Aan de orde is de voortzetting van:

de algemene politieke beschouwingen inzake het in 2008 te voeren beleid (31200).

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister-president op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Balkenende:

Mevrouw de voorzitter. Namens het kabinet zeg ik de woordvoerders van de fracties dank voor hun bijdragen in eerste termijn. Met de Kamer in de vorige samenstelling heb ik voor de zomer al bij wijze van kennismaking mogen debatteren en het is mij een genoegen om nu het debat aan te gaan met de Kamer in deze samenstelling. Verleden jaar heeft de Kamer, in het zicht van de verkiezingen van de Tweede Kamer, geen algemene beschouwingen gehouden. Nu, bijna een jaar na die verkiezingen, ruim zeven maanden na het aantreden van het nieuwe kabinet en ongeveer een halfjaar na de verkiezing van de Eerste Kamer, is er meer dan voldoende stof voor een grondige gedachtewisseling. De inbreng van de verschillende fracties toont dit ruimschoots aan.

Ik herken in die inbreng een aantal grote thema's. Ten eerste de verhouding tussen overheidsbeleid en de verantwoordelijkheid van burgers en hun organisaties. Het thema samenleven uit het coalitieakkoord heeft aanleiding gegeven tot beschouwingen over overheid en maatschappij; het thema respect kwam hierbij nadrukkelijk aan de orde. Bij dit blok zal ik ook ingaan op de vragen die betrekking hebben op het openbaar bestuur en de democratie.

Het tweede blok: een solide financieel-economisch en sociaal beleid. Dat vormt de basis voor het thema samenwerken uit het coalitieakkoord.

In de derde plaats is er ruim aandacht besteed aan de Europese en de internationale context van het regeringsbeleid. Ik ben het ermee eens dat Nederland niet losgezien kan worden van zijn omgeving.

Deze drie grote thema's zal ik eerst behandelen, daarna zal ik ingaan op de nog resterende specifieke vragen op het gebied van onderwijs, wonen en wijken, duurzaamheid en dierenwelzijn. Maar voordat ik hieraan begin, zal ik een korte inleidende beschouwing geven, waarbij ik nog aanteken dat een aantal vragen al schriftelijk zijn beantwoord.

Verleden jaar was het publieke thema "met mij gaat het goed, maar met de maatschappij gaat het minder goed"; velen zullen zich dit herinneren. Er was tevredenheid met het eigen leven, maar ontevredenheid over de maatschappij; hier ging het politieke debat vaak over. De uitslag van de verkiezingen van de Tweede Kamer, die de grondslag vormt voor dit kabinet, werd door zeer velen gezien als een logisch vervolg op deze thematiek en dit debat. Partijen van uiteenlopende signatuur die inspeelden op de behoefte van burgers aan vertrouwen en zekerheid, zowel in materieel als in immaterieel opzicht, kwamen relatief versterkt uit de verkiezingen. De kern van het akkoord van de coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie is het vinden van een nieuwe balans tussen de zekerheid waarnaar zo sterk verlangd wordt, en de noodzakelijke dynamiek. Onze boodschap is: wij hebben dynamiek nodig om zeker te kunnen zijn in een snel veranderende wereld. Vertrouwen en zekerheid nemen toe als mensen de kans krijgen en toegerust worden om naar vermogen te participeren. Daar wil het kabinet aan werken: gebruik maken van veranderingen om mensen te mobiliseren, te ondersteunen en toe te rusten.

Zekerheid kan niet zonder solide overheidsfinanciën; daarom bouwen wij met het coalitieakkoord en het beleidsprogramma voort op het financieel-economisch fundament dat in de afgelopen jaren is versterkt. En tegelijkertijd pakken wij de maatschappelijke vraagstukken aan. Het is dus niet of-of, maar en-en: samen werken, samen leven. Samen, ook in die zin dat niet alles van de overheid komt, maar dat er evenzeer een appel wordt gedaan aan burgers en hun organisaties. Ik zeg dit met name tot de heer Rosenthal. Hij spreekt van paternalisme; daarbij herken ik alleen de stijlfiguur, die van de karikaturale overdrijving. Zijn stelling zelf herken ik niet. Ik citeer de derde zin van het coalitieakkoord: "Een samenleving ook waarin de overheid duidelijke grenzen stelt aan wat wel en wat niet kan, waarin vooral de eigen kracht van de samenleving wordt benut en waarin creativiteit en eigen initiatief worden ondersteund." Ik kom hier later nog uitgebreid op terug.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter, ik vind het prima dat de minister-president hier later nog uitgebreid op zal terugkomen, maar als hij spreekt van een karikaturale voorstelling van zaken, moet ik toch even de puntjes op de i zetten. Ook in het citaat dat hij gaf, gaat hij uit van de samenleving. Ik heb aangegeven dat wij uitgaan van de burger, van zijn eigen kracht. Ik heb het kabinet zelf geciteerd, dat spreekt van een samenleving die mensen de ruimte biedt om eigen keuzen te maken en verantwoordelijkheid te dragen. Ik heb hieraan toegevoegd dat dit naar het oordeel van onze fractie eigenlijk een vreemde wens is, omdat hiermee de samenleving boven de mensen wordt gesteld, terwijl die de samenleving maken. Het gaat ons om een samenleving die mensen de ruimte biedt, dus ik ben niet bereid tot zelfreflectie omdat ik een karikaturale voorstelling van zaken zou hebben gegeven.

Minister Balkenende:

Mocht u zelf de behoefte aan zelfreflectie voelen, laat niets u daar dan van weerhouden! En als u de puntjes op de i wilt zetten, dan doe ik dat zelf ook graag. U gebruikt de term staatspaternalisme; hoe verhoudt dat woord zich tot termen als gebruik maken van de eigen kracht van de samenleving, keuzen maken, eigen verantwoordelijkheid dragen, creativiteit en eigen initiatief ondersteunen? Ik vind dat u te grote woorden heeft gekozen, maar laten wij dit debat straks nog hernemen om na te gaan of deze kwalificatie die u aan het kabinetsbeleid heeft verbonden, deugdelijk is. Ik heb begrepen dat u vooralsnog bij uw standpunt blijft; die consistentie siert u, maar ik ben het er wel volledig mee oneens.

Alle opgaven, samengevat in "Samen werken, samen leven", vergen een stevig beleid dat een aantal jaren lang consequent wordt volgehouden. De agenda van het kabinet is nadrukkelijk bestemd voor de gehele periode van de komende vier jaar. Het kabinet wil daar ook op beoordeeld worden. Wij hebben een coalitieakkoord uitgewerkt in 74 beleidsdoelen, met een financiële onderbouwing voor de periode 2008-2011. Een wezenlijk onderdeel van het beleid is gericht op de houdbaarheid van onze voorzieningen en van onze welvaart op de lange termijn. Wat dit kabinet wil doen, is noodzakelijk, ook voor de jaren ver na 2011. Daarom heeft het kabinet een duidelijke koers, maar na de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer probeert de keer Kox toch een beetje het etikettenspel te spelen. Maar het Nederlands kent niet voor niets het woord "etikettenzwendel", en ik doe daar niet aan mee. In het kabinetsbeleid zal de inbreng van alledrie de politieke partijen die de coalitie dragen, herkenbaar zijn. Dit is van alle tijden in het Nederlandse coalitiebestel, het behoort zo in een coalitiebestel in een land met een representatief parlementair stelsel. Dit heeft Nederland in de afgelopen eeuw per saldo een goed bestuurd en welvarend land opgeleverd. De Kamer kent mij, ik sta pal voor het Nederlandse representatieve parlementaire stelsel en daarbij ben ik koersvast.

De heer Kox (SP):

Ik ben geen staatsrechtdeskundige, maar de minister-president oproepen om zwendel te plegen, lijkt mij te grenzen aan wat een parlementariër mag. Als u mijn opdracht zo hebt verstaan, hebt u mij niet begrepen. Ik heb gezegd dat de etiketten zo divers zijn dat de vraag zich aandient wat daarmee eigenlijk wordt bedoeld. De verpakking is niet zo interessant, ik wil weten wat de inhoud is. Wat is in de kern de betekenis van dit kabinet vergeleken met de drie voorgaande kabinetten, de kabinetten waarover de heer Rosenthal zo lyrisch sprak? Onder die kabinetten, de kabinetten waaraan zijn partij mocht meedoen, ging het nog goed in Nederland. Nu regeert de minister-president met andere partijen en de vraag is wat het wezenlijke verschil is tussen zijn vierde kabinet en de eerste drie. Dat is in politiek opzicht namelijk niet erg duidelijk, terwijl dat wel van belang is voor deze algemene beschouwingen.

Minister Balkenende:

Ik begrijp uw vraag zeer wel. Wij moeten echter oppassen en niet aan het begin van het debat proberen een conclusie te trekken en een typering te geven. Ik wil wel op uw verzoek ingaan, maar...

De heer Kox (SP):

Ik wijs erop dat u refereerde aan de opmerkingen van de heer Rosenthal en dat u zei dat hij karikaturen maakte. Ik kan mij overigens niets voorstellen bij karikaturen van de heer Rosenthal. Vervolgens sprak u over etikettenzwendel bij andere oppositiepartijen. Dat lijkt weer op een karikatuur van wat hier gebeurt. Ik wil graag in de loop van het debat van u horen in welk opzicht deze club anders is dan de andere.

Minister Balkenende:

U moet een kabinet nemen zoals het is. Ook bij het debat in de Tweede Kamer viel mij op dat heel snel allerlei typeringen worden gebruikt. U hebt daar zelf ook aan gerefereerd, maar nogmaals, je moet elk kabinet nemen zoals het is. Met ons stelsel wordt een kabinet gedragen door een coalitie. Daarmee zijn de verschillende partijen die deelnemen aan het kabinet verantwoordelijk voor de visie die zij hebben op de toekomst van Nederland. Natuurlijk worden er verschillende accenten gelegd.

Overigens, zoals de heer Kox weet, heb ik altijd genoten van zijn bijdragen. Ik dank hem voor het lijstje van dr. Colijn: 's Lands stuurman. Ik vond dat een mooi geschenk. Het beeld van die stuurman is buitengewoon fraai. De heer Kox heeft zelfs gezegd: kabinetten komen en gaan, maar die premier blijft maar steeds de schipper. Hij gebruikte het beeld van de schipper die steeds van de ene naar de andere kant gaat en die altijd op dezelfde plek terugkomt. Daarover heb ik nagedacht en ik meen dat het goed is dat hij altijd op dezelfde plek terugkomt. Stel dat ik vanaf mijn woonplaats Capelle aan de IJssel een schip zou besturen dat naar de andere kant van de rivier gaat, naar Krimpen aan de IJssel. Wat verwachten de mensen dan? Zij verwachten dat ik van Capelle aan de IJssel naar Krimpen aan de IJssel ga en dat ik vervolgens weer terugga naar Capelle. Maar stel je eens voor dat ik op een dag in Gouda uitkom. Wat zouden de mensen dan voelen? Ik doel dus op stabiliteit. Die hebben wij nodig. Als de heer Kox dit beeld herkent, beschouw ik dat als een groot compliment en daarvoor wil ik graag mijn waardering uitspreken.

De heer Kox (SP):

Toch was die VOC-mentaliteit anders. Die bracht met zich mee dat de schippers van dit land op een gegeven moment besloten om niet langer van Capelle aan de IJssel naar Krimpen aan de IJssel te varen, maar om de rivier op te gaan en de wijde wereld in te trekken. Dan kom je ergens. Dat was mijn punt. U doet het goed als veerman. U doet het zelfs knap als veerman, want u hebt zowat alle partijen in uw kabinet gehad. Ik meen het serieus: daarvoor moet je een goed veerman zijn. Echter, u moet ook ergens komen. Dan is heen en weer gaan toch een beetje het treurige verhaal van de heen-en-weerwolf van Annie M.G. Schmidt. Op die manier hebt u wel een nobel beroep, maar je wordt er niet erg vrolijk van, tenminste niet als politicus.

Minister Balkenende:

Ik heb het genoegen gehad met u in de afgelopen jaren te mogen debatteren en nu lijkt het mij goed om na te gaan wat de vruchten van de debatten en van het beleid van de van afgelopen jaren zijn. Als u vindt dat ik steeds heen en weer ga, vraag ik u de indicatoren van 2002 en die van 2006 met elkaar te vergelijken en om dan na te gaan wat onze score is op internationaal terrein. Wij liepen in 2002 in Europa achter bij andere landen, maar tegenwoordig zijn wij een van de frontrunners. Mondiaal behoren wij met diverse indicatoren tot de toptien. Het werk is niet af, maar u kunt niet zeggen dat wij in de afgelopen jaren alleen de beweging hebben gemaakt van Cappelle aan de IJssel naar Krimpen aan de IJssel en vice versa. Dat is niet zo. Ik stel het overigens zeer op prijs dat u nu reeds zinspeelt op een kabinet-Balkenende V, net als een er kabinet-Colijn V was. U waarschuwt mij voor het feit dat dat misschien één dag zou duren, maar het feit dat u met deze gedachte zinspeelt, vind ik van memorabele betekenis voor deze Kamer. Voor de rest zal ik daarover niets zeggen.

Mevrouw de voorzitter. Het kabinet is de afgelopen zeven maanden gestart met de uitvoering van zijn agenda. Ook in antwoord op de opmerking van de heer Rosenthal over het beeld van de eerste paar maanden, noem ik een aantal voordelen. In 2007 wordt het overheidstekort omgebogen naar een overschot in 2008, opdat wij sparen voor de toekomst en onze welvaart. Met de Miljoenennota hebben wij 700 mln. aan aanvullende maatregelen genomen om de lastenstijging voor burgers te beperken en om de koopkracht in 2008 te verbeteren. Er is een participatietop gehouden die heeft geleid tot afspraken met werkgevers en werknemers over 200.000 extra banen voor mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Werk is en blijft sociaal en economisch de beste basis voor samen leven. Vanaf volgend jaar worden de lasten op milieuvervuiling hoger en de lasten op werk lager. Dat bevordert de doelstellingen van duurzaamheid en van arbeidsparticipatie. Wij hebben met gemeenten een afspraak gemaakt over de afwikkeling van asielaanvragen die dateren van voor 2001: de pardonregeling.

Mevrouw de voorzitter. Ik hoor geroezemoes aan deze tafel. Mag ik de ministers ter linkerzijde van mij vragen respect voor hun premier te tonen?

Met het IPO hebben wij een akkoord gesloten voor 2008. Met de VNG hebben wij een meerjarig akkoord gesloten over decentralisatie, het terugbrengen van bestuurlijke drukte, het versterken van de bestuurskracht van gemeenten en over voldoende financiële armslag van gemeenten. Daarmee geeft de rijksoverheid aan dat zij niet alles doet, maar dat zij belang hecht aan de lokale autonomie en aan differentiatie, aan beleid dicht bij de burgers. Met woningcorporaties hebben wij afspraken gemaakt over extra investeringen in wijken, in het bijzonder met aandacht voor veertig wijken met de meeste achterstand. Nederland heeft succesvol onderhandeld over een wijziging van een verdrag voor de Europese Unie, waarmee de rol van de nationale parlementen wordt versterkt en de zeggenschap van lidstaten over collectieve aangelegenheden als pensioen, zorg en wonen wordt geborgd. Wij hebben besloten tot het aanstellen van 500 wijkagenten extra, 500 assistenten voor forensische opsporing extra en 450 extra plaatsen in jeugdinrichtingen. Met dit soort maatregelen wordt de doelstelling van 25% minder criminaliteit bereikt. Wij hebben een besluit genomen over het project voor vernieuwing van de rijksdienst. Dat leidt tot een betere en kleinere rijksoverheid. Het kabinet heeft de Kamers geïnformeerd over de oprichting van een media-educatie- en expertisecentrum en over een gedragscode die in overleg met de omroepen is opgesteld. Ook dat heeft tot doel om in de samenleving met meer respect voor elkaar om te gaan. Daarbij passen ook de voornemens voor mogelijkheden als maatschappelijke stages. Daarmee wordt inmiddels ervaring opgedaan. Verder noem ik in dit verband: het gezinsbeleid, de bevordering van vrijwilligerswerk en mantelzorg en het stimuleren van deelname aan een sportvereniging. Er zijn inmiddels bij de Tweede Kamer tal van wetsvoorstellen ingediend.

Ook met de wijze waarop het kabinet deze voornemens wil uitvoeren, is voor een nieuwe benadering gekozen. De heren Werner en Rosenthal vroegen wat de betekenis is van pijlers, programma's en projecten. Met de zes pijlers beogen wij de maatschappelijke vragen in hun onderlinge samenhang te behandelen en niet verkokerd. Daarom is het beleidsprogramma op zes pijlers geënt en zijn de onderraden van de ministerraad overeenkomstig vormgegeven. De twee programma's geven uitdrukking aan twee prioriteiten van het kabinet, aandacht voor jeugd en gezin en voor wonen, wijken en integratie, en zij betreffen alle ministeries en beleidsterreinen. De tien projecten geven uitdrukking aan de tien belangrijke doelen, waarbij een projectmatige aanpak sneller tot resultaat moet leiden. Zonder de gehele Haagse machinerie om te gooien en zonder tijd te verspillen aan grote organisaties, moet deze werkwijze leiden tot meer samenhang in beleid en tot het sneller bereiken van resultaten. Ik zeg de heer Werner graag toe om het komende voorjaar een uitgebreidere evaluatie op te laten stellen. Dan heeft zich namelijk het geheel aan pijlers, projecten en programma's een jaar kunnen bewijzen en is een eerste evaluatie nuttig.

Dit is uiteraard pas het begin van de uitvoering van de agenda van dit kabinet. Ik ben ervan overtuigd dat deze agenda voor de komende jaren voor Nederland van belang is, juist voor de balans tussen zekerheid en dynamiek, want nogmaals: die sluiten elkaar niet uit. Integendeel, wij hebben dynamiek nodig om zekerheid te versterken. Het overnemen van kritiek uit de inbreng van een aantal geachte afgevaardigden zou leiden tot eenzijdig beleid. Naar de mening van het kabinet verdient het de voorkeur om het totaal van het beleid in aanmerking te nemen in plaats van de pijlen te richten op onderdelen van het beleid. Dat is vaak het verschil tussen de inzet van het kabinet en de inzet van de oppositiefracties. Met de agenda Samenwerken, samen leven gaat het juist om het vinden van evenwicht in het totaal en om een afweging tussen verschillende dilemma's. Wij realiseren ons dat de mensen graag de gevolgen van een goed draaiende economie terugzien in hun portemonnee. Dat is volstrekt te begrijpen. Tegelijkertijd willen mensen ook uitstekende zorg, goed onderwijs voor hun kinderen, een veilige buurt, meer respect in de samenleving, minder files, maar ook een beter milieu. En niet alleen nu, maar ook in de toekomst. Het is dan aan het kabinet om afwegingen te maken en om knopen door te hakken. Als minister-president wil ik mij nadrukkelijk richten op consistentie van het beleid en op de beoogde resultaten voor de komen jaren en de jaren daarna. Tegenwicht bieden aan te veel waan van de dag en te veel hypes: zo bevorder je het vertrouwen van mensen in het bestuur. Dit wilde ik in algemene zin zeggen alvorens over te gaan tot behandeling van de afzonderlijke blokken.

Het eerste onderwerp dat ik met u wil bespreken betreft de verhouding tussen overheid, burger en maatschappelijke organisaties. Daarna wil ik stilstaan bij de onderwerpen democratie, bureaucratisering, afslanking van de overheid en het adviesstelsel.

Recente gebeurtenissen, twee gewelddadige incidenten op scholen en een ernstig incident in een politiebureau, hebben ons allen geraakt en geschokt. De steekpartij op een school in Rotterdam, waarbij een docent gewond raakt, een vechtpartij met dodelijke afloop tussen twee leerlingen van een school in Amsterdam en de steek- en schietpartij op een politiebureau in dezelfde wijk in Amsterdam, waarbij twee agenten zijn neergestoken en de dader is neergeschoten en later is overleden. Wij leven mee met de gewonde agenten en de lerares en hopen op een voorspoedig herstel. Ook de nabestaanden van de slachtoffers van deze vreselijke gebeurtenissen maken een zware tijd door en verdienen ons meeleven. Wij moeten oppassen voor te snelle conclusies. Deze opeenvolging van tragische gebeurtenissen geeft reden tot zorg. Waakzaamheid is geboden. Op deze plaats wil ik mijn respect uitspreken voor degenen die in buitengewoon moeilijke omstandigheden proberen emoties in goede banen te leiden en blijven geloven in hun school, hun wijk, hun stad. Schoolleiders en docenten, burgemeesters en deelraadsvoorzitters, politiemannen en politievrouwen op alle niveaus: zij verdienen voluit onze steun.

Ook dit behoort tot de werkelijkheid waarin wij in Den Haag beslissingen nemen, geld ter beschikking stellen en beleid maken. Beleid en geld die randvoorwaarden scheppen en bijdragen aan een oplossing, een beleid waarin burgers en professionals zich moeten kunnen herkennen, een beleid dat hard is als dat moet, met een zichtbare handhavende overheid als de rechtsorde met voeten wordt getreden, maar ook een beleid dat zich richt op het vergroten van respect en het bevorderen van binding.

De verhouding tussen de overheid enerzijds en de burger en maatschappelijke organisaties anderzijds verandert. De heer Schuurman wees daar terecht op. Recent onderzoek bevestigt dit beeld. Ik wijs op het onderzoek "De sociale staat van Nederland" en het onderzoek "21 minuten.nl", een onderzoek in opdracht van SIRE. Het beeld dat oprijst, is dat van een zelfbewuste burger die veel verwacht van de overheid, ook op gebieden die traditioneel behoorden tot het domein van de maatschappelijke organisaties. Tegelijkertijd blijft de sociale betrokkenheid op peil en ziet de burger zijn eigen verantwoordelijkheid. Volgens het onderzoek van SIRE hebben zes van de zeven Nederlanders in 2006 activiteiten verricht in de sfeer van maatschappelijke betrokkenheid. Zij deden vrijwilligerswerk, doneerden aan goede doelen of hielpen een zieke of gehandicapte als mantelzorger. Daar staat tegenover dat het lidmaatschap van kerkelijke organisaties, verenigingen en politieke partijen afneemt en de Nederlander niet gebonden wil zijn aan vaste tijden en wekelijkse verplichtingen. Blijkbaar wil hij of zij zelf bepalen wanneer en in welk verband hij of zij zich wil inzetten voor een ander. Er is kortom niet minder betrokkenheid, maar een andere betrokkenheid. De overheid doet er goed aan zich daarvan rekenschap te geven en in te spelen op de maatschappelijke dynamiek en de nieuwe belevingswereld van de burger. Daarbij blijft het van groot belang dat burgers betrokken blijven bij de maatschappelijke instituties. Ook is nadrukkelijk aan de orde een appel aan de burger en aan het maatschappelijk middenveld. Niet alles kan van de overheid worden verwacht. Ook burgers en maatschappelijke organisaties kunnen hun verantwoordelijkheid nemen. Ik zag hiervan onlangs nog een aansprekend voorbeeld tijdens een werkbezoek: een plaatselijke voetbalclub in het oosten van het land vervulde een belangrijke rol bij het bieden van nieuw perspectief aan kansarme jongeren.

De overheid moet niet gaan lijden aan zelfoverschatting. Op zichzelf ben ik het daarover eens met de heer Rosenthal. In het huidige tijdsbeeld is het echter belangrijk dat de overheid haar verantwoordelijkheid neemt. De uitkomsten van de eerder genoemde onderzoeken getuigen daar ook van. De overheid zal de condities moeten scheppen waarbinnen de individuele ontplooiing tot haar recht kan komen. Daartoe behoort ook het beschermen van hen die bescherming nodig hebben en het corrigeren van hen die correctie behoeven. Het zijn de traditionele overheidstaken, zoals het waarborgen van veiligheid, rechtshandhaving en de zorg voor gemeenschapsvoorziening. Belangrijk vind ik ook een zichtbaar handhavende overheid. Als burgers worden geconfronteerd met onwil en tegenwerking van een minderheid die de zaak wil verzieken, is krachtig optreden op zijn plaats. Dit kabinet heeft ervoor gekozen om in het kader van het thema "respect" initiatieven te ondersteunen ter bevordering van onder meer een fatsoenlijke omgang met elkaar en met de publieke ruimte, onder meer via gedragscodes, een veiliger media-aanbod, het tegengaan van discriminatie en het keren van agressie tegen de overheidsfunctionaris.

In dat kader geef ik twee voorbeelden die momenteel worden uitgewerkt. Het programma Een veilige publieke taak, dat een vervolg is op eerdere activiteiten in dit kader, wordt besproken in de ministerraad van aanstaande vrijdag. Met dit programma wordt een dam opgeworpen tegen agressie tegen werknemers met een publieke taak. Het ministerie van BZK gaat daarbij een regierol vervullen. Werkgevers met een publieke taak worden gefaciliteerd en ondersteund.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik hoor de minister-president in een volzin spreken over de individuele ontplooiing van de burgers. Ik verwijs hierbij naar een interview met Herman Wijffels in juni van dit jaar. Mag ik uit deze volzin impliciet afleiden dat de minister-president er inmiddels wel aan toe is om het maatschappelijk belang van de individuele ontplooiing serieus te nemen?

Minister Balkenende:

Ik begrijp dit niet zo goed. Hoe kun je nu een beleid opstellen of praten over een coalitieakkoord als je niet altijd recht wilt doen aan de positie van mensen zelf, aan hun mogelijkheden, hun talenten en hun ontplooiing? Ik meen dan ook dat mijn formulering van zojuist de heer Rosenthal zou moeten aanspreken. Natuurlijk bied je ruimte. Ik geef een voorbeeld. Als je het onderwijs voor leerkrachten aantrekkelijker wilt maken, dan is het erkennen van de professionaliteit van onderwijsgevenden een onderdeel daarvan. Dat betekent ontbureaucratiseren, ruimte bieden voor de ontplooiing. Dat is maar één voorbeeld. Met een voorstelling van zaken als zouden wij niet geloven in individuele ontplooiing, heb ik niet zoveel.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik begrijp dat informateur Wijffels indertijd aan een andere tafel heeft gezeten dan de minister-president. Dat is prettig. Wijffels kwam immers tot de conclusie dat de minister-president en de vicepremiers nog niet toe waren aan het erkennen van het maatschappelijk belang van individuele ontplooiing. Hij heeft dat letterlijk gezegd.

De minister-president neemt vaak het woord "maatschappelijk midden" in de mond. Wat moet ik daaronder verstaan? Maatschappelijke organisaties zitten kennelijk tussen twee lagen in.

Minister Balkenende:

Het is goed dat de heer Rosenthal dit noemt. Ik spreek over maatschappelijke organisaties, over "civil society" en over maatschappelijk initiatief. De term "maatschappelijk middenveld" wordt in de literatuur gebruikt, maar ik geef graag toe dat het niet zou kloppen als deze term alleen zou doelen op een soort intermediair tussen overheid en burger. Maatschappelijke organisaties spruiten immers voort uit de wil van mensen, uit hun identiteit, uit hun verlangen om samen te werken. Het is aan de overheid om de ruimte voor het veld, de soevereiniteit in eigen kring, volledig te erkennen. Dat is in het verleden wel eens mijn bezwaar geweest tegen een term zoals "mediation organisations". Deze term wordt gebruikt in de Amerikaanse literatuur. Deze organisaties werden namelijk beschouwd als instrumenten waarvan de overheid naar believen gebruik kon maken om eigen doelen te bereiken. Daar heb ik nooit in geloofd omdat daarmee te weinig recht werd gedaan aan de vrijheid van het organisatieleven.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik wil het nog niet hebben over de soevereiniteit in eigen kring, maar ik wil wel teruggrijpen naar een opmerking die de minister-president maakte over het maatschappelijk middenveld en de maatschappelijke organisaties, die hun verantwoordelijkheid dragen. Dat is niet zo gemakkelijk door allerlei ontwikkelingen in onze cultuur. Is het voor de overheid niet al te gemakkelijk om bijvoorbeeld van grote schoolbesturen, die soms een provinciaal karakter hebben gekregen, te vragen om plaatselijk de verantwoordelijkheid te dragen? Ik denk bijvoorbeeld aan Breukelen, waar ik woon. De ouders van de scholen hebben dat vaak niet gewenst, maar het is wel gebeurd, onder druk en leiding van de overheid. In zo'n geval moet je hun niet vragen om de verantwoordelijkheid maar te dragen, want de schaalvergroting is ontstaan onder druk van jarenlang beleid. Dat geldt ook voor het bijzonder onderwijs. Daardoor is een enorm verlies van betrokken ouders en van mensen die in hun vrije tijd scholen wilden besturen, opgetreden.

Minister Balkenende:

De heer Schuurman spreekt een wijs woord. Er is in Nederland een tijd geweest waarin wij erg sterk hebben gedacht in termen van schaalvergroting. Ik kan mij op zichzelf best iets voorstellen bij een vergroting van de bestuurlijke schaal. Daarbij gaat het om efficiency, het delen van bepaalde kosten en het delen van deskundigheden. U doelt op iets anders, wat te maken heeft met de herkenbaarheid van de instelling en de organisatie. Dat is een bekend gegeven. Als er te veel mammoetorganisaties zijn, waarin bijvoorbeeld leerlingen feitelijk een nummer worden, is er een probleem. Er wordt al jarenlang gesproken over de menselijke maat. Dat komt geheel overeen met wat de heer Schuurman zegt. Ik geloof dat organisaties zich daarvan steeds meer bewust zijn, of het nu om de schaal van ziekenhuizen gaat of om die van scholen of universiteiten. Natuurlijk heb je eenheden nodig om goed te kunnen werken. Het punt is vooral dat de leerling niet een nummer wordt maar volledig als mens tot zijn recht komt. Er zijn ook voorbeelden van scholen waar dat heel goed gebeurt.

Ten tweede wijs ik op het gegeven dat wij in een tijd leven waarin het geen vanzelfsprekendheid meer is om je aan te sluiten bij een organisatie. Daar staat tegenover dat sportverenigingen heel veel doen aan het werven van vrijwilligers, het betrekken van ouders bij de sportclub en vooral het bijbrengen van zaken als discipline en respect. Ik vind het fantastisch hoe integratiekaders in deze tijd kunnen werken. Dit is niet iets wat de overheid dicteert maar zij kan zo'n ontwikkeling stimuleren en er oog voor hebben.

De heer Kox (SP):

Ik ben nog steeds op zoek naar de verschillen om erachter te komen waarmee wij van doen hebben. De minister-president zegt: er is inderdaad een tijd geweest van schaalvergroting maar ik zie nu zelf steeds meer dat wij niet alleen op scholen maar ook in ziekenhuizen en dat soort situaties naar de menselijke maat toe zouden moeten. Onderkent dit kabinet dat dit een groot probleem aan het worden was en dat wij in dat opzicht op zijn minst de steven moeten wenden, de koers moeten bijstellen? Mag dit dan misschien een verschil van dit kabinet met de vorige kabinetten genoemd worden? In de verkiezingstijd is het een item geweest waarover gaandeweg enige overeenstemming ontstond. Het is in verkiezingstijd overigens wel goed dat je het niet overal oneens over bent. Mogen wij dit kabinet er over vier jaar op afrekenen dat de menselijke maat is teruggebracht in dit soort verbanden? Is dit wat dit kabinet anders maakt?

Minister Balkenende:

Ik begrijp de vraag van de heer Kox heel goed. Hij zoekt naar de verschillen met de afgelopen periode. De herkenbaarheid van organisaties is iets wat de afgelopen tijd gespeeld heeft. Daarover spreek ik niet alleen nu, namens dit kabinet. Zelfs voordat ik premier werd, speelde die vraag al. Het vraagstuk van de menselijke maat werd gedurende de jaren negentig gesteld, niet omdat de politiek die menselijke maat nodig vond maar omdat de mensen zelf graag greep wilden hebben op wat er gebeurde in een school of in een ziekenhuis. Die ontwikkeling speelt al een tijdje. Ik geloof niet dat je nu kunstmatige tegenstellingen moet gaan oproepen. Voor het overige gaat het om de herkenbaarheid van organisaties en instellingen. Wij moeten ervoor zorgen dat leerlingen en leerkrachten tot hun recht komen. Dat zijn zaken waarop wij afgerekend willen worden. Dat hangt bijvoorbeeld samen met de terugdringing van de bureaucratie. Daarop willen wij worden afgerekend. Ik zal daarover dadelijk meer zeggen. Dit is een van de punten die voor ons van groot belang zijn. Het zegt iets over de menselijke maat, de herkenbaarheid van organisaties en de betrokkenheid van mensen. Ik geloof dat de heer Kox en ik het op dit punt met elkaar eens zijn.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik wil nog even reageren op de kwestie van de schaalvergroting. Ik behoor tot de traditie in deze Kamer die daar altijd tegen is geweest. Ik ben erg blij dat wij nu de steven wenden. Wij moeten terug naar schaalverkleining. Ik vind het echter een beetje te goedkoop om te zeggen dat die al in de maatschappij opkomt. In dit geval zou ik toch ook de overheid, en met name dit kabinet, willen vragen om meer schaalverkleining heel duidelijk te propageren. Het kabinet kan dit niet alleen maar overlaten, want ik ben bang dat dit te weinig effect zal sorteren. Het voorbeeld van sportverenigingen dat de minister-president geeft, beaam ik overigens geheel.

Minister Balkenende:

Laten wij ervoor oppassen dat wij niet van het ene stereotiepe in het andere vervallen. U hebt gelijk dat er in het verleden vaak bewust beleid is geweest om te komen tot grotere eenheden. Zoals ik eerder zei, kan ik mij best voorstellen dat er bijvoorbeeld sprake is van meer bestuurlijke schaalvergroting. Dit hoeft de eenheden echter nog niet tot mammoetorganisaties te maken. Mijn ingang is niet direct de bestuurlijke schaal maar de herkenbaarheid voor de leerling, de leraar en noem maar op. Dat zou ik graag gezegd willen hebben. Ik geloof dat je eveneens moet oppassen voor een verkleining. Laat ik een ander voorbeeld noemen: de gemeentelijke herindeling. Dat is een gevoelig onderwerp maar het maakt duidelijk dat in het overheidsbeleid veel meer affiniteit is ontstaan met de ontwikkeling van onderop. Hoe wordt iets op lokaal niveau beleefd? Tegelijkertijd is een bepaalde schaal nodig om effectief te kunnen werken. Wij hebben het niet over de bestuurlijke tekentafels. Er wordt veel meer gesproken over de vraag hoe iets ligt bij lokale gemeenschappen en wat de gevolgen zijn voor de verhoudingen in wijken en buurten. Die discussie geeft aan dat de notie van de menselijke maat volledig aanwezig is.

De voorzitter:

Mijnheer Schuurman, mag ik u vragen uw verdere opmerkingen voor de tweede termijn te bewaren? Het is al half zes en de minister-president is nog maar aan het begin van zijn eerste blok.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik wilde een vraag stellen over de soevereiniteit in eigen kring. Mag dat nu niet?

De voorzitter:

Ik moet toegeven dat dat een ander onderwerp is. Dus een korte vraag en een korte reactie van de minister-president.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. De minister-president noemde het terloops, als iets vanzelfsprekends. Juist dat vanzelfsprekende stelt ons echter voor problemen. De actualisering van het beginsel is bijvoorbeeld op het punt van de plaats van het gezin helemaal niet zo duidelijk. Dat was vroeger wel duidelijk, maar is in onze tijd niet zo duidelijk. Hoe komt het dat het niet meer zo duidelijk ligt? Hoe komt het dat het door het kabinet voorgestane gezinsbeleid vanuit verschillende kanten wordt bekritiseerd op grond van dat beginsel? Waar komt dat nou precies vandaan? Ik denk dat dat komt doordat het gezin in korte tijd een geweldige verandering heeft meegemaakt door de dynamiek van de cultuur. Ook vroeger wilde men ontbinding van gezinnen en jeugdcriminaliteit natuurlijk voorkomen, maar wij vissen nu bijna altijd achter het net omdat het zo snel gaat. Het is vanzelfsprekend dat de regering jeugdcriminaliteit wil voorkomen en vroegtijdig wil kunnen ingrijpen. Daar zit echter een spanningsveld. Daar vraag ik aandacht voor, juist om met het oog op het jeugd- en gezinsbeleid een breed draagvlak in de samenleving te krijgen.

Minister Balkenende:

Deze vraag leent zich voor een antwoord van drie kwartier, maar ik heb begrip voor de vraag van de heer Schuurman. In het verleden werd met betrekking tot soevereiniteit in eigen kring duidelijk gedacht dat de overheid zich niet heeft te bemoeien met gezinnen, tenzij vitale maatschappelijke belangen geschonden worden. De heer Schuurman gaf echter eigenlijk al antwoord op zijn eigen vraag. Ook wij zeggen namelijk dat gezinnen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn. Ouders en verzorgers zijn verantwoordelijk voor de kinderen. Dat is buiten discussie, maar wij constateren dat nogal wat kinderen in problemen komen omdat er sprake is van verwaarlozing of hopeloze toestanden achter de voordeur. Dan is het niet om het even. Het feit dat de overheid via het Centrum voor Jeugd en Gezin en via opvoedingsondersteuning meer te maken heeft met gezinnen, komt dus ergens vandaan. Als wij merken dat sommige kinderen met onvoldoende taalbeheersing naar een basisschool gaan, kun je je ogen daar niet voor sluiten. Met andere woorden: het zit 'm in de aard van de maatschappelijke problematiek, die de norm als zodanig onverlet laat maar die er op een gegeven moment wel toe noopt dat wij onder ogen zien waar sprake is van probleemsituaties. Dat is de tijd waarin wij leven en dat noopt tot actie.

Ik had één voorbeeld genoemd. Het tweede voorbeeld betreft de minister van OCW. Hij heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer van 5 oktober aangegeven dat hij thans werkt aan het realiseren van een veiliger media-aanbod door de oprichting van een media-educatie- en expertisecentrum, een onderzoek naar de mogelijkheden voor een klachtsysteem voor media-uitingen en het opstellen van een gedragscode in overleg met de omroepen.

De overheid kijkt ook kritisch naar zichzelf. Met het programma Vernieuwing Rijksdienst wordt gewerkt aan een betere en efficiënter werkende centrale overheid. Ook wil het kabinet de administratieve lasten voor burgers, bedrijven en medeoverheden verder verminderen. Over het geven van ruimte aan professionals kom ik later nog te spreken.

Het kabinet wil ook vertrouwen uitstralen naar de gemeenten. In juni 2007 is een bestuursakkoord gesloten met de VNG. Daarbij geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet. De beleidsvrijheid van gemeenten wordt vergroot. De bestuurlijke drukte wordt verminderd. Denk bijvoorbeeld aan de bestuurlijke duo's in het kader van het Urgentieprogramma Randstad, waarbij per project een vertegenwoordiger op rijksniveau en een vertegenwoordiger op decentraal niveau worden aangewezen om de besluitvormings- en uitvoeringsprocessen te begeleiden. Gemeenten vormen de front office van het openbaar bestuur. De decentralisatieafspraken met de VNG leveren hieraan een bijdrage. Zo krijgen de gemeenten zelf de ruimte om de Centra voor Jeugd en Gezin vorm te geven, passend binnen de lokale omstandigheden. Dat geldt ook voor het Participatiefonds. Verschillende geldstromen worden gebundeld, zodat gemeenten op lokaal niveau de samenhang kunnen aanbrengen en oplossingen op maat kunnen bieden.

Hiermee is geen volledige opsomming gegeven van activiteiten in dit kader. Ik ben specifiek ingegaan op het functioneren van de overheid als zodanig. In de richting van de heren Rosenthal en Schouw zeg ik dat er uiteraard oog moet zijn voor de balans tussen te veel overheidsoptreden, dat als beknellend en controlerend kan worden ervaren, en te weinig overheidsoptreden, waardoor burgers het gevoel zouden krijgen dat zij aan hun lot worden overgelaten. De heer Rosenthal citeerde de heer Wijffels al en ik zou met name dat evenwicht willen benadrukken.

De heer Schouw maakte een opmerking over vormen van directe democratie en plaatste die in het bredere kader van de vraag waarvoor de overheid verantwoordelijk en waarvoor de particuliere sector verantwoordelijk is. Wat het eerste betreft, is duidelijk dat het kabinet het primaat van de representatieve democratie voorop plaatst. Afzonderlijke kwesties zijn immers nooit los zien van bredere afwegingen ten aanzien van het algemeen belang. De representatieve democratie is erop toegesneden dat gekozen volksvertegenwoordigers, met mandaat en geïnformeerd, een dergelijke afweging kunnen maken nadat alle argumenten zijn gewisseld. Ik kom straks uitgebreider terug op het punt "democratie". De discussie over de vraag welke rol de overheid moet spelen en welke burgers en organisaties moet niet alleen op deelterreinen worden gevoerd, maar moet een breder perspectief hebben. De kwaliteit van het openbaar bestuur vormt hiervan een onderdeel, maar voorop staat de vraag naar de omvang en begrenzing van het publieke domein. Het organiseren van een brede discussie is daarom niet per definitie de verantwoordelijkheid van de overheid. Partijen, verenigingen en universiteiten kunnen dit ook voor hun rekening nemen. Dat neemt niet weg dat het kabinet aandacht heeft voor de kwaliteit van het openbaar bestuur. Dat blijkt onder andere uit de Nota vernieuwing rijksdienst en de voorstellen van de staatssecretaris van BZK voor een beperking van administratieve lasten voor burgers, ik heb dat zo-even al aangegeven.

Ik wil ten slotte nog in het bijzonder ingaan op de vraag van de heer Schuurman naar het Handvest verantwoord burgerschap. Het handvest ziet het als een plicht de grondrechten te verdedigen, ook, of juist op de eerste plaats, voor de ander. De grondwaarden van onze samenleving moeten door iedereen in het maatschappelijk verkeer worden beleefd en verdedigd. Het gaat dus niet om plichten alleen of vrijheden alleen, maar om de juiste balans en een juiste omgang, rekening houdend met elkaar. Burgerschap houdt ook in dat verantwoordelijk wordt omgegaan met vrijheden. Daar mogen wij elkaar op wijzen, en ook politici behoren dat te doen in het publieke debat. De invoering van burgerplichten kan bijdragen aan maatschappelijke samenhang, maar deze is daarvan niet geheel afhankelijk. Uiteraard zouden nieuwe burgerplichten ook om regelgeving vragen. Er zijn ook andere mogelijkheden denkbaar waarbij het in overleg te ontwikkelen handvest een goede en stimulerende rol kan gaan spelen. Het kabinet trekt zich dit onderwerp aan, zoals blijkt uit onze voornemens voor de maatschappelijke stage en een verantwoorde omgang met alcohol.

Ik ben het met de heer Schuurman eens dat wij op zoek moeten naar nieuwe vormen van wederkerigheid tussen overheid en samenleving. Ik ben ervan overtuigd dat wij in dit krachtenveld een goede balans kunnen vinden, samen met de burger en in dialoog met de burger.

Ik wil nog even terugkomen op de opmerking van de heren Noten en Schouw over de betekenis van de democratie. Zij vroegen naar het referendum, en de heer Schouw plaatste dit in de bredere context van het debat over de rol van de overheid en de kwaliteit van het openbaar bestuur. Dit zijn allemaal belangrijke begrippen die een onderdeel vormen van de manier waarop wij omgaan met onze democratie in bredere zin. De afgelopen week stond in het teken van de democratie, zoals door verschillenden van u is genoemd. Ik wil daar graag iets over zeggen.

Het kabinet hecht veel belang aan onze representatieve democratie, waarin gekozen volksvertegenwoordigers, gemandateerd en geïnformeerd, op grond van een gestructureerde wisseling van argumenten met afweging van alle betrokken aspecten in openbare vergaderingen komen tot een gezamenlijke besluitvorming over zaken van algemeen belang. Politieke partijen vervullen hierin een essentiële rol door hun contacten met leden en organisaties, waarbij vanuit een samenhangend perspectief richting wordt gegeven aan beleid en bestuur. Democratie gaat niet alleen over de instrumenten, de rol van de overheid en verantwoordelijk burgerschap, maar ook over de oriëntatie op hetgeen ons bindt, hoe we daarmee omgaan en op het algemeen belang zoals we dat vaststellen en voor de toekomst vorm en richting geven. Dit zijn allemaal geen vanzelfsprekendheden. Democratie veronderstelt kennis van de basisregels en de onderliggende noties, zoals de verhouding tussen rechten en plichten, respect voor elkaar en de bereidheid gezamenlijk verder te komen. Dat komt allemaal niet vanzelf bij iedereen. Democratie behoeft daarom onderhoud, aandacht en inspanning van ons allemaal. Tegen deze achtergrond heeft de minister van Justitie een commissie ingesteld die zal adviseren over het uitdragen van de kernwaarden van de democratische rechtsstaat, en gaat de minister van BZK in overleg met de gemeente Den Haag en uw Kamers na wat de mogelijkheden zijn voor een Huis voor de Democratie.

De heer Schouw (D66):

Ik dank de minister-president voor zijn beantwoording, en kan eigenlijk niet anders concluderen dan dat hij zegt dat de democratie belangrijk is, dat de minister van Justitie dat nog eens gaat uitleggen aan de mensen, en dat de minister van BZK een Huis voor de Democratie zal inrichten. Mijn oproep was toch een andere: laat dit kabinet nu eens een discussie over die democratie initiëren. Alleen het kabinet kan dit doen. De minister-president stelde in een bijzin dat de samenleving dat wel zou doen, maar volgens mij moet hij daar de regie in nemen. Ik wil graag klip en klaar een antwoord of hij dat wil.

Daaraan koppel ik nog twee vragen. De eerste is: wat doet het kabinet met de conclusies en aanbevelingen van de conventie? Zijn die nog betekenisvol of liggen die in een lade of de prullenbak?

Het kabinet wil naar maatschappelijke ondernemingen. Die hebben ook een plek in de relatie publiek-privaat, maar voor die maatschappelijke ondernemingen gepositioneerd kunnen worden, moeten wij een discussie met elkaar aangaan over de uitgangspunten. Ik zou die discussie graag wat breder willen trekken dan een discussie in het parlement.

Minister Balkenende:

De heer Schouw stelt eigenlijk drie vragen. De eerste vraag betreft de discussie over de democratie. Dit debat wordt echter al heel vaak met elkaar gevoerd; in de Eerste Kamer, straks bij de behandeling van de begroting van het ministerie van BZK in de Tweede Kamer en ook tijdens de discussie over de instrumenten die nodig zijn om burgers te betrekken bij keuzes die moeten worden gemaakt. Dit gebeurt soms in algemene zin en soms meer concreet. Wij hebben destijds een referendum gehad over de Europese Grondwet. Dit heeft vervolgens geleid tot de vraag hoe recht gedaan kan worden aan gevoelens van de bevolking. Wij zoeken nu twee jaar naar een antwoord daarop. Daar onderhandel je over en daar communiceer je over. Een ander voorbeeld is dat het kabinet heeft besloten tot een bestuursstijl die ertoe leidde dat wij de eerste drie maanden van deze kabinetsperiode het land zijn ingegaan. Wij hebben dit bewust gedaan als een signaal dat wij beleidsvorming niet in een gesloten cocon willen laten plaatsvinden, maar juist in dialoog met de samenleving. Dat zijn allemaal elementen die te maken hebben met de vraag hoe je met de democratie moet omgaan. Wij moeten ons hiervan voortdurend bewust zijn en daarop ingaan. Dan komen de andere zaken vanzelf wel aan de orde. De heer Schouw wil een discussie over de directe democratie. Dan komen wij bij zijn tweede vraag: wat er is gebeurd met de resultaten van de conventie. In de Tweede Kamer zijn initiatieven genomen voor voorstellen op het gebied van referenda. Daar zal het kabinet zijn opvattingen over geven. Die discussie komt dus ook.

Het laatste onderwerp betrof de maatschappelijke onderneming. De heer Schouw weet dat wij werken aan een wetsvoorstel. Het debat over dat fenomeen zal met de Tweede én de Eerste Kamer worden gevoerd. Dat is van belang omdat het iets zegt over maatschappelijke ordening, want burgers zijn niet alleen georganiseerd in de Staat. Bij democratie heb je te maken met het staatsburgerschap, met de rol van overheden, met de maatschappelijke democratie. De maatschappelijke onderneming is een voorbeeld van democratie in de samenleving zelf. Daarnaast is er ook nog sprake van democratie binnen het bedrijfsleven.

Er bestaan dus verschillende dimensies. Daarom moet ervoor worden gewaakt om te pleiten voor dé discussie over democratie. Daarvoor is democratie te complex en veelzijdig. Ik wel echter graag het debat met de Kamer aangaan, want de heer Schouw heeft wel gelijk, er is continu debat nodig over de vragen of burgers meetellen, of antwoord wordt gegeven op zorgen, en wat de beste instrumenten zijn.

De heer Schouw (D66):

Ik heb toch idee en het gevoel dat de minister-president gelet op zijn ervaringen in de vorige kabinetten, een beetje te moe is om nieuwe initiatieven te nemen over de democratie en het bestuur en nieuwe discussies aan te gaan. Ik kan me dat wel voorstellen, en dat is dan een heldere lijn. Het 21 minuten-onderzoek biedt echter voldoende redenen voor een goede fundamentele discussie over de kwaliteit van het openbaar bestuur; ik heb de redenen al in eerste termijn genoemd. Ik vind gelukkig de Raad van State aan mijn zijde, maar kennelijk heeft het kabinet er even geen zin in.

Minister Balkenende:

Voorzitter, ik begrijp deze conclusie echt niet, terwijl ik goed luister naar wat de heer Schouw zegt. Ik trek het me ook aan. Het gaat immers over belangrijke zaken die te maken hebben met betrokkenheid van mensen, met de invulling van de democratie en met de keuze van instrumenten.

De vorige kabinetten kregen in de afgelopen jaren wel eens kritiek omdat er te weinig werd gecommuniceerd. Wij hebben nu contacten gelegd met bijvoorbeeld het VNG en het IPO en met woningcorporaties. Dit zegt iets over de manier waarop je de dialoog zoekt. Dan vind ik het teleurstellend dat de heer Schouw tot de conclusie komt dat ik het moe ben om dit soort onderwerpen aan de orde te stellen. Het gáát ons juist om betrokkenheid, alleen maken wij misschien andere keuzes dan hij zou doen op het gebied van bijvoorbeeld referenda. Daar kunnen we het dan over hebben. Moe zijn wij echter niet.

De heer Noten (PvdA):

De keuzes zijn nog niet gemaakt, dus of sprake is van andere keuzes moet nog afgewacht worden. Mijn punt is echter iets anders. De minister-president zegt dat hij een maatschappelijke en politieke discussie wil voeren over de maatschappelijke onderneming, maar ik constateer dat hij al heeft geconcludeerd dat maatschappelijke ondernemingen op hun sociale activiteiten winst mogen maken, en dat derhalve integrale Vpb van toepassing is. De conclusie die voor een deel na afloop van de discussie getrokken had kunnen worden, is nu op voorhand getrokken. Wij zouden er nog eens over moeten praten of dat wel verstandig is. Wat voor woningcorporaties geldt, zou immers qualitate qua ook voor de andere maatschappelijke ondernemingen kunnen gelden. Ik neem hem daarom kwalijk dat hij op de zaak vooruitloopt, niet, zoals de heer Schouw doet, dat hij stil blijft staan.

Het tweede punt heeft ook betrekking op het onderwerp referendum. Ik heb daarmee een vergelijkbaar probleem. Ook al hebben wij de discussie als zodanig niet met elkaar gevoerd en afgerond, het fenomeen referendum is niet verdwenen. Dit betekent dat het onderwerp nu aan de orde komt, doordat er een maatschappelijke aanleiding is, dus zonder dat er een fundamentele discussie over het onderwerp is gevoerd die tot een conclusie heeft geleid. Dit is dus exact hetzelfde probleem. Wij hebben te maken met een werkelijkheid waarin het referendum een belangrijke rol speelt en niet met een afgerond politiek debat en conclusies die zijn vastgelegd in wetgeving.

Minister Balkenende:

De heer Noten gebruikt nu grote woorden; hij spreekt zelfs over kwalijk nemen. Wij moeten oppassen dat wij niet twee zaken door elkaar halen. De eerste heeft betrekking op de heffingen voor de corporaties. Dit is een gevoelig thema, maar het is bekend dat heel veel politieke partijen, de PvdA, de VVD, het CDA en andere, zich voor de vraag zagen gesteld wat er van de corporaties mag worden verlangd. Iedereen heeft daar bedragen voor ingevoerd, nog even los van de systematiek. Het kabinet heeft zich op het standpunt gesteld dat dit tweeledig is. Minister Vogelaar heeft uitstekend werk gedaan. Er zijn afspraken gemaakt met de corporaties over investeringen, maar er is ook sprake van een Vpb-plicht. Wij hebben gezegd dat wij dit nog eens zullen bezien want dit heeft ook de nodige juridische aspecten. Dat corporaties zullen bijdragen aan de financiering van verschillende zaken, zat echter al in de programma's.

Dan is er nog een andere discussie, namelijk over de rechtsvorm van de maatschappelijke onderneming. Daarover vinden nu consultaties plaats. Wij praten over een categorie in het Burgerlijk Wetboek en dan komen al die zaken ook nog terug. Het lijkt mij heel goed dat wij dit debat nog met elkaar voeren. Wij moeten die discussie in alle openheid voeren, want het maakt nogal wat uit hoe je dit beoordeelt. Dit raakt aan participatie, aan financiële aspecten en aan ons burgerlijk recht.

De heer Noten (PvdA):

Ik heb geen grote woorden willen gebruiken, dus als ik dat heb gedaan, dan gebeurde dat spontaan. Dit is nu juist het punt. Er bestaat geen twijfel over de intentie, die delen wij. Er bestaat ook geen twijfel over het feit dat er een herverdeling van middelen nodig is. Ik heb dat ook in mijn bijdrage gezegd. Wij denken echter dat de beslissing dat de sociale activiteiten van woningcorporaties onderdeel worden van een integrale Vpb, consequenties zal hebben voor de discussies over de positionering van de maatschappelijke onderneming. Wij zien niet goed in hoe je die beide los kunt zien. Met andere woorden: er is geen discussie over de intentie, maar wel over de consequentie.

De heer Werner (CDA):

Het is waar dat in veel verkiezingsprogramma's is opgenomen dat de woningbouwcorporaties zouden moeten bijdragen, wel los van de systematiek. Op die manier kan geld worden verzameld om te kunnen investeren in de nieuwe wijken. Worden de corporaties nu eigenlijk langs twee wegen aangeslagen? Enerzijds via de methodiek van minister Vogelaar om 3 mld. bijeen te brengen voor de investering in de 40 probleemwijken en anderzijds via de vennootschapsbelasting. Is dit dan niet een beetje dubbelop?

Minister Balkenende:

Nee, het is niet dubbelop. De verkiezingsprogramma's gingen uit van een bepaald bedrag. Er is geen een-op-eenkoppeling met de wijken, dit is gewoon een financieringsmiddel in algemene zin. Er zijn lijstjes met ombuigingen, met uitgaven en met inkomsten en de vermogens van de corporaties maakten bij veel partijen daarvan onderdeel uit. Het is dus een algemeen dekkingsmiddel. Het kabinet stelt nu voor om een Vpb-plicht te hanteren als de corporaties winst maken en om de middelen van corporaties op een speciale manier in te zetten om investeringen te kunnen doen. Zo is het gegaan. Wij zijn ons ervan bewust dat dit debat nog moet worden gevoerd en dat wij de mogelijkheden van het Vpb-instrument moeten bezien. Wij staan hiervoor en dit ligt in het verlengde van de afspraken in het coalitieakkoord. Het debat over de maatschappelijke onderneming zal mede in dit licht worden gevoerd.

De heren Schuurman en Werner hebben gesproken over de sanering en vereenvoudiging van regelgeving in onder andere de gezondheidszorg en het jeugdbeleid. Het kabinet is net als het parlement van mening dat het noodzakelijk is dat professionals meer ruimte en vertrouwen krijgen om hun werk te kunnen doen. Dit is in het belang van burgers en patiënten en zal ook de arbeidsvreugde van medewerkers in de publieke en de semipublieke sector ten goede komen. In het kader van de vermindering van de administratieve lasten voor professionals zal een kwantitatief tijdbestedings- en belevingsonderzoek worden uitgevoerd in de door de Tweede Kamer aangegeven domeinen sociale zekerheid, zorg, onderwijs en veiligheid. Op basis hiervan wordt voor minimaal vier professionals uit de al eerder genoemde sectoren, dus minimaal 16 professionals, een top 5 opgesteld van verplichtingen met het grootste tijdsbeslag en de grootste irritaties. Het kabinet zal in zijn pogingen om de knelpunten op te lossen, aansluiten bij bestaande verbeterinitiatieven in de sectoren en er zal overleg worden gevoerd met belangenorganisaties. Ook de Stichting Beroepseer zal bij de activiteiten worden betrokken. Aan het einde van deze kabinetsperiode wordt gemeten of de top van ergernissen is verdwenen en of er een substantiële reductie van tijd besteed aan bijbehorende activiteiten is gerealiseerd. De nadruk zal hierbij liggen op de merkbaarheid.

Tot slot heeft de heer Schuurman opgemerkt dat het nieuwe jeugd- en gezinsbeleid niet mag vastlopen in een groeiende bureaucratie. Het kabinet onderschrijft dit. Voorafgaand aan de behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van jeugd en gezin op 20 november aanstaande zal het kabinet een brief aan de Kamer sturen over de aanpak voor het terugdringen van de regeldruk in het jeugdbeleid. Daarin wordt aangekondigd dat in 2011 een vermindering van 25% wordt nagestreefd ten opzichte van 2007.

De heren Werner en Noten hebben gesproken over het adviesstelsel. De analyse van het kennis- en adviesstelsel is niet nieuw. Er zijn de laatste jaren verschillende rapporten verschenen en in het kabinet besproken. Het kabinet handelt in lijn met de motie-Nijs/Spies van 5 oktober 2006 die met algemene stemmen is aangenomen, waarin de Tweede Kamer uitspreekt dat het stelsel efficiënter, flexibeler en meer multidisciplinair moet gaan opereren.

Het kabinet wil het kernprobleem van de gebrekkige aansluiting van kennis en beleid aanpakken door ontkokering, flexibilisering en het schrappen van overlap. In het financieel-economisch domein is naast de SER ook de RWI actief. In het kader van de vernieuwing van de rijksdienst wordt bezien of en hoe de samenwerking met de RWI kan worden vormgegeven door de wisselwerking van kennis en beleid beter te organiseren. Dit is ook een opdracht aan het kabinet zelf. Er zijn kenniskamers opgericht en het kabinet werkt aan een eigen kennisagenda. Dit betekent geen coördinatie zoals de heer Werner zei. De WRR zal voor verbindingen en synergie tussen de raden en planbureaus zorgen. Er is geen sprake van een hiërarchische verhouding. De uitwerking van de voornemens zal ook in de Eerste Kamer aan de orde komen. De Nota vernieuwing rijksdienst is aan de Eerste Kamer gezonden. Bij de behandeling daarvan kan tevens de herinrichting van het adviesstelsel aan de orde komen. De verschillende ministeries hebben in hun begrotingen de afslankingsvoorstellen in adviesstelsels verwerkt. Deze kunnen worden besproken bij de behandeling van de begrotingen.

De heer Werner (CDA):

Wij hebben in het verleden herhaaldelijk meegemaakt dat dit soort afslankingen al werkende weg worden gerealiseerd nog voor dat de beide Kamers hierover expliciet hun goedkeuring hadden uitgesproken of de behandeling hadden afgerond. Ik vraag de minister-president om dit te voorkomen en toe te zeggen dat er niets met de adviesorganen zal gebeuren zo lang deze Kamer nog geen oordeel heeft kunnen uitspreken over de plannen.

Minister Balkenende:

Wij moeten de zaken in de goede volgorde afhandelen. Het kabinet kan nooit verder springen dan het parlement toestaat. De voornemens zijn kenbaar. Ik heb de verschillende documenten genoemd waarbij bij de behandeling ervan over deze zaken kan worden gesproken. Wij kunnen niet vooruitlopen op wat nog besloten moet worden. Op een gegeven moment zullen organisaties wel vragen gaan stellen als evident is dat er zaken zullen veranderen en ze zullen bijvoorbeeld geen nieuw personeel aannemen. Ik begrijp dit signaal goed.

De heer Noten (PvdA):

Uiteraard komen die vragen bij organisaties vandaan die in onzekerheid verkeren. Het gaat hier echter om een principiëler punt. Het adviesstelsel is mede van het parlement. Daarom mag nog niet de suggestie van besluitvorming worden gewekt, ook niet bij organisaties, zo lang hier nog geen oordeel is uitgesproken.

Minister Balkenende:

Ik zal dit signaal aan de leden van het kabinet overbrengen.

Dit is het laatste dat ik wilde zeggen over het eerste blok. De overige vragen zijn schriftelijk beantwoord.

Dit brengt mij bij het tweede blok dat betrekking heeft op een solide financieel-economisch beleid. Ik sprak in mijn inleiding al over de solide basis van onze begrotingen. Veel leden van deze Kamer spraken vandaag uit verschillende invalshoeken over het sociaal, economisch en financieel beleid.

De heer Werner sprak over de noodzaak van een beleid dat Nederland economisch gezien ook op de lange termijn in de voorste linies van Europa houdt. Die woorden waren mij uit het hart gegrepen. We moeten voortdurend alert zijn op het aanpassingsvermogen van onze economie; mondiale ontwikkelingen nopen daartoe. Het kabinet wil de economie en samenleving van Nederland sterk en veerkrachtig houden. Het neemt daartoe diverse concrete maatregelen, om de economische structuur langs die lijnen te versterken. Ik zal er een paar noemen. We willen een hoger onderwijs met meer kwaliteit en minder uitval; daarvoor is er het actieplan bètawetenschappen en wordt de herziening van de financiering van het hoger onderwijs opgepakt, met meer aandacht voor kwaliteit en prestaties. We willen een grotere aantrekkelijkheid van Nederland voor kenniswerkers; de verlenging van de zoekduur voor studenten en de verlaging van inkomensgrenzen zullen daaraan bijdragen. We willen het innovatieve vermogen van de economie versterken; we verhogen de fiscale stimulans voor speur- en ontwikkelingswerk en de overheid gaat duurzamer en innovatiever aanbesteden. We willen meer zelfstandige ondernemers, die ook kunnen groeien; we verruimen de borgstellingskredieten en de toegang tot fiscale faciliteiten voor deeltijdondernemers. We willen minder regels, instrumenten en loketten; we volgen of men merkt dat er minder regels zijn, we maken het bedrijvenloket 24 uur per dag en 7 dagen per week toegankelijk, we stroomlijnen instrumenten en maken deze overzichtelijk. Ik wijs verder op initiatieven als het Innovatieplatform en de daaruit voortkomende activiteiten. De minister van Economische Zaken presenteert dezer dagen haar begroting in de Tweede Kamer en daarin komen vele van deze maatregelen aan bod.

Natuurlijk is gevraagd hoe toekomstgericht en veerkrachtig het kabinetsbeleid is. De heer Schuurman verwees naar Genesis 41, Jozefs zeven vette en magere koeien. Zoals bekend, staan die voor zeven vruchtbare en onvruchtbare jaren in het bijbelse Egypte. De les die ook economen hebben getrokken, is dat het goed is om in goede jaren zuinig aan te doen, zodat voor de magere jaren een reserve is opgebouwd. Het kabinet neemt die les zeer ter harte. Het kabinet heeft overigens een andere beeldspraak gebruikt: die van het dak repareren als de zon schijnt.

De begroting van het kabinet heeft een toekomstgerichte oriëntatie. Wij willen een Nederland met oog voor de toekomst, duurzaam en solide in zowel financiën als zorg voor het milieu. Een sterke structuur van de economie en gezonde overheidsfinanciën zijn de noodzakelijke voorwaarden voor een veerkrachtige samenleving. Ze geven de noodzakelijke ondersteuning aan sociale samenhang en goede publieke voorzieningen. Het beleid moet ook duurzaam zijn. Dat betekent rekening houden met de belangen en kansen van toekomstige generaties. Dat is nu juist wat het kabinet beoogt. Door een tekort van 0,4% om te buigen naar een overschot van 0,5% op de begroting spaart het kabinet. Het EMU-saldo verbetert met 4,5 mld. Elk begrotingsjaar kent nu een structureel overschot. We bevorderen participatie. Daardoor verbreedt het kabinet de draagkracht voor de collectieve voorzieningen. En we treffen maatregelen in de aan vergrijzing gerelateerde instituties, dus de AOW en de zorg, waarmee de houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt verbeterd, ook na 2011. Het kabinet kiest daarbij niet voor de verhoging van de AOW-leeftijd, maar wel voor langer doorwerken of het betalen van een heffing. Evenmin kiest het kabinet voor de aantasting van de hypotheekrenteaftrek. Wel kiest het kabinet voor een extra bijdrage van huiseigenaren met een dure woning.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De minister-president zegt dat hij niet kiest voor het aanpakken van de hypotheekrenteaftrek. Dat was mij inmiddels duidelijk geworden. Toch hoort hij in deze Kamer van twee coalitiepartners en van andere partijen dat daar eigenlijk wel behoefte aan is. Wat niet is, kan nog komen, zei de heer Noten. De heer Schuurman vond ook dat we eigenlijk die kant op moeten. In hoeverre is het kabinet bereid om op zijn minst een studie in gang te zetten? Dan hoeven we, als we ooit aan dat vijfde kabinet-Balkenende toekomen, in ieder geval niet te zeggen dat we er nog over moeten nadenken; dan ligt er namelijk iets op tafel. Het is immers nogal wat als zo'n breed deel van de coalitie niet uitsluit dat dit ooit zal komen.

Minister Balkenende:

Als de mogelijkheid van "B-5" als argument wordt gebruikt, zou ik niet zeggen dat dit het leukste onderwerp is om actie op te ondernemen. Maar ik begrijp uw vraag. In het coalitieakkoord zijn afspraken gemaakt, onder andere dat niet zal worden getornd aan de hypotheekrenteaftrek dat de liberalisering van de huursector anders zal worden beoordeeld. Daar kun je gelukkig of ongelukkig mee zijn, maar dat is wel de uitkomst van de onderhandelingen. We willen ook geen verwarrende signalen geven en met het entameren van een studie, zou je een bepaald signaal afgeven. Daarvoor hebben we dus niet gekozen, maar ik begrijp heel goed dat de heer Noten zegt dat je geen zaken in de toekomst kunt uitsluiten. In ieder geval zijn zo de besprekingen voor de coalitievorming gegaan.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben over de hypotheekrenteaftrek gezegd dat we weten dat dit in deze kabinetsperiode niet kan, maar in de maatschappij leven allerlei ideeën om dit te bekijken in samenhang met de draagkracht van gezinnen, participatie en arbeid. Ik vind dat CDA'er Bovenberg met zijn voorstel een prachtig pad kiest om CDA, PvdA en ChristenUnie dit voor een volgende periode serieus te laten bekijken. Zijn advies hoeven wij niet verplicht te volgen, maar het zou wel eens van dien aard kunnen zijn dat wij in ieder geval weten waar het in de volgende verkiezingstijd over gaat.

Minister Balkenende:

U keek betekenisvol naar mij toen u sprak van "CDA'er", maar ik sta hier niet als politiek leider van het CDA, ik sta hier als premier voor de gemaakte afspraken. Politieke partijen genereren ideeën, maar dat is hun verantwoordelijkheid. De positie van een kabinet is anders, zoals ik net uiteenzette in antwoord op de heer Kox.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

In de schriftelijke beantwoording heeft u mijn volgende vraag niet beantwoord. Ik vind het onderwerp erg belangrijk. Wij steunen uw beleid om hogere inkomens zwaarder te belasten, juist in deze tijd. Van ons zou er zelfs een schepje bovenop kunnen, temeer daar de voorgestelde belastingverhoging nog wel eens zou kunnen tegenvallen. Maar er zijn bepaalde luxe consumptiegoederen die nog steeds niet worden belast, zoals de pleziervaartuigen. Ik woon in een dorp aan de Vecht; in de zomer staat het verkeer daar soms helemaal vast omdat er zo veel pleziervaart langskomt. Daar heb ik niets op tegen, maar het is wel vreemd dat dit helemaal niet wordt belast. Ik behoor nog tot de generatie die een fietsplaatje op zijn fiets had; daarmee werd aangetoond dat mijn ouders belasting hadden betaald voor mijn fiets. Tegenwoordig zijn er grote, luxe pleziervaartuigen en daar wordt nog steeds geen belasting op geheven. Doet u dat alstublieft, minister-president.

Minister Balkenende:

Onze voorstellen zijn bekend. U neemt hier nu één categorie uit. De bouwers van dit soort vaartuigen dragen bij aan een interessante economische sector in Nederland. We zijn er ook trots op. Ik heb er geen behoefte aan om er slechts één element uit te lichten. Onze algemene voorstellen ten aanzien van de belasting vindt u in het belastingplan. Ik begrijp uw opmerking, maar laat ik als representant van het kabinet niet op dit afzonderlijke punt ingaan.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Ik meen beluisterd te hebben dat de minister-president en passant zei dat hij van eigenwoningbezitters een extra bijdrage vraagt. Heb ik dit goed begrepen? Is dit het enige wat hij hierover in deze eerste termijn gaat zeggen? Anders wil ik daar nog wel een aantal vragen over stellen.

Minister Balkenende:

Ik kom later op die punten terug, ik was bezig met het schetsen van het algemene kader.

De heer Kox (SP):

Voorzitter, ik keer terug naar mijn eerdere vraag. Wat kunnen wij van deze regering verlangen als deze Kamer in meerderheid iets vindt van de hypotheekrenteaftrek, het volkshuisvestingsbeleid? Zoiets is toch meer dan alleen maar een interessante gedachtewisseling? Als een meerderheid van deze Kamer dat zou willen, komt de minister-president dan met de notitie waarover de heer Schuurman sprak? Is dat te veel gevraagd, gaat het de bevoegdheid van deze Kamer te boven, of valt er wel over te praten? Er moet toch enig resultaat uit dit debat kunnen komen.

Minister Balkenende:

Dit is te veel "als-als". In dit debat worden verschillende signalen gegeven over een aantal onderwerpen. Dit is een van de onderwerpen en ik schetste de visie van het kabinet. Ik denk dat hierover veel studies naar verricht en ik vraag me af wat nog een studie zou toevoegen. Ik ga niet in op wat de Kamer zou kunnen gaan doen; ik zeg hoe wij tegen de zaken aankijken, wat is afgesproken en wat de inzet van het kabinet is.

De heer Noten (PvdA):

Mijn fractie steunt het beleid van de regering voor de arbeidsmarkt en de ouderenzorg. Tegelijkertijd zijn de houdbaarheid en robuustheid van de verzorgingsstaat kwetsbaar, want als je maar een beetje aan de knoppen draait, kom je op langere termijn heel anders uit. Het denken kan bij riskante onderwerpen als de betaalbaarheid van de zorg en de arbeidsmarktparticipatie dan ook niet stil blijven staan. Politieke partijen kunnen met deze onderwerpen aan de slag gaan, maar dan wordt het al gauw een verkiezingsstrijd. Dat is niet altijd even gewenst, want deze onderwerpen zijn, zeker als je ze in samenhang wilt bekijken, politiek gevoelig en heel complex. De heer Schuurman vroeg dan ook terecht of het mogelijk is om hierover in de komende tijd na te denken en hierover advies te vragen. Ik denk dat juist de regering dat moet doen, omdat zij het landsbelang moet dienen en niet staat voor de particuliere opvattingen van politieke partijen.

Minister Balkenende:

Ik heb onderscheid gemaakt tussen de rol van een kabinet en de gemaakte afspraken. Verder heb ik gewezen op het belang dat het kabinet geen verwarrende signalen afgeeft. Dat is ook de reden dat er destijds niet is gekozen voor een studie. De heer Noten heeft gelijk als hij zegt dat hierover een maatschappelijk debat wordt gevoerd. Daar loopt de regering niet voor weg. Zijn laatste punt had eigenlijk betrekking op de volgende kabinetsperiode. Ik denk dat het aan de partijen is om hierover een debat te genereren. Ik denk dat dit een logische opstelling is, gezien de afspraken die in de kabinetsformatie zijn gemaakt.

Voorzitter. Dynamiek en zekerheid zijn nodig om de toekomst met vertrouwen tegemoet te kunnen zien. Uit de verschillende inbrengen maak ik op dat over de dosering van dynamiek enerzijds en zekerheid anderzijds discussie mogelijk is. Wat de een te hard vindt, de heer Kox, vindt de ander, de heer Schouw, weer niet ver genoeg gaan. Het sterkt mij in de gedachte dat het kabinet op de goede koers ligt.

Na de hervormingsagenda die nodig was voor het toekomstbestendig maken van ons land met het oog op de vergrijzing, is het tijd voor investeringen in de kwaliteit van de samenleving. Daarom steekt het kabinet meer geld in milieu, onderwijs en veiligheid. Dat is nodig om Nederland over twintig jaar een dynamisch land te laten zijn met uitstekende publieke voorzieningen. Deze middelen zijn additioneel beschikbaar gesteld en komen bovenop de reeds beschikbare middelen voor de collectieve goederen en geven uiting aan de wens van dit kabinet om knelpunten in onze maatschappij aan te pakken.

Deze middelen zullen juist concrete, zichtbare verbeteringen in de collectieve voorzieningen voor de toekomst tot stand brengen. Naar de mening van het kabinet zijn het dus zinvolle investeringen in de toekomst van ons land. Ik zeg dit in antwoord op vragen van de heer Rosenthal, die onderscheid maakt tussen onderhoud en investeringen. Het nalaten van investeringen leidt vaak tot achterstallig onderhoud, met alle budgettaire effecten van dien in latere jaren. Als hij dat bedoelde, zijn wij het eens.

Tegen de boekhouders onder ons zeg ik dat het waar is dat volgens de Nationale Rekeningen een deel van de investeringsagenda in formele zin niet voldoet aan de definitie van harde investeringen. Die definitie heeft immers alleen betrekking op uitgaven die bijdragen aan de kapitaalgoederenvoorraad. Gemeten naar deze definitie komen de overheidsinvesteringen net als de afgelopen jaren iets uit boven de 3% van het bbp. Naar de mening van het kabinet is dit echter een beperkte kijk op de term investeringen, aangezien het wegwerken van wachtlijsten in de zorg en het aanpakken van het lerarenprobleem ook bijdragen aan de huidige en toekomstige welvaart en welzijn van Nederlanders.

De heer Rosenthal (VVD):

Kennelijk moet ik af van mijn oude boekhoudkundige blik op investeringen, lopende rekeningen, kapitaaluitgaven et cetera. Vallen het onderhoud van wegen en het opheffen van de noodtoestand rond leraren vanaf nu onder de investeringsagenda voor de toekomst?

Minister Balkenende:

Wegen vallen onder de investeringen. De aanpak van de problemen in het onderwijs wordt niet als investering geboekt, maar het draagt natuurlijk wel bij aan de kracht van de economie.

Toen ik nog werkte bij het wetenschappelijk bureau van het CDA hebben wij onder leiding van Jelle Zijlstra, de oud-premier en oud-president van De Nederlandsche Bank, een studie verricht naar het thema economische groei. In die studiecommissie kwam uiteraard de vraag aan de orde wat de bepalende voorwaarden zijn voor groei. Natuurlijk kwamen wij voor een deel ook uit op die harde investeringen, maar het eerste hoofdstuk van ons rapport ging wel over onderwijs. De studiecommissie was namelijk van mening dat tekortschietend onderwijs het eerste probleem was dat moest worden opgelost. Wat wel en wat niet als investeringen mag worden geboekt, is dus een enigszins arbitrair.

In deze kabinetsperiode geven wij dezelfde investeringsimpuls als de laatste jaren. Voor de toekomst van Nederland moeten wij mijns inziens de definitie van wat een investering is, durven te verbreden. Ik denk niet dat ik daarover met de heer Rosenthal van mening verschil.

De heer Rosenthal (VVD):

Wat de minister-president zegt, werkt vervlakkend en vervagend. Onderwijs en zorg, verkeer en vervoer schakelt hij namelijk gelijk met het idee van investeren in de toekomst. Ik begrijp die redenering, maar ik wijs hem er wel op dat het heel verwarrend werkt in een discussie over harde getallen en over keuzes die wij voor de toekomst moeten maken. De kosten moeten namelijk wel voor de baat uitgaan.

Minister Balkenende:

De heer Rosenthal wijst terecht op wat binnen de Nationale Rekeningen wordt verstaan onder harde investeringen. Daaraan levert het kabinet, net als de afgelopen jaren, een bijdrage. Ik voeg daar nu alleen iets aan toe. Het is namelijk geen zwart-witverhaal.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het is goed om te horen dat een CDA-denker als Jelle Zijlstra al zo lang geleden wees op het belang van investeringen in het onderwijs voor de economische groei. Uit welk jaar stamt dit werkstuk van deze studiegroep?

Minister Balkenende:

1988 of 1989.

De heer Thissen (GroenLinks):

Daarna heeft het CDA in tal van kabinetten geopereerd en ik heb niet de indruk dat er in die jaren stevig is geïnvesteerd in het onderwijs.

Minister Balkenende:

Ik waag dat te betwijfelen. Toen ik in 2002 als premier aantrad, liep het financieringstekort op. Er moest worden omgebogen. Wij hebben dan gedaan, omdat de curve sterk omhoog ging. In 2003 kwam het financieringstekort zelfs uit boven de kritische grens van 3%. Wij hebben toen moeten ombuigen, maar daarbij is het onderwijs wel ontzien. Je kunt je altijd afvragen of het genoeg is, maar in deze kabinetsperiode krijgt onderwijs er weer 1 mld. bij. Zelfs in tijden dat het slecht ging, is het onderwijs dus ontzien.

Voorzitter. De heer Rosenthal vroeg mij wat het kabinet gaat doen als de groei tegenvalt of als de bezuinigingen niet worden gehaald. Dempt het kabinet dan de investeringsuitgaven of verhoogt het de belastingen? Het kabinet zet het trendmatig begrotingsbeleid van het vorige kabinet voort. Als een tekort van 2% zou worden bereikt, zullen er additionele maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de 3% wordt bereikt. Als de bezuiniging, die het kabinet overigens reëel acht, onverhoopt gepaard gaat met besparingsverliezen, zullen deze worden opgevangen door andere bezuinigingen. Dat is inherent aan de kadersystematiek. Op de beslissing welke additionele bezuinigingen dat zouden zijn, kan en wil ik niet vooruitlopen. Dat is een onderdeel van de integrale besluitvorming. Bovendien zijn dergelijke bezuinigingen op dit moment helemaal niet aan de orde.

Ik kan de heer Rosenthal wel garanderen dat de belastingen per saldo niet verhoogd zullen worden. Het kabinet mag belastingverhogingen immers niet aanwenden voor hogere uitgaven, omdat dit strijdig is met de begrotingsregels. Daarnaast heeft het kabinet in het belastingkader van de Miljoenennota vastgelegd hoe veel de lasten in deze kabinetsperiode mogen stijgen. Hogere belastingen zullen dus moeten worden gecompenseerd met belastingverlagingen elders. Het kabinet kan dus doorgaan met het vergroenen van het belastingstelsel of het stimuleren van arbeidsparticipatie, mits het neutrale lastenschuiven zijn.

De heer Schuurman wees erop dat de heer Bovenberg nog voor het aantreden van het kabinet suggereerde om een staatscommissie de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel te laten onderzoeken. Anderen hebben rond de verkiezingen gepleit voor een staatscommissie voor de woningmarktproblematiek. Liever dan voor het instellen van een staatscommissie, kiest het kabinet voor bepaalde visies. Wij maken zelf onze keuzes, die helpen de vergrijzing in ons land op te vangen. Ik realiseer mij dat er ook andere opties waren en zullen blijven. Onze keuzes creëren de randvoorwaarden om maatschappelijke ambities te realiseren. Wij doen dat op een robuuste basis van economische groei, duidelijke budgettaire regels en een evenwichtig lasten- en koopkrachtbeeld.

De heer Kox heeft gesproken over strategische sectoren. Ik maak onderscheid tussen overnames en verplaatsing van economische activiteiten. De wereld verandert inderdaad. Bedrijven kozen altijd al de plek op de wereld die hen het beste past – en zij doen dat nog steeds – tenzij je hen tegenhoudt. Ons juridisch beschermen tegen overnames leidt tot zinloos stroomopwaarts zwemmen. Nederland is daarvoor relatief te klein en te zeer internationaal georiënteerd. De dijken ophogen zou aan onze economie en aan onze samenleving grote schade toebrengen. Ter relativering merk ik op dat wij jarenlang netto overnemers zijn geweest. Nu ligt dat wellicht anders dan pakweg vijf jaar geleden. De cijfers die het CBS publiceert laten op dit punt sterke schommelingen zien.

Laten wij ook oog hebben voor de vele positieve effecten van de buitenlandse investeerders. Uit het onderzoek Buitenlandse investeerders, groeiversnellers van de economie, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, blijkt dat buitenlandse investeerders een belangrijke bijdrage leveren aan werkgelegenheid, innovatie, en groei in Nederland. Elke baan, gecreëerd door het aantrekken van een buitenlands bedrijf zorgt voor anderhalve baan bij Nederlandse toeleveranciers en dienstverleners. Buitenlandse investeerders zijn bovendien actief in internationale netwerken, hebben relatief gezien meer hoog opgeleid personeel in dienst en besteden meer aan opleidingen dan Nederlandse bedrijven.

De heer Kox (SP):

Ik ben te eenvoudig om een chic debat over economie te voeren, maar het ging mij vooral om het volgende. Wij hebben het niet over een bedrijf of over wat Nederlandse bedrijven in het buitenland doen. Wij hebben het over een overname door buitenlandse bedrijven van een substantieel deel van de financiële infrastructuur van Nederland. Als een buitenlands bedrijf hier de wegen kwam opkopen, zouden wij ons ook afvragen of wij dat wel goed vinden. Welnu, dit zijn ook wegen. Dat het gebeurt, kan ik begrijpen en het is tot op zekere hoogte te billijken. Het lijkt er echter op dat het kabinet zegt: hier werkt de markt en de hoogste bieder wint, dus die kan kopen. Dat lijkt mij net iets te eenvoudig bij dit soort grote overnames van delen van onze financiële infrastructuur. Van een kabinet dat op de toekomst is gericht, mag je toch iets meer verwachten dan een houding in de trant van: Fortis biedt beter dan Barclays en dus gaat de bank daar naartoe.

Minister Balkenende:

Zo gemakkelijk gaat het natuurlijk niet. Laat ik eerst een andere situatie schetsen. Een paar jaar geleden heeft er een zaak gespeeld in Italië. ABN AMRO was bezig om de bank Antonveneta binnen te halen. De kritiek was toen dat er te veel beschermingsconstructies waren in Italië, waardoor de overname door een buitenlandse bank onmogelijk zou worden gemaakt. Ik heb toen tegen mijn collega Berlusconi gezegd dat wat er in Italië gebeurt niet past bij de gedachte van de Europese eenwording met vrijheid in het economisch verkeer. Toen speelde de kwestie van een Nederlands bedrijf in een ander land. De laatste tijd hebben wij het omgekeerde meegemaakt. Er wordt ruimte geboden voor overname van het bedrijf. In de eerste plaats is er de keuze van de bank zelf. In de tweede plaats is het niet zo dat buitenlandse investeerders zomaar kunnen overnemen. Eerst moet er toestemming zijn van De Nederlandsche Bank. Daar zijn criteria voor, want er mag nooit sprake zijn van aantasting van de financiële sector in het land. Vervolgens is de minister van Financiën aan zet. Die procedure is gevolgd ten aanzien van degenen die geïnteresseerd waren in de overname. Wat er is gebeurd, is wel gegaan volgens de geldende spelregels. Je kunt er niet gelukkig mee zijn dat een traditionele bank wordt overgenomen. Het is begrijpelijk dat men daar zijn gevoelens bij heeft. Het is echter niet zo dat er een soort vrije markt is waar iedereen zijn gang kan gaan.

De heer Kox (SP):

Inderdaad is het gegaan volgens de spelregels. Dat waren vooral de Brusselse spelregels. Toen Nout Wellink er iets over zei, werd hij meteen vanuit Brussel op zijn vingers getikt, in de trant van: dat moet je nu eenmaal toestaan. Natuurlijk weet ik dat ABN AMRO indertijd graag een aankoop wilde doen in Italië. Ik ben het eigenlijk nooit eens met Berlusconi, behalve op dit punt, toen hij zich afvroeg: kan dat allemaal zomaar? Kun je vitale financiële infrastructuur zomaar overnemen uit winstoverwegingen? Ik behoorde niet tot degenen die destijds zeiden: wij willen Italië opkopen. Daarom denk ik dat ik gerechtigd om te zeggen: is het nu wel zo verstandig dat op een relatief gemakkelijke manier aan de hoogste bieder een vitaal deel van onze financiële infrastructuur kan worden verkocht?

Minister Balkenende:

Wij moeten goed onder ogen zien waarom ABN AMRO voor dit overnamepad heeft gekozen. Men heeft overwogen of alleen doorgaan op de lange duur voor de bank een gelukkige ontwikkeling zou zijn. Toen is er gezegd: wij willen dat het bedrijf wordt versterkt. Om die reden is men op het overnamepad gegaan. Als buitenlandse partners geïnteresseerd zijn, gaat overname niet vanzelf. De Nederlandsche Bank en de Nederlandse minister van Financiën zijn dan aan zet. Wij hebben het over een consortium. Fortis speelt daarin een belangrijke rol. Dit bedrijf is voor de helft Nederlands en heeft een uitstekende sociale reputatie. Kortom, wij moeten ook oppassen voor te veel zwart-witverhalen.

De heer Kox (SP):

Ik wil op dit punt geen zwart-witverhalen ophangen. De geschiedenis was echter vrij eenvoudig. Het Children's Investment Fund, dat 1% van de aandelen van ABN AMRO heeft, vond dat er veel meer winst moest worden gemaakt. Dat zou kunnen als het bedrijf werd opgesplitst. Toen is de zaak begonnen, en de uitkomst is nu dat het bedrijf als onderdeel van de Nederlandse infrastructuur verdwijnt. Dat is toch de werkelijkheid?

Minister Balkenende:

Er zijn ook prachtige voorbeelden van gevallen waarin de overname door een buitenlandse partner juist heeft geleid tot mogelijkheden in Nederland. Laat ik als voorbeeld DAF noemen. DAF is overgenomen door een Amerikaanse investeerder. De onderneming DAF doet het geweldig goed en levert op bepaalde onderdelen geweldige prestaties. Dat is ook mogelijk gemaakt omdat er investeringen uit het buitenland zijn gekomen. Met andere woorden: overname hoeft niet altijd negatief uit te werken.

De heer Kox (SP):

Bij ABN AMRO had dat niet gekund.

Minister Balkenende:

Er zijn twee mogelijkheden: je stopt een onderneming, of een buitenlandse investeerder neemt het bedrijf over en zorgt ervoor dat er banen zijn. Hetzelfde speelt nu met NedCar. Laten investeerders uit het buitenland alsjeblieft daarin investeren, want dat is het beste voor de mensen. Nederland is een open economie. Er is een tijd geweest dat wij een positief saldo hadden met overnames. Nu ligt dat misschien wat anders, maar over een tijdje kan dat weer anders liggen. Het gaat er vooral om dat Nederland een land is dat wil presteren, dat weet wat nodig is om internationaal te excelleren en dat ook de goede contacten heeft met bedrijven, door middel van joint ventures. De ene keer zullen wij overnemen, maar het kan ook andersom. Mij gaat het er vooral om dat de mensen in Nederland gebruik kunnen maken van expertise, dat er banen zijn voor de mensen en dat wij niet een soort leegloop krijgen van economische activiteit, want dat zou het ergste zijn wat er is. Wij moeten ervoor zorgen dat de Nederlandse economie, ook wat betreft het vestigingsklimaat, excelleert.

Een ander punt betreft verhuizing, sluiting en outsourcing. Wegens het risico van banenverlies zijn wij over het tweede element bezorgder dan over het eerste element, te weten dat van overnames. Om hier iets aan te doen lijkt het optimaal weerbaar maken en vasthouden van in Nederland gevestigde bedrijven de enige oplossing. Dit kan worden bereikt door te werken aan de condities voor vestiging en door het garanderen van voldoende concurrentie op de verschillende markten. Het gaat om het hebben en behouden van bedrijvigheid, met bedrijven die belasting betalen, zinvol hoogwaardig werk bieden en een bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving.

Er is gesproken over de participatiedoelstelling van het kabinet. Die doelstelling is ambitieus: 200.000 mensen extra de arbeidsmarkt op en een participatiegraad van 80% in 2016. In deze kabinetsperiode worden er belangrijke stappen gezet, onder andere door verschuivingen van directe belasting op arbeid naar indirecte belasting op consumptie. Ook de werking van de arbeidsmarkt moet verder verbeteren. Het kabinet beziet daarom in onderlinge samenhang de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, tijdelijk werk en scholing. De Kamer kan een wetsvoorstel verwachten dat recht doet aan die onderlinge samenhang. De huidige praktijk van het ontslag is de oorzaak van terughoudendheid bij werkgevers bij het in dienst nemen van kwetsbare groepen. Als de achterdeur op slot zit, let men op de voordeur. Het kabinet wil juist de kwetsbare groepen aan het werk helpen. De herziening van het ontslagrecht moet dan ook worden gezien als een onderdeel van participatiebevorderend beleid. Het is begrijpelijk dat mensen bezorgd zijn over het idee dat hun arbeidsovereenkomst kan worden beëindigd, maar de realiteit is dat dit momenteel ook het geval is, zij het tegen disproportioneel hoge kosten. De rechtsbescherming is en zal gewaarborgd zijn. De nieuwe arbeidsovereenkomst moet meer zekerheden bieden op de arbeidsmarkt van de toekomst. Het nieuwe beleid moet flexwerkers meer bescherming bieden, zorgen voor het aannemen van ouderen en werkzoekenden met de minste kans op de arbeidsmarkt, en verplichtingen voor scholing omvatten.

De heer Thissen (GroenLinks):

Zo langzamerhand zou ik wel eens willen weten of er al een antwoord is gegeven op de vraag waaruit blijkt dat werkgevers aarzelen om mensen in dienst te nemen wegens de buitensporige ontslagbescherming in ons land. Ik spreek veel werkgevers, in het midden- en kleinbedrijf, en hoor dat argument nooit. Ik hoor wel dat ze last hebben van employability-vraagstukken. Hoe krijg ik de schoorsteen weer aan het trekken, zodat er aan de onderkant van het loongebouw plek is? Ik wil immers best wat doen voor mensen die het lastig vinden om zelfstandig die markt op te komen. Met andere woorden: wie papegaait hier nu?

Minister Balkenende:

Een van de belangrijke punten is dat bij procedures voor de kantonrechter in het overgrote deel van de gevallen het ontslag wordt gehonoreerd door de rechter. Dan wordt er een vergoeding betaald. Die procedures zijn buitengewoon kostbaar. Ik noem maar wat. Dan kun je zeggen: het geld dat nu aan een advocaat wordt uitgegeven, is dan op een andere manier te besteden.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is een ander punt. Dan is de vraag wat een procedure kost om van je personeel af te komen. Er is echter geen werkgever in dit land die zegt: ik heb werk, ik heb vacatures, maar ik neem de mensen niet aan, want de ontslagbescherming is veel te sterk. Dat heb ik nog nooit gehoord. En toch zegt u het.

Minister Balkenende:

Het eerste aspect zijn de kosten die gemoeid zijn met het ontslag. Dat speelt een rol. Het tweede punt is de vraag – en die heeft ook in juni gespeeld – wat werkgevers doen van hun kant om mensen die wat ouder zijn aan de slag te helpen. Dat element speelt ook een rol. Als je een internationale vergelijking maakt, dan is het bij ons toch wat lastiger dan in andere landen. Ik begrijp uw beeld wel, want ik hoor verschillende verhalen van werkgevers. Sommigen relativeren het, anderen beklemtonen het juist. Met andere woorden kom je dus niet precies uit.

Wij zitten nu in een fase dat wij hebben gezegd – dat staat ook in de troonrede en in de Miljoenennota – te willen komen tot flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Wij hebben oog voor de verschillende componenten: de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, tijdelijk werk, scholing. Die zaken willen wij in onderlinge samenhang gaan bekijken. Het lijkt mij, ook gegeven de gevoeligheid van dit debat, dat wij dat moeten gaan voeren op het moment dat het kabinet die discussie heeft afgerond. Wij zitten daar nog middenin. Ik geef u een aantal overwegingen en ik merk wel, ook door uw interventie, dat dit een onderwerp is waarover de meningen gewoon verdeeld zijn in politiek en samenleving. Daar is het kabinet zich bewust van en daarom wil ik daar ook niet veel meer over zeggen dan wat ik daarover nu hier heb gezegd. Wij willen de zaak graag in het kabinet verder bespreken. In die fase zitten wij nu.

De heer Rosenthal heeft gevraagd hoe het nu zit met de administratieve lasten. Hoeveel van de 25% lastenreductie is inmiddels gerealiseerd? Uit het plan van aanpak voor de regeldruk bedrijven dat van de zomer aan de Tweede Kamer is gezonden, blijkt dat per 1 maart 2007 20% is gerealiseerd van de per eind 2007 geplande 25%. De nog voorgenomen maatregelen worden opgenomen in het programma van dit kabinet, dat wederom een taakstelling van 25% voor administratieve lasten kent. Over de stand eind 2007 wordt gerapporteerd in de voortgangsrapportage 2008 en in het financieel jaarverslag van het rijk. Dus ik denk dat wij niet ontevreden mogen zijn. 20% is al gerealiseerd en wij zijn nu nog bezig met het realiseren van de oude doelstelling.

De heer Rosenthal (VVD):

Dit punt kwam op naar aanleiding van het voorbeeld van de zogeheten verpakkingsbelasting. Ik vond daar in de schriftelijke reactie van de minister-president geen mededelingen over. Ik vroeg hem of een toets op de uitvoering van die verpakkingsbelasting gedaan is of nog gedaan zou worden. Dan speelt natuurlijk vooral de kwestie een rol van die erg ingewikkelde toestanden.

Minister Balkenende:

Bij elk voorstel dat het kabinet doet, wordt er altijd gekeken naar de administratieve lasten. Dat is een verplicht onderdeel van het totstandkomen van voorgenomen regelgeving en dat geldt ook hiervoor.

Dan heeft de heer Kox aandacht gevraagd voor armoede onder gezinnen met kinderen. In antwoord daarop zeg ik het volgende. Alle kinderen moeten zich kunnen ontwikkelen. Armoede mag daar geen beletsel voor zijn. Bestrijding van armoede is daarom een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid.

Om dat te realiseren, worden onder meer de volgende gerichte acties ondernomen: armoedebeleid voor gezinnen met kinderen, gericht op de reductie van schoolkosten en participatie; generiek armoedebeleid, waar ook gezinnen met kinderen van profiteren; deregulering van de langdurigheidstoeslag; terughoudendheid bij leenbijstand en terugdringen van niet-gebruik; het omzetten van de kinderkorting in een kindertoeslag, waardoor het probleem van de verzilvering wordt opgeheven, en invoering van een kindgebonden budget; bevordering van de participatie door invoering van een EITC en invoering van een inkomensafhankelijke combinatiekorting.

De meest effectieve en de meest duurzame wijze om armoede te bestrijden, is werk. Vandaar de inzet van het kabinet om mensen waar mogelijk vanuit uitkeringssituaties naar werk te begeleiden. Armoede heeft ook te maken met het kunnen omgaan met geld, problematische schulden, sociale uitsluiting, huisvesting, woonomgeving, gezondheid en toekomstperspectief. Met de VNG is afgesproken dat de gemeenten armoedebeleid zoveel als mogelijk vorm geven als materiële voorzieningen gericht op participatie. Het kabinet stuurt daarbij aan op gerichte bijstand in natura, met name voor gezinnen met schoolgaande kinderen. Onder meer voor dat doel zijn middelen beschikbaar gesteld via de algemene uitkering in het Gemeentefonds. Dat is 5 mln. in 2008 en loopt op tot 80 mln. in 2011.

Verder is de motie-Van Geel ingediend bij de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer en is er voor zowel 2008 als voor 2009 40 mln. extra toegevoegd aan het budget voor kinderen in armoede. Door de staatssecretaris van SZW wordt een en ander momenteel nader uitgewerkt.

De heer Kox (SP):

Ik dank de minister-president voor de uitgebreide toelichting op dit volgens mij belangrijke thema. De vraag is waar dit toe leidt. Wij weten nu om en nabij – anders weet de minister voor Jeugd en Gezin het wel – hoeveel kinderen het betreft. Wij hebben het over honderdduizenden kinderen. Is het het streven van dit kabinet om op het einde van de kabinetsperiode over vier jaar te zeggen: met die toestand hebben wij afgerekend? Dan is er nog niemand rijk geworden, maar het opgroeien van kinderen in armoede zou – juist omdat het zo funest is – dan ten einde gekomen moeten zijn. Mag ik dat als een doel van dit kabinet zien?

Minister Balkenende:

Ik vind dat erg moeilijk, omdat armoedesituaties zich altijd zullen voordoen, ook als een economie zich goed ontwikkelt. Dat weet u ook. Wij proberen zoveel mogelijk het hoofd te bieden aan de problematiek, want die is ernstig en daarover zijn u en het kabinet het gewoon eens. Het is niet voor niets dat ik deze lijst kan noemen en dan ook nog eens verwijzen naar wat er in de Tweede Kamer aan de orde is geweest. Ik kan u geen garantie geven, maar de inzet is wel om de problematiek terug te dringen.

Ik zeg daar wel bij dat dit een zeer veelzijdig proces is. Dat betekent mensen aan het werk helpen waar dat kan – dat is de beste weg om uit die situatie te komen – oog hebben voor maatwerk; kijken wat de beste instrumenten zijn enzovoorts. Langs die lijn moeten wij proberen te helpen, maar ik kan u geen garanties geven. De inzet is om de armoede terug te dringen.

De heer Kox (SP):

Ik begrijp dat garanties geven niet kan, omdat het probleem inderdaad te complex is. Kunnen wij dan afspreken dat wij halverwege uw kabinetsperiode hier opnieuw op terugkomen om te zien of wij inderdaad op de goede weg zitten? Een weg die ertoe leidt dat, zonder garanties te geven, op het einde van deze kabinetsperiode toch echt substantieel iets veranderd zal zijn op dit terrein? Als dat een van de kenmerken van dit kabinet zou mogen zijn, dan lijkt mij dat winst, maar dan wil ik dat ook graag nog zien.

Minister Balkenende:

Ik zeg de heer Kox graag toe dat wij hierop terugkomen, maar ik zou er bezwaar tegen hebben om dat als een soort mid-term analyse te bezien. Ik denk dat wij volgend jaar opnieuw hierover zullen spreken. Dat geldt voor meer zaken. Als wij het hebben over wat wij beogen met dit kabinet, dan ga je per jaar kijken wat je gerealiseerd hebt. Soms zullen de ontwikkelingen sneller gaan, dan weer zullen zij langzamer gaan, maar het lijkt mij goed om dit debat met enige regelmaat met elkaar te voeren.

De heer Werner heeft gevraagd naar de toekomstvisie op de AWBZ. Wie niet beter kan worden, verdient verzorging. In de kern geldt nog te veel dat de institutionele context en ordening vooropstaan en niet de wensen en behoeften van de cliënt en patiënt. Dat moet anders. De samenleving mag hierbij verwachten dat de overheid de regie voert en een wenkend perspectief presenteert van wat een betere zorg concreet inhoudt. Voor de care is het perspectief als volgt. De zorg wordt passend geleverd, in overeenstemming met de vraag van de cliënt.

Daarenboven zijn eigen keuzes mogelijk. Dit betekent meer invloed en een gevarieerder aanbod, maar ook oog voor de omgeving van betrokkenen. Het collectief financiert echter niet tot in het oneindige alle voorkeuren. Van mensen mag worden verwacht dat zij meedoen aan de zorg voor anderen. Dat kan in de vorm van maatschappelijke participatie van jongeren, maar ook door mantelzorgers of vrijwilligers. Een netwerk van hulp rond professionele zorg helpt mede de zorg toegankelijk te houden en van hoog niveau. Over de toekomst van de AWBZ is advies gevraagd aan de SER. Dit advies wordt eind van dit jaar of begin van volgend jaar verwacht en op dat advies zal te zijner tijd een kabinetsreactie volgen.

Ongeacht het herontwerp van het AWBZ-instrument op de lange termijn, zullen rond een aantal thema's de komende jaren concrete resultaten moeten worden geboekt. Het gaat daarbij om de volgende thema's: de cliënt moet beter toegerust worden om zelf daar waar mogelijk goed onderbouwde keuzes te maken; om de toegang tot zorg te verbeteren, moet de bureaucratie afnemen en de zorgprofessional de ruimte krijgen om te doen waarvoor zij of hij heeft doorgeleerd. De kwaliteit van de zorgverlening moet en kan op een hoger niveau worden gebracht. Er zijn genoeg goede voorbeelden die navolging kunnen krijgen. Daarbij moeten organisaties die een hogere kwaliteit leveren ook worden beloond. Het dreigende tekort aan goede professionals in de langdurige zorg als gevolg van de vergrijzing moet proactief aangepakt worden door innovatie en een optimale benutting van de arbeidsmarkt. De uitgaven voor de AWBZ moeten duidelijker worden bestemd voor datgene waarvoor de AWBZ bedoeld is: de langdurige zorg. Naast korte termijnmaatregelen is een glasheldere AWBZ-polis nodig met eenduidige voorwaarden. Alleen zo kan een geloofwaardig stelsel in stand worden gehouden waarvoor de samenleving bereid is solidariteit op te brengen. Daarbij zal een goede balans gevonden moeten worden tussen de collectieve en de individuele financiële bijdrage.

De heer Werner (CDA):

Ik wil de minister-president vragen een punt te verduidelijken. Aan de SER is advies gevraagd. Naar verwachting komt dit eind dit jaar of begin volgend jaar. Streeft het kabinet ernaar nog in deze kabinetsperiode tot een afgeronde visie te komen op de toekomst van de AWBZ in hoofdlijnen?

Minister Balkenende:

De ambitie is dat wij in deze kabinetsperiode heel veel doen aan de conceptualisering van de zorg. Als wij al aan het begin van de periode advies vragen aan de SER, betekent dit niet alleen dat wij in deze periode de maatregelen nemen die ik heb aangegeven. Het betekent ook dat wij een oordeel proberen te vormen over datgene wat op lange termijn nodig is. Wij vragen advies aan de SER met het oogmerk om deze kabinetsperiode de lijnen uit te gaan zetten. Het debat zal met de Eerste Kamer en met de Tweede Kamer gecontinueerd worden, zodra het advies van de Sociaal Economische Raad plus het kabinetsstandpunt bekend zijn.

De heer Werner (CDA):

Minister-president, onderschrijft u dus ook dat er alle aanleiding is om het hele concept van de AWBZ en de ouderenzorg fundamenteel te herzien op grond van alle klachten over de bureaucratie en de kwaliteit van de zorg die op dit moment geboden wordt?

Minister Balkenende:

Ik onderschrijf dit graag om een andere reden. Ik geloof dat politiek handelen in deze tijd een hoge mate van toekomstoriëntatie moet hebben. Wij hebben niet voor niets gezegd dat wij in deze kabinetsperiode ons deel willen leveren aan de vergrijzingsopgave. Dan praten wij over de kosten van vergrijzing, over het op orde brengen van de overheidsfinanciën, maar ook over de toekomst van de zorg. De zorg moet ten goede komen aan degenen die deze echt nodig hebben. Alle elementen die van belang zijn voor de toekomst moeten onder ogen worden gezien. Wij kunnen niet te lang wachten.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter, ik wil via u een vraag aan de heer Werner stellen. Ik bemerk bij de fractievoorzitter van het CDA een hartstochtelijke bevlogenheid voor de modernisering van de AWBZ en de ouderenzorg. Ik hoor hem alleen niet expliciet zeggen of het uitgangspunt moet zijn dat moet gelden wat ouderen nodig hebben. Dat is het uitgangspunt om tot een nieuw stelsel te komen en niet de budgetredenering. Ik hoop toch dat hij dat met mij eens is.

De heer Werner (CDA):

Juist vanuit die hartstocht vind ik dat de AWBZ veranderd moet worden, omdat de institutionele vormgeving veel te veel bepaalt wat de klant krijgt en niet wat de ouderen zelf willen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dan heb ik u hopelijk toch goed begrepen, mijnheer Werner.

Minister Balkenende:

De heer Kox heeft een vraag gesteld over de marktwerking in de zorg. De marktwerking in de zorg is uiteraard geen doel op zich, maar een middel om de patiënt, de cliënt, centraal te stellen, de kwaliteit te verhogen en de kosten betaalbaar te houden voor de burger. Van gokken is geenszins sprake. De gezondheidszorg is daarvoor veel te waardevol. Er gelden strikte waarborgen en randvoorwaarden, bijvoorbeeld geen risicoselectie en gelijke premie, ongeacht of iemand jong of oud is, en of hij gezond of ziek is. Er is sprake van toezicht en bovendien gaat de invoering van de marktwerking met kleine stapjes. Wij hebben vrije prijzen van 10%. Dat kan gaan naar 20%, maar dat gebeurt pas na uitgebreide evaluatie. Kortom, het gebeurt op een weloverwogen manier en het is een kwestie van onder ogen zien welke mogelijkheden de marktwerking heeft. Wij gaan hier heel behoedzaam en zorgvuldig mee om.

De heer Kox (SP):

Hoe moet ik dan die directeur van de Rotterdamse thuiszorginstelling zien die nu de thuishulp mag verzorgen, omdat hij de bieding heeft gewonnen? Hij zegt dat hij eigenlijk nergens op kan concurreren, behalve op loon en arbeidsvoorwaarden. Dat heeft hij gedaan. Naar zijn zeggen biedt hij lage lonen en slechtere arbeidsvoorwaarden en heeft hij daarom de thuishulp overgenomen van de Thuiszorg Rotterdam. Als wij dit goede marktwerking in de zorg noemen, zijn wij ver van huis.

Het is toch niet alleen mijn partij die zegt dat wij heel grote problemen gaan krijgen door de marktwerking die wij nu toepassen bij de thuishulp? Immers, erg veel mensen gaan hun baan verliezen en zij kunnen alleen maar terugkomen tegen slechtere arbeidsvoorwaarden en lager loon. Erg veel mensen die zorg krijgen worden in de problemen gebracht. Dat kan toch niet de goede marktzorg zijn? Dat vinden toch ook de ouderenbonden, de FNV en het CNV? Op dit punt zijn deze organisaties het allemaal met mij eens. De minister-president moet toch ook van oordeel zijn dat het niet helemaal goed gaat?

Minister Balkenende:

Ik heb de vraag van de heer Kox in algemene zin beantwoord. Ik heb aangegeven hoe wij tegen marktwerking aankijken. Dit is niet een kwestie van over een nacht ijs gaan. Wij zien ook de risico's. Ik weet dat er in de praktijk op de genoemde elementen geconcurreerd wordt. In algemene zin constateer ik echter dat ook in andere landen, bijvoorbeeld in Duitsland, elementen van marktwerking zijn die interessant zijn en effectief blijken te werken. Laten wij daar met open vizier naar kijken. Met andere woorden, wij willen geen slot op de discussie. Dat is niet verstandig. Daarom hebben wij gekozen voor een zorgvuldige formulering in het coalitieakkoord.

De heer Kox (SP):

Voorzitter, het is uw kabinet, dus u gaat hierover.

De voorzitter:

Het is niet mijn kabinet, mijnheer Kox.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter, het is "hullie d'r kabinet".

(gelach)

De heer Kox (SP):

Voorzitter, het kabinet gaat hierover. Als het kabinet zegt dat marktwerking de goede kant is, kunnen wij hierover discussiëren. Ik geef u een concreet voorbeeld, dus niet theoretisch, dat nu speelt en de komende maanden zal blijven spelen. De werkgeversorganisaties in de zorg, de vakbonden in de zorg en de ouderenbonden wijzen u en mij erop dat het fout gaat lopen. Ik mag u dan toch vragen of in dat concrete geval iets kan gebeuren? Ik hoorde de heer Werner zeggen dat hij hoopt dat er reparatievoorstellen komen het punt van de ontspoorde marktwerking met betrekking tot thuishulp.

Minister Balkenende:

Dit zijn algemene politieke beschouwingen. Dit lijkt mij niet het juiste moment om algemene conclusies te trekken op basis van een afzonderlijke casus, waar ik overigens over heb gehoord. Het kabinet sluit de ogen niet voor kritiek of twijfel. Tegenover dit voorbeeld kunnen mogelijk andere voorbeelden worden genoemd van vormen van marktwerking waarin wel goede elementen zitten. Ik stel voor om dit debat voort te zetten bij de behandeling van de begroting van VWS. Dat lijkt mij een passend moment. Dan kunnen ook meer afzonderlijke casussen aan de orde komen.

Wij gaan overigens heus niet zomaar over tot invoering van marktwerking. Dat gebeurt op een heel zorgvuldige manier. Daarnaast is marktwerking geen doel op zich, maar een instrument om te komen tot betere zorg, tot meer keuzevrijheid en tot kostenbewustzijn.

De heer Kox (SP):

Mijn fractie en ook andere fracties, zoals die van het CDA, hebben het kabinet voorgesteld om op dit punt reparatiewerkzaamheden uit te voeren. Het zijn uiteraard algemene politieke beschouwingen. De Eerste Kamer behandelt de begroting voor VWS echter pas ver in 2008 en de problematiek speelt nu. Bij algemene beschouwingen mag volgens mij worden ingegaan op concrete algemene problemen die door de ouderenbonden en vakbonden worden gesignaleerd. Ik mag u toch vragen om enig perspectief te bieden op dat punt?

Minister Balkenende:

Ik heb nu mijn algemene antwoord gegeven op de vraag. Ik vind het te ver gaan om nu op basis van één waarneming een algemene uitspraak te doen. Dat vraagt u mij feitelijk en ik vind dat ik dat niet moet doen.

De heren Kox en Yildirim hebben vragen gesteld over het eigen risico. Het kabinet heeft ervoor gekozen om de door sommigen als onrechtvaardig ervaren no-claim af te schaffen. In plaats daarvan komt een eigen risico. In het kabinetsvoorstel voor de invoering van het eigen risico is nadrukkelijk lering getrokken uit eerdere ervaringen met andere eigen betalingen. Straks worden chronisch zieken, gehandicapten en mensen die permanent in een zorginstelling verblijven, uitgezonderd. Daardoor wordt de solidariteit met deze groepen mensen groter. Ik onderken dat het schema voor invoering krap is, maar dat hangt samen met de wens om de no-claim zo snel mogelijk af te schaffen. Het kabinet is direct na het sluiten van het coalitieakkoord hard aan de slag gegaan met de vormgeving van een nieuwe en meer solidaire regeling. Daarover is overleg gevoerd met zorgverzekeraars, patiëntenorganisaties en de CG-Raad.

Ik vervolg met een aantal opmerkingen over mobiliteit, files en openbaar vervoer. De files vormen een groot probleem en iedereen ervaart dat misschien wel dagelijks. De heer Schuurman verzuchtte: moeten wij daar mee leren leven of kan er echt iets aan worden gedaan? Hoewel er altijd files zullen blijven bestaan, legt het kabinet zich niet neer bij de almaar toenemende omvang van de files en het daarmee gepaard gaande tijdverlies. Daarom onderneemt het kabinet actie. Die actie bestaat uit investeren in wegen, sneller besluiten, anders betalen voor mobiliteit en openbaar vervoer. Het kabinet investeert in deze kabinetsperiode ruimt 750 mln. extra en bovendien steekt het 200 mln. structureel extra vanaf 2013 in mobiliteit en bereikbaarheid. Deze bedragen komen bovenop de reeds beschikbare middelen in het Infrastructuurfonds, die 126 mld. bedragen tot 2020. In deze kabinetsperiode wordt ruim 11 mld. geïnvesteerd in de weginfrastructuur.

Het kabinet hakt zelf zo veel mogelijk knopen door, zoals vorige week rond de weginfrastructuur tussen Schiphol, Amsterdam en Almere. Het kabinet wil ook procedures vereenvoudigen en versnellen. Daartoe stelt het twee commissies in. De commissie-Elverding zal het kabinet adviseren over de wijze waarop de besluitvorming beter, zorgvuldiger en sneller kan verlopen. Daarnaast komt er een commissie Private investeringen en infrastructuur onder leiding van Onno Ruding, die zal bekijken hoe op dit punt de realisatiekracht kan worden vergroot. Anders betalen voor mobiliteit is een effectieve en efficiënte manier om het aantal files te verminderen, dat heeft een studie van het Ruimtelijk Planbureau onlangs nog bevestigd. In antwoord op vragen van de heren Schouw en Rosenthal kan ik de toezegging herhalen die de regering al eerder heeft gedaan: nog voor de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat zullen wij een standpunt innemen over de uitwerking en het zetten van een eerste stap in deze kabinetsperiode.

De heer Schouw heeft voorgesteld, vanaf 2009 elke ambtenaar een dag per week verplicht thuis te laten werken. Bij het Rijk worden ambtenaren gestimuleerd om met openbaar vervoer, lopend of met de fiets naar het werk te gaan. De overgrote meerderheid van de ambtenaren doet dit ook. Het is dus de vraag in hoeverre een thuiswerkdag zou bijdragen aan vermindering van het aantal files. En je kunt je misschien ook afvragen of dit alles niet ietwat betuttelend zou zijn...

De heer Schouw (D66):

...en of dit niet een wat flauwe reactie is.

Sommige dingen heb je al heel gauw zelf in de hand. Er zijn in dit land tienduizenden ambtenaren. U zegt dat zij er al van alles aan doen, maar bent u bereid om dit nu eens serieus te bekijken? En als ambtenaren al een dag per week thuis werken, kun je bekijken of het twee dagen kan, gewoon om de filedruk te verminderen. U moet een beetje "out of the box" denken – daar was u de vorige keer zo ontzettend goed in – u moet een beetje bekijken of doelstellingen ook op een andere manier bereikt kunnen worden. U wilt toch niet als de minister-president van het asfalt de geschiedenis ingaan?

Minister Balkenende:

Wij kregen wel eens het commentaar – ik lees sommige kranten – dat dit kabinet te weinig asfalt zou neerleggen. Als u mij de minister-president van het asfalt noemt, beschouw ik dat als een groot compliment. Ik zou zeggen: draag die boodschap uit!

Maar, voorzitter, de heer Schouw heeft er natuurlijk wel een beetje gelijk in dat het een kwestie van meer instrumenten is. Ik heb ook aangegeven wat er allemaal nodig is. Hij spreekt nu over de organisatie van arbeid. Is thuiswerken mogelijk, dan moet je er zeker gebruik van maken. Ik denk alleen niet dat het in alle gevallen kan. En dan zou het van de heer Schouw ook nog een verplichting moeten zijn. Stel dat het ook zou gelden voor de leden van het kabinet, een dag verplicht thuis werken. Ik weet niet of dat zou kunnen, en ik vraag me dat voor wel meer functies af. Eerlijk gezegd vind ik dat je er geen verplichting van zou kunnen maken, maar dat je wel in het arbeidsvoorwaardenbeleid, in de organisatie van arbeid het maximale eruit zou kunnen halen. Ik zeg de heer Schouw toe dat ik dit nadrukkelijk onder de aandacht van de minister van Binnenlandse Zaken zal brengen, die in het kabinet de eerste verantwoordelijkheid heeft als het om arbeidsvoorwaarden gaat. Een verplichting gaat mij wat erg ver, maar laten wij maar eens bekijken wat de mogelijkheden zijn.

De heer Schouw (D66):

Het gebruik van het woord "verplichting" was bedoeld om u een beetje te prikkelen tot deze toezegging, ik dank u zeer. Ik heb de overtuiging dat dit soort dingen echt kunnen helpen, de oplossingen liggen binnen handbereik.

Minister Balkenende:

Dit sluit aan bij een opmerking die ik nog wilde maken. Telewerken is maatwerk, het is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van elke ambtenaar. Daarom heeft de rijksoverheid geen algemene verplichting ingesteld, maar stimuleert zij telewerken. Bij diverse ministeries wordt actief beleid gevoerd op dit gebied. Als voorbeeld noem ik het ministerie van Verkeer en Waterstaat, waar in het kader van het programma Fileproof het project Voorbeeldfunctie Verkeer en Waterstaat wordt uitgevoerd.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik had nog gevraagd naar de integrale uitvoering van het plan-Nouwen. Wij zijn vooral geïnteresseerd in uw oordeel over de spanning tussen de vele fiscale maatregelen die de autorijder in de komende periode zullen treffen en een onderdeel van het plan-Nouwen dat inhoudt dat bij kilometerbeprijzing en diepte-investeringen de defiscalisering van de auto centraal wordt gesteld.

Minister Balkenende:

Dat is een geleidelijk proces, daar heeft u gelijk in. Het punt is dat wij het gebruik van de auto op een bepaalde manier willen belasten, wat ook een idee van de heer Nouwen is, waar vermindering van andere lasten tegenover staan. Dat is zo. De invoering van deze maatregelen is een gradueel proces. Ik heb zojuist al gezegd dat minister Eurlings nog voor de behandeling van zijn begroting zal aangeven welke eerste stap ons voor deze kabinetsperiode voor ogen staat. Het zal niet lukken om alles in één kabinetsperiode door te voeren, maar wij bepalen nu wel de richting. En in het coalitieakkoord is aangegeven dat het plan-Nouwen ook voor de regering richtinggevend is.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik heb nogal veel gezegd over demotivering van allerlei categorieën van burgers in Nederland. De fiscale maatregelen voor automobilisten hebben, zo heb ik uit allerlei berichten in de media begrepen, toch wel een demotiverend effect op degenen die kilometerbeprijzing op zichzelf wel zouden accepteren, maar die daar dan defiscalisering van de auto tegenovergesteld willen zien.

Minister Balkenende:

Op korte termijn gaan wij milieuonvriendelijkheid zwaarder belasten, waar faciliteiten tegenover staan voor auto's die echt milieuvriendelijk zijn. Op lange termijn is het plan-Nouwen richtinggevend, zoals u terecht aangaf. Wij nemen deze maatregelen om de auto op een verantwoorde manier te laten gebruiken. Wij vragen een prijs volgens het principe "de vervuiler betaalt", dat is een van de achtergronden ervan.

De heer Yildirim heeft gevraagd waarom de lasten voor de automobilist verzwaard worden en de heer Rosenthal vroeg zich af of de belastingmaatregelen voor auto's en voor vliegreizen wel zullen leiden tot gedragsverandering.

De heer Koffeman (PvdD):

U zegt dat de regering de auto gaat beprijzen omdat de vervuiler moet betalen. U weet dat de uitstoot van broeikasgassen in de veeteelt groter is dan die van het autoverkeer. Kunt u mij vertellen waarom de regering vlees niet beprijst, maar auto's wel?

Minister Balkenende:

Daar kom ik aan het eind van mijn betoog nog op terug, zoals ik al had aangekondigd.

Wij hebben er in het coalitieakkoord voor gekozen om lastenverzwaringen voor een deel te verbinden aan milieuonvriendelijk handelen, zoals het kopen van een zeer onzuinige auto. Daarmee doen wij recht aan het principe "de vervuiler betaalt" en versterken wij de prikkel om te kiezen voor schoon en zuinig. Wie schoner consumeert, profiteert. Wie dit niet doet, betaalt meer belasting. Deze belasting wordt teruggegeven doordat de belasting op arbeid verlaagd wordt en de economische structuur versterkt wordt. Ook in liberale kringen heb ik deze opvatting wel eens gehoord.

Dit najaar zal de regering een actieplan presenteren om de ambitie van 5% groei voor het spoor voor deze kabinetsperiode waar te maken. Het gaat om maatregelen die op korte termijn uit te voeren zijn en die nog in deze kabinetsperiode effect zullen hebben. NS, ProRail, vervoersbedrijven en overheden moeten hiervoor alle zeilen bijzetten. Verder zal er een landelijke markt- en capaciteitsanalyse voor het spoor worden gemaakt. Hierbij zal onderzoek worden gedaan naar mogelijke scenario's voor groei van het spoor, inclusief de investeringen die hiervoor nodig zijn. De minister van Verkeer en Waterstaat zal mede op basis van bestuurlijk overleg met decentrale overheden een beleidsbrief met richtinggevende keuzen van dit kabinet opstellen. Hierin worden ook de ambities voor investeringen in het openbaar vervoer nader uitgewerkt.

De maatregelen op het gebied van het eigenwoningforfait zijn niet symbolisch, het kabinet zet in op een evenwichtige verdeling van de lasten. Deze maatregelen dienen hiertoe, want het gaat om schouders die zwaardere lasten kunnen dragen. Het eigenwoningforfait geeft uitdrukking aan het voordeel van het hebben van een eigen woning. Met het oog op een evenwichtig pakket van maatregelen hebben wij bekeken of heel dure maatregelen fiscaal reëel worden behandeld. Dit is nu niet het geval: in 2007 geldt een bijtelling, het eigenwoningforfait, van 0,55% van de WOZ-waarde. Deze bijtelling heeft een maximum van € 9150. Dit betekent dat voor iemand met een woning met een waarde van 2 mln. in 2007 deze maximumbijtelling geldt, maar ook voor iemand met een woning met een waarde van 5 mln. Voor dure woningen is de heffing op deze manier niet reëel, want er wordt wel extra renteaftrek toegestaan, maar de bijtelling wordt niet hoger. De regering stelt daarom twee maatregelen voor. Vanaf 2009 vervalt het plafond in het eigenwoningforfait en voor het deel van de waarde van een woning boven 1 mln. geldt een eigenwoningforfait van 2,35% van de WOZ-waarde. Deze maatregel treft in ieder geval mensen met een heel dure eigen woning; dit hoeft niets te zeggen over hun inkomen, maar in het algemeen zullen mensen met zo'n dure woning ook een hoog inkomen hebben of hebben gehad.

De heer Werner (CDA):

Ik heb al gezegd dat wij geen moeite hebben met het opheffen van de grens van € 9150 en met het doortellen ongeacht de hoogte van de WOZ-waarde. Daarover hebben wij dus geen verschil van opvatting. Wij vragen ons wel af waar die 2,35% vandaan komt. Wij vinden dat het eigenwoningforfait in beginsel geen instrument voor inkomenspolitiek mag zijn. Het betreft maar een beperkt aantal mensen en niet het inkomen is de grondslag, maar de WOZ-waarde, al dan niet met aftrekbare hypotheekrente. Mensen met een woning van 5 mln. zonder aftrekbare hypotheekrente behoren kennelijk niet tot de mensen met de sterke schouders, de mensen die een extra bijdrage moeten leveren. Wij vinden dus dat deze maatregelen een hoge mate van willekeur kennen. Tegen die achtergrond vinden wij deze voorstellen erg vreemd. Van u willen wij precies horen waarom uitgerekend dit dé maatregel is die met het oog op de toekomst van ons land nodig is en die ervoor moet zorgen dat de mensen met de sterke schouders de lasten dragen. Er zijn tal van andere maatregelen denkbaar. Is het nemen van die andere maatregelen overwogen en, zo ja, waarom zijn zij verworpen? In de schriftelijke antwoorden heb ik gelezen dat het slechts gaat om 7000 woningen in Nederland. Moet je daarvoor dan het gehele stelsel op zijn kop zetten? Wij houden dus grote bedenkingen bij dit voorstel.

Minister Balkenende:

Ik noteer dat u het punt van het plafond niet verwerpt. Het gaat u om het percentage. Ik wijs er dan op dat 1,2% de effectieve belastingdruk in box 3 is. Met een aftrek van 52% over 2,35% kom je ook op 1,2 uit. Dat is de achtergrond. U zult uw eigen opvatting hebben, maar nu weet u de redengeving voor de keus voor dit getal.

Ik wil dan overgaan tot behandeling van het volgende blok: de internationale aspecten. Een actieve, Europese rol is een hoofddoelstelling van dit kabinet. Nederland heeft een open economie. Nederlanders zijn internationaal georiënteerd. Een belangrijk deel van onze banen en van onze welvaart danken wij aan die oriëntatie. Ons leefmilieu kunnen wij alleen met samenwerking verbeteren.

Nederland heeft van oudsher een internationale verantwoordelijkheid voor het bijdragen aan vrede en stabiliteit, voor het bestrijden van armoede en het bevorderen van mensenrechten. Wij kiezen voor actief meesturen en het leveren van een eigen bijdrage. Dat zullen de leden kunnen merken bij de twee thema's die ik wil behandelen: Europa alsmede vrede en veiligheid.

Enkele leden spraken over het nieuwe verdrag en de wijze van goedkeuring ervan. Het kabinet staat vierkant achter het Europees hervormingsverdrag waarover in juni in de Europese Raad overeenstemming werd bereikt. Inmiddels is het akkoord van juni door de IGC op expertniveau omgezet in een complete verdragstekst. Alle punten die specifiek voor het kabinet van belang zijn, zijn op de juiste wijze in het verdrag terechtgekomen. Eind deze week zal de IGC worden afgerond op de Top in Lissabon. Er is nog een beperkt aantal punten van individuele lidstaten, maar ik ben ervan overtuigd dat die zijn op te lossen.

De heer Kox meent dat het kabinet zijn onderhandelingspositie heeft verzwakt door reeds nu aan te geven geen voorstander van een referendum te zijn. Ik vind dat een misvatting. Wie nauwkeurig het kabinetsstandpunt leest, zal zien dat daarin expliciet de voorwaarde staat dat met de goed te keuren verdragstekst de afspraken van de Europese Raad getrouw worden opgevolgd. Het kabinet zal erop toezien dat dit ook gebeurt.

Het standpunt dat de gewone parlementaire ratificatieprocedure de aangewezen weg is, heeft het kabinet niet lichtvaardig ingenomen. Het is gestoeld op het doorwrochte advies van de Raad van State. Daarmee wordt heel helder aangegeven dat dit verdrag zich kenmerkend onderscheidt van het ontwerp voor het grondwettelijk verdrag. Doordat het hervormingsverdrag op het punt van vorm, symboliek, terminologie en inhoud afstand neemt van de grondwetsbenadering, biedt het geen aanknopingspunten voor een ontwikkeling in meer uitgesproken statelijke of federale richting. Bovendien is er een aantal belangrijke inhoudelijke verschillen, zoals meer invloed van de nationale parlementen, een aangescherpte afbakening van bevoegdheden, de helderheid dat de lidstaten het voortouw hebben bij de vormgeving van publieke diensten, verankering van de uitbreidingscriteria en versterking van het aantal noodremprocedures.

Dat een commissie van het Britse Lagerhuis, zoals de heer Kox aangaf, een aantal andere accenten ziet, lijkt mij verklaarbaar. Een parlementaire commissie velt uiteraard een politiek oordeel, anders dan de Raad van State. Bovendien spelen bij het Britse debat andere argumenten een rol. De commissie van het Lagerhuis gaat met haar uitspraak dat het nieuwe verdrag in zijn effecten substantieel overeenkomt met het grondwettelijk verdrag bijvoorbeeld voorbij aan het punt van de grondwettelijke aspiraties dat in Nederland een grote rol speelde. Laten wij wel wezen: het kabinet heeft er nooit een geheim van gemaakt dat het een aantal punten van het grondwettelijk verdrag graag weer opgenomen zag in het hervormingsverdrag. Dat zijn de elementen die Europa slagvaardiger, transparanter en democratischer maken.

De heer Kox (SP):

Ik zou de laatste zijn om te denken dat de Britten het beter weten dan wij, alleen, ik meen niet dat zij het op voorhand slechter weten dan wij. Bovendien hebben niet alleen de Britten zich op deze manier uitgelaten. In vrijwel alle hoofdsteden met uitzondering van Amsterdam is gezegd: het oude en het nieuwe verdrag lijken wel heel erg veel op elkaar. Dat zegt niet alleen het Britse Lagerhuis, maar ook de schrijver van het eerste verdrag, het grondwettelijk verdrag: de oud-president van Frankrijk. Hij komt ook tot die conclusie. Als de anderen nu allemaal zeggen dat het verschil niet erg groot is, zou het dan kunnen dat uw conclusie, dat er wel een verschil zit tussen de verdragen, enigszins arbitrair is? Zou het mogelijk zijn dat u uzelf overschat? Anders hebben 25 hoofdsteden ongelijk en hebben wij gelijk. Dat kan, maar ligt niet voor de hand.

Minister Balkenende:

Toen Nederland en Frankrijk neen zeiden tegen het grondwettelijk verdrag, ontstond de discussie over de vraag hoe wij verder moesten. Er hadden op dat moment achttien landen geratificeerd. U kunt zich voorstellen dat die landen geen behoefte hadden aan verandering en dat door die landen soms wordt gezegd: ach, er is niet veel verschil met het vorige verdrag. Ik begrijp dat. In Spanje is met een referendum duidelijk ja tegen het grondwettelijk verdrag gezegd. De beoordeling en de bejegening daar komt dan dichter bij die uit het verleden.

De heer Kox (SP):

Betekent dit dat de regeringen van die achttien landen hun bevolking nu voor de gek houden?

Minister Balkenende:

Ik geef aan wat hun beeld is. Een aantal elementen komt in het nieuwe verdrag weer aan de orde. Dat is maar goed ook. Voor het Europa van de 27 moet er iets veranderen. In de Tweede Kamer heb ik een- en andermaal verdedigd dat er reden is om op een aantal punten meer te kiezen voor meerderheidsbesluitvorming dan voor unanimiteit. Daarover hebben wij gesproken. Wij hebben ons ervoor ingezet dat er in en het nieuwe verdrag elementen kwamen die er aanvankelijk niet in stonden. Ik noem dan: versterking van de rol van de nationale parlementen, verwijzing naar de uitbreidingscriteria enzovoorts. Kortom, wij hebben resultaten geboekt.

Hetgeen in Engeland gebeurt, verbaast mij overigens niet. Ik was deze zomer op vakantie in het buitenland en kreeg toen elke dag twee Engelse kranten: The Times en The Daily Telegraph. Je merkt dan dat sommige politieke groeperingen een duidelijk politiek profiel ontlenen aan het thema referendum. De media hebben ook een eigen opvatting. Het verbaast mij dan niet erg dat in die context er zo'n Britse uitkomst is. Ik heb echter te maken met de analyse van de Raad van State en met onze eigen inzet.

Ik geef vervolgens het verschil aan tussen nu een paar maanden geleden. Toen kwam de vraag op: moeten wij niet werken met een miniverdrag, moeten wij niet deel 1 van het grondwettelijk verdrag overnemen en daarna overgaan naar deel 2? Wij hebben daarop steeds gezegd: nee, wij willen heel wat anders. Daarnaast is er nog de redenering van de Raad van State. Die geeft duidelijk aan dat met betrekking tot de systematiek, de inhoud, de symboliek enzovoorts sprake is van een kenmerkend onderscheid. Dan zeg ik: dit resultaat was een aantal maanden geleden niet denkbaar geweest. Wij hebben ons maximaal ingezet om dit mogelijk te maken en ik sta ervoor. Natuurlijk kunnen de beoordelingen van dat resultaat verschillen, maar als je eerlijk bent en als je dit wijzigingsverdrag vergelijkt met het grondwettelijk verdrag, dan moet je spreken van twee verschillende werelden. Voor die conclusie sta ik. Ik heb mij ervoor ingezet. Ik vond dat het zo moest en ik ben gelukkig dat wij ons standpunt hebben kunnen verdedigen. Ik hoop dat komende donderdag en vrijdag de conclusie kan worden getrokken dat wij deze fase kunnen afronden.

De heer Kox (SP):

U bent dus zeer overtuigd van uw zaak. U vindt dat uw mening beter is dan die van die achttien hoofdsteden. Zij vertellen verhalen die meer bij hun ideeën passen, maar u zegt: ik heb gelijk. Waarom wilt u dat nieuwe verdrag dan toch niet voorleggen aan de Nederlandse bevolking? De meerderheid wil daarover graag nog een keer haar oordeel geven. Waarom wilt u dat dan niet?

Minister Balkenende:

U weet heel goed waarom ik dat niet wil. Ik veronderstel dat u en ik het erover eens zijn dat dit een wijzigingsverdrag is. Wij hebben eerder te maken gehad met wijzigingsverdragen. Ik noem de verdragen van Nice, Maastricht en Amsterdam. Toen die goedgekeurd moesten worden, hebben wij ook niet gekozen voor een referendum. Ik vind dat wij nu met een geheel ander verhaal te maken hebben dan dat van het grondwettelijk verdrag. Daarover hadden wij het twee jaar geleden. Nu is dus de situatie echt anders. Daarom verdedig ik het standpunt dat er geen referendum moet komen.

De heer Thissen vroeg waarom de regering zich in de voorjaarsraad en met het nieuwe verdrag niet meer heeft ingezet voor het realiseren van de doelstelling op het gebied van het klimaat. Het nieuwe verdrag bevat wel degelijk een passage over klimaatbeleid. Hiermee wordt het belang onderstreept om hieraan in Europees verband het nodige te doen. Het onderwerp komt later deze week weer ter sprake tijdens de informele Europese Raad in Lissabon. Dit kabinet dringt erop aan dat Europa vooroploopt met klimaatmaatregelen. De Europese Commissie, die het exclusieve initiatiefrecht heeft binnen de Europese Unie, zal later dit jaar met uitgewerkte voorstellen komen voor het realiseren van de doelen die de Europese Unie zich dit voorjaar heeft gesteld. Nederland dringt er bij de Commissie op aan dat dit zo ambitieus mogelijk gebeurt.

De heer Noten heeft gesproken over het thema vrede en veiligheid. Hij heeft gelijk met zijn opmerking dat die onderwerpen geen lokale of zelfs nationale vraagstukken meer zijn. Daarvoor hangt alles veel te veel met elkaar samen. De heer Werner is ingegaan op de belangrijke bijdrage die Nederland levert aan vredes- en veiligheidsmissies. Om te beginnen wil ik stilstaan bij diegenen die in de afgelopen periode hun leven hebben gegeven in de missie die wij in Afghanistan uitvoeren. Ik betuig mijn medeleven aan de nabestaanden. Met deze missie hebben wij een zware verantwoordelijkheid op ons genomen. Ik ben trots op wat onze mensen daar in Afghanistan voor elkaar krijgen. Zij brengen vrijheid, vrede en veiligheid en zij hebben steun van de lokale bevolking. Ik heb dat met eigen ogen kunnen zien tijdens een bezoek in september.

De heer Schuurman vroeg om de missie in Uruzgan sterker te integreren in onze inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Dat doen wij zo veel als mogelijk, voor zover de omstandigheden dat toelaten. Opbouwen waar mogelijk en vechten alleen wanneer het echt nodig is. Daarmee neem ik afstand van de suggestie van de heer Kox dat de middelen die wij aan de vredesmissie uitgeven, beter aan ontwikkelingssamenwerking kunnen worden besteed. Dit lijkt mij een valse tegenstelling. Het een gaat hand in hand met het ander. Geen ontwikkeling zonder veiligheid en geen veiligheid zonder ontwikkeling. Als centraal concept hanteren wij de 3D-benadering: Defense, Development en Diplomacy.

De heer Kox vroeg naar het oordeel van de regering over de opening die door president Karzai is gegeven in de gesprekken met de Taliban. Hoe kan het dat de NAVO doorvecht tegen de Taliban, terwijl president Karzai hun een plek in de regering aanbiedt? Dit beeld verdient enige bijstelling. De Afghaanse regering is zelf actief in de strijd tegen de Taliban. Er sterven door toedoen van de Taliban meer Afghanen dan NAVO-soldaten. Laten wij dat niet vergeten. Er vallen slachtoffers zowel bij het Afghaanse leger als bij de Afghaanse politie. De regering van president Karzai is democratisch gekozen en legitiem. Het is aan die regering om het eigen politieke proces in te richten en niet aan de NAVO. Wij zijn in Afghanistan op verzoek van de Afghaanse regering. Het kabinet verwelkomt elke stap die vermindering van het geweld dichterbij brengt. Ten slotte valt het op dat de Taliban tot nu toe niet zijn ingegaan op de openingen van president Karzai. Zoals men weet, is een van de eisen van de Taliban voor besprekingen de onmiddellijke terugtrekking van alle buitenlandse troepen uit Afghanistan. U begrijpt dat dit voor de regering van Karzai onacceptabel is. Het zou funest zijn voor de toekomst van Afghanistan.

De heer Kox stelde voorts dat de NAVO in Afghanistan wil bewijzen dat zij kan vechten. Van die uitspraak neem ik echt afstand. De NAVO is in Afghanistan actief op verzoek van de regering van Afghanistan. Er ligt een duidelijk mandaat van de Verenigde Naties ten grondslag aan deze missie. Zij beoogt een bijdrage te leveren aan het stabiliseren van het land met een bredere internationale dimensie. De discussie binnen de NAVO waarnaar de heer Kox verwijst, gaat vooral over de vraag of de NAVO in staat zal zijn om een gecompliceerde operatie zoals die thans in Afghanistan aan de gang is, met succes en met behoud van bondgenootschappelijke solidariteit uit te voeren. Het is wezenlijk voor de NAVO als organisatie dat het lukt. Dat is echter iets anders dan de opmerking dat de NAVO wil bewijzen dat zij kan vechten. Zo ligt het natuurlijk niet.

De heer Kox (SP):

Van Onze-Lieve-Heer heb ik twee grote oren gekregen en ik hoor toch echt voortdurend dat Afghanistan een lakmoesproef voor de NAVO is. Dat wordt door de secretaris-generaal gezegd evenals door allerlei prominenten in de NAVO. Ik kan dit ook wel begrijpen. Het staat zwart-op-wit in rapporten. Wij vinden die gedachte erg gevaarlijk. Vervolgens zegt de minister-president dat de Taliban eisen stellen aan Karzai. Volgens mij moeten wij proberen om zo snel mogelijk zo niet vrede dan toch ten minste een vergelijk te krijgen in Afghanistan, want dat is beter dan doorgaan met wat wij nu aan het doen zijn. Nu wil ik graag weten of ik het juist begrepen heb dat de president van Afghanistan tegen mullah Omar heeft gezegd: "Zeg mij waar ik naartoe moet komen, dan kom ik daar naartoe. Als het in West-Pakistan is, dan is het ook goed. Want ik wil praten over een plek voor jullie in mijn regering." Als die situatie zich voordoet, hoe groot is dan de bijdrage als je doorgaat met vechten? Is het dan geen tijd om te gaan nadenken over een bestand? Voor alle duidelijkheid: mogen wij daarover ook meedenken of is het alleen president Karzai die erover beslist? Dat lijkt mij toch iets te veel van het goede.

Minister Balkenende:

De lakmoesproef heeft niets te maken met bewijzen dat je kunt vechten. Het gaat om iets heel anders, namelijk de vraag of de NAVO in bondgenootschappelijke solidariteit al die dingen kan doen die nodig zijn. Dat hangt bijvoorbeeld samen met vragen als: leveren landen voldoende troepen? Als er sprake is van noodsituaties, staan wij elkaar dan bij? Dat zijn de elementen die in de NAVO aan de orde zijn. Dit is geen kwestie van duidelijk maken dat wij kunnen vechten. Dat is iets heel anders. De NAVO is daar actief op verzoek van de regering van Afghanistan en binnen het mandaat van de Verenigde Naties. Dan is het natuurlijk een kwestie van: is de NAVO in staat om de dingen te doen die nodig zijn om de veiligheid te versterken? Dat is een moeilijke opgave, want het is een riskant gebied. Ik zou er niet aan moeten denken dat de internationale gemeenschap haar handen plotseling van Afghanistan af trekt, want dan trekken de Taliban aan het langste eind. Dat zou rampzalige gevolgen hebben, zoals wij de afgelopen decennia hebben gezien.

Dan het punt van overleg met de Taliban. Karzai heeft niet gezegd dat hij zomaar met de Taliban als zodanig praat. Hij heeft het gehad over bepaalde groepen die bereid zouden zijn om te komen tot een oplossing van het geweld. Luister goed naar wat ik zeg: het perspectief is alleen om te komen tot een oplossing van het geweld. Ik constateer dat bepaalde groepen voor een dialoog met Karzai in beeld zouden kunnen komen, maar de eisen die bij dat soort instanties naar voren komen, zijn onmogelijk. Zij zeggen namelijk: eerst de buitenlandse troepen eruit en dan gaan wij praten. Om die reden gebeurt er op dit ogenblik niets. Karzai probeert te komen tot een oplossing voor het geweld, want hij ziet natuurlijk ook hoe de bevolking lijdt onder dit soort zelfmoordaanslagen en andere hopeloze acties. Natuurlijk is het erg wat er gebeurt. Ik begrijp dan ook dat Karzai er op die manier over spreekt, maar tot nu toe moet ik constateren dat de eisen van de Taliban onacceptabel zijn. Daarom vindt er ook geen overleg plaats.

De heer Werner heeft gevraagd of de Defensiebegroting toereikend is: moeten wij onze ambities niet bijstellen in het licht van onze middelen? Ook de heer Rosenthal verwees naar de noodzaak van een juiste balans tussen ambities en middelen. Ik wil de betrokkenen graag geruststellen. De Defensiebegroting, zoals nader uitgewerkt in de notitie Wereldwijd dienstbaar, is in evenwicht door de volgende extra maatregelen. Deze kabinetsperiode is eenmalig 250 mln. beschikbaar gesteld voor financiering van crisisbeheersingsoperaties. Ook is eenmalig 250 mln. beschikbaar gesteld voor de oplossing van operationele knelpunten. Daarnaast heeft de minister een aantal herschikkingen binnen zijn begroting aangebracht. Bovendien is tijdens de laatste algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer in totaal 100 mln. extra voor de komende twee jaar beschikbaar gesteld voor slijtage en operationele verliezen in verband met Uruzgan. Thans beraadt de regering zich op de vraag of en zo ja, hoe wij na augustus 2008 een bijdrage zullen leveren aan de ISAF. Daarop wil ik nu niet vooruitlopen, maar een eventuele besluitvorming zal vanzelfsprekend vergezeld moeten gaan van een deugdelijke financiële onderbouwing. Wat de door de heer Werner gesuggereerde financiële bijdrage van andere Europese landen betreft: ik spreek die landen liever aan op hun eigen verantwoordelijkheid om militairen te blijven sturen. Laten wij daarbij niet vergeten dat op dit moment alle NAVO-lidstaten deelnemen aan de operatie in Afghanistan.

De voorzitter:

Mijnheer Werner, kort graag, want wij hebben ook nog een tweede termijn.

De heer Werner (CDA):

Dit is ook ter voorkoming van een tweede termijn.

De voorzitter:

Daar zal ik u aan herinneren.

De heer Werner (CDA):

Mijn zorgen over het budget in relatie tot het ambitieniveau kan ik dus voorlopig weer in de la leggen.

Minister Balkenende:

Ja. Ik heb aangegeven wat de financiële kaders zijn. Ik heb ook aangegeven dat, als wij een positief besluit nemen over het doorgaan, dat besluit ook financieel belegd moet zijn.

De heer Rosenthal (VVD):

Betekent dit dat de berichten die wij voortdurend over de militaire missie in Afghanistan horen dat men daar echt aanloopt tegen de grenzen van het mogelijke met betrekking tot niet alleen personeel, maar zeker ook de materiële kant, met een korrel zout moeten worden genomen?

Minister Balkenende:

Nee, u moet die berichten niet met een korrel zout nemen, want de slijtage is gewoon fors. Dat is echter precies de reden waarom er geld bij is gekomen en waarom herschikkingen plaatsvinden. De Tweede Kamer heeft daarom ook aangedrongen op extra financiële middelen voor dit en volgend jaar. Ik heb de heer Werner zojuist bovendien aangegeven dat wij bij een "ja"-besluit ook zullen kijken naar de financiële aspecten. Ik heb echter aangegeven dat op dit ogenblik al de nodige kaders beschikbaar zijn. Wij sluiten onze ogen niet voor slijtage en voor de vraag of alles op orde is. Als wij in een riskant gebied zitten, moeten wij immers het maximale doen om de mensen daar te steunen met veilig materiaal en door ervoor te zorgen dat daarin wordt geïnvesteerd.

De heer Noten ging in op de vrede en veiligheid in het Midden-Oosten. Met hem is de regering van mening dat het bereiken van vrede in het Midden-Oosten zonder interventie van derden onmogelijk is. Daarom staat dit onderwerp in het coalitieakkoord. Daarbij heeft de minister van Buitenlandse Zaken in eerste instantie het voortouw: actief in de EU, actief in contacten met andere cruciale internationale spelers, zoals de VS, Rusland en de VN, en actief in contacten met de partijen ter plekke. De Nederlandse inzet is daarbij niet specifiek op Israël gericht, maar op alle betrokken partijen. Deze zomer bezocht minister Verhagen nog de regio. Een goed voorbeeld van een manier waarop Nederland een verschil kan maken in de regio is het Libanon-tribunaal. Daarin komen onze betrokkenheid bij het Midden-Oosten, onze verbondenheid met de VN en onze grondwettelijke plicht om mee te werken aan de versterking van de internationale rechtsorde bij elkaar.

De heer Noten heeft ook een opmerking gemaakt over Hamas. Ik wil het laten bij het geven van een paar citaten. Zij gaan over Israël en de militaire inzet. In het handvest van de Palestijnen staat het volgende.

"Our struggle against Jews is very great and very serious. It needs all sincere efforts until the enemy is vanquished and Allah's victory is realised." "Initiatives and so called peaceful solutions and international conferences are in contradiction to the principles of the Islamic resistance movement." De Hamas-vertegenwoordiger waarmee is gesproken, de heer Hamdan, zegt het volgende. "What should be sought is a true solution which will restore all the Palestinian rights and will lead to an end of the existence of this entity" – dat is Israël – "in the region. The final goal of the resistance is to wipe this entity off the face of the earth."

Het kabinet spreekt niet met bewegingen die op deze manier over Israël praten, die vinden dat Israël dient te verdwijnen, die het bestaansrecht ervan volkomen ontkennen en die ook nog eens de weg van geweld kiezen.

De heer Noten (PvdA):

Ik heb niet willen zeggen dat de standpunten van Hamas mij welgevallig zijn. Ik heb willen zeggen dat het wel eens onverstandig kan zijn als je niet praat met een partij in een conflict. De enige optie die dan nog openblijft, is namelijk zelf degene zijn die deze partij uit het conflict wegwerkt, en wel met geweld. De citaten die de minister heeft gegeven, zijn natuurlijk vreselijk. Wij hebben hierbij te maken met een conflict en een verharding die al heel lang duren.

Het kan natuurlijk zo zijn dat volksvertegenwoordigers een ander standpunt innemen en het wel verstandig of wenselijk vinden om te spreken met vertegenwoordigers van Hamas. Mij is opgevallen dat de regering zich daarover kritisch heeft uitgelaten. Ik vind dat volksvertegenwoordigers zelf vanuit hun eigen verantwoordelijkheid moeten bepalen of zij dergelijke contacten wel of niet willen. Het is dus niet gepast dat een regering zich daar op die wijze over uitlaat.

Minister Balkenende:

Toen mij de desbetreffende vraag werd gesteld, heb ik gezegd dat Kamerleden een eigen verantwoordelijkheid hebben, maar ik heb tegelijkertijd aangegeven dat het onacceptabel is dat zo over Israël wordt gesproken. Er is in het verleden te veel gebeurd. Vorige week heb ik in New York gesproken met president Abbas. Natuurlijk hebben wij het toen gehad over het conflict en natuurlijk moet je de humanitaire aspecten van de bevolking ook in ogenschouw nemen, maar het gaat wel om een beweging waar ik niet aan voorbij wil gaan. Er is sprake van bewust kiezen voor toevlucht tot geweld en het bestaansrecht van de staat Israël wordt ontkend. Dan kun je niet zeggen "dat is een vage verklaring", want dat is te serieus.

De heer Noten (PvdA):

De minister heeft net gesproken met president Abbas. Volgens mij is dat de vertegenwoordiger van de PLO. Nog niet zo heel lang geleden weigerde de Nederlandse regering onder welke condities dan ook te spreken met diezelfde PLO, terwijl dat nu blijkbaar nog de enige gesprekspartner is in het Palestijnse conflict. Ik probeer aan te geven dat het niet gezien moet worden als iets wat vaststaat en onbeweeglijk is. Iedere keer opnieuw moeten pogingen worden ondernomen om in gesprek te blijven met degenen die ons haten. Hoe moeilijk dat ook is. Dat is mijn inzet. Denk erover na, minister. Het is nog niet zo lang geleden dat wij niet spraken met de PLO.

Minister Balkenende:

In deze context is president Abbas een kracht die gerespecteerd dient te worden. Om die reden investeren wij in goede contacten. Het verhaal van Hamas is echt een ander verhaal.

De heer Kox (SP):

Het valt mij op dat de minister-president voortdurend opmerkt dat bij bepaalde strijdleverende partijen opvattingen bestaan die hem niet bevallen. Hij noemt dat bij de Taliban en hij noemt dat bij Hamas. Het was toch een groot Israëlisch staatsman die zei dat je vrede altijd moet sluiten met je vijand. Als je het met de ander eens bent, heb je meestal geen oorlog. Dat speelt natuurlijk een rol. De minister-president zegt terecht dat het bestaan van de staat Israël niet ter discussie kan komen, maar hij weet dat dit wel ter discussie wordt gesteld. Hij weet toch ook dat de staat Israël al veertig jaar lang een door de Verenigde Naties keer op keer veroordeelde bezetting van de Palestijnse gebieden op zijn rekening heeft. De een zegt dat een staat niet mag bestaan, de ander handhaaft een illegale bezetting. Het is wederzijds. Er zal toch gepraat moeten worden om tot een oplossing te komen. Dat geldt voor Afghanistan en voor Palestina. Als wij niet praten, komt er in ieder geval geen oplossing. In die zin ben ik het erg eens met de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid. Je zult moeten praten met de conflicterende partijen, want anders kom je niet tot een oplossing. President Abbas zal dat vast en zeker ook hebben gezegd.

Minister Balkenende:

De heer Abbas heeft tegenover mij helemaal niets uitgestraald dat erop wijst dat contact met Hamas de aangewezen weg zou zijn.

De heer Rosenthal (VVD):

De heer Kox spreekt over bepaalde partijen wier standpunten ons niet bevallen. Zowel bij de Taliban als bij Hamas vind ik dat het verder gaat dan dat de standpunten ons niet bevallen.

De heer Kox (SP):

De heer Rosenthal zal vast en zeker ook in Palestina zijn geweest. Hij zal gezien hebben hoe daar mensen worden vernederd, dag in, dag uit, bij de check points, bij de road blocks en hoe zwangere vrouwen tegengehouden worden. Dat gaat ook iets verder dan een staat die een paar dingen niet doet. Wat in het Midden-Oosten en in Afghanistan gebeurt, is barbaars, maar laten wij wel naar beide partijen kijken en niet erg eenzijdig zijn en maar naar één partij kijken.

Israël is begonnen met een illegale bezetting, die door de Verenigde Naties keer op keer wordt veroordeeld. Dat moet de heer Rosenthal toch ook opgevallen zijn?

De heer Rosenthal (VVD):

Ik hoorde de heer Noten buiten de microfoon terloops zeggen dat mijn opmerking "dat het wat verder gaat dan dat je de standpunten niet bevallen" semantiek zou zijn. Ik denk dat het om meer gaat.

De heer Noten (PvdA):

Dat is een woordspelletje, want zo heb ik het niet gezegd. "De standpunten zijn vreselijk", zo heb ik het geformuleerd. Ik heb in die zin respect betoond aan de opvatting van de minister-president.

Het gaat mij om een ander punt. Ik heb niet de behoefte om hier als een rechter te beoordelen wie gelijk heeft. Ik wil wel vaststellen dat het heel ingewikkeld is om vrede te bewerkstelligen als je weigert om met elkaar te praten. Dat is een normale en volgens mij redelijk intelligente gedachtegang.

De heer Rosenthal (VVD):

De volgorde in het Iraëlisch-Palestijnse conflict en het gesprek met de PLO was een andere dan die welke de heer Noten hier voorlegt met betrekking tot Hamas.

Minister Balkenende:

Deze laatste opmerking van de heer Rosenthal onderschrijf ik volledig.

Voorzitter. Dan ga ik nog in op de energievoorzieningszekerheid. De heer Werner vroeg of de regering van plan is de banden aan te trekken met landen die voor ons van groot belang zijn omdat zij in onze energiebehoefte voorzien. De versterking van de Nederlandse energievoorzieningszekerheid is een belangrijke prioriteit voor het kabinet. In dit kader gaat het in de komende jaren in het bijzonder de aandacht uit naar vier landen die nu en in de nabije toekomst van grote betekenis zijn voor de Nederlandse energievoorziening: Rusland, Kazachstan, Saoedi-Arabië en Algerije. Met de geschetste inzet op het gebied van Europa, vrede en veiligheid en met het gestelde in de schriftelijke behandeling op het thema ontwikkelingssamenwerking, geeft de regering invulling aan haar streven om een actieve, constructieve en creatieve speler in het Europese en internationale krachtenveld te zijn.

Dit brengt mij bij een aantal afzonderlijke onderwerpen die niet bij deze drie blokken aan de orde zijn gesteld.

Ik ga eerst in op de kwaliteit van het onderwijs. Verschillende leden van deze Kamer – de heren Werner, Schuurman, Schouw, Rosenthal en Ten Hoeve – hebben vragen gesteld over de visie van het kabinet op de kwaliteit van het onderwijs en de consequenties die het kabinet verbindt aan het rapport van Rinnooy Kan. Kennis, kwaliteit en ambitie zijn de kernwoorden voor het onderwijsbeleid van dit kabinet. Kwalitatief goed onderwijs is een van de belangrijkste sleutels tot welvaartsgroei en participatie. Veel mensen zijn ongerust over de staat van het onderwijs. Wij gaan niet mee in alle kritiek. Gemiddeld genomen is de kwaliteit van ons onderwijs redelijk op orde, maar wij hebben wel degelijk oog voor de zwakke kanten. Wij kiezen ambitieuze doelen die passen bij de moderne kenniseconomie die Nederland wil zijn.

Ik noem een paar van onze doelen. Wij willen de kwaliteit van het basisonderwijs verbeteren met een focus op de verbetering van de prestatie op het terrein van taal en rekenen door duidelijk aan te geven wat er van het onderwijs in deze vakken wordt verwacht. Ook moet het aantal zwakke scholen fors verminderen. In het voortgezet onderwijs willen wij meer aandacht voor kennisoverdracht, met duidelijkheid over de niveaus die leerlingen moeten bereiken op het terrein van taal en rekenen. Dat is van belang voor het waarborgen van doorlopende leerlijnen. Het succesvol doorlopen van vervolgonderwijs biedt immers de beste kans op de arbeidsmarkt. De basis hiervoor wordt gelegd in het primair onderwijs, maar moet worden voortgezet in het middelbaar onderwijs. Er is behoefte aan meer duidelijkheid over het noodzakelijke niveau van taal- en rekenvaardigheden die leerlingen in de verschillende fasen van het onderwijs zouden moeten bereiken. De dit jaar geïnstalleerde expertgroep Doorlopende leerlijn Taal- en Rekenenvaardigheden zal hierover rond de jaarwisseling advies uitbrengen. Dit advies moet direct praktisch toepasbaar zijn op schoolniveau.

Het kabinet streeft ook naar halvering van het voortijdig schoolverlaten; het maakt daarover prestatieafspraken met gemeenten en scholen. Voor de verschillende onderwijssectoren worden op dit moment samen met de vertegenwoordigers van scholen en leraren kwaliteitsagenda's voor de verschillende onderwijssectoren opgesteld. Deze plannen zullen volgende maand, ruim voor de behandeling van de onderwijsbegroting in de Tweede Kamer, worden gepresenteerd.

Het kabinet verwacht niet veel van stelselwijzingen en weer een discussie over stelselwijzigingen en de inrichting van ons onderwijssysteem. Bij onze plannen voor kwaliteitsverbetering staan de leraar en een aanpak van systematisch en evidence-based leren en verbeteren centraal. In dat verband zijn ook de uitkomsten van het lopende parlementair onderzoek naar onderwijsvernieuwingen van belang.

Bij de kwaliteit van het onderwijs speelt natuurlijk ook de leraar een belangrijke rol. De Commissie Leraren onder leiding van de heer Rinnooy Kan heeft hierover recent een advies gegeven. Volgens de heer Rinnooy Kan staat Nederland aan de vooravond van een fors tekort aan kwalitatief goede leraren. Dat is ten eerste het geval omdat de onderwijssector de meest vergrijsde sector is van de Nederlandse economie. Dat betekent dat de komende jaren heel veel leraren het onderwijs zullen verlaten. Zo zal de komende tien jaar in het voortgezet onderwijs, het mbo, bijna driekwart van de leraren het onderwijs verlaten. In het voortgezet onderwijs gaat het in totaal om 47.000 docenten. De zogenoemde vervangingsvraag zal in de periode 2009-2012 zijn hoogtepunt bereiken. De onderwijssectoren zullen dus een fors beroep doen op de arbeidsmarkt van hoger opgeleiden. Eén op de drie hoger opgeleiden is nu werkzaam in het onderwijs. Dit is nu net het segment in de arbeidsmarkt waarop in de komende jaren grote krapte gaat ontstaan.

Er zijn niet alleen maar zorgen over het aantal leraren. Ook de kwaliteit van de leraren is in discussie, zoals blijkt uit de berichten over de taal- en rekenprestaties van pabo-studenten. In het beroepsonderwijs, waar een groot deel van onze leerlingen een opleiding krijgt, wordt door pure noodzaak te veel gewerkt met nog niet bevoegde docenten, terwijl bekend is dat de kwaliteit van de leraren de belangrijkste factor is voor het leveren van onderwijsprestaties. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet de commissie-Rinnooy Kan om advies heeft gevraagd. Dat advies ligt er nu. De commissie pleit voor een herwaardering van het vak leraar door middel van een sterkere rol in de school, een concurrerende beloning, versterking van de beroepsgroep, een professionelere school en een betere beroepsopleiding. Dit zijn lijnen waarin het kabinet zich herkent. Binnenkort zal het kabinet in zijn beleidsreacties laten zien welke consequenties er aan het advies worden verbonden.

In de reactie van het kabinet zal niet alleen worden ingegaan op het kortetermijnprobleem van de aantallen leraren. Het gaat ook om het sterker en aantrekkelijker maken van het beroep leraar, onder andere door te investeren in opleidingskwaliteit en scholing. De kwaliteit van ons onderwijs hangt in hoge mate samen met goed leraarschap. Het vak heeft een stevige steun in de rug nodig.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter, de minister-president spreekt in algemene termen over de kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteit van de leraren en het tekort daaraan. Ik heb aandacht gevraagd voor het feit dat in het voortgezet onderwijs een aandeel academisch geschoolde leraren noodzakelijk blijft om de kwaliteit te waarborgen. Dat is nu niet het geval. Is het kabinet bereid te streven naar een regeling om dat veilig te stellen?

Minister Balkenende:

Voorzitter, ik begrijp de opmerking van de heer Ten Hoeve heel goed. Inderdaad dragen academisch gevormde leraren bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Het lijkt mij goed om deze discussie te betrekken bij de kabinetsreacties op het rapport van de commissie-Rinnooy Kan. De heer Ten Hoeve heeft een punt, en dat is door de minister van Onderwijs ook nadrukkelijk genoteerd. Het onderwijs is inderdaad gebaat bij goede leraren, en daarin speelt scholing een belangrijke rol. In het verlengde daarvan heb ik zo-even al iets gezegd over onbevoegde leraren. Dat alles zal in samenhang bekeken moeten worden, en zal aan de orde moeten komen bij de reactie op het rapport van de commissie-Rinnooy Kan.

De heer Schouw (D66):

De heer Werner heeft nog een opmerking gemaakt over het honoreren van het rapport Rinnooy Kan en het doorvertalen van het rapport naar andere sectoren. Kan de minister-president daarop eens reflecteren, en aangeven of die discussie wordt gevoerd in de boezem van het kabinet? Is dit misschien een blokkade voor het royaal honoreren van de problemen die de heer Rinnooy Kan signaleert?

Minister Balkenende:

Het vraagstuk van het personeelstekort beperkt zich niet tot alleen de onderwijssector. Natuurlijk horen wij analyses dat soortgelijke ontwikkelingen dreigen voor verschillende andere sectoren, zoals de zorg. Daarbij speelt dan ook de concurrentie tussen bedrijfsleven en publieke sector een rol. De bevolking vergrijst nu eenmaal, en wij weten ook dat er vanuit het bedrijfsleven sowieso een aanzuigende werking is als de economie goed blijft draaien. Wordt het in het bedrijfsleven wat minder, dan wordt vaak de publieke sector wat aantrekkelijker. Los van dat alles zal onder ogen gezien moeten worden hoe Nederland er voor staat. De heer Schouw heeft dan gelijk als hij zegt dat aspecten als de beloning niet geïsoleerd bekeken mogen worden. Om de ontwikkelingen het hoofd te bieden, is dus een meerzijdige aanpak noodzakelijk. Dat raakt aan de opleidingsniveaus, het naar Nederland halen van kenniswerkers, of het nieuwe zorgconcept. Kortom, het gaat om een breed vraagstuk dat iets zegt over wat Nederland te wachten staat. De demografische ontwikkeling en de vergrijzing raken ook aan het onderwijs, omdat ze leiden tot een uitstroom van leerkrachten. In de sfeer van zorg zijn door de vergrijzing meer handen aan het bed nodig. De vraag is hoe dat allemaal kan met een krapper wordende arbeidsmarkt. Al die complexe vragen lenen zich niet voor pasklare antwoorden op dit moment. Wij delen echter de problematiek, en de heer Schouw heeft gelijk als hij zegt dat dergelijke vragen niet geïsoleerd bekeken kunnen worden. Daarvoor is de materie veel te complex.

Een ander onderwerp betreft de ontwikkeling op de woningmarkt en het project Krachtwijk. Verschillende leden van de Kamer, de heren Werner, Yildirim, Rosenthal en Schouw, hebben hun zorgen geuit over de ontwikkeling op de woningmarkt en in het bijzonder over het gebrek aan doorstroming. Om deze echt op gang te brengen is er één middel: bouwen, bouwen, bouwen. Daar zet het kabinet ook op in, met een accent op de stedelijke gebieden waar de woningtekorten het hoogst zijn en bij gevolg de doorstroming nog minder goed verloopt. Het beleid is erop gericht dat komende jaren maximaal uitvoering wordt gegeven aan de woningbouwafspraken die moeten leiden tot het bereiken van een beperkt woningtekort in stedelijke gebieden. Het terugbrengen van het tekort is een noodzakelijke voorwaarde voor het vergroten van doorstromingsmogelijkheden binnen de verschillende woningmarkten. Voor eind november zal de Tweede Kamer via de zogenaamde nieuwbouwbrief uitgebreid en integraal geïnformeerd worden over de voortgang van de woningproductie, de perspectieven daarvan gedurende de komende jaren alsmede over de verschillende acties die worden ondernomen om de woningproductie te stimuleren. Belangrijk in dezen is het onderhandelingsakkoord dat het kabinet op 17 september jongstleden met de corporatiesector heeft gesloten; de heren Werner en Schouw refereerden eraan. Dat akkoord bevat een stevige inzet van de corporatiesector voor de wijken en de nieuwbouwproductie. Inzet is dat de corporaties in de periode van 2007 tot en met 2010 circa 150.000 huur- en koopwoningen bouwen. Met die bouwproductie kan ruimte worden vrijgespeeld in de goedkopere delen van de woningvoorraad voor huishoudens die daarop zijn aangewezen. Ook worden huishoudens met lage inkomens geholpen bij het verwerven van een koopwoning, bijvoorbeeld via de BEW-plus-regeling, de regeling Bevordering Eigen Woningbezit, door middel van startersleningen die mede met behulp van het Rijk beschikbaar worden gesteld, en door kortingen en bijdragen van corporaties aan koopstarters.

De heer Holdijk vraagt wat het project Krachtwijken toevoegt aan de lokale initiatieven die reeds plaatsvinden. Het actieplan Krachtwijk is een extra stimulans en bestaat dus naast het vigerend beleid. De lopende projecten en initiatieven kunnen opgenomen worden in de wijkactieplannen en zo bijdragen aan de doelstellingen van het actieplan. Minister Vogelaar heeft gezegd veel belang te hechten aan burgerparticipatie en buurtinitiatieven in de gemeenten bij het opstellen van de wijkactieplannen, en ze dringt er bij de gemeenten op aan om aandacht te hebben voor die initiatieven. De investeringen van de corporaties in het kader van het onderhandelaarsakkoord met het kabinet, zullen geen aanleiding zijn om hun eigen bezit te verwaarlozen. Bovendien kunnen ze gebruik maken van een investeringsfonds. Verder blijven de afspraken die tussen gemeenten en corporaties zijn gemaakt, overeind. De wijkaanpak is een extra impuls naast het bestaande beleid.

Het is bekend dat het kabinet inzet op een krachtig klimaat- en energiebeleid en ook de doelstellingen zijn bekend, namelijk een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een verbetering van de energie-efficiency van 2% per jaar en een aandeel hernieuwbare energie van 20% in 2020. Het kabinet heeft doelbewust voor deze drie hoofddoelstellingen gekozen. Alle drie zijn ze nodig om van Nederland een van de meest efficiënte en schone energievoorzieningen van Europa te maken. Door naast CO2-reductie ook in te zetten op duurzame energie en energie-efficiency worden sectoren geprikkeld om zelf aan de gang te gaan en wordt de innovatiekracht in Nederland gestimuleerd. Voor de vereiste omslag is ondernemerschap en durf nodig en de wil om resultaten te boeken. Trendbreuken realiseer je niet zo maar. Alle sectoren en maatschappelijke partijen moeten meedoen. Gelukkig is de motivatie om nu te handelen in de hele samenleving bijzonder groot en werken al veel partijen aan plannen en projecten.

De heer Noten heeft gevraagd of de ambities wel gerealiseerd kunnen worden op basis van afspraken met de betrokken sectoren. Het kabinet werkt hard aan het convenant waarin de afspraken worden vastgelegd en heeft er vertrouwen in dat dit voldoende sturend werkt. Het kabinet zet daarnaast nog andere beleidsinstrumenten in zoals marktprikkels, normering (denk aan energieverbruikeisen voor verlichting, apparaten en auto's), tijdelijke stimulering (bijvoorbeeld subsidies voor duurzame energie), innovatie en klimaat- en energiediplomatie.

Voor veel maatregelen hebben wij in Europa internationale afspraken nodig. Zoals ik bij de bespreking van het Europees Verdrag al heb gesteld, zal Nederland krachtig lobbyen. Ambitieuze emissieplafonds in het kader van post-Kyotoafspraken leiden tot harde instrumenten voor het realiseren van de klimaatdoelstellingen.

De oproep om alles via wetgeving afdwingbaar te maken, gaat voorbij aan de tijdsspanne die daarmee is gemoeid. Het kabinet wil zo snel mogelijk voortgang boeken en acht de weg van dialoog en afspraken zeer kansrijk. Wij zullen de resultaten uiteraard nauwlettend blijven volgen.

De heer Rosenthal heeft gevraagd hoe het kabinet het level playing field van het bedrijfsleven wil waarborgen als het tegelijkertijd extra milieuambities formuleert. Het kabinet houdt hiermee wel degelijk rekening in de onderhandelingen met het bedrijfsleven. In de visie van het kabinet is een positie in de voorhoede als energie-efficiënte economie ook voor het bedrijfsleven de beste garantie voor een concurrerende toekomst. Je merkt ook in de contacten dat hier geweldige kansen liggen.

De heer Rosenthal heeft kanttekeningen gemaakt bij schone kolencentrales. Het kabinet ziet CO2-opslag als een belangrijke en kansrijke innovatie. Hoewel er nog veel moet worden onderzocht en ontwikkeld, is de potentie groot. Wereldwijd zullen er nog veel kolencentrales worden gebouwd. Daarom is het van groot belang dat wij voor deze centrales een goede en betaalbare wijze vinden om de CO2 af te vangen en op te slaan. Nederland wil met zijn specialistische kennis van de ondergrond graag een voorhoederol spelen in deze ontwikkeling.

De heer Rosenthal (VVD):

Er zit toch een merkwaardige lijn in de redenering van het kabinet op dit punt. Kernenergie wordt op sterk water gezet – om even die misplaatste beeldspraak te gebruiken – omdat wij met de afvalproblematiek zitten. Voor milieuvriendelijke kolencentrales geldt dat de afval- en opslagproblematiek door middel van een volslagen onbeproefde technologie moet worden opgelost. Waarom kan dit hier wel en niet bij kernenergie waarvoor de technologie al decennia lang wordt ontwikkeld en doorontwikkeld?

Minister Balkenende:

Dit lijkt op een vraag naar de bekende weg. De uitstoot van een kerncentrale is geen probleem, maar het afval wel. Dat zegt de heer Rosenthal ook. Daar zijn wij nog niet uit en daarom is het kabinet zo terughoudend. De kolencentrales leveren CO2-uitstoot en wij onderzoeken of die uitstoot kan worden opgevangen en ondergronds opgeslagen. Daar zijn mogelijkheden voor. De heer Rosenthal zegt dat die technologie nog niet bewezen is, maar ik wijs erop dat wij wel flinke slagen maken. Daarom worden de nieuwe centrales klaar gemaakt voor een ondergrondse opslag. Als wij in staat zijn om de CO2ondergronds op te slaan, wordt het een heel ander verhaal. Dan heb je inderdaad een schone kolencentrale. Dit zou voor de komende periode in ieder geval een oplossing bieden die van een andere orde is dan kernenergie met de bekende afvalproblematiek. Dit is het standpunt van de regering, maar dat wist de heer Rosenthal ook wel.

De heer Rosenthal (VVD):

Ja, dat wist de heer Rosenthal ook wel, maar daarmee is het probleem dat ik schetste niet opgelost, namelijk dat er met twee maten wordt gemeten.

Minister Balkenende:

Dat begrijp ik, maar ik heb een antwoord gegeven.

De heer Yildirim en de heer Koffeman hebben aandacht gevraagd voor de duurzaamheidsknelpunten die samenhangen met de intensieve veehouderij. De heer Yildirim pleit voor kleinschalige biologische boeren en de heer Koffeman heeft een uitvoerig pleidooi gehouden voor een transitie naar een plantaardige samenleving. Het kabinet staat voor een beleid dat bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van de landbouw. Duurzame ontwikkeling houdt rekening met de ontwikkeling van ecologische, sociale en economische aspecten. In de veehouderij moet ook rekening worden gehouden met de intrinsieke waarde van dieren.

De ontwikkelingsrichting van het beleid voor de veehouderij is duidelijk. Het welzijn van dieren moet worden verbeterd, de milieubelasting van bodem, grondwater en de lucht moet worden verminderd en de afstand waarover dieren worden verplaatst, moet korter worden. In dit kader heeft de minister van LNV afgelopen vrijdag de kabinetsvisie op de verbetering van het dierenwelzijn gepresenteerd.

De heer Koffeman verwees naar het onderzoek naar de milieu- en klimaateffecten van verschillende vervangingsstrategieën voor vlees. Als uit dit onderzoek blijkt dat vervangingsstrategieën voor vlees bijdragen aan een transitieverandering naar plantaardige eiwitbronnen en daarbij aanmerkelijke positieve maatschappelijke effecten hebben, zal het kabinet nader overwegen of en, zo ja, op welke wijze het zo'n verandering kan stimuleren. Net als bij andere milieubelastende activiteiten geldt ook hier het beginsel: de vervuiler betaalt.

Het kabinet is positief gestemd over de ontwikkeling van de meer kleinschalige en biologische boeren. Deze ondernemers hebben nieuwe markten aangeboord, en met succes. De markt voor deze producten groeit gestaag. Bovendien combineren zij hun werkzaamheden vaak met de verkoop van streekproducten en een actieve voorlichtingsrol over het boerenbedrijf. Dit neemt niet weg dat wij ook een betrouwbare overheid zijn voor de bedrijven die binnen alle geldende nationale en internationale regels een intensieve veehouderij hebben ontwikkeld. Deze ondernemers hebben, vaak met liefde voor hun vak, geïnvesteerd in schaalvergroting. Een duurzame aanpak houdt ook rekening met deze belangen. De ambitie van het kabinet is dat de veehouderij in Nederland zich ontwikkelt in de richting van een in alle opzichten duurzame veehouderij met een breed draagvlak in de samenleving. Hiervoor is het nodig dat de veehouderij nieuwe en eigentijdse verbindingen legt met de samenleving, de fysieke omgeving, de markt en de consument. De minister van LNV zal hierop nog meer in detail ingaan tijdens de behandeling van de begroting van haar ministerie.

De heer Koffeman (PvdD):

De minister-president verwijst naar een onderzoek naar vervangingsstrategieën. Ik wijs hem erop dat de beprijzing van autokilometers niet is gebonden aan vervangingsstrategieën. Er wordt niet eerst onderzocht in hoeverre de vervangingsstrategieën voor auto's efficiënt zijn om vervolgens te besluiten tot beprijzing van autokilometers. Hij zegt: autokilometers zijn vuil en dus beprijzen wij ze.

De minister-president weet dat de verkeer- en vervoeremissie van broeikasgassen wereldwijd 13% bedraagt en van de veehouderij 18%, dus aanzienlijk meer. Als vlees vervuilt, en als het Landbouw Economisch Instituut zegt dat een kilo varkensvlees 21 cent aan maatschappelijke kosten oplevert die niet betaald worden door de consument en ook niet door de sector, dan moet de minister-president niet willen wachten op allerlei vervangingsstrategieën. Het heeft namelijk niets met vervanging te maken. Als "de vervuiler betaalt" consequent wordt toegepast, moet het kabinet de vervuiler laten betalen, los van welke vervangingsstrategie ook.

Minister Balkenende:

Ik begrijp uw opmerking. Ik heb aangegeven hoe het kabinet hierin staat, wat de rol van onderzoek is en hoe dit proces verdergaat. Wij zullen hierover in dialoog blijven. Dat is belangrijk en winst voor het hele debat.

Verder zie ik ook veranderingen in de agrarische sector zelf. Er is al gesproken over de intensieve veehouderij, maar in de tuinbouwsector zijn er ook vele veranderingen en nieuwe technologische manieren om schoon te produceren. Dat zijn fascinerende positieve ontwikkelingen. Maar we zijn er nog lang niet, daarin heeft u gelijk.

En wat de vergelijking met de autosector betreft, vind ik het een beetje gevaarlijk om zaken zomaar onder één noemer te brengen. Ook in de automobielsector zien we vele dingen gebeuren, komen zaken in een stroomversnelling: de discussie over motoren is anders dan een jaar geleden; soms zie je zelfs nieuwe vindingen binnen zes maanden.

Voor het overige heb ik het algemene kader aangegeven waarmee het kabinet deze kwestie benadert. Duurzaamheid staat het kabinet scherp op het netvlies. Bij de begrotingsbehandeling voor LNV zal dit thema worden hernomen.

De heer Koffeman (PvdD):

Toch wil ik een reactie op mijn opmerkingen. De auto-industrie doet alles om het autoverkeer schoner te maken, maar dat weerhoudt u niet van het beprijzen van kilometers. U vindt het fijn dat ze hun best doen om auto's minder vuil te maken, maar nu zijn auto's vuil en nu gaat u ze beprijzen. U zegt ook dat de landbouw van alles doet om schoner te worden, maar die beprijst u niet; u spreekt met geen letter over de beprijzing van de veehouderij. U geeft geen antwoord op mijn vraag waarom u wilt wachten op allerlei ontwikkelingen en nu niet wilt beprijzen, terwijl ze nu vervuilt.

Minister Balkenende:

Ik vind dat we de zaken goed moeten definiëren. Ik heb gesproken over het principe van "de vervuiler betaalt". Puur vanwege dat principe doen wij wat met het belasten van vluchten. Dit speelt ook bij auto's. Ik heb gezegd waarom we de zuinigere auto's faciliteren en de vervuilende auto's zwaarder belasten. Bij het verkeer speelt verder nog de capaciteitsproblematiek. Ook al zijn auto's volledig schoon, dan nog is er dat capaciteitsprobleem: hoe zit het met het aantal auto's, hoe kun je komen tot een beter gebruik van de weg? Dat is iets anders dan die een-op-eenvergelijking die u net maakte.

De heer Koffeman (PvdD):

Bij het autoverkeer spelen inderdaad andere problemen, maar dat is ook het geval bij de veehouderij: daar speelt niet alleen de vervuiling, maar bijvoorbeeld ook het dierenwelzijn. Ook in die zin lopen deze zaken dus volledig parallel. Als u de veehouderij beprijst, kunt u ook iets doen aan het dierenwelzijn. Niet alleen het autoverkeer levert dus andere problemen op en kan daardoor worden beprijsd, de veehouderij levert ook grote additionele problemen: zo wordt de kap van het tropisch regenwoud bijvoorbeeld ook veroorzaakt door onze veehouderij, spelen er ernstige dierenwelzijnsproblemen, kennen we ernstige mestproblemen door de import van grote hoeveelheden graan uit derdewereldlanden. Het ligt in die zin dus niet anders, en u geeft geen antwoord op mijn vraag waarom de ene vervuilende sector wel wordt beprijsd en de andere niet. Ik merk op dat u de veehouderij vooralsnog toch de hand boven het hoofd houdt.

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven hoe het kabinet denkt over de veehouderij en de elementen die daarbij een rol spelen. Wij zijn het kennelijk niet eens.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik vind het antwoord van de minister-president op de vragen van de heer Koffeman een beetje zuinig. Als je ervan uitgaat dat het voor de helft overdreven is, dan nog kunnen we heel grote resultaten boeken met de ombouw van de landbouw van vlees naar niet-vlees. Alle mensen kunnen dat doen: de heer Koffeman is al zijn hele leven vegetariër en ziet er geweldig goed uit! Ik vind dat het kabinet dit zou moeten oppakken. Alle mensen kunnen hier namelijk iets aan doen. Al Gore krijgt onder andere zijn Nobelprijs voor het aangeven wat alle mensen zouden kunnen doen.

Ik begrijp wel waarom het antwoord van de minister-president wat zuinig is, want veeteelt is voor ons een belangrijke economische sector. We zouden echter enorme resultaten kunnen boeken door de veeteelt iets terug te brengen. Ik zou willen dat de minister-president zei: Koffeman, we hebben u gehoord, dat is interessante taal, als we maar iets kunnen realiseren van de beloftes, zijn we een heel grote stap vooruit!

Minister Balkenende:

De ambitie van het kabinet is dat de veehouderij zich ontwikkelt naar een in alle opzichten duurzame veehouderij. Daarmee is de richting geschetst, maar het zit hem in de maatvoering: wat zijn de effecten, hoe is het internationale patroon? Daar moeten we ook rekening mee houden. Wij lopen daar niet voor weg. Alles moet in goede samenhang worden gedaan. Ik heb de heer Koffeman goed begrepen, ik heb mijn visie uiteengezet, maar één ding staat vast: met dit debat is deze discussie niet beëindigd, maar allen onderstrepen we het belang van een duurzame ontwikkeling.

Ik ben hiermee gekomen aan het eind van hetgeen ik in eerste termijn naar voren wilde brengen, naast de zaken die reeds schriftelijk aan deze Kamer waren gemeld. Ik zie met belangstelling naar de inbreng van de Kamer in tweede termijn.

De vergadering wordt van 19.42 uur tot 20.30 uur geschorst.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. Ik bedank de minister-president voor zijn uitvoerige beantwoording. Enkele van mijn vragen over de aftopping van de aftrek van pensioenpremies, het woningforfait en de armoedeval zijn niet beantwoord. Ik ga er echter van uit dat die punten bij de algemene financiële beschouwingen en het belastingplan nogmaals aan de orde zullen komen.

Het doet mijn fractie plezier dat in eerste termijn bleek dat de minister-president het maatschappelijk belang van de individuele ontplooiing koestert. Hij heeft hieraan liberale woorden gewijd in het debatje dat wij voerden over het maatschappelijk midden. Hij bleek namelijk de liberale lijn van vrijwillige associatie van vrije mensen te bevestigen.

Minder blij is mijn fractie over het feit dat het kabinet zo sterk vasthoudt aan staatspaternalisme en bevoogding. Zo blijft het ondanks de beantwoording van de minister-president voor ons de vraag of solidariteit die opgelegd wordt met herverdelingsmaatregelen, de sociale cohesie bevordert. In het idee van individuele ontplooiing van mensen vinden burgers, hardwerkende Nederlanders en ondernemers de motivering die wij in de kabinetsplannen zo node missen.

Er was commotie over het thema bevoogding. Ik kom hier toch op terug en dan vooral op het elektronisch kinddossier, dat in de wandelgang het EKB heet. Nijvere handen hebben mij toegespeeld: de basisdataset jeugdgezondheidszorg, versie 2.0 van 3 mei 2007. Als wat hierin staat, voor alle kinderen geldt, zou ik zeggen: lees en huiver! Ik zal dit stuk niet theatraal aan de minister-president aanbieden, maar ik wil toch echt dat hij hieraan aandacht besteedt. Uit de dataset, die het elektronisch kinderdossier gaat bepalen, blijkt namelijk dat het met kinderen die te veel aandacht krijgen, niet goed gaat, maar ook dat het niet goed gaat met kinderen die te weinig aandacht krijgen! Een autoritaire opvoedingsstijl – vader is streng, maar rechtvaardig – zou verder een risicofactor voor onze Nederlandse jeugd zijn. Ik herinner mij dokter Spock uit de jaren zestig nog, een man die hele generaties heeft bedorven.

Als klap op de vuurpijl kan ik melden dat volgens de basisdataset ook het sociaal en politiek klimaat van ons land, als het niet stabiel genoeg is, onze jeugd kan bederven. Als dat het geval zou zijn, daag ik de minister-president uit om aan deze constatering in het beleid handen en voeten te geven! Het laatste wat ik hierover kwijt wil, betreft de bewaartermijn van het EKD. Dat dossier wordt tot iemands negentiende bijgehouden en wordt vervolgens – het is echt waar – nog vijftien jaar bewaard, zodat wij er 34 jaar met elkaar van kunnen genieten. Tot zover bevoogding en betutteling.

Van de minister-president hebben wij te horen gekregen wat er gebeurt als de economische groei onverhoopt tegenvalt. Dat punt is geen sine cure, omdat in de macro-economische verkenningen staat dat het omslagpunt nadert. Het is goed om te horen dat verdere belastingverhogingen dan niet in beeld zijn. Dank daarvoor.

Ik wil terugkomen op het onderscheid tussen aan de ene kant zogenaamde investeringen voor onderhoud en beheer en aan de andere kant echte investeringen of diepte-investeringen. De minister-president vindt dat je uitgaven voor onderwijs, zorg en mobiliteit in grote trekken kunt beschouwen als investeringen. Ik kijk daar toch echt anders tegenaan. In diepte-investeringen liggen in mijn optiek keuzes voor de toekomst besloten. Ik ben dan ook niet overtuigd door de investeringsagenda van het kabinet.

Dat geldt voor onderwijs, de energievoorziening en mobiliteit. Ik herhaal overigens nog maar eens dat de minister-president bij kolencentrales en kerncentrales toch echt met twee maten meet. Hij spreekt verder over de eerste fase van het plan-Nouwen, terwijl mijn fractie toch echt vindt dat het als één pakket moet worden gezien. Het gaat ten slotte niet aan om de fiscalisering van de auto stevig aan te zetten om daarmee de defiscalisering van de auto in de toekomst mogelijk te maken. Dat is niet motiverend voor de autorijders in Nederland.

De slotconclusie van mijn fractie is en blijft dat wij de kabinetsplannen alles bij elkaar niet motiverend vinden en geen aanzet vinden bevatten voor werkelijke economische groei vanuit de eigen kracht van burgers, hardwerkende Nederlanders en ondernemers in vooral het midden- en kleinbedrijf. De Staat, de overheid, het kabinet denkt en handelt te veel voor de burgers, de hardwerkende Nederlanders, ondernemers en investeerders. Wij vinden dat jammer. De gedrevenheid die de minister-president in eerste termijn toonde, leidt tot de volgende wens van mijn fractie: kabinet, durf meer ruimte te geven aan mensen en durf meer vertrouwen in mensen uit te stralen. Die durf ontbreekt in de inhoud en toon van de kabinetsplannen. Wij hopen dat het kabinet deze ontboezeming van de Eerste Kamerfractie van de VVD ter harte zal nemen.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de minister-president voor de inspirerende en motiverende wijze waarop hij heeft getoond te staan voor het kabinetsbeleid. Het is goed om te zien hoe enthousiast hij het kabinetsbeleid uitdraagt.

De minister-president heeft toegezegd dat de nieuwe werkwijze, met pijlers en vakministers, wordt geëvalueerd. Aan de hand van die evaluatie kunnen wij in het voorjaar beoordelen of de nieuwe werkwijze meerwaarde heeft en als voorbeeld kan worden genomen voor toekomstige veranderingen. Ik ben het verder met hem eens dat het overhoopgooien van departementen een heel karwei is. Er is al veel gesproken over departementale herindelingen. Als deze werkwijze volstaat om gericht grotere maatschappelijke problemen in samenhang en over de departementen heen te behandelen, is dat prachtig. Ik zie dan ook met belangstelling uit naar de resultaten van die evaluatie.

De minister-president heeft heel duidelijke woorden gesproken over de participatieagenda. In mijn ogen is het onontbeerlijk om in dit kader de ontslagregels te versoepelen. Daarover kan men verschillend denken en dat hebben wij ook gemerkt in dit debat. Onze fractie is in elk geval van mening dat, willen wij de 80% participatie halen en willen wij de 200.000 mensen die moeilijk plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt aan een baan helpen, extra voorzorgen nodig zijn, zodat de werkgevers, met name in het midden- en kleinbedrijf er niet voor zullen terugschrikken om deze mensen in hun bedrijf op te nemen. Dat zullen zij alleen doen als zij ook weten dat zij, als het allemaal niet goed verloopt, de desbetreffende persoon gemakkelijk kunnen doorschuiven naar een andere baan of betrokkene niet hoeven te handhaven in het bedrijf. De winstmarges zijn daar niet zo groot en het hangt dikwijls juist af van het goede samenstel van de mensen die er zitten of het bedrijf rendabel is. Voorshands zijn wij van mening dat, zoals de minister-president heeft uiteengezet, in de aanpak van het verhogen van de participatie een versoepeling van de ontslagregeling niet kan worden gemist. De minister-president heeft daarover een duidelijk standpunt ingenomen. Wij zullen het participatieplan dan ook daarop toetsen, evenals de daarin voorkomende versoepeling van de ontslagregeling.

Dan kom ik nu op twee andere kritische punten. Het gaat om belastingmaatregelen, met betrekking tot het eigenwoningforfait en de aftrekbaarheid van de pensioenpremie. Ik heb zeven à acht argumenten gegeven, die wij steekhoudend vinden, tegen het plan om de aftrekbaarheid van de pensioenpremie te beperken tot een bepaald bedrag. Ik zal ze hier herhalen. De grens is willekeurig vastgesteld. Wij hebben nu eenmaal als grondslag dat de belasting wordt geheven over pensioenen op het moment dat zij worden uitgekeerd en daarom kan de premie worden afgetrokken. Het levert uiteindelijk geen enkel belastingvoordeel op, maar alleen een verschuiving in de tijd. Wij innen iets eerder wat wij later niet meer krijgen. Dat later niet meer krijgen heeft het nadeel dat wij daardoor in de toekomst, wanneer wij de belastinggelden weer nodig hebben om onder andere de vergrijzing te kunnen financieren, deze gelden niet meer hebben omdat wij ze nu hebben opgesoupeerd. Het leidt tot willekeur en vormt een breuk in het beginsel dat aan de belastingheffing ten grondslag ligt. De maatregel is administratief bewerkelijk en weinig eenvoudig. Dat zijn acht in onze ogen steekhoudende argumenten om het niet te doen. Bovendien wordt er niemand in zijn inkomen geschaad: de belasting wordt verschoven in de tijd. Wat is nu eigenlijk de bedoeling van deze maatregel en waarom wordt deze genomen? Waarom moeten wij daarmee instemmen? Als de minister-president acht argumenten ten faveure van deze maatregel hiertegenover kan zetten, kunnen wij verder praten, maar voorshands zien wij het niet zitten.

Ook met betrekking tot het eigenwoningforfait heb ik zeven argumenten genoemd waarom wij de voorgestelde maatregel bezwaarlijk vinden. Wij gaan akkoord met het opheffen van de grens. Dat is voor ons geen probleem. De minister-president heeft gelijk dat er sprake is van een systeemfout; het voordeel houdt niet op bij een huis van 1,5 mln., maar bestaat ook daarboven. Wel hebben wij problemen met de progressie die erin zit; de 2,35% van de WOZ-waarde. De minister-president, met in zijn kielzog de minister van Financiën, rekende ons voor hoe hij aan die 2,35% komt. Opvallend is dat 52% van 2,35% 1,2% is. Dat komt precies overeen met het fictieve rendement over het vermogen in box 3. Wij vermoeden dat de deur op een klein kiertje wordt gezet om de eigen woning als onderdeel te zien van box 3 en daarmee als onderdeel van het eigen vermogen te beschouwen. Wij vinden dat een uitermate grote wijziging in het beginsel dat aan de belastingheffing over de eigen woning ten grondslag wordt gelegd. Ook om die reden vinden wij deze maatregel geen geschikt instrument om inkomenspolitiek te bedrijven. De maatregel is voor ons dan ook niet nodig en wij zouden graag zien dat de minister-president nog eens goed uitlegt wat een en ander precies betekent. Eerlijk gezegd kan ik mij niet goed voorstellen dat in de notitie die de regering naar de Tweede Kamer zal sturen voor de behandeling van het belastingplan niet zal staan dat, gelet op de kritiek die er op deze maatregelen is, zij uit het belastingplan worden genomen en er nog even ruimte wordt geboden – zij gaan toch pas in 2009 in – om ze verder op hun merites te kunnen beoordelen en eventuele alternatieven te kunnen bespreken. Wij kunnen ons eigenlijk niet voorstellen dat dit niet in die notitie zou staan, maar wij wachten de notitie verder af. Het kabinet is echter vast gewaarschuwd dat onze fractie zeer kritisch staat tegenover deze maatregelen.

Ik ben blij met de toekomstgerichtheid die de minister-president aangaf in zijn kabinetsbeleid te willen inbouwen, en met name met de uitspraak die hij deed om deze kabinetsperiode nog met een afgeronde visie voor de lange termijn te komen met betrekking tot de AWBZ.

Wij zijn niet content met het antwoord van de minister-president wat betreft de afslanking van de overheid. Een en ander is in de begrotingen opgenomen. Dit betekent dat uitvoering voor ons niet gemakkelijk te beheersen is. Wij overwegen op dit punt een motie in te dienen, als de minister-president hier niet duidelijk wil zeggen dat geen van de ministers uitvoering zal geven aan de herziening van de adviesraden, zolang de daaronder berustende wetgeving niet de Kamer is gepasseerd.

Mijn laatste opmerking gaat over defensie. De minister-president heeft gezegd dat met de 250 mln. extra het ambitieniveau kan worden gerealiseerd. Ik ben erop attent gemaakt dat in de nota Wereldwijd dienstbaar een verkenning wordt aangekondigd in relatie tot het ambitieniveau en de beschikbare middelen. Ondanks de aanvankelijke geruststelling die de minister-president mij gaf, houd ik mijn oordeel aan totdat wij die verkenning hebben gekregen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Wij hebben lang en interessant gedebatteerd met de minister-president over de koers, de richting en het doel van het schip van Staat. Daarvoor dank ik hem. Het was de moeite waard, maar stukje bij beetje hebben wij er zicht op gekregen waar dit kabinet op afkoerst en wat de doelen zijn. De conclusie die mijn fractie trekt is dat één ding duidelijk is: Balkenende is de baas. Hij is de schipper en de stuurman op de boot. Natuurlijk zijn de vicepremiers, de ministers Bos en Rouvoet, belangrijke passagiers. Zij mogen geregeld in de stuurhut komen om eens te zien hoe het daar toegaat; maar van het roer blijven zij af; daar staat Balkenende aan. Ik vind dat vastgesteld mag worden dat hij daarvoor geprezen mag worden. Toen de minister-president tussendoor tegen bepaalde ministers even riep: een beetje respect voor de premier, dacht ik: hij heeft gelijk: een beetje respect voor de premier, want hij doet het toch maar weer: één, twee, drie, vier kabinetten-Balkenende worden door hem geleid. Hij is de baas. Hij neemt passagiers aan boord, maar het stuur houdt hij in handen.

Continuïteit van beleid, dat is waar dit kabinet voor staat, zo heeft de minister-president gezegd. Natuurlijk wil ik op dat moment graag in de hoofden van de vicepremiers kijken om te zien wat zij nu denken. Vinden zij dat nu ook? Maar ja, zij mogen hier niet spreken, maar gelukkig praten wij binnenkort in elk geval met de minister van Financiën over zijn visie op het beleid. Ik zie daar al erg naar uit.

Ik wil mij niet laatdunkend uitlaten over de passagiers-vicepremiers op de boot van Balkenende. Ik ben werkelijk blij met hun bijsturing. Op een aantal punten vind ik dat echt een stap vooruit. Ik heb dat gezegd in mijn eerste termijn en ik meen het ook. Omdat dit niet in Balkenende I, II en III zat, moet ik dat op het conto schrijven van de twee vicepremiers, tenzij het voortschrijdend inzicht bij de minister-president zo snel is gegaan dat hij heeft gezien dat de bijstellingen nodig waren. Tegen die twee vicepremiers wil ik graag vanaf de kant – want daar moet de SP-fractie natuurlijk staan; wij mochten niet mee met de boot – bij herhaling blijven roepen: een beetje naar links, een beetje naar links. Je weet nooit waar dat toe leidt.

Het is ons ook duidelijk geworden dat wij met deze stuurman op zijn boot niet onderweg naar morgen zijn. Wij blijven waar wij gisteren waren en waar wij vandaag ook zijn. Wij blijven van Capelle naar Krimpen gaan, heen en weer, heen en weer. Dat zal ook precies het spanningsveld opleveren met de samenleving, denk ik. Terwijl de premier ervan overtuigd is dat dit goed is – dit beleid vindt hij een uitgebalanceerd beleid tussen de twee wallen, tussen Krimpen en Capelle – maar de bevolking wil volgens mij op een aantal fronten echt ergens anders naar toe. De bevolking wil vooruit.

Ik denk dat de bevolking het op een aantal punten niet eens is met de koers van dit kabinet. Dat geldt bijvoorbeeld voor het varen op de koers van de Atlantische bondgenoten in internationale conflicten. Ik denk dat het verlangen onder de Nederlandse bevolking naar een vergelijk in Afghanistan snel zal toenemen en dat dit spanning zal opleveren met het kabinet. Hetzelfde geldt voor de houding van dit kabinet ten opzichte van Brussel. Ik voorzie daarin ook spanning met de bevolking. Ik voorzie spanning tussen de bevolking en de bemanning van de boot over de marktwerking in de zorg. Dat gaat echt niet goed komen, mijnheer de minister-president, en eigenlijk bent u toch ook wel zo betrouwbaar dat u dat zelf ook ziet? Ik hoop nog steeds dat er, als u daadwerkelijk ziet waar het allemaal fout gaat, reparatiewerkzaamheden verricht zullen worden.

U volgt een vaste koers waar het de hypotheekrenteaftrek betreft: jullie mogen daar later over praten, maar ik doe er niets aan. Ik hoop toch dat er initiatieven kunnen komen vanuit de politiek, zowel op het gebied van de zorg als op het gebied van wonen. Wellicht kan zoiets vanuit deze Kamer geïnitieerd worden. Dat zou een bestuurlijke vernieuwing zijn die wij nog niet eerder hebben meegemaakt en ik wil daaraan graag de steun van mijn fractie toezeggen. Misschien moet deze Kamer soms als sleepboot dienen, om vastgelopen schuiten als de hypotheekrenteaftrek en de marktwerking in de zorg vlot te trekken.

Voorzitter. Ik zie in het antwoord van de minister-president ook ruimte. Ruimte als het gaat om het streefdoel, de armoede onder kinderen in ieder geval substantieel te verminderen in deze kabinetsperiode. Ik geef geen garanties, zegt de minister-president – ik begrijp dat – maar hij streeft er wel naar. Wij zullen daar elk jaar bij de begrotingsbehandeling op terugkomen en ik begrijp dat de minister-president er ook zelf verantwoording over wil afleggen hoe het gaat. Wij zijn het er immers over eens dat armoede onder kinderen toch wel een van de minst beschaafde elementen van onze samenleving is.

Ik hoor de minister-president in zijn antwoorden zeggen dat hij ook niet voelt voor "pay for failure" als wij het over Rijkman Groenink hebben. Dat vind ik positief. Hij stelt voor dat de raad van commissarissen zich gaat bezighouden met een plafond. Aan hem vraag ik of hij ook niet iets ziet in het koppelen, op een of andere manier, van de topsalarissen aan de cao-ontwikkelingen. Hij heeft het zelfs over beloningsontwikkelingen binnen de ondernemingen. Wat is dan logischer dan de cao?

Op het gebied van het ontslagrecht moeten wij het allemaal nog zien gebeuren. Toen dat onderwerp aan de orde kwam, zag ik minister Donner een briefje geven aan minister Bos, en die moest het doorgeven aan de premier. Ik weet niet of het aangekomen is. Ik weet ook niet of op dat briefje van Donner stond wat Bos wilde en of dat wel doorgekomen is. Ik ben erg benieuwd of wij het Museumplein moeten gaan reserveren om te demonstreren tegen het besluit van het kabinet of dat minister Donner het Museumplein gaat reserveren om alle voorstanders van een versoepeling van het ontslagrecht daarheen te halen. Wel durf ik te wedden dat het op onze demonstratie drukker wordt dan op de zijne, maar minister Donner is creatief genoeg om er toch iets leuks van te maken. Als hij het uiteindelijk verliest op het gebied van het ontslagrecht, dan moeten wij iets anders leuks voor hem zoeken. Jammer dat hij geen ambassadeur meer kan worden in Zwitserland, die post is al vergeven, maar er zullen best nog wel andere leuke plekken voor hem over zijn.

Ik heb nog een vraag aan de minister-president. Wil hij toch nog even ingaan op wat ik zei over de nieuwe gastarbeiders die wij uit Oost-Europa op ons af zien komen? Ik denk dat dit erg slecht is voor de mensen die wij daar weghalen en ik denk dat het erg slecht is voor onze samenleving. Misschien kan hij daar iets over zeggen.

Ik eindig met Afghanistan. Ik ben wat dat betreft toch uitgedaagd door de minister-president. Ik lees u een passage voor uit de Volkskrant van 23 mei 2007: De Hoop Scheffer heeft de Afghaanse operatie bijna uitgeroepen als een lakmoesproef voor het bestaansrecht van het bondgenootschap. Het is voor de NAVO "out of area" of "out of business", luidt het gevleugelde woord op het NAVO-hoofdkwartier.

Ik lees voor de duidelijkheid ook nog voor uit een brief van de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken van 20 augustus 2004 over de ministerstop in Istanbul van de NAVO. Ik citeer: tijdens de top werd door alle deelnemende staatshoofden en regeringsleiders opgemerkt dat Afghanistan een lakmoesproef vormt voor de geloofwaardigheid van het bondgenootschap en dat de NAVO zich niet kan veroorloven hier te falen.

Voorzitter. Falen in Afghanistan betekent géén vrede sluiten, níét tot een vergelijk komen. Dát noem ik falen in Afghanistan. Doorvechten is daar niet de kunst, stoppen met vechten is de kunst en ik zou van harte willen vragen aan de minister-president om daar al het mogelijke aan te doen. Dat is in het belang van onze soldaten, dat is in het belang van onze burgers en het is vooral in het belang van de bewoners van Afghanistan.

De heer Noten (PvdA):

Voorzitter. Dank aan de minister-president voor de uitgebreide beantwoording en reacties. Op een aantal punten zijn wij het niet met elkaar eens, dat is wel gebleken tijdens de discussie. Maar het is toch altijd weer goed om dat van elkaar te weten en het moet ook kunnen.

Wij hebben geprobeerd om aan te geven dat wij aan de ene kant waardering hebben voor de investeringen die de regering doet als het gaat om participatie, als het gaat om arbeidsmarktbeleid, als het gaat om de zorg en daarmee ook om de robuustheid en de houdbaarheid van de verzorgingsstaat op langere termijn. Een aantal collega's heeft daar ook aan toegevoegd de problemen op de woonmarkt. De minister-president heeft aangegeven dat wat hem betreft, dat beleid vaststaat voor de komende vier jaar en dat het regeerakkoord daarin bepalend is. Verder heeft hij, in ieder geval specifiek met betrekking tot de hypotheekrente, gezegd dat hij geen verkeerd signaal wil afgeven, omdat dit zou leiden tot verwarring. Ik begrijp dat en ik respecteer dat ook. Dat is de positie van de regering en misschien is dat nog wel eens een verstandige positie ook. Dat neemt echter niet weg dat wij ons blijven afvragen of wij echt te maken hebben met een stabiele situatie voor de komende jaren. Die vraag stellen, is – gezien de omvang van het vraagstuk en het probleem – eigenlijk al voldoende om te zeggen: dan moet je ook gaan nadenken of daar een antwoord op te vinden is. Met name de driehoek arbeidsmarkt, woonmarkt en zorgmarkt en de houdbaarheid van onze ideeën op langere termijn verdient wat ons betreft de komende tijd de nodige aandacht. Er is niets wat de Eerste Kamer weerhoudt om die aandacht zelf aan die onderwerpen te geven, dus ik kijk nu ook maar even de zaal in. Wij kunnen op dit onderwerp natuurlijk ook zelf initiatieven ontplooien en nadenken. Wij kunnen zelfs zelf advies vragen.

De heer Kox (SP):

Als collega Noten zo begint, dan trekt hij mijn aandacht. Hij keek ook naar ons allen. Hij zegt terecht dat niets ons tegenhoudt om dat te doen. Daar ben ik erg blij mee. Wij zijn per slot van rekening ook niet de knecht van het kabinet, maar de controleur van het kabinet. Wij hebben ook onze eigen verantwoordelijkheid. Maar mijnheer Noten, denkt u nog eens verder. Hoe gaan wij dat dan doen? U zegt dat deze Kamer onderzoek zou moeten gaan doen op het gebied van de zorgmarkt, de woonmarkt en de arbeidsmarkt.

De heer Noten (PvdA):

En de participatiedoelstellingen.

De heer Kox (SP):

Hoe gaan wij dat doen? Gaan wij daar een ad-hoccommissie voor instellen?

De heer Noten (PvdA):

Nee. Daar wil ik graag met u over in gesprek, maar niet nu.

De heer Kox (SP):

Dat lijkt mij toch wel fijn. Kijk, ik vind het goed als u iets op tafel gooit, maar een beetje doorwerken en doordenken op dat idee moet toch kunnen? U hebt dat zeker niet hier vandaag bedacht. Er zit best wat meer in dat hoofd. Laat ons een beetje meegenieten van de kant die u op wilt. Het is immers wel iets belangrijks. Als wij tot de conclusie kunnen komen dat deze Kamer ook zelfstandig op die terreinen advies kan uitbrengen, een mening kan vormen voor wanneer Balkenende V aan de bak moet gaan komen...

De heer Noten (PvdA):

U gaat veel te ver. De Kamer kan een mening vragen. De heer Schuurman heeft een redelijk concreet voorstel neergelegd en daar zou ik over willen nadenken. Een voorstel om bijvoorbeeld – ik weet niet meer hoe hij het noemde – het idee van Bovenberg over te nemen en daar een commissie voor in te stellen. Dat is iets wat wij zelf kunnen doen.

Het punt dat ik probeer te maken is dat het onderwerp mij te belangrijk is om het de komende jaren onbenoemd en onbesproken te laten, maar het punt is mij ook te belangrijk om er een politiek spelletje van te maken. Wij weten immers dat wij, als wij dit soort onderwerpen gaan bespreken met elkaar, ook electoraal gezien op zeer gevoelige terreinen terechtkomen. Dat is precies wat de minister-president aangeeft: je geeft signalen af naar de samenleving. Dat is een riskante aangelegenheid. Wat ik zeg is dat ik daar graag met u over wil praten en dat ik ook graag met u wil nadenken de komende tijd, met de Kamer in dit geval, over de vraag hoe wij daar verdere inzichten in kunnen ontwikkelen met elkaar. Vraag mij nu niet in een regeringsdebat om dat onderwerp verder uit te werken. Het verdient echt meer aandacht.

De heer Kox (SP):

Mag ik toch nog een keer aan de heer Noten vragen om in dit debat – dit zijn algemene beschouwingen – net iets meer te zeggen dan dit. Dit is iets eruit gooien en tegelijkertijd zeggen: dan weten wij weer niet waar wij komen. U bent echt genoeg getraind en gevormd om hier net iets concreter te worden dan dat u nu bent. Anders is het toch een beetje een loze belofte.

De heer Noten (PvdA):

Ik heb een scherpe probleemstelling geformuleerd in mijn algemene beschouwingen. U hebt kopie van mijn inbreng, kijkt u op bladzijde 3. U hebt meegelezen. Daarin staat dat ik mij ernstige zorgen maak over het feit dat door schaarste op de arbeidsmarkt, met name in de semipublieke sector, de komende tijd een opwaartse druk op de lonen gaat ontstaan. Doordat wij te maken hebben met een minder stijgende arbeidsproductiviteit, met name in de semipublieke sectoren, mogen wij ervan uitgaan dat er de komende jaren een hogere collectievelastendruk gaat ontstaan. Wij onderschrijven de participatiedoelstellingen, maar realiseren ons dat ze ook zeer ambitieus zijn. Als wij niet oppassen, is dit een giftige cocktail. Dit is de probleemstelling die wij in zijn geheel met elkaar zullen moeten bestuderen. Dat gaan wij niet nu doen, mijnheer Kox, want dat is het ontkennen van het probleem; niet het benoemen, maar het ontkennen ervan. Het is te groot om met een paar grote pennenstreken even af te doen. Ik vind dat ik het daarmee geen recht doe. Ik doe hier een eerste voorstel en wellicht kunnen wij hiermee verder.

De heer Rosenthal (VVD):

Aan wie adresseert u dit punt, mijnheer Noten?

De heer Noten (PvdA):

Aan u, mijnheer Rosenthal.

De heer Rosenthal (VVD):

U adresseert dit aan mij? Moeten wij gaan praten?

De heer Noten (PvdA):

Wij moeten gaan praten en nadenken, mijnheer Rosenthal. Dat gaan wij samen doen, helemaal in de geest van het kabinet. Misschien gaan wij ook nog wel advies vragen, want het is verstandig om dat met regelmaat te doen. Wij hebben van de minister-president begrepen dat er geen ingrepen komen in het adviesstelsel zonder dat de Kamer is gehoord. Dat betekent wat ons betreft ook dat de ingeboekte bezuinigingen nog niet gerealiseerd worden. Ik zou het prettig vinden als de minister-president dit kan bevestigen. Immers, als ingeboekte bezuinigingen bij het adviesstelsel gerealiseerd worden, is het adviesstelsel een ander dan het was. Wij moeten dit netjes afhandelen. Ik ga ervan uit dat de toezegging dat voorlopig geen veranderingen zullen plaatsvinden, ook inhoudt dat ingeboekte bezuinigingen vooralsnog niet gerealiseerd worden, totdat het onderwerp hier besproken is.

Ik was wat teleurgesteld over de schriftelijke reactie van de minister-president op de vragen over de Kieswet. Wij hebben gevraagd om nog eens goed na te denken over de vraag of de wijzigingen in de Kieswet in 1989 door staatssecretaris De Graaff-Nauta en de gevolgen daarvan in de praktijk zo bedoeld waren. Onze veronderstelling is dat die niet zo bedoeld waren. Sinds die wijzigingen is er een dynamiek ontstaan die niet was voorzien en ook nooit was gewild. Dat was onze vraag. Deze vraag houden wij overeind en in dit verband dienen wij een motie in. Ik wacht de reactie van de minister-president vol vertrouwen af.

De voorzitter:

Door de leden Noten, Rehwinkel, Kox, Schouw, Ten Hoeve, Schuurman, Thissen, Holdijk en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Noten

overwegende dat op basis van artikel 53 van de Grondwet de leden van beide Kamers der Staten-Generaal worden gekozen op basis van evenredige vertegenwoordiging en deze verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming;

overwegende dat beide grondwettelijke uitgangspunten voortdurende zorg verdienen;

overwegende dat, op verschillende plaatsen, verontrusting is uitgesproken over waarborg van het principe van evenredige vertegenwoordiging en geheime stemming bij verkiezing van de Eerste Kamer;

overwegende dat de regering ten aanzien van het aspect van lijstverbindingen bij verkiezingen voor de Eerste Kamer heeft toegezegd, de Kamer nader te informeren;

verzoekt de regering, de betekenis van de voorkeursdrempel bij verkiezingen voor de Eerste Kamer opnieuw te bezien en de Kamer hierover (eveneens) te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt A (31200).

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik had als thema van mijn bijdrage in eerste termijn de "zesjesmentaliteit" en ik moet helaas constateren dat de minister-president bewezen heeft dat hij hieraan ruim voldoet. Omdat ik de enige was die gisteren de tekst niet heeft ingeleverd, hebt u mij en mijn fractie eigenlijk beneden de maat beantwoord, minister-president. Wij staan voor een levendig, spontaan debat en niet voor een voorgekookt debat waarvan het einde al voorspelbaar is doordat er gewoon gelezen en voorgelezen wordt. Helaas moet ik constateren dat u op al die punten, over de wederkerigheid tussen overheid en burger, over excelleren in het publieke domein als conditio sine qua non om burgers tot hun macht te laten komen, over de inburgering, over de Belastingdienst en over de uitvoering van wetten en regelgeving niet hebt gereageerd. De tekst hebt u inmiddels voor u en ik zou het prettig vinden als u te zijner tijd nog eens een antwoord gaf.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Boer van de fractie van de ChristenUnie. Hij vervangt de heer Schuurman die, helaas, wegens ziekte de Kamer tussentijds heeft moeten verlaten.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Voorzitter. Hartelijk dank, minister-president, voor de beantwoording. Onze fractie is zeer content met de wijze waarop u dat gedaan hebt en met de inhoud. Onze fractie kan ook nadrukkelijk zeggen dat het beleid van dit kabinet onze hartelijke instemming heeft. Over enkele punten zou ik graag nog een korte opmerking willen maken. Wij hebben in onze bijdrage in eerste termijn gesproken over het Handvest Burgerschap. De minister-president heeft daarop gereageerd. Wij hebben de vraag gesteld wat het kabinet wil doen om het maatschappelijke debat over die belangrijke zaak te stimuleren. Kan daar nader op worden ingegaan? Mijn suggestie is om in dat antwoord het rapport van de Nationale Conventie mee te nemen.

Onze suggestie inzake de voorstellen van professor Bovenberg is door het kabinet niet overgenomen. Daar kunnen wij wel een heel lang verhaal over houden, maar dat doen wij niet. Dat het kabinet deze suggestie niet overneemt, wil niet zeggen dat de zaak niet aan de orde zal komen. Enkele andere woordvoerders hebben daar al over gesproken. Te zijner tijd zal het ongetwijfeld aan de orde komen. Regeren is immers vooruitzien, zelfs nog verder weg dan een regeerperiode.

De minister-president heeft gesproken over het klimaat van het onderwijs. Later heeft hij een aantal concrete maatregelen aangekondigd om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Dat is allemaal prachtig. Wij zullen de voorstellen afwachten. Er zijn echter twee zaken niet genoemd. De eerste is dat uit tientallen jaren onderzoek is gebleken dat de leertijd die leerlingen meemaken op school van grote invloed is op het leren lezen, schrijven, rekenen en het aanleren van andere vaardigheden die leerlingen en studenten moeten beheersen. De tweede betreft dat al jaar en dag bekend is dat het onderwijs wordt overladen met alles wat de maatschappij aan problemen tegenkomt. Die worden maar op het bordje van de school gelegd. Beide zaken moeten worden geregeld. Er moet nu eindelijk duidelijkheid komen over de vraag wat scholen wel en niet moeten doen in de wettelijk opgedragen leertijd. Als daar niet voldoende aandacht voor is, kunnen wij de salarissen verhogen of het aantal zwakke scholen verminderen. Dat zal dan echter dweilen met de kraan open zijn.

Mijn fractie wil nadrukkelijk steun betuigen aan het standpunt van het kabinet over de positie van Hamas in relatie tot Israël. Het standpunt van het kabinet was klip en klaar. Het was helder, zeker ten opzichte van de enige democratische staat in het Midden-Oosten. Wij zijn er dankbaar voor dat het kabinet op deze wijze heeft gereageerd.

De strenge opmerking van de heer Werner over de adviescolleges en de aanvullende opmerkingen van de heer Noten ondersteunen wij gaarne.

De heer Holdijk (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Onze fractie past dank aan de minister-president voor zijn reactie op onze bijdrage in eerste termijn. Ik heb er geen behoefte aan om in deze tweede termijn nieuwe vragen te stellen en ik zou deze bijdrage willen afsluiten met een enkele opmerking.

Ik heb het principe soevereiniteit in eigen kring aan de orde gesteld en ik heb daarbij als een eigen weergave daarvan het streven naar een staatsvrije sfeer voor de burger betrokken. De minister-president heeft gezegd dat het een exposé van drie kwartier zou vergen om hierop in te gaan. Ik acht hem daar zeker bekwaam toe, maar wij hebben daar nu geen tijd voor en dit debat leent zich ook niet voor een dergelijke uiteenzetting, denk ik. Ik wil toch nog even verduidelijken waarom ik dit principe nadrukkelijk aan de orde heb gesteld en waarom ik er niet alleen lippendienst aan heb betuigd. Het zal duidelijk zijn dat het ons voornamelijk ging om de sfeer, de kring van het gezin. Natuurlijk is onze fractie zich ervan bewust dat wij al sinds 1920 kinderbeschermingswetten hebben die het optreden van de overheid "achter de voordeur" al sinds die tijd mogelijk maken, bij geconstateerde misstanden. Dat is dan ook ons probleem niet.

Wij constateren wel dat de kring van het gezin langzamerhand behalve door allerlei maatschappelijke invloeden ook door het optreden van de overheid bepaald wordt. Ik denk hierbij met name aan het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Hoe je hier ook over denkt, het staat vast dat de overheid in dit verband binnentreedt in de kring van het gezin. In die zin ben ik het ook wel met de minister-president eens dat behalve de maatschappelijke omgeving van het gezin ook de juridische situatie gewijzigd is. Maar dat is dan ook de reden geweest waarom wij indertijd met grote aarzeling tegen het ontwerp voor dit verdrag hebben gestemd.

Maar ook als wij ons nu tot het heden beperken, hebben wij reserves, en wel in verband met het kinddossier. Het maakt mij niet zoveel uit of het al dan niet elektronisch is, het gaat mij erom dat men op basis van risicofactoren voorspellingen tracht te doen voor de ontwikkeling van een kind. Ook hebben wij reserves bij opvoedingscursussen, als de overheid zich niet met de grootste terughoudendheid zou opstellen bij het bepalen van de inhoud van die cursussen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter, ik ben niet geneigd om de heer Holdijk als eerste te interrumperen, want soms denk ik dat wij in verschillende werelden wonen, maar hij licht nu toe waarom zijn fractie met grote reserves heeft gereageerd op het ontwerp voor het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind en op een aantal voorstellen van de regering voor de bescherming van kinderen. Ik begrijp zijn reserves wel, maar hij zal toch ook begrijpen hoe groot het probleem op dit moment is. In de Raad van Europa, waarin ik namens deze Kamer zitting heb, is een grote campagne tegen kindermishandeling en tegen de handel in kinderen gaande. Kinderen zijn een product geworden, je kunt erin handelen. De heer Holdijk heeft toch ook affiniteit met de uitspraak in de Bijbel met de strekking "als je niet bent zoals de kinderen, kom je nooit in de hemel"? Als je aan kinderen komt, heb je dus waarschijnlijk ook geen recht op toegang tot de hemel. Is hij het er, ondanks zijn reserves tegenover bemoeienis van de Staat op dit vlak, niet mee eens dat wij toch wel een heel grote verantwoordelijkheid op onze schouders laden als wij niet zorgen voor de kinderen, voor de meest weerlozen onder ons? Dit moet toch ook in de kring van de SGP een punt van zorg zijn? Wij kunnen de ogen toch niet sluiten voor wat er allemaal gebeurt? Er sterven kinderen in dit land als gevolg van mishandeling, er worden veel kinderen verminkt door mishandeling. Hoe denkt hij hierover?

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter, ik dank de heer Kox voor deze opmerking, maar ze vormt eigenlijk alleen maar een onderstreping van wat ik in het begin zei, namelijk dat wij de kinderbeschermingswetten uit 1920 onderschrijven. Maar daarbij gaat het om situaties waarin misstanden zijn geconstateerd. Bij het nieuwe regeringsbeleid hebben wij te maken met de vraag, hoe ver wij willen gaan met preventie. Er is in dit verband wel eens het beeld gebruikt – ik wil het niet tot het mijne maken – dat je niet de daken van alle huizen nat gaat houden, als je bang bent voor brand. Ik vind dit een gebrekkige vergelijking, maar ik wil hiermee wel aangeven dat er grenzen aan preventie zijn. Vandaar dat ik wees op risicofactoren waaraan voorspellende betekenis wordt gehecht, dat vind ik griezelig. Dat geeft bij mij aanleiding tot reserve, niet de zorg voor kinderen die het risico lopen, mishandeld te worden of in hun ontwikkeling belemmerd te worden. Ik denk niet dat er daarover tussen ons verschil van mening bestaat.

Na de kennismaking met dit kabinet op 3 april naar aanleiding van de regeringsverklaring hebben wij vandaag nader kennis kunnen maken. En wat ons oordeel over het voorgenomen kabinetsbeleid ook moge zijn – men zal begrepen hebben dat wij er ambivalent tegenover staan – wij hopen dat het kabinet in de tijd die het gegund is, in elk geval blijk zal geven van de nodige politieke stabiliteit, want met instabiliteit is niemand in dit land gediend.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ook ik dank de minister-president voor de beantwoording van de vele vragen. Wij hebben veel antwoorden gehad; ze waren niet allemaal even wenselijk, maar het waren wel antwoorden.

Ik ben het eens met de kritiek van de heer Thissen op de setting van deze dag. Wij moeten ervoor oppassen dat dit een soort voorleesdagje voor oudere volwassenen wordt. Het lijkt mij goed om hierover nog eens in het College van Senioren te praten, want als wij alleen maar oplezen wat wij allemaal al weten, lijkt mij dat niet echt een kwaliteitsimpuls voor het debat. Als je deze dag moest karakteriseren, zou je kunnen spreken van het debat van de welwillende intenties. Het kabinet heeft welwillend aangegeven waarin het wil investeren en wat er nog op de rol staat. Het heeft ook duidelijk gemaakt dat het eigenlijk niet wil hervormen. Stelsel- en systeeminnovatie is niet iets van dit kabinet. Er zijn ook welwillende intenties van de Kamer, er is veel aan bod gekomen en ik denk dat zowel de regeringsfracties als de andere fracties alles welwillend hebben aangehoord en zich afvragen hoe wij dit volgend jaar wat strakker zouden kunnen organiseren.

Er was voor mij een teleurstelling op het punt van de kwaliteit van de democratie, van het openbaar bestuur. De opmerkingen van de minister-president in reactie op mijn toch indringende betoog hierover galmen nog een beetje na. De minister van Justitie zal de democratie nog eens uitleggen aan de bevolking en de minister van BZK zal een huis van de democratie bouwen, maar wie onderhoudt nu de democratie? Ik moet helaas constateren dat daar toch weinig serieuze aandacht voor is. Wij lopen dan ook het risico van een hapsnap aanpak en dat de relatie tussen overheid en burger onvoldoende wordt doordacht.

Mijn derde en laatste opmerking betreft de sociaaleconomische thema's. Wij maken ons echt zorgen om de aanpak daarvan op de lange termijn. In de woorden van de heer Noten hebben wij te maken met een giftige cocktail van arbeidsmarkt-, woon- en zorgvraagstukken. In mijn eerste termijn heb ik daarvoor aandacht gevraagd en heb ik moeten constateren dat de minister-president er vrij onbeholpen bijstond toen hij het hierover had. Hij zei: ik heb nu eenmaal afgesproken dat wij dat niet mogen doordenken, dat wij op die punten niet mogen studeren. Daarover ligt dus alles vast. Over een paar jaar zal ik mij wel weer melden, maar ik ben het met de heer Noten eens dat dit deze Kamer niet mag overkomen en ik stel dan ook voor om het voorstel van de heer Noten in het eerstvolgende seniorenoverleg te bespreken. Wat mij betreft gaan wij de discussie aan op de manier zoals wij dat een paar jaar geleden hebben gedaan toen het ging over het ruimtelijk economisch beleid in dit land. De twee moties-Lemstra galmen nog steeds door in het rijksbeleid. Ik stel dus eenzelfde aanpak voor en ik hoop dat de andere fracties de heer Noten zullen volgen, evenals mijn suggesties en aanvulling daarop.

Ik dank de voorzitter dat zij mij heeft toegestaan iets langer dan twee minuten te spreken.

De voorzitter:

Dat was niet van harte, mijnheer Schouw.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor de beantwoording in eerste termijn. De begeerte des vlezes is sterk, zo is bij die beantwoording gebleken. Er zijn veel uitvluchten te bedenken om niet per direct over te gaan tot het beprijzen van dierlijke producten. De Engelse regering heeft laten onderzoeken wat het resultaat zou zijn als de Britten allen zouden stoppen met vlees eten. De uitkomst was dat daarmee de volledige klimaatdoelstelling voor Groot-Brittannië bereikt zou kunnen worden. De Britten kunnen dan op vakantie blijven gaan naar de Canarische Eilanden. Zij hoeven hun auto niet meer weg te doen. Zij hoeven alleen maar te stoppen met vlees eten. Dat zorgt ervoor dat zij hun klimaatdoelstelling halen. Het maakt ze gezonder. Het maakt de eiwitproductie efficiënter en de ecologisch voetafdruk van de Britten fors kleiner. Is de minister-president bereid om in Nederland een soortgelijk onderzoek te laten uitvoeren c.q. het voorgenomen onderzoek naar de vervangingsstrategieën voor vlees met een dergelijk academisch model uit te breiden?

Het is jammer dat minister Verburg geen tijd heeft om de tweede termijn bij te wonen. Zij moet naar China. In het Agrarisch Dagblad las ik vandaag dat zij daar is om het Nederlandse kalfsvlees te promoten in de hoop dat veel Nederlandse kalfjes in Chinese magen terechtkomen, want er zijn veel Chinese magen. Enkele weken geleden serveerde de minister in de ministerraad melk van Campina en zat zij met Campinaklompen onder een koe om het dier te verlossen van haar moedermelk nu de kalfjes naar China gaan en geen melk meer nodig hebben. Een paar weken eerder opende de minister een showstal voor varkens die de suggestie moet wekken dat varkens in Nederland veel stro, licht en ruimte hebben, hetgeen niet het geval is. De afgelopen week liet zij bij de presentatie van de nota Dierenwelzijn, die dus ging over wat dieren met name niet zijn, weten dat het kabinet een deltaplan tegen overgewicht onder honden en katten gaat ontwikkelen, maar dat zij de nertsenfokkerij ongemoeid laat. De legbatterij mag ook gewoon blijven bestaan en de drukjacht mag terugkomen. Kortom, van dit kabinet hebben de dieren weinig te verwachten. Wil de minister-president niet een heel klein gebaar maken en toezeggen dat bij de door dit kabinet georganiseerde feestjes – hij heeft er de afgelopen honderden dagen nogal wat georganiseerd – geen bedreigde diersoorten meer geserveerd zullen worden? Ik denk aan paling. Ik denk ook aan kabeljauw, die volgens het Wereld Natuur Fonds in zwaar weer verkeert. Misschien zou dat een goed voorbeeld zijn voor de Staten-Generaal waar heel veel bedreigde diersoorten op het menu staan. Het zou een kleine stap zijn, maar ten minste de goede wil van de minister-president tonen. En als hij dan ook nog iets concreets wil doen voor de transitie van dierlijke eiwitten naar plantaardige eiwitten, kan hij heel veel winnen in termen van efficiency, duurzaamheid, voedselverdeling, onze ecologische voetafdruk, dierenwelzijn, gezondheid en waterbeheer. Hare Majesteit heeft al besloten dat ten paleize woensdag niet langer gehaktdag zal zijn. Laten wij onze majesteit volgen. Er is veel mee te winnen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Vanavond zijn heel veel onderwerpen aan de orde gekomen. De onderwerpen die ik in eerste termijn aan de orde stelde, bevonden zich in de marge. Daar was ik mij van bewust. Ik heb op mijn vragen van de minister-president voldoende antwoord gekregen, voor een deel mondeling, maar vooral schriftelijk. Daarvoor dank ik hem van harte. Over twee onderwerpen wil ik graag kort nog iets zeggen.

Het eerste betreft de greep in de kassen van de provincies, zoals collega Holdijk dat noemde. Hij had het ook even over dit onderwerp. Vindt de regering het echt redelijk dat de provincies naar hun vermogen extra gaan investeren in MIT en ILG? "Naar hun vermogen" betekent in dit geval dat provincies die weinig hebben ook weinig betalen en dat provincies die gespaard hebben en voorzichtig zijn geweest veel moeten bijdragen. Dat geeft een aantal provincies geen goed gevoel. Geeft het dat de regering wel?

Het tweede onderwerp betreft het onderwijs. Ik ben mij ervan bewust dat het algemene probleem van het onderwijs algemeen gezien wordt en algemeen als probleem erkend wordt. Ik heb echter geprobeerd aandacht te vragen voor een specifiek onderdeel: voor het feit dat het steeds gewoner wordt dat in de bovenbouw van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs vooral leraren les geven die zelf een lagere opleidingsroute hebben gevolgd. Dat lijkt mij geen gezonde situatie. De overheid zou zich daar uitdrukkelijk een mening over moeten vormen, want de onderwijswerkgevers ervaren dit nog niet echt als een ernstig probleem. Ik wil de regering dan ook vragen om bij haar meningsvorming dit aspect uitdrukkelijk te betrekken.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Ook wij danken de minister-president voor de beantwoording. Hij heeft al onze vragen beantwoord, los van de vraag of wij het wel of niet met elkaar eens zijn. Ik vind het jammer dat de vragen op het gebied van de ziektekostenverzekering en de beperking van de fiscale aftrekmogelijkheden voor chronisch zieken en gehandicapten in één adem zijn afgedaan. Dit blijven voor ons twee hardnekkige maatregelen waartegen wij ons zullen blijven verzetten.

Ik wil verder nadrukkelijk aangeven dat het voornemen van invoering van wetgeving voor versoepeling van het ontslagrecht veel mensen zorgen baart. Ik denk in dit verband aan een hoogopgeleid persoon uit Turkije die nauwelijks aan werk kan komen. De werkgever kan straks op grond van zo'n wet ervoor zorgen dat die persoon altijd pech heeft. Die situatie moeten wij in Nederland niet krijgen. Dit mag dus niet op deze manier mogelijk worden gemaakt.

Dan kom ik op de ingediende motie. Wij zijn altijd voorstanders van voorstellen die democratisering aan de basis mogelijk maken. Wij vinden dat elk voorstel dat de kiezers tot hun recht wil laten komen zodat zij zonder last of ruggespraak kunnen stemmen, steun nodig heeft. Wij zullen die steun aan dit voorstel geven. Ik vind het jammer dat wij de motie niet vooraf hebben kunnen inzien, maar wij willen de motie medeondertekenen en indienen.

De voorzitter:

Mijnheer Yildirim, u wilt een motie ondertekenen en indienen die al reeds is ondertekend en ingediend.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

De motie is niet door ons ondertekend. Wij hebben de motie niet vooraf gezien. Wij willen de motie medeondertekenen.

De voorzitter:

U kunt de motie wel ondersteunen. Als u dat wilt, kunt u bij de stemmingen laten blijken dat u het van harte eens bent met de motie.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Nu de motie formeel is ingediend, kunnen wij haar niet meer medeondertekenen. Wij zullen haar steunen.

Voorzitter. Jeugdzorg kost veel geld en er zijn veel instanties bij betrokken. De jeugdzorg heeft dat nodig. Feit blijft dat veel gezinnen steeds vaker meervoudige problemen hebben. Die gezinnen hebben zorg nodig. Wij menen dat het kabinet daarin consistent moet blijven investeren en op zoek moet gaan naar de beste methoden om de desbetreffende problemen op te vangen.

Wij vinden het van groot belang dat artikel 1 van de Grondwet overeind wordt gehouden. Dat dit artikel van de Grondwet daadwerkelijk wordt uitgevoerd in een land zoals Nederland, zal in het huis van de democratie moeten blijken. Wij vinden het daarom van groot belang dat dit artikel nadrukkelijk in het huis van de democratie wordt uitgewerkt.

De voorzitter:

Wij zijn aan het eind gekomen van de tweede termijn van de Kamer. Er is voorzien in een schorsing van ongeveer een kwartier. Mij blijkt dat de minister-president zonder schorsing wil doorgaan, maar dat de Kamer een schorsing van ongeveer vijf minuten wenst. Aangezien de Kamer over haar eigen agenda gaat, stel ik voor, de vergadering vijf minuten te schorsen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt vijf minuten geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik zeg de leden van de Kamer hartelijk dank voor hun inbreng in tweede termijn. Daarin is teruggegrepen naar hetgeen door de geachte afgevaardigden naar voor is gebracht in eerste termijn. Het is een afronding van dit debat. Ik zal eerst ingaan op de opmerkingen van de verschillende sprekers. Ik heb toegezegd dat ik nog zal terugkomen op een enkel element uit de eerste termijn. Daarna zal ik mijn betoog afronden.

De heer Rosenthal heeft een algemene opmerking gemaakt over het proces. Over een aantal weken zullen de algemene financiële beschouwingen plaatsvinden. Dat betekent dat over diverse onderwerpen nog nader zal worden gesproken. Ik ben ingenomen met de gedachtewisseling van vandaag omdat deze op een aantal punten tot verheldering heeft geleid. Het is goed om te zien dat wij op het gebied van de individuele ontplooiing niet recht tegenover elkaar staan. Uiteindelijk gaat het om het benutten van menselijk talent. Ik was ook ingenomen met het debat over maatschappelijke organisaties, civil society. De heer Rosenthal zei dat ik liberale woorden sprak. Gelet op de aard van dit debat, zal ik het als een compliment opvatten, maar ik beleef het zelf iets anders. De essentie is dat organisaties voortspruiten uit maatschappelijk initiatief, uit wensen van mensen. Daarover zijn wij het eens. Vervolgens is het punt hoe de overheid daarop moet inspelen. Faciliteer je dat en hoe zijn de kaders? Dat is iets anders, maar het initiatief komt van de samenleving. Dat hebben wij onderstreept. Dat was een moment van eenheid van gevoelen.

Dat ligt wat minder voor de hand bij de term "staatspaternalisme". Ik vind het jammer dat de heer Rosenthal die term handhaaft. Ik prijs zijn consistentie, maar soms moet je de moed hebben om afstand te nemen van iets wat je hebt gezegd. Ik had grote waardering gehad voor het zetten van die stap.

De heer Rosenthal sprak ook over solidariteit. Als de Staat bepaalde elementen oplegt, zo vroeg hij, is er dan nog wel sprake van een sociale cohesie? In het gedachtegoed van de liberalen is in de jaren tachtig sterk gekozen voor het perspectief van het ministelsel. Daar werd verschillend over gedacht, maar zelfs als de Staat een ministelsel voorschrijft, is het een opgelegde solidariteit. Het liberalisme kiest voor het ministelsel om ervoor te zorgen dat er vloeren in de samenleving zijn. Erkend wordt dus dat het goed is om ervoor te zorgen dat mensen niet verkommeren. Zo'n element van solidariteit draagt wel bij aan sociale samenhang, ook al is het een ministelsel. Daar wordt verschillend over gedacht, maar ik wil de redenering van de heer Rosenthal op dit punt toch niet volgen.

De heer Rosenthal (VVD):

Aangezien de minister-president zich op een bepaald punt liberaal toont, wil ik hem ter compensatie iets teruggeven. Met het ministelsel leggen wij een vloer in de samenleving. Wat dat betreft kan ik zonder meer met de minister-president meegaan. Sociale rechtvaardigheid is een van de kernbegrippen van het liberalisme. Maar wij zien vaak onbedoelde effecten van een herverdeling door de Staat. Dat hoor je ook voortdurend in de economische hoek. Dat moet je toch wel serieus nemen. Daarom zeggen wij: als je solidariteit als het ware oplegt, dan bevorder je daarmee op zichzelf de sociale cohesie in de samenleving niet. Anders en een beetje harder gezegd: je kunt mensen niet dwingen tot solidariteit.

Minister Balkenende:

Dat is precies de reden waarom wij in dit land gelukkig bijvoorbeeld zoiets hebben als cao's en een pensioenstelsel waarin de rol van werkgevers en werknemers naar voren komt. Als solidariteit zou worden geüsurpeerd door de Staat, volg ik uw redenering wel. In de Nederlandse samenleving zorgen wij er nu juist voor dat de sociale samenhang op een andere manier invulling krijgt, namelijk door middel van dialoog, overleg en het spreiden van verantwoordelijkheden.

De heer Kox (SP):

Ik zou de minister-president graag in de richting van mijnheer Rosenthal horen zeggen: "U hebt van de 30 jaar sinds 1977 25 jaar meegeregeerd. Daarin hebt u al deze dingen doorgezet. Ik ben blij dat ik nu eens de liberalen niet aan boord heb en dat ik het met de ChristenUnie en met de sociaaldemocraten kan proberen." Ik had graag gehoord dat u zei:"Het is voor mij nu wel even genoeg met het geklaag van de heer Rosenthal over solidariteit en sociale zekerheid. Het is goed dat de liberalen in de oppositie zitten." Dat vindt u ook van de SP. U bent zo vriendelijk in de richting van de VVD. Is Balkenende IV dan toch wel echt iets anders?

Minister Balkenende:

Daar gaan wij weer.

De heer Kox (SP):

Zoals ik heb gezegd, was dit voor mij de inzet van het debat. Ik wil weten wie u bent en waar u staat.

Minister Balkenende:

Ik vind het altijd mooi als wij een debat in deze Kamer in goede harmonie kunnen afronden, terwijl wij toch de goede dingen tegen elkaar hebben gezegd en de meningsverschillen naar voren zijn gekomen. Ik kijk ook naar de heer Koffeman, om een voorbeeld te noemen. Het geldt eveneens voor de heer Thissen, die zijn waarneming heeft gegeven van dit debat.

De heer Kox (SP):

In goede harmonie kan nooit betekenen dat u het met iedereen eens bent.

Minister Balkenende:

Dat ben ik ook niet. Ik dacht dat dat vandaag wel gebleken is. Ik was op een bepaald moment vrij vriendelijk in uw richting, zoals vaker gebeurt. In de sfeer van de verdelende gerechtigheid was het een goede zaak dat ook de heer Rosenthal zijn deel daarvan kreeg. Ik ben graag ook premier van alle senatoren.

De term "bevoogding" of "betutteling" komt steeds terug. Soms krijgt die een merkwaardige invulling. Het is bijvoorbeeld goed om nog eens na te gaan waarom het bij het elektronisch kinddossier gaat. De heer Rosenthal weet dat wij ook nu al dossiers hebben van kinderen die met het consultatiebureau te maken hebben. Dat zijn er heel erg veel. Nu krijgen wij digitalisering van dit soort dossiers. Die heeft grote voordelen, omdat de kenbaarheid van kinderen daarmee is gediend. Datgene wat in de huidige papieren dossiers besloten ligt, wordt gedigitaliseerd. Daarbij moet men denken aan het werk van consultatiebureaus en de GGD. De duur is van 0 tot 19 jaar, maar dat is nu ook al zo. Ik vind dus niet dat wij dit moeten dramatiseren. Sterker, ik ben gelukkig met dit dossier.

Termen als "bevoogding" kom je ook op andere momenten tegen. Is onze zorg ten aanzien van alcoholmisbruik onder kinderen nu bevoogding of is dat kinderen beschermen? Is het voorkomen van een overmaat aan geweld op tv bevoogding of het voorkomen van ellende? Denk aan wat in de Verenigde Staten soms gebeurt. Hetzelfde geldt voor paddo's. Het verbaast mij wel eens dat datgene wat te maken heeft met volksgezondheid of bescherming van zwakkeren in de samenleving wordt afgedaan als bevoogding. Op dat punt verschillen wij dan van opvatting.

De heer Thissen (GroenLinks):

Hoe voorkomt de minister-president nu dat straks in het elektronisch kinddossier weliswaar alle gegevens staan maar de instellingen nog net zoals nu onvoorstelbaar langs elkaar heen werken? Iedere keer verschijnt dan weer een rapport als er iets heel erg misgaat. De instellingen leggen allemaal een dakpan maar het dak is nooit regenvrij. De regen blijft erdoorheen gutsen. Iedereen wijst naar elkaar onder het motto: "ik heb mij gehouden aan het Handboek Soldaat", maar niemand voelt zich verantwoordelijk om de dakpannen over elkaar heen te leggen zodat de regen er niet meer doorheen komt. Met andere woorden: hoe gaat het elektronisch kinddossier werken zodat er een sense of urgency ontstaat, waardoor mensen doen waarvoor ze er zijn?

Minister Balkenende:

De heer Thissen maakt een belangrijke opmerking. Hoe wordt informatie gebruikt en hoe kun je voorkomen dat instanties langs elkaar heen werken? Het is de bedoeling dat een voorstel zal worden gedaan om de problemen die reëel zijn en die de heer Thissen terecht schetst, tegen te gaan. Er komen dus voorstellen. Het lijkt mij heel goed als dit debat wordt hernomen wanneer de gedachtewisseling plaatsvindt met de minister voor Jeugd en Gezin. Het wezen van datgene waarmee wij nu bezig zijn – een elektronisch kinddossier, maar ook de Centra voor Jeugd en Gezin – is immers juist om te voorkomen dat er langs elkaar heen wordt gewerkt. Ik vind dus dat de heer Thissen wijze woorden heeft gesproken. Dat punt is ook bij de Operatie Jong nadrukkelijk aan de orde geweest: voorkomen dat kinderen het slachtoffer worden van het langs elkaar heen werken van instellingen.

De heer Rosenthal (VVD):

De minister-president vindt dat wij het woord "bevoogdend" te gauw in de mond nemen. Het elektronisch kinddossier voor alle kinderen in Nederland is een voorbeeld van waar het hier om gaat. Ik zie een aantal preciseringen en specificaties en ik ben ervan overtuigd dat ook de minister-president, als hij daar echt naar kijkt, zal zeggen dat daarmee op een bepaalde manier bevoogdend naar de kinderen en de opvoedsituatie voor kinderen wordt gekeken. Laten wij het even concreet houden. Laten wij het punt van "autoritaire opvoeding" maar eens invullen. Dat wordt niet nader ingevuld, maar ik neem aan dat daarmee wordt bedoeld: autoritair tegenover democratisch opvoeden. Dat doet een beetje denken aan Bram de Swaan: bevelshuishouding of onderhandelingshuishouding in het gezin. Ik houd niet zo van een onderhandelingshuishouding in het gezin. Ik zou bijna zeggen: het had niet veel gescheeld of mijn eigen kinderen waren er door dr. Spock onderdoor gegaan. Kortom: wij weten waar het over gaat. Laten wij ook duidelijk aangeven dat deze hele samenleving op dit ogenblik aan dat probleem lijdt. Met andere woorden: "autoritaire opvoeding" is een betuttelende en bevoogdende mededeling dat zo'n opvoeding niet zou kunnen en dat daartegenover zou moeten worden gesteld dat alle kinderen in Nederland moeten worden opgevoed in een democratische huishouding – lees: onderhandelingshuishouding – in het gezin.

De heer Noten (PvdA):

Ik maak bezwaar tegen deze inbreng. Voordat wij het weten, hebben wij hier een nieuw debat, namelijk over het EKD. Daar heb ik mij niet op voorbereid. Helaas weet ik daar veel van. Als u met mij een discussie wilt aangaan over wat wel of niet autoritair is, hoe dat zich verhoudt tot bijvoorbeeld het begrip "mishandeling en onderdrukking van kinderen" en wat de mogelijke effecten daarvan zijn, doe ik dat graag. Ik vind dit echter niet het moment om aan de hand van zo'n voorbeeld dat u tijdens de middagpauze eventjes is aangereikt, dit debat op die manier te gaan voeren. Daarmee doet u het onderwerp werkelijk geen recht.

Minister Balkenende:

Ik begrijp de opmerking van de heer Rosenthal heel goed. Ik zal mij niet begeven in de opvoeding door de heer Rosenthal van zijn kinderen, want dat is een doorbreking van de soevereiniteit in eigen kring. Ik wil mij graag aan die soevereiniteit houden. In het debat in de Tweede Kamer is ons gevraagd – dat heeft de minister ook toegezegd – om nog eens heel goed te kijken naar de basisset aan data. Dat is één. Twee: er zal in deze Kamer nader worden gesproken over het idee. Drie: de ouders geven natuurlijk zelf invulling aan de opvoeding van hun kinderen. Wanneer is er dan sprake van betrokkenheid van de Staat? Als er achterstanden dreigen en als er probleemsituaties zijn. Dan moet je ook kunnen ingrijpen. Dat is het wezen van waar wij het feitelijk over hebben. Dat is geen bevoogding, maar gewoon opkomen voor degenen die dat het hardst nodig hebben.

Ik ben blij dat wij van gedachten hebben kunnen wisselen over de vraag: als de economische ontwikkeling zou tegenvallen, wat zijn dan de financiële spelregels? Daar hoef ik niet nader in te gaan; ik heb dat uiteengezet.

Dan komt het punt van de hardwerkende Nederlander weer terug. Dat is een beetje "Rutte-jargon", om het zo maar even te noemen. De heer Rosenthal mist ambitie bij het kabinet. Die suggestie wil ik niet graag in stand houden. Ook de hardwerkende Nederlander heeft baat bij goede zorg, goed onderwijs, veiligheid, investering, bestrijding van de criminaliteit en noem maar op. Dit kabinet gebruikt de opbrengsten van de belasting op de milieuvervuiling en de consumptie, voor het verlagen van lasten op arbeid. Volgend jaar wordt de WW-premie voor werkenden verlaagd, en in 2009 verdwijnt die WW-premie geheel. Het kabinet doet veel aan het stimuleren van ondernemers. Dat varieert van het uitbreiden van allerlei innovatie-vouchers en het geven van loonkostensubsidie, tot het fors verminderen van de administratieve lasten. Uit de cijfers in de Miljoenennota blijkt dat juist degenen die betaald werk verrichten, er in koopkracht op vooruitgaan.

Deze maatregelen paart het kabinet aan een stevige inzet om een ondernemende en innovatieve houding te bevorderen; ik verwijs daarbij naar mijn betoog in Wageningen. Ik wijs er verder op dat een ondernemende en innovatieve economie een van de pijlers is van het kabinetsbeleid. Ik ben al ingegaan op de zesjescultuur, en ik wijs verder nog op de voortzetting van het Innovatieplatform en op het verruimen van faciliteiten voor ondernemers in met name het midden- en kleinbedrijf en de agrarische sector. In de troonrede is daar ook op gewezen. Zo kan ik nog talloze voorbeelden geven. In het beleidsprogramma zijn alle doelstellingen van deze pijler na te lezen. Ik wil hier graag gezegd hebben dat wij het niet redden zonder een ondernemende en innovatieve mentaliteit. Dat heb ik volgens mij de laatste jaren al voortdurend benadrukt, en daar ga ik gewoon mee door. Ik beschouw de opmerking als een ondersteuning van onze inzet.

De heer Werner heeft gesproken over onderwerpen als de evaluatie van de werkwijze van het kabinet, de participatieagenda, het thema ontslagrecht en de opvatting van zijn fractie daarover. Hij heeft twee kritische opmerkingen gemaakt over het eigenwoningforfait en de aftopping van de pensioenpremies. Over het eigenwoningforfait is door de minister van Financiën een brief toegezegd aan de Tweede Kamer. Het lijkt mij een goede zaak als de Eerste Kamer die brief ook ontvangt, opdat daarover nader van gedachten kan worden gewisseld bij de algemene beschouwingen in de Eerste Kamer op 26 en 27 november.

Bij de pensioenpremies is wel degelijk sprake van financiële effecten op korte termijn. Op langere termijn zijn die effecten laag, maar dan gaat het nog steeds om zo'n 60 mln. De achtergronden van de maatregel heb ik zo-even al aangegeven. Het lijkt mij goed dat wij daar nader over van gedachten wisselen, bijvoorbeeld bij de algemene financiële beschouwingen.

De heer Werner heeft zowel de aftopping van pensioenpremies als het beleid ten aanzien van de eigen woning aan de orde gesteld en enkele punten van kritiek op het systeem genoemd. Ik ben ingegaan op een aantal elementen daarvan, maar dat debat kan later worden voortgezet.

Ook over de AWBZ heeft de heer Werner het nodige naar voren gebracht. Ik begrijp zijn belangstelling voor de materie. Hij heeft nog eens onderstreept hoe belangrijk het is om oog te hebben voor de aspecten op lange termijn. Ik heb al gezegd dat wij het debat daarover graag willen voortzetten nadat het advies van de Sociaal-Economische Raad is uitgebracht en het kabinet daarover een standpunt heeft ingenomen.

De heer Werner heeft ook gesproken over het stelsel van adviesraden. Hij verzoekt het kabinet op het gebied van de hervorming van de rijksdienst geen onomkeerbare stappen te zetten bij de herinrichting van het adviesstelsel vóór de Eerste Kamer zich hierover heeft kunnen uitspreken. Ik begrijp dat signaal heel goed. De Nota rijksdienst is onlangs naar de Tweede Kamer en de Eerste Kamer verstuurd, en zal binnenkort in de Tweede Kamer worden besproken. Uiteraard kan de nota ook in deze Kamer worden besproken. De nota betreft het algemene beleid. Daarnaast worden, zoals ik al heb aangegeven, belangrijke onderdelen van de herinrichting van het adviesstelsel verwerkt in de begrotingen van de departementen waaronder de adviesraden ressorteren. Ook hierover zal het debat met de Eerste Kamer gevoerd worden. In samenhang is sprake van zowel een algemeen debat op basis van de nota, als een bespreking over begrotingshoofdstukken. In die zin is geen sprake van onomkeerbare stappen. Het voorstel doet in ieder geval recht aan de inbreng van de heer Werner, en de wijze waarop het kabinet hiermee wil omgaan. Ik hoop dat de heer Werner hiermee tevreden is.

De heer Werner (CDA):

Mevrouw de voorzitter, ik wil dit toch nog aanscherpen. De behandeling in de Eerste Kamer is het sluitstuk van het parlementaire proces bij het vaststellen van wetgeving. Wij hebben in het verleden slechte ervaringen opgedaan met het feit dat wordt begonnen met de uitvoering van maatregelen waarvan de beleidsvoornemens in de begrotingen zijn verwerkt, nog vóór de onderliggende wetgeving die die maatregelen legitimeert, zijn parlementaire behandeling heeft doorlopen. Het mag niet zo zijn dat bewindslieden denken al na de begrotingsbehandeling tot actie over te kunnen gaan. Het spoort de bewindslieden daarom aan om snel met wetgeving te komen. Anderzijds vraagt hij of de minister-president zijn collega's in de ministerraad heel goed duidelijk wil maken dat zij nog geen onomkeerbare stappen mogen zetten op dit dossiers zolang de onderliggende wetgeving de Eerste Kamer nog niet is gepasseerd. Ik hoop dat er geen motie nodig om die toezegging te krijgen.

Minister Balkenende:

Ik zeg de heer Werner toe dat de heer Rouvoet, die de komende kabinetsvergadering voorzit, het gevoelen van de Eerste Kamer zal overbrengen en de spelregels zal aangeven, om te voorkomen dat er in deze Kamer problemen zouden kunnen ontstaan. Ik heb hiermee aangegeven dat de algemene discussie bij behandeling van de nota kan worden gevoerd, dat het onderwerp bij de verschillende begrotingshoofdstukken aan de orde kan komen, en dat ik het signaal heb begrepen.

De heer Kox heeft een belangwekkende beschouwing gegeven over de rol van de minister-president. Ik vond het een betoog om in te lijsten. Een lijst heb ik al gekregen, en mocht de afbeelding van dr. Colijn mij wat minder gaan bevallen, dan zal ik zorgen dat het betoog van de heer Kox over de rol van de minister-president daarin een plaats zal krijgen.

Ik was iets minder ingenomen met de beschouwing over de boottocht en het beeld dat daardoor is ontstaan over Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel. Alsof het mij alleen daarom zou gaan. Ik geloof dat de heer Kox mij goed genoeg kent om te weten dat ik niet een premier wil zijn die alleen op de winkel past. Dan kun je beter iets anders gaan doen. Dit is de afgelopen jaren ook niet gebeurd. Wij zijn wel eens tegen de stroom ingegaan, maar in de overtuiging dat het nodig was om dingen te veranderen. Dit ging niet vanzelf. Als je alleen maar op en neer vaart, is dat misschien goed voor het woon-werkverkeer in zo'n gemeenschap, maar het zegt weinig over de ambitie die je zou moeten hebben. In die zin begrijp ik de beeldspraak zeer wel.

Als dit kabinet ergens voor staat, is het niet om de zaken te laten zoals ze zijn, maar om de rol te spelen van een actieve, constructieve internationale kracht. Dat hebben wij gedaan door samen met de heer Blair het thema klimaat op de Europese agenda te zetten. Dat hebben wij gedaan door actief te participeren tijdens de klimaattop vorige week. Dat doet de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Nederland doet het goed op dit terrein, maar ook op het terrein van de internationale economische contacten. Ik geef nu zo een paar voorbeelden. Wij kiezen voor een ondernemende innovatieve economie. Wij kiezen voor duurzaamheid. Wij moeten slagen maken en dan niet in de zin van een soort tegenstelling tussen economische werkelijkheid en duurzaamheid, maar juist door te kijken wat wij verder kunnen doen. De doelstellingen voor bijvoorbeeld de CO2-reductie zijn essentieel. Het is een ambitieuze agenda. Wij kiezen voor sociale samenhang en dan heb je het over respect in de samenleving, arbeidsparticipatie en de verbetering van wijken. Dan hebben wij het over meer veiligheid in dit land. Dan willen wij dat de doelstelling van min 25% wordt bereikt. Dan hebben wij het over een overheid die een bondgenoot van de burger wil zijn.

Het hele kabinet is dus ambitieus en daarom zeg ik over het beeld Krimpen aan den IJssel/Capelle aan den IJssel: ach, laten wij iets anders bedenken. Daar moeten wij samen toch toe in staat zijn?

De heer Kox (SP):

Iedere vergelijking gaat natuurlijk mank, maar ik vroeg in eerste termijn aan de minister-president wat er is veranderd ten opzichte van de eerste drie kabinetten-Balkenende en ik heb die vergeleken met een boot die heen en weer vaart met verschillende passagiers. Hij klinkt gedreven, vertelt wat hij allemaal wil en ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat hij dat ook echt wil. Hij wil naar een beter Nederland. De vraag is alleen: waar ligt dat? De minister-president kapt nu de ketting en gaat ergens naar toe. Ik wil van hem weten welke koers dit kabinet kiest nu het niet heen en weer wil varen zoals de eerste drie kabinetten-Balkenende. De minister-president heeft ook gezegd dat hij kiest voor continuïteit. Er zitten nu twee andere partijen in de regering. Die hebben op z'n minst het idee dat zij mede de koers bepalen. Wat doet dit kabinet met sociaaldemocraten en christenunionisten anders dan het kabinet met liberalen? Als de minister-president daar nog iets over wil zeggen, kan hij mijn avond goed maken.

Minister Balkenende:

Ik zal mij beperken tot de hoofdlijnen van het beleid. De afgelopen jaren stonden in het teken van hervormingen. Natuurlijk stoppen wij niet met die hervormingen, die maken deel uit van het bestaande beleid. De drie partijen hebben daarnaast aangegeven dat zij willen investeren in de kwaliteit van de samenleving. Daarom zijn er extra impulsen gegeven aan bijvoorbeeld het thema kwaliteit van leven in wijken. Ik sprak al over de extra internationale prestaties die wij willen leveren in relatie tot duurzaamheid. Wij hebben ervoor gekozen om extra werk te doen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, maar ook om dit dan wel te koppelen aan bijvoorbeeld het thema energie.

Wij kiezen voor een sociaal gehalte zonder weg te lopen voor hetgeen in de afgelopen jaren is gebeurd, want wij staan er nu beter voor dan in 2002. Die combinatie is essentieel. Het gaat om cohesie, sociale samenhang en gemeenschapsvorming. Dit is ook een bestuursstijl. Er wordt soms wat badinerend gedaan over de eerste honderd dagen, maar het was een oprechte poging van het kabinet om duidelijk te maken dat je geen beleid kunt maken in isolement. Ik heb de indruk dat dit ook door de SP werd gesteund, ook in de Tweede Kamer. Het is mijn vaste overtuiging dat wij als wij dingen willen realiseren in de sfeer van de zorg en onderwijs, dit alleen kunnen doen in samenspel met het veld. Ik heb al gezegd dat wij hebben geïnvesteerd in contacten met de VNG, het IPO, de corporaties en sociale partners. Het zijn moeilijke onderwerpen, maar wij lopen daar niet voor weg en dit zegt toch wel iets over de manier waarop wij met de zaken omgaan.

De heer Kox heeft nog gesproken over Afghanistan. Hij gebruikte het beeld: "NAVO out of area" of "out of business". Ik heb al gezegd dat de NAVO niet in Afghanistan is om te bewijzen dat er gevochten kan worden. Tegen die notie heb ik mij in eerste termijn verzet. De citaten waar de heer Kox naar verwijst, gaan vooral over de vraag of de NAVO in staat zal zijn zo'n gecompliceerde operatie met succes uit te voeren.

De heer Kox zei dat falen gelijk staat aan geen vrede sluiten. Die definitie van falen vind ik te beperkt. Minstens zo belangrijk is dat wij de bevolking van Afghanistan niet aan zijn lot kunnen overlaten. DeTaliban mag de macht niet opnieuw overnemen. Het bondgenootschap is in Afghanistan om er stabiliteit te brengen en wederopbouw mogelijk te maken. Wij doen al het mogelijke om die missie tot een succes te maken.

De heer Kox (SP):

De secretaris-generaal van de NAVO zei gisteren: wij zijn aan de winnende hand in Afghanistan. Nu hoorde ik hem de week daarvoor in Reykjavik weer iets heel anders zeggen, maar dat wisselt misschien. De vraag is: wat is nu winnen in Afghanistan? Als de minister-president mij zou vragen met wie ik nooit geen vrede zou willen sluiten, dan zou ik bijvoorbeeld de Taliban noemen. Het lijkt mij een akelige beweging, maar het vreselijke is dat je een vergelijk moet sluiten met degenen die je bevecht. Ik zie toch geen andere oplossing voor dat land dan op een of andere manier een vergelijk te zoeken in de islamitische Republiek van Afghanistan waar de doodstraf weer is ingevoerd. Zo'n vergelijk zal op de een of andere manier met die grote groepering moeten worden gesloten waar de Taliban zijn wortels in heeft. Het is geen buitenlandse macht; zij wonen daar. Daar maak ik mij zorgen over. Ik vind het vreselijk dat wij onze soldaten daar naartoe moeten sturen. Ik heb alle respect voor hen, ik vind dat zij daar goed uitgerust moeten zijn en ik vind het vreselijk als zij sterven in Afghanistan. Uiteindelijk moet onze inzet erop gericht zijn om een einde te maken aan dit conflict. Zonder die akelige club zal dat toch niet kunnen? Volgens mij ziet de president van Afghanistan dit ook. Waarom zegt dan de NAVO, zegt de heer De Hoop Scheffer: daar gaan wij niet over? Ik vind dit onbevredigend. Het zijn ook onze soldaten die daar vechten.

Minister Balkenende:

De opmerking van de secretaris-generaal van de NAVO moet als volgt worden gezien. Hij maakte een analyse van het type geweld dat de Taliban toepast. Deze verlaat zich nu op zelfmoordacties, en dergelijke acties deden hem concluderen dat wij aan de winnende hand zijn. Je kunt daarmee onheil bewerkstelligen en mensen vermoorden, maar het is niet meer de geregisseerde militaire actie van ooit.

De heer Kox (SP):

Dat zei George Bush ooit ook over Irak: als ze zichzelf opblazen, zijn ze aan het eind van hun Latijn. We weten nu dat dit het begin van het Latijn was. Als mensen zichzelf gaan inzetten als bom, is er geen enkele militaire strategie meer. Nogmaals, militair winnen in Afghanistan kan eigenlijk niet; dat heb ik De Hoop Scheffer al in Reykjavik horen zeggen. Je moet dus tot een vergelijk komen.

Minister Balkenende:

Hoe onze meningen ook verschillen, we zullen moeten zorgen voor veiligheid. In de regio waar Nederland zit, deed de Taliban een duidelijke poging om Chora in handen te krijgen. Dat is mislukt, maar dat ging niet vanzelf. Recent was er ook een aanval, gewoon om te uit te maken wie het daar voor het zeggen heeft. Daar speelt de militaire machtskwestie en je moet oppassen dat je die verliest; vandaar de regelmatige acties van de NAVO.

De veiligheid is nodig om ook al dat andere mogelijk te maken: er gebeurt veel in de sfeer van extra medische verzorging; kinderen, ook meisjes, gaan veel meer naar school; economische mogelijkheden worden geschapen. Op tal van terreinen is er dus vooruitgang. We zijn er nog lang niet, maar in de combinatie en samenhang van veiligheid, diplomatie en ontwikkelingsactiviteiten speelt de NAVO een grote rol.

De opmerkingen van president Karzai hadden niet te maken met de Taliban als zodanig, maar met degenen met wie je zaken zou kunnen doen. Er is nog geen enkel overleg geweest, want de eisen van de Taliban – eerst alle buitenlandse troepen weg voordat ze gaan praten – is onbestaanbaar. Als dat gebeurt, weten we allemaal dat niet president Karzai aan het langste eind trekt, maar de Taliban.

De heer Kox (SP):

Karzai wilde met Mullah Omar praten, die wilde hij gaan opzoeken. Die man is echt een hele foute. Maar ik wil een antwoord op mijn vraag. De secretaris-generaal van de NAVO zegt dat Karzai gaat over de voorwaarden waaronder met de Taliban wordt gesproken. Als wij onze soldaten daar moeten inzetten om het land verder te helpen, moeten wij daarover meepraten. Ik weet namelijk niet zo goed of president Karzai alleen maar goede ideeën heeft; de herinvoering van de doodstraf lijkt mij bijvoorbeeld geen stap vooruit. Wat gaat Nederland doen? Vinden wij dat wij hierin een rol hebben, dus niet alleen verder moeten gaan met wat we doen, maar ook moeten meedenken over het oplossen van dit conflict?

Minister Balkenende:

Natuurlijk bepaalt niet alleen president Karzai met wie er wordt gesproken. Er is heel veel overleg. Ik heb Karzai in de afgelopen periode twee keer ontmoet: in Kaboel en in New York. Toen hebben we het ook gehad over de kwaliteit van het bestuur, de governance; daarmee hebben we het over de inzet van politie en leger van Afghanistan, maar ook over de uitrol van ontwikkelingsprogramma's in de regio waar Nederland zit. Er zijn merkbare effecten, zoals een taskforce binnen de regering in Afghanistan die zich bezighoudt met Uruzgan. Met mijn voorbeelden geef ik aan dat er een dialoog is met de president van Afghanistan. In de gesprekken over de Taliban komt zeker de opportuniteit naar voren. Maar we moeten oppassen met al te verregaande conclusies, want er heeft helemaal geen overleg plaatsgevonden. Waarom? Omdat de eisen van de Taliban onbestaanbaar zijn.

De heer Noten wees op een aantal thema's die aan de orde moeten worden gesteld. Sommige hebben te maken met deze kabinetsperiode, sommige mogelijk met andere. Hij sprak over de werking van de arbeidsmarkt, de ontwikkelingen in de zorg, de woningmarkt. Hij sprak over de verantwoordelijkheden van kabinet en Eerste Kamer, over het adviesstelsel en over hetgeen ik zei tegen de heer Werner. Hij diende ook een motie in over het kiesstelsel. In de schriftelijke beantwoording van de vragen van de Kamer in eerste termijn zegde ik al toe dat het kabinet zich wil beraden over de kwestie van de lijstverbinding en dat het kabinet de Kamer daarover nader zal informeren. Graag zeg ik de Kamer toe, dit onderzoek te verbreden naar de andere aspecten die in de motie van de heer Noten worden genoemd. In die zin kunnen wij deze motie onderschrijven. Wij weten wat ons te doen staat op basis van de inhoud van deze motie.

De heer Noten (PvdA):

Dank hiervoor. Dit betekent dat wij de motie intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Noten c.s. (31200, A) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Balkenende:

Dat zou misschien kunnen leiden tot kortere stemmingen na afloop van dit debat!

Ik houd rekening met hetgeen de heer Thissen in het debat heeft gezegd. De overige zaken kunnen uiteraard in de komende tijd in debatten naar voren worden gebracht. Misschien moeten we nog eens goed nadenken over de inrichting van het debat, ook voor de volgende keer. Een dergelijke vraag zal hij echter ook aan zichzelf moeten stellen, want een en ander hangt samen met de regeling van de werkzaamheden van de Eerste Kamer.

De heer De Boer sprak over een aantal onderwerpen: de resultaten van de conventie, het grote belang van het onderwijs – dat ik graag onderstreep – de problematiek van het Midden-Oosten, het adviesstelsel. Over het handvest wil ik nog het volgende zeggen. Dit is uiteraard onderdeel van het maatschappelijk debat. Ik antwoordde al dat de ontwikkeling van zo'n handvest in samenspraak met de samenleving zal plaatsvinden. De kabinetsreactie op de voorstellen van de nationale conventie, met name ten aanzien van het vrijwilligerswerk, biedt gelegenheid om hier aandacht aan te geven. Wij zullen bezien hoe de notie van verantwoordelijk burgerschap hierin een plaats kan worden gegeven. Het is goed dat we over dit soort onderwerpen praten. Het gaat hierbij namelijk ook om de vraag, hoe mensen in het leven staan, hoe zij kunnen bijdragen aan de samenleving en hoe kan worden gewerkt aan een samenleving waarin voor iedereen plaats is.

De heer Holdijk had een helder betoog over de positie van het gezin in relatie tot ordeningsvisies. Verder refereerde hij aan hetgeen hij in eerste termijn naar voren had gebracht.

Voor de heer Schouw kom ik terug op de doorstroming, meer specifiek op het gegeven dat mensen met een hoog inkomen wonen in huizen met een lage huur. Het is lang niet altijd slecht wanneer mensen met hoge inkomens in dergelijke wijken wonen; vaak is namelijk het probleem geweest dat daar één bepaalde groep woonde. Mensen met hogere inkomens kunnen aldaar dus segregatie tegengaan en zorgen voor een gemêleerde sociale samenstelling. Tegen het feitelijk te goedkoop wonen bestaan de volgende instrumenten. Allereerst valt de huurtoeslag meer weg, naarmate het inkomen toeneemt. Ten tweede komt het neer op bouwen, bouwen, bouwen. In Rotterdam heb ik kunnen constateren dat de verkoop van woningen in bepaalde wijken ontegenzeggelijk leidt tot investeringen in die woningen en dus tot kwaliteitsverbetering. Ook die elementen kunnen een rol spelen. Maar er moet zeker gebouwd worden. Voor het overige verwijs ik kortheidshalve naar de antwoorden van minister Vogelaar op de vragen van het VVD-Tweede Kamerlid Van der Burg, ingediend op 11 juni, die te maken hebben met doorstroming.

De heer Schouw (D66):

Ik ben het helemaal met u eens dat in die wijken ook wat duurdere woningen moeten staan, maar het probleem is dat mensen met een te hoog inkomen woningen vasthouden die eigenlijk zijn bedoeld voor mensen met een laag inkomen. Die doorstroming is problematisch, aan die prop moeten we wat doen. Het zou fijn zijn als u daar nog wat ideeën over had.

Minister Balkenende:

Naarmate er meer aantrekkelijke woningen worden gebouwd, kiezen mensen ook voor die betere woningen. Als die mogelijkheden er in die omgeving niet zijn, houdt het op.

De heer Thissen (GroenLinks):

De minister-president zegt mij toe dat in de debatten van de komende maanden zal worden ingegaan op de onderwerpen die ik naar voren heb gebracht. Dat is prachtig. Hij mag er ook op wijzen dat de Eerste Kamer over haar eigen regeling van werkzaamheden gaat. Ook dat is prachtig. Dit alles ontslaat hem echter niet van de plicht om naar mijn tekst te luisteren en mij te beantwoorden. Het mag daarbij toch zeker niets uitmaken dat hij mijn tekst niet een dag van tevoren heeft ontvangen? Dat hij mij beantwoordt, is toch zeker een kwestie intermenselijke verhoudingen en fatsoen in een parlementair debat? In de ene minuut die ik heb gebruikt voor mijn repliek, heb ik de minister-president daarop willen wijzen.

Minister Balkenende:

Dat moet ik dan toch zeker impliciet hebben gedaan, want de punten die de heer Thissen naar voren heeft gebracht, zijn in mijn beantwoording aan de orde gekomen. Ik kan hem verder zeggen dat ik goed naar hem heb geluisterd.

De heer Schouw vindt dat het kabinet te weinig fundamenteel beleid voert voor het democratisch bestel en te weinig doet aan sociaal-economisch beleid. Ik ben dat niet met hem eens. Het kabinet maakt wel andere keuzes dan de fractie van D66. Het kabinet staat pal voor de representatieve democratie, nu en in de toekomst. Hoe onderhoud je de representatieve democratie op de langere termijn? Dat doe je door te werken aan burgerschap, waarden en normen, maatschappelijke organisaties en door jongeren te leren om actief te participeren in de maatschappij, bijvoorbeeld door middel van maatschappelijke stages.

Op het financieel-economisch terrein zet het kabinet in op arbeidsparticipatie en op een andere verhouding tussen lasten op consumptie en arbeid, op innovatie van de zorg en op kwaliteitsverhoging in het onderwijs. Dat zijn allemaal onderwerpen die van fundamenteel belang zijn voor de toekomst.

De heer Schouw heeft een opmerking gemaakt over de hypotheekrente en mijn uitstraling op dit punt. Ik heb alleen maar aangegeven hoe het coalitieakkoord tot stand is gekomen. Het ligt op mijn weg om dat akkoord te verdedigen. Vervolgens is het aan de Kamer om te bepalen hoe zij met deze onderwerpen omgaat. Als de heer Schouw mij uitnodigt voor een debat hierover, krijgt hij precies hetzelfde te horen, want ook van mij mag consistentie worden verwacht.

De heer Koffeman wees op de praktijk in Engeland. Hij vroeg verder geen bedreigde dieren op het menu te zetten bij rijks- en kabinetsbijeenkomsten. Het kabinet zet in op 100% duurzaam inkopen in 2011. Daarvoor worden per productgroep criteria geformuleerd. Dit aspect wordt als een onderdeel van de duurzame catering versneld aangepakt. Deze elementen laten zien dat wij dit punt serieus nemen.

De heer Ten Hoeve heeft gesproken over de manier waarop provincies kunnen meebetalen en met welke aspecten daarbij rekening moet worden gehouden. Er zijn reeds afspraken gemaakt voor het komende jaar. Voor de situatie in de jaren 2009 t/m 2011 moet het nog aan de orde komen en dan kan ook recht worden gedaan aan hetgeen hij naar voren heeft gebracht.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik hoopte dat de minister-president zou zeggen dat dit een eerlijke manier is om geld te mobiliseren of zou toegeven dat de huidige situatie geen voorbeeld van verdelende rechtvaardigheid is.

Minister Balkenende:

Ik heb hierover ruggespraak gehouden met de staatssecretaris van BZK. Zij maakte een belangrijke opmerking, want zij zei dat hetgeen de heer Ten Hoeve heeft gezegd, niet onredelijk is. Dat is een buitengewoon vergaande opmerking! Ik denk dat hij die in zijn zak kan steken. Ik heb verder al gezegd dat het zijn beslag kan krijgen in de langetermijnontwikkeling. Het kabinet heeft dus goede nota genomen van zijn punt.

De heer Yildirim steunt de ingediende motie. Verder heeft hij gesproken over de democratie en een aantal elementen belicht die in zijn eerste termijn ook al aan de orde zijn gekomen.

De heer Rosenthal (VVD):

In tweede termijn heb ik aandacht gevraagd voor de investeringsagenda en het oordeel van mijn fractie dat daarin consumptieve bestedingen, onderhouds- en beheersuitgaven en diepte-investeringen door elkaar heen lopen. Ik heb ook een aantal domeinen van beleid genoemd, waar diepte-investeringen niet zijn omgezet in duidelijke keuzes voor de toekomst. Dat zijn onderwijs, energie en mobiliteit. Ik laat de concrete voorbeelden nu maar voor wat ze zijn, maar ik vraag de minister-president wel om na te gaan of het niet beter is voor de samenleving om dit onderscheid duidelijker naar voren te halen. Daardoor kun je burgers namelijk duidelijk maken welke diepte-investeringen zijn gekoppeld aan keuzes voor de toekomst. Verder heeft het natuurlijk ook te maken met de manier waarop je met de begrotingsregels omgaat.

Minister Balkenende:

Ik heb goed geluisterd naar de heer Rosenthal. Wat hij nu zegt, sluit precies aan bij wat hij in eerste termijn naar voren heeft gebracht. Zijn opmerking raakt aan de financiële systematiek en uit een oogpunt van verdelende rechtvaardigheid is het goed dat wij vandaag niet alles bespreken. Bij de algemene financiële beschouwingen komt dit punt namelijk terug. Het is beter om dan in te gaan op de manier waarop je omgaat met definities van het begrip investering. Daar kan ook de vraag aan de orde komen met welke aspecten in modellen rekening moet worden gehouden. Tijdens de financiële beschouwingen in de Tweede Kamer heeft de minister van Financiën aangegeven hoe bepaalde zaken moeten worden gewogen. Dat was een interessant debat, want het raakte aan de vraag wat je wel en wat je niet meerekent. Dat debat kan in de Eerste Kamer worden gecontinueerd. De minister van Financiën zal dat in ieder geval graag doen.

Mevrouw de voorzitter. Aan het slot van deze algemene beschouwingen wil ik de leden van uw Kamer hartelijk bedanken voor hun inbreng, zowel in eerste als in tweede termijn. Wij hebben met elkaar gesproken over zaken die de toekomst van ons land raken. Het was een debat dat enigszins los stond van de dagelijkse krantenkoppen, zoals ook bij deze Kamer past. Het is goed om in debatten als dit met elkaar te spreken over wat wezenlijk is voor onze samenleving.

Ik heb vandaag bij u opnieuw de inspiratie geproefd die u put uit onze democratische waarden. Dankzij die waarden zijn wij in staat om in vrede met elkaar te leven en ons ten volle te ontplooien. Vorige week was het de Week van de Democratie. Het is mooi om een week lang de schijnwerpers op de democratie te zetten. Wij weten allemaal dat het hoog houden van onze democratische rechtsstaat een voortdurende opdracht is voor ons allemaal, 52 weken per jaar. Democratie vergt voortdurend onderhoud; zij is nooit vanzelfsprekend. Zij vraagt de inbreng van alle Nederlanders. Met u voelt het kabinet zich verantwoordelijkheid voor het versterken van het besef dat onze democratische rechtsstaat misschien wel het kostbaarste is wat wij hebben. Democratie kan niet zonder burgerschap. Ook dat thema houdt u en mij en het kabinet sterk bezig. Het zijn vaak de ijzingwekkende incidenten die de publiciteit halen en die aanleiding geven tot politieke debatten. Laten wij echter ook oog hebben voor de vele miljoenen mensen van goede wil, die dit land elke dag weer tot een mooi land maken. De mensen die de handen uit de mouwen steken. De mensen die zich verantwoordelijk opstellen en van betekenis willen zijn voor hun omgeving. Dat zijn de mensen die rugdekking verdienen vanuit de politiek.

Democratie betekent ook: vertrouwen hebben in mensen, en hun talenten de ruimte geven. Daaraan wil het kabinet, samen met u, met volle inzet blijven werken. Ik dank u wel.

(Geroffel op de bankjes)

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister-president voor zijn reactie in tweede termijn. Het doet mij bijzonder veel deugd dat de regering dit debat als inspirerend heeft ervaren. Volgende keer zullen wij in het College van Senioren dit debat evalueren, zo hebben wij afgesproken. Wij doen dat niet omdat dit debat niet zinvol zou zijn geweest, maar omdat wij – en dat is typerend voor de Eerste Kamer – altijd streven naar hogere wijsheid.

Ik dank de minister-president en de overige leden van het kabinet voor hun aanwezigheid, hoewel dat eigenlijk niet hoeft, want als de Kamer dat wenst, moet de regering aanwezig zijn. Het was desalniettemin heel prettig. Ik wens allen nog een heel genoeglijke avond.

Sluiting 22.35 uur

Naar boven