Noot 1 (zie blz. 109)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister-president op vragen gesteld in de eerste termijn van de algemene politieke beschouwingen inzake het in 2008 te voeren beleid (31 200)

Vraag van de heer Kox (SP) naar het beleid inzake ontspoorde jongeren.

Antwoord:

Zoals u weet is het vorige Kabinet begonnen met de aanpak van de jeugdcriminaliteit in het programma Jeugd Terecht. Dit programma wordt gecontinueerd binnen het programma Veiligheid begint bij voorkomen.

De Inspecties en de Algemene Rekenkamer hebben inderdaad kritische rapporten over de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) uitgebracht. In dat verband wil ik er wel op wijzen dat de afgelopen jaren voor de sector moeilijk zijn geweest. Met name de spanning tussen de noodzakelijke capaciteitsgroei en de bezuinigingen leverde problemen op.

Wat doet het kabinet hieraan? In 2006 is al een start gemaakt met een kwaliteitsverbetering in de JJI’s. De implementatie van die maatregelen loopt nog. Na de scheiding strafrechtelijk en civiel geplaatste jongeren, verblijven vanaf 2010 in beginsel alleen nog jongeren op strafrechtelijke titel in de inrichtingen.

Ik noem enkele maatregelen voor de strafrechtelijke doelgroep:

1. inzet van hoger gekwalificeerd personeel;

2. invoering van een trajectbenadering waarbij de detentie een fase is in de totale aanpak van de jongere;

3. invoering van kleinere, gedifferentieerde leefgroepen;

4. invoering van een kwaliteitsborging systeem en

5. het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding jeugdigen – thans aanhangig bij Uw Kamer – maakt in nieuwe gevallen nazorg in eengedwongen kader mogelijk.

Vraag van geachte afgevaardigde Werner (CDA): Met grote bezorgdheid heeft de CDA-fractie kennis genomen van berichten dat de implementatie van de Wet Inburgering uitermate moeizaam verloopt. Wat is er aan de hand en wat gaat de regering hier aan doen?

Antwoord:

Bij de Wet inburgering zijn uitvoeringsproblemen aan de orde die te maken hebben met de combinatie van korte voorbereiding op de invoering van een nieuw inburgeringsstelsel en de complexe regelgeving die samenhangt met de stelselwijziging.

Onderdeel van de stelselwijziging zijn de verplichting voor nieuwkomers en oudkomers die vreemdeling zijn om een examen af te leggen, de verplichting voor gemeenten tot aanbesteding van de inburgeringscursussen en het doen van een aanbod aan bepaalde groepen, zoals de asielgerechtigden en bepaalde groepen juist weer niet.

Invoering van een nieuw stelsel vergt altijd de nodige aanpassing van mensen, organisaties en systemen. De wet is eind november vorig jaar aangenomen in deze Kamer en op 1 januari 2007 in werking getreden. De gemeenten hadden de ruimte tot 1 april van dit jaar om de implementatie vorm te geven. Dat is niet in alle opzichten gelukt.

Het Deltaplan Inburgering, dat onlangs door minister Vogelaar aan de Tweede Kamer is aangeboden, onderkent deze problemen. In het Deltaplan zijn enkele vereenvoudigingen voorgesteld die de uitvoering voor de gemeenten zullen vergemakkelijken. Zo zullen gemeenten zelf kunnen bepalen aan wie een aanbod wordt gedaan, waardoor zij sneller mensen op een inburgeringsprogramma kunnen plaatsen. Het kabinet wil dit snel invoeren.

Daarnaast wordt alles op alles gezet om samen met gemeenten en aanbieders van inburgeringsprogramma’s andere knelpunten in de uitvoering zo snel mogelijk op te lossen. Er zullen sneller dan in het Deltaplan is aangekondigd zogenoemde aanjaagteams worden ingezet om gemeenten te ondersteunen.

Vanaf 2008 zullen de gevolgen van de marktwerking voor de ROC’s duidelijk worden. Het is een feit dat de ROC’s sinds begin dit jaar minder kandidaten krijgen voor inburgeringsprogramma’s, maar dit is op zichzelf geen reden de marktwerking ongedaan te maken. Overigens hebben de ROC’s €122 mln. gekregen ter compensatie van schade als gevolg van het afschaffen van de gedwongen winkelnering per 1 januari 2007.

Vraag van de heren Yildirim en Rosenthal over de Nederlandse identiteit

Antwoord:

De heren Yildirim en Rosenthal hebben enkele opmerkingen gemaakt over de Nederlandse identiteit, mede in relatie tot het WRR-rapport over dit onderwerp.

Eerder en in het debat in de TK over de begroting van het ministerie van AZ heb ik hierover gezegd dat de Nederlandse identiteit verweven is met cultuur, geschiedenis en hoe mensen zich voelen.

Maar tegelijk heb ik ook aangegeven dat het karakter van Nederland zich heeft ontwikkeld in een lange geschiedenis; de Nederlandse identiteit is nooit statisch geweest. En ik heb gewezen op de verscheidenheid in ons land.

De rechtsstaat vormt daarbij het kader waarbinnen wij in vrijheid met elkaar kunnen leven en in vrede van elkaar kunnen verschillen. De Nederlandse samenleving is open en geeft ruimte aan verschillen tussen mensen. Bepalend is niet wie of wat je bent, maar wat je bijdraagt aan de Nederlandse samenleving.

Tegelijk vraagt dat natuurlijk wel respect van iedereen voor onze rechtsstaat.

Vraag van geachte afgevaardigde Noten (PvdA): Hoe verhoudt de wijze van verkiezing van de leden van de Eerste Kamer zich tot de grondwettelijke waarborgen van evenredige en geheime verkiezingen?

Antwoord:

– De heer Noten wijst er terecht op dat de stemwaarden per provincie verschillen. Dit houdt verband met de verschillen tussen het aantal inwoners per provincie. Uit een oogpunt van evenredigheid is het dan ook juist goed verdedigbaar dat de stemwaarden per provincie verschillen.

– In sommige gevallen wordt inderdaad het stemgedrag van individuele statenleden bekend. Kern van het stemgeheim is dat kiezers het recht hebben om voor zich te houden op wie zij stemmen en niet verplicht kunnen worden aan te geven op wie zij hun stem hebben uitgebracht. Deze rechten zijn in de wettelijke procedures gewaarborgd. Het is niet verboden om uit eigen beweging mededelingen te doen over het stemgedrag.

– De heer Noten merkt terecht op dat de mogelijkheid bestaat om lijstverbindingen aan te gaan voorafgaand aan de verkiezingen van de Eerste Kamer, maar nadat de verkiezingen voor provinciale staten hebben plaatsgevonden. Dit past op zichzelf in het stelsel van de Kieswet, waarin lijstverbindingen pas korte tijd vóór de daadwerkelijke verkiezingen – na de indiening van de lijsten – worden aangegaan. Niettemin heeft dit aspect van het kiesproces de aandacht van het kabinet. De Kamer zal hierover separaat worden geïnformeerd.

Vraag van geachte afgevaardigde Noten (PvdA): Komt de regering naar aanleiding van het advies van de Nationale conventie met voorstellen inzake het referendum?

Antwoord:

– De Nationale conventie bepleit invoering van het bindend correctief referendum.

– In het coalitieakkoord heeft het kabinet zijn vertrouwen uitgesproken in de representatieve democratie.

– Natuurlijk onderschrijft het kabinet ook het belang van inbreng vanuit de maatschappij. Maar een dergelijke consultatie moet dan wel worden vormgegeven op een wijze die geen afbreuk doet aan de representatieve democratie.

– Consultaties waarbij meer keuzemogelijkheden aan de orde zijn bieden meer perspectief dan referenda waarbij de keuze beperkt is tussen «ja» of «nee».

– Bij de Tweede Kamer zijn op dit moment enkele initiatiefwetsvoorstellen aanhangig die zien op verschillende vormen van referenda.

– Het kabinet wil de discussie over de wenselijkheid of onwenselijkheid hiervan graag voeren bij de behandeling van die wetsvoorstellen.

Ministeriële verantwoordelijkheid koninklijk huis (SGP)

De heer Holdijk vroeg naar de regeling van de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het koninklijk huis.

Deze is voor de Koningin geregeld in artikel 42, tweede lid, van de Grondwet «De Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk».

Wat de overige leden van het koninklijk huis betreft, geldt de ministeriële verantwoordelijkheid zoals die blijkt uit de bepalingen en totstandkomingsgeschiedenis van de Wet lidmaatschap koninklijk huis en andere wettelijke regelingen.

De grondslag hiervoor is opgenomen in artikel 39 van de Grondwet alsmede, wat de financiën betreft, in artikel 40 Grondwet.

Het lidmaatschap van het koninklijk huis volgt uit de wet of uit een koninklijk besluit waarvoor een minister de verantwoordelijkheid draagt.

De ministers zijn eveneens verantwoordelijk voor de betekenis en rechtsgevolgen die wet- en regelgeving verbinden aan het lidmaatschap van het koninklijk huis.

Nadere regelgeving is volgens het kabinet niet noodzakelijk.

Vraag van geachte afgevaardigde Ten Hoeve (OSF): Wat is de inzet van het kabinet voor de afspraken met het IPO voor de jaren na 2008?

Antwoord:

– Het Rijk heeft met de provincies afgesproken dat de provincies in 2008 in totaal € 200 miljoen bijdragen aan het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport en het Investeringsbudget Landelijk Gebied.

– Daarnaast is afgesproken dat een commissie decentralisatievoorstellen zal ontwikkelen voor de jaren 2009–2011. Er wordt naar gestreefd om, mede op basis van deze voorstellen, in het voorjaar van 2008 een bestuursakkoord Rijk/provincies te sluiten voor de jaren 2009–2011.

Vraag van geachte afgevaardigde Ten Hoeve (OSF): Wat wil de regering met de plusregio’s?

Antwoord:

– Bij de instelling van de plusregio’s in 2006 is een evaluatie van deze samenwerkingsgebieden in het vooruitzicht gesteld.

– In het Bestuursakkoord met de VNG – op dit punt onderschreven door het IPO – is onder meer afgesproken dat deze evaluatie zal plaatsvinden in 2009. Deze afspraak maakte onderdeel uit van een bredere overeenstemming met VNG en IPO over de toedeling van bevoegdheden aan de plusregio’s op grond van de komende Wro.

– Hier heeft de Tweede Kamer zeer recent een streep door gehaald, door aanvaarding van een amendement bij het wetsvoorstel Invoeringswet Wro.

– Dit politieke feit maakt nader overleg nodig over de ontstane situatie.

– De Kamer zal hierover separaat worden geïnformeerd.

Vraag van geachte afgevaardigde Ten Hoeve (OSF): Ziet de regering ruimte voor verruiming van het belastinggebied van gemeenten?

Antwoord:

Het gesprek met de VNG over de omvang en samenstelling van het belastinggebied moet nog gevoerd worden. Een belangrijke eerste stap in de verruiming van het gemeentelijk belastinggebied is de afschaffing van de limitering van de OZB-tarieven.

Vraag van geachte afgevaardigde Ten Hoeve (OSF): Leidt het instellen van een macronorm bij het afschaffen van de maximering van de OZB-tarieven er niet toe dat gemeenten die de tarieven niet verhogen de dupe kunnen worden van gemeenten die dat wel doen?

Antwoord:

– Op 18 oktober a.s. behandelt de Tweede Kamer het wetsvoorstel waarin de afschaffing van de limitering van de OZB-tarieven wordt voorgesteld.

– In dat kader zal ook worden gesproken over de macronorm. In het bestuursakkoord Rijk–VNG is immers afgesproken dat deze macronorm is gekoppeld aan de afschaffing van de limitering van de OZB tarieven.

– Over de wijze waarop de macronorm wordt vormgegeven, vindt nog vóór het genoemde Kamerdebat bestuurlijk overleg plaats met de VNG. De staatssecretaris van BZK zal in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel nader ingaan op de uitkomsten van dit overleg.

Taal (OSF)

De heer Ten Hoeve steunt de afspraak in het coalitieakkoord om het Nederlands op te nemen in de Grondwet en vroeg aandacht voor een aantal aspecten zoals de onderwijsregelgeving in Vlaanderen, de kleding van de politie en het Fries.

Het is goed dat de heer Ten Hoeve het kabinetsvoornemen op dit punt steunt.

Een grondwetsvoorstel is in voorbereiding bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Mogelijk zal dit te zijner tijd om advies worden voorgelegd aan de staatscommissie.

Over de concrete uitwerking kan ik daarom in dit stadium nog geen mededelingen doen.

Graag zeg ik u toe dat de punten die u genoemd hebt onder de aandacht worden gebracht van de minister van BZK zodat zij die kan betrekken bij de verdere voorbereidingen.

Vraag van geachte afgevaardigde Holdijk (SGP): Kunnen de totale landelijke kosten van de pardonregeling in de komende vier jaar tot in totaal € 1 miljard oplopen?

Antwoord:

– Deze vraag is blijkbaar gebaseerd op aannames die het kabinet niet bekend zijn.

– Het is derhalve niet mogelijk in te gaan op deze speculaties over de hoogte van de kosten van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet.

– Tijdens het begrotingsonderzoek van de begroting van Justitie dat op 7 november a.s. is gepland, zal uitgebreid met de vaste Kamercommissie van de Tweede Kamer worden gesproken over de financiële aspecten van de regeling.

– Daarnaast zal de staatssecretaris van Justitie op korte termijn de Kamers schriftelijk informeren over de financiële aspecten van de regeling.

– Er zij overigens op gewezen dat er naast de kosten, juist als gevolg van de invoering van de regeling ook besparingen gerealiseerd worden, zoals de bezetting op termijn van het COA en de werklast voor IND en rechterlijke macht. Deze besparingen zullen op termijn nader gekwantificeerd kunnen worden.

VVD: Wat doet het kabinet om de participatie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten te verhogen?

– Het kabinet zet actief in op het verhogen van de participatie. Diverse maatregelen worden hiervoor getroffen. Zo wordt er extra geld uitgetrokken voor fiscale kortingen die werkzoekenden moeten prikkelen om te participeren op de arbeidsmarkt. Denk hierbij aan de inkomensafhankelijke arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting die beide substantieel worden verhoogd. Deze generieke maatregelen stimuleren alle groepen die nu nog niet actief zijn op de arbeidsmarkt.

– Tevens stelt het kabinet geld beschikbaar voor loonkostensubsidies. Deze subsidies zullen gericht worden ingezet zodat er zoveel mogelijk doorstroom naar regulier werk plaats vindt. Binnen de loonkostensubsidies zijn de brugbanen speciaal bedoeld voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

– In de participatietop die voor de zomer is gehouden heeft het kabinet diverse afspraken met sociale partners gemaakt om de participatie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten te verhogen. Bijvoorbeeld CAO-afspraken over banen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

– Ten aanzien van de toename van de Wajong heeft het kabinet recentelijk een kabinetsreactie naar de TK gestuurd over het SER advies. In deze reactie worden diverse maatregelen aangekondigd die de participatie van Wajongers moeten verhogen.

Vraag VVD: Heeft het kabinet de negatieve effecten van herverdeling ingeboekt? Hoe zit het met de armoedeval?

Antwoord:

– Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen die gevolgen hebben voor het koopkrachtbeeld, waarbij er positieve en negatieve inkomensgevolgen optreden voor verschillende groepen.

– Van nivellering of denivellering is echter geen sprake.

– Van een verslechtering van de arbeidsmarktprikkels evenmin.

– Dit wordt ondersteund door de koopkracht- en armoedevalcijfers in de Begroting van SZW waarin wordt aangetoond het beleid in 2008 leidt tot een evenwichtig koopkrachtbeeld en voor de meeste groepen tot een verbetering van de arbeidsmarktprikkels (p28 Begroting SZW), conform het streven om een activerend arbeidsmarktbeleid te voeren.

SGP

Vraag SGP: De verhoging van de btw van 19 naar 20 procent zou gelijk opgaan met een verlaging van de ww-premie. Zal een eventuele toekomstige verhoging van de ww-premie gepaard gaan met een verlaging van de BTW?

Antwoord:

Het kabinet verlaagt de lasten op arbeid door een schuif naar lasten op consumptie (zoals milieuvervuilend gedrag). Werknemers betalen vanaf 2009 geen WW-premie meer. Dit is ook één van de kabinetsvoornemens in het kader van de complexiteitsreductie en de bevordering van de arbeidsparticipatie. Er zijn geen voornemens om de WW-premie (voor werkgevers) nadien te verhogen.

Vragen van CDA, SGP en VVD over het huurwaardeforfait en pensioenpremieaftrek

– Het eigenwoningforfait geeft uitdrukking aan het voordeel dat iemand heeft van zijn eigen woning. In het kader van een evenwichtig pakket aan maatregelen is gekeken of heel dure woningen fiscaal reëel worden behandeld. Dat is nu niet het geval.

– In 2007 geldt een bijtelling (eigenwoningforfait) van 0,55% van de WOZ-waarde. Die bijtelling heeft een maximum van€ 9150. Dat betekent dat iemand met een woning van 2 miljoen in 2007 een bijtelling krijgt van € 9150 maar iemand met een woning van 5 miljoen ook.

– Dure woningen worden op deze manier niet op een reële manier in de heffing betrokken. De extra renteaftrek wordt wel verleend, maar de bijtelling wordt niet hoger.

– Het kabinet stelt daarom twee maatregelen voor (vanaf 2009):

– Het plafond in het eigenwoningforfait vervalt

– Voor het deel van de waarde van een woning boven 1 miljoen geldt een eigenwoningforfait van 2,35% van de WOZ-waarde.

– Deze maatregel treft in ieder geval mensen met een heel dure eigen woning. Dat hoeft niets te zeggen over het inkomen, maar over het algemeen zullen mensen met zo’n dure woning ook een hoog inkomen hebben of hebben gehad.

– Op basis van gegevens van de Belastingdienst wordt voor 2009 uitgegaan van 16 000 huishoudens met een eigenwoningwaarde van boven de € 1 mln. WOZ-waarde. Van deze 16 000 woningen zijn er 9 000 waarbij geen eigenwoningschuld bestaat, hierdoor is er als gevolg van de Hillenregeling per saldo geen bijtelling van het eigenwoningforfait. Er blijven dan 7 000 woningen over waarvoor deze maatregel effect heeft. Het kabinet overweegt geen verdere tariefsdifferentiatie.

– De maatregelen met betrekking tot het eigenwoningforfait en de aftopping van de pensioengrondslag zijn niet symbolisch. Het kabinet zet in op een evenwichtige verdeling van de lasten. Deze maatregelen zijn daar onderdeel van. Deze schouders kunnen zwaardere lasten dragen.

– De opbrengst van de aanpassing van het eigenwoningforfait is € 15 miljoen. De opbrengst van de aftopping van de pensioenpremieaftrek is in netto contante waarde € 60 miljoen. Het effect op het EMU-saldo is in 2011 nog zo’n 180 mln. hoger. Als deze maatregelen niet worden getroffen verslechtert het EMU-saldo dus. Tot een inkomen van € 185 000 per jaar blijft de mogelijkheid voor fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw ongewijzigd en blijft de omkeerregel ook van toepassing.

Vraag VVD: Dragen gratis voorzieningen bij aan het economisch normen en waardenbesef van de burgers?

Antwoord:

In tegenstelling tot wat de vragensteller suggereert, zijn genoemde voorzieningen niet gratis. Deze voorzieningen worden namelijk betaald uit de collectieve middelen. Het kabinet wil het gebruik van deze goederen stimuleren. Door het (deels) gratis maken van deze voorzieningen worden drempels voor gebruik weggenomen. Er zijn meer waarden dan alleen de economische waarden.

(Ontwikkelingssamenwerking)

– Geachte afgevaardigde Schuurman’s pleidooi om, bij de problemen van alledag in Nederland, de grote wereldproblemen niet uit het oog te verliezen, is mij uit het hart gegrepen. Een sociaal en rechtvaardig gezicht is nodig, ook bij vraagstukken als ontwikkelingssamenwerking, bestrijding wereldwijde milieuproblemen en bevordering van duurzaamheid in het globaliseringsproces. Ik beschouw zijn opmerkingen als een ondersteuning voor ons kabinetsbeleid en ervaar ze ook als stimulans. De door hem genoemde onderwerpen staan centraal in de heden gepubliceerde beleidsbrief «Een zaak van iedereen» van minister Koenders.

– Geachte afgevaardigde de heer Noten herinnerde terecht aan één van de millennium doelstellingen: halvering van de armoede in 2015 in de wereld. Ook vroeg hij naar de voortgang van het bereiken van de millennium ontwikkelingsdoelstellingen. Die is onvoldoende, laat ik daar duidelijk over zijn. Op een aantal is achterstand opgelopen.

– In de brief van minister Koenders wordt daarom de extra inzet op een aantal van de millennium ontwikkelingsdoelstellingen nader ingevuld. Het gaat hierbij om de MDG’s 1 (armoede), 3 (vrouwenrechten), 5 (moedersterfte) en 7 (duurzame leefomgeving). In deze brief wordt veel aandacht besteed aan de wijze waarop de intensivering op deze thema’s vorm zal worden gegeven, in samenwerking met andere departementen waar mogelijk.

– Ik heb hierover in New York gesproken op de Klimaattop, tijdens mijn speech tot de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en bij de bijeenkomst van het Clinton Global Initiative.

Vraag geachte afgevaardigde Rosenthal: Waarom wordt onze verbondenheid met de VS nauwelijks expliciet in de buitenlandse beleidsagenda vermeld?

Ik wil graag dit beeld bijstellen. Zowel in bilateraal verband als in het kader van de externe betrekkingen van de EU, wordt in de beleidsagenda van het ministerie van Buitenlandse Zaken expliciet verwezen naar het belang van de betrekkingen met de VS. Het gaat verder ook om daden: zo heb ik zelf op 19 april eerder dit jaar de Dutch American Friendship day toegesproken, die door het Ministerie van BZ en de ambassade van de VS was georganiseerd.

Vragen van de geachte afgevaardigden Werner (CDA) en Noten (PvdA): Wat zijn de gevolgen van een integrale belastingplicht voor woningcorporaties en wat is de betekenis daarvan voor de discussie over de maatschappelijke onderneming?

Antwoord:

Woningcorporaties zijn nu reeds belastingplichtig over hun commerciële activiteiten. De voorstellen in het Belastingplan strekken ertoe om de vrijstelling van winstbelasting over de sociale activiteiten op te heffen. Het is voor corporaties niet verboden om winst te maken; het voorstel in het Belastingplan brengt hierin geen wijziging. De Vpb is juist een winstbelasting en er is derhalve slechts vennootschapsbelasting verschuldigd voor zover er daadwerkelijk winst wordt gerealiseerd.

In zijn algemeenheid geldt dat corporaties hun middelen moeten inzetten voor volkshuisvestelijke doelen, zoals omschreven in het Besluit Beheer Sociale Huursector. Het betreft dan ook stichtingen en verenigingen en derhalve mogen zij ook geen winst uitkeren. Wel is het zo dat corporaties nu feitelijk winst maken over hun sociale verhuuractiviteiten. Voor zover dit het geval is, zullen zij ook met winstbelasting belast worden. De achtergrond daarbij is dat er geen reden is om deze fiscale winst anders te behandelen dan bij andere organisaties die actief woningen exploiteren.

Overigens is het wel zo dat corporaties met sociale verhuuractiviteiten doorgaans lagere rendementen maken dan met commerciële verhuuractiviteiten. In die zin geldt dus dat een corporatie die zich zeer sociaal opstelt door bijvoorbeeld lage huren te rekenen ook weinig winst maakt en dus ook weinig belasting betaalt.

Wat betreft de gevolgen van het opheffen van de vrijstelling geldt het volgende: de vennootschapsbelasting is geen nieuwe regeling of een nieuwe belastingsoort. De gevolgen mogen daarom in algemene zin bekend worden verondersteld. Het kabinet heeft wel gekeken naar de financiële draagkracht van corporaties in het algemeen, en komt tot de conclusie dat die robuust te noemen is. We zullen een en ander, met name bij het Belastingplan, uiteraard uitgebreid verantwoorden.

De geachte afgevaardigde Werner vraagt de fiscale behandeling van de woningcorporaties te plaatsen in de meer principiële discussie over de maatschappelijke onderneming.

De minister van Justitie ontwikkelt in nauwe samenwerking met de andere belanghebbende departementen een rechtsvorm voor de maatschappelijke onderneming om te bereiken dat de instellingen in de semipublieke sector meer ondernemingsgericht kunnen werken, zich verder kunnen ontplooien, meer gericht op afnemers en stakeholders en vrijer van de overheid kunnen opereren. Het plan is om medio 2008 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen.

Belangrijke elementen die daarbij aan de orde zijn, zijn de fiscale behandeling en de governance.

Wat betreft de governance moeten we in het bijzonder denken aan de positie en bevoegdheden van de raad van toezicht en de belanghebbendenvertegenwoordiging in de bestaande rechtspersonen.

Bij de fiscale behandeling speelt de vraag hoe om te gaan met de belastingplicht. Die hangt nauw samen met de discussie of maatschappelijke ondernemingen winst mogen behalen met hun activiteiten en of zij in concurrentie treden met andere ondernemers. De vennootschapsbelasting is immers een winstbelasting.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rosenthal (VVD): Wat vindt het kabinet van de extra toeslag op de huurtoeslag?

Antwoord:

Als corporaties een korting op de huurprijs geven is dat met het doel om de keuzevrijheid te vergroten en zo de toegang van de doelgroep tot de sociale voorraad te garanderen. Gemiddeld over Nederland ligt de feitelijke huurprijs op 70% van de maximaal toegestane huurprijs; dat past ook binnen de sociale taakstelling van de corporaties. Dat daarnaast huurtoeslag toegekend kan worden, geldt alleen voor huurders die daar – uit hoofde van hun inkomen – behoefte aan hebben, zodat ook de kwalitatief betere woning bereikbaar gemaakt wordt voor de laagste inkomensklassen.

Er zijn experimenten met extra huurkorting in voorbereiding onder de paraplu van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV). Het kabinet is van deze experimenten op de hoogte en zal deze kritisch volgen. Andere vormen van huurkortingen die niet plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving zijn ongewenst.

Vraag van de heer Rosenthal over de stand van zaken met betrekking tot het streven van het kabinet om in 2008–2010 de criminaliteit met 25% t.o.v. 2002 te verminderen.

Antwoord:

In het Beleidsprogramma is aangegeven dat Nederland de afgelopen jaren veiliger is geworden. De criminaliteit is gedaald, de overlast en fysieke verloedering is afgenomen en mensen voelen zich veiliger. Ten opzichte van 2002 zijn de geweldsmisdrijven met 6% gedaald. Er is dus nog 19% te gaan.

De vermogensdelicten zijn 20% gedaald. Ten opzichte van 2002 moet nog zo’n 5% reductie gerealiseerd worden1.

In het project Veiligheid begint bij Voorkomen komen de maatregelen bijeen die een bijdrage moeten leveren aan dit doel.

Vraag van de heer Noten (PvdA) over de spanning tussen enerzijds de vrijheid en het recht op zelfbeschikking van het individu en anderzijds de plicht van de overheid om in te grijpen en te controleren.

Antwoord:

Het vraagstuk waarop de heer Noten doelt is een aantal malen aan de orde geweest bij de behandeling van etsvoorstellen inzake terrorismebestrijding.

Het gaat hier om de spanning tussen enerzijds de grenzen van de fundamentele grondrechten (in het bijzonder het recht op godsdienst en levensovertuiging, het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) en de positieve verplichting van de overheid om haar burgers te beschermen.

Bij de Wet BOPZ doet zich hetzelfde spanningsveld voor waarbij nog in het bijzonder aan de orde is de bescherming van het individu tegen zichzelf.

De Raad voor het Openbaar Bestuur heeft overigens in oktober 2005 een advies uitgebracht over de balans tussen vrijheidsrechten en veiligheid. Het Kabinet heeft in mei 2007 zijn reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer aangeboden.

Bij de APB in de Tweede Kamer heb ik namens de minister van Justitie toegezegd dat hij bij de behandeling van de Justitiebegroting nader ingaat op soortgelijke vragen van de heer Pechtold.

Vraag van geachte afgevaardigde Kox (SP): Waarom nemen we zorgwerkers hun baan af en de mensen voor wie de ze zorgen hun zorg?

Antwoord:

De op 1 januari 2007 ingevoerde Wet maatschappelijke ondersteuning heeft als doel dat iedereen kan deelnemen aan de maatschappij. De huishoudelijke verzorging is in dat kader vanuit de AWBZ overgeheveld naar de WMO. Hierbij treden overgangsproblemen op.

Kernvraag is: krijgt elke cliënt krijgt gewoon waar hij of zij recht op heeft? Dat is het geval. Elke cliënt die is geïndiceerd is ontvangt hulp in het kader van de WMO. De tevredenheid van cliënten is niet afgenomen.

Gemeenten vinden dat de indicatie leidend moet zijn voor de zorglevering, immers die indicatie stelt immers objectief de zorgbehoefte vast. In de AWBZ konden zorgaanbieders los van de indicatie meer zorg leveren dan strikt noodzakelijk was en dat ook in rekening brengen. Dat betekent een grotere behoefte aan eenvoudige huishoudelijke hulp (HH1) medewerkers en kan leiden tot een alfahulpconstructie of ontslag. Hierdoor ontstaan lokaal arbeidsmarktproblemen.

Het kabinet acht het van groot belang dat deze mensen voor de zorg behouden blijven want in de zorg zijn deze mensen hard nodig. Het kabinet stelt zich bij het van werk naar werk begeleiden van thuishulpen actief op om zo medewerkers voor de zorg te behouden. Het kabinet heeft een schakelpunt ingericht om te inventariseren waar ontslagen vallen en ondersteunt een door het CWI opgericht mobiliteitscentrum. Het kabinet heeft bovendien een subsidiebudget beschikbaar voor bijvoorbeeld opleidingen om incidentele problemen op de arbeidsmarkt op te lossen.

Vraag geachte afgevaardigde Werner (CDA): Zijn de plannen voor een bekostiging van het hoger onderwijs op basis van geleverde kwaliteit (d.m.v. bijvoorbeeld leerrechten) van de baan?

Antwoord:

– Conform het Coalitieakkoord zal het kabinet in goed overleg met het onderwijsveld een voorstel doen voor een nieuw stelsel voor financiering van het hoger onderwijs, dat is gericht op het bevorderen van deelname van studenten, kwaliteit en diversiteit in het opleidingenaanbod.

– Dit voorstel is opgenomen in de strategische agenda hoger onderwijs, onderzoek- en wetenschapsbeleid 2007–2011, die in november a.s. aan de Tweede en Eerste Kamer zal worden voorgelegd.

Vraag geachte afgevaardigde Schuurman (CU): Ten aanzien van de internationale kredietcrisis is actie nodig, zowel nationaal, internationaal als wereldwijd. Kunnen we rekenen op de MP?

Antwoord:

– De onrust op financiële markten is een bron van zorg, eens te meer omdat dit ook consequenties kan hebben voor de reële economie. Vooralsnog heeft het effect op de reële economie zich nog niet gemanifesteerd, maar waakzaamheid blijft geboden.

– De turbulentie op de financiële markten heeft de volle aandacht van het kabinet en de betrokken ministers. Acties zijn ondernomen en nadere acties worden overwogen.

– Zo hebben, tijdens de informele Ecofin raad van oktober, de Europese ministers van Financiën besloten om de recente ontwikkelingen te analyseren en te kijken of er lessen zijn te trekken voor de toekomst.

– De regering wacht de uitkomsten van deze analyse af (voorjaar 2008 een tussenrapport) alvorens uitspraken te doen over mogelijke aanpassingen van toezicht en regelgeving.

– Zonder al te gedetailleerd vooruit te willen lopen op deze analyses mag verwacht worden dat de volgende elementen daarbij aan bod komen:

– Ten eerste de vraag in hoeverre marktpartijen in staat zijn risico’s goed in te schatten en te managen.

– Ten tweede hoe marktpartijen omgaan met de waardering van illiquide activa

– Ten derde de beschikbaarheid van kennis en informatie over complexe financieringsvormen en in hoeverre marktpartijen meer informatie over complexe producten dienen te verschaffen.

– Ten vierde de rol van de kredietbeoordelaars in hun oordeel over deze complexe producten. Toezichthouders hebben al aangegeven daar meer aandacht aan te zullen besteden. Kredietbeoordelaars zullen transparanter moeten zijn over de door hen gebruikte methodieken.

– Het aanscherpen van regels in de financiële sector is een keuze die denkbaar is, maar waartoe niet licht besloten moet worden. Immers, aanscherping kan de positieve krachten van het mondiale financiële systeem afbreken.

Vraag geachte afgevaardigde Kox (SP): Wat vindt u van de topinkomens van bestuurders zoals Rijkman Groenink?

Antwoord:

– Het is wenselijk dat bij beloningen proportionaliteit en terughoudendheid wordt betracht. De beloningen dienen te passen in het loongebouw van de ondernemingen en maatschappelijk uitlegbaar te zijn. De Raad van Commissarissen zou bovendien een beloningsplafond moeten vastleggen in het contract.

– Variabele beloning – mits gekoppeld aan vooraf duidelijke bepaalde, meetbare doelen die op termijn moeten worden gerealiseerd – is wel wenselijk. Het leidt tot een grotere betrokkenheid bij de onderneming, is een vorm van beloning naar prestatie. Zoveel als mogelijk zal echter het omgekeerde moeten worden voorkomen (sommigen noemen dat «pay for failure»).

– De door de geachte afgevaardigde genoemde € 26 mln. (dit is het aandelen- en optiepakket, niet de vertrekbonus, want dit is ons nog onbekend) is echter wel erg hoog, vandaar ook de oproep aan de Raad van Commissarissen tot instelling beloningsplafond.

– In zijn algemeenheid is er niets verkeerd aan vertrekbonussen,mits de bestuurder goed gepresteerd heeft. De Code Tabaksblat bevat aanbeveling om vertrekbonus te maximeren tot één vast jaarsalaris.

Vraag van de geachte afgevaardigde Werner (CDA): Hoe denkt het kabinet een dreigende loongolf in de publieke en semipublieke sector, met het risico van aanwakkerende inflatie, te voorkomen?

Antwoord:

Uiteraard wil het kabinet een loongolf voorkomen. Tegelijkertijd staat het kabinet voor dat Nederland beschikt over een kwalitatief goede publieke sector. Burgers hechten ook veel waarde aan goede zorg en onderwijs met voldoende personeel. Het kabinet wenst nu nog niet vooruit te lopen op zijn reactie op het rapport van de commissie Rinnooy Kan. De vervangingsvraag in het onderwijs staat echter buiten kijf. Relevant onderdeel bij het aantrekken van vervangers is het pakket primaire arbeidsvoorwaarden. Door het vorige kabinet is al geconstateerd dat een combinatie van relatief grote negatieve beloningsverschillen en een dreigende arbeidsmarktproblematiek de beloningspositie van het primair en voortgezet onderwijs kwetsbaar maakt. Dat is iets om rekening mee te houden.

Het kabinet wil echter nu reeds de illusie wegnemen dat het in alle sectoren met geld over de brug moet komen en dat daarmee alle toekomstige arbeidsmarktproblemen worden opgelost. Louter maatregelen van generieke salarisstijgingen lossen de problemen niet op en zijn bovendien onwenselijk. Aandacht voor beloningsdifferentiatie, vergroting van de arbeidsproductiviteit, innovatie, functiedifferentiatie, verhoging van de deeltijdfactor en vermindering van regeldruk zijn minstens zo belangrijk. Daarnaast hebben de sectoren zelf een belangrijke verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld waar het gaat om het imago van het werk.

Vraag van de geachte afgevaardigde Noten (PvdA): Welke visie heeft het kabinet als werkgever, welke doorbraken van beleid zijn te verwachten?

Antwoord:

Bij het vergroten van de arbeidsparticipatie kan de overheid als werkgever een rol spelen. Het is echter van belang om goed te analyseren waar het kabinet invloed op heeft. Het kabinet gaat niet over de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden in de zorg en grote delen van het onderwijs. Wel wil het kabinet bestuurlijke afspraken maken met de overheidssectoren. Als het kabinet in reactie op het rapport Rinnooy Kan zou besluiten te investeren in onderwijs, dan geldt daarbij geen vrijheid – blijheid, maar liggen daar prestatieafspraken aan ten grondslag.

Het kabinet is zelf werkgever bij het Rijk, de politie, defensie, de rechterlijke macht en het primair onderwijs. In die sectoren probeert het kabinet een aantrekkelijke werkgever te zijn, met inachtneming van de notie dat louter generieke salarisstijging geen oplossing biedt en bovendien onwenselijk is.

Enkele aspecten die in dit kader genoemd kunnen worden zijn flexibele beloning en verbetering van de mogelijkheden om door te stromen. Ook diversiteitsbeleid krijgt aandacht. Een uitgebreider overzicht van de prioriteiten van het kabinet is opgenomen in de Trendnota die op Prinsjesdag is verschenen.

Vraag van de heer Thissen (GroenLinks) over balans privacy en veiligheid.

Antwoord:

De geachte afgevaardigde de heer Thissen vroeg wat het kabinet kan doen aan het bevorderen van de privacy. Recente uitspraken van de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens, de heer Kohnstamm leiden tot een conclusie als zou de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voortdurend ondergeschikt zijn aan de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen.

Ik begrijp de zorg, maar het beeld is onjuist.

Bescherming van de persoonlijke levenssfeer loopt samen op met de bescherming van de veiligheid. Zij sluiten elkaar niet uit. Immers, het waarborgen van «veiligheid» heeft als resultaat dat de burger zich vrij kan bewegen en zich beschermd weet tegen externe bedreigingen en onrechtmatige of disproportionele inbreuken op lijf, eerbaarheid en goed.

Wel is het goed om te bezien of de balans tussen veiligheid en privacy aan herijking toe is. De redenen daarvoor zijn niet zo zeer de zorgen van de heer Thissen of van het Cbp. Zij zijn veel eerder gelegen in de snel veranderende technologie enerzijds en de internationale ontwikkelingen anderzijds.

De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie hebben daarom ook gezamenlijk besloten, zoals in een brief aan de Tweede Kamer op 30 augustus jl. gesteld, een visie op de balans tussen veiligheid en de persoonlijke levenssfeer te gaan ontwikkelen.

1 Beleidsprogramma, pag. 67, Ministerie van Algemene Zaken, Den Haag juni 2007.

Naar boven