie, gezin en andere samenlevingsvormen waarin mensen zich verplichten tot elkaar, vormen de basis van onze samenleving. Van daaruit wordt geparticipeerd in andere gemeenschappen, zoals in private en publieke werkgemeenschappen, in geloofsgemeenschappen, in een kleurrijk netwerk van uiteenlopende verenigingen en maatschappelijke organisaties, variërend van de plaatselijke harmonie en oranjevereniging tot deelname in tal van vrijwilligersorganisaties met ideële en maatschappelijke doelen zoals patiëntenverenigingen, milieuorganisaties en politieke partijen. In al die gemeenschappen komen mensen tot ontplooiing en wordt zin gegeven aan het leven: er zin in hebben om te participeren en mee te doen in de buurt, in het land en in de wereld. De verantwoordelijke samenleving, de civil society, waar de burger zich niet alleen verantwoordelijk voelt voor zijn eigen bestaan, maar zich ook mede verantwoordelijk weet voor de gemeenschap, is in de christendemocratie altijd het uitgangspunt geweest voor de inrichting van de samenleving.

De heer Kox (SP):

Ik heb meegelezen met de tekst van de heer Werner, die mij zeer aanspreekt. Mijn bedoeling in dit debat is om meer zicht te krijgen op wat het kabinet is, wat het wil, waar het naartoe gaat en hoe wij daarover denken. De heer Werner somt nu een aantal zaken op die hij terugvindt in dit kabinetsbeleid. Dat is heel interessant. Mijn vraag aan hem is echter hoe dit kabinet volgens hem anders is dan het vorige kabinet. Wat hebben Bos en Rouvoet wat Zalm ons niet kon bieden? Als wij dat te weten komen, weten wij ook waarop wij dit kabinet kunnen beoordelen. Mijn tweede vraag is dan: als Bos en Rouvoet zoveel meer bieden dan Zalm ooit kon leveren, waarom is het CDA dan zo lang met laatstgenoemde doorgegaan?

De heer Werner (CDA):

Zullen wij daarop terugkomen als ik mijn betoog heb gehouden? De heer Kox zal merken dat ik enerzijds op een aantal punten aandring op continuïteit van datgene wat het vorige kabinet heeft gedaan, en dat ik anderzijds een aantal vernieuwingen van deze kabinetsperiode volledig onderschrijf. Dat heb ik nu al gedaan bij het opsommen van de zaken die ook de CDA-fractie heel graag ziet in deze kabinetsperiode, zoals de investeringsagenda.

De heer Kox (SP):

Ik kan het voorstel van de heer Werner accepteren, mits wij afspreken dat hij niet alleen blijft opsommen, maar aan het einde van zijn betoog ook de balans opmaakt en mij vertelt wat Bos en Rouvoet bieden wat Zalm niet bood. In de begrotingssamenvatting staan heel veel punten, maar daaruit komt niet naar voren hoeveel de begroting nu eigenlijk kost; een kleine omissie, zou je kunnen zeggen. Ik hoop dat in het verhaal van de heer Werner uiteindelijk wel de balans wordt opgemaakt over het verschil tussen dit kabinet en het vorige. Ik vind dat van belang, ook met het oog op mijn eigen bijdrage.

De heer Werner (CDA):

Het zal de heer Kox toch niet zijn ontgaan dat er enig verschil is?

De heer Kox (SP):

Neen, maar ik wil graag van de heer Werner horen wat zijn politieke waardering daarvan is.

De heer Werner (CDA):

Jazeker, dat krijgt de heer Kox van mij te horen.

De heer Rosenthal (VVD):

De heer Werner had het over de maatschappelijke organisaties, het gezin en het individu daarbinnen. Ik zou graag van hem horen of hij er aan toe is, waar de premier en de beide vicepremiers dat volgens Herman Wijffels nog niet waren, om het maatschappelijk belang van individuele ontplooiing te erkennen.

De heer Werner (CDA):

Het is mij niet bekend dat dit kabinet individuele ontplooiing niet centraal stelt. Kijk bijvoorbeeld naar de inspanningen die worden gepleegd in het kader van participatie, om mensen weer aan de slag te krijgen die tot op heden moeilijk aan de slag te krijgen zijn. Kijk bijvoorbeeld naar de investeringen in het onderwijs, aan de inzet die men pleegt op tal van andere terreinen, zoals innovatie en ondernemerschap. Je kunt dan toch niet zeggen dat het kabinet de individuele ontplooiing van mensen laat liggen? Bovendien stimuleert het kabinet mensen om hun gedrag socialer te maken. Je kunt dan toch niet zeggen dat het kabinet op dit punt geen inzet heeft?

De heer Rosenthal (VVD):

Ik ben natuurlijk heel benieuwd naar wat de premier straks in eerste termijn gaat melden naar aanleiding van mijn vragen. Herman Wijffels, informateur van dit kabinet, heeft erbij gezeten. Terugkijkend op de formatie zegt hij dat de premier en de beide vicepremiers er nog niet aan toe waren om het maatschappelijk belang van individuele ontplooiing te erkennen. Mijn vraag aan de heer Werner als fractievoorzitter van het CDA in de Eerste Kamer, is of hij er wel aan toe is om het maatschappelijk belang van individuele ontplooiing te erkennen. Ik hoop het.

De heer Werner (CDA):

Ik sta hier natuurlijk niet voor de heer Wijffels, die ik overigens zeer hoog acht. Wij zien in de plannen die het kabinet ons voorlegt, wel degelijk de individuele ontplooiing van mensen terugkomen als centraal thema.

De heer Thissen (GroenLinks):

De heer Werner gaf een opsomming van punten waarop mensen in de civil society worden geacht om actief te zijn. Gelooft hij in het concept van de maakbare samenleving? Als mensen op al die verschillende terreinen hun eigenheid kunnen ontplooien en zich kunnen ontwikkelen, is de heer Werner het volgens mij zeer eens met het rapport van de WRR dat de Nederlandse identiteit niet bestaat, dat er heel veel pluriforme identiteiten zijn die vreedzaam kunnen samenleven en dat dit mogelijkerwijs valt te kenschetsen als onze identiteit.

De heer Werner (CDA):

Op de identiteit kom ik straks nog even heel kort terug. In dit kabinet herkennen wij volledig datgene wat de heer Thissen zegt. Ik zie dus niet zo goed waar de schoen voor hem precies wringt.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het is opmerkelijk om uit de mond van een fractievoorzitter van het CDA te horen dat hij het concept van de maakbare samenleving volmondig en van harte omhelst, en dat hij burgers stimuleert om volop mee te doen op het pad dat het kabinet voor elke burger schijnt te effenen. Dat is verheugend; dat merk ik alleen even op.

De heer Werner (CDA):

De heer Thissen kent de achtergrond en de visie van de christendemocratie op de samenleving. Een subsidiaire overheid en de soevereiniteit in eigen kring zijn heel vertrouwde, geijkte begrippen. Als de heer Thissen mij vraagt of ik geloof in het concept van de maakbare samenleving, zeg ik hem dat wij de rol van de overheid duidelijk zien als complementair op datgene wat mensen zelf doen. Wij zien een eigenstandige positie van overheidstaken die wij in de gemeenschap nu eenmaal niet als individu kunnen behartigen. Op dat snijvlak zien wij het optreden van het kabinet en de inspanningen die worden gepleegd om mensen meer kansen te bieden en de zelfontplooiing en zelfredzaamheid te bevorderen, als heel goede beleidsvoornemens om de samenleving weer kracht te geven en de burger meer kansen te bieden.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik zal er straks in mijn eigen bijdrage ruim op ingaan, maar ik merk op dat de heer Werner met deze bewoordingen in ieder geval afstand neemt van de eerste drie kabinetten-Balkenende.

De heer Werner (CDA):

De heer Thissen mag dat zo zien als hij dat wil, maar evengoed zal hij in mijn betoog continuïteit aantreffen. Hij zal zelfs hier en daar horen dat er nog wat meer moet worden gedaan zodat hetgeen het vorige kabinet heeft bereikt, niet wegvloeit. Hij zal dus, net zoals de heer Kox, mijn verhaal even moeten afwachten. Aan het einde van de avond zullen wij dan onze conclusies trekken.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de context van het regeringsbeleid. Het regeerakkoord en het beleidsprogramma straalden soms een bijna typisch Hollandse knusheid en gezelligheid uit – samen fijn aan de slag voor een betere samenleving – maar gaan soms wat te gemakkelijk voorbij aan een aantal fundamentele veranderingen die vergaande en diepingrijpende consequenties hebben voor onze samenleving. De gevolgen daarvan strekken zich uit over de grenzen van kabinetsperioden heen en vragen om een beleid gericht op de langere termijn. Hoezeer doen de globalisering en de zich snel wijzigende machtsverhoudingen in de wereld, zich economisch, politiek en militair in Nederland voelen. Landen die nog niet zo lang geleden als ontwikkelingslanden werden bestempeld, dreigen in ras tempo het Westen te overvleugelen. Dat kan ons buitenlands beleid niet onberoerd laten. Ook de mondiale herverkaveling van de voortbrenging van goederen en diensten als gevolg van sterk en snel veranderende mondiale concurrentieverhoudingen, heeft grote gevolgen voor onze werkgelegenheid. Niemand kan er meer op rekenen om zijn gehele arbeidzame leven dezelfde baan bij dezelfde werkgever te hebben. 40 jaar trouwe dienst zal een uitzondering worden. De buitengewoon snelle en ingrijpende technologische veranderingen maken een education permanente voor de gehele bevolking nodig. De internetrevolutie, de nanotechnologie, de life sciences en biotechnologie hebben bijvoorbeeld verstrekkende gevolgen voor onze samenleving.

Dan is er de voortgaande migratie van bevolkingsgroepen binnen Europa, en in mindere mate van daarbuiten. Het is een illusie om te denken dat die in de toekomst zal verminderen. Wij zullen onze grenzen, behalve voor vluchtelingen, ook moeten openstellen voor bijvoorbeeld buitenlandse kenniswerkers, zorgverleners, vaklieden en technici.

De heer Kox (SP):

Dat zal ongetwijfeld het geval zijn. De wereld migreert aan de lopende band. De heer Werner sprak van "knus en gezellig". Ooit was Horst aan de Maas een knus en gezellig dorp in Limburg. Op dit moment is een op de vier inwoners daar Pools. Zij zitten ook heel knus en gezellig bij elkaar, meestal met zijn tienen, zoals wij vroeger thuis ook met zijn tienen of twaalven in een huis zaten, alleen hebben zij een nog iets kleiner huis. Moeten wij accepteren dat dit nu eenmaal zo gaat, of vindt de heer Werner dat wij onze ogen toch eens moeten openen? Wij hebben ervaring met de eerste golf van gastarbeid. Vindt de heer Werner dat, als mensen al migreren, wij dat op een betere manier moeten begeleiden? Ik kan mij voorstellen dat Horst aan de Maas in Polen buitengewoon aantrekkelijk is, maar toch denk ik dat het raar is dat nu 25% van de inwoners van dat dorp Pools spreekt. Moeten wij dat accepteren? Moeten wij dat zijn gang laten gaan? Of zou de regering hierin moeten participeren of wellicht optreden?

De heer Werner (CDA):

In ieder geval kan het antwoord niet zijn dat wij de grenzen sluiten voor buitenlandse werknemers die hier komen werken, maar dat bepleit de heer Kox ook niet. Die tijd is voorbij.

De heer Kox (SP):

Wij zien dit verschijnsel in Horst aan de Maas, maar ook op een aantal andere plekken. Het is fijn dat er af en toe een Poolse pastoor wordt ingevlogen, maar dat de bevolking in zo'n snelle tijd verandert, kan toch niet door de CDA-fractie als knus en gezellig worden bestempeld?

De heer Werner (CDA):

Neen, maar dat sloeg ook op een andere activiteit. Laten wij het helder stellen. Wanneer mensen van buiten naar Nederland komen om hier te werken en te verblijven, is alle aandacht nodig om ervoor te zorgen dat zij hier op een fatsoenlijke manier wonen, het salaris verdienen dat hier gebruikelijk is en de rechtsbescherming krijgen die hier voor burgers geldt. Dat is voor mij geen enkel punt; die aandacht moet er zijn.

De heer Kox (SP):

Dat is nu juist mijn vraag. Wij vinden dat dit zo moet zijn. Ik constateer echter, en ik ben niet de enige, dat dit niet zo is. Anders moeten wij samen naar Horst aan de Maas gaan om dat daar te bekijken. Als de heer Werner onderkent dat migratie een noodzakelijk iets is, moeten wij dan niet beter kijken hoe dat gaat? Moet de regering dan niet worden opgeroepen om niet alleen in Horst aan de Maas te gaan kijken, maar ook op alle andere plekken waar wij op dit moment een razendsnelle verandering van de bevolkingssamenstelling zien?

De heer Werner (CDA):

Ik ben het er mee eens dat wij dit alle aandacht moeten geven en dat wij hier veel aan moeten doen. Ik heb van het kabinet begrepen dat het veel in het land is geweest om het zelf te zien. Het inburgeringsplan dat wordt gemaakt, het deltaplan, zal daarin ook moeten voorzien. Wij zullen heel nauwlettend in de gaten houden dat bij de plannen en de wetgeving die ontwikkeld worden, aan die aspecten heel veel aandacht wordt gegeven.

Voorzitter. Deze dynamiek gaat naar het gevoel van velen gepaard met het afbrokkelen van symbolen van onze nationale en culturele identiteit, of misschien verandert die er zelf ook wel door, gelet op de zoektocht die thans gaande is naar onze nationale identiteit. De aanwezigheid van grote bevolkingsgroepen met andere culturele, etnische en religieuze achtergronden roept maatschappelijke spanningen op waarvan wij echt niet moeten denken dat deze in een regeringsperiode zullen kunnen worden opgelost, maar die wel alle aandacht vragen. Veel oer-Hollandse bedrijven, zoals ABN AMRO, Fokker en KLM, die evenzeer symbool waren van onze nationale trots, verdwijnen of komen in handen van grote buitenlandse bedrijven. En dan is er natuurlijk het vraagstuk van de vergrijzing. Iedereen is zich bewust van de vergaande consequenties van onze snel verouderende bevolking. De zorgwekkende veranderingen in het klimaat en de aantasting van het milieu kunnen wij daaraan toevoegen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik vind het wat merkwaardig dat KLM en ABN AMRO, de zogenaamde economische kroonjuwelen van Nederland, in buitenlandse handen verdwijnen. Onze economie is de afgelopen decennia, dat is nu eenmaal de kern van de vrijemarkteconomie, zo sterk geworden omdat Nederlandse bedrijven "all over the world" buitenlandse bedrijven opkochten. Als de heer Werner vindt dat de kapitalistische vrijemarkteconomie aan banden moet worden gelegd – dan moet hij dus ook knokken voor het behoud van ABN AMRO en al die anderen – moet hij ook aan Nederlandse bedrijven verbieden dat zij "all over the world" andere bedrijven opkopen. Of hij vindt dat goed, maar dan wil ik geen krokodillentranen zien.

De heer Werner (CDA):

Ik zou niet bepleiten dat wij weer de grenzen sluiten en het economische wereldgebeuren niet aanvaarden als een gegeven. Ik ga die discussie dus niet opnieuw aan. Desalniettemin moeten wij oog hebben voor de consequenties die dit heeft voor het gevoelen en het zich thuis voelen van veel Nederlanders binnen dit land. Zij zien dat allemaal verdwijnen en vragen zich af: wat is hier aan de hand, wat is er met Nederland aan de hand? Op die symboliek, op dat gevoel van "wat doen wij in Nederland, leveren wij ons niet over aan het buitenland" zou moeten worden gerespondeerd. Wij zullen helder en duidelijk moeten maken dat dit niet gepaard gaat met een groot verlies van onze Nederlandse kracht.

De heer Thissen (GroenLinks):

Heeft de heer Werner diezelfde compassie aan de dag gelegd voor al die buitenlandse werknemers van bedrijven in al die verre buitenlanden waarvan de afgelopen decennia Nederlandse bedrijven ineens de heerschappij overnamen? Dat was die VOC-mentaliteit, weet de heer Werner dat nog? Daar zijn wij groot in geworden. Dat geldt niet alleen voor de in Nederland woonachtige werknemers, maar dan ook voor al die andere wereldburgers die onder Nederlandse heerschappij hebben moeten werken en dag in dag uit nog werken.

De heer Werner (CDA):

Dat was geen vraag, maar een aanmoediging, geloof ik, of een opmerking.

Wie zijn blik richt op de toekomst en over de grenzen van een kabinetsperiode heen kijkt, kan zijn ogen niet sluiten voor deze diep ingrijpende en fundamentele veranderingen in de wereld. Grote delen van onze bevolking slagen er wonderwel goed in de uitdagingen van deze tijd op te pakken en te profiteren van de vele nieuwe kansen en mogelijkheden die deze ontwikkelingen bieden en pakken de nieuwe uitdagingen voortvarend op. Zij weten hun kennis en vaardigheden aan te passen aan de vereisten die deze nieuwe tijd stelt. Zij reizen de hele wereld af op zoek naar nieuwe bedrijvigheid en kansen. Maar er is ook een groot deel van de bevolking dat niet met de grote veranderingen kan of wil meegaan, zich bedreigd en onbegrepen voelt en terugvalt in soms wel erg extreme behoudzucht of reactionaire opvattingen. Dat zal echter nooit het juiste antwoord kunnen zijn en zal op termijn zonder meer leiden tot een groot verlies aan welvaart.

Onze fractie is ervan overtuigd dat grote aanpassingen in onze samenleving nodig zijn, al is daar niet altijd meteen draagvlak voor. Ons land kan niet blijven steken in behoudzucht en vasthouden aan zekerheden die op wat langere termijn geen houvast zullen blijken te bieden. Dat vraagt om meer dan begripvol luisteren. Het vraagt ook om een helder antwoord op de vele gevoelens van onzekerheid, onrust en angst voor de toekomst. "Ik heb het nu nog goed, maar ik betwijfel of dat voor mijn kinderen ook nog zo zal zijn" is een veel gehoorde verzuchting.

De heer Kox (SP):

De heer Werner geeft voortdurend aan welke feiten zich voordoen en hij noemt ook deze verzuchting, maar ik wil graag zijn appreciatie weten. Volgens mij denken mensen voor het eerst in de recente Nederlandse geschiedenis dat het voor hun kinderen slechter zal worden dan het voor hen is geweest. Mijn ouders wisten één ding zeker, namelijk dat het voor hun kinderen beter zou worden dan het voor hen was geweest. Dat was de dynamiek in de westerse samenleving. Hoe apprecieert de heer Werner het feit dat mensen zich nu zorgen maken of het met hun kinderen wel zo goed zal gaan als het met hen is gegaan? Wat is de oorzaak en wat doet hij eraan?

De heer Werner (CDA):

Daarop zal ik dadelijk komen. De heer Kox valt mij iedere keer in de rede wanneer ik even iets poneer. Vervolgens kom ik met een aantal zaken die ik vind. Ik verzoek hem te luisteren naar mijn hele betoog, dan zal hij deels antwoorden op zijn vragen krijgen en dan zullen wij daarna de conclusies trekken. Ik kom nu op zijn vragen en ook op de appreciatie van het vorige kabinet.

Het vorige kabinet heeft een omvangrijk pakket hervormingsmaatregelen doorgevoerd en dat heeft ons land in vele opzichten goed gedaan en economisch sterker gemaakt. Mede dankzij dat beleid kan deze regering daarvan thans de vruchten plukken en een omvangrijk investeringsprogramma ter hand nemen. In onze zienswijze blijft het nadrukkelijk ook voor dit kabinet een opgave om Nederland mee te loodsen, voor te bereiden en sterk te maken voor de enorme veranderingen die op mondiale schaal gaande zijn. Dus ik apprecieer een deel van het beleid van het vorige kabinet, zeg ik tot de heer Kox en de heer Thissen. Dat hebben wij van harte gesteund. Wij vinden dat het moet worden voortgezet en dat de vruchten die het heeft opgeleverd in deze kabinetsperiode niet verloren mogen gaan. Ik vind zelfs dat dit kabinet met het oog op de verre toekomst misschien hier en daar nog een stapje verder moet gaan met het voorbereiden van dit land op de toekomst. De heer Kox en de heer Thissen hebben dus al een gedeeltelijk antwoord op hun vragen.

De heer Schouw (D66):

Het vorige kabinet heeft deze maatregelen genomen op twee specifieke terreinen, namelijk sociale zekerheid en gezondheidszorg. Wat de heer Werner heeft gezegd is fantastisch, maar het is nog verder dan een vergezicht. Kan hij inzoomen op concrete thema's, waarin hij die hervormingen ziet, bijvoorbeeld flexibilisering van ontslagregels, milieu?

De heer Werner (CDA):

Ik zal op al deze zaken terugkomen, op de flexibilisering van de arbeid, op de AWBZ, op de vergrijzingsproblematiek.

Eerst kom ik op buitenlands beleid en defensie. In de sterk veranderende mondiale krachtsverhoudingen speelt de samenwerking in Europa een belangrijke rol. Wil Nederland meespelen en opkomen voor de westerse waarden en zijn belangen in de wereld dan zal dat alleen kunnen door middel van het Europese bruggenhoofd in Brussel. Onze fractie is dan ook een groot voorstander van een innige Europese samenwerking waar nodig en zij is dan ook gelukkig met het nieuwe verdrag dat een democratischer, daadkrachtiger, minder bureaucratisch Europa mogelijk maakt, een verdrag waarmee Europa een vooraanstaande plaats in de wereld kan innemen.

De CDA-fractie complimenteert de minister-president met de bereikte resultaten. Er werd destijds wat meewarig gesproken over de rede die de minister-president op 23 mei jongstleden heeft gehouden voor slechts een gering aantal aanwezige leden in het Europees parlement. Ten onrechte, want hetgeen hij toen heeft uitgesproken, komt nagenoeg overeen met wat er uiteindelijk is uitgekomen. Onze fractie had en heeft ook nu geen behoefte aan een referendum en is verheugd dat een meerderheid in de Tweede Kamer daarover nu ook zo denkt.

De energievoorziening is een mondiaal vraagstuk van grote importantie. Is de regering voornemens om in het buitenlands beleid de gewijzigde geopolitieke situatie mee te nemen en de diplomatieke banden te verstevigen met landen die van grote betekenis zijn voor het voorzien in de toekomstige energiebehoefte? In het verlengde hiervan is ook nog veel werk te doen voor onze ambassades om de export door bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf beter te ondersteunen in de buitenlandse markten. Dit in nauwe samenwerking met Economische Zaken. Nederlandse ondernemers zullen gestimuleerd en creatief gefaciliteerd moeten worden om hun ondernemerschap ook in den vreemde tot succes te brengen. Dit speerpunt willen wij herkenbaar in het buitenlands beleid terugzien.

Een welvarend land als Nederland dient ook bereid te zijn om zijn bijdrage te leveren aan vredes- en veiligheidsmissies, ook al is de prijs soms hoog. Wij hebben grote waardering voor onze mensen die deze taak met gevaar voor eigen leven in den vreemde uitvoeren en onze fractie betuigt haar medeleven met de nabestaanden, familie en vrienden van hen die daarbij het leven hebben verloren.

De CDA-fractie heeft grote zorgen over de beschikbare financiële middelen bij Defensie en of ze toereikend zijn om het hoge ambitieniveau waar te maken en niet alleen vanwege Uruzgan. Nederland is het enige land ter wereld dat in de Grondwet de ambitie heeft vastgelegd om vrede en veiligheid te bevorderen. In de praktijk schragen wij die ambitie met onze inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Nederland is een van de grootste donoren, maar steeds meer blijkt dat ontwikkelingssamenwerking alleen niet voldoende is. Waar mensenrechten worden geschonden, onvrijheid heerst en geweld burgers bedreigt en verdrijft van huis en haard, is de inzet van de krijgsmacht noodzakelijk complementair. Budgettair wordt die complementariteit niet waargemaakt. Waar ontwikkelingssamenwerking kan rekenen op een vast percentage en dus in omvang meegroeit met het bruto binnenlands product, ziet de krijgsmacht enerzijds zijn inspanningen toenemen maar anderzijds zijn middelen dalen. Een enkele keer komt er incidenteel wat verlichting, maar structureel is het percentage gedurig gedaald van 2,8 in 1989 naar 1,2 in 2011.

Nederland heeft als welvarend land terecht een krijgsmacht die tot op het hoogste geweldsniveau kan optreden. Ons land heeft de afgelopen jaren laten zien dat het bereid is risicovolle operaties uit te voeren en heeft getoond ze ook aan te kunnen. Het is onverantwoord om militairen in de voorste linies te laten meestrijden, maar daarbij de eigen krijgsmacht te laten opeten. Waar staat het kabinet in dezen? Acht het de beschikbare middelen toereikend om het ambitieniveau te handhaven of dienen de ambities te worden aangepast omdat de middelen niet toereikend zijn? Is er bij andere Europese landen bereidheid om financieel bij te dragen aan de kosten die wij maken voor bijvoorbeeld ons optreden in Uruzgan, als zij niet voldoende zijn toegerust om in het hoogste geweldsspectrum mee te doen?

Ik kom op het financieel-economisch beleid. De ambitieuze investeringsagenda kost geld, heel veel geld, dat door bedrijfsleven en burgers moet worden opgebracht. Ondanks de goed draaiende economie gaat vrijwel niemand erop vooruit en zijn de meest kwetsbare groepen ontzien dankzij een omvangrijk pakket lastenverschuivingen, -verhogingen en -verlagingen. De lasten van arbeid worden verlicht ten koste van de hogere inkomens en de consumptie, waarbij het bevorderen van milieubewustzijn en gezonde levensstijl wordt benadrukt.

De CDA-fractie onderschrijft deze hoofdlijnen, maar plaatst toch enkele kanttekeningen. Hier blijkt ook een appreciatie van iets wat bij het vorige kabinet niet aanwezig was en wat wij prima vinden en waarvan wij de richting steunen. De heer Kox wordt op zijn wenken bediend. Het eigenwoningforfait is op de eerste plaats bedoeld om de woonlasten van huur- en koopwoningen min of meer gelijkwaardig te maken. Tegen die achtergrond is het begrijpelijk dat de grens van het forfait wordt geschrapt want de voordelen van de eigen woning lopen ook boven de grens van 1,5 mln. door. Minder begrijpelijk is de sterke progressie in het tarief boven de 1 mln. naar 2,3%. Het eigenwoningforfait is toch nooit bedoeld geweest als inkomenspolitiek instrument? Waar is die 2,3% op gebaseerd? Wordt daarmee willekeur in de belastingwetgeving niet in de hand gewerkt en kan dit ook mensen raken die helemaal niet zulke hoge inkomens hebben? De huizenprijzen lopen in het land sterk uiteen, waardoor vooral de mensen in het westen van het land sterker worden getroffen. Wij plaatsen dus kanttekeningen bij deze maatregelen, maar niet bij de richting.

Ook bij de beperking van de aftrekbaarheid van de pensioenpremie kan een groot vraagteken worden geplaatst. Op lange termijn levert de maatregel niets op, alleen een verschuiving in de tijd van de inning van de belasting, hetgeen uit het oogpunt van de vergrijzing eigenlijk ongewenst is. De inbreuk op het systeem is administratief bewerkelijk en er bestaat wederom willekeur bij het leggen van de grens. Hier lijkt toch echt sprake van symboolwetgeving. Beide regelingen doen afbreuk aan de consistentie in ons belastingstelsel. Wat beoogt de regering nu eigenlijk met deze maatregelen? Daarover willen wij duidelijkheid krijgen. Heeft de regering binnen die doelstelling, die ons nog niet helemaal duidelijk is, alternatieven overwogen en waarom zijn deze verworpen?

De heer Noten (PvdA):

De heer Werner heeft bezwaar gemaakt tegen de maatregel als zodanig, maar niet tegen de richting. Dat betekent dat de richting voor hem duidelijk is. Daarna heeft hij de regering gevraagd naar de doelstellingen van de maatregel. Wat is dan de richting die hij onderschrijft?

De heer Werner (CDA):

De richting die wij onderschrijven zal ik nogmaals voorlezen. Die heb ik net genoemd. De CDA-fractie onderschrijft de hoofdlijnen van de belastingmaatregelen, waarbij de lasten op arbeid worden verlicht ten koste van hogere inkomens en de consumptie. Wij onderschrijven die lijn. Bij deze twee maatregelen hebben wij de kanttekeningen geplaatst of dat doel wel wordt bereikt, of de maatregelen wel effectief zijn, of ze passen binnen de grondslagen van ons belastingstelsel, of ze inderdaad redelijk zijn qua belasting naar draagkracht. Gelijke monniken, gelijke kappen. Daarover hebben wij veel vragen. Wij willen precies weten wat de regering met deze maatregelen beoogt. Als ze echt bedoeld zijn om de zwaarste schouders de zwaarste lasten te laten dragen, dan hebben wij daarop nog wel enige kritiek.

De heer Noten (PvdA):

De heer Werner onderschrijft dus dat er meer wordt gevraagd van de hogere inkomens, maar niet de wijze waarop?

De heer Werner (CDA):

Ja.

De heer Noten (PvdA):

Dus hij onderschrijft het principe van de zwaarste lasten voor de sterkste schouders?

De heer Werner (CDA):

Ja. Binnen dat uitgangspunt is natuurlijk een variëteit van maatregelen denkbaar.

De CDA-fractie is van mening dat in meer algemene zin kan worden gesproken van een solide financieel beleid en verwacht dat de aangescherpte regels voor de budgetdiscipline ook daadwerkelijk zullen worden toegepast als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Want er zijn ook veel risico's, waarvan er enkele in de Macro-Economische Verkenningen zijn genoemd en op effecten doorgerekend. De onzekerheid over de gevolgen van de hypotheekcrisis, de krapte op de arbeidsmarkt en inkomensachteruitgang kunnen de inflatie aanwakkeren waardoor onze concurrentiepositie verslechtert. Er is onzekerheid over de olieprijzen, de regering spreekt van het bewust afremmen om oververhitting van de economie tegen te gaan. Akkoord, maar de prijs is erg hoog en de risico's zijn erg groot. De collectieve uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product nemen voor het eerst sinds vele jaren weer toe en dat is geen goed signaal.

Met alle aandacht die er is voor lerarensalarissen moet worden bedacht dat ook andere sectoren als de zorg, de politie, de gevangenisbewaarders en onze militairen, met vergelijkbare problemen op de arbeidsmarkt kampen en dat er een loongolf in de hele publieke en semipublieke sector kan ontstaan. Ook dat kan inflatie aanwakkeren. Hoe denkt het kabinet dit te voorkomen?

Dit alles vraagt om grote behoedzaamheid in het financieel beleid. Het zal toch heel moeilijk te verkopen zijn als de regering bij tegenvallende ontwikkelingen opnieuw bij de burger en bedrijven moet aankloppen, vooral omdat het kabinet zo nadrukkelijk te kennen heeft gegeven dat men er over de hele kabinetsperiode in inkomen op vooruit zal gaan. Ik vraag een duidelijke reactie van het kabinet op dit punt.

Het is merkwaardig dat de Miljoenennota met geen woord spreekt over de verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt. De participatietop was toch slechts gedeeltelijk geslaagd. De aard en omvang van de werkgelegenheid verandert snel door velerlei omstandigheden. Ik zal ze hier niet herhalen. Dat vraagt om flexibele aanpassing van het beschikbare arbeidsaanbod. Aanpassing van ontslagregels is een noodzakelijk complement in het totale pakket van participatiebevorderende maatregelen, zoals loonkostensubsidie, participatiebanen, bij- en nascholing, en kan niet geïsoleerd worden beoordeeld. Onze fractie sluit niet uit dat vooral op het terrein van de voorzorg de inspanningen om te voorkomen dat mensen geen werk hebben nog aanzienlijk zullen moeten worden opgevoerd. Daarbij mag ook een beroep worden gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de werknemers door hen toe te rusten met vaardigheden die hen minder afhankelijk maken van één baas. Werkgevers zullen alleen bereid zijn de risicovolle werknemers, namelijk ouderen, allochtonen, gedeeltelijk arbeidsongeschikten, aan te nemen als doorstroming naar andere banen binnen en buiten de onderneming gemakkelijker wordt. Zeker voor het midden- en kleinbedrijf, waar het overgrote deel van onze werkgelegenheid zit, zal dat zonder meer noodzakelijk zijn. Het zal geen kleinigheid zijn om de arbeidsparticipatie op 80% te brengen en 200.000 mensen meer aan de slag te krijgen. Wij zien de plannen van het kabinet in dezen met belangstelling tegemoet.

Het participatiebeleid is ook wezenlijk voor de integratie en ontplooiing van Nederlanders van buitenlandse afkomst. De Wet inburgering was een eerste stap om de allochtone beroepsbevolking beter toe te rusten en een aantal minimale vaardigheden bij te brengen om in de Nederlandse samenleving beter mee te kunnen komen. Met bezorgdheid heeft de CDA-fractie kennis genomen van berichten dat de implementatie van deze wet uitermate moeizaam verloopt. Wat is er aan de hand en wat gaat de regering hieraan doen? Enige beheersing van de Nederlandse taal en kennis van de inrichting van Nederland is toch zonder meer nodig om in dit land te kunnen meedoen.

De inspanningen van het kabinet om de kenniseconomie te bevorderen zien er veelbelovend uit. Kennis is de sleutel van onze economie. Het Innovatieplatform heeft de afgelopen periode zijn waarde bewezen en wordt terecht voortgezet. Samenwerking van het midden- en kleinbedrijf met universiteiten en het actief aan de man brengen van hun kennis aan het midden- en kleinbedrijf moet derhalve door dit kabinet verder worden gestimuleerd. Laat bijvoorbeeld de waardering van universiteiten mede afhangen van het aantal succesvolle innovaties dat zij dankzij hun kennis samen met het bedrijfsleven tot stand hebben gebracht. Dat geldt ook voor de innovaties op het terrein van milieu- en klimaattechnologie, waarin Nederland koploper van de wereld zou worden. Ook dat zal onze economie ten goede komen.

Onze welvaart zal in hoge mate afhangen van ons innovatief vermogen, maar zullen de inspanningen om het onderwijs op een kwalitatief hoger niveau te brengen toereikend zijn? Hoe komen wij af van de door de minister-president genoemde en door onze fractie beaamde zesjescultuur? Onze fractie is ervan overtuigd dat nieuwe bekostigingsmethoden op basis van geleverde kwaliteit in plaats van afgeleverde diploma's geboden zijn. Zijn de plannen die dat beogen door middel van bijvoorbeeld leerrechtenbekostiging echt helemaal van de baan? Wij wachten nog op het kabinetsstandpunt over het in deze Kamer voorliggende wetsontwerp van het vorige kabinet.

Ik kom op de vergrijzing. De veroudering van de bevolking heeft grote gevolgen voor ons land. Zeker, ook dit kabinet doet mondjesmaat iets om de toekomstige problemen op te vangen. Ouderen met midden- en hogere inkomens gaan nu betalen aan de AOW en zullen een hogere eigen bijdragen voor de zorg uit de AWBZ moeten betalen. Het langer doorwerken van ouderen wordt iets aantrekkelijker gemaakt. Toch lijkt de sense of urgency wat te zijn weggevallen. Zeker het vorige kabinet heeft succesvol drastische hervormingsmaatregelen genomen, onder andere in de sfeer van VUT en prepensioen en de ziektekosten. Daarop wordt thans voortgebouwd.

Opvallend is dat de Miljoenennota toch vrij gemakkelijk aan het vraagstuk van de vergrijzing voorbij lijkt te gaan. Dat geldt in het bijzonder voor veruit de grootste post in de lastenverzwaring, de kosten van de ouderenzorg in de AWBZ. Volgens de CDA-fractie is een structurele hervorming van de AWBZ urgent, zeker gelet op de lange doorlooptijd van dergelijke operaties. Ik was kort geleden op de 50+-beurs. Als er één thema was waar de ouderen zich echt zorgen over maakten, dan was dat de toekomst van de zorg in de AWBZ. Al jaren wordt gesleuteld aan de AWBZ met allerlei maatregelen, maar van jaar tot jaar worden wij desondanks geconfronteerd met omvangrijke overschrijdingen. De bureaucratie is immens en de kwaliteit laat veel te wensen over. De AWBZ is zoals wij dat noemen "out-of-control".

Wij kunnen niet door blijven gaan met het verschralen van de zorg, het beknibbelen op het AWBZ-pakket en het verhogen van bijbetalingen. De toekomstige generatie ouderen is aanzienlijk welvarender dan de naoorlogse, en beter in staat zelf de kosten voor de zorg te dragen. Wordt het niet tijd de inspanningen vanuit de collectieve middelen meer te richten op die ouderen die tijdens hun leven geen of weinig vermogen en pensioen hebben kunnen opbouwen? Zo kan voor hen de toegankelijkheid tot zorg worden gewaarborgd. Kunnen wij ervoor zorgen dat de snel groeiende groep van meer welvarende ouderen zelf aan de zorgkosten bijdragen door te beginnen met het schrappen van de verblijfskosten uit de AWBZ? Een meer fundamentele hervorming van de AWBZ is geboden om de zorg in de toekomst betaalbaar te houden.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De heer Werner zegt dat wij niet door kunnen gaan met verschralen en beknibbelen op de zorg. Wij waren samen op de 50+-beurs en wij constateerden daar dat de grote zorg van mensen boven de 50 is wat er allemaal gaat gebeuren met de thuiszorg. Vindt hij de ingrepen in de thuiszorg, dat er mensen worden ontslagen en tegen een goedkoper loon weer worden aangenomen met slechte arbeidsvoorwaarden, zo'n voorbeeld van beknibbeling en verschraling die wij eigenlijk niet zouden moeten accepteren? Als wij dat eigenlijk niet zouden moeten doen, heeft hij dan misschien een stichtelijk woord voor het kabinet om op dat punt wellicht iets te repareren? Het ging ons beiden aan het hart dat daar zoveel mensen juist met dat probleem voor de dag kwamen, te midden van al die luxe.

De heer Werner (CDA):

Wij lopen niet weg voor de verandering die is aangebracht met de Wet maatschappelijke ondersteuning. Wij vinden het zeer goed dat juist de zorg die dicht bij mensen ligt lokaal wordt vormgegeven, maar de transitie van het een naar het ander gaat absoluut gepaard met grote problemen. Ik vraag daarvoor ook de volle aandacht van het kabinet en ik verwacht dat het kabinet met een aantal reparaties zal komen om te voorkomen dat dit uit de hand gaat lopen.

De heer Noten (PvdA):

Voorzitter. Ik hoor de heer Werner de gedachte opperen om de verblijfskosten voor de ouderenzorg uit de AWBZ te halen.

De heer Werner (CDA):

Ik bedoel de huisvestingskosten.

De heer Noten (PvdA):

Sorry, de huisvestingskosten. Dat gaat over waanzinnig veel geld. Dat is niet zomaar een kleine post op de zorg, maar een fundamenteel deel. Daarmee introduceert u volgens mij een ander principe. Op het moment dat je deze kosten namelijk uit de AWBZ haalt, worden ze ofwel particulier verzekerbaar, ofwel een particulier risico. Ziet u dat ook zo, wordt het met deze gedachte een particulier risico om voor je eigen huisvestingskosten te zorgen op het moment dat je zorg nodig hebt?

De heer Werner (CDA):

Zo zie ik dat inderdaad.

De heer Noten (PvdA):

Het is een vergaand voorstel. Ik doe daarover geen uitspraak. Hierover moet ik echt nadenken.

De heer Werner (CDA):

Het is jammer dat u dat nog niet hebt gedaan. Er zijn natuurlijk al heel veel adviesraden die in die richting hebben geadviseerd. Momenteel ligt er een adviesaanvraag bij de SER waarop wij moeten wachten, terwijl het echt urgent is dat er wat gebeurt aan de AWBZ. Het gaat in de eerste plaats om huisvestingskosten. Als dit kabinet nu al zegt dat het het vermogen gaat meerekenen bij de eigen bijdragen, dan wordt een begin gemaakt met het afbreken van de verzekeringskracht van de AWBZ. Niemand wil natuurlijk een brandverzekering, waarbij men eerst gaat kijken hoeveel je nog op je bankrekening hebt staan, alvorens je huis wordt vergoed als het is afgebrand. Ik vraag ook om een fundamentele heroverweging van de AWBZ. Wij vinden dat nodig met het oog op de lange doorlooptijd en de urgentie die op deze problematiek zit.

De heer Noten (PvdA):

Dezelfde gedachtegang volgt u ook bij andere ouderenvoorzieningen, zoals de AOW?

De heer Werner (CDA):

Ik denk dat wij hier zeer heldere keuzes moeten maken. Je kunt ouderen hun inkomen laten behouden en hen meer laten bijbetalen aan alle collectieve zorgarrangementen en andere zaken. Nu is het een beetje onduidelijk. Nu gebeurt er van alles wat. Je kunt hen ook laten meebetalen aan de AOW en in de AWBZ de vermogenstoets inzetten. De consistentie die wij op de langere termijn in deze zaken willen, ontbreekt. Ik houd een pleidooi opdat dit kabinet daar verder op zal doordenken.

De regering is voornemens het overheidsapparaat af te slanken met 12.000 ambtenaren. Misschien zijn het er 14.000, maar dat laat ik in het midden. Afslanken kan geen doel op zich zijn, maar moet passen en in overeenstemming zijn met een efficiënt werkend en kwalitatief op hoog niveau functionerend overheidsapparaat, dat goed toegerust is om zijn taak naar behoren te kunnen vervullen. Het gaat dus volgens onze fractie in de eerste plaats om een beter functionerende overheid. Als dat doel met minder ambtenaren te bereiken is, is dat natuurlijk mooi meegenomen. Wij moeten echter oppassen en ons niet al te makkelijk te laten leiden door populistische praat over die almaar uitdijende en disfunctionerende overheid.

Saneren van overbodige regelgeving en vereenvoudiging dient voorop te staan. Bij het debat over de regeringsverklaring heb ik al aangegeven dat onze fractie de wetgeving daarop veel kritischer zal beoordelen. De CDA-fractie betwijfelt of de administratieve last aan het eind van de kabinetsperiode voor de burger per saldo echt merkbaar zal zijn verminderd met de veelheid aan nieuw beleid en nieuwe maatregelen.

De CDA-fractie verzoekt de regering dringend geen stappen tot afslanking of opheffing van de adviesraden te effectueren dan nadat ook deze Kamer daar een oordeel over heeft kunnen geven. Na de Woestijnwet moet de regering met zwaarwegender argumenten komen dan die genoemd zijn in de Nota Vernieuwing Rijksdienst. Voor deze Kamer is een onafhankelijke advisering met deskundigheidsrepresentatie van wezenlijk belang. Die advisering beoordelen wij als veelzijdig en van hoge kwaliteit. Deze Kamer wenst dan ook in een vroeg stadium bij de heroverweging van het adviesstelsel te worden betrokken, zoals aangegeven in de Kamerbreed ondersteunde vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken. Gaarne een duidelijke uitspraak op dit punt.

Binnen de context van het ontbureaucratiseren spreekt de regering mooie woorden om de professional weer het voortouw en de regie in de uitvoering te geven. Ik citeer: "Mensen die een vak uitoefenen: docenten, verplegers, hulpverleners, ondernemers en onderzoekers, zijn veel tijd kwijt aan papieren rompslomp en vergaderen. Hun liefde voor het vak, hun professionaliteit, deskundigheid en betrokkenheid komen weer in het volle licht te staan. De komende jaren gaan professionals merken dat zij binnen de grenzen van de wet meer ruimte krijgen." Ik ben zo vrij hier aan toe te voegen: politieagenten, rechters, medici en vele andere beroepsbeoefenaren. Helaas zien wij daarvan in de uitwerking van het beleidsprogramma en de Miljoenennota weinig terug. Wat gaat de regering hieraan concreet doen?

Met grote instemming heeft onze fractie kennis genomen van de beslissing om het advies van de commissie-Veldhuis – die nota bene 3,5 jaar gewerkt heeft aan nieuwe profielen in het voortgezet onderwijs, het zogenaamde derde middenprofiel – naar de prullenbak te verwijzen en zelfs niet eens ter discussie het land in te sturen. Wat hebben wij aan zulke herstructureringen als wij op korte termijn niet eens genoeg leraren hebben? Ik hoef de paters Jezuïeten van het Canisius College in Nijmegen, die mij hebben opgeleid, niet terug, maar ik zie wel graag de professionaliteit, passie en gedrevenheid waarmee zij onderwijs gaven het nieuwe elan worden in ons onderwijs. Een beetje meer vertrouwen in en ruimte voor de professional in alle sectoren van overheidszorg en wat minder bureaucratie zou wel eens wonderen kunnen verrichten. Ik daag het kabinet uit daar op alle fronten van overheidszorg uitwerking aan te geven.

De heer Thissen (GroenLinks):

Applaus. Ik ben het van harte eens met uw pleidooi om de professional op de werkvloer weer alle ruimte te geven om zijn of haar vak, zijn of haar passie en engagement, betrokkenheid en professionaliteit uit te oefenen voor de burger, en de burger weer te geven wat hij of zij nodig heeft. U daagt het kabinet uit om met concrete maatregelen te komen, opdat dit ook mogelijk is. U zou ook ons, 75 Eerste Kamerleden en de overzijde, 150 Tweede Kamerleden, samen 225 leden der Staten-Generaal, moeten uitdagen om eindelijk onze bovenmatige interesse in stapels dikke verantwoordingsrapporten achter ons te laten en ons vertrouwen te geven aan al die professionals die dag in dag uit bezig zijn met de publieke zaak.

De heer Werner (CDA):

Dank voor deze steun en voor het heldere voorstel. Ik denk dat het inderdaad heel goed is om te bekijken of al die dikke vragenlijsten wel zo zinnig zijn.

De heer Rosenthal (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Er is nog een ander facet in de opsomming omtrent de professionals: docenten, verplegers, hulpverleners, ondernemers, onderzoekers, politieagenten en vele andere beroepsbeoefenaren. Jazeker, zij dienen meer ruimte te krijgen om hun professie te kunnen uitoefenen. Vele van deze categorieën behoren echter tot wat wij de middengroepen noemen. Heeft de heer Werner met mij ook zorgen over het koopkrachtplaatje van deze professionals? Zij worden niet allemaal bediend met een commissie Rinnooy Kan.

De heer Werner (CDA):

Ik heb dit element er duidelijk bij betrokken. Als de leraren bediend worden, zal natuurlijk de hele categorie andere mensen die in de semi- of collectieve sector werken, dikwijls op professionele basis, ook aan de bel gaan trekken. Er ligt dus een groot zorgpunt voor het kabinet om daarop enige regie te voeren, zodat het niet uit de hand gaat lopen. De inkomenspolitiek op macroniveau is wat dat betreft voor alle mensen uit die groepen hetzelfde. Wij hebben aanvaard dat deze mensen op dit moment niet veel vooruitgaan, of gelijk blijven. Die investering moet worden gedaan, dat hebben wij geaccepteerd, maar wij zien wel dat het perspectief in de totale kabinetsperiode beter wordt. Daarover heb ik ook een paar kanttekeningen geplaatst. Ik hoop hierover van de regering duidelijkheid te krijgen. Mocht het gaan tegenvallen, dan moeten wij niet opnieuw de lastenkant pakken om de boel weer recht te krijgen.

De heer Rosenthal (VVD):

Voelt u er dan met mij voor om voor al deze professionals extra goed naar hun koopkracht te kijken? De docenten zetten wij even apart, die worden bediend door Rinnooy Kan. Het gaat om de verplegers, de hulpverleners, de ondernemers – vooral in het midden- en kleinbedrijf – de onderzoekers, politieagenten en vele andere beroepsbeoefenaren.

De heer Werner (CDA):

Ik heb het hier niet direct over de koopkracht. Ik heb het hier op de eerste plaats over hun werkomgeving en wat hen hindert in het uitoefenen van hun vak. Iedereen kent de voorbeelden uit de praktijk, hoe dokters en verpleegsters allemaal zwoegen met dikke pakken papier, prestatie-indicatoren enzovoorts en niet meer aan hun gewone goede werk toekomen.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik ben het daarmee eens. De zorg die u met prachtige woorden uitspreekt, moet zich toch ook een beetje uitstrekken tot het basale of banale punt van wat zij vervolgens in hun portemonnee terugzien voor al die inspanningen die zij plegen voor de bevolking?

De heer Werner (CDA):

Ik heb over het inkomensbeleid gezegd wat ik daarover te zeggen heb. Het zit er voor de komende kabinetsperiode dus niet in. Ik houd hier een pleidooi om de bureaucratie die eromheen zit op te ruimen.

De heer Rosenthal (VVD):

Jammer.

De heer Schouw (D66):

Ik begrijp de positie van de CDA-fractie bij het advies van de commissie Rinnooy Kan over de lerarensalarissen. Zij zegt dat als je aan die kaart gaat trekken, er nog wel meer komen. Zo'n houding leidt natuurlijk niet tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Kan de heer Werner aangeven of zijn fractie daaraan een nummer 1-prioriteit kan geven. Wij dienen die molen toch een keer in beweging te zetten? Dat is toch wat anders dan de constatering dat het ene met het andere samenhangt? Dan kan de minister van Onderwijs geen enkele stap zetten.

De heer Werner (CDA):

Ik heb in mijn hoofd niet zomaar een oplossing zitten om dat te voorkomen. Ik wil hier volstaan met het signaleren van het risico dat als je voor de ene groep wat doet, dit een uitwaaieringseffect kan hebben op de andere groep, dat je zeer goed moet opletten hoe je argumenteert en wat voor type maatregel je neemt om te rechtvaardigen dat je die alleen voor de leraren neemt en niet voor de andere beroepsgroepen.

De heer Schouw (D66):

Bent u het met mij eens dat als het gaat om zulke indringende problematiek als die is geconstateerd in het rapport van Rinnooy Kan, wij natuurlijk binnen een paar maanden daaraan prioriteit moeten geven?

De heer Werner (CDA):

Ik steun het voorstel. Ik wuif het niet weg, maar vind het prima. Maar ik wil wel zien dat het op een zodanige manier wordt verantwoord en vormgegeven, dat de uitwaaiering naar andere sectoren die in dezelfde vijver naar arbeidskrachten vissen niet plaatsvindt, het werven van arbeidskrachten voor die sectoren niet wordt geschaad en het probleem niet daar naartoe overwaait. Dan krijgen wij namelijk wel een zeer groot probleem. Over die zorg wil ik graag klaarheid hebben, evenals over het feit dat het kabinet er goed voor zal zorgen dat dat niet gebeurt.

Voorzitter. Speerpunten in het woonbeleid zijn het opknappen van 40 wijken en de bouw van heel veel nieuwe betaalbare woningen, met name voor starters. De CDA-fractie wil daaraan het bevorderen van de doorstroming in de goedkope huursector toevoegen. Wat wil de regering aan dit laatste gaan doen nu de plannen van het vorige kabinet tot geleidelijke liberalisering van de huren in de ijskast zijn gezet? Of laat het kabinet het er bij dat veel huurders met te hoge inkomens in woningen met lage huren blijven zitten en starters moeten uitwijken naar duurdere huur- en koopwoningen? Het openbreken van de huizenmarkt is met het oog op de toekomst urgent. Wat gaat er op dit punt gebeuren?

"Samen werken", het motto van dit kabinet, heeft gelukkig geleid tot overeenstemming tussen kabinet en woningbouwcorporaties met betrekking tot het bij elkaar brengen van de benodigde gelden om te investeren in de 40 wijken. Hulde daarvoor. Het ingrijpen in de kas van zelfstandige autonome ondernemingen als de corporaties door de overheid zal een zeer zware ingreep zijn geweest, waarvoor zeer bijzondere omstandigheden zouden moeten gelden om dat te rechtvaardigen. De betrouwbaarheid van de overheid is hier namelijk in hoge mate in het geding. De CDA-fractie is verheugd dat alsnog overeenstemming is bereikt.

Blijft staan het voornemen tot belastingheffing op het rendement, de winst, van de corporaties. In de troonrede werd aangekondigd dat het kabinet dit parlementaire jaar zal komen met een wetsontwerp met betrekking tot de maatschappelijke onderneming. Van oudsher kent Nederland een omvangrijke sector, voortgekomen uit het particulier initiatief, die semipublieke taken en diensten laat uitvoeren op private basis. Woningbouwcorporaties, ziekenhuizen, universiteiten, zorginstellingen en scholen worden daartoe gerekend. De maatschappelijke onderneming wordt gekenmerkt door een hoge mate van medezeggenschap van de belanghebbenden in bestuur en beleid, heeft geen winstoogmerk noch winstuitkering en is hoofdzakelijk gericht op het publieke belang. Met deze ondernemingsvormen wordt beoogd meer ondernemerschap te koppelen aan het dienen van het publieke belang. In onze visie is dat een inrichting van de samenleving waarin deze ondernemingsvorm zeer goed past. Het rendement zal ingezet worden ter verbetering van zorg, onderwijs of wonen.

In het wetsontwerp dat ter advisering in het land circuleert, staat niets over de fiscale behandeling van de maatschappelijke onderneming. Voorshands wordt gezegd dat deze zal afhangen van de concrete activiteiten die de maatschappelijke onderneming verricht. Dat geeft zeer weinig houvast.

Het heffen van vennootschapsbelasting over het rendement van corporaties zal ongetwijfeld zijn schaduw vooruitwerpen op andere instellingen die zich in dit veld bewegen. Als wooncorporaties vennootschapsbelasting moeten betalen, waarom dan ook niet ziekenhuizen, zorginstellingen, scholen en universiteiten? Daarenboven, als de overheid een deel van de winst kan opeisen, waarom de kapitaalverschaffers dan ook niet en wat is dan nog het onderscheid met de bestaande rechtspersonen? Het komt de CDA-fractie voor dat het hier gaat om een vrij fundamentele vraag over de aard en inrichting van deze semipublieke sector. Ik vraag de regering om de belastingvoorstellen ten aanzien van de woningcorporaties niet los te zien van een meer principiële discussie over de rol, plaats en positie van de maatschappelijke onderneming en de fiscale behandeling daarvan. In deze discussie dient ook de fiscale behandeling van overheidsbedrijven te worden betrokken waarover de Eerste Kamer recentelijk een notitie heeft ontvangen.

Dan kom ik nu bij Koninkrijkszaken. Het jaar 2008 wordt een belangrijk jaar voor de uitwerking van de akkoorden tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. Nu ook Curaçao de slotverklaring van 2 november 2006 heeft aanvaard, zal de uitwerking in de resterende maanden van 2007 en in 2008 moeten gebeuren. Een en ander zal leiden tot grote wijzigingen in de structuur van het koninkrijk. Aruba, Sint Maarten en Curaçao als landen binnen het Koninkrijk en Saba, Sint Eustatius en Bonaire als onderdelen van Nederland.

Toekomstige wetgeving zal door onze fractie worden getoetst aan de voorwaarden van de motie-Schuurman c.s. van 21 februari 2006. Dat betekent dat schuldsanering onlosmakelijk verbonden is met een goede rechtshandhaving, effectief financieel toezicht en deugdelijk bestuur. De CDA-fractie hoopt dat nu ook de voorwaarden worden geschapen voor een werkelijk vruchtbare gemeenschappelijke toekomst voor het koninkrijk in een wederzijds gewaardeerde band.

Ik vat samen. Dit kabinet staat voor de opgave Nederland te leiden, sterk en weerbaar te maken, in een tijd waarin fundamentele veranderingen gaande zijn die grote gevolgen voor Nederland hebben. De regering zoekt naar een balans tussen noodzakelijke vernieuwing en behoud van verworvenheden en zoekt naar een balans tussen daadkracht en draagvlak.

De heer Koffeman (PvdD):

De heer Werner heeft het gehad over de grote veranderingen die ons land te wachten staan, waaronder het klimaat en milieuvervuiling. Hij heeft gezegd dat hij nog zou terugkomen op allerlei implicaties daarvan. Maar ik mis eigenlijk in zijn betoog dat de veehouderij een van de grootste vervuilers is als het gaat om milieu en klimaat. In de klimaatmaatregelen van het kabinet komt daar niets van terug. Kan hij aangeven of dat vergeten is of dat het bewust is gebeurd? Vindt hij misschien dat het alsnog moet gebeuren? Moeten vervuilers betalen en moet dat ook gelden voor vervuilers uit de veehouderij? Moet het vlees bijvoorbeeld hoger geprijsd worden?

De heer Werner (CDA):

Is dat een vraag voor het kabinet of voor mij?

De heer Koffeman (PvdD):

De heer Werner maakt zich zorgen over het klimaat en over het milieu. Hij heeft grote invloed op het kabinet, dus ik ben benieuwd hoe hij daarnaar kijkt.

De heer Werner (CDA):

Als de heer Koffeman vindt dat het kabinet wat vergeten is, dan zou hij misschien die vraag straks eerst aan het kabinet kunnen stellen. Daarna kunnen wij zien wat ik er nog verder aan kan doen.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat begrijp ik, maar ik wil graag weten of de heer Werner ook van mening is dat bij milieu en klimaat de landbouw niet buiten beschouwing mag blijven.

De heer Werner (CDA):

Natuurlijk ben ik dat van mening.

Ik was bezig conclusies te trekken. Onze fractie steunt het kabinetsbeleid maar vraagt het kabinet naast de omvangrijke investeringsagenda ook ruim aandacht te geven voor de ontwikkelingen op langere termijn. Die ontwikkelingen vragen om heldere keuzen die wezenlijk zijn voor de toekomst van ons land. De CDA-fractie zal de regering nauwgezet volgen of dat evenwicht tussen korte en lange termijn in voldoende mate wordt bereikt.

Het kabinet vraagt heel veel van burgers en bedrijven. Dat legt een grote verantwoordelijkheid bij het kabinet om duidelijke resultaten te laten zien. Wij hopen dat aan het eind van deze kabinetsperiode wij weer kunnen spreken van de honderd successen van Balkenende IV zodat wij die breed kunnen etaleren. Misschien moet ik zeggen: de honderd successen van Balkenende, Bos en Rouvoet, want u moet het toch allemaal samen doen.

De CDA-fractie wenst dit kabinet veel wijsheid toe bij het uitvoeren van zijn beleid. Met belangstelling wacht ik het antwoord van de regering af.

De heer Rosenthal (VVD):

Misschien zit het venijn niet in de staart, maar wel de essentie van wat de heer Werner nu heeft betoogd. Hij heeft gezegd dat hij het kabinetsbeleid steunt, maar vraagt om naast de omvangrijke investeringsagenda ook ruim aandacht te geven aan de ontwikkelingen op langere termijn. Die ontwikkelingen vragen om heldere keuzen die wezenlijk zijn voor de toekomst van het land. Hij zal dan de regering nauwgezet volgen, of dat evenwicht tussen korte en lange termijn in voldoende mate wordt bereikt. Er staat wat er staat in de tekst en de heer Werner heeft hem zo uitgesproken. Dit impliceert naar mijn oordeel dat hij het kennelijk met mijn fractie eens is dat de investeringsagenda van dit kabinet ziet op de korte termijn, niet op de keuzes voor de toekomst.

De heer Werner (CDA):

Dat ben ik deels met de heer Rosenthal eens. Ik vind dat er veel investeringen zijn die uit het oogpunt van lange termijn absoluut noodzakelijk zijn. Dan doel ik op investeren in het onderwijs, in research & development, in meer ondernemerschap, in participatie en in achterstandswijken. Dat zijn investeringen die met het oog op de lange termijn zeer hard nodig zijn.

Ik heb met betrekking tot drie punten gezegd dat wij ons zorgen maken. Ik heb heel expliciet de zorgkosten genoemd; daar schiet wat ons betreft het langetermijnbeleid tekort. Ik heb duidelijk aangegeven dat hetzelfde voor de woonmarkt geldt en voor de vergrijzingsproblematiek. Wij zijn het eens met de investeringsagenda, maar laten wij ons er niet alleen op richten. Er zijn nog een paar blinde vlekken die wij met het oog op de lange termijn eigenlijk ook hadden moeten aanpakken.

De heer Rosenthal (VVD):

De heer Werner zegt feitelijk dat wij aan de ene kant die omvangrijke investeringsagenda hebben en aan de andere kant de ontwikkelingen op langere termijn, die vragen om heldere keuzen en die wezenlijk zijn voor de toekomst van het land. Ik maak daaruit op dat ook de heer Werner vindt dat die investeringsagenda van het kabinet volzit met onderhouds- en beheerskosten en ook consumptieve bestedingen op de korte termijn.

De heer Werner (CDA):

Dat hoort de heer Rosenthal goed. Ik wil het graag enigszins nuanceren, want ik wil niet alle investeringen op één hoop gooien. Ik vind dat de heer Rosenthal in zijn betoog wat dat betreft veel te ver gaat door allerlei zaken in de investeringsagenda aan te merken als groot onderhoud voor de korte termijn.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Vandaag vijf jaar geleden viel met enig tumult het eerste kabinet-Balkenende. Vandaag vieren we zogezegd het eerste lustrum. Ondertussen zijn we toe aan Balkenende IV en ligt deze premier nog maar één kabinet achter op Hendrik Colijn. Die had er vijf, hoewel krap. Zijn laatste, in 1939, viel nog vlugger dan Balkenende I, namelijk binnen twee weken. Een beetje een brokkenpiloot dus. Toch kennen we Colijn van posters als de stoere stuurman van het schip van Staat. Public relations was toen ook al belangrijk. Roer vast in handen, gele regenjas aan. Woelige baren, grote vaart. 's Lands stuurman, Hendrik Colijn. Stellen we ons premier Balkenende ook even als stuurman voor, wat zien wij dan?

Ik zie: een veerboot. Schipper Balkenende vaart heen en weer met zijn CDA-pont en zet politieke passagiers over. Kijvende LPF'ers, beschaafde D66'ers, conservatieve VVD'ers, liberale PvdA'ers, keurige ChristenUnionisten. Hij neemt iedereen aan boord, behalve socialisten. Die doen, denkt hij, zijn boot te veel naar links overhellen. Dat wil hij niet meemaken. Daarin koerst hij als Kuyper en Colijn, de grote mannen van de anti-revolutie. Veerman Balkenende is werkelijk koersvast en vastberaden en wordt daarvoor alom gewaardeerd.

Kenmerkend voor de veerman is echter dat hij steeds aankomt waar hij zojuist is vertrokken. Dat is goed voor een veerman. Maar politiek gezien een stuk minder. In de politiek willen we namelijk ergens naartoe. Daarom horen we tijdens deze algemene beschouwingen graag meer over zijn koers en zijn vergezicht. Als hij de ketting zou kappen die hem nu aan beide wallen bindt, waarheen zou hij zijn schip dan sturen? Als deze minister-president de grote vaart op zou gaan, waar komen we dan uit?

Volgens deze begroting kan Nederland nog beter. Dat betere Nederland ligt dus kennelijk in het verschiet van het kabinet. Om daar te komen, zegt de begroting, hoort de koers van het schip van Staat naast economische groei ook door duurzaamheid, respect en solidariteit bepaald te worden. Dat klinkt sociaal, christelijk-sociaal, activistisch. Dat past bij de man die in 1993 aan de Vrije Universiteit hoogleraar christelijk-sociaal denken werd en die in die tijd veel interessants geschreven en gezegd heeft. Dat deed hij samen met de man die nu minister van zorg is, die je bijna nooit ziet, hij is nu ook weer verdwenen maar hij is er altijd wel, althans in gedachten, en die de minister-president plaatst in de traditie van Abraham Kuyper en diens wens om het koninkrijk Gods op aarde te vestigen, kortom de samenleving te veranderen. Ik heb het over Ab Klink, mevrouw de voorzitter, de man die níét lachte toen de jonge Balkenende ergens in de jaren negentig zei in de landelijke politiek te willen om de nieuwe ideeën van het klasje van Hans Franken, toen voorzitter van het wetenschappelijk instituut van het CDA, in regeringspolitiek vertaald te krijgen. Ik weet dat u ook in die club zat, mevrouw de voorzitter, maar u besloot anders te kiezen en voor het hoogste te gaan: voorzitter van de Eerste Kamer en van de Verenigde Vergadering. Daarom zit u nu ook wat hoger dan de premier en zijn kabinet. Ieder zijn plek, zou Paulus de apostel zeggen!

Dit kabinet koerst naar eigen zeggen op duurzaamheid, respect en solidariteit. Mooi, maar deze begroting vertelt ons óók dat we willig mee moeten blijven varen op de golven van de globalisering en het aandeelhouderskapitalisme en door moeten met marktwerking, liberalisering, privatisering en Europeanisering. Dat vindt het kabinet nodig voor de groei, dat andere koersbepalende element zoals omschreven in de begroting. Ook daarin klinkt Ab Klink, als souffleur van de premier, door met zijn permanente pleidooi voor een kleinere overheid en meer private verantwoordelijkheid.

Waar ligt het schippershart van onze premier echt? En heeft hij het er wel eens over met zijn twee vicepremiers die immers net als hij studeerden aan Abraham Kuyper's Vrije Universiteit? Of zwijgt hij daarover, daarmee de bewering van Gerd Leers stavend die Balkenende en Klink piloot en copiloot van een vliegtuig noemt waarvan de passagiers niet wordt verteld waar naartoe ze onderweg zijn? Kortom, vertel het ons, mijnheer de minister-president. Waar koerst u op aan?

Aanduidingen zat voor Balkenende IV. De een heeft het over Paars III, de ander over Den Uyl II en een dwaallicht zelfs over Marijnissen I. Zoveel verschil van mening bewijst dat de koers van dit kabinet niet duidelijk is, hoewel, voor sommigen wel. Volgens Elsevier zit hier voor ons "het meest linkse kabinet in jaren" en is het, ik citeer "in handen van een opportunistisch CDA, een door existentiële angst bevangen PvdA en een ChristenUnie die gewoon een linkse partij blijkt te zijn". Herkent de minister-president zich in dat beeld? En hoe denkt hij dat zijn minister van Financiën daarover denkt en zijn andere vicepremier? Mijn fractie denkt in ieder geval, na het horen van de troonrede en het lezen van de Miljoenennota dat hier géén links kabinet zit. Het betere Nederland waar dit kabinet op zegt te koersen, is beslist geen socialistisch Nederland. Zien wij dat goed, mijnheer de minister-president, of hebben wij iets gemist? Ik leg deze vraag natuurlijk ook op tafel ter geruststelling van de heer Rosenthal, want ik wil niet dat hij er iets aan over houdt!

Kijkend naar de koers voor komend jaar, ziet mijn fractie een aantal zaken die tonen dat de regering er rekening mee houdt dat de SP vier verkiezingen op rij gewonnen heeft met de stelling dat het tijd is voor een beter Nederland. Volgens Elsevier regeert Jan Marijnissen zelfs mee vanuit de oude werkkamer van Joop den Uyl. Kan zijn, mooi beeld, voor ons is er in ieder geval niks mis mee als deze regering doet wat wíj zeggen. Als het kabinet zegt dat de sterkste schouders nu de zwaarste lasten zullen gaan dragen en dat naast groei, met name duurzaamheid, respect en solidariteit centraal staan voor het kabinet, dan zeggen wij: goed gezegd! En als dit kabinet constateert dat een maatschappij met sterke sociale samenhang meer werk weet te verzetten dan een maatschappij waarin mensen alleen op zichzelf gericht zijn (kennelijk doelend op de liberale maatschappij die door de afgelopen kabinetten van Paars en Balkenende I, II en III vormgegeven is) schept zo'n bewering bij ons verwachtingen.

Een aantal van onze wensen voor een beter Nederland lijkt door dit kabinet te worden gehonoreerd. Ik noem er een paar.

1. De no-claim in de zorgverzekering verdwijnt.

2. De WAO gaat naar 75%.

3. De woningmarktliberalisering wordt stopgezet.

4. Wij krijgen gratis schoolboeken en maatschappelijke stages in het voortgezet onderwijs.

5. De broeikasgasuitstoot wordt 30% lager, de energiebesparing wordt 2% per jaar en duurzame energie wordt gesubsidieerd.

6. Na Rita Verdonk's ketelmuziek van "regels zijn regels" wordt het uitgangspunt weer normaal dat mensen mensen zijn. Door iedereen met fatsoen, respect en verstand te behandelen, kan het integratieproces hopelijk eindelijk vooruit komen. En wie rondkijkt, ziet hoe hard dat nodig is.

7. Het kabinet ziet dat opvoeden soms zo moeilijk is dat ouders en kinderen daarbij geholpen moeten worden – echt waar, mijnheer Rosenthal – bijvoorbeeld via centra voor jeugd en gezin, met een lage drempel.

8. Huizen boven het miljoen worden zwaarder belast en pensioenaftrek boven € 185.000 verdwijnt. Makkelijk zat, en het werd tijd ook.

9. Er komt een nationaal historisch museum, met dank aan de huidige minister van Buitenlandse Zaken, ooit fractievoorzitter van het CDA, en aan mijn eigen fractievoorzitter in de Tweede Kamer. Wij kunnen ook wat vaker naar dat museum gaan, omdat

10. wij door dit kabinet ook wat minder vaak de koopzondag in gestuurd worden, met dank aan André Rouvoet. Soms heb je toch meer aan de ChristenUnie dan aan D66!

Allemaal zaken die rijmen met ons verkiezingsprogramma "Een beter Nederland voor hetzelfde geld". Welgemeende complimenten daarvoor, aan de slag ermee, hoe eerder hoe beter.

Al is Balkenende IV op punten beter dan zijn voorgangers, daarmee is het in totaliteit nog niet best, althans gemeten naar ónze maatstaven voor een beter Nederland. Wij vinden dit dus ook, en misschien wel vooral, de begroting van de gemiste kansen en de verkeerde keuzes op het moment dat het zo goed gaat met onze economie. Ik noem wat voorbeelden.

1. Het kabinet is hard voor de zorg. De marktwerking gaat verder, de uitverkoop van de thuiszorg gaat door, het eigen risico en andere maatregelen pakken weer slecht uit voor bejaarden, zieken en gehandicapten. En omdat het kabinet drie maanden weg was, moeten wij nu binnen drie weken een wet behandelen waarvan de gevolgen niet te voorzien zijn.

2. Het kabinet is hard voor de werknemers. De koopkracht ligt aan de lijn, de arbeidsmarkt wordt verder geflexibiliseerd, het ontslagrecht ligt onder vuur, ondernemers mogen schaamteloos mensen als goedkope koopwaar inkopen in Oost-Europa en Nederland met de gevolgen ervan opzadelen. De nieuwe gastarbeid wordt een feit en de regering staat erbij en kijkt ernaar.

3. Het kabinet is hard voor de burgers. De mensen krijgen minder te zeggen. De inspraak gaat op slot en referenda houden we alleen over zinloze zaken. De burger moet zwijgen terwijl het landschap verrommelt, de Randstad volloopt, de natuur vercommercialiseert en nationale regie wordt gedecentraliseerd. Wij laten ons eerst door Brussel de wet voorschrijven en gebruiken die dan weer als excuus om een slap dierenwelzijnsbeleid, een vastlopend mobiliteitsbeleid en een krachteloos energiebeleid te voeren. Fijn dat ik zo ook nog even de ministers Verburg, Eurlings en Van der Hoeven kan noemen.

De heer Schouw (D66):

Misschien heb je op deze punten wat meer aan D66 dan aan de ChristenUnie, mijnheer Kox!

De heer Kox (SP):

U kent mij als een breed denkend mens, alle partijen zijn mij even lief. Ik maak mij zorgen over het welzijn van de heer Rosenthal, ik prijs de ChristenUnie als dat nodig is en de Democraten van D66 sluit ik aan mijn borst als ik hen kan gebruiken. Enig opportunisme is zelfs mij niet vreemd.

4. Het kabinet is hard voor de armen. Terwijl het ons economisch voor de wind gaat, laat dit kabinet honderdduizenden kinderen in armoede opgroeien, wier naam, adres en sofinummer bij minister Donner bekend zijn. Is dat die andere solidariteit waarover de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs in een artikel repte?

5. Het kabinet is hard voor jongeren.

De heer Noten (PvdA):

Ik maak bezwaar tegen de opmerking van de heer Kox over de armoede, los van het feit dat hier een groot probleem ligt. Daarover verschillen wij niet van mening. Ik verwijs naar de Miljoenennota. Ik zie investeringen in de wijken, ik zie pogingen van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om schooluitval in het vmbo en mbo te voorkomen c.q. te verkleinen. Ik zie dat totaal 168 mln. wordt vrijgemaakt om te komen tot extra banen juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt en voor instappers in de arbeidsmarkt. Dat is armoedebeleid. Armoedebeleid is niet alleen het verplaatsen van geld, armoedebeleid is ook het creëren van kansen. Ik maak bezwaar tegen de suggestie dat deze Miljoenennota dat niet zou doen. Ik vind dat deze Miljoenennota daarin uitblinkt!

De heer Kox (SP):

De Miljoenennota die ik kreeg, was moeilijk te lezen want er stond overal groot "Kox" afgedrukt. Er viel af en toe iets weg. Zoals gezegd, ik heb in de eerste 20 pagina's niet kunnen lezen hoeveel die hele begroting eigenlijk kost. Ik kon nog wel vinden dat voor armoedebestrijding 5 mln. is opgenomen in de begroting 2008. De heer Noten zegt dat veel andere maatregelen ook goed uitpakken voor arme mensen. Maar ik had graag gezien dat wij niet alleen investeerden met het oog op de langere termijn, maar ook dat in 2008 met de Partij van de Arbeid aan de macht arme mensen in dit land zouden hebben kunnen zeggen: hè, hè, wij gaan er eindelijk wat op vooruit.

De heer Noten (PvdA):

Nogmaals, ik ontzeg u niet het recht om dat punt van kritiek te hebben. Dat is een politieke afweging die ik kan begrijpen. Daar gaat het mij niet om. Waar het mij om gaat, is dat naar mijn mening de essentie van armoedebeleid niet kan zijn het compenseren van inkomenstekort of het verplaatsen van geld naar mensen die dat nodig hebben, want daarmee maken wij mensen op langere termijn alleen maar afhankelijker van de Staat. Versta mij goed, ik sprak over mensen die het nodig hebben. Als wij hen onafhankelijk willen maken, wat volgens mij de enige manier is om armoede het land uit te krijgen, moeten wij ervoor zorgen dat zij voor zichzelf kunnen zorgen. Daar is het beleid op gericht. Dat ondersteun ik. Ook dat is armoedebeleid.

De heer Kox (SP):

Ik had het straks ook over liberale PvdA'ers die door de minister-president overgezet werden. Dit is een liberaal pleidooi. Dat kan. Mijn pleidooi is op zijn minst aanvullend op dat van de heer Noten. Wij hebben en kennen al jaren op een rij honderdduizenden kinderen in die toestand opgroeien. Wij weten wie zij zijn, hoe zij heten, waar zij wonen, wat het sofinummer van hun ouders is. Ik kom zelf uit een arm gezin, maar wij hadden toen één geluk: toen was iedereen arm, dus had je er niet zoveel last van. Op dit moment groeien kinderen op te midden van rijkdom. Dat is funest. Dat is ook al lang door onderzoek vastgesteld. De heer Noten maakt zich zorgen over de toekomst, maar ik zeg hem dat hij zich op dit punt ook zorgen moet maken over het heden. Wij kunnen het niet maken om in een periode van economische groei weer tegen arme kinderen te zeggen: sorry, je bent nog niet aan bod, maar later zul je een baan krijgen of zal je vader het beter krijgen. Dat is onvoldoende.

De heer Noten (PvdA):

Tot slot, voorzitter, want ik wil niet in een verkeerde discussie met de heer Kox terechtkomen. Dit punt gaf ik hem. Als hij daar kritiek op heeft, kan ik dat vanuit zijn politieke stellingname begrijpen en heb ik daar wellicht vanuit de mijne gevoel bij. Ik wil het andere punt ook benadrukken. Dat is waar het mij om gaat. Dat vind ik terug in de Miljoenennota. Overigens, het gratis verstrekken van schoolboeken betekent voor die kinderen ook heel veel. Het is een klein puntje, maar van heel veel importantie voor juist die kinderen.

De heer Kox (SP):

Dat laatste ben ik met de heer Noten eens. Ik ben blij dat dit punt, dat ooit door mijn partij als eerste naar voren is gebracht, nu breed wordt omarmd. Dat is een goed besluit. Ik zeg zelfs in de richting van de heer Rouvoet dat het door mijn partij als eerste is geopperd. Het is overigens een besluit dat alle mensen raakt. Ik had graag van dit kabinet, waarin de partij van de heer Noten mede aan de macht is, in deze begroting voor 2008 gezien dat er nu echt iets gedaan gaat worden aan de acute armoede van al die arme kinderen. Als wij het erover eens zijn dat wij op de lange en de korte termijn moeten werken, kan het kabinet ons er wellicht nog iets over vertellen.

Mevrouw de voorzitter. Ik was bezig met een opsomming en had vier punten gehad en was toe aan mijn vijfde punt.

Het kabinet is hard voor jongeren. Ons onderwijs blijft achter, zo is het toch minister Plasterk? Veel buurten verkommeren, zo is het toch mevrouw Vogelaar? En het perspectief ontbreekt voor veel jonge mensen, zo is het toch minister Rouvoet? En pas als iemand ontspoort, worden wij actief. Wij stoppen jongeren in gevangenissen die niet deugen; daarna laten wij hen onbegeleid los zodat een groot deel binnen een half jaar weer terug bij af is. Te weinig geld geven aan goede jeugdzorg, preventie en begeleiding, kost goud geld als jongeren eenmaal ontspoord zijn. Hoeveel was het ook al weer, minister Hirsch Ballin? 0,25 mln. per criminele jongere? Je zou bijna denken: hadden wij hen dat geld maar gegeven toen zij nog niet in de problemen zaten.

Het kabinet is zacht voor kortzichtige aandeelhouders. ABN AMRO wordt een filiaal van Fortis. Unilever verhuist Knorr, Calvé en Conimex uit Oss, Delft en Vlaardingen naar ver weg. Minister Wouter Bos vindt het oké en wenst geen "misplaatst Oranjegevoel" en staatssecretaris Heemskerk noemt de Nederlandse uitverkoop zelfs "een compliment voor onszelf". Je moet maar durven!

Het kabinet is zacht voor de rijken. De bevolking op de nullijn, de elite op de graailijn, om het maar wat populistisch te zeggen. De hypotheekrenteaftrek blijft ongeschonden, zodat flat en rijtjeshuis villa en penthouse blijven subsidiëren. Ik zag minister Bos een beetje kijken toen ik sprak over "wat populistisch", want soms zijn populistische waarheden ook echte waarheden. In ons land is het zo dat de rijken op de graailijn zitten en de armen op de nullijn en dat wij mensen in gewone woningen de mensen in villa's laten subsidiëren door middel van de hypotheekrenteaftrek, maar dat kan hij mij veel beter vertellen dan ik hem, want hij was er per slot van rekening een groot voorstander van om iets aan de hypotheekrenteaftrek te doen. Nou ja, soms gaat het net wat anders dan je je had voorgenomen. Vandaar dat de hypotheekrenteaftrek ongeschonden blijft.

En tot slot wat dit betreft, het kabinet lijkt blind, doof en sprakeloos op een aantal punten. Blind, want als laatste land moeten wij van de regering de ogen dichthouden voor de recente geschiedenis en mogen wij geen onderzoek naar de oorlog in Irak doen. Doof, want terwijl wij in Afghanistan onze soldaten verplichten om door te vechten tegen de Taliban, zegt president Karzai openlijk de Taliban in zijn regering op te willen nemen. En sprakeloos, want het kabinet kan de bevolking niet uitleggen waarom het nieuwe Europese verdrag wezenlijk anders is dan de afgewezen Europese grondwet, en waarom wij geen tweede referendum krijgen.

Laat ik enkele punten van kritiek op de koers van het kabinet kort toelichten, en de minister-president om een reactie vragen. Om te beginnen de zorg. Waarom gokt dit kabinet ook in 2008 op marktwerking in de zorg, over de ruggen van de mensen die zorg nodig hebben? Waarom gaat de absurde uitverkoop van de thuiszorg door? Waarom nemen wij zorgwerkers hun baan af en de mensen voor wie zij zorgen, hun zorg? Hoe past dit bij minister Klink, die op zijn website zegt te streven naar patiëntvriendelijke zorg en graag wil dat mensen in de zorg met plezier naar hun werk gaan? Fijn dat hij er weer is, maar hij was er eigenlijk altijd al in de ideologie. Jammer dat de minister van Volksgezondheid er ook niet was toen twee weken terug op het Plein werkers en patiënten in de thuiszorg hun bloed, zweet en tranen bezongen! Hij had daar iets van kunnen opsteken. En waarom, zo vraag ik het kabinet en minister Klink in het bijzonder, komt er nu weer een eigen risico, waarvan wij al weten dat het op dezelfde hoop komt als de medicijnenknaak, het specialistengeeltje en de no-claim? Soms moet je toch leren van de geschiedenis. Dat zou minister Klink moeten weten.

Dan de harde benadering van de werknemers en vooral het gedoe rondom het ontslagrecht. Jacques Tichelaar zei op het PvdA-congres dat zijn partij de SP niet nodig heeft om een verslechtering van het ontslagrecht te voorkomen. Dat regelen wij zelf wel, beloofde hij zijn achterban. Goed zo, maar minister Donner lijkt daar anders over te denken. Die spreekt over de behoefte aan andere solidariteit in deze tijd en zegt dat er niet te ontkomen is aan ingrepen in het ontslagrecht. Hij zegt dat op de televisie en op de CDA-familiedag, waarmee ik het CDA complimenteer. Dat is iets wat onze partijen gemeen hebben. Als partij moet je af en toe je mensen echt uitnodigen om met je politici te kunnen praten. Daar kun je erg veel van leren. Heeft minister Donner gelijk, zo vraag ik de minister-president, dat er niet valt te ontkomen aan een ingreep in het ontslagrecht, zoals ook collega Werner hier betoogde? En als wij ondanks de toezeggingen van Tichelaar toch iets aan het ontslagrecht gaan doen, moet het Museumplein dan nu al gereserveerd worden? Je kunt er maar beter vroeg genoeg bij zijn.

Dan de topinkomens. Mijnheer de minister-president, zegt u nu eens eerlijk: wat vindt u nu van zo'n Rijkman Groenink, die zijn bedrijf naar de knoppen helpt en er dan met 26 mln. vandoor gaat? Vroeger riep je in zo'n geval de politie. Nu zegt zo iemand dat ie het verdiend heeft. Vindt u dat christelijk, vindt u dat sociaal, of noemen wij dat samen onbarmhartig en asociaal? En waarom laat ook dit kabinet, ondanks het toetreden van de ChristenUnie en de Partij van de Arbeid, al die andere graaiers per saldo toch hun gang gaan? Bij multinationals, bij Essent en Nuon en bij woningcorporatie De Alliantie, waar de directeur dik € 319.000 opstrijkt? Waarom is de regering zo zacht voor mensen die barsten van het geld en zo hard voor mensen wier kinderen opgroeien in armoede, met funeste gevolgen voor hun ontwikkeling? 5 mln. voor acute armoedebestrijding en 26 mln. voor Rijkman, past dát wel bij de koers van dit kabinet?

Dit waren veel opmerkingen van onze fractie over het voorgenomen binnenlandse beleid. Maar ook over de buitenlandse politiek maakt mijn fractie zich zorgen. Vorige week, in Reykjavik, vroeg ik in de NAVO-assemblee hoe het kan dat de NAVO in Afghanistan tegen de Taliban doorvecht, terwijl president Karzai hen een plek in zijn regering aanbiedt, iets wat door de gastdelegatie uit Afghanistan in die vergadering ook werd aangemoedigd. Secretaris-generaal De Hoop Scheffer beweerde dat niet de NAVO, maar Karzai beslist of, waar en wanneer er met de Taliban onderhandeld wordt. Mogen wij wel onze soldaten naar Afghanistan sturen om er te werken, te vechten en soms te sterven, maar niet meepraten over hoe er een einde aan dat vechten ginder kan komen? Vindt u, mijnheer de minister-president, het ook zorglijk dat de NAVO in Afghanistan kennelijk koste wat het kost, wil bewijzen dat ze kan vechten, terwijl ze zou moeten bewijzen dat ze ermee kan stoppen? Hoe lang beschouwen wij Afghanistan nog als laboratorium en lakmoesproef? Het feit dat de oorlog in Afghanistan ons ook in 2008 weer pakweg een miljoen per dag kost, is niet meer dan een ondergeschikt argument om een vergelijk boven een voortzetten van de vijandelijkheden te verkiezen. Maar hoeveel Afghaanse boeren zouden wij met een miljoen per dag aan een betere toekomst kunnen helpen? Dat is misschien iets waarover minister Koenders nog eens kan tobben.

De heer Rosenthal (VVD):

De heer Kox vraagt aan de minister-president of deze het niet zorgelijk vindt dat de NAVO in Afghanistan kennelijk koste wat kost wil bewijzen dat zij kan vechten. Kan de heer Kox dat nader verklaren? Ik vind dat nogal een aantijging.

De heer Kox (SP):

Het is geen aantijging. Ik citeer wat ik als vertegenwoordiger van deze Kamer in de NAVO-assemblee hoor, namelijk dat in Afghanistan de toekomst van de alliantie op het spel staat. Daar moet worden bewezen dat de alliantie in het nieuwe tijdsgewricht kan zijn wat zij wil zijn. Daar wordt voortdurend de vraag gesteld: moeten wij Afghanistan wel zien als het laboratorium waar de NAVO bewijst dat zij recht van bestaan voor de toekomst heeft, of zouden wij gewoon moeten kijken wat het probleem is en hoe wij dat het beste kunnen oplossen?

De heer Rosenthal (VVD):

Met dat laatste ben ik het eens, maar de opmerking dat de NAVO Afghanistan als een experiment gebruikt om te willen bewijzen dat zij kan vechten, vind ik nogal wat.

De heer Kox (SP):

Ja, ik ook.

De heer Rosenthal (VVD):

Neem dat nu terug, zou ik zeggen.

De heer Kox (SP):

Neen, want ik hoor niet anders dan dat de alliantie haar toekomst moet bewijzen in Afghanistan. Was het maar zo dat ik het verzon. Ik maak mij er echter zoveel zorgen over omdat ik het niet verzin, omdat ik het voortdurend hoor, omdat het zo wordt gezegd, niet alleen door de secretaris-generaal van de NAVO, maar ook door tal van andere prominente figuren in de NAVO. In Afghanistan moet de NAVO bewijzen of zij recht van bestaan voor de toekomst heeft. Wat ik de minister-president vooral vraag, is hoe het kan dat terwijl de president van Afghanistan in het openbaar zegt dat hij de Taliban in zijn regering wil opnemen en dit wordt ondersteund door het parlement van Afghanistan, wij onze soldaten laten doorvechten. Daar zit iets niet logisch in.

De heer Rosenthal (VVD):

Het punt over het al dan niet betrokken zijn van de Taliban vind ik op zichzelf een volstrekt begrijpelijke en legitieme vraag vanuit de optiek van de heer Kox. Daar heb ik geen problemen mee. Ik kijk er anders tegenaan, maar ik accepteer dat. Ik accepteer niet het soort opmerking dat zou suggereren dat wij soldaten naar Afghanistan sturen om daar een politiek experiment te realiseren.

De heer Kox (SP):

Ik zit niet als enige van deze Kamer in de NAVO-assemblee. Daar zitten ook vertegenwoordigers van andere partijen, waaronder die van de heer Rosenthal. Ik adviseer hem om toch eens wat rapporten op te vragen. Het staat er gewoon letterlijk: in Afghanistan wordt bewezen of de alliantie een toekomst heeft, als wij falen in Afghanistan dan is het einde van de NAVO in zicht. Dat is zorgelijk. Je moet een strijd nooit tot een laboratorium maken. Je moet nooit een lakmoesproef ophangen aan een feitelijke situatie. Dat is erg gevaarlijk en erg onverstandig.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik maak bezwaar tegen het woord "vechten", tegen de zinsnede "bewijzen dat zij kan vechten in Afghanistan". Dat is iets anders dan spreken over de politieke constellatie waarin de NAVO op het wereldtoneel een rol speelt.

De voorzitter:

Ik constateer dat u beiden in herhaling valt. Mijnheer Kox, gaat u verder met uw betoog.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ondertussen denkt onze minister van Buitenlandse Zaken nog steeds dat wij met Irak goed zaten en een adequaat volkenrechtelijk mandaat hadden, zoals hij in deze Kamer heeft betoogd tijdens het debat dat wij daarover hadden. Dat is beangstigend voor degenen die weten dat Irak en Iran maar een letter schelen en een eindeloze grens delen. En waarom zwijgt de regering terwijl in Europa een nieuwe wapenwedloop dreigt, aangejaagd door het unilaterale raketschildplan van een Amerikaanse president die de koers allang kwijt is en straks een internationale puinhoop als erfenis achterlaat? Dit in het kader van het transatlantisme, zeg ik ook tegen de heer Rosenthal.

Ik wil het de minister-president op de man af vragen: vindt u het besluit om het komend jaar geen referendum te houden over het nieuwe EU-verdrag op de keper genomen eigenlijk niet gewoon slap? Als het verdrag zo goed is als u ons vertelt, waarom durft u dan de kiezer niet om zijn oordeel te vragen? Op de televisie zei u vorige week dat u blij was dat de Grondwet niet was doorgegaan. Dat was goed om te horen; ik had dat eigenlijk nog niet zo uit uw mond gehoord. Wat zegt u echter van de bevindingen van het Britse Lagerhuis, zowel van de Tories als van Labour, dat het nieuwe verdrag in wezen gelijk is aan de afgewezen grondwet? Zijn de Britten dan blind, of wilt u liever doof zijn voor onze eigen bevolking die toch echt een nieuw referendum wil? Is het afwijzen van een referendum voor de top in Lissabon overigens niet ook een tactische blunder? Als u in Berlijn en Brussel naar eigen zeggen zo veel wist binnen te halen dankzij het Nederlandse neen van 2005, waarom dan nu op voorhand al ja zeggen en in Lissabon uw machtigste wapen uit handen geven? De Britten, de Italianen, de Tsjechen en de Polen doen dat niet, maar misschien kan u het mij uitleggen.

Afsluitend concludeer ik drie dingen. Ten eerste stellen wij een aantal belangrijke koerscorrecties van het kabinet op de eerste drie kabinetten-Balkenende oprecht op prijs. Daarmee wordt de kabinetskoers als zodanig echter nog niet verlegd in de richting van het betere Nederland dat ons voor ogen staat. Met van alles een beetje, kom je er niet. Of, zoals Multatuli het al zei: half goed is niet goed, half waar is niet waar, halfheid leidt tot niets. Ten tweede blijft de sociaaleconomische koers op hoofdlijnen neoliberaal. De aandeelhouders houden de macht, de uitverkoop gaat door en Nederland gedraagt zich als provincie van Brussel. Dat vinden wij niet verstandig; wij denken ons daarin gesteund te weten door heel veel Nederlanders. Ten derde kijken wij in de buitenlandse politiek te weinig terug en missen daardoor ook het zicht vooruit. De minister-president zou met zijn kabinet meer "moeten denken voor de spiegel", om het in de wijze woorden van Neil Postman te zeggen. Door meer te leren en minder te pretenderen, zou Nederland beter kunnen bijdragen aan internationale ontwikkeling, vrede en veiligheid, kortom, aan een betere wereld.

Als het kabinet met al zijn bewindslieden, ook hen die ik niet noemde maar die mij natuurlijk even lief zijn als degenen die ik wel noemde, niet duidelijker kiest voor wat het zelf essentieel noemt – naast groei van de economie duurzaamheid, respect en solidariteit – zal de bevolking van zich doen horen. Twee weken terug stonden werkers en patiënten in de thuiszorg hier op het Plein, vorige week en ook vandaag staakten de werknemers van Unilever en het personeel in het mbo is ook in opstand. De vakbond mobiliseert zijn troepen als het kabinet aan het ontslagrecht komt. Nederland zal te hoop lopen als het kabinet ons echt zonder zeggenschap over Europa laat. De anti-oorlogsbeweging groeit sneller dan de regering in de gaten heeft. Het verlangen naar een beter Nederland, dat veel burgers bindt en dat ook het kabinet inspireert, spoort helaas onvoldoende met de feitelijke koers die wordt gevaren.

Laat ik als geboren optimist positief eindigen. Het kabinet is eigenlijk goed en wel pas begonnen. Er is veel buiten gespeeld, er is wat rondgekeken. Het heeft een paar centen gekost, maar echt aan de gang gegaan is er nog niet. Er kan dus nog veel gebeuren en veel veranderen. Als dit kabinet, deze premier beter luistert naar de burgers en zijn koers bijstelt, wordt zijn vierde kabinet wellicht zijn beste ooit. Dat wens ik hem toe. Zo niet, dan kan het snel gedaan zijn. Het kan geen kwaad om op de valdag van uw eerste kabinet, mijnheer de minister-president, even aan het vijfde van Colijn te denken. Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Ik heb een schilderijtje in mijn hand, dat ik de premier zo direct zal overhandigen. Dat kan hij dan ergens op zijn werkkamer hangen. Hij moet zich er niet al te veel door laten beïnvloeden, maar af en toe is het goed om te weten dat kabinetten komen, maar ook gaan als zij het niet goed doen. Wij zien de vergezichten en koersberichten van de minister-president met grote belangstelling tegemoet.

De heer Noten (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Laat ik op voorhand maar de ergste spanning wegnemen voor het kabinet, dat zich natuurlijk afvraagt wat wij ervan vinden. Welnu, de leden van mijn fractie zijn tevreden over de keuzes die de regering heeft gemaakt. Uiteraard zijn wij niet zonder kritiek en dus ook niet zonder twijfel, maar de hoofdlijnen van beleid hebben onze steun. De regering wil, ik citeer, samen met anderen "werken aan groei, duurzaamheid, respect en solidariteit. Aan een samenleving waarin oog is voor elkaar en waarin recht wordt gedaan aan ieders mogelijkheden en talenten." Deze formulering is ons sociaaldemocraten uit het hart gegrepen. De regering kiest voor een samenleving waarin mensen zich duurzaam met elkaar verbonden weten, vertrouwen hebben in elkaar en in de toekomst. Het is de samenleving waarnaar ook de leden van mijn fractie verlangen. Maar willen wij dichter bij die samenleving komen, dan zullen wij blijvend moeten investeren en er gelijktijdig op moeten vertrouwen dat de revenuen in de toekomst daadwerkelijk zichtbaar zullen worden. Wij zien dat ook de regering dit terdege beseft en daarover zijn wij verheugd.

Maar noodzakelijke investeringen laten zich niet alleen in geld uitdrukken. Er zijn er die niet eens in de Miljoenennota zijn terug te vinden. Investeren in de kwaliteit van de rechtsstaat, investeren in tolerantie en wederzijds begrip, investeren in vertrouwen, vertrouwen in elkaar, de toekomst en de overheid, het laat zich niet of slechts zeer ten dele uitdrukken in euro's. En juist over deze punten hebben de leden van mijn fractie enige zorgen.

Maar laten wij niet beginnen met onze zorgen maar met onze zegeningen. De solidariteit is terug, misschien zelfs opnieuw uitgevonden. Dat vergt enige toelichting, zeker gehoord het betoog van de heer Rosenthal, die meent dat opgelegde solidariteit niet werkt. In zijn ogen bestaat er schijnbaar alleen zoiets als vrijwillige solidariteit.

De heer Kox (SP):

Ik wil heel goed begrijpen wat de heer Noten heeft gezegd. Hij heeft gezegd dat de solidariteit terug is. Daarmee zegt hij dat zij weg was.

De heer Noten (PvdA):

Ja.

De heer Kox (SP):

Zij was onder de kabinetten-Balkenende I, II en III blijkbaar weg.

De heer Noten (PvdA):

Zij was in ieder geval voor mijn fractie onvoldoende aanwezig.

De heer Kox (SP):

Dat is een van de grote verschillen. De heer Noten stelt dat die kabinetten de solidariteit niet koesterden en dat dit kabinet het wel doet.

De heer Noten (PvdA):

Het gaat altijd om gradaties. Zij koesterden haar te weinig en dit kabinet doet het meer.

De heer Kox (SP):

Evenals bij de heer Werner ben ik bij de heer Noten op zoek naar zijn oordeel over dit kabinet en de vraag waarin het verschil zit. Volgens de heer Noten deden de eerste drie kabinetten-Balkenende te weinig aan solidariteit en is dat het wezenlijke verschil met het kabinet-Balkenende IV. Dat is het kabinet van de solidariteit.

De heer Noten (PvdA):

Ik wil niet net als de heer Werner vragen om mijn betoog af te wachten. Ik wil het wel toespitsen op één bepaald aspect van de solidariteit. Dat heeft te maken met de investeringsagenda. Ik zie daarin een groot verschil. Daarop zal ik terugkomen. Als ik de vraag over twee minuten niet heb beantwoord, zal de heer Kox mij onmiddellijk weer aanspreken. Dat weet ik en dat vind ik ook fijn.

De solidariteit is terug, misschien zelfs opnieuw uitgevonden. Dat vergt enige toelichting. Solidariteit is naar de mening van mijn fractie ook in onze tijd nog steeds een buitengewoon intelligent idee. Solidariteit zorgt voor sociale samenhang in een samenleving, is de basis onder sociale arrangementen en geeft burgers de kans om hun talenten te ontwikkelen en vervolgens ook te gebruiken. Zij hanteert het principe van "de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten" en, misschien belangrijker nog, gaat uit van de gedachte "samen sta je sterk". Solidariteit gaat dus niet alleen over een gevoel van rechtvaardigheid maar is ook, plat gezegd, efficiënt en effectief. Er zit altijd een element van een transactie in verweven. Het klinkt wat ordinair, maar het is essentieel. Je levert je bijdrage aan het collectief en in ruil daarvoor krijg je kansen, zekerheid en veiligheid. Het is in die zin het fundament onder iedere beschaafde samenleving. Daarover bestaat wat ons betreft geen twijfel. Maar de solidariteit waarom de regering nu vraagt, lijkt van een ander soort. Dat is naar mijn gevoel echt een verschil met de vorige periode. De transactie, het platte eigenbelang, lijkt op een aantal punten te ontbreken. Het gaat dit keer namelijk niet alleen om de solidariteit tussen sterk en zwak en de solidariteit tussen generaties in het hier en nu, maar juist om de solidariteit met toekomstige generaties.

De zowel politieke als principiële vraag in onze tijd is dan ook: kiezen wij, de burgers in 2007, voor meer consumptie, voor meer welvaart voor onszelf of kiezen wij voor investeren in een leefbaar milieu, een robuuste overheidsfinanciering en de ontwikkeling van kennis en kunde? Dat laatste zal onszelf niet zoveel opleveren, maar toekomstige generaties wel. Hier is naar de mening van mijn fractie solidariteit niet alleen een kwestie van welbegrepen eigenbelang, maar een kwestie van fatsoen, je eigen rekening betalen, de zaak netjes achterlaten, zoals je hem ook hebt aangetroffen. Dit is naar mijn overtuiging een van de belangrijke verschillen tussen dit kabinet en de vorige kabinetten.

De heer Kox (SP):

Dat begrijp ik en dat is inderdaad te prijzen. Het milieubeleid van deze regering is ook volgens mij een van de pluspunten. De heer Noten zegt echter dat "wij" nu kiezen voor meer welvaart, meer eten en meer uitgeven of voor de toekomst. Hij weet echter dat "wij" niet echt bestaat. "Wij" is Rijkman Groenink, die kan bedenken wat hij met 26 mln. doet, maar "wij" is ook degene die op bijstands- of minimumloonniveau zit. Het zal nodig blijven dat "wij" als mensheid of als samenleving voor iets kiezen, terwijl ondertussen behoefte bestaat aan die gewone solidariteit waarover René Paas het vandaag in de krant heeft gehad. Is dat ook een groot verschil met het vorige kabinet? Ik ben op zoek naar wat wij hadden en wat wij krijgen. Daarop moet ons eindoordeel straks worden gebaseerd. Ik wil dat ook graag van de heer Noten weten, want hij heeft ook een aantal zaken niet gekregen.

De heer Noten (PvdA):

Daarop zal ik overigens terugkomen. Ik ga niet om de lijst heen van zaken die beter zouden kunnen. Het is ook deprimerend om altijd de aandacht te moeten besteden aan de zaken die men niet heeft binnengehaald. Het gaat om het verschil in positieve zin. Dat zit hem in de investeringsagenda. Het zit hem erin dat voor het eerst weer sprake is van een inkomenspolitiek die niet de hogere inkomens ontziet, hoe bescheiden wellicht ook in de ogen van de heer Kox. Naar mijn gevoel is ook sprake van een inkomenspolitiek die in ieder geval probeert om in de inkomensplaatjes van de komende twee à drie jaar de onderkant minder kwetsbaar te maken dan de middengroepen en de hogere inkomens. Het zal wellicht niet gebeuren in een mate die de heer Kox wenselijk vindt, maar ik zie wel dat het gebeurt. Dat heeft mijn instemming. Ik sluit niet uit dat zowel hij als ik vinden dat het beter kan.

De voorzitter:

Ik vraag de interrupties in het vervolg korter te houden, zoals het Reglement van orde vereist, en de reacties daarop evenzo.

De heer Noten (PvdA):

Wij zien het netjes achterlaten van de zaak terug in de verschuiving van de lastendruk: meer op consumptie, vooral milieubelastende consumptie, en minder op arbeid. Dat is verstandig. Wij mogen daardoor hopen dat de milieubelastende consumptie afneemt. Ik ben het eens met de heer Rosenthal dat wij dat niet weten. In hoeverre dat echt zal gebeuren, is natuurlijk de vraag. De regering probeert maatschappelijk draagvlak te vinden voor haar ambitieuze doelstellingen bij het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en de te realiseren energiebesparingen. Zij is bezig met het afsluiten van convenanten en vertrouwt daarbij op inspanningsverplichtingen. Dat is niet alleen sympathiek, maar ook verstandig. Naar onze opvatting is het de enige weg die in gezamenlijkheid kan worden gevolgd. Daarbij doet zich echter iedere keer de vraag voor of partijen met wie men dat moet doen daadwerkelijk bereid zijn zich op langere termijn te binden en hun verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid op langere termijn te nemen.

Wij ondersteunen het beleid, maar vragen ons af of er niet ook gewerkt moet worden aan een alternatief scenario. Als wij over vijf of tien jaar vaststellen dat het niets heeft opgeleverd en dat iedereen zich onttrekt aan zijn verantwoordelijkheid, moet er een alternatief zijn, een plan B. Dat zal toch een beleid moeten zijn dat veel dwingender dan nu de markt ordent langs groene grenzen.

De zaak netjes achterlaten zien wij ook terug in zoiets prozaïsch als de verlaging van de lastendruk op arbeid. De armoedeval wordt verkleind en de kosten van arbeid worden verlaagd. Dat is allemaal goed voor arbeidsparticipatie. De leden van mijn fractie menen, met de regering, dat de mate waarin wij erin slagen om meer mensen langer aan het werk te krijgen bepalend is voor de houdbaarheid, lees betaalbaarheid, van onze verzorgingsstaat.

De heer Rosenthal (VVD):

De heer Noten heeft gezegd dat de armoedeval wordt verkleind. Waar komt dat vandaan? Ik heb de stellige indruk dat hij niet wordt verkleind.

De heer Noten (PvdA):

Als de lastendruk op arbeid wordt verlaagd en de rest hetzelfde blijft – laten wij even uitgaan van een vaststaand systeem – dan wordt de armoedeval verkleind. Ik zou niet weten wat er anders kan gebeuren.

De heer Rosenthal (VVD):

Als ...

De heer Noten (PvdA):

De heer Rosenthal heeft er van alles aan toegevoegd en heeft gevraagd om een uitkomst. Ik spreek over het verlagen van de lastendruk op arbeid.

De voorzitter:

Mijnheer Noten, u heeft een adequate reactie op de heer Rosenthal gegeven.

De heer Noten (PvdA):

Dank u mevrouw de voorzitter, vooral dat u hem adequaat vindt.

Lees betaalbaarheid van onze verzorgingsstaat. De verhouding actieven-inactieven verschuift dramatisch. Dat is een demografisch gegeven. De druk op de arbeidsmarkt zal daardoor verder toenemen. Eerdere sprekers hebben daarop gewezen. De tekorten die wij bijvoorbeeld in de zorg verwachten, zijn fenomenaal. In het onderwijs, zo wijst het SER-rapport uit, is het niet beter. De verwachte instroom van schoolverlaters in de beroepsopleidingen, met name in deze semipublieke beroepsopleidingen, is absoluut onvoldoende. Dat wij deze tekorten kunnen opvangen met een stijging van de arbeidsproductiviteit is hoogst onwaarschijnlijk. Juist in de semipublieke sectoren gaat dat niet lukken: het gaat om de handen aan het bed, de agenten in de wijk, de leraren voor de klas. Het werk aantrekkelijker maken is een noodzaak, gewoon om mensen te blijven vinden. Aantrekkelijker arbeidsvoorwaarden zijn absoluut een steun in de rug en naar ons gevoel onvermijdelijk. Maar dan komt wel het vraagstuk van de betaalbaarheid nog nadrukkelijker aan de orde, het vraagstuk van de betaalbaarheid van deze semipublieke voorzieningen.

Vanwege die betaalbaarheid streeft de regering naar een begrotingsoverschot, juist om de te verwachten stijging in de collectievelastendruk te kunnen financieren. Dat doet zij trouwens op een zeer lovenswaardige wijze. Onze staatsschuld komt onder de 38% van het bruto nationaal product, een fenomenale prestatie:"all time high", of beter gezegd "all time low". Maar het is ook nodig. Toenemende kosten van zorg, zowel door vergrijzing als door autonome groei, toenemende kosten van oudedagsvoorzieningen, afnemende gasopbrengsten, toenemende schaarste op de arbeidsmarkt met name in de semipublieke sector en met de daarbij behorende opwaartse druk op de loonontwikkeling – iets wat wij allen waarschijnlijk ook wel willen – dat alles is als wij niet oppassen een giftig mengsel. Het antwoord van de regering luidt: participatie en een begrotingsoverschot van 1%. Daarmee zijn wij het eens. Wij gaan nu niet pleiten voor een groter begrotingsoverschot dan 1%, maar wij stellen wel de vraag of dit begrotingsoverschot in de toekomst genoeg zal blijken te zijn. Wij sluiten ons eigenlijk aan bij de twijfel die de heer Werner hierover uitsprak.

Het advies van de Raad van State over participatie is kritisch. Hij vindt het beleid niet overtuigend. En wat het begrotingsoverschot betreft, het is maar het CPB, maar dat zegt dat 1%, 2% te weinig is. De leden van mijn fractie hebben grote waardering voor de inzet van het kabinetsbeleid, waardering voor de stappen die gezet zijn, maar vragen zich tegelijkertijd af of op termijn zal blijken dat dit voldoende is. Een vraag die te belangrijk is om onbeantwoord te laten en ook een vraag die je niet pas over vier tot vijf jaar moet stellen, maar bij voortduring zult moeten stellen.

Natuurlijk, met name als het gaat om participatie zien wij sympathieke initiatieven terug in de begrotingen van Onderwijs en VWS. Bij Sociale Zaken mogen wij hopen op de afspraken met sociale partners. Wij zien bovendien een pakket aan subsidies van in totaal 165 mln. Dat is niet niks. Voor zover wij kunnen waarnemen is het echter stil bij Binnenlandse Zaken.

De overheid is verreweg de grootste werkgever in dit land, zeker als het de effecten op de semipublieke sector betreft. Van die werkgever mogen wij een voorbeeld verwachten, een vergaand voorbeeld. Wij verwachten van de regering op korte termijn een visie op hoe zij zich als werkgever gaat opstellen, welke doorbraken in beleid zij op het oog heeft, juist om die doelstellingen met betrekking tot aantrekkelijker werk en aantrekkelijker arbeidsvoorwaarden en -verhoudingen te realiseren, met als resultaat een verhoging van de participatie en bijvoorbeeld een vergroting van het aantal deeltijdcontracten.

Al eerder is aangehaald dat de minister-president heeft aangegeven "nivelleren" een naar woord te vinden. De leden van mijn fractie hebben minder moeite met het woord, maar ik begrijp zijn weerzin wel. Nivelleren suggereert misschien te veel dat de norm "alles en iedereen hetzelfde" is, dat prestaties niet beloond zouden mogen worden. Misschien suggereert het afgunst voor uitzonderlijke talenten. In die zin zou nivelleren een politiek doel op zichzelf kunnen zijn. Dat is het natuurlijk niet. Nivelleren is echter wel een middel om onbegrepen inkomensverschillen in een samenleving te verkleinen. Het gaat hier echt om het woord "onbegrepen". Daarbij is niet de logica van de markt leidend, maar wel de normen en waarden die de samenleving als geheel passend vindt. Op dat vlak is er echt iets mis gegaan. Ik sluit mij wat dit betreft aan bij de woorden van de heer Kox. Wij zijn dan ook verheugd dat er nu eindelijk iets gebeurt aan het vraagstuk van de topinkomens, te weinig nog wat ons betreft, maar er is wel een begin. Overigens is dat een begin dat ons alleszins redelijk lijkt. Laten wij dat begin ook vieren, mijnheer Kox, een begin dat redelijk kan zijn. Elke weg begint toch met de eerste stap.

De heer Werner had het erover, maar het maximeren van de pensioenopbouw bij € 185.000 lijkt ons alleszins redelijk. De heer Rosenthal sprak in dit verband over het pakken van de middengroepen. Dat lijkt mij het soort middengroepen dat mij niet bekend is. Het maximeren kan wat mij betreft nauwelijks op bezwaren stuiten vanuit sociaal oogpunt, want het is naar onze overtuiging volstrekt logisch dat het faciliteren van een pensioen door de overheid ergens ophoudt. Op een bepaald moment kunnen mensen werkelijk voor zichzelf zorgen.

De heer Werner (CDA):

Als een maatregel niets voorstelt, hoef je hem in mijn ogen niet te nemen. U bent er toch niet op uit om twee keer belasting te heffen als het gaat om pensioenopbouw? De algemene regel is dat je ofwel aan het eind betaalt als je pensioen uitgekeerd krijgt, dan kun je de premie aftrekken, ofwel dat je de premie niet aftrekt, dan betaal je op dat moment de belasting. Waarom is het zo verschrikkelijk verstandig om daarin een breuk te brengen en wie wordt daardoor eigenlijk getroffen?

De heer Noten (PvdA):

Ik ben benieuwd naar de materiële effecten van deze maatregel. Volgens mij zijn in de Tweede Kamer bedragen genoemd en ik verwacht dat wij die opnieuw zullen horen. Deze maatregel heeft wel degelijk effecten voor de betaalbaarheid op de begroting. Bovendien is het meer een principieel punt, mijnheer Werner. Wat mij betreft mag het bedrag nog veel verder omlaag. Ik denk dat mensen op een bepaald moment qua inkomen en welvaart in staat zijn om zelf keuzes te maken over de wijze waarop en of zij hun oudedagsvoorziening willen vertalen. Ik zie op een bepaald moment niet meer waarom de overheid daarin nog een rol zou moeten spelen. Die beschermende rol houdt ergens op, maar goed, dat is mijn politieke opvatting.

Voorzitter. De leden van mijn fractie zijn tevreden dat er een begin is gemaakt, maar er mag nog best een tandje bij.

De heer Kox (SP):

U zei iets over hypotheekrente, maar dat viel in het gewoel weg. Er staat dat de dezelfde gedachtegang voor de hypotheekrenteaftrek niet is gevolgd, maar wat niet is, nog kan komen. Laat ik nu net in de begroting hebben gelezen dat dat in de komende vier jaar niet gaat gebeuren.

De heer Noten (PvdA):

U heeft iets niet gehoord, maar gelezen. Ik heb die zin niet uitgesproken, maar als ik gezegd zou hebben wat u had gelezen, dan zou ik hebben gezegd dat wij het jammer blijven vinden dat dezelfde gedachtegang niet is gevolgd bij de aftrek van de hypotheekrente. Maar wat niet is, kan nog komen. Volgend jaar niet, dat hebben u en ik goed uit de Miljoenennota begrepen, maar ik blijf hopen, u waarschijnlijk ook.

De heer Kox (SP):

Wij maken niemand iets wijs. Dit kabinet gaat de komende vier jaar niets doen aan de hypotheekrenteaftrek. Dat heeft u toch moeten toegeven bij de onderhandelingen? U had het al beloofd aan uw kiezers, wij ook, maar de regering gaat het toch niet doen? Zijn wij het daarover eens?

De heer Noten (PvdA):

U heeft het helemaal correct. Dat is afgesproken in het regeerakkoord en dat is, mag ik aannemen, het uitgangspunt voor het kabinetsbeleid.

De heer Kox (SP):

Dus dit is een "slip" van de computer?

De heer Noten (PvdA):

Nee, dit is iets wat wij vinden.

De heer Kox (SP):

Maar wat niet kan.

De heer Noten (PvdA):

Ik vertel hier wat wij vinden. Dat lijkt mij ook wel van enig belang.

Ik heb nog kort iets over de ambities om achterstandswijken om te toveren in prachtwijken. Het is goed dat de regering geld van plekken waar veel is, overhevelt naar plaatsen waar waarschijnlijk behoefte is aan geld. Het is wel de vraag of zij dat op een verstandige wijze doet. Er wordt rekening gehouden met 500 mln. aan inkomsten uit belastingheffing bij woningcorporaties. Dat zorgt voor veel onrust en onbegrip in de sector. Niemand weet precies wat de gevolgen zijn van een integrale belastingplicht voor zoiets wat wij een maatschappelijke onderneming noemen. Simpele vragen: Mogen ze nu wel of niet winst maken? En als ze die mogen maken, mogen ze er dan ook mee doen wat ze willen of niet? Sociaaldemocraten hebben zich meer dan 100 jaren lang sterk gemaakt voor een brede sociale huursector. Niet voor niets. Dat betekent volgens ons dat de gevolgen van zo'n ingrijpende belastingmaatregel onderzocht moeten worden, voordat tot invoering wordt overgaan. Wat hier voor woningcorporaties geldt, hiermee sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Werner, is ook van toepassing op zorgaanbieders en onderwijsinstellingen. Nadenken over fiscalisering van maatschappelijke ondernemingen hoort thuis in een bredere context dan nu gebeurt. Zeker nu er een discussie plaatsvindt over het creëren van een aparte rechtspersoon voor maatschappelijke ondernemingen. Het is overigens wat de leden van mijn fractie betreft zeer de vraag of nut en noodzaak van een nieuwe rechtspersoon opwegen tegen de verzwaring van de regelgeving.

Tot zover de Miljoenennota, het document dat over de harde euro's gaat. Dan nu aandacht voor die andere doelstellingen van beleid: kwaliteit van de rechtstaat, tolerantie, vertrouwen. Het is een van onze opdrachten, hier in deze Kamer, om te waken over de grondrechten van onze burgers. Hoeders van het staatsrecht, zo zien wij onszelf en zo zien wij onszelf graag. Een opdracht die wij alleen mogen uitvoeren omdat wij daartoe democratisch zijn gelegitimeerd. Zijn wij dat? Volgens artikel 53 van de Grondwet worden de leden van beide Kamers der Staten-Generaal gekozen op basis van evenredige vertegenwoordiging en worden de verkiezingen gehouden bij geheime stemming. Het is de vraag of daar, gezien de ervaringen van de afgelopen verkiezingen, nog wel sprake van is; ervaringen die overigens door nagenoeg alle partijen heenlopen.

De positie van een statenlid als kiezer weegt aanmerkelijk zwaarder dan bij andersoortige verkiezingen en verschilt bovendien sterk tussen de provincies. Door het systeem van stemwaarden is het al mogelijk om gekozen te worden als lid van de Eerste Kamer door de stem te verwerven van slechts twee statenleden uit Zuid-Holland. Dat is wel heel erg weinig. Is hier nu nog echt sprake van een verkiezing op basis van evenredige vertegenwoordiging? Het is overigens een gevolg van de wijziging in de Kieswet in 1989, toen ervoor is gekozen om in navolging van de Tweede Kamer ook bij de Eerste Kamer de halve kiesdeler te hanteren. De leden van mijn fractie vragen zich af of dat nog steeds wijs is.

Een ander bedenkelijk element is de mogelijke aantasting van het stemgeheim. Wij hebben dat bij de afgelopen verkiezingen mogen waarnemen, helaas. Door de bekendmaking van de uitslag per provincie is zonder veel problemen te achterhalen wie op wie gestemd heeft, zeker bij de leden van de kleinere statenfracties. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Bij een systeem met voorkeurstemmen moet er zo veel mogelijk sprake zijn van een geheime stemming, anders gaat het niet.

De Eerste Kamerverkiezingen zijn de enige verkiezingen waarbij er onderhandeld wordt over de uitslag; een buitengewoon interessant fenomeen. Nadat de burger haar vertegenwoordigers in de provinciale staten heeft gekozen ontstaat er een circus, gevoed door complexe rekenmodellen, waarbij de optimale lijstverbinding wordt gezocht. Dat is geen eenvoudige zaak. Een eventuele lijstverbinding wordt namelijk pas aangegaan nadat de stemverhoudingen bekend zijn.

Onze fractie is van mening dat over de uitslag van een verkiezing niet moet worden onderhandeld. Op zijn minst dienen lijstverbindingen te worden aangegaan voordat de burger zijn stem heeft uitgebracht, en niet daarna. Is de regering bereid om over deze zaken na te denken en wellicht met voorstellen te komen? Ze behoeven overigens geen grondwetswijziging.

De heer Schouw (D66):

Het is goed dat de heer Noten dit naar voren brengt en er aandacht aan besteedt. Een heel concrete suggestie die ik via de heer Noten aan het kabinet zou willen doen is: kunnen wij niet onderzoeken of je niet beter op een lijst dan op een persoon kunt stemmen? Daarmee zouden al die problemen die de heer Noten schetst in een keer uit de wereld zijn.

De heer Noten (PvdA):

Wij hebben daarover nagedacht. Het gaat wel ver, want wij kennen tot nu toe het personenstelsel. Het levert een principiëlere discussie op dan de vraag of de kiesdrempel op dit moment niet te strak is. Maar ik wil die discussie wel graag met de heer Schouw voeren. Ik zou het prettig vinden als ook het kabinet een standpunt erover zou innemen.

Tot zover onszelf en onze opdracht. Wij beschermen namelijk de grondrechten, zo goed als het kan. Die grondrechten beschermen individuen en groepen burgers tegen de Staat, en die bescherming is ook echt nodig. Er is altijd een spanning tussen enerzijds het zelfbeschikkingsrecht van het individu en anderzijds de plicht van de overheid om veiligheid en zekerheid voor burgers te waarborgen. Wij hadden het vanochtend al over die spanning. En dat laatste – het waarborgen van veiligheid en zekerheid voor burgers – kan ten koste gaan van de vrijheid van het individu. Misschien moet ik zeggen: kan niet anders dan ten koste gaan van de individuele vrijheid of privacy. Ik denk daarbij aan de wetgeving die de afgelopen jaren in het kader van terrorismebestrijding is langsgekomen. Wetgeving waarover wij soms zeer kritisch waren. Diezelfde spanning vinden wij terug bij veel minder spectaculaire wetten, zoals de BOPZ; de wet die gedwongen opname mogelijk maakt, op gezag van de burgemeester, van mensen die er psychisch of anderszins ernstig aan toe zijn. Wij willen het nut en de noodzaak van deze wet op geen enkele manier betwijfelen, maar dat neemt niet weg dat ook hier sprake is van een spanning tussen enerzijds het zelfbeschikkingsrecht van een individu – niet zomaar een recht maar een grondrecht – en anderzijds de plicht van de overheid om in te grijpen op het moment dat mensen zichzelf of hun omgeving in gevaar brengen. Hetzelfde zien wij bij een onopvallende wet als het verhogen van de leeftijd in de gesloten jeugdzorg, en wij zien het eigenlijk ook aankomen bij sommige plannen van de minister van Onderwijs en de minister voor Jeugd en Gezin. Het kan nodig, zelfs noodzakelijk zijn dat de overheid achter de voordeur kijkt en vervolgens ingrijpt, daarover bestaat geen twijfel. Maar er is dan wel sprake van gedwongen vrijheidsbeneming en dat is bepaald geen sinecure, ook al gebeurt het met de beste bedoelingen. Elke keer moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het recht op zelfbeschikking en anderzijds de plicht van de overheid om in te grijpen. Ik vraag de regering om dit debat niet alleen bij wijze van spreken "toevallig" te voeren aan de hand van voorbijkomende wetgeving, maar om het fundamenteler aan te pakken. Misschien is het wel een vraagstuk om eens advies over te vragen.

Over advies gesproken. Een krachtig bestuur kenmerkt zich doordat het bij voortduring haar eigen onafhankelijke tegenspraak organiseert. Dat komt de kwaliteit van het beleid zeker ten goede. Wij zijn dan ook ongerust over de plannen die de regering heeft met betrekking tot het adviesstelsel. Natuurlijk moet om de zoveel tijd alles opnieuw bekeken en beoordeeld worden, dus ook het adviesstelsel. Kussens dienen te worden opgeschud. Dat mag ook met een zeer kritische blik. Maar met als doel om geld te besparen? Dat begrijpen de leden van mijn fractie niet zo goed. Penny wise, pound foolish; dat is wat het bij ons oproept. Goed beleid begint met het organiseren van tegenspraak. Tegenspraak van mensen die iedere keer weer informeren hoe het ervoor staat met de kleren van de keizer. Dat vereist onafhankelijk denkende mensen die de baas zijn over hun eigen agenda. Een paar schoten voor de boeg: wij vragen ons af of een coördinatiefunctie in het adviesstelsel te combineren is met een onafhankelijke adviesfunctie. Wij hebben daarover onze twijfels. Het financieel-economisch domein zou geen adviesraad nodig hebben omdat de SER er al is, maar dat is wat ons betreft zeer de vraag. In de SER zijn advies en belangenbehartiging verstrengeld. Dat is goed voor de legitimatie van het beleid, maar niet voor de onafhankelijkheid van het advies.

We zullen de voorstellen van de regering afwachten en hopen rond de tijd dat de voorstellen de Eerste Kamer bereiken, dat de regering doordrongen zal zijn van het besef dat het adviesstelsel niet alleen van haar is, maar ook van de Staten-Generaal. Dat besef lijkt nu te ontbreken.

Een krachtig bestuur organiseert haar eigen tegenspraak, maar is tegenspraak voldoende? Wellicht zijn er momenten denkbaar waarin een regering en volksvertegenwoordiging niet alleen de gelegenheid moet bieden om zich te laten tegenspreken, maar ook om zich te laten tegenhouden, dan is er een echte tegenmacht.

En zo komen we onvermijdelijk op het onderwerp van het referendum. Gezien de discussie die wij daarover, direct en indirect, de afgelopen tijd hebben gevoerd, wil ik daarover een aantal opmerkingen maken. Wij hebben grote twijfels bij zoiets als een raadgevend referendum, zeker als het om complexe politieke besluiten gaat. Het zal als juridisch construct vast bestaan, maar vanuit een sociologische en politieke werkelijkheid kunnen wij er ons niet zoveel bij voorstellen. Is het denkbaar om een advies, uitgebracht door miljoenen burgers, te negeren? Volgens ons is dat politiek onbestaanbaar. En als het politiek onbestaanbaar is, moet je het ook niet suggereren. Daarnaast geloven wij in de waarde van onze representatieve democratie. Een democratie waarin de volksvertegenwoordiger het volk daadwerkelijk vertegenwoordigt en daarover verantwoording aflegt. Dat is iets anders dan napraten. Ook dat uitgangspunt verzet zich tegen zoiets als een raadgevend referendum. Overigens gelden deze bezwaren voor het correctief referendum niet of in veel mindere mate.

Een referendum moet geen tweede kans zijn voor politici die het debat in het parlement verloren hebben. Dat lijkt ons een miskenning van het representatieve karakter van onze democratie en daarmee gevaarlijk. Politici doen hun ding in het parlement en de burgers doen dat erbuiten. Een referendum moet geen speeltje zijn van politici maar een machtswoord van burgers. Dat pleit voor een referendum van onderop. De leden van mijn fractie maken zich zorgen over het feit dat de discussie over een referendum op ad-hocbasis gevoerd dreigt te worden. Dat is niet goed. De enige mogelijkheid om tegenwoordig op de proppen te komen met initiatiefwetgeving is als de politieke actualiteit daar aanleiding toe geeft, en dat werkt opportunisme en populisme in de hand bij voor- en tegenstanders. Dat is het onderwerp onwaardig.

De heer Kox (SP):

De heer Noten somt veel interessante overwegingen op over het referendum, maar is dat nodig om met een omweg eronderuit te komen dat de PvdA in haar verkiezingsprogramma heeft beloofd dat wij een referendum zouden krijgen over het nieuwe Europese verdrag?

De heer Noten (PvdA):

Nee, dat is nodig omdat ik de regering naar aanleiding hiervan een vraag wil stellen.

De heer Kox (SP):

Vindt de heer Noten dat hij die belofte eigenlijk zou moeten houden en is dit een discussie voor later?

De heer Noten (PvdA):

Neem mij niet kwalijk. Dit is geen discussie voor later, dit is een wezenlijk punt. Wij spreken hier over bestuurlijke vernieuwing. Die lijkt stil te staan. Er is een nationale conventie geweest. Ik ga ervan uit dat het kabinet binnenkort met voorstellen komt. Ik geef schoten voor de boeg met betrekking tot die voorstellen.

De heer Kox (SP):

De PvdA heeft aan miljoenen mensen beloofd dat er een referendum komt over het nieuwe Europese verdrag. Dat referendum mag er nu niet komen, de regering heeft daarover beslist. Laat de heer Noten dat eens uitleggen. Mensen voor de gek willen houden begint al met te zeggen: u krijgt een referendum als u op de PvdA stemt. Dan stemt een aantal op de PvdA, en dan komt het er niet. Kan de heer Noten daar op ingaan?

De heer Noten (PvdA):

Die afweging is, heb ik begrepen, buitengewoon ingewikkeld geweest. Ik ben blij dat ik die hier niet hoef te maken, want het is een moeilijke vraag als het gaat over dit politieke, concrete item. Maar de heer Kox heeft wel van mij al drie argumenten gehoord waarom ik problemen heb met een referendum zoals het daar is besproken.

De heer Schouw (D66):

Ik heb het idee dat referenda en gekozen burgemeesters toch een beetje de achilleshiel zijn van de PvdA-fractie. Ik put een klein beetje moed uit deze inbreng. Zegt de heer Noten nu eigenlijk dat de PvdA-fractie in de Eerste Kamer voorstander is van referenda van onderop en ook van correctieve referenda? Dat zegt hij volgens mij.

De heer Noten (PvdA):

Er komen nog veel condities bij, zoals om wat voor soort vragen het gaat. Begrijpt de heer Schouw dat?

De heer Schouw (D66):

Dat begrijp ik. Dan hoop ik dat de heer Noten begrijpt dat ik het eerlijk gezegd een beetje flauw vind dat hij bijna een pagina nodig heeft om te beginnen over een referendum en dan eindigt met een vraag aan de regering over wat die er nu zelf van vindt.

De heer Werner (CDA):

Ik begrijp heel goed dat de heer Noten wil spreken over referenda, hij spreekt er bijna anderhalve pagina over. Wil hij het referendum opnieuw op de politieke agenda plaatsen en het kabinet uitnodigen om daarover met een notitie te komen?

De heer Noten (PvdA):

Ja. Ik vind het niet goed dat het onderwerp referendum aan de orde komt als er een initiatiefwet wordt genomen door parlementariërs. Dat vind ik de verkeerde volgorde. De PvdA-fractie zou het onderwerp op een fatsoenlijke manier willen regelen. Ik heb daarbij twee belangrijke uitgangspunten aangegeven, namelijk correctief en van onderop. Dat lijkt mij helder. Ik vraag de regering om daartoe een initiatief te nemen.

We gaan ervan uit dat de regering mede naar aanleiding van de nationale conventie met voorstellen op dit gebied komt. Onze fractie doet geen voorstellen, mijnheer Kox.

De heer Werner (CDA):

Ik geef hierbij aan dat de CDA-fractie geen behoefte heeft aan een discussie over referenda. De heer Noten kent ons standpunt; wij zijn erover uitgepraat.

De heer Noten (PvdA):

Dan heb ik in elk geval ons standpunt verteld.

In de discussie over het referendum wordt wel eens het primitieve standpunt verkondigd – gelukkig niet al te vaak – dat democratie niet meer en niet minder is dan het nemen van politieke besluiten door de helft plus een, ergo, dat alle besluiten die direct door het volk zelf zijn genomen het democratische optimum vormen. In ons staatsrecht is niets minder waar, integendeel. Ons staatsrecht beschermt ons met recht en rede tegen de tirannie van de meerderheid en beschermt daarmee de vrijheid van de minderheid. De rechtsstatelijke principes zijn er juist voor om de verscheidenheid van de vrije en open samenleving te bewaken. Ze kunnen derhalve ten principale niet samenvallen met de culturele voorkeuren van de meerderheid. Ze zijn er net zo goed om de meerderheid te binden als om de rechten van de minderheden te waarborgen.

In het kader van de discussie over één Nederlandse identiteit kun je vaststellen dat los van de vraag of die ene identiteit bestaat ja of nee, het nooit zo kan zijn dat die identiteit door de Staat aan de burgers kan worden opgelegd. Dat kan niet. Als een christen in ons land zijn geloof mag beleven, dan mag een hindoe of moslim dat ook. En als iemand zijn geloof wil afzweren, dan staat hem of haar dat vrij. Geloven en niet geloven behoren tot het persoonlijke domein, niet tot het domein van de Staat. Het staatsrecht en de Staat moeten juist ervoor zorgen dat iedere burger zijn eigen keuzes kan maken en dat burgers gelijk zijn aan elkaar in rechten en plichten en in vrijheid van mening en geloof.

Gelijkheid voor de wet is daarom geen beperking van vrijheid maar een voorwaarde voor vrijheid. Onze Grondwet zegt niet wat u en ik moeten geloven en wat wij moeten denken en zeggen, maar beschermt juist alle burgers in het maken van hun eigen keuzes. Wij zijn gelijk in onze vrijheid: de vrijheid om anders te zijn, je anders te kleden, je eigen seksualiteit te beleven. Er is de vrijheid om je ongelijkheid te mogen vieren, om je eigen mening te hebben, je eigen geloof te hebben, of om niet te geloven. Uiteraard behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. En daar, in dat laatste zinnetje, zit 'm nu precies de crux.

Het integratiedebat dreigt zich te ontwikkelen tot een geloofsstrijd. Dat is beangstigend, destructief en heilloos. Het is onze taak te waarborgen dat burgers in ons land mogen geloven en niet geloven wat ze willen. Het geloof zelf, daar moeten wij afblijven. Er is geen alternatief. Met een geloof kun je niet discussiëren, laat staan dat je een geloof zou kunnen overtuigen. Een discussie voer je met mensen, misschien met instituties, maar niet met heilige boeken. Volgens onze overtuiging en ook volgens ons recht, is ieder mens zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop hij zijn geloof interpreteert en beleeft. Er bestaat geen kerk of boek waarachter wie dan ook zich mag verschuilen. De kern van het integratiedebat zou moeten zijn dat iedereen, ongeacht afkomst en geloof, de plicht heeft om zijn bijdrage aan onze samenleving te leveren; door scholing, door te werken, of door te zorgen. Iedereen, ongeacht afkomst en geloof, heeft de plicht om de vrijheid van anderen te respecteren. Die plicht houdt niet op bij de grens. In de afgelopen jaren bekroop mij wel eens het gevoel dat in de ogen van sommigen het buitenland in de eerste plaats een vakantiebestemming is. Dat doet pijn. Voor sociaaldemocraten is internationale samenwerking en solidariteit nog steeds de enige basis voor een vreedzame wereld. Het Nederland waarin wij nu leven en dat ons lief is, kan niet worden gekend en begrepen los van het Europa waar zij deel van uitmaakt. Onze welvaart en onze culturele rijkdom zijn te danken aan onze wil en bereidheid om samen te werken en samen te leven met andere landen en culturen. Dat wil niet zeggen dat het altijd gemakkelijk is. Wij zien de angst voor de bureaucratie van Brussel en wij zien het gevoel van verlies van eigen identiteit en autonomie, de angst voor het verlies van banen en voor dat andere onbekende en onbegrepen geloof, of voor die andere onbekende en onbegrepen gewoonten. In Horst en America zitten de Polen met zijn allen aan de Maas; de Maas is sinds kort langs de kant weer bevolkt. Het wegnemen van die angst moet ook een van de pijlers van ons beleid zijn.

De andere pijler is het besef dat wij het niet alleen kunnen. Vrede en veiligheid in onze tijd en wereld zijn geen lokale vraagstukken meer. Het openen van de markt brengt ons welvaart, het milieu trekt zich niets aan van grenzen die door mensen zijn bedacht. In dit verband willen de leden van mijn fractie de regering nog eens herinneren aan de millenniumdoelstelling: halvering van de armoede in de wereld in 2015. Ik zal het kabinet niet uitleggen hoe belangrijk die doelstelling is, dat weet het zelf wel, maar ik vraag wel naar de voortgang. Slaagt de regering erin om er een breed project van te maken? Komt de samenwerking tussen Economische Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, Onderwijs en Landbouw, om er maar eens een paar te noemen, met het oog op deze doelstelling ook echt van de grond?

Mevrouw de voorzitter. Een duurzame wereldvrede, iets waar wij allemaal van dromen en waaraan wij ook een bijdrage kunnen leveren. In dit verband vragen de leden van mijn fractie niet voor de eerste keer aandacht voor de situatie in het Midden Oosten. Wij vinden die aandacht namelijk onvoldoende. Veel spanningen in onze wereld, ook in ons land, vinden een deel van hun oorsprong in de onopgeloste conflicten in deze regio. Daarbij lijkt alle aandacht uit te gaan naar Irak en Iran, maar de uitzichtloze situatie, het uitzichtloze conflict tussen de Palestijnen en Israël is even reëel. Sterker nog, misschien ligt juist in dat conflict de bron van voortdurende haat en geweld elders. De ongelijkheid van en het krachtsverschil tussen de partijen in het conflict sluit een oplossing zonder interventie van derden uit. Dat gaat gewoon niet gebeuren. Wij vragen de regering om een actievere opstelling, zowel in het bilaterale verkeer met Israël als in het verband van de Europese Unie. Dat mag zich niet beperken tot lovenswaardige initiatieven van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Dat vraagt ook een actief optreden van de minister van Buitenlandse Zaken en van de regering als geheel. Waarom is er kritiek op Kamerleden die met Hamasvertegenwoordigers in gesprek gaan? Waarom hebben wij ons schijnbaar moeiteloos aangesloten bij de boycot van Hamas? Is dat nu werkelijk zo vanzelfsprekend? Kun je met je vijanden vrede sluiten zonder met hen te praten? Misschien kan de regering dan uitleggen hoe dat werkt? Wij denken zelf namelijk: zonder gesprek geen toenadering en zonder gesprek verharding.

Wij wachten de reactie van de regering met vertrouwen af.

De heer Kox (SP):

De heer Noten zei dat hij het zo op prijs stelde dat er eerlijk advies gegeven werd over de keizer en zijn kleren. Ik heb zijn betoog gehoord. U hebt de hypotheekrente uitgetrokken, mijnheer Noten, u hebt de topinkomens uitgetrokken, u hebt het Irakonderzoek uitgetrokken, u hebt het referendum over Europa uitgetrokken, hoe vindt u uzelf er nu bijstaan als keizer van de Partij van de Arbeid? Wordt het niet koud, kil en een beetje bloot?

De heer Noten (PvdA):

Nee.

De heer Kox (SP):

U vond die dingen niet allemaal zo belangrijk, geen wezenlijke kledingstukken voor de Partij van de Arbeid waarmee u de verkiezingen bent ingegaan?

De heer Noten (PvdA):

U stelt een andere vraag. Ik heb als partijlid ingestemd met regeringsdeelname. Ik heb dat gedaan op basis van een regeerakkoord dat door de coalitiepartijen is gesloten en dat op een aantal punten afwijkt van ons verkiezingsprogramma. Op dat moment heb ik mij moeten realiseren dat voor de wijze waarop wij ons in de debatten opstellen het regeerakkoord leidend is, niet meer het verkiezingsprogramma. Ik heb toen het besluit genomen dat ik vanaf dat moment beoordeel hoe deze regering het regeerakkoord ook daadwerkelijk uitvoert. Dat is nu mijn uitgangspunt. Dat bepaalt of ik wel of niet de kleren aan heb. Ik heb die discussie toentertijd met mijn partij gevoerd als onderdeel van die partij. Het congres heeft een uitspraak gedaan en dat is mijn vertrekpunt.

De heer Kox (SP):

Als de heer Noten nu ook nog het ontslagrecht moet uittrekken, vindt hij dan nog steeds dat hij er keurig gekleed bijstaat?

De heer Noten (PvdA):

Laat ik het volgende zeggen. Het debat over het ontslagrecht ligt op dit moment aan de overkant. Ik hoop van harte dat het daar blijft. Het is ook veel te vroeg als ik nu een positie inneem. De uitspraken van met name Mariëtte Hamer op dit punt hebben mijn instemming. Die zijn ook bekend bij het kabinet.

De heer Thissen (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie heeft van te voren geen schriftelijke tekst aangeleverd. Sinds mijn aantreden in deze Kamer doe ik daar niet aan mee. Het levert te vaak voorgekookte en in hun resultaat voorspelbare debatten op. Een of meer dagen te voren de teksten schriftelijk aanleveren aan de verantwoordelijke bewindspersoon of aan zijn of haar adviseurs waardoor deze zich kan laten voorzien van geprefabriceerde schriftelijke antwoorden die dan vervolgens in het debat kunnen worden voorgelezen, heeft niet onze voorkeur. Het zijn vaak debatten waar de ziel, de verrassing en het vuur uit zijn. Als onze parlementaire democratie verwordt tot het uitwisselen van teksten op papier, kan het net zo goed digitaal worden afgedaan, in alle rust thuis lezend: de introductie van de hangmatdemocratie!

Wij hebben andere opvattingen over het debat in de vergaderzalen van onze parlementen: fris van de lever de ontmoeting tussen volksvertegenwoordigers en leden van het kabinet, die vanuit eigen kwaliteit en expertise improviserend en alert reagerend met elkaar in debat kunnen. Ik realiseer mij overigens dat wij enig risico lopen dat onze opmerkingen, thema's en vragen onbeantwoord blijven. Gezien de inmiddels ruime ervaring van de minister-president lijkt ons dit slechts een hypothetische kwestie.

Mevrouw de voorzitter. Onze bijdrage aan het debat over de algemene politieke beschouwingen staat in het teken van de zoektocht naar de wederkerigheid tussen overheid en burger, tussen burger en zijn inzet voor de civil society en de zoektocht naar de kwaliteit van en in het publieke domein.

Wat mag de overheid van de burger verwachten? Eigen verantwoordelijkheid, participatie, zelfredzaamheid en medeproducent zijn van samenleven. Dat is in wet- en regelgeving snel opgeschreven. Daarin doet de overheid een beroep op de burgers. Wij krijgen echter vaak het idee dat het dan om andere mensen gaat. Maar burgers zijn niet de anderen, dat zijn ook wij. Via dezelfde wetten, regels en beleid doet de overheid niet alleen een beroep op onbepaalde"hullie en zullie", maar evengoed op mij, op u, op jullie, op ons. De burgers dat zijn wij ook: hier in deze Kamer, leden van de Staten-Generaal en u tegenover mij, leden van de regering.

Elk individu moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen voor een levenlang leren, voor zorg, voor werk en inkomen. Voor elke burger wordt de lat van de zelfredzaamheid redelijk hoog gelegd, want de overheid verwacht van haar burgers dat zij uit zichzelf halen wat er aan talent inzit. Bovendien verwacht de overheid dat zij medeproducent zijn van leefbaarheid, van een gezond milieu, een sociaal samenhangende samenleving, een veilige samenleving, een tolerante samenleving en een zorgende samenleving.

Tegen deze achtergrond zet ik de toespraak die de minister-president in Wageningen hield bij de opening van het academische jaar. Onder het thema "Building a future for quality of life" prees hij de excellente vindingen en innovaties van ondernemend Nederland. Hij voelt zich sterk verwant met dit thema. In zijn woorden: het stelt de toekomst centraal en er spreekt ambitie en vernieuwingsdrang uit. De minister-president laakte de zesjesmentaliteit van veel studenten, van de universiteiten, de hogescholen en bedrijven die te weinig aan research en development zouden doen. Ik citeer de minister-president: "Excellentie behoort te worden bevorderd, excellentie in het onderwijs en in het wetenschappelijk onderzoek, anders zou Nederland wel eens zijn excellente concurrerende positie kunnen kwijtraken. Slimmer werken is dus een noodzaak om de uitdagingen van de toekomst het hoofd te kunnen bieden. Zonder innovatie lukt dat niet. Innovatie is een interactief spel met diverse spelers: kennisinstituten, bedrijven, consumenten en de overheid. Versterken van het innovatieve vermogen van Nederland zal voor alle betrokkenen een speerpunt moeten zijn. Innovatie is méér dan wetenschap en hoger onderwijs alleen. Laten wij vooral de belangrijke rol van het beroepsonderwijs niet vergeten en die van ondernemers. Veel innovatie ontstaat immers in de praktijk."

GroenLinks is het hartgrondig en zeer van harte eens met deze passages uit de bevlogen speech van de minister-president. Ons viel echter op dat hij het niet of slechts zeer sporadisch had over de rol van de overheid, over de mogelijkheden die zijn kabinet zou gaan benutten om de condities en het juiste klimaat te scheppen om te gaan excelleren. Hij beantwoordde wel de vraag wat de overheid van de burger, de student, de onderzoeker, de professor, de ondernemer en de koopman mag verwachten, maar niet wat de burger van zijn overheid mag verwachten. En hiertoe nodig ik hem vandaag uit. Ik herhaal overigens dat u en ik ook de burgers zijn. Uw appel om te excelleren, is misschien juist en vooral een appel aan uzelf, mijnheer de minister-president, en aan ons als volksvertegenwoordigers. Immers, de kwaliteit en de variëteit van het publieke domein, van zo onschatbare betekenis voor de ontplooiingsmogelijkheden van alle burgers, is van uw en onze ambities en engagement afhankelijk. Hoe schrijnend hebben opeenvolgende kabinetten, aangetast door het liberale marktdenken, sinds het laatste decennium van de vorige eeuw genoegen genomen met de zesjesmentaliteit van zichzelf, waardoor een betreurenswaardige schraalheid in het publieke domein ontstaan is. In de jaren negentig heeft het budgetdenken definitief postgevat in het kabinetsbeleid en heeft de regering afscheid genomen van het rentmeesterschap en het formuleren van aansprekende, sociale, rechtvaardige, emancipatoire, educatieve, solidaire en ecologische ambities. Deze ambities hadden dominant moeten zijn bij het bepalen van de hoogte van de noodzakelijke budgetten, maar er blijft sprake van een Nederlandse kruideniersmentaliteit: Hoeveel kilo ambities kunnen wij kopen met onze taakstellende budgetten? En nooit hoor je: "Het is iets meer, mag dat?"

Wat mogen de burgers van de overheid verwachten? Dat zij meer, veel meer ambitie toont voor het onderwijs. Nu scoort het kabinet nog geen 6- voor dit vak. Er moet een aanvalsplan worden gemaakt om het niveau van het hele onderwijs in al zijn soorten op te krikken. Niet alleen kennis, ook vakmanschap en het ambacht onderwijzen, perspectief voor elk jong talent, onderwijs als investering in elke mens. Het onderwijs moet niet langer als een kostenpost gezien worden, het moet weer van ons worden, wij moeten er weer over gaan, zonder bedilzucht, in vrijheid. Wij moeten de governance weer naar ons toetrekken.

Moet de overheid jongeren af en toe niet wat uitleggen? Te veel jonge mensen doen het niet goed op school, zij verlaten de school zonder diploma, zij gaan rondhangen, zij tarten de politie, zij drinken te veel en beginnen daar te jong mee, zij blowen te veel en beginnen ook daarmee te jong. Hun gedrag en al hun kwalen moeten worden vastgelegd in kinddossiers. De VVD-fractie vindt dit bevoogdend, wij vinden het problematisch in verband met de privacy. Bovendien zullen de kinddossiers, zo is te vrezen, als een hete aardappel worden doorgeschoven van de ene hulpverlener naar de andere. Daar zullen de Centra voor Jeugd en Gezin als instrument of als toegangspoort voor de huidige veelheid aan instellingen niets aan veranderen als die veelheid blijft bestaan. Het gaat om drive en gevoel voor urgentie.

Wij laten zoveel kansen liggen, terwijl wij op de scholen elk kind tussen vier en zestien jaar zo'n dag of vijf per week zien. Als je als jongere niet stevig in de schoenen stond, zou je het hoofd allang in de schoot hebben gelegd. Er wordt vooral naar de uitvallers gewezen, nauwelijks naar het onderwijs dat de uitval veroorzaakt. Scholen mogen al jarenlang ongestraft hun leerlingen het afgesproken minimumaantal lesuren onthouden. Leerlingen moeten het steeds meer doen met onbevoegde of laagopgeleide docenten. Wie legt jongeren uit waarom scholen hun ongestraft waardevolle lesuren mogen onthouden en waarom de overheid hun de beste docenten onthoudt? En dan krijgen wij van de minister-president te horen dat leerlingen moeten afrekenen met de zesjesmentaliteit. Wij hebben zoveel kennis en ervaring, wij hebben zoveel talent en creativiteit, aldus diezelfde minister-president in zijn toespraak in Wageningen.

Op het terrein van de infrastructuur scoort het kabinet een verkeerde voldoende: wel meer en steeds breder wordend asfalt, maar geen haast met het invoeren van rekeningrijden. Miljoenen burgers zien dagelijks in het landschap ongebruikte miljardenlijnen liggen die dwars door Nederland lopen: de Betuwelijn en de hsl. Zij horen de goederenwagons over de oude sporen langs hun huis in het centrum van grote steden denderen of zij zitten in een trein die op het bestaande spoor achter een goederentrein aansjokt. Dit gebeurt mij ten minste twee keer per dag. Wanneer legt de regering verantwoording af voor de miljarden, geïnvesteerd in spoorlijnen die niet gebruikt worden, soms al wat roestig en overwoekerd, die wellicht nog kunnen dienen als rijksmonument, kenmerkend voor de vroege 21ste eeuw? Leg uw ambitie in investeren in hoogwaardig openbaar vervoer, in meer spoorcapaciteit, in meer – werkende – lightrailverbindingen tussen en in steden.

Wij scoren met z'n allen een zesje of nog minder met goed luisteren naar adviezen van uitvoerende professionals. Dit geldt op een flink aantal terreinen van overheidsdienstverlening, met als meest schrijnende voorbeeld dat half Nederland – bedrijfsleven, overheidsdiensten en burgers – inmiddels een brief van de Belastingdienst gekregen heeft waarin staat dat deze dienst eigenlijk niet meer weet of men aangifte heeft gedaan. Er wordt doodleuk gevraagd om al het werk opnieuw te doen en alle daarmee gepaard gaande kosten en inspanningen voor eigen rekening te nemen. Moet de overheid haar burgers af en toe niet eens iets uitleggen? Drie ministers uit het vorige kabinet hebben de Belastingdienst met drie majeure nieuwe taken opgezadeld. Huursubsidie werd huurtoeslag en de marktconforme zorgpremies, die wij allemaal moesten gaan voelen, werden voor 5 miljoen Nederlanders via de Belastingdienst gecompenseerd met een zorgtoeslag. Dit moest allemaal per 1 januari 2006 ingevoerd worden, bij welke termijn iedereen, ook het parlement, de grootst mogelijke vraagtekens zette. En als derde noem ik de majeure operatie van de polisadministratie, Walvis, bij UWV en Belastingdienst. Deze opeenstapeling van ingrepen die hun weerga niet kennen, heeft de Belastingdienst van een tamelijk gerenommeerde, goed lopende overheidsdienst bijna tot een wrak gemaakt. Willen de oud-bewindslieden Hoogervorst, Dekker, Wijn en De Geus de burgers en zeker ook de arme medewerkers van de Belastingdienst nog eens uitleggen waarom hun bravoure moest prevaleren boven een verstandige afstemming van het een op het ander aan de grote tafel in de Trêveszaal en gespreide invoering van dergelijke verstrekkende maatregelen? Wil de minister-president nu eindelijk eens hardop zeggen dat er meer met een luisterend oor en met veel meer waardering zal worden omgegaan met de eigen dienstverleners van de overheid? Immers, zij moeten werken met vaak te snel ingevoerde wetten en beleidsregels. Als dit verkeerd gaat, hebben burgers er last van, evenals de eigen overheidsprofessionals.

Moet de overheid haar burgers af en toe niet wat uitleggen? Elke burger wordt gestimuleerd tot verantwoordelijk gedrag en zelfredzaamheid. De regering maakt zich terecht grote zorgen over het toenemende aantal huishoudens met grote schulden. Gelukkig is 94% van de Nederlanders zeer risicomijdend als het om een cruciale voorziening als de zorgverzekering gaat. Dit deel van de bevolking is van harte bereid, per maand een paar euro meer te betalen in ruil voor geen eigen risico en een vergoeding van kosten die niet via de basisverzekering gedekt worden. Deze burgers scoren dus een heel hoog punt, maar de regering gaat met haar beleid deze excellentie te lijf. Kan minister Klink deze verstandige Nederlanders uitleggen waarom hij iedereen nu met een verplicht eigen risico tot risicovol gedrag wil dwingen?

Voor de inzet voor Europa zal het kabinet zichzelf wel een ruime voldoende geven. Kwaliteit in Europa, Nederland heeft zich hard gemaakt voor het schrappen van symbolische kwesties, zoals de vlag en het volkslied. Overigens was ik een week later bij de opening van "De oaje Limburger", het Oud Limburgsch Schuttersfeest in Nederweert. Volgens de traditie worden daar volksliederen gespeeld, zoals het Wilhelmus en het Limburgs volkslied. En als de gemeente waar het feest plaatsvindt, een volkslied heeft, wordt dat ook nog gespeeld. Maar dit jaar, zo kort na de Europese top, werd tot grote hilariteit van het grote aantal CDA'ers die hierop afgekomen waren – het is in Limburg een soort gezinsdag – eerst de Europese hymne gespeeld en ging eerst de Europese vlag in top. Daarna volgden pas het Wilhelmus en de Nederlandse driekleur. De ogen vielen uit de kassen bij de CDA'ers.

Maar goed, het kabinet heeft geen ambities getoond als het gaat om de kwaliteit en de effectiviteit van Europa. Ik sluit mij zeer van harte aan bij de hartstochtelijke woorden die mijn collega Han Noten heeft gesproken over een beter gedefinieerde rol, een meer proactieve, zelfbewustere rol van Nederland in Europa en in de buitenlandse politiek. De klimaatconferentie in het afgelopen voorjaar leverde weliswaar afspraken over reductie van de uitstoot van CO2op, maar er is in het nieuwe verdrag weinig terug te vinden over manieren om elkaar hieraan te houden. Als wij het belangrijk vinden dat de Europese Unie haar verantwoordelijkheid neemt voor het beperken van de schade van de klimaatverandering, waarom heeft de regering zich er dan niet voor ingezet om in Europees verband de naleving van politieke afspraken te garanderen? Een gemiste kans om Europa als schoolvoorbeeld te laten dienen op het internationale speelveld. Ook hierin zien wij tot onze spijt een zesjesmentaliteit.

Moet de overheid haar burgers af en toe niet iets uitleggen? Hoe beoordeelt de regering zelf de kwaliteit van de rechtsstaat? Hier behoort toch bij dat burgers adequaat worden beschermd tegen een al te actieve en bemoeizuchtige overheid? Verschillende onderzoeken tonen aan dat de balans van privacy en veiligheid zoekraakt. De minister van BZK neemt zo'n conclusie slechts voor kennisgeving aan. Onder het mom van 9/11, de terreurdreiging en de moord op Van Gogh zijn de bevoegdheden van de Staat en van verschillende diensten in dit land zo vergaand uitgebreid, hebben burgers al zoveel privacy opgegeven en zijn wij in de afgelopen jaren zozeer overspoeld met nieuwe wetgeving op Europees en nationaal niveau dat de mogelijkheden om persoonsgegevens op te vragen, uit te wisselen en te bewaren buitensporig zijn verruimd. Er is nauwelijks meer zicht op het totaal en op de samenhang, waardoor een zorgvuldig gebruik met behoud van de proportionaliteit nauwelijks nog te bewaken is. Als het om veiligheid gaat, lijkt elk bezwaar op grond van een beroep op de privacy daaraan automatisch ondergeschikt, maar is dat de manier om de rechtsstaat te bewaken als wij zo'n belangrijk principe van de rechtsstaat dreigen op te offeren? Het College bescherming persoonsgegevens roept vandaag op tot een publieke discussie over de balans tussen veiligheid en privacy. Wat is de opvatting van de regering? Deelt zij de genoemde redenen tot zorg hierover? Wat gaat de regering doen om het recht op persoonlijke levenssfeer duurzaam te beschermen, ook met het gevoerde veiligheidsbeleid? Wie beschermt de burger nog als de kafkaëske wereld die wij aan het bouwen zijn en waarin het vertrouwen in de technologie hoogtij viert, tot persoonlijke rampen leidt? Kan de minister-president uitleggen dat het grote inleveren van privacy nog in verhouding staat tot wat wij ermee proberen te voorkomen?

Tot slot wil ik iets zeggen over de kwaliteit van de integratie en de inburgering. Die kreeg gisteren in de Migrant Integration Policy Index een ruime voldoende. Echter, als je goed oplet, is er een aantal zorgpunten. Dankzij de nieuwe Wet inburgering stellen wij hogere eisen aan, soms reeds lang, in ons land verblijvende allochtonen. Bovendien frustreren de inburgeringseisen die in het buitenland worden gesteld allochtonen in de uitoefening van hun recht op gezinshereniging. Deze coalitie, die hecht aan gezinseenheid, zorgt ervoor dat familieleden jarenlang gescheiden van elkaar moeten leven. En waarom? Ten gunste van de integratie? Onderzoek toont aan dat hoe eerder gezinshereniging kan plaatsvinden, hoe beter dat is voor de integratie. Zorg nu eens voor een sluitend, intensief en op maat gesneden integratieprogramma voor nieuwkomers en zorg ervoor dat zij dat kunnen volgen zodra zij binnenkomen. Dan hoeven wij niet langer het toelatingsbeleid te vervuilen met dit soort eisen. Met een goed, excellent inburgeringsprogramma kunnen wij de Wet inburgering buitenland intrekken.

Het is hoe dan ook merkwaardig dat de vorige minister voor integratie het imago van krachtdadigheid en aanpakken tot op heden zeer hoog kan houden, terwijl de inburgering in ons land tot chaos is verworden en gesmoord is in het rulle zand van bureaucratie en onuitvoerbaarheid. Vreemd toch dat in zo'n land ruim 620.000 mensen geloven in de nieuwe kleren van de keizer en dat de kroon op de inburgering, Maxima, zo onder vuur komt te liggen met haar behartigenswaardige oproepen en haar behartigenswaardige speech. Prijst de prinses om haar moed en om het feit dat zij investeert in respect en begrip voor verscheidenheid van alle burgers én van de nieuwkomers. Het wordt echt weer eens tijd om ruim voldoende te scoren met het vak inburgeren. Wij zijn verheugd met de nieuwe inzet aan de hand van het deltaplan inburgering.

Mevrouw de voorzitter. De discussie over de vraag of dit kabinet nu links of rechts is, of het een tweede kabinet-Den Uyl of een eerste kabinet-Marijnissen is dan wel de voorloper van het eerste kabinet-Bos is aan de overzijde genoeg gevoerd. De fractie van GroenLinks mengt zich niet in het etikettendebat. Wij roepen de leden van dit kabinet op om na jaren weer eens een kabinet te zijn dat aan rentmeesterschap doet en dat investeert in de publieke zaak, dat sociale, solidaire, rechtvaardige, ecologische en educatieve ambities formuleert, en dat daarvoor financiële dekking zoekt. Reken af met uw eigen zesjesmentaliteit en excelleer als conditio sine qua non voor het excelleren van burgers in ons land, daarmee de vraag beantwoordend wat burgers van de overheid mogen verwachten.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat de overschrijding van de spreektijd in eerste termijn wordt afgetrokken van de spreektijd in tweede termijn. De maxima worden dus gehandhaafd. Ik geef het woord aan de heer Schuurman.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Gelet op uw laatste opmerking verwacht u blijkbaar van mij een langdurig betoog.

De troonrede staat voor een uitdagend en ambitieus en zeer positief getoonzet beleid. Daarbij wordt het doorgeschoten individualiseringsproces verlaten en wordt gekozen voor het gemeenschappelijke, voor het samen doen. De liberaliseringspolitiek wordt ingeruild voor meer sociaal gericht beleid, voor versterking van sociale samenhang. Samen werken, samen leven! Met die richting stemmen wij van harte in. Overigens is het nog niet zo eenvoudig om na de hervormingsgolf met veel invloed van het liberalisme een nieuwe verhouding te vinden tussen Staat en samenleving. Vanouds hebben wij altijd het beginsel van de soevereiniteit in eigen kring verdedigd. Daarvoor staan wij nog, maar niet te ontkennen valt dat door geestelijke en maatschappelijke ontwikkelingen verschillende "kringen" sterk zijn veranderd, waardoor de toepassing van dat beginsel geactualiseerd moet worden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de sterk veranderde positie van het gezin, maar ook – om nog een voorbeeld te noemen – voor besturen van scholen, die nu veelal niet direct aanspreekbaar zijn. Het maatschappelijk middenveld is sterk in beweging. Er moet gezocht worden naar nieuwe vormen van wederkerigheid tussen de taken van de overheid en die van de samenleving, om het "samen" of de "gezamenlijkheid" inhoud te geven. De minister-president zal daarover zeker zijn gedachten willen uiten. Wij zijn er benieuwd naar.

Onze tijd kenmerkt zich door complexiteit en dynamiek en is daardoor voor velen moeilijk te overzien. Het is funest als politieke woordvoerders zich juist dan door simplismen laten leiden. Meestal betekent dit dat men aan het verleden wil vasthouden, terwijl de toekomst wenkt. In een dynamische tijd als de onze moeten wij oude maatschappelijke zekerheden loslaten en op tijd de wissels verzetten. Dat was onzes inziens ook de bedoeling van de hervormingen van vorige kabinetten. Daartegen hadden wij als zodanig geen bezwaar. Onze kritiek richtte zich toen vooral op onvoldoende sociale inbedding. Wij pleiten er ook voor om het ontslagrecht te moderniseren. De globalisering, de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de toenemende vergrijzing stellen nieuwe eisen. Maar de omslag van baanzekerheid naar werkzekerheid in een dynamische maatschappij vereist wel sociale voorwaarden, voor verschillende categorieën zorgvuldige overgangstrajecten, zeker voor laaggeschoolde ouderen, enzovoorts. Deze voorwaarden moet de politiek stellen.

Een toekomstgericht en veerkrachtig beleid moet de beschikking hebben over voldoende middelen. Dat het kabinet geen cadeautjes uitdeelt nu het economisch beter gaat, geeft blijk van het verstaan van de Jozefeconomie: in vette jaren sparen voor de magere, die onherroepelijk zullen komen. Die les werd eerder vergeten. Wat ons betreft zouden nog wel wat meer maatregelen genomen kunnen worden om in alle maatschappelijke behoeften van onderwijs, zorg en veiligheid en innovatief ondernemen beter te kunnen voorzien. Wij stemmen in met belastingverzwaring van hogere inkomens. Onzes inziens zou daar wel een schepje bovenop mogen, bijvoorbeeld meer belasting voor luxeconsumptie als pleziervaartuigen. Die belasting is er nog steeds niet, terwijl dat plezier soms een behoorlijke aanslag pleegt op publiek welzijn en maatschappelijk verkeer. Voor de lange termijn zullen wij bovendien naast de genomen maatregelen – zij het dat het deze kabinetsperiode jammer genoeg niet kan – toch niet ontkomen aan het geleidelijk aanpakken van de belastingaftrek van hypotheekrente. De ChristenUnie-fractie vindt het bovendien jammer dat met het oog op duurzaamheid van het huishoudboekje van de Staat en de komende vergrijzing, het kabinet niet de moed heeft gehad om geringe en geleidelijke verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd met wijsheid te overwegen. De voorgenomen fiscalisering van de AOW heeft zoveel voeten in de aarde, dat wij dat nog niet direct gerealiseerd zien. Graag krijgen wij hierop een reactie van de minister-president.

Wat vindt het kabinet van het voorstel van CDA'er Bovenberg om ter bestudering van de relaties tussen de vastgeroeste woningmarkt, het betaalbaar houden van de vergrijzing, het gezinsbeleid – ik denk aan een goede balans in de verhouding van arbeid en zorg – en het beter benutten van talent op de arbeidsmarkt op te dragen aan een in te stellen staatscommissie die op de genoemde gebieden met plannen voor volgende kabinetten komt? Deze politieke moed zal lonen en het populisme de wind uit de zeilen nemen. Graag krijg ik ook hierop een reactie van de minister-president.

Om de duurzaamheid van de economische ontwikkeling enigszins te garanderen, hebben wij de laatste tijd een adequaat optreden tegen de overheersende financiële wereldmachten gemist. Het is maatschappelijk van groot belang om permanente dreigingen goed te onderkennen. De kredietcrisis werd tot onze verbazing door zowel nationale als internationale toezichthouders verontschuldigd met het niet meer kunnen doorzien van aangeboden financiële producten. Ik denk dan dat die toezichthouders op grond van hun verantwoordelijkheid die producten nooit hadden mogen toelaten. Ik zou de minister-president met klem willen vragen om met het oog op nieuwe bedreigingen, zowel nationaal, Europees als wereldwijd, hiervoor actie te ondernemen. Kunnen wij daarop rekenen?

De heer Kox (SP):

Professor Schuurman val je natuurlijk niet in de rede. Hij valt ook onder de monumentenzorg, op een bepaald gebied. Dat bedoel ik als een compliment. Ik wilde hem namelijk complimenteren met zijn interessante en kritisch getoonzette betoog. Na de hypotheekrenteaftrek en de Bos-belasting levert hij nu ook nog kritiek op het adequaat optreden van de regering op het gebied van de financiën. De ChristenUnie is per slot van rekening ook een beetje regeringspartij. Wat vindt de heer Schuurman ervan dat deze regering heeft ingestemd met de verkoop van een groot gedeelte van onze financiële infrastructuur aan de hoogstbiedende, zonder daar verder eisen aan te stellen? Nu nemen België, Schotland en Spanje een groot deel van onze financiële infrastructuur over. Moet hij niet ook op dat punt wat explicieter zijn tegen de regering? In de regering klonk het: geen misplaatst oranjegevoel, wij moeten trots zijn, het bewijst hoe goed dat wij zijn, enz.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

De heer Kox raakt mij op mijn meest kwetsbare punt. Ik heb de indruk dat ik op financieel gebied een leek ben. Gedurende de 24 jaar dat ik in deze Kamer zit – vandaar de zorg om het monument – heb ik bijna alle portefeuilles behartigd, behalve die van financiën. Daar waren wel redenen voor, dus ik had al heel wat moed verzameld om de opmerking te maken die de heer Kox reden gaf voor deze interruptie. Het heeft misschien een voordeel, gezien zijn instemming met het verhaal. Als leek kun je er misschien wat meer onbevangen naar kijken. Dat heb ik ook gedaan bij de ontwikkeling van de zaak waarover de heer Kox spreekt. Ik heb altijd erg goed geluisterd naar de vertegenwoordigers van de ABN, die zeiden dat het goed ging. Zij verdienden miljarden, maar zij maakten de fout om de topman te laten beloven dat er meer winst moest worden gemaakt. Als ik het goed zie, is dat de reden waarom de ABN nu wordt verkocht. Als leek vraag ik mij af of mijnheer Rijkman Groenink niet had moeten worden weggestuurd; hij had zeker geen premie moeten hebben. Ik vind dat commissarissen misschien wel veel te laat zijn opgetreden toen de belofte werd gedaan om nog meer winst te maken terwijl de winst al zo groot is. Het gevolg is dat wij nu een prachtige bank moeten verkopen.

De heer Kox kan wellicht oplossingen suggereren die ik vrij snel zal beamen, maar dan ben ik weer zeer kwetsbaar. Daarom denk ik dat het goed is om te constateren dat het erop lijkt dat financiële machten al lange tijd buiten elke politieke controle vallen en dat het hoog tijd wordt om daar iets aan te doen, juist vanwege de globalisering. Als ik lees hoe het flitskapitaal de ene dag aan de ene kant van de wereld zit en de andere dag aan de andere kant van de wereld, dan denk ik dat dit niet goed kan komen met een goed internationaal rechtsbestel en een rechtvaardig beleid. Er zal iets moeten gebeuren. Het lijkt erop dat wij te maken hebben met een autonoom proces waarop de politiek geen greep heeft. Het voorbeeld dat de heer Kox geeft, zou ik aan mijn voorbeeld willen toevoegen; beide wil ik aan de minister-president voorleggen. Deelt de minister-president net als wij de zorg dat de financiële machten buiten alle politieke controle dreigen te komen?

Voorzitter. Onze samenleving verandert snel. In allerlei opzichten geeft dat spanningen, soms zelfs grote spanningen. Die worden nogal eens versterkt doordat aan de reactie van woordvoerende politici geen of onvoldoende maatschappelijke analyse ten grondslag ligt. Mijns inziens dringt de ernst van de maatschappelijke situatie te weinig door. Zowel in het regeerakkoord als in het beleidsprogramma van het nieuwe kabinet wordt gezegd dat er een handvest verantwoordelijk burgerschap moet komen. Terecht, het is hard nodig dat er een soort evenwichtsherstel komt tussen luid verkondigde rechten en nauwelijks genoemde plichten. Alleen rechten, zónder plichten, zullen uiteindelijk een verkeerde maatschappelijke uitwerking hebben. Het individualiseringsproces werkt eraan mee dat men eenzijdig van alleen burgerrechten spreekt, zonder nog te beseffen dat er burgerplichten tegenover staan. Dat vrijheid gebonden is aan verantwoordelijkheid wordt te weinig beseft. Het wordt steeds duidelijker dat de vrijheidsrechten misbruikt kunnen worden. Bovendien is onze cultuur multicultureel geworden. Met alleen een beroep op rechten worden dreigende conflicten niet voorkomen; zij kunnen er zelfs door worden opgeroepen. Plichten voor allen, zoals ook rechten voor allen, kunnen de maatschappelijke spanningen doen afnemen. Het normen- en waardendebat kan daarmee een breed gedragen, concrete politieke vertaling krijgen en de dienstbare overheid krijgt haar onmisbare tegenhanger in een dienstbare samenleving.

De introductie van zo'n handvest zal overigens niet vanzelf gaan. De libertijnse invloeden in onze maatschappij zijn sterk. Ik voorspel dat er van die kant gesproken zal worden over "betutteling". Men zal niet nalaten er karikaturen van te maken. De discussie zal nog moeten beginnen. Ik vermoed overigens dat de burger, de kiezer, er over het algemeen meer begrip voor zal hebben. Het is niet uit te sluiten dat ook sommige moslimgroepen zoals de salafisten zich zullen verzetten omdat aanvaarding van burgerplichten door hen als aantasting van hun positie kan worden opgevat. Ons inziens is de invoering van burgerplichten de enige, overigens schrale mogelijkheid om weer meer maatschappelijke samenhang te krijgen. Te weinig merk ik dat het kabinet zich daarvoor echt inzet. Hoe kunnen wij daarbij het maatschappelijk debat bevorderen? Naar onze mening moet dat ook in Europees verband worden geëntameerd. Graag hoor ik een reactie van de minister-president.

Het islamdebat is in Nederland moeilijk te voeren. Oneliners, angst en emotie overheersen. Het betekent groeiende polarisatie. In bijna alle uitspraken, van welke kant zij ook worden gedaan, zit wel iets, maar een comprehensive approach ontbreekt. Wij vinden de situatie ernstig. Dat mogen wij niet op z'n beloop laten. Welke stappen onderneemt het kabinet om het debat in goede banen te leiden en te houden?

Het lijkt er nu op dat de bureaucratisering eindelijk drastisch wordt aangepakt. Inderdaad heeft de verzorgingsstaat een oerwoud van regels gecreëerd. Ook op dit punt wil ik het kabinet aanmoedigen de strijd ertegen door te zetten. Het gevaar is alleen dat het afschaffen van regels weer nieuwe regels schept en dat na het afstoten van ambtenaren anderen via adviesbureaus weer worden binnengehaald. In dit verband hebben wij twee vragen. 1. Wanneer en hoe wordt de balans van de "ontbureaucratisering" opgemaakt? 2. Hoe wordt voorkomen dat grote groepen ambtenaren, vechtend voor hun eigen belang, werkzame tegenstanders van dit beleid worden? Inzicht in de noodzaak van de strijd tegen de bureaucratisering maakt er nog geen eind aan. Vooral in de gezondheidszorg is het nodig dat iets aan het bestuurlijk geweld wordt gedaan, zoals oud staatssecretaris Volksgezondheid Hans Simons recentelijk zei. Bureaucratische belemmeringen en administratievelastendruk moeten stevig worden aangepakt. Dat alles staat het primaire proces in de zorg, namelijk de relatie arts-patiënt, behoorlijk in de weg in plaats van dat het dit proces verbetert. In de onderwijswereld is het niet anders. Het nieuwe jeugd- en gezinsbeleid juichen we toe, maar dat mag niet vastlopen in een groeiende bureaucratie. Voor ons moet zelfs voor het slagen van dat beleid een terugdringen van bureaucratie in de jeugdzorg een eerste prioriteit zijn. Blijkt dat wel voldoende?

Bovendien moet dat jeugd- en gezinsbeleid te integreren zijn met maatregelen om beter onderwijs te realiseren. Schooluitval is niet langer te tolereren. Verhoging van de kwaliteit van onderwijs op alle niveaus moet een hoge prioriteit hebben. Daarbij is opwaardering van onderwijsgevenden en versterking van hun gezag hoogst noodzakelijk. Welke consequenties verbindt het kabinet in dit verband aan het rapport van Rinnooy Kan? Voorts zouden wij graag zien dat ter voorkoming van nog meer misstanden in de jeugdzorg aandacht wordt gegeven aan voorwaarden voor voldoende zorg binnen de gezinnen.

Als we over eigen grenzen kijken, komt allereerst Europa in het vizier. Europa is nodig voor vrede, welvaart, beschaving, sociale stabiliteit en onderling vertrouwen. Wij zijn blij dat er na afwijzing van de Europese grondwet nu een verdrag ligt dat aanvaardbaar is. Wel moet voortdurend duidelijk blijken dat Europees beleid nooit mag worden geïntroduceerd als nationaal beleid in alle opzichten voldoet. Hebben wij voldoende instrumenten om daarvoor blijvend garant te staan?

Het sociale en rechtvaardige gezicht moet wat ons betreft nog meer aandacht krijgen als het om internationale vraagstukken gaat, zoals ontwikkelingssamenwerking, bestrijding van wereldwijde milieuproblemen en bevordering van duurzaamheid in het globaliseringsproces. Door alle aandacht voor onze eigen problemen, waarvan wij er veel als luxeproblemen kunnen zien, althans vele ervan, vergeten wij in onze politieke en maatschappelijke debatten meer en meer de wereldproblemen, terwijl aandacht daarvoor ons zou leren op een andere manier naar onszelf te kijken.

Laat ik één voorbeeld geven, dat ook gegeven is door een wereldwijd bekende christendemocraat, althans, ik veronderstel dat hij christendemocraat is, maar in elk geval een vooraanstaand christen: "In wereldperspectief komen we tot de ontdekking hoezeer wij volkeren en werelddelen hebben beroofd en geplunderd. Denk aan de volkeren van Afrika. We hebben ze op hun ziel getrapt. Vele kostbare en belangrijke elementen uit hun eigen tradities hadden we tot bloei kunnen brengen. Maar in plaats daarvan hebben wij hun een cynische wereld van onze wetenschappelijk-technische en economische macht gebracht. We hebben hun moraliteit uit evenwicht gebracht, zodat corruptie en gewetenloze zucht naar macht en winst vanzelfsprekendheden werden." Dit citaat is van de paus. Wat hij zegt betreft niet alleen Afrika. Wij moeten arme landen blijvend steun verlenen en zeer kritisch naar onze westerse levensstijl kijken. Om goede ontwikkelingspolitiek te voeren, is durf nodig. Dat moeten wij allen aanleren. Het zou goed zijn als vanuit ontwikkelingssamenwerking meer getoond wordt dat deze ontwikkelingspolitiek die van de dienstbaarheid is. Wie weet dat overigens nog? Dat betekent vooral dat wij ontwikkelingslanden leren om in economisch opzicht op eigen benen te staan.

De heer Koffeman (PvdD):

U spreekt over wat wij doen in andere landen. Dat is mij uit het hart gegrepen. U ondersteunt echter het kabinet, dat niets doet aan het feit dat wij een veelvoud van het oppervlak van ons eigen land in derde landen aanwenden om daar veevoer te verbouwen, terwijl daar honger is. Vindt uw fractie dat daartegen opgetreden moet worden of dat daarmee op zijn minst op een andere manier zou moeten worden omgegaan?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

In elk geval is het voor mij duidelijk dat er met betrekking tot de internationale verhoudingen een uitgangspunt ligt voor de beoordeling van welk kabinet dan ook. Dat uitgangspunt is dat het beleid nationaal, Europees en internationaal getoetst behoort te worden aan het bevorderen en dienen van internationale gerechtigheid. Dat is de enige norm. Als de praktijk niet in overeenstemming is met die norm, dan zullen wij bij welk kabinet dan ook pleiten voor het veranderen van de richting in die van recht doen aan mens, natuur, volkeren en culturen.

Wat ons betreft zou bij verlenging van de missie in Uruzgan met meer steun door de NAVO-landen – van beide gaan wij uit – de integratie met ontwikkelingssamenwerking nog meer mogen worden gepromoot.

Ter wille van de tijd wil ik mij op enkele punten bij de heer Werner aansluiten. Dat betreft zijn pleidooi om de druk van het defensiebudget af te nemen en om niet in te stemmen met een afslanking of opheffing van adviesraden. Tevens betreft het zijn pleidooi om nu eindelijk eens orde op zaken te stellen in ons Koninkrijk in verband met de herstructurering van Koninkrijkslanden en Koninkrijkseilanden. Dat zou ik van harte willen steunen.

Tot slot: voor het komende jaar willen wij de regering als geheel en elk lid afzonderlijk Gods zegen en wijsheid toebidden.

De vergadering wordt van 14.08 uur tot 14.15 uur geschorst.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. De kostbare 100 dagentour werd afgesloten. Het beleidsprogram en de begroting 2008 zijn gepresenteerd. Wij weten nu waar wij aan toe zijn met dit kabinet.

In een democratie krijgt het volk de overheid die het verdient. Het kabinet is getypeerd als christelijk-socialistisch en door sommigen aangeduid als "het tweede kabinet-Den Uyl". Wat daarvan zij, er is in elk geval sprake van een trendbreuk met vorige kabinetten-Balkenende wat betreft onder andere immigratiebeleid, socialezekerheids- en belastingbeleid. Het gaat om iets meer dan een "accentverschuiving", zoals de minister-president het nieuwe beleid typeerde. Het zal nog moeten blijken of christelijk-socialistisch iets anders is dan christelijk-sociaal, een terminologie waaraan wij overigens niet hechten. Christelijk ís sociaal in de zin van bescherming van kwetsbare en onschuldig lijdende mensen.

Het coalitieakkoord staat bol van teksten over sociale cohesie, integratie en solidariteit. De overheid moet er meer voor de mensen zijn en dat kost geld. Het gedrag van burgers moet veranderen: gezonder, klimaat- en milieuvriendelijker en energiezuiniger. Dit kabinet gelooft kennelijk weer in de maakbaarheid, althans de beïnvloedbaarheid, van de samenleving. Middelen ter beïnvloeding zijn er uiteraard maar het is altijd zaak om dan op je hoede te zijn. Niet dat wij moeite hebben met de lastenverzwaring op ongezond en milieuonvriendelijk gedrag. Baat het niet, dan schaadt het niet. Het levert de schatkist in elk geval geld op, al blijft het ondoorzichtig waar dat geld uiteindelijk voor besteed wordt en of de te beschermen belangen daarvan profiteren.

Waar wij wél onze bedenkingen bij hebben, is de verdere verstatelijking van de maatschappij in de zin dat de overheid steeds verder in de private sfeer meent te mogen doordringen. Democratie kan gezien worden als een politiek compromis tussen groepen met uiteenlopende wensen en belangen ten aanzien van de manier waarop legitieme politieke beslissingen worden genomen. In deze week na de Week van de democratie moet misschien weer eens opgemerkt worden dat een rechtsstaat een staatsvrije sfeer behoort te kennen, wat de meerderheid ook zegt, een staatsvrije sfeer die meer omvat dan alleen de door de Grondwet gewaardeerde vrijheidsrechten. De vrijheid moet soms in stand gehouden worden door de democratie te beperken. Men zou van een kabinet dat wel "een VU-kabinet" is genoemd, verwachten dat het zich wat sterker rekenschap zou geven van hetgeen de soevereiniteit in eigen kring te betekenen heeft. De bevoegdheid tot gezagsuitoefening in niet-statelijke samenlevingsverbanden, zoals familie en gezin, is een oorspronkelijke bevoegdheid die niet wordt ontleend aan de overheid maar rechtstreeks aan God. Het gaat dus niet om de soevereiniteit van eigen kring maar om de soevereiniteit in eigen kring.

Nu zegt het kabinet naar een kleinere en bovendien betere overheid toe te willen. Het rijksambtenarenapparaat moet worden afgeslankt met 12.000 of 15.000 personen. Gaat het hierbij niet in essentie om een simpele bezuinigingsmaatregel, waarvan de uitkomst overigens ongewis is? Wat is er in het verleden van vergelijkbare voornemens terechtgekomen? Het is niet nieuw. Wij zijn daar sceptisch over, want weet de overheid eigenlijk zelf wel hoe groot zij is? Bij de politie is dat altijd weer een grote puzzel. Daar komt bij dat inmiddels is meegedeeld dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen. Vervolgens is de vraag hoeveel extra ambtenaren de nieuwe ambities van het kabinet vragen. Hoe dan ook, wij menen in elk geval dat de kaasschaafmethode niet de juiste aanpak zou zijn. Daardoor wordt de werkdruk van de mensen die blijven alleen maar groter. Het is belangrijk om eerst te bepalen welke taken de overheid nog wel en welke zij niet meer wenst uit te voeren en om pas daarna te denken aan schrappen.

In het Nederlandse regeringsbeleid verschoof het accent in de jaren tachtig van het gelijkheidsbeginsel naar het vrijheidsbeginsel, ook al blokkeert de gelijkheidseis ook nu nog nu eens de oplossing van het ene probleem en veroorzaakt het dan weer het andere. Sociaal zijn houdt voor velen in: streven naar gelijkheid, terwijl toch evenzeer recht gedaan behoort te worden aan ongelijkheid en diversiteit. Vrijheid en gelijkheid zijn waarden die met elkaar concurreren. Vrijheid in afhankelijkheid en dus gebondenheid binnen het kader van de rechtvaardigheid staat voor ons voorop. Daarom willen wij zuinig zijn op de democratische rechtsstaat, en staat de zogenoemde sociale rechtsstaat of verzorgingsstaat verder van ons af. Daarom ook ons pleidooi voor die staatsvrije sfeer. Het thema van de verantwoordelijkheid van de burger dat zo kenmerkend was voor de eerdere kabinetten-Balkenende, laten wij niet graag los.

Dit brengt ons op het derde onderdeel van de revolutieleus: de broederschap, vertaald als solidariteit. Ook dat is een belangrijke waarde in de samenleving, ook al wordt zij in de politieke praktijk veelal verengd vertaald in materiële en financiële zin. Met een beroep op deze waarden worden in het regeerakkoord én de Miljoenennota lastenverzwaring aan bepaalde inkomenscategorieën opgelegd. Het gaat dus niet om spontane maar om afgedwongen solidariteit. Daar zijn grenzen aan. Mensen leveren thans gedurende hun werkzame leven noodgedwongen meer dan de helft van hun inkomen in bij de overheid. De middenklassen zijn nettobetalers van de sociale zekerheid geworden. Steeds meer inkomensafhankelijke bijdragen enerzijds en recht op voorzieningen anderzijds maken het beeld voortdurend nog schever. De Amerikaan Robert Putnam, voor velen geldend als een autoriteit op dit gebied, kwam langs de weg van onderzoek tot de conclusie dat de bereidheid om sociale lasten op te brengen, afneemt naarmate de mensen die de lasten moeten opbrengen, minder binding ervaren met de mensen die er gebruik van maken. Dat er grenzen zijn, kon wel eens één van de verklaringen vormen waarom jaarlijks meer autochtone Nederlanders het land verlaten en emigreren.

Onze samenleving is een verdeelde samenleving geworden, maar was dat ook in het verleden al, maar anders. Wij zijn onze nationale identiteit blijkbaar kwijtgeraakt. Die identiteit ligt in onze historie, en die historische identiteit heeft consequenties voor de hedendaagse bewoners van ons land. Identiteit is altijd in ontwikkeling, en wordt doorgegeven via de traditie. Wij hechten aan die nationale identiteit, ook al kunnen wij niet voorzien in welke richting die zich in de toekomst zal ontwikkelen. Dit kabinet lijkt opnieuw het idee van de multiculturaliteit te omarmen, al liet de minister-president zich in het verleden naar ik meen wel eens anders uit. Wij geloven niet in dat idee als een wenselijk en werkbaar ideaal. Culturen mengen niet, zeker niet wanneer religie er de harde kern van vormt. De geschiedenis heeft dat bewezen. Een synthese van culturen is niet te verwachten. Het is daarom ook zinloos de oplossing van de huidige integratieproblematiek in deze richting te zoeken. Voor een sociale integratie is een vermenging van culturen ook helemaal niet noodzakelijk. Ervaringen met vroegere groepen migranten bewijzen dat. Integratie zonder aanpassing of assimilatie is mogelijk gebleken, als men er maar in slaagt onderscheid te maken tussen private en publieke moraliteit; dat is wel een belangrijke voorwaarde.

De maatschappelijke ontwikkeling kenmerkt zich weliswaar door een toenemende verscheidenheid, maar die verscheidenheid hoeft niet te leiden tot segregatie. Voor zover er behoefte bestaat aan gemeenschap, is het voldoende dat men zich in Nederland thuis voelt en dus geaccepteerd weet. Veel meer dan dat ieder zich houdt aan de juridische spelregels en de omgangsvormen, wordt niet gevraagd. De verscheidenheid van de bevolking brengt wel met zich mee dat verdraagzaamheid vereist is om ernstige problemen of conflicten te voorkomen. Voor zover het idee van de opwaardering van geografisch bepaalde probleemwijken is gericht op het oplossen van sociale problemen, vrezen wij dat dat idee op een misverstand berust. Ook het kabinet zal niet geloven dat een rijkere buurman en een nieuw huis mensen minder crimineel of kansrijker op de arbeidsmarkt maken. Het beleid zou meer op bepaalde bevolkingsgroepen binnen én buiten de geselecteerde wijken gericht moeten zijn. De vraag is ook wat dit beleid, behalve geld, toevoegt aan de initiatieven die op lokaal niveau al jarenlang volop en permanent plaatsvinden.

Bij het debat over de regeringsverklaring op 3 april jongstleden in dit huis, heb ik namens onze fractie verklaard dat wij loyaal maar niet serviel tegenover dit kabinet staan. Op tal van punten zijn wij positief en hoopvol over het kabinetsbeleid. Ik noem nu slechts willekeurig enkele punten: het streven naar minder koopzondagen, het stimuleren van mantelzorg- en vrijwilligerswerk, en de handhaving van de strafbaarheid van godslastering, zoals wij recent vernamen. Kritisch zijn en blijven wij onder andere over het generaal pardon, dat financieel wel eens op een ramp zou kunnen uitlopen – en dat is misschien niet eens het belangrijkste. Kritisch zijn wij ook, met de Raad van State, over het voornemen om de nieuwe ambities van het kabinet te financieren via lastenverzwaringen die een negatief effect kunnen hebben op de macro-economische ontwikkeling. In dat verband noem ik met name de verhoging van de btw, alsook de greep die wordt gedaan in de kas van de provincies en de woningbouwcorporaties. De te verwachten inkomsten uit de economische groei zijn wel erg optimistisch geraamd. Aan het einde van de rit, voorzien in 2011, moet nog maar blijken of het halen van de doelstelling van een begrotingsoverschot van 1%, is gelukt.

Voorzitter, ter afsluiting. Politiek behoort een tijdelijk evenwicht te representeren. Het politieke evenwicht vereist een politiek die aandacht en waardering heeft voor democratie én leiding, voor vrijheid én gelijkheid, voor eenheid én verscheidenheid, voor idealisme én realisme, voor de redelijkheid en aanvaardbaarheid van het overheidsbeleid, en voor orde én verandering. Dat alles, zo is ons uitgangspunt, binnen de kaders van de soevereiniteit van Gods woord. Gegeven de verkiezingsuitslag en de mogelijkheden tot kabinetsformatie is dit kabinet hopelijk in staat om een noodzakelijk, al is het maar tijdelijk evenwicht te bewerkstellingen. In elk geval wensen wij de bewindslieden Gods onmisbare zegen bij de vervulling van hun verantwoordelijke taken.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Het klinkt misschien een beetje onwaarachtig uit de mond van een vertegenwoordiger van een niet-regeringspartij, maar wij zijn over een aantal prioriteiten van dit kabinet best enthousiast. Van ons vandaag dan ook géén ruw gooi- en smijtwerk over dat het beleid van Balkenende IV allemaal maar niets zou zijn. Dit kabinet kan niet meer doen dan wat in zijn vermogen ligt, en daarvoor past in de eerste plaats waardering. Daar voeg ik in één adem wel aan toe dat de gulle hand waarmee het moralistische collectivisme over het kabinetsbeleid wordt uitgestrooid, wat onze fractie betreft met wat meer ingetogenheid had mogen plaatsvinden.

Terwijl de meeste bewindspersonen in het kader van de 100 dagen-promotour hun oor leenden aan "de samenleving", werkte minister Ter Horst driftig aan het bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten. Op basis van de door de VNG geïnitieerde rapporten Bovens en Van Aartsen zijn prima afspraken gemaakt over het decentraliseren van taken en verantwoordelijkheden naar de gemeenten. Het Rijk heeft erkend dat de gemeente de bestuurslaag is die het dichtst bij de burger staat, en dat gemeenten als geen andere overheidslaag in staat zijn om maatwerk te leveren. Chapeau! voor deze afspraken en de lijn die daarbij is uitgezet. Decentraal waar het kan, centraal waar het moet.

Ook de aanpak van de vernieuwing van de Rijksdienst verdient een compliment. In minder dan een half jaar tijd ligt er een nota met kloeke voornemens die grosso modo onze sympathie hebben. Er wordt een slag gemaakt naar een slimme rijksoverheid, een die slagvaardiger kan gaan werken en effectiever met kennis omgaat.

Daarnaast heeft mijn fractie bewondering voor de moed die minister Donner weet op te brengen om de versoepeling van het ontslagrecht op de agenda te houden. Eindelijk eens iemand die zonder slag of stoot stand houdt tegenover vakbonden en denkbeelden die liever het verleden omarmen dan de toekomst willen vormgeven. En dat met loyale steun van het voltallige kabinet-Balkenende IV.

Het meer flexibel maken van de arbeidsmarkt is naar de opvatting van D66 hard nodig en het kabinet vindt ons dan ook aan zijn zijde om zaken voor elkaar te krijgen.

De heer Kox (SP):

Ik heb al gezegd dat ik de begroting niet zo heel goed heb kunnen lezen door die overdruk. Waar heeft de heer Schouw iets gelezen over het ontslagrecht? Waar leest hij dat wat minister Donner wil, al vaststaand beleid is? Ik meen dat hierover nog wordt gesproken in het kabinet, althans dat hoorde ik de minister-president afgelopen vrijdag op de televisie zeggen. Hij heeft blijkbaar al meer informatie dat de kogel door de kerk is.

De heer Schouw (D66):

Natuurlijk heb ik niet meer informatie dan de heer Kox. Wat zou ik pretenderen? Wij weten toch allemaal dat de heer Donner zich strijdbaar opstelt op dit dossier. Wij hebben dat toch kunnen lezen in de krant en kunnen horen op de radio. Dit is voortdurend in het nieuws. Wat ik hier doe met mijn twee armzalige zeteltjes, is mijn loyale steun aan die strijd geven. Verder probeer ik natuurlijk het kabinet uit zijn tent te lokken om hierover nog iets te zeggen.

Maar dan beginnen onze complimenten te verdampen. Wij missen, en dat is de kern van mijn inbreng, een grondige reflectie op een aantal noodzakelijke hervormingen. Wij willen met het kabinet vandaag eens verder reflecteren op drie onderwerpen die zich bij uitstek lenen voor hervorming. Het eerste is de staat van de democratie, het tweede de staat van het wonen en werken en het derde de staat van het onderwijs.

Vorige week was de week van de democratie met als meest bizarre voorstelling de persiflage op de directe democratie: het burgemeestersreferendum in Utrecht.

Ik wil u even meenemen naar de kiezersopstand van 2002. De roep toen voor modernisering van de democratie was groot. Politieke partijen en de samenleving zagen hiervoor de noodzaak en iedereen ging voortvarend aan de slag. Van de idealen van toen is echter vrijwel niets terecht gekomen. Ja, misschien straks een Huis voor de Democratie, maar dat kun je toch moeilijk verkopen als een duurzame onderhoudsbeurt van de democratie?

Het vertrouwen in centrale democratische instituties is niet een van bovenaf gegeven zekerheid. En de ingrediënten die de bom deden barsten in 2002 zijn natuurlijk niet verdwenen. Dit kabinet zit doodstil op dossiers die ook maar enigszins wijzen in de richting van modernisering van de democratie. Er komen nul initiatieven tot democratisering van het bestuur. Terug naar het rode potlood is de symbolische uitdrukking hiervan.

Maar de kiezer wil anders. Uit opinieonderzoek blijkt dat een grote meerderheid voorstander is van vormen van directe democratie. Simpelweg uit het idee dat wie macht uitoefent daarvoor gelegitimeerd dient te zijn. Waarom wil het kabinet de onvrede van de burger niet kanaliseren? Een vraag is ook of de opvattingen in de samenleving excentriek zijn of juist die van het kabinet.

D66 wil het onderhoud aan onze democratie niet verengen tot twistgesprekken over wel of geen referenda of over wel of geen direct gekozen burgemeester. Wij zien noodzaak voor een verbreding van de discussie en noodzaak voor een discussie over de vraag waarvoor een overheid verantwoordelijk is en mag zijn, én waarvoor de particuliere sector verantwoordelijk is.

De heer Noten (PvdA):

Ik herinner mij toch dat er een aantal jaren geleden een grondwetsherziening voorlag voor het invoeren van een correctief referendum. Het voorstel is destijds ingetrokken, voor zover ik weet zelfs door een minister van D66-huize. Zegt de heer Schouw nu: wij hadden dat moeten doorzetten? Hoe moet ik hem begrijpen, want de stilstand is daar ontstaan?

De heer Schouw (D66):

Dit is een beetje een flauwe opmerking, zeker uit de mond van de heer Noten. Ik heb willen zeggen dat wij als wij spreken over de democratie, de zaak wat breder moeten bekijken en niet alleen moeten spreken over het referendum of de gekozen burgemeester. In het verleden is het een en ander gebeurd, maar hij heeft net als ik in de Miljoenennota geen enkel initiatief van dit kabinet gezien om de democratie verder te vernieuwen en te veranderen. Dit is de kern van mijn betoog. Dan geeft het naar mijn opvatting geen pas om een soort jij-bak te maken over het feit dat het voorstel hier is gestrand. Dat vind ik dit punt niet waard.

De relatie tussen de overheid en haar burgers vraag ook om verdere reflectie op en verdieping van de vraag of het streven van dit kabinet om van bovenaf meer normerend te sommeren, niet haaks staat op een samenleving waarin je juist vertrouwen moet stimuleren door het nemen van de eigen verantwoordelijkheid van zowel burgers, als lokale overheden en maatschappelijke organisaties. En waar eindigt het overheidsbeleid om sociale cohesie te versterken en waar gaat het over in sociale controle?

In dit verband wijs ik ook op het indringende advies van de Raad van State over de Miljoenennota 2008. De Raad stelt dat het kabinet een aantal essentiële vragen over de rol en verantwoordelijkheid van de overheid moet beantwoorden en dat een publiek debat over de kwaliteit van het openbaar bestuur nodig is. Dit doet natuurlijk snel denken aan de discussies over onder andere de verzelfstandiging van Schiphol, de energiewereld, de rol van woningbouwcorporaties, het onderwijs en nog een ander dergelijk collectief goed, het water. Zo maakte het gedoe over de rol van corporaties bij het oplossen van de problemen in de oude wijken het tekort zichtbaar aan een doorwrochte visie op de rol van de overheid. En Schiphol? Steeds dezelfde premier aan het roer, maar tot drie keer toe een andere visie op de rol van de overheid als hoeder van het publieke domein.

Waar verwacht een burger van de overheid bescherming, een taak of een plicht en waar kan het private domein aan de slag? Is het kabinet ook van mening dat een inhoudelijk debat over de kwaliteit, de rol en de taken van het openbaar bestuur en over de grenzen van het publieke domein dringend nodig is? Deelt het de mening dat dit een breed debat moet zijn, dat ook gaat over democratie en over de taken en verantwoordelijkheden van de overheid en dat dit debat mogelijk kan leiden tot nieuwe uitgangspunten en grenzen? Ik krijg hierop graag een reactie.

Mijn tweede punt heeft betrekking op de staat van het wonen en werken. Had je vroeger woon-werkverkeer, tegenwoordig heb je vooral stilstaand verkeer. De fysieke verbindingen tussen het wonen en werken vormen de vitale infrastructuur waarover goederen en mensen worden vervoerd. Een vraag die iedereen bezighoudt die dagelijks in propvolle treinen zit of stilstaat in files, is of de Nederlandse infrastructuur ooit op orde komt. Juist in de Randstad waar woon en werkgebieden met elkaar verbonden zijn door weg- en spoorinfrastructuur, is duurzame innovatie noodzakelijk.

Infrastructuur is belangrijk voor de economische ontwikkeling van Nederland en voor de duurzame samenleving. Meer asfalt is natuurlijk geen oplossing. Beter is het versneld invoeren van rekeningrijden of voorwaarden scheppen waardoor elke ambtenaar één dag per week verplicht thuis kan werken. Zowel thuiswerken als rekeningrijden is nu nog te veel een "mits"- en "tenzij"-verhaal. En dat terwijl de Randstad bijna 14 uur per dag op slot zit en iedereen weet dat er tegen de groeiende aanwas van auto's niet op valt te asfalteren. Rekeningrijden lijkt dan ook dringend noodzakelijk én wel in deze kabinetsperiode. Wil de minister-president toezeggen dat nog deze regeerperiode de eerste uitvoerbare betekenisvolle en onomkeerbare stap naar rekeningrijden wordt gezet? Wil hij ook ingaan op ons voorstel om vanaf 2009 elke ambtenaar één dag verplicht thuis te laten werken?

Ook op de woningmarkt constateren wij een ijzeren status quo. Wij zien weinig voornemens om de doorstroom te stimuleren en dit is toch bij uitstek een terrein waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Wie kent geen jonge mensen die al jarenlang op zoek zijn naar een betaalbaar koophuis? Het is aan starters niet meer uit te leggen dat zij slachtoffer zijn van een verouderd systeem, dat alleen bestaande rechten beschermt en nieuwkomers frustreert. De overheid pompt jaarlijks ongeveer 20 mld. aan subsidies in de woningmarkt. Het grootste deel hiervan is voor hypotheekrenteaftrek en huursubsidies en wordt indirect via corporaties in de sociale woningbouw geïnvesteerd.

Maar het resultaat van al dit geld is iets wat niemand wil: doorgeschoten huizenprijzen en een stilvallende doorstroming van kleine naar grotere woningen. Oplossingen liggen voor de hand: het aanpakken van de hypotheekrenteaftrek en nieuwe woningen bouwen. Gevolg? Duizenden goedverdienende mensen blijven wonen in zwaar gesubsidieerde corporatiewoningen. Gevolg? Wachtlijsten en een woningmarkt die op slot zit. En moet het bestaande complex van fiscale aftrekbaarheid van hypotheeklasten, het beleid op het terrein van de huurprijzen, de huurtoeslag en de rol en positie van corporaties, niet eens goed tegen het licht worden gehouden, mede omwille van gezonde overheidsfinanciën? Het lijkt wel of is afgesproken dat hierover de komende jaren niet nagedacht mag worden. Een verbod op nadenken; dat kan toch niet waar zijn? Wij zouden graag de toezegging krijgen dat het kabinet de gesignaleerde problematiek rond huren en eigendom van huizen precies in kaart brengt, een en ander relateert aan doorstroming en de Kamer hierover rapporteert. Dat zou een uitstekende studie kunnen zijn van de knappe koppen van de planbureaus en de WRR.

Ik kom toe aan mijn derde onderwerp: de staat van het onderwijs. Met het onderwijs in Nederland gaat het niet goed. Onlangs bracht de Wiardi Beckman Stichting hierover nog een belangrijke publicatie uit: "Ruggengraat van ongelijkheid". Een van de problemen is het tekort aan docenten in het basisonderwijs. Nu wordt er schande van gesproken dat pabo-studenten niet kunnen rekenen en ook zij een taalachterstand hebben, maar het is schrijnend als je moslimmeisjes ziet die erg gemotiveerd zijn om in het basisonderwijs te werken, maar de reken- en taaltoetsen niet halen, terwijl ze de intellectuele capaciteiten daarvoor wel hebben. Er moet op alle fronten meer worden geïnvesteerd in de kennis van taal en rekenen. De HBO-raad becijferde dat alleen al in het hbo zo'n 70 mln. nodig is. Het kabinet investeert slechts 5 mln.

Een commissie onder leiding van Rinnooy Kan heeft de noodzaak blootgelegd om 1,1 mld. per jaar te investeren in leraren. En onlangs berichtte de Nationale DenkTank dat verkeerde studiekeuzes en het lerarentekort ons in de toekomst wel eens 16 mld. per jaar kunnen kan gaan kosten. Het onderwijsniveau is essentieel voor de concurrentiepositie van ons land. Het ministerie van Onderwijs heeft nu al een tekort op de begroting als ze alle plannen wil uitvoeren, en dat is nog exclusief die 1,1 mld. van Rinnooy Kan. Hoe denkt het kabinet dit op te lossen?

Een ander probleem in dit verband is dat het niveau van basisschoolscholieren te laag is om aan te sluiten bij het middelbaar onderwijs, dat het niveau van middelbare scholieren te laag is om aan te sluiten bij het hoger onderwijs en dat de kloof tussen wat de arbeidsmarkt verlangt en wat het onderwijs aflevert, steeds groter wordt. Hoe krijgen we de Lissabondoelstelling gerealiseerd van 50% van de jongeren in het hoger onderwijs? Dat zullen we toch niet doen door systematisch de niveaus te verlagen?

Een derde probleem in dit verband is eigenlijk een vraag: van wie is de school eigenlijk? Is de school van de ouders, van de directie, van het schoolbestuur, van een raad van toezicht of van de inspectie? Zijn schooldirecteuren niet vooral managers die "het bedrijf" moeten runnen, waardoor vakmanschap verloren dreigt te gaan? En zijn de leerconcepten die uitgaan van vrijheid en zelfstandigheid niet te vrijblijvend? Is het niet veel verstandiger wanneer discipline, regelmaat en begeleiding meer naar voren komen? Zou er misschien toch wat anders moeten worden nagedacht over de inrichting van het onderwijs: meer structuur en toch weer wat meer aandacht voor kennis?

Voorzitter, ik rond af. D66 vraagt het kabinet om leiderschap en bestuurskracht, en wel op vier punten: ten eerste vragen wij dit kabinet een breed debat te organiseren over de kwaliteit van het openbaar bestuur; ten tweede vragen wij het om haast te maken met rekeningrijden en thuiswerken; ten derde vragen wij het om een nota voor te bereiden die alle problematiek in kaart brengt die samenhangt met het kopen of het huren van een huis; ten vierde vragen we het om aan onderwijs absolute prioriteit te geven. Wij zien de beantwoording met belangstelling tegemoet.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Afgelopen week kregen Al Gore en de IPCC de Nobelprijs voor hun werk aan de bewustwording van de opwarming van de aarde. De premier heeft Al Gore geprezen en gezegd dat zowel zijn boek als zijn film hierover "er mogen zijn". "Ik krijg het er warm van", zegt de ijsbeer op zijn smeltende schots, die Kamagurka vorige week in NRC tekende. Maar wat gaat de premier doen met de gesignaleerde urgentie? Uit niets blijkt dat het hem ernst is om de CO2-uitstoot echt drastisch terug te dringen.

Het Nobelprijscomité ziet in de klimaatproblemen niet alleen een mondiale milieuramp, maar ook een belangrijke oorzaak voor toekomstige geopolitieke conflicten, vluchtelingenstromen, ziekte, sterfte onder de meest kwetsbare groepen en het uitsterven van plant- en diersoorten. Dat zijn nogal ingrijpende onderwerpen, maar ze zijn nauwelijks terug te vinden in de kabinetsplannen.

Het lijkt alsof het kabinet zich drukker maakt over de inperking van het aantal koopzondagen, waarmee het CDA de kerkelijke traditie oplegt aan mensen die daar niks mee hebben, de PvdA hoopt dat iedereen tegelijk vrij zal kunnen nemen om op zondag een balletje te kunnen trappen en de ChristenUnie hoopt dat dit de opmaat zal vormen tot een totaalverbod van elke vorm van sport op zondag. Er zijn echt belangrijkere zaken om ons druk over te maken!

Een Nobelprijs voor de vrede die wordt uitgereikt om de oorlogen van de toekomst te voorkomen, getuigt van een vooruitziende blik. Die missen we in de plannen van het kabinet-Balkenende IV. "Titanic 2" zou een toepasselijkere naam zijn voor dit kabinet, dat lippendienst bewijst aan duurzaamheid, solidariteit, normen en waarden, maar een beleid vormgeeft dat economie centraal stelt. Groei is het enige wat telt. We moeten eerst geld verdienen voordat we het uit kunnen geven aan dieren, natuur en milieu, zo heet het. De vraag is, hoeveel geld er verdiend moet worden voor we eindelijk toe gaan komen aan het belangrijkste wat we hebben: schone lucht, schoon water, schone grond. We kunnen het ons niet veroorloven om dat nog langer uit te stellen. Respect voor onze leefomgeving, zodat we ook respect voor elkaar kunnen hebben.

Het waren niet de vertegenwoordigers van kinderen of van astmapatiënten die het kabinet vroegen de fijnstofnormering te versoepelen, maar de bouwondernemers. Het kabinet zwichtte voor hun lobby, zonder problemen. Het stelde een commissie-Elverding in om te kijken hoe de kinderen die roepen dat de keizer geen kleren aan heeft, het zwijgen kan worden opgelegd; hoe alle stoplichten tegelijk op groen gezet kunnen worden. Want we hebben haast: haast om te zagen aan de tak waarop we zitten. Begrippen als "consuminderen" en "de economie van het genoeg" zijn van de vorige eeuw. We hebben nooit genoeg en we willen veel meer – en rap een beetje. We pompen mee aan economische luchtballonnen die een wereldwijde kredietcrisis teweegbrengen. Vooraanstaande bestuurders verkopen hun bank met een privébonus van 26 mln. Hoe objectief zouden de Rijkmannen van deze wereld nog zijn bij het nemen van beslissingen als die gepaard gaan met zulke perverse prikkels? En wat heb je eigenlijk aan geld als de ijskap smelt?

Na ons de zondvloed is inmiddels een realiteit die een Nobelprijs waard is. Als we horen dat het ijs op de noordelijke maritieme route is gesmolten, leidt dat vooral tot enthousiasme over nieuwe scheepvaartroutes. Die VOC-mentaliteit hebben we hard nodig, omdat we een veelvoud van ons eigen land gebruiken in derdewereldlanden, om daar graan te verbouwen voor onze bio-industrie. In dat opzicht zijn smeltende ijsbergen goed nieuws voor de bemanning van de Titanic 2: lekker doorvaren zonder obstakels, volle kracht vooruit, geen oponthoud door geitenwollensokkendenken, aan de bak!

Ex-minister Veerman vatte het zo kort samen: "Het systeem is vastgelopen. We importeren enorme hoeveelheden veevoer, we exporteren enorme hoeveelheden varkens en de rommel blijft hier achter." Om dat even getalsmatig in te vullen: in ons land speelt zich de grootste massaslachting uit de geschiedenis af; een perfect vernietigingssysteem, dat zich buiten ons gezichtsveld afspeelt. Alleen tijdens dierziektecrises kunnen we een blik in de stallen werpen, wanneer miljoenen gezonde dieren worden geofferd op het altaar van onze economie. Elk jaar lijden en sterven 500 miljoen dieren in onze bio-industrie na een kort en ellendig leven. Dat is 120 dieren voor elke driekamerflat, niet omdat wij die dieren zelf willen opeten, maar omdat wij de slager en de melkboer van Europa willen zijn. Daaraan houden wij echter wel 70 miljard kilo mest over, 4000 kg per Nederlander. Als ik zeg dat dit beleid stinkt, mag de minister-president dat heel letterlijk opvatten. Het is dubbelhartig om Al Gore te prijzen voor zijn klimaatopvattingen en tegelijkertijd niets, maar dan ook helemaal niets te ondernemen tegen één van de grootste veroorzakers van broeikasgassen in ons land: de bio-industrie.

Wij weten inmiddels dat één koe net zo veel broeikasgas uitstoot per jaar als een middenklasse auto die 70.000 km aflegt, maar wij veranderen die kennis niet in beleid. Delftse onderzoekers geven aan dat een vleesheffing van 12% tot een afname van de vleesconsumptie zou leiden met 9% en dat het milieueffect daarvan minstens zo groot zou zijn als van de kilometerheffing. En toch heeft het kabinet het voortdurend over het beprijzen van kilometers, maar helemaal nooit over het beprijzen van dierlijke producten. Het kabinet vindt het kennelijk normaal dat een ei nog steeds hetzelfde kost als vijftig jaar geleden; dat een liter mineraalwater duurder is dan een liter melk en dat de vleesproductie de kostbare zoetwatervoorraden van onze aarde letterlijk opslurpt, zonder dat ook maar één watermanager zich daarover zorgen maakt.

Het winnende idee voor duurzame dinsdag was een kookboek over duurzaam eten en duurzaam koken, waarbij per gerecht duidelijk wordt aangegeven wat de kosten zijn, ook de maatschappelijke kosten. Voor een kilo vlees is honderdduizend liter water nodig en dat gaat ten koste van landen waar zoetwaterschaarste heerst. Het zou beter zijn om die landen te stimuleren plantaardig voedsel te verbouwen, en dan niet voor ons veevoer. De productie van 1 kg rood vlees kost net zo veel water als nodig is om twee jaar te douchen. Een milieubeleid dat inzet op de vermindering van de vleesconsumptie, zet meer zoden aan de dijk dan een milieubeleid dat zich blind staart op waterbesparende douchekoppen.

Japanse wetenschappers hebben berekend dat een kilo vlees net zoveel CO2-uitstoot kost, 36 kg, als drie uur joyrijden met je auto terwijl je thuis alle lichten aan laat staan. En wetenschappers van de universiteit van Chicago hebben berekend dat een vegetariër in een Hummer aanzienlijk milieuvriendelijker is dan een vleeseter in een Toyota Prius. Dat is misschien een lollige vergelijking, maar uit de kabinetsplannen blijkt niets van een sanering van de veehouderij.

Iedereen kan inmiddels weten dat deze marginale en sterk vervuilende eiwittransitie dringend aan sanering toe is. Dat moet, omdat het klimaatproblemen veroorzaakt; omdat het beslag legt op ruimte in landen waar honger heerst; omdat het inefficiënt is; omdat het bijdraagt aan het overgewicht waarmee mensen hier kampen; omdat het bijdraagt aan de ondervoeding in de wereld; omdat het ernstig dierenleed veroorzaakt en omdat de wereldgrondstoffenvoorraad niet toereikend is.

Bij een paradigmaverandering van dierlijke naar plantaardige eiwitten snijdt het mes aan twee kanten, want de akkerbouw is in staat om tweede generatie biobrandstoffen te leveren uit plantresten via cellulose, vergassing of pyrolyse. Dat kan 40 tot 50% van onze vervoersbrandstoffen opleveren, zo werd deze week duidelijk op het biobrandstoffen congres.

Graag hoor ik van de minister-president waarom het kabinet met geen letter rept over een transitie naar een meer plantaardige en dus meer milieu-, mens- en diervriendelijke samenleving. In zijn antwoord kan hij maar beter niet verwijzen naar de Nota dierenwelzijn, want daarin legt het kabinet vooral uit wat dieren níét zijn. Dieren zijn niet precies als mensen, en ze hebben niet dezelfde mensenwensen, zegt minister Verburg. Daarmee rekent zij kennelijk af met een jeugdtrauma, want de Fabeltjeskrant was vanaf haar elfde verjaardag op de televisie te zien. Kennelijk wil zij meneer de Uil met terugwerkende kracht de les te lezen. Nee, dieren zijn niet precies als mensen, hoewel ze genetisch nu ook weer niet zo heel erg verschillend van ons zijn. Wat ons onderscheidt van dieren, is ons ethisch besef en ons vermogen om vooruit te denken en juist die twee eigenschappen lijken wij niet te benutten bij onze omgang met dieren.

Wij doen ons best om te zoeken naar intelligente levensvormen op andere planeten, maar zeer intelligente levensvormen op onze eigen planeet behandelen wij als oud vuil. Wij proppen ze in vrachtwagens alsof ze al dood zijn en voorkomen dat daar betere controle op komt, met dank aan de Partij van de Arbeid die in de landbouwcoalitie de rol van de weggevallen LPF lijkt in te nemen. Wij laten intelligente levensvormen doodgroeien na zes weken. Wij halen intelligente levensvormen direct na de geboorte weg bij hun moeder. Wij snijden intelligente levensvormen de keel door en laten ze bij hun volle bewustzijn dood bloeden, omdat Allah het zo gewild zou hebben. Wij vergassen intelligente levensvormen, omdat wij hun bont willen exporteren. Wij snijden intelligente levensvormen onverdoofd de ballen af. En wij sluiten intelligente levensvormen op in kooien, waarin ze hun kont niet kunnen keren.

Wij allemaal hebben daar weet van, maar wij kijken liever de andere kant op, het kabinet voorop. En dat maakt iedereen die de andere kant op kijkt, medeschuldig aan alles wat wij intelligente medeaardbewoners aandoen. Levenslange marteling voor een paar cent marge en een paar minuten feest voor de smaakpapillen, daar hebben wij het over. Stel je voor dat niet wij intelligentie ontdekken op andere planeten, maar dat die ons ontdekt, en dat het levende wezens zijn met een intelligentie die zich verhoudt tot de onze, zoals pakweg onze intelligentie zich verhoudt tot die van het varken. Wat zouden ze met ons doen? Sluiten ze ons op in betonnen hokken? Mesten ze ons vet? Proppen ze ons vol met antibiotica om ons vervolgens te slachten en op te eten? Laten wij hopen dat ze daar te intelligent voor zijn, want dat kan onze redding worden.

Dit kabinet trekt volgend jaar 7 mln. uit om het welzijn van dieren te verbeteren. Dat is een druppel op een gloeiende plaat, ongeveer 1 cent per productiedier op een LNV-begroting van 2,3 mld. En die ene cent is nog niet eens bestemd voor het verbeteren van de leefomstandigheden van pelsdieren, pluimvee of varkens, maar voor spotjes die ons moeten leren dat wij onze honden en katten niet met de pot mee moeten laten schaften, omdat ze daar te dik van worden. Dat zijn de dierenwelzijnsproblemen waarover dit kabinet zich druk maakt. En wat te denken van het verbod op seks met dieren. Dat stelt men niet voor om dieren te beschermen, maar om het zedenbederf onder mensen aan te pakken. Kijk, daar kan je je geen buil aan vallen.

Intussen doen wij niets aan studenten die levende goudvissen doorslikken, hun edele delen gedwongen in kippen steken of geitjes martelen tijdens de ontgroening. Wij doen niets aan jagers die de wilde zwijnenstand zodanig manipuleren via bijvoeren en scheve geslachtsverhoudingen dat de minister de jagermeester van Hare Majesteit toestaat om de drijfjacht weer van stal te halen. Misschien moeten wij de commissie-Elverding daarover eens om advies vragen. Peter Elverding ziet elk jaar kans om in de Limburgse nuloptiegebieden genoeg dieren te fokken om met zijn vrienden van de DSM-jachtclub De Lexhy heel veel vette zwijnen af te kunnen knallen.

Voorzitter. Op Prinsjesdag waren er door de Staten-Generaal achthonderd broodjes besteld met een bedreigde diersoort erop. Het was immers feest. Door een coördinatiefout hebben die broodjes de meeste genodigden niet bereikt en is een fors deel ervan weggegooid. Maar goed: decadentie komt aan het eind van de beste beschavingen voor. Het leed van de palingen concentreert zich in het zoutbad waar hun huid levend verbrand wordt. Van de zinloosheid van hun dood hebben ze verder geen weet, want dieren zijn tenslotte niet precies als mensen. Ze denken over zulke dingen niet na.

Als het waar is dat de mate van beschaving van een land zich laat aflezen aan de wijze waarop het omgaat met zijn dieren, dan is het droevig gesteld met het beschavingsniveau van ons land en met het beschavingsniveau van de regeringsplannen. Ik weet dat het kabinet op verzoek van de fractie van de Partij voor de Dieren onderzoek instelt naar het effect van verschillende vervangingsstrategieën voor vlees, maar belangrijker dan dat is dat de vervuiler echt gaat betalen, dus ook voor zijn vleesconsumptie. De maatschappelijke kosten voor elk kilo varkensvlees bedragen volgens het LEI 21 cent. Die kosten worden dus niet betaald door de consument, maar door de burger. Ik wil weten of het kabinet die maatschappelijke kosten gaat toerekenen aan de vervuiler, of dat het kabinet van mening blijft dat de burger de zeer vervuilende en onbeschaafde sector van de veehouderij moet blijven subsidiëren.

De aarde biedt genoeg om ons allemaal te eten te geven, maar niet genoeg voor onze hebzucht. 30% van de wereldbevolking consumeert 80% van de grondstoffen. Wij groeien dicht, terwijl anderen verhongeren. Is er echt een belangrijker onderwerp om het vandaag over te hebben?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Uit De sociale staat van Nederland 2007 van het SCP en uit het opinieonderzoek 21minuten.nl blijkt dat Nederlanders in hoge mate gelukkig zijn, wat dat dan ook moge zijn. Daaruit blijkt ook, maar dat ligt wel een beetje genuanceerder, dat Nederlanders in redelijke mate tevreden zijn met hun regering. Lang niet iedereen voelt zich door de politiek vertegenwoordigd, maar dat betekent nog niet dat de regering alles verkeerd doet. Het lijkt er soms op dat de prioriteiten van de regering goed aansluiten bij de prioriteiten van de Nederlander: harmonie in plaats van tegenstellingen, staan voor een open Nederland en dus ook openstaan voor globalisering, maar rekening houden met zwakkeren, de belastingen vergroenen, koploper worden in duurzaamheid, direct een pact sluiten met VNG en IPO in plaats van ruzie maken zoals de vorige regering en het overhouden van een, zij het beperkt, overschot op de begroting. Geen slecht begin!

Maar niet alles is rozengeur en maneschijn. Het vorige kabinet heeft namelijk een belangrijk probleem laten liggen. Dat kabinet heeft een aantal hoogstnoodzakelijke hervormingen doorgevoerd bij de bijstand, de WAO, de zorgverzekering en de Wmo. Soms deed men dat rigoureus en daarmee legde men een zware druk op zowel diegenen die afhankelijk zijn van dergelijke regelingen als op diegenen die de regeling moeten uitvoeren. Daarmee resteert het slotstuk van die hervormingen, het ontslagrecht. Dat is nu nog altijd een bureaucratisch en ingewikkeld geheel, waar lang niet alle getroffenen van profiteren. Ik wens de minister van SZW alle succes met zijn pogingen, in het veld en misschien ook in de boezem van het kabinet, om tot een systeem te komen zonder overbodige rompslomp, waarin iedereen precies weet waar hij of zij recht op heeft en dat dan ook krijgt.

Dan kom ik op een ander probleem: het onderwijs. Iedereen weet dat er wat moet gebeuren, maar de grote vraag is: hoe? De vraag is ook hoeveel geld het moet kosten. Een groot deel van de voor het onderwijs bestemde extra middelen gaat straks naar de gratis schoolboeken. Dat is een buitengewoon goed doel, waar ouders erg blij mee zullen zijn. Dit kan er ook toe bijdragen dat scholen eindelijk zelf eens wat meer gaan letten op de prijzen van de boeken die zij hun leerlingen voorschrijven. Het bedrag dat ervoor uitgetrokken wordt, 290 mln., is naar mijn overtuiging echt hoog genoeg, ondanks de protesten die klinken. Maar deze nuttige overheidsuitgave levert natuurlijk geen bijdrage aan beter onderwijs. Bij beter onderwijs gaat het vooral om de competentie van de leraar. In de ene situatie ligt de nadruk op de pedagogische en didactische kwaliteiten, in de andere situatie op de vakinhoudelijke kennis. Beide zijn nodig, maar niet beide op alle plaatsen in gelijke mate.

Wij spreken veel over het vmbo en dat is terecht, want 60% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zit op het vmbo. De bovenbouw van havo en vwo neemt echter feitelijk een sleutelpositie in de problematiek in. Daar moeten verreweg de meeste toekomstige leraren hun voorbereiding krijgen, zowel voor het basisonderwijs als voor het voortgezet onderwijs. Daar moeten ook onze toekomstige hoogopgeleiden vandaan komen. Het is van groot belang dat in het onderwijs naast hbo'ers ook universitair opgeleide docenten werkzaam blijven. De werkelijkheid is momenteel dat er voor academici geen enkele incentive is om daar te gaan werken, en dat er voor tweedegraads docenten geen incentive is om een eerstegraads opleiding te volgen, laat staat om dat op universitair niveau te willen doen. Dat levert namelijk niets meer op. Het kan hoogstens zijn dat door de schaarste, die onder eerstegraders ongetwijfeld nog groter wordt dan onder tweedegraders, de praktijk straks een arbeidsmarktbonus gaat opleveren. Een structurele wijze van belonen van extra investeringen en inspanning is dat echter niet. Dat is door de commissie Rinnooy Kan ook gezien. Die commissie pleitte dan ook voor een beloningssysteem waarbij opleiding, naast alle andere elementen, die ook belangrijk zijn, weer een eigen rol gaat spelen. Daarmee wordt niet tekort gedaan aan de soms heel grote inzet en kundigheid van de tweedegraads leraar of de hbo'er, maar daarmee wordt wel erkend dat ook academici in ons onderwijs nodig zijn en dat de arbeidsmarktverhoudingen dat op termijn alleen mogelijk maken als er een zeker beloningsverschil is.

Het probleem daarbij is dat de arbeidsvoorwaarden volledig gedecentraliseerd zijn naar werkgevers en werknemers en dat het dus moeilijk is om grip te krijgen op het beloningssysteem. Daarbij mag misschien ook wel gezegd worden dat het huidige beloningssysteem, waar vooral de onderwijswerkgevers erg aan gehecht lijken te zijn, in de praktijk erg veel onrust en onlust veroorzaakt. Het onderwijs is ook in dit opzicht geen toonbeeld van harmonie; laten wij ons dat niet wijsmaken. Heeft de regering de ambitie om aan de beloningssystematiek iets te gaan doen, en zo ja, hoe stelt de regering zich dat voor, gelet op de weinige directe zeggenschap die zij heeft overgehouden op dit terrein? Minister Plasterk heeft naar aanleiding van het rapport van Rinnooy Kan wel direct geroepen: "dat gaan wij uitvoeren", maar naast de ambitie, die dus concreet genoeg moet zijn, speelt daarbij ook nog eens het geld een grote rol. Wat mag er concreet op dit gebied in deze kabinetsperiode van deze regering verwacht worden?

Ik stel nog een probleem aan de orde, maar misschien niet allereerst voor de regering. Ik noemde al de overeenkomsten die de regering al heel vlot wist af te sluiten met VNG en IPO. Dat lijkt heel mooi, maar of dat nu betekent dat de regering ook inderdaad recht doet aan gemeenten en provincies is nog maar de vraag. De maximering van het overgebleven deel van de ozb wordt teruggenomen. Dat lijkt meer vrijheid te geven aan de gemeenten, maar als tegelijk een macronorm wordt gesteld die kan leiden tot verkleining van het Gemeentefonds als een andere gemeente te veel belasting gaat heffen, dan wordt daarmee eerder de afhankelijkheid, van anderen namelijk, vergroot, dan de autonomie. Kan de regering uitleggen dat dit eerlijk is ten opzichte van een individuele gemeente? Verder blijft voorlopig het eigen belastinggebied extreem klein, terwijl van alle kanten geroepen wordt dat de gemeente, de eerste overheid, de oudste overheid en formeel toch een autonome overheid, recht heeft op en ook behoefte heeft aan een groter eigen belastinggebied. Dat vrijwel al het geld uit het Gemeentefonds moet komen, beperkt te veel de eigen afweging, ook als er wordt geprobeerd om meer in algemene en minder in specifieke uitkeringen uit te betalen. Het normeringssysteem van trap op, trap af, lijkt daarbij in het huidige tijdsgewricht natuurlijk mooi – het Rijk meer geld, de gemeente meer geld – maar in feite houdt het in dat de gemeente niet de afweging hoeft te maken, en in de praktijk ook meestal niet maakt, of meer uitgaven opwegen tegen de daarvoor door het Rijk geheven belastingen.

Ik heb het hier wel vaker gezegd, maar ik herhaal het nog maar eens: niet alle gemeenten hoeven hetzelfde te zijn of te doen. De heer Van Aartsen formuleert daarbij op het VNG congres zelfs: het Rijk is behept met een obsessief gelijkheidsdenken. Naast een compensatie door het Rijk voor de verschillen tussen arme en rijke gemeenten mag er volgens mijn fractie een grote marge zijn van eigen keuzes, die verschillend kunnen uitvallen. Wat is de regering van plan, ziet zij nog discussie over het eigen belastinggebied, een discussie die door de Raad voor de financiële verhoudingen en de ROB uitdrukkelijk gestimuleerd wordt, en waarbij Van Aartsen het heeft over 30 of 40% eigen belastinggebied, of is dat voor de regering niet meer echt een punt? Daarop zou ik wel graag een heel duidelijke reactie willen krijgen.

In de verhouding met de provincies is er misschien nog wel duidelijker iets mis, ondanks het akkoord met het IPO. De dreigementen om een greep in de kassen van de provincies te doen ten bedrage van vier maal 200 mln. worden nu uiteindelijk gerealiseerd in de vorm van een keurige overeenkomst, waarin wordt vastgelegd dat de provincies zaken gaan betalen die eigenlijk door het Rijk zouden worden betaald omdat ze ook onder rijksverantwoordelijkheid vallen. Dat is dus inderdaad en metterdaad een greep in de kas van de provincies, waarbij dan ook nog bij de ene provincie aanzienlijk meer gehaald wordt dan bij de andere. Intussen is hierover door de staten van Groningen een door de Partij voor het Noorden ingediende motie met algemene stemmen aangenomen, waarin duidelijk gesteld wordt dat "de rijksoverheid de provincie gedwongen heeft mee de begrotingsproblemen van het Rijk op te lossen" en dat dit "de kleine beleidsruimte van de provincie nog verder beperkt". Wanneer provincies meebetalen aan zaken waar zij inderdaad wel belang bij hebben, dan lijkt dat misschien een ordentelijke transactie, maar de werkelijkheid is dat provincies tot bestedingen gedwongen worden en er dus op zijn minst aan hun autonomie afbreuk wordt gedaan ter wille van een mooi ogende rijksbegroting. Wij hebben nu voor één jaar een mooi akkoord, en de vraag is of dit volgend jaar en de twee jaren daarna weer zo gaat. Wat is de regering van plan?

Ook de provincies hoeven overigens niet allemaal gelijk te zijn. De regering kiest er voor om in de Randstad de daar duidelijk aanwezige problemen op te lossen door betere coördinatie en het opstellen van een Urgentieprogramma Randstad. En dat kan vast wel heel wat helpen, maar er blijft een weinig inzichtelijk staatkundig geheel liggen van kleine en grote gemeenten, deelgemeenten, provincies en daartussen de plusregio's. Daar kan van verlengd bestuur nauwelijks meer gesproken worden, maar daarmee worden wel de provincies uitgekleed. Juist in de Randstad lijkt toch een gecoördineerde aanpak over een groot territoir door een provincie of door een vanuit de provincie aangestuurd uitvoeringsorgaan meer voor de hand te liggen dan de bestaande lappendeken. Daarbij kan er heel wel voor gekozen worden om niet alle provincies dezelfde bevoegdheden te geven en ook om niet alle gemeenten daarbinnen dezelfde bevoegdheden te geven. Dat zou ook voor andere delen van het land een pragmatische benadering mogelijk maken, die nu altijd stuit op datzelfde "obsessieve gelijkheidsdenken" waarover de heer Van Aartsen het had. Mijn concrete vraag in dit verband is heel simpel: wat wil de regering nu eigenlijk met de plusregio's waar niemand voor was, die er toch zijn, en die er nu ook heel lang lijken te blijven?

Een laatste onderwerp nog kort. De discussie over de Nederlandse identiteit is voor mij als een soort déjà vu. In Friesland wordt sinds jaar en dag gepraat over de identiteit, wat dat is, waardoor die bepaald wordt, of er überhaupt wel sprake is van eigen identiteit, of bijvoorbeeld alleen maar van een gemeenschappelijke West-Europese identiteit. Ik zou het niet durven wagen om in deze schimmige discussies het laatste woord te willen spreken, maar ik weet wel dat het gevoel van saamhorigheid dat Nederlanders met elkaar, en dat Friezen, en ik neem aan ook Limburgers, met elkaar kunnen hebben, vooral bepaald wordt door de taal. Dezelfde soort saamhorigheid kunnen wij ook op vakantie in Turkije met een Nederlands sprekende Turk ervaren. En of die nu één of twee paspoorten heeft maakt daarbij niet uit. De taal is niet synoniem met identiteit maar in en door de taal wordt wel het meest de gemeenschappelijkheid ervaren. Het is aannemelijk dat er zonder eigen taal niet of nauwelijks meer sprake zal zijn van een afzonderlijke Friese identiteit. En dat kon met het Nederlands wel eens net zo wezen. Wij zijn het er dan ook erg mee eens dat de Nederlandse taal in de Grondwet bescherming geboden zal worden. Dat mag dan ook leiden tot echte concrete bescherming, zoals bijvoorbeeld in Vlaanderen de wet garandeert dat elke studie in het Nederlands kan worden gevolgd en afgesloten. Afstemming van taalwetgeving tussen Vlaanderen en Nederland zou misschien wel voor de hand liggen. In Vlaanderen is het gevolg van de wetgeving in ieder geval niet een afsluiten van de wereld of een niet meer mee kunnen komen in het globaliseringsproces. Is de regering bereid om uit grondwettelijke bescherming ook concrete consequenties te trekken, zo mogelijk in samenspraak met Vlaanderen? Vindt de regering het dan met mij ook vreemd als Nederlandse marechaussees een jack dragen met "police" in plaats van politie? En vindt de regering dan ook met mij dat de tweede rijkstaal, waarvoor Nederland expliciet de verantwoordelijkheid op zich genomen heeft in internationale verdragen, dan net zo grondwettelijke bescherming toekomt?

Ik wacht graag de beantwoording door de minister-president af.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Yildirim, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Op een andere wijze dan was voorzien, sta ik hier als volksvertegenwoordiger voor u in deze Kamer. Ik hoop dat wij elkaar in de loop van de tijd beter leren kennen. Ik bedank u en de ambtelijke organisatie voor de mij verleende ondersteuning tot nu toe.

Vanaf heden zal ik het woord namens de fractie-Yildirim/Solidara voeren. Solidara staat voor eenheid in de samenleving, in vrijheid en solidariteit. Wij zullen op geheel eigen wijze politiek bedrijven en eigentijdse oplossingen zoeken, vinden en aandragen voor de maatschappelijke problemen in onze samenleving. Op basis van een aantal thema's zal ik ingaan op de voorliggende voorstellen van het kabinet.

Ik begin met het thema eenheid. Wij staan voor eenheid in de samenleving. Het behouden en bewaken van de eenheid in de samenleving voor nu en in de toekomst is één van de belangrijkste thema's en vergt meer waakzaamheid dan voorheen. De laatste tijd worden bevolkingsgroepen steeds vaker tegen elkaar uitgespeeld. Ik noem dat het wij-zij denken. Laten wij ons realiseren dat artikel 1 van de Grondwet actief in de praktijk moet worden gebracht. De regering en de volksvertegenwoordigers hebben daarbij een belangrijke voorbeeldfunctie. Niet de vrijheid van enkelen, maar van iedereen in onze samenleving dient gewaarborgd te worden, zonder onderscheid naar geloof, sociaaleconomische positie, afkomst, sekse of geaardheid. De mens dient weer het uitgangspunt te zijn. Door te kiezen voor eenheid in de samenleving, kiezen wij tegen elke vorm van discriminatie.

Ten tweede staan wij voor vrijheid. Met vrijheid bedoelen wij de vrijheid van meningsuiting en de vrije keuze van de religie, zonder dat daarbij de vrijheid van een ander wordt ingeperkt. Hierbij wil ik opmerken dat ik met verbazing de reactie van het kabinet heb gelezen op de door ons gestelde schriftelijke vragen over het al dan niet verbieden van de Koran. De antwoorden stellen ons teleur. Wij hebben daaruit niet kunnen opmaken dat iedere burger in Nederland wordt geacht te leven naar artikel 1 van de Grondwet. Gezien het feit dat dagelijks mensen worden onderscheiden naar hun geloof en afkomst bij sollicitaties, op straat of in het uitgaansleven, vraag ik mij af of het bestaan van dit artikel in de Grondwet niet stelselmatig wordt ondermijnd, zonder dat er een bepaalde consequentie volgt?

Wij staan achter de uitspraken van Prinses Máxima. Naar onze mening bestaat dé Marokkaanse, Iranese of Nederlandse identiteit niet. De kracht van onze culturen is juist de dynamiek en het vermogen zich aan te passen aan de veranderingen in de samenleving. Wij leven nu toch ook niet meer zoals in de jaren 50 van de vorig eeuw? Wij constateren wel dat de aanwezige elementen van een mogelijk Nederlandse identiteit onderhevig zijn aan revisie. Wordt Nederland een land waar onder het mom van vrijheid de tegenstellingen tussen zwart en wit, en tussen geloof en ongeloof toenemen, of gaan wij voor een land dat juist de kracht vanuit de diversiteit haalt en probeert de samenleving op die gebieden te bundelen en te versterken? Solidara kiest voor het laatste en neemt stelling tegen alle tegenstellingen die dit ondermijnen. Wij vragen het kabinet hierin om een actievere houding op basis van concrete maatregelen.

Ten derde: neem de burger serieus. Wij steunen dit kabinet als het gaat om het niet-houden van een referendum over het EU-verdrag. Ook wij zijn niet voor een nieuw referendum, al is onze motivatie daarvoor anders. De burger heeft immers al uitgesproken op basis van een referendum tegen het EU-verdrag te zijn. Aangezien het nieuwe verdrag op tal van punten nauwelijks is veranderd, vragen wij ons af of je de burger wel serieus neemt als je daarvoor opnieuw een referendum uitschrijft en wederom naar dezelfde bevolking van Nederland toegaat. Wat ons betreft, komt er dus geen referendum, maar ook geen nieuw EU-verdrag zoals nu wordt voorgesteld.

Ten vierde: wij staan voor duurzame landbouw en veeteelt. Minister Verburg heeft aangegeven dat het Nederlandse kabinet zich meer zal richten op de kwaliteit van de landbouw. Zij wil dat landbouw en veeteelt milieuvriendelijker worden, met meer aandacht voor dierenwelzijn. Deze minister kan rekenen op onze steun. Voor ons staat het dierenwelzijn eveneens hoog op de agenda. In ons land is wel sprake van een toenemend aantal varkensflats, dierenmishandeling en dieronvriendelijk vervoer. Wij keuren de toenemende bio-industrie af en kiezen voor meer kleinschalige en biologische landbouw en veeteelt. Wij staan voor duurzame energie en een zorgvuldige omgang met natuur en milieu. De aarde is van onze kinderen, maar wij moeten er wel voor zorgen dat de aarde ook in de toekomst nog leefbaar is.

Ten vijfde: wij staan voor het herstel van sociale zekerheid. Premier Balkenende zei het al: je moet het dak repareren als de zon schijnt. Dit is een mooie uitspraak. Vervolgens wordt er bezuinigd op in plaats van geïnvesteerd in mensen en in maatregelen om het levensonderhoud van burgers te verbeteren. Dit gebeurt in een tijd waarin het goed gaat met de economie. Gezinnen worden hard aangepakt, terwijl al jarenlang wordt bezuinigd. Nu schijnt de zon. Ik vraag mij af wat er gebeurt als het straks gaat regenen.

Wij willen dit kabinet vragen waarom het een verplicht eigen risico wil invoeren in de basisverzekering. De huidige basisverzekering is al een minimumpakket. Mensen met een hoger inkomen kunnen zich beter verzekeren. Is dit de solidariteit waarvoor het kabinet staat? Waarom bezuinigt het kabinet op de fiscaleaftrekregeling voor chronisch zieken en gehandicapten? Is dit ook de solidariteit waarvoor het kabinet staat? Waarom laat het kabinet het gezin in de kou staan door verhoging van de energierekening? Is dat de solidariteit van het kabinet?

Waarom wil het kabinet de burger en het bedrijfsleven extra belasten voor het gebruik van de auto door een verhoging van de wegenbelasting, de benzineprijs en de btw? Nederland is in vergelijking met ons omringende landen al jaren een extreem duur land voor de weggebruiker. Wij dagen het kabinet uit om meer te investeren in openbaar vervoer om de mobiliteit te garanderen.

Het lijkt erop dat het kabinet alleen maar de staatskas wil spekken, terwijl ongeveer een miljoen gezinnen in armoede leven. Dat moet anders en het kan beter. Wij pleiten voor een basisinkomen voor iedereen en voor het uitbannen van armoede in Nederland. Gas, licht, water, openbaar vervoer, zorg en onderwijs zijn van ons allen en moeten door de overheid beheerd blijven.

Ten zesde: wij willen investeren in sociale woningbouw. Minister Vogelaar investeert in een opknapbeurt voor zo'n 40 achterstandswijken. De huren kunnen worden verhoogd met het inflatiecijfer. Daarnaast wil de minister 80.000 tot 100.000 woningen bouwen. Wij willen hieraan toegevoegd zien dat er divers gebouwd wordt, voor zowel arm als rijk. Wij willen evenwichtig samengestelde wijken waar mensen van verschillende achtergronden elkaar tegenkomen. Iedereen heeft immers recht op een betaalbare woning. Waarom moeten de woningcorporaties niet meer investeren dan voorheen? Het kabinet moet zich hiervoor sterk maken.

Tot slot missen wij steeds meer de visie en de motivatie van dit kabinet voor de aanwezigheid in Afghanistan. Wat wil Nederland nog bereiken in een land dat in een oorlogssituatie verkeert, met militairen die ernaartoe worden gestuurd onder het mom van hulp? Graag horen wij hierop een toelichting. Het kabinet kan wel op onze steun rekenen bij al zijn plannen die bedoeld zijn om de positie van de sociaal zwakkeren te verbeteren, die de sterk toenemende zwart-wit tegenstellingen kunnen overbruggen en die bedoeld zijn om de eenheid van de samenleving te behouden.

De voorzitter:

Mijnheer Yildirim, ik wil u feliciteren met uw maidenspeech bij deze eerste algemene politieke beschouwingen in deze Kamerperiode. Dat u bij deze gelegenheid voor het eerst in de plenaire vergadering het woord zou voeren, lag aanvankelijk niet voor de hand. Pas twee weken geleden werd duidelijk dat u als zelfstandige fractie in deze Kamer verdergaat. U heeft hiertoe besloten nadat geen overeenstemming mogelijk bleek tussen u en de SP of de SP en u. U bent gekozen met voorkeurstemmen en zet op basis van de mogelijkheden die de Kieswet biedt, uw lidmaatschap van de Eerste Kamer voort als de Fractie-Yildirim. Hoewel in het algemeen gesproken afsplitsingen als onwenselijk kunnen worden beschouwd, is een en ander uw goed recht. Ik wil dan ook nog eens bevestigen dat deze Kamer uw stap respecteert.

U bent geboren en getogen in Turkije en bent in september 1980 om politieke redenen naar Nederland gekomen. Dat de politiek in uw bloed zit, blijkt ook uit uw loopbaan sinds uw komst naar Nederland. Van 1986 tot 2002 bent u immers lid geweest van de PvdA. Voor deze partij was u raadslid in Zwolle van 1994 tot 2002. Ook voor dit vertegenwoordigende lidmaatschap bent u, tot twee keer toe zelfs, met voorkeurstemmen gekozen. Nadien hebt u een overstap gemaakt naar de SP, voor welke partij u in 2003 en in 2007 bent gekozen als lid van de provinciale staten van Overijssel. Voor deze partij bent u tevens lid geweest van het bestuur van de regio Overijssel en van het partijbestuur.

Mijnheer Yildirim, het behoeft geen verder betoog dat doorzettingsvermogen u niet kan worden ontzegd. Uw geschiedenis spreekt voor zich. U maakt deel uit van deze Kamer met 75 leden die grondwettelijk gelijk zijn aan elkaar. Daarom heeft ieder van de leden, ongeacht of deze deel uitmaakt van een grote fractie of een kleine, gelijke zeggenschap bij de beoordeling van de regering en de wetgeving die zij ons voorlegt. Dat legt een grote verantwoordelijkheid op ieders bijdrage, zo ook op die van u. Als gekozen collega bent u welkom in de senaat. Ik wens u veel wijsheid toe bij uw werk. Wij zullen uw verdere verrichtingen in de Kamer met veel belangstelling volgen.

Ik schors de beraadslaging voor felicitaties en voor een pauze tot 16.45 uur. Ik deel de Kamer mede dat de minister-president mij te kennen heeft gegeven dat hij op een aantal vragen van technische of gedetailleerde aard schriftelijk wil reageren voordat de eerste termijn van de regering een aanvang neemt.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.30 uur tot 16.45 uur geschorst.

Naar boven