Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met een verruiming om een ontheffing te verlenen van het wettelijk vereiste van ingezetenschap (30480).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik dank alle leden voor de felicitaties en de goede wensen in mijn richting. Vandaag is inderdaad mijn eerste optreden in de Eerste Kamer als staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is voor mij als voormalig burgemeester wel even wennen om mij tot een andere voorzitter te richten. Ik ben evenwel vertrouwd met het Binnenhof, hoewel meer met de overkant dan met deze kant. Toch ken ik een aantal mensen hier wel, al kende ik hen hiervoor in een andere hoedanigheid.

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet spreekt mij als bestuurder, afkomstig uit de lokale praktijk, zeer aan. Eenzelfde voorliefde voor de decentrale inrichtingsvraagstukken meen ik bij sommige leden, die voorheen bestuurders waren of deskundigen in het staatsrecht zijn, ook te mogen bespeuren. Sommige leden zeiden zelfs heel nadrukkelijk dat zij daar meer dan gebruikelijk geïnteresseerd in waren. Ik verheug mij in welke hoedanigheid dan ook op het debat met de Eerste Kamer, of het nu belangrijke of minder belangrijke onderwerpen betreft. Het is altijd belangrijk om er goed over te debatteren. Ik verheug mij op een vruchtbare samenwerking.

Voor ons ligt de wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet die erop gericht is om de bestaande wetten meer in overeenstemming te brengen met de bestuurlijke praktijk. Het woonplaatsvereiste voor wethouders en gedeputeerden is wettelijk verankerd. De regering acht die woonplaatsvereiste een belangrijke norm die blijvende wettelijke verankering verdient. Ik zeg nog maar eens nadrukkelijk in de richting van de heer Van Heukelum dat de norm in principe voor iedereen geldt. Ik kan mij wel herkennen in hetgeen de heren Dölle en Witteveen naar voren hebben gebracht: de hoofdregel is dat iemand ingezetene moet zijn en de afwijking betreft de bestuurlijke forens. Die norm strekt ertoe dat bestuurders binding en voeling ervaren met de plaats of de provincie die zij mede besturen, niet alleen omdat zij bestuurder voor en in het belang van de bevolking zijn, maar ook opdat zij de effecten van het gevoerde beleid ervaren. Uit hoofde van mijn ervaringen acht ik het van groot belang dat men de effecten van het beleid zelf ervaart. Dat uitgangspunt is in verschillende inbrengen naar voren gebracht. Ik benadruk dat met het onderhavige wetsvoorstel niet wordt getornd aan het woonplaatsvereiste als zodanig. Wel is er, gelet op de praktijk, aanleiding om de ontheffingsmogelijkheid te verruimen. Er moet tegemoet gekomen worden aan een aantal praktische bezwaren dat in de loop van de tijd is opgeworpen. De ontheffingsmogelijkheid die tot nu toe bestond, werd als te rigide ervaren.

Sinds de invoering van het dualisme is het voor gemeenten mogelijk om een wethouder van buiten aan te trekken. Deze man of vrouw beschikt doorgaans niet bij de aanvang van zijn of haar termijn over geschikte woonruimte in de gemeente. In de Gemeentewet staat om die reden de mogelijkheid dat de raad ontheffing van het vereiste van ingezetenschap kan verlenen voor ten hoogste één jaar. Als die mogelijkheid er niet was, dan zou de wethouder in kwestie niet voldoen aan een van de wettelijke eisen die aan de functie wordt gesteld. Volgens de wet moet die wethouder dan zijn ontslag indienen. Als hij dat niet doet, dan is de raad eraan gehouden om dat ontslag te verlenen. Dat is natuurlijk een vreemde situatie die in de praktijk is ontstaan. Uit de ervaringen in de eerste dualistische raadsperiode blijkt dat die ontheffingstermijn van één jaar onvoldoende is om naar een gemeente te verhuizen. Bij wethouders die tussentijds aantraden, rees bovendien de vraag of van hen in redelijkheid verwacht kon worden dat zij zich voor de resterende periode zouden inspannen om te verhuizen.

Strikt genomen, had in al die gevallen de wethouder ontslag moeten nemen of moeten krijgen. Daaraan is in de praktijk geen gevolg gegeven. Alle wethouders genoten namelijk het vertrouwen van de raad en konden ongehinderd aanblijven. Ik kan mij persoonlijk ook wel goed vinden in de overweging die de raad in de verschillende gevallen heeft gemaakt. Als de wet ertoe dwingt om goed functionerende bestuurders die het vertrouwen van de raad genieten te ontslaan, dan is dat een teken dat de wet in overeenstemming moet worden gebracht met de praktijk. Verder is het wenselijk dat als een wet in de praktijk niet wordt nageleefd, gedoogsituaties rond het woonplaatsvereiste zoveel mogelijk worden tegengegaan. Ik ben het op dit punt eigenlijk eens met alle sprekers die daar iets over hebben gezegd.

Met dit voorstel wordt het mogelijk voor de raad om in bijzondere gevallen de ontheffing van het vereiste van ingezetenschap te verlengen, telkens met ten hoogste één jaar. Er kan dus slechts een verlenging van de ontheffing plaatsvinden waarbij sprake moet zijn van een bijzonder geval. Verschillende sprekers hebben dat vanmiddag ook naar voren gebracht. Het is aan de raad om af te wegen of de omstandigheden zodanig zijn dat sprake is van een bijzonder geval. Dat hangt in sterke mate af van de concrete situatie waarin de wethouder verkeert. Ik vind het ondoenlijk om daarbij een limitatieve opsomming te geven. De Kamer realiseert zich dat ook. In de praktijk zie ik een dergelijke opsomming ook niet voor mij. Er kan worden gewezen op verschillende voorbeelden.

Naar mijn idee moet er geen verdere specificatie worden gegeven, hoewel er wel een openbaar debat moet worden gevoerd. De raad zal zich dan ook steeds opnieuw, in het openbaar, moeten verantwoorden voor de gemaakte afweging. Ik zeg dat ook heel nadrukkelijk in de richting van de heer Witteveen die die openbaarheid nadrukkelijk aan de orde stelde. Verlenging van de ontheffing zal dus nooit vanzelfsprekend zijn. De raad gaat daarover en ik heb er alle vertrouwen in dat in de gemeenteraden goede, verantwoordelijke afwegingen worden gemaakt. Ik vind het van belang dat wij die autonomie serieus nemen; daar is rekening mee gehouden in dit wetsvoorstel. Ik hoop dat de Kamer dat onderkent.

Door voor deze constructie van een naar tijd beperkte mogelijkheid tot verlenging van de ontheffing te kiezen, meent de regering recht te doen aan het vereiste van het ingezetenschap. Dat standpunt is geheel in lijn met de gedachte achter het amendement dat bij de behandeling van de Wet dualisering gemeentebestuur is aangenomen.

Ik ontken niet dat de consequentie van deze regeling inderdaad in een uitzonderlijk geval kan zijn dat een wethouder, met goedkeuring van de raad, gedurende de gehele raadsperiode buiten de gemeente blijft wonen. Om recht te doen aan mogelijke bijzondere gevallen is er geen beperking gesteld aan het aantal keren dat de raad ontheffing kan verlenen. Naar mijn idee wordt het woonplaatsvereiste in de praktijk daarmee niet uitgehold. Voor de raden is het wettelijk verankerde woonplaatsvereiste echt een vanzelfsprekende norm. Ik ben ook niet bevreesd dat gemeenteraden in de praktijk "onwillige wethouders" de hand boven het hoofd zullen houden waardoor het woonplaatsvereiste feitelijk wordt uitgehold. Het spreekt naar mijn mening voor zich dat ik een dergelijke situatie, als deze zich toch voordoet, onwenselijk acht. Een dergelijke situatie zou echter ook niet in het belang van de wethouder zelf zijn. Hij of zij zal zich in de meeste gevallen namelijk dienen te verantwoorden tegenover de bevolking en de lokale media. Op dat moment is dat debat in de openbaarheid van groot belang. Men kan daar niet zomaar onderuit komen.

Wij moeten natuurlijk afwachten hoe de wet in de bestuurlijke praktijk functioneert. Mijn ambtsvoorganger heeft reeds toegezegd hierover voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 te rapporteren. Ik doe die toezegging graag gestand en ik ga kort in op een aantal specifieke vragen van de sprekers. De heer Van Heukelum heeft gezegd dat het wetsvoorstel vlees noch vis is. Ik meen dat de norm glashelder is. De wethouder behoort in de gemeente te wonen. Ik erken dat dat wringt met de praktijk. Ik heb ook aangegeven dat de spanningen op dat punt moeten worden opgelost. Daarvoor is de gemeenteraad nodig die een goed debat moet willen voeren. Ik vertrouw er ook op dat dit gebeurt en ik geloof er in dat het in de praktijk kan, in de lokale autonomie. Wij zullen bij de evaluatie zien hoe het uitpakt. Ik hoop dat mijn betoog u kan overtuigen en dat ik uw aarzeling wat heb weggenomen.

De heer Witteveen had het nadrukkelijk over de norm. Ik ben het er zeer mee eens dat hij de norm van het ingezetenenschap zo stevig benadrukt. Ik heb ook gezegd dat ik dat zelf erg belangrijk vind. De argumenten heb ik genoemd. Hij noemde een aantal goede voorbeelden van wethouders uit het verleden. Zelfs op zijn eigen voorvaderen is hij ingegaan. Ik denk dat wij in de praktijk allemaal wel zo onze eigen goede voorbeelden kennen en ik ben er vast van overtuigd dat wij dat ook vasthouden, juist door de openbaarheid van het debat en door de combinatie van de twee lijnen die hij ook in zijn betoog had. Toch wil ik er bij hem op aandringen om dit een lokaal debat te laten zijn, waar de gemeente zelf over gaat. Ook dat hoort bij de vele bloemen die mogen bloeien op lokaal niveau en waar hij ook van geniet. Dan is de openbaarheid van groot belang, want dan kan men ook zien wat er van wordt.

Ik ben blij met de steun van de heer Engels voor het wetsvoorstel in afwegende zin, maar ik ben het niet eens met de lijn die hij in zijn verhaal heeft zitten. Hij vindt het wetsvoorstel alles afwegende beter dan wat er was. Ik accentueer echter nadrukkelijk de norm die voor mij geldt. Daar hebben gemeenten, wat mij betreft, zich aan te houden. Duidelijkheid is goed en het begrip "glocalisering" relativeert naar mijn mening te sterk. De gemeente is niet alleen een virtuele realiteit, maar een echte realiteit in de werkelijkheid. Het rondfietsen is ook door velen van u naar voren gebracht. Naar mijn mening is het dus geen second life, helemaal geen virtueel gebeuren. Het gaat om de daadwerkelijke aanwezigheid en betrokkenheid. Ik ben blij met de afweging van de heer Engels, maar ik volg zijn redenering in dit geval niet.

De heer Platvoet sprak over ontheffing alleen bij tussentijds aantreden en verhuizing. Een jaar zou dus eigenlijk genoeg zijn, daar kwam het op neer. De praktijk laat zien dat er meer aan de hand is en dat er gewrongen situaties zijn. Ook tussentijds aantredende wethouders zitten soms langer dan een jaar en daar moeten wij naar mijn vaste overtuiging wat aan doen.

De heer Dölle heeft ondanks zijn stem een helder betoog gehouden. Ik steun zijn hoofdlijn, die ook de hoofdlijn is van het voorliggende wetsvoorstel. De hoofdregel is duidelijk en de afwijking ook. Hij acht het ingezetenenschap van grote waarde en stelt de vraag aan de orde of de lotsverbondenheid de rationale achter het vereiste van het ingezetenenschap is. Ik acht het ingezetenenschap van grote waarde, daarom is het ook vastgelegd in het wetsvoorstel. Ik onderschrijf de opvatting dat het om meerduidigheid kan gaan bij binding. Een wethouder die er zelf woont, ervaart ook de effecten van het gevoerde beleid veel beter als het gaat om vuil ophalen of rioolheffingen. Het is belangrijk dat zelf in de praktijk te ervaren. Dat is voor mij inderdaad de leidende gedachte achter het woonplaatsvereiste en in die zin wijk ik af van wat de heer Engels naar voren heeft gebracht. De heer Engels heeft in de praktijk ook wel ervaren dat het woonplaatsvereiste belangrijk is, of ik moet het mis hebben.

De heer Dölle heeft de vraag aan de orde gesteld of een ontheffing kan worden ingetrokken of gebonden aan ontbindende of opschortende voorwaarden. Ik wil daarin een nuancering aanbrengen op het schriftelijke antwoord. De strekking van de reactie in de memorie van antwoord is vooral ingegeven door de overweging dat het verlenen van een ontheffing door de raad de resultante is van een politieke afweging. Daarbij past het niet om het begrip ontheffing juridisch in te kleuren.

Het intrekken van een ontheffing en het verlenen van een ontheffing onder ontbindende of opschortende voorwaarden zijn eigenlijk begrippen met bij uitstek een juridische betekenis. Vandaar dat in de memorie van antwoord daarop nogal afhoudend is gereageerd. Omdat het echter bij het verlenen van de ontheffing gaat om de resultante van een politieke afweging, staat het de raad vrij om op de verleende ontheffing terug te komen als de omstandigheden wijzigen en daarmee de reden waarom een ontheffing is verleend. De raad behoeft de termijn van een jaar in het door de heer Dölle genoemde voorbeeld dus niet uit te zitten als de omstandigheden niet meer bestaan die aanleiding waren om ontheffing voor een jaar te verlenen. Een juridische duiding van deze begrippen zou aan die vrijheid beperkingen kunnen opleggen. De bedoeling van de reactie in de memorie van antwoord was juist om die vrijheid in stand te laten. Ik ben het voor een belangrijk deel eens met wat de heer Dölle heeft ingebracht.

De heer Holdijk sprak over de geconditioneerde autonomie. Ik hoop dat ik in mijn betoog goed genoeg ben ingegaan op wat wij voorstaan. Het gaat inderdaad om een wettelijke norm waarbij de gemeenteraad de ontheffing in autonomie kan invullen.

Een aantal leden heeft gevraagd naar de opvatting van de regering over het woonplaatsvereiste van burgemeesters. De burgemeester is op grond van artikel 71 van de Gemeentewet ingezetene van de gemeente. De raad kan voor ten hoogste een jaar ontheffing verlenen. Het belang van het ingezetenenschap van een burgemeester weegt naar mijn mening extra zwaar. Het is van belang dat de burgemeester in de gemeente woont. Hij of zij is de eerste burger van de gemeente. Ik zou het belang van binding, van voeling met de gemeenschap willen inbrengen, maar ook het belang van het ervaren van de effecten van beleid. Dat geldt net zoals bij wethouders.

Het tweede argument is de verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid. Snelle aanwezigheid in de gemeente is vereist. Ik zie dit nadrukkelijk anders dan bij wethouders. Ik hecht daar ook veel belang aan en ik kan uit eigen ervaring zeggen dat het belangrijk is om in de gemeente te wonen. Wat mij betreft, is er in dit wetsvoorstel dus geen sprake van enige relativering van het ingezetenenschap van burgemeesters. Ik dacht dat de vragen van de leden allemaal in die context naar voren zijn gebracht. Ik acht het ongewenst om bestaande ontheffingsmogelijkheden te verruimen.

De locoburgemeester is eveneens genoemd. Dat is natuurlijk een wethouder. De wethouder moet in principe voldoen aan de wettelijke vereiste van ingezetenenschap. Het college doet er wat mij betreft goed aan, tot eerste locoburgemeester een wethouder te benoemen die in de gemeente woont. Ik begrijp echter dat het ook in de autonomie van de gemeenten ligt om daarover te beslissen.

Ten slotte kom ik op het woonplaatsvereiste voor ambtenaren. Dat punt is door de heer Dölle aan de orde gesteld in de schriftelijke behandeling. Hij heeft aangegeven dat het hier voor hem slechts zijdelings aan de orde was. Ik zie geen dringende reden om het woonplaatsvereiste voor ambtenaren nu bij de evaluatie te betrekken. Er is geen algemene woonplaatsvereiste meer voor ambtenaren. Die is jaren geleden afgeschaft. Ook nu al kan een ambtenaar op dat punt een nadere verplichting worden opgelegd, indien dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is in verband met de vervulling van de functie. Dat is artikel 55 van de ARAR. Als dat gebeurt, betreft het meestal functies op het terrein van de openbare orde en veiligheid. Ik acht het niet noodzakelijk, daar nu verandering in aan te brengen of het bij de evaluatie te betrekken. Ik heb geen aanwijzing of signalen dat zich daarin grote knelpunten voordoen.

Nog een punt voordat ik bij mijn afronding kom, namelijk het aantal wethouders met een ontheffing. Ik wil nadrukkelijk zeggen dat er op dit moment, na de meest recente gemeenteraadsverkiezingen nog geen gemeente buiten de wet is. De termijn van een jaar is nog niet overschreden. Er is gezegd van wel, maar dat is nog niet het geval. Het zou kunnen voorkomen, maar het is nu nog niet het geval.

De heer Ruers (SP):

Als het nu over een of twee weken zo is dat die termijn gaat komen, wat doet de staatssecretaris dan? Gaat zij dan ingrijpen? Ik ben heel benieuwd.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik hoop dat dan deze wet van kracht is, mijnheer Ruers. Ik hoop dat u dit wetsvoorstel dan ook gesteund zult hebben en dat wij dus niet hoeven in te grijpen.

Ik heb er behoefte aan om een correctie aan te brengen op datgene wat is gezegd over het aantal gemeenten. Op dit moment zijn er 443 gemeenten, waarvan er 411 hebben gereageerd. Er is gezegd dat het raar was dat niet iedere gemeente heeft gereageerd. Ik wijs erop dat in een aantal gemeenten geen verkiezingen zijn gehouden, namelijk herindelingsgemeenten. Deze gemeenten moet men aftrekken van het totaal. Er is geen sprake van dat zij bewust niet zouden hebben gereageerd. Ik vind het percentage van het aantal wethouders, namelijk 4,4, toch relatief laag. Bij de afweging van de Kamer geef ik dit ook graag nog in overweging.

Het voorliggende wetsvoorstel kan nadrukkelijk op de steun van VNG en IPO rekenen. Het is wat mij betreft een aanvaardbare afweging van belangen. Vooropstaat dat een wettelijk verankerd vereiste van ingezetenschap van grote waarde is voor de bestuurders, om zo binding en voeling met de lokale gemeenschap te krijgen. Anderzijds mag een wet ook niet leiden tot gedoogsituaties, of wat mij betreft tot gedwongen vertrek van goed functionerende wethouders die het vertrouwen van de raad genieten. Daarom meen ik dat het goed is dat de bestaande ontheffingsmogelijkheid nu wordt verruimd. Er kunnen zich bijzondere gevallen voordoen waarin de raad het aangewezen acht om die ontheffing te verlengen. Het is wat mij betreft primair aan de gemeenteraad om te beoordelen of de feiten en omstandigheden die verlenging rechtvaardigen. Door dit wetsvoorstel te aanvaarden spreekt de Kamer wat mij betreft dan ook tevens het vertrouwen uit in de autonomie van de gemeenten. Ik hoop van harte dat de Kamer dat belang met mij onderschrijft.

De heer Van Heukelum (VVD):

Voorzitter. Ik zeg de staatssecretaris dank voor haar antwoord. Zij heeft hier op even bevlogen wijze als haar voorganger in de Tweede Kamer het wetsvoorstel verdedigd, maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik niet zo veel nieuws heb gehoord.

De staatssecretaris zegt dat zij vertrouwen in de gemeenten heeft en in hen gelooft. Ik heb ook heel veel vertrouwen en een groot geloof, maar dat speelt hier geen rol. Het gaat hier om de vraag wat voor wetsvoorstel wij hier hebben. Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat het wetsvoorstel in mijn ogen niet deugt. Dat zien wij ook als wij teruggaan in de wetsgeschiedenis. De regering wilde aanvankelijk de gemeenteraden autonomie geven, in die zin dat er een wettelijk vereiste is voor het ingezetenschap waarvan zij mogen afwijken. Het lijkt erop alsof men 120 km per uur mag rijden, maar dat daarvan in Drenthe mag worden afgeweken met toestemming van de commissaris van de Koningin.

De staatssecretaris zegt dat het wetsvoorstel spoort met het amendement-Pitstra/Te Veldhuis, maar ik ontken dat. De regering vond dat de gemeenteraad van het wettelijk vereiste van ingezetenschap zou mogen afwijken. De kern van het amendement was dat er niet moet worden afgeweken van het wettelijk vereiste, met begrip voor de praktische problemen op grond waarvan nieuwe wethouders van buitenaf een jaar de tijd krijgen om mee te gaan. Nu zegt de staatssecretaris dat dit wringt in de praktijk. Als men eenmaal begint met verkeerde wetten, gaat het verderop fout. Dat moet men dan anders oplossen. Men zou kunnen zeggen dat van de termijn van één jaar dan maar twee jaar moet worden gemaakt omdat de redenering dan overeind blijft. Dan zou men er ook drie jaar van kunnen maken.

Mijn fundamentele bezwaar tegen dit wetsvoorstel is dat het op twee gedachten hinkt: enerzijds een wettelijk vereiste en anderzijds een afwijking daarvan door de gemeenteraad. Dat zijn twee wettelijke plichten die niet met elkaar sporen. Wij spreken hier niet over de vraag of dit in de wet moet worden vastgelegd. Dat speelt hier momenteel niet. De discussie zouden wij trouwens best eens kunnen aangaan of dit nog wel wettelijk moet worden vastgelegd, dan wel of de gemeenteraden dit maar moeten bepalen. Binnen mijn fractie wordt hierover verschillend gedacht, dat zeg ik eerlijk. Met zo'n discussie gaan wij de koninklijke weg en maken wij een keuze, terwijl wij nu hinken op twee gedachten. Vanuit onze positie, niet alleen werkend met geloof en vertrouwen maar op basis van goede en zuivere wetgeving, vindt mijn fractie dat dit wetsvoorstel de toets der kritiek niet kan doorstaan. Op grond daarvan zullen wij er onze steun niet aan geven.

De heer Witteveen (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Wij blijken het in grote lijnen met elkaar eens te zijn over de norm, de uitzondering en hoe daarbij te handelen. Ik vind het van belang dat de staatssecretaris heeft uitgesproken dat er geen sprake met zijn van vanzelfsprekende verlenging en dat daarom een openbare behandeling van belang is. Dat ligt natuurlijk besloten in de hele wetsgeschiedenis, maar nu wij het einde daarvan vanavond hopelijk naderen, is het goed om dat nog even met zo veel woorden uit te spreken. Naar de mening van mijn fractie betekent een openbare behandeling van een verzoek van een wethouder om verlenging dat die ook goed moet worden voorbereid, omdat er ook een degelijke argumentatie moet zijn.

Dit is het enige punt waarover ik graag nog een antwoord van de staatssecretaris krijg. In de optiek van mijn fractie is het dan eigenlijk niet voldoende om alleen te letten op de vertrouwensrelatie tussen wethouder en gemeenteraad. Als het al niet mogelijk is om de gehele bevolking hierbij te betrekken, zou het toch wenselijk zijn om de kring van geïnteresseerden groter te maken en ervoor te zorgen dat een wethouder die meent goede redenen te hebben om niet in de gemeente te gaan wonen waar hij geacht wordt te gaan wonen daarover verantwoording aflegt aan een brede kring van mensen, aan burgers en liefst ook aan de plaatselijke media. Is de staatssecretaris bereid om gemeenten de boodschap mee te geven dat dit wenselijk is en dat zij daarvoor zelf de naar hun smaak passende maatregelen zouden kunnen nemen?

De heer Ruers (SP):

Hoe stelt u het zich in de praktijk voor als een wethouder na een jaar of na twee jaar bij verlenging zegt dat hij nog steeds niet kan verhuizen? Gaan wij daarover dan een referendum houden om aan iedereen te vragen of hij wel of niet keurig heeft gewerkt? Hoe moet ik mij dat voorstellen in een stad als Utrecht, waar ik woon? Ik vind dat een prachtige democratische gedachte, maar ziet u dit echt voor u? Ik kan mij dat niet voorstellen, maar misschien kunt u mij overtuigen.

De heer Witteveen (PvdA):

Ik had mijn woorden zorgvuldig gekozen en had het woord "referendum" niet laten vallen. Zeker in een grote gemeente als Utrecht lijkt mij dat een overkill. Het lijkt mij wel juist dat een gemeente zich afvraagt wat men moet doen om dit openbare debat niet te beperken tot de leden van de gemeenteraad maar te zorgen dat een wijdere kring van geïnteresseerden zich een mening vormt over de vraag of de wethouder in kwestie voldoende geïntegreerd is in de gemeente. Het lijkt mij dat gemeenten mans genoeg zijn om daarvoor een methode te verzinnen. Er zijn mogelijkheden, zoals stadspanels of andere vormen van raadpleging. Soms is er lokale televisie, zoals in mijn woonplaats Breda het programma TV en Co. Ik kan mij voorstellen dat men daar de wethouder zou uitnodigen om de vraag te beantwoorden waarom hij nog niet binnen de gemeentegrenzen woont. Een referendum is misschien nog het mooist, maar dat moet u zelf weten.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden, zelfs in mijn richting. Het is helemaal juist wat zij heeft gezegd, namelijk dat de conclusie van mijn betoog volledig spoort met de opvattingen van de regering. Het zou natuurlijk heel slecht zijn om hier opeens opportunistisch net te doen alsof dat even niet uitkomt. Mijn fractie deelt met de regering de opvatting dat wetgeving zodanig moet zijn ingericht dat gemeenteraden en gemeentebesturen redelijke afwegingen op basis van wetgeving kunnen maken. Dat geldt te meer als gemeenten worden geconfronteerd met een wettelijke regel, zoals in dit geval, waarvan men op zijn zachtst gezegd zou kunnen zeggen dat daarover misschien niet zo goed is nagedacht, vanwege het feit dat die uiteindelijk op basis van een aangepast amendement tot stand is gekomen.

Het vertrouwen in de afwegingen van de gemeenteraad deel ik volledig met de staatssecretaris, evenals het feit dat hiervan een impliciete erkenning, of misschien wel een stimulans, uitgaat om iets te doen met het belang van gemeentelijke autonomie. Daarover verschillen wij niet van mening.

Vervolgens zei de staatssecretaris – ik meen dat dit komt door de heer Platvoet – dat zij de redenering van mijn fractie verder helemaal niet kon volgen. Zo kunnen wij niet uit elkaar gaan. Ik accepteer volledig de kwalificatie "wereldburger". Daar kan ik mee thuiskomen, maar ik heb als wereldburger niet gezegd dat ik vind dat het woonplaatsvereiste volledig moet worden gemarginaliseerd of gerelativeerd. Dat is absoluut niet het geval. Ik heb gezegd dat ik aarzelingen heb bij de naar mijn idee vaak strikte, causale verhouding tussen het ingezetenschap en de kwaliteit van bestuur, het automatisme tussen het territoriale woonplaatsvereiste en bestuurskracht. Ik zie dat niet op die manier. Dat geldt ook voor het element van de lotsverbondenheid. Wat dat betreft heb ik de neiging om dat wat anders te wegen. Het gaat niet aan om dan vervolgens te stellen dat het ingezetenschap daarmee geen relevante factor. Ik vind ingezetenschap een van de elementen die van belang zijn voor een kwalitatief goede bestuurder en een kwalitatief goed gemeentebestuur. Dat geldt ook voor de provincie. Op grond van die redenering vind ik dat het huidige wetsvoorstel in dat opzicht een daadwerkelijke verbetering is ten opzichte van de bestaande wet. Dat heb ik willen benadrukken. Ik hoop dat de staatssecretaris het met mij eens is dat onze steun aan het wetsvoorstel niet is gebaseerd op een volstrekt andere redenering, maar op een redenering die wellicht iets wereldburgerlijks en vrijzinnigs in zich draagt, misschien wel duivelse vrijzinnigheid, zoals ik in de wandelgangen hoorde.

De heer Holdijk (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar reactie op onze inbreng. Ik meen te kunnen constateren dat wij hebben kennisgemaakt met een zeer welbespraakte vertegenwoordigster van de regering, die dit voorstel met verve tot het hare heeft gemaakt.

Inhoudelijk zal het de staatssecretaris zijn opgevallen dat ik in mijn bijdrage een belangrijk element heb besproken dat voor de heer Van Heukelum zo ongeveer het hoofdargument was om zijn steun niet aan dit wetsvoorstel te geven. Bij alle waardering wil ik wel opgemerkt hebben dat ik in het antwoord van de staatssecretaris een reactie op onze concrete vraag over het eventueel beëindigen van een reiskostenvergoeding heb gemist. De staatssecretaris kan daar nog op terugkomen.

Terug naar de hoofdzaak. Aanpassing aan de bestuurlijke praktijk was de belangrijkste verdediging van deze wetswijziging van de kant van de regering. De bestuurlijke praktijk en de ontwikkeling daarvan lijken mij overigens geen norm op zichzelf. Dat geldt dus ook voor de aanpassing. Anderzijds hanteren onze fracties geen absolute norm met betrekking tot het ingezetenschap en het woonplaatsvereiste. Er zijn legio bijzondere gevallen te bedenken, hoewel: hoe bijzonder moet een geval zijn om voor deze regeling in aanmerking te komen? Tussen de eerste en tweede termijn werd mij nog het voorbeeld voorgehouden van een echtpaar, waarvan de echtgenoot wethouder is in de ene gemeente en de echtgenote raadslid in de andere gemeente. De vraag was of dat zou moeten leiden, als er geen ontheffing mogelijk is, tot een scheiding van tafel en bed. Die consequentie willen wij vandaag niet hanteren als een absolute norm. Afwijking van de norm is in zekere mate acceptabel.

Wat ons blijft bezwaren, is de in de wet ongenormeerde en ongelimiteerde vrijstellingsmogelijkheid. Daar komt het per saldo op neer. Dat heeft de staatssecretaris zelf ook erkend. Dat is eerder ook onder ogen gezien. Desalniettemin blijft de staatssecretaris vertrouwen en geloven in de lokale autonomie en de lokale afwegingen. Zonder dat vertrouwen en geloof zonder meer te delen, willen onze fracties afwachten hoe dit zich gaat ontwikkelen. Er is toegezegd dat over een en ander aan het eind van deze raadsperiode wordt gerapporteerd. Mocht uit de rapportage blijken dat een en ander niet beantwoordt aan de bedoelingen die wij nu als wetgever hebben, dan achten wij ons vrij om te pleiten voor een andere norm. Ik heb al aangegeven dat dit niet eenvoudig zal zijn. Als wij de gemeentelijke autonomie, die wij eerst meenden te moeten honoreren, willen terugnemen, dan is dat een heel lastige operatie. Ondanks onze reserves wachten wij af hoe de praktijk zich ontwikkelt.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Ik dacht, de heer Holdijk kennend als een vrij consequent redenerend lid van de Eerste Kamer, dat hij tegen zou stemmen, maar blijkbaar eist de samenwerking met de ChristenUnie nu al in zekere zin een tolletje.

Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording, consequent in lijn met datgene wat al op papier stond, dus ik ben daar niet erg veel mee opgeschoten. Ik geef onmiddellijk toe dat het karakter van de eerste termijn er ook niet echt aanleiding toe gaf. Ik maak er wel een punt van dat de staatssecretaris stelde dat de hoofdlijn het woonplaatsvereiste is. Dat ben ik niet met haar eens. Als nu een permanente ontheffing in de wet wordt vastgelegd, dan zijn er twee hoofdlijnen. De ene is het woonplaatsvereiste, de andere is dat daar permanent van kan worden weggegaan. Dat zijn twee hoofdlijnen die met elkaar op gespannen voet staan, en dat is ook de kern van mijn kritiek. Ik vind dat slechte wetgeving. Wij hoeven geen medelijden met de desbetreffende wethouders te hebben. Het zijn geen zielenpoten. Zij weten precies waar zij aan beginnen. Het gaat om een belangrijke publieke functie waar zij goed voor worden betaald. Ik vind dus dat zij de consequentie moeten dragen van wat zij doen. Die consequentie is ook wettelijk vastgelegd.

Dan iets over de bijzondere gevallen. In de memorie van toelichting komt de regering met twee bijzondere gevallen. Ik kan geen derde geval bedenken dat je in alle redelijkheid als een bijzonder geval zou kunnen omschrijven. Dat leidde mij tot mijn opstelling in eerste termijn. Ik heb nog wel een vraag. De staatssecretaris zei iets interessants in haar beantwoording over de bijzondere gevallen. Zij zei namelijk dat, als het bijzondere geval niet van toepassing zou zijn, daarmee het recht van de wethouder om in de gemeente te blijven wonen, komt te vervallen. Dat veronderstelt dat in het raadsbesluit dat wordt genomen dit bijzondere geval expliciet moet worden omschreven. Dat is van belang om te kunnen toetsen wat de staatssecretaris in eerste termijn heeft gezegd. Ik hoor graag een toezegging op dit punt. Dat kan die worden meegenomen in de wetsgeschiedenis.

Wat gebeurt er als de gemeenteraad na een jaar niet een expliciet besluit neemt tot verlenging? Wat gebeurt er dan met de desbetreffende wethouder van buiten? Kan de staatssecretaris daarop ingaan?

Dan nog iets bij wijze van stemverklaring. Deze kwestie heeft de vijfkoppige fractie van GroenLinks diep verdeeld.

De heer Engels (D66):

Voorzitter, ik denk niet dat ik die stemverklaring kan beïnvloeden, maar ik heb nog een vraag. De heer Platvoet sprak over twee situaties. Aan de ene kant staat in het wetsvoorstel dat het ingezetenschap vooropstaat, maar anderzijds is er de mogelijkheid tot permanente ontheffing. De permanente ontheffing zat in het oorspronkelijke wetsvoorstel van 2002. Kunt u een voorstel kwalificeren als permanente ontheffing, wanneer de raad jaarlijks een besluit moet nemen? De heer Witteveen heeft gezegd dat de gemeenteraad geweldig moet oppassen bij die jaarlijkse beslissing dat men niet zomaar heel lichtvaardig en lichtzinnig, zelfs zonder het op te nemen in het besluit, doorgaat met het verstrekken van de ontheffing. Ik zie wel een duidelijk verschil tussen het oorspronkelijke wetsvoorstel om die ontheffing een keer te verlenen en het voorstel om dat heel bewust jaarlijks te doen plaatsvinden.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik geef u toe dat het woord "permanent" niet zorgvuldig is gekozen, maar die ontheffing kan wel telkenmale worden gegeven en is in die zin oneindig.

De heer Engels (D66):

Die kan oneindig zijn.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De ontheffing kan oneindig zijn, als die telkenmale wordt gegeven. In die zin vind ik het een niet te verdedigen achteruitgang ten opzichte van de wet die enkele jaren geleden is aangenomen.

Ik heb al gezegd dat dit wetsvoorstel de vijfkoppige fractie van GroenLinks enorm heeft verdeeld. Gelukkig is een meerderheid, die bestaat uit de heren Thissen en Van der Lans en mijzelf, tegen het wetsvoorstel. Een toch nog substantiële minderheid, bestaande uit mevrouw De Wolff en de heer Minderman, is voor het wetsvoorstel.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. Ook wij zeggen de regering dank voor de beantwoording. Wij hebben er behoefte aan om op een paar puntjes in te gaan.

Het trof ons dat een aantal goede collega's in de Kamer sprak over een wetsvoorstel dat op twee gedachten hinkte en dat onzuiver was. Wij zien dat nog niet zo. Naar ons oordeel worden er in het wetsvoorstel twee belangen tegen elkaar afgewogen, zoals in elk wetsvoorstel meerdere belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang dat het zwaarste gewicht krijgt, is dat ingezetenen worden bestuurd door ingezetenen, het territorialiteitsbeginsel. Het andere belang is dat het onder omstandigheden de raad vrij moet kunnen staan om de bestuurskracht te verhogen en daarvoor eventueel de prijs te betalen dat de wethouder een tijd lang niet in de gemeente woont. Wij vinden het terecht dat het ingezetenschap het zwaarste belang blijkt te zijn, omdat er een aantal waarborgen is. Ten eerste kan niet de burgemeester, niet de minister, niet de regering, niet de commissaris, niet de gedeputeerde of wie dan ook, maar alleen het hoofd van de gemeente, de gemeenteraad, hiertoe het initiatief en het besluit nemen. Vervolgens is er de dwang die ook de heer Witteveen heeft genoemd dat zulks in het openbaar met meerderheid van stemmen moet gebeuren. Dan is er de dwang dat het eventueel elk jaar opnieuw moet gebeuren. Ook is er het belang om al dan niet in het voorschrift het besluit op te nemen, een bijzonder geval te omschrijven en aan te wijzen. Dat alles brengt mee dat de inbreuk op het ingezetenschap met een aantal waarborgen is omkleed die wat ons betreft voorlopig aanvaardbaar zijn.

De heer Ruers (SP):

De heer Dölle zegt dat de raad dat besluit elk jaar moet nemen. Stel dat de raad dat besluit niet neemt om allerlei hem moverende redenen. Wie sanctioneert dan dat gedrag? Wie controleert dat: de regering of de burger die al dan niet gehoord wordt? De heer Dölle zegt het zo stellig, maar ik zou wel eens willen weten hoe dat gaat.

De heer Dölle (CDA):

Ik was in die lijst waarborgen nog het recht van de Kroon vergeten tot vernietiging van besluiten. Wanneer een wethouder ontheffing heeft gekregen en die weer aanvraagt, dan moet de raad voor het front van de lokale media en van de publieke opinie opnieuw afwegen of hij toestaat dat de betrokkene buiten de gemeente blijft wonen. Dat is toch niet zo gemakkelijk. Dat is voor ons van belang, omdat wij het verwijt dat het wetsvoorstel op twee gedachten hinkt niet rechtvaardig vinden. Het is een afweging van belangen en je kunt het daarmee eens zijn of niet. Wij vinden voorlopig dat deze afweging ermee door kan.

Wij zijn het wel met de heer Ruers eens dat de situatie tot nu toe in een aantal gevallen niet dit jaar, maar daarvoor duidelijk onwettig was. Het is indertijd verrassend gemakkelijk geaccepteerd door de regering, commissarissen, provincies, raden, colleges en burgemeesters. Wij zijn heel blij dat er een eind aan komt, want dat mag toch eigenlijk niet. Dat zijn wij helemaal met de heer Ruers eens.

Wij zijn blij dat de staatssecretaris in de rationale voor de ontheffing ook nadrukkelijk die lotsverbondenheid wil valideren die in de schriftelijke voorbereiding als zodanig niet in die termen voorkwam. Wij zijn ook blij dat zij de nuancering voor haar rekening wil nemen dat de raad tussentijds een ontheffing kan intrekken, wanneer de omstandigheid is vervallen met het oog waarop die ontheffing is verleend en waarop die voorwaarde was gericht. Dat vinden wij belangrijk.

De staatssecretaris wil de eerste loco overlaten aan de lokale autonomie. Dat is wat ons betreft oké. Dan kunnen wij laten zien of er problemen rijzen.

Met een puntje zijn wij het nog niet eens, maar misschien komt dat door een misverstand. De staatssecretaris heeft wat ons betreft volledig gelijk dat er geen woonplekvereiste voor ambtenaren geldt. Dat vinden wij ook. Misschien ben ik om voor de hand liggende redenen niet duidelijk genoeg geweest, maar ik sprak specifiek over twee functies: de raadsgriffier, die specifiek bij de volksvertegenwoordiging, de gemeenteraad, is betrokken en de gemeentesecretaris, die specifiek is betrokken bij de twee andere organen, te weten het college en de burgemeester. De vraag is of in de evaluatie kan worden ingegaan op de wijze waarop het woongedrag van die twee functies zich ontwikkelt.

De heer Ruers (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar inspirerende antwoord. Daar zat duidelijk power achter; ik vind het altijd leuk om dat te horen.

Ik heb net als de heer Van Heukelum niet zo veel nieuws gehoord. Ik kan zijn kritische opmerkingen in grote lijnen onderschrijven. Wat is er nu aan de hand? Ik ben het met de staatssecretaris eens dat de norm glashelder is. Maar dan zegt zij dat de praktijk wringt en dat er een oplossing wordt bedacht. Die oplossing gaat zo ver dat de heldere norm uit het wetsvoorstel – het ingezetenschap, het contact met de burgers, het wonen in de gemeente – feitelijk onderuit wordt gehaald. Deze wet gaat via alle uitzonderingen of de mogelijkheden daartoe in zijn tegendeel verkeren en dat gaat net iets te ver. Het wordt bijna een lex contra legem en dat kan eigenlijk niet.

Wij willen de democratie op lokaal niveau ondersteunen; daar is het destijds mee begonnen. Wij snappen allemaal dat er in de praktijk iets wringt, maar moet je zo ver gaan dat de raad de bevoegdheid krijgt om ieder jaar door te gaan tot in het oneindige? Ik vrees dat dit een vorm van uitlokking van die raden is. Die denken: dat is gemakkelijk, wij hebben nu een wethouder van buiten en wij gaan er lekker mee door; waarom zouden wij ons druk maken en een wethouder van binnen zoeken, want die van buiten bevalt ons best. Er is gezegd dat de raad erover gaat debatteren, maar ik heb al aangegeven dat er haken en ogen aan zitten. Ik vraag mij ook af hoe dat gaat, als er na twee jaar weer een verlenging komt, aangenomen dat de wethouder of de raad het meldt; dat moet je maar afwachten. Zo'n raad zit daar met een wethouder die men niet kwijt wil. Denkt u nu echt dat die raad gaat zoeken naar mogelijkheden om zo'n wethouder weg te krijgen vanwege het niet-ingezetenschap? Ik denk het niet, tenzij men een andere reden heeft om die wethouder kwijt te raken, want dan is het een mooie gelegenheid. Ik zie niet dat de raad dat in zorgvuldigheid gaat afwegen. Ik denk dat het een hamerstuk van de raad wordt, want men wil die wethouder graag houden, ook al is hij geen ingezetene. "Lekker laten zitten", zegt men dan.

De heer Engels (D66):

Als de raad bewust het besluit neemt om tot een verlenging over te gaan, omdat hij die wethouder niet kwijt wil, en omdat hij vindt dat er een ontheffing kan worden verleend, wat is daar dan zo slecht aan uit een oogpunt van democratie, draagvlak bij de bevolking of kwaliteit van lokaal bestuur?

De heer Ruers (SP):

Je begeeft je dan op een hellend vlak. De raad kan dan tot in lengte van dagen besluiten dat een wethouder niet in zijn gemeente hoeft te wonen. Ik vind dat slecht voor de relatie tussen burger en bestuur. Op deze manier kunnen alle wethouders wel van buiten komen, en wel tot in lengte van jaren. Dat is voor een burger toch geen prettig gevoel? Het is toch niet goed voor het vertrouwen van de burger in het lokaal bestuur?

De heer Engels (D66):

Is het niet primair aan de lokale volksvertegenwoordiger om die afweging te maken, en niet aan organen van de rijksoverheid?

De heer Ruers (SP):

Wij willen het vertrouwen in de burger vergroten, de achterliggende gedachte van het dualisme, en nu bereik je het tegenovergestelde.

De heer Engels (D66):

Maar moet de raad dat vertrouwen niet versterken, en moet dat nu juist niet gebeuren vanuit de centrale overheid? Is dat niet bevoogdend en betuttelend?

De heer Ruers (SP):

De centrale overheid moet de raad niet op dit spoor zetten.

De staatssecretaris heeft gezegd dat er in 2010 zal worden geëvalueerd. Maar dan zijn we ongeveer toe aan de volgende gemeenteraadsverkiezingen. Dan bestaat die situatie een aantal jaren. Ik kan mij voorstellen dat een aantal gemeenten die gebruik maken van deze ontheffingsmogelijkheid denken: het gaat goed zo. Het teruggaan naar de oude situatie is lastig. Zou het dan niet verstandiger zijn om als rijksoverheid eerder te evalueren, en vanaf nu elk jaar te gaan turven hoe de ontwikkelingen verlopen? Als er een stijgende lijn is te zien, is een evaluatie over drie jaar te laat. Dan kun je niet meer vooraf een signaal geven aan de raden dat het nu anders moet. Graag krijg ik de toezegging dat dit ieder jaar wordt geëvalueerd en dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd, zodat de vinger aan de pols kan worden gehouden.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. De heer Van Heukelum heeft gezegd dat hij niet veel nieuws heeft gehoord. Dat was ook niet mijn bedoeling. Wel wilde ik aangeven waarom dit wetsvoorstel tot stand is gekomen, en waarom ik erachter sta. Hij heeft een aantal vergelijkingen gemaakt. De norm is helder, en ik wil geen gedoogsituaties laten bestaan. Als deze wet er niet komt, zal dat in de praktijk toch zo zijn. Dan zul je met dit wetsvoorstel een doorzichtiger situatie bereiken, ook over de vraag waarom een wethouder niet in de stad waar hij wethouder is, woont. Ik heb begrepen dat de heer Van Heukelum zijn afweging al heeft gemaakt, zodat ik hem niet meer op andere gedachten kan brengen.

De heer Van Heukelum (VVD):

De staatssecretaris wil geen gedoogsituaties, maar dat heeft zij niet in de hand. Zij geeft de gemeenten alle ruimte, en om hen moverende redenen kunnen zij blijven gedogen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Nee, wij gaan in dit wetsvoorstel een bewuste afweging maken. Er moet een openbaar debat plaatsvinden. Dat is anders dan in de afgelopen periode is gebeurd.

De heer Van Heukelum (VVD):

Het is aan de raad om te bepalen hoe en wat.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Absoluut. Ik vind dat van groot belang.

De heer Witteveen wees op de norm en de uitzonderingen daarop. Ik deel zijn betoog op dit punt. Er is ook geen sprake van een vanzelfsprekende verlenging, het gaat om een openbare behandeling, die goed voorbereid moet zijn, en waar zaken worden vastgelegd. Hij bracht een nieuwe vraag in, namelijk of ik wil stimuleren dat de kring breder wordt. Ik vind het belangrijk dat de kring breed genoeg is, en dat de media daaraan aandacht besteden, maar veel verder wil ik op dit moment niet gaan. Wel vind ik het van belang dat die afweging in zijn volle openbaarheid plaatsvindt. In de meeste raden zijn journalisten aanwezig om de vergaderingen te volgen, zodat men die afweging kan volgen. Het is verplicht om aan te geven, waarom men vindt dat zo'n wethouder dan niet in een gemeente hoeft te wonen.

Ik ben blij met wat de heer Engels naar voren heeft gebracht. Wij zitten wat dichter bij elkaar dan ik in eerste termijn had gedacht. Hij weegt dit punt in zijn termijn wat anders: hij is iets vrijzinniger. Ik ben blij dat hij het wetsvoorstel steunt.

Tegen de heer Holdijk het volgende. In de rapportage zullen wij goed kijken naar wat er is gebeurd. Wij zullen volgen wat er in de jaren gebeurt, maar het is goed om na een behoorlijke periode te evalueren, om te zien wat er is gebeurd. Wij kunnen de Kamer daarover rapporteren. Het blijft lastig wat je dan moet doen. Het is echter wel belangrijk om te laten zien dat wij het hele proces goed volgen.

De heer Ruers (SP):

Ik hoor u zeggen dat u het zult volgen en zult rapporteren. Is dit een toezegging dat wij ieder jaar van u een bericht krijgen hoe het is gelopen?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja, maar de evaluatie is na de hele periode.

Tegen de heer Platvoet het volgende: het gaat niet om een permanente ontheffing, maar om een ontheffing van telkens één jaar. Daar gaat de afweging steeds over. Het gaat om bijzondere gevallen, waarvan de heer Dölle goed heeft aangegeven wat de voorwaarden zijn. Ik zie het zelf als het proberen twee belangen met elkaar in overeenstemming te brengen. De raad kan het initiatief nemen, het gaat om openbaarheid, het gaat om elk jaar, en om een beschrijving van het bijzondere geval, en uiteindelijk is er nog het vernietigingsrecht door de Kroon. Er is ook nog gevraagd wat er gebeurt als de raad geen besluit heeft genomen. Je moet dan in principe terugvallen naar de huidige wet. De wethouder moet dan ontslag nemen. Doet hij dat niet, dan moet de raad hem ontslaan. Ik zie zo'n situatie niet helemaal voor mij; het wetsvoorstel lijkt mij beter. Ik heb begrepen dat het verdeeld ligt in de fractie van GroenLinks. Wellicht kan de heer Platvoet er nog een beraad aan wijden, zodat het wetsvoorstel ook in zijn fractie een meerderheid krijgt.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Zie ik het goed dat de raad in zijn raadsbesluit expliciet het bijzondere geval moet omschrijven?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Een raadsbesluit is meestal een kort besluit dat wordt afgehamerd, maar in het raadsvoorstel zal het moeten worden beschreven. Maar het moet wel worden geëxpliciteerd.

De heer Dölle sprak nog over de raadsgriffier en de gemeentesecretaris. Ik had het inderdaad niet zo opgevat als hij het nu naar voren bracht. Ik ben bereid om in de evaluatie die wij zullen houden het woongedrag van deze functionarissen mee te nemen.

De heer Ruers zei dat het gemakkelijk is om ontheffing te verlenen. Naar mijn idee is het dat echter niet. Het gaat om een heel expliciet raadsdebat, waarin niet zo maar een gemakkelijke afweging kan worden gemaakt. De raad moet zich namelijk in het openbaar verantwoorden. Ik vond hetgeen hij zei daarom wat te gemakkelijk.

De heer Ruers (SP):

Ik zeg het niet voor niets. De raad kan na twee jaar een afweging maken. Dat is prima, maar als men de wethouder dan geen ontheffing meer geeft, moet men een nieuwe wethouder zoeken. Zij hebben die wethouder echter van buiten gehaald, omdat zij zelf geen goede kandidaat hadden. Als men zo'n beslissing neemt, brengt men zichzelf dus verschrikkelijk in de problemen. Dan denkt men toch snel: laat die wethouder nog maar een jaartje blijven zitten.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik denk niet dat men die afweging zo gemakkelijk zal maken. Burgers hechten er namelijk belang aan dat een wethouder in de gemeente woont. Bovendien moeten de raadsfracties zich weer verantwoorden en die zullen daar zeker op worden bevraagd. Dat zal zeker een onderwerp worden dat in een verkiezingsprocedure aan de orde zal komen. Ik deel uw opvatting dan ook niet.

Ik meen dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.

De heer Holdijk (SGP):

Ik begrijp dat mijn vraag over het inhouden van de reiskostenvergoeding niet de hoofdvraag van dit debat was, maar ik krijg toch graag antwoord.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat is een toegestaan middel om druk uit te oefenen. Ik acht het van belang dat een wethouder in de gemeente woont en daarom moet men alle middelen die er zijn inzetten. In dit wetsvoorstel gaat het echter om de expliciete afweging waarom iemand niet in de gemeente woont.

De heer Holdijk (SGP):

Het gaat echter om de situatie dat die ontheffing niet verleend is. Wat staat de raad dan nog aan wettige middelen ten dienste, behoudens die meest radicale stap van ontslag?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Of dit leidt tot verhuizing, weet ik niet. Er zijn echter meerdere middelen.

De heer Engels (D66):

Ik meen dat het inhouden van een reiskostenvergoeding wettelijk niet kan, want daar heeft men recht op. Wij hebben sinds verleden jaar echter landelijk een nieuwe, overigens te betreuren, staatsrechtelijke ontwikkeling gezien: men kan ook portefeuilles gaan wisselen en afpakken. Misschien biedt dat nog soelaas.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat kan inderdaad ook. Er zijn meer wettelijke middelen om tot verhuizing aan te zetten.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik vind dit verkeerd gaan. Als een wethouder toch blijft zitten terwijl de raad hem of haar niet nog een jaar wil geven, kan toch alleen maar ontslag volgen. Dan gaan wij toch niet praten over het inhouden van de reiskostenvergoeding? Op die lijn zit de heer Holdijk, want hij vond ontslag een erg rigide middel.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dan heb ik het verkeerd begrepen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Wij zijn toch volwassen mensen en bij ons volle verstand? Als een wethouder niet wil verhuizen, dient hij te worden ontslagen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

De wethouder dient dan in principe ontslag te nemen of ontslagen te worden. Dat klopt. Je valt dan terug op de normale wet. Er zijn echter middelen om mensen aan te zetten om te verhuizen. Ik had begrepen dat het daarom ging. Als de wethouder niet wil verhuizen, zal de raad hem voor ontslag moeten voordragen. Daarom wil ik het wetsvoorstel toch van harte bij u aanbevelen, want dat acht ik een ongewenste situatie.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van de VVD en de SP en de leden Thissen, Van der Lans en Platvoet van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden, zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven