Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake de openbaarmaking van beloningen bij rechtspersonen of organisaties die deel uit maken van rechtspersonen die volledig of in aanzienlijke mate uit publieke middelen worden gefinancierd of die zijn aangewezen, voorzover deze beloningen het gemiddelde belastbare loon per jaar van ministers te boven gaan (Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens) (30189).

De voorzitter:

Ik heet minister Remkes van harte welkom in deze Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Tan (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 3 november verleden jaar is uitvoerig gediscussieerd over de relatie van dit voorstel met de motie-Bakker (30300, nr. 53). Ondanks een grote inhoudelijke verwevenheid is er toch voor gekozen om de openbaarmaking apart te regelen en niet te combineren met de regelgeving van de normering van topinkomens. Niettemin is toch relevant wat de minister daags voor het kerstreces op 22 december 2005 bij brief heeft aangegeven over de aanpak van een en ander. Daaruit bleek wel dat het een tijd zal duren voordat deze regelgeving tot stand is gekomen, volgens de planning 2007. Het lijkt ons daarom des temeer van belang dat het gedurende die periode duidelijk is waar organisaties en instellingen zich wel en niet aan hebben te houden.

In antwoord op onze vragen over de samenhang van de verschillende relevante deeldossiers verwijst de minister in de memorie van antwoord naar de brief van de minister van SZW van 29 april 2005, maar daar staat toch niet zo vreselijk veel in over instellingen uit de semi-publieke sector. Wij hebben ook vragen gesteld naar het overzicht van vigerende governance en beloningscodes bij de relevante semi-publieke sectoren en daarop antwoordt de minister, dat hij daarvan geen limitatieve opsomming kan geven, omdat codes niet centraal geregistreerd worden. Zou het dan niet wenselijk zijn om een coördinerend departement aan te wijzen, bijvoorbeeld BZK, dat met behulp van de vakdepartementen een dergelijke registratie van codes in de semi-publieke sector wel bijhoudt? In de brief van SZW van april 2005 wordt de Monitoringcommissie Corporate Governance Code (de commissie-Frijns) genoemd die de naleving van de code-Tabaksblat volgt. Waarom ontbreekt zo'n instantie voor semi-publieke instellingen?

Vervolgens geeft de minister in de memorie van antwoord aan dat in de brief over de motie-Bakker hoofdlijnen van een good-governanceprogramma geschetst worden die dit voorjaar gedetailleerd uitgewerkt zullen zijn. In die brief staan inderdaad twee sporen: het scheppen van heldere verwachtingen door aanvullend op wettelijke kaders tot een brede governancecode te komen voor de publieke en de semi-publieke sector, en het in staat stellen van organisaties, kennis te nemen van best practices om zo een sfeer van leren van elkaar te creëren.

Bij de tijdplanning staat aangegeven dat vakministers met semi-publieke sectoren overleg zullen gaan voeren over sectorcodes en dat die voor 1 januari 2007 geagendeerd staan. Wat kunnen wij nu verwachten? Aan de ene kant wordt in de brief van 22 december gesproken over een brede code voor de semi-publieke sector, maar anderzijds wordt gesteld dat er codes komen per vakdepartement. Ook hierover graag wat meer duidelijkheid.

Zonder vooruit te willen lopen op aangekondigde zaken is de vraag die ons nu bij de behandeling van dit wetsvoorstel over de openbaarmaking bezighoudt bij wie op dit moment tot de voltooiing van de regelgeving het overzicht is te verkrijgen van hetgeen wel en niet is voorgeschreven en wordt nagestreefd. Met andere woorden, waar kunnen instellingen te rade gaan over de vraag waar zij zich aan te houden hebben? De relevantie van deze vraag laat zich illustreren door het volgende.

Bij de schriftelijke behandeling hebben wij vragen gesteld over de gevolgen van het aannemen van het amendement van mevrouw De Pater-van der Meer, waardoor deze regeling ook zal gelden voor de zorgsector. Toegezegd is aan de Tweede Kamer, dat VWS zou bezien in hoeverre de ministeriële regeling over rapportageverplichtingen krachtens artikel 15 WTZi, 38 ZW en 37 AWBZ aanpassing behoeven teneinde overregulering te voorkomen. In de al genoemde memorie van antwoord geeft deze minister aan, dat VWS de gevolgen van het amendement inventariseert en dat de regels voor het jaarverslag 2005 dezelfde zullen zijn. Dat laatste is overigens door het besluit in deze Kamer sowieso het geval, maar wij hebben opnieuw navraag laten doen door ons onvolprezen CIP, ons Centraal Informatiepunt. Dat heeft in januari bij VWS nadere informatie ingewonnen en toen te horen gekregen dat de openbaarmaking niet meer door VWS gevraagd zal worden, dat er een pilot maatschappelijk verantwoordingstraject gaande is, waarbij de verantwoording gedigitaliseerd wordt en werd het voorts verwezen naar de website www.jaarverslagenzorg.nl. Wij zijn daar natuurlijk gaan kijken en zagen dat daar openbaarmaking van topinkomens van bestuurders werd gevraagd. Dat wekte weer onze verwondering op vanwege de discussie die in deze sector vooral woedt over de inkomens van medisch specialisten. Waar deze minister in de memorie van antwoord met nadruk aangaf dat het hier gaat om alle inkomens die uitstijgen boven het ministersalaris, is dat kennelijk nog niet doorgedrongen tot de VWS-site, laat staan, naar alle waarschijnlijkheid, tot de ziekenhuisinstellingen. Of is dat een onterechte veronderstelling? Graag een uitspraak van de minister hierover.

Overigens zitten er waarschijnlijk nog de nodige juridische haken en ogen aan de openbaarmaking van topinkomens van medisch specialisten vanwege hun positie van vrijgevestigden. Maar ook van specialisten in loondienst worden naar onze indruk nog nauwelijks inkomens gepubliceerd. Wat vindt de minister van dit onderscheid tussen beide groepen, dus enerzijds de vrijgevestigde en anderzijds de medisch specialisten in loondienst? Waarschijnlijk is het gemakkelijker om de openbaarmaking te vragen van de medisch specialisten in loondienst, terwijl de vrijgevestigde medisch specialisten waarschijnlijk de hogere topinkomens zullen hebben. Je krijgt dan een discrepantie die haaks lijkt te staan op de bedoeling van deze regeling.

Een ander, minder complex voorbeeld is de mededeling in de NRC van 27 januari jongstleden, namelijk dat minister Dekker op 15 mei de Tweede Kamer een volledige uitleg zal geven over de inkomens van bestuurders van alle woningcorporaties in Nederland. Tijdens de bijeenkomst met de commissie Volkshuisvesting bleek volgens de NRC dat 43 van de ruim 500 corporaties nog geen openheid hebben gegeven over het salaris – en nu komt het, zoals daarvan in de krant wordt gezegd – "terwijl ze daartoe wettelijk verplicht zijn." Eind verleden week hebben wij daarover contact opgenomen met Aedes. Vandaag lag er een brief in onze postvakjes waaruit blijkt dat die van mening is dat openbaarmaking nog niet is voorgeschreven. Ook dat is weer een illustratie van de verwarring die op dit moment heerst over wat wel en niet moet. Wij vernemen graag van de minister wat hij vindt van de coördinatie in het algemeen en vooral in het specifieke geval van VWS.

Wij hadden nog een vraag over het verband van deze Wet openbaarmaking topinkomens semi-publieke sector met de Wet Harrewijn die nog in deze Kamer in behandeling is. Deze wet gaat over het verschaffen van openbaarheid over de hoogte van inkomens bij ondernemingen via ondernemingsraden. Wij horen graag van de minister hoe de Wet Harrewijn zich naar zijn mening verhoudt tot deze wet. Welke wet gaat verder? Gaat deze wet verder dan de Wet Harrewijn of is het juist andersom? Ook hierover krijg ik graag een uitspraak van de minister.

Wij hebben een brief ontvangen van de VSNU, gedateerd op 1 februari 2006. Daarin schrijft de VSNU dat voor de inkomens van Nederlandse en buitenlandse tophoogleraren volstaan moet worden met toetsing door de Raad van Toezicht op zorgvuldige en transparante besluitvorming terzake door de Raad van Bestuur, alsmede vermelding van de toetsing in het jaarverslag. Verdergaande openbaarmaking van de topinkomens van topwetenschappers acht de VSNU onwenselijk vanwege het onnodig en opdrijvend effect op de groep excellente wetenschappers daaromheen voor wie "een bijzonder arrangement wellicht ook wenselijk maar niet nodig is."

Dit raakt eigenlijk deze regeling in haar kern. De fractie van de PvdA steunt in principe de openbaarmaking van topinkomens en het transparant maken ervan, maar zij blijft bezorgd over het risico van de opdrijvende werking. Dit geldt voor tophoogleraren, maar ook voor top medisch specialisten. Als er geen goede oplossing komt voor dit vraagstuk, lopen wij toch een gerede kans dat wij met de openbaarmaking het omgekeerde bereiken dan wij beogen. Ik krijg hier graag een reactie van de minister op.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie heeft met instemming kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het is eigenlijk vanzelfsprekend dat topinkomens openbaar worden gemaakt van personen die werken in de publieke of semi-publieke sector. Wij zijn het eens met dit wetsvoorstel.

De grens waarboven de inkomens openbaar gemaakt moeten worden, is natuurlijk arbitrair. De keuze om de openbaarheid te koppelen aan het salaris van de minister-president vindt mijn fractie niet ideaal. Als de minister-president vanwege zijn verantwoordelijke taak een nog hoger salaris zou krijgen, gaat het hele bouwwerk waarboven je moet rapporteren ook omhoog. Dit kan niet de bedoeling zijn. Vooralsnog is dit wellicht toch de beste oplossing.

De discussie over de vraag of openbaarmaking leidt tot de gewenste matiging in inkomens is interessant, maar enigszins hypothetisch. Stel dat wij "bang zijn" dat dit leidt tot verhoging van de topinkomens, willen wij dan weer geheimhouding? Of is dan het enige alternatief een "geleid" topinkomensbeleid? Daar geloven wij niet in en dit zal u verbazen.

Wij zijn het eens met de verruiming van het wetsvoorstel dankzij een amendement in de Tweede Kamer. De openbaarmaking zal nu ook gelden voor zorginstellingen en verzekeraars. De minister is in de memorie van antwoord wel vaag over de gevolgen van het aannemen van het amendement. Is het niet merkwaardig dat, als wij de wet vandaag aanvaarden, de zorginstellingen en de verzekeraars in hun jaarverslagen over 2005 nog geen melding kunnen maken over de topinkomens in 2005? Waarom niet, is mijn vraag?

Ditzelfde geldt trouwens ook voor alle andere instellingen en organisaties die onder deze wet vallen. In de bijlage bij zijn brief van 22 december schrijft de minister dat de verplichting om de betreffende salarissen openbaar te maken per 1 januari nog niet van kracht is, omdat wij de wet pas vandaag behandelen, en de minister daardoor wellicht in de problemen komt als hij in het najaar hierover moet rapporteren.

In de publieke en semi-publieke sector werkt toch eenieder voor het algemeen maatschappelijk belang? Mijn vraag aan de minister is dan ook of wij er niet vanuit mogen gaan dat de organisaties en de professionals waarover wij nu spreken, uit zichzelf zullen komen met openbaarmaking.

Wij wensen ons vandaag niet uit te spreken over de brief die de minister eind december aan de Tweede Kamer stuurde over een eventuele normering van de topinkomens. Wij wachten de discussie daarover in de Tweede Kamer af.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw de voorzitter. In de jaren zeventig wilde Joop den Uyl dat de topinkomens in Nederland niet meer dan vier keer zo hoog zouden zijn dan de laagste inkomens. Zijn vrouw was het daar niet mee eens en stelde dat vijf keer ook wel kon. En Joop, die wist hoe het hoort, heeft dat standpunt toen maar overgenomen. Vijf keer zo veel verdienen, dat vind ik schandalig veel, maar niet iedereen deelt deze opvatting. De afgelopen dertig jaar is er veel veranderd in het denken over topinkomens en inkomensverschillen.

Wat zouden al die bestuurders van ziekenhuizen, woningcorporaties en hogescholen die meer verdienen dan onze premier, destijds hebben gevonden van de normen van Den Uyl? Misschien stonden zij er wel achter. En hoe denken zij daar nu over? Of Adriaan Veerman, die vorig jaar bijna € 650.000 kreeg van de Nederlandse Spoorwegen? Of Gerlach Cerfontaine, die bijna zeven ton van Schiphol kreeg? Of Pim Vermeulen, die meer dan zeven ton kreeg van de Bank Nederlandse Gemeenten? Of Nuon-topman Ludo van Halderen en Essent-topman Michiel Boersma, die meer dan acht ton kregen? Dit zijn allemaal bestuurders die publieke of semi-publieke functies vervullen; dieners van de publieke zaak.

Overigens riep MKB Nederland Van Halderen van Nuon uit tot slechtste manager van 2005 en Boersma van Essent werd eervol tweede. Tot voor kort was onduidelijk wat topmanagers precies opstreken. Dit is bij beursgenoteerde bedrijven nu wél duidelijk: de eisen voor verantwoording aan de aandeelhouders zijn aanzienlijk aangescherpt.

De openbaarmaking van deze topinkomens heeft echter niet geleid tot matiging. Wij kunnen nu in alle openheid lezen dat bovenbazen als Jan Bennik van Numico of Crispin Davis van Reed Elsevier het niet voor minder dan 10 mln. doen en daar komen dan nog de aandelen en opties bovenop. Weinig lezers die kennis nemen van deze topinkomens zullen zich de illusie hebben dat deze openbaarmaking van zonden de honger van topmanagers zal temperen. In tegendeel: menige manager zal zich bij het zien van de cijfers van de collega's heimelijk tekort gedaan voelen. Want het kan altijd nog gekker: Ruben Mark van het Amerikaanse Colgate Palmolive incasseerde 114 mln. Dit is 15 keer de hele omzet van de SP!

De meeste burgers vinden de ontwikkeling van de topinkomens belachelijk. Als consument betalen wij onnodig veel aan topmanagers van commerciële bedrijven en als belastingbetaler betalen wij onnodig veel aan topmanagers van publieke en semi-publieke instellingen. Niet iedereen zal meer de normen van Den Uyl onderschrijven, maar wel een ongenoegen voelen bij de huidige inkomensexplosies. De meeste woordvoerders in deze Kamer uiten vandaag hun zorgen, net als in de Tweede Kamer het geval was. Ook de minister deelt deze zorgen.

Vandaag nemen wij de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens aan. Inkomens van mensen die werken in geheel of overwegend uit publieke middelen gefinancierde instellingen die hoger zijn dan het salaris van een minister, op dit moment ongeveer € 130.000, moeten openbaar worden gemaakt. Mijn fractie heeft enkele korte vragen.

De wet had per 1 januari jongstleden in werking moeten treden, maar dit lukt niet meer. Betekent dit dat in de jaarrekeningen en jaarverslagen over 2005 inkomens boven het ministerssalaris nog niet openbaar worden? Door een amendement van de Tweede-Kamerleden Kant en De Pater vallen ook zorginstellingen en -verzekeraars onder dit wetsvoorstel. In de memorie van antwoord aan deze Kamer zegt de minister dat openbaarmaking in deze sector nog niet in 2005 kan plaatsvinden. Kan dit al wel in de jaarrekeningen en jaarverslagen over 2006?

Deze wet laat zien dat politieke onduidelijkheid is ontstaan over de vraag wat nu precies publieke diensten zijn. Woningcorporaties vallen volgens de minister onder de openbaarmakingplicht. De Tweede Kamer heeft de zorginstellingen en -verzekeraars aan de wet toegevoegd. De fractie van D66 vroeg in de schriftelijke voorbereiding in deze Kamer terecht waarom bijvoorbeeld energiebedrijven niet onder de openbaarmakingplicht vallen. Wil de minister aangeven wat naar zijn opvatting een publieke dienst is en welke diensten dus onder de openbaarmakingplicht vallen? Waarom vallen bijvoorbeeld woningbedrijven en zorgbedrijven wel onder de wet en energiebedrijven niet?

In de memorie van toelichting zegt de minister te verwachten dat openbaarmaking een remmende werking zal hebben op de salarisontwikkeling. In de memorie van antwoord aan deze Kamer blijkt dat hij zijn verwachtingen ondertussen heeft getemperd: "Ik heb nooit beweerd dat als gevolg van dit wetsvoorstel de toplonen gemiddeld omlaag zullen gaan." De minister is het zelfs met mijn fractie eens dat na openbaarmaking, zoals hij dat zo mooi zegt, een "inhaalvraag" kan ontstaan. Mevrouw Tan wees al op het risico van een opdrijvende werking. Mevrouw Van den Broek-Laman Trip vroeg zich af: als dat het geval is, moet het dan maar weer geheim worden? Ik vind eerlijk gezegd van wel. Als openbaarmaking tot extra verhoging van topinkomens leidt, dan pleit ik ervoor om alle topinkomens weer geheim te laten zijn.

Ik citeer nogmaals de minister in de memorie van toelichting: "Een individu kan niet worden aangerekend dat hij een hoog salaris heeft geaccepteerd." Dat ben ik niet met hem eens; dat kan een individu wel worden aangerekend. "Het streven naar een hoog inkomen moet niet het hoogste doel zijn bij het dienen van de publieke zaak", zegt de minister in de memorie van antwoord. Dat ben ik uiteraard wel met hem eens.

Het probleem van de topinkomens is een mooi voorbeeld van hoe de politiek in een spagaat is geraakt tussen markt en moraal. Politici lijken niet meer bereid om uitspraken te doen over politiek wenselijke inkomensverhoudingen. De hoogte van topinkomens in de publieke sector is steeds meer onderwerp geworden van onderhandeling, waarbij inkomens in de commerciële sector tot norm zijn verheven. Het gaat echter niet om een vrije markt waar gekeken wordt naar de toegevoegde waarde van managers, maar om een markt waar topmanagers elkaar belonen en niet zullen schromen om ook in de toekomst de morele grenzen te blijven verleggen.

De wet die wij vandaag zullen goedkeuren, is niet meer dan een appèl aan de topmanagers in de publieke en semi-publieke sector, die bewezen hebben ongevoelig te zijn voor dergelijke morele druk. Zij zijn, om met collega Meulenbelt te spreken, de schaamte al lang voorbij. Deze Wet openbaarmaking topinkomens is niet voldoende. Dat vindt ook de Tweede Kamer, die de minister op 11 oktober alvast opdroeg om in aanvulling op deze wet met voorstellen voor normering van salarissen te komen.

In een brief aan de Tweede Kamer legt de minister uit dat het allemaal heel moeilijk is, dat eerst per sector normen moeten worden opgesteld, daarna wettelijke instrumenten moeten worden ontwikkeld en ten slotte moet worden nagedacht over handhaving en sancties. Dit zal ongetwijfeld allemaal heel ingewikkeld zijn en nog heel lang duren. Volgens mij kan het echter veel simpeler. De minister moet hier vandaag moreel leiderschap tonen en een norm stellen. Hoe vaag de grenzen tussen publieke en commerciële sectoren ook zijn geworden en hoe verschillend de situatie per sector ook is: wat is volgens deze minister de morele bovengrens van wat een dienaar van de publieke zaak mag verdienen?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik wil de SP, altruïstisch als ik ben, graag behoeden voor een verkeerd imago.

De heer Van Raak (SP):

Wij hebben net een nieuw logo.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De heer Van Raak zei: als de opdrijvende werking van de openbaarmaking van topinkomens de spuigaten uit loopt, dan moeten ze maar weer geheim worden. Vindt hij dat echt een alternatief? Is het niet beter om de hoge inkomens te beteugelen, zodat die opdrijvende werking minder of niet optreedt? Dat lijkt mij een beter alternatief dan het zoeken van de beslotenheid.

De heer Van Raak (SP):

Wat ik nu ga zeggen, is misschien schadelijk voor mijn imago of voor dat van mijn partij. Eigenlijk wil ik dat de inkomens openbaar worden en dat mensen die deze te hoog vinden, in opstand komen en die mensen uit hun stoel schoppen. Het moet gewoon niet meer gebeuren en dat kan als de samenleving tegenwicht biedt en morele grenzen stelt. Daarom heb ik de minister ook gevraagd om hier vandaag een bedrag te noemen, zodat duidelijk wordt: dit is voor onze samenleving een aanvaardbaar topinkomen in de (semi-)publieke sector.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Is hier geen rol weggelegd voor fiscale wetgeving?

De heer Van Raak (SP):

Als het morele appel niet helpt doordat deze mensen de schaamte voorbij zijn, dan moeten uiteraard andere maatregelen worden genomen. De minister heeft echter betoogd dat dit moeilijk is en nog lang zal duren. Daarom is het goed als deze Kamer de minister aanspoort om snel met duidelijke normen te komen. Het is aan de minister om te bepalen of die bijvoorbeeld op het wetgevende of fiscale vlak moeten liggen; dat laat ik aan zijn creativiteit over.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik nodig de minister uit om vandaag absoluut niet met een norm te komen, maar dat zal hem niet verrassen. De opmerking van de geachte afgevaardigde Van Raak dat deze mensen de schaamte voorbij zijn, vind ik echt niet kunnen.

De heer Van Raak (SP):

En tóch vind ik dat. Deze mensen zijn ernstig de schaamte voorbij, omdat zij zich niets gelegen laten liggen aan een moreel appèl van de samenleving.

Mevrouw Tan (PvdA):

Wat vindt de heer Van Raak van de beloning voor topwetenschappers of medisch specialisten? Stel dat een ziekenhuis een specialist alleen kan krijgen voor een salaris dat in de ogen van de heer Van Raak "de spuigaten uit loopt". Moeten de patiënten dan maar niet worden geholpen?

De heer Van Raak (SP):

Voor die vraag kom je inderdaad te staan als je telkens een beroep doet op het individu. De minister zei dat ook al: je kunt het een individu niet kwalijk nemen dat hij een heel hoog inkomen aanvaardt. Daar plaats ik dus vraagtekens bij. Een ziekenhuis moet uiteraard topchirurgen hebben. Indien het heel veel geld kost om die te krijgen, dan is dat inderdaad een ernstig dilemma. Het is logisch dat ziekenhuisdirecteuren dan zeggen: laten wij het maar doen, want deze meneer of mevrouw hebben wij echt nodig. Daarom moet het ook niet op individuele basis plaatsvinden. Het bekendmaken van individuele inkomens werkt niet matigend, maar zet juist een (hogere) standaard. Het is om die reden beter dat de politiek een norm stelt.

Mevrouw Tan (PvdA):

De heer Van Raak legt daarmee de bijl aan de wortel van "comply or explain".

De heer Van Raak (SP):

Ik weet niet wat dat is, dus dat moet mevrouw Tan eerst uitleggen.

Mevrouw Tan (PvdA):

Dit heeft betrekking op de situatie waarin codenormen zijn vastgelegd. Aangeslotenen moeten zich daaraan dan in principe houden. Indien zij toch afwijken, moeten zij uitleggen waarom dat nodig is.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb niet zo heel veel vertrouwen in dat soort gedragscodes. Het mechanisme van topmanagers die hun eigen inkomsten bepalen en herverdelen, is namelijk veel sterker dan het redelijk vrijblijvende appèl dat uitgaat van een vrijwillige gedragscode. Het zou natuurlijk heel mooi zijn als men erin zou slagen om per sector af te spreken wat een redelijk topinkomen is, als dit topinkomen maatschappelijk aanvaardbaar is en als men zich aan de afspraken houdt. Heel veel vertrouwen heb ik daar echter niet in.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. De fractie van D66 steunt de regering in het streven om meer greep te krijgen op de ontwikkeling van de topinkomens in de (semi-)publieke sector. Er is in de afgelopen jaren een dermate indringende discussie ontstaan over topinkomens in het algemeen en de beloningen in de publieke sector in het bijzonder, dat overheidsingrijpen niet langer kon uitblijven. Dat het kabinet zich al enige tijd nadrukkelijk heeft gezet aan de ontwikkeling van een breed opgezet beleid op het punt van de beloning en rechtspositie van politieke en ambtelijke functionarissen, verdient dan ook waardering.

Met de regering meent mijn fractie dat de publieke inkomensontwikkeling in het topsegment transparant en gematigd behoort te zijn. Beloningen in de publieke sector moeten aansluiten bij het belang en de verantwoordelijkheid van ambten en functies. De spanning in deze benadering ligt in het feit dat ook, of misschien wel juist, in de publieke sector de eisen van de arbeidsmarkt niet terzijde geschoven kunnen worden.

Op zichzelf genomen vraagt dit gegeven bij de verdere inkadering van de publieke topinkomens om het zetten van afgewogen en samenhangende stappen. Tegelijkertijd valt naar onze mening niet te ontkomen aan een nadere normering van de publieke topinkomens, als bedoeld in de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Bakker. De adviezen van de commissie-Dijkstal kunnen daarbij behulpzaam zijn. Mijn fractie heeft op dit moment niet de behoefte om daarop vooruit te lopen. Mijn fractie onderkent dat het voorliggende wetsvoorstel een bijdrage kan leveren om tot transparantie van topinkomens in de publieke sector te komen. De noodzaak tot transparantie hangt samen met het feit dat deze beloningen worden bekostigd uit de collectieve middelen. Dat gegeven brengt met zich mee dat publieke verantwoording gerechtvaardigd is. Voor een publiek debat en democratische controle is nodig dat de daarvoor benodigde feiten openbaar zijn.

In de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel heeft mijn fractie gemeend toch een aantal vraagpunten aan de minister te moeten voorleggen. Zo was het naar onze mening denkbaar geweest om de werkingsfeer van de wet uit te breiden naar privaatrechtelijke rechtspersonen die voorzieningen met een naar oudsher collectieve inslag verzorgen, zoals energiebedrijven. Over het standpunt van de minister dat de positie van de overheid als aandeelhouder van dit type ondernemingen afdoende mogelijkheden biedt om het met dit voorstel beoogde doel te bereiken, zou op zichzelf genomen nog verder gediscussieerd kunnen worden. In dit stadium van het wetgevingsproces lijkt ons dat echter niet opportuun. Bovendien heeft de minister zich bereid getoond, toe te zeggen dat in de evaluatie van de wet bezien zal worden of een uitbreiding van de werkingssfeer naar bijvoorbeeld privaatrechtelijke rechtspersonen toch niet geboden is.

Onze bezorgdheid over de effecten van een mogelijke verschuiving naar beloningsfiguren anders dan via inkomensbestanddelen, is door de minister genoegzaam weggenomen. Ons kernpunt was de vraag in hoeverre van openbaarheid van, politieke controle op en publiek debat over publieke topinkomens daadwerkelijk een matigende werking uitgaat. Mijn fractie kan zich voorstellen dat van dit alles een opdrijvend effect zal kunnen uitgaan. Zo hebben wij dat ook verwoord. Ook over dit punt kan men op zichzelf genomen lang en breed met elkaar debatteren. Bijvoorbeeld over de eventuele extra beloning voor tophoogleraren. Ik heb daar goede nota van genomen. In alle realiteit moet men de minister echter toegeven dat men uiteindelijk ergens moet beginnen en dat het beoogde matigende effect op zijn minst niet valt uit te sluiten. Ik kan ook niet aantonen dat er geen matigend effect van de maatregel zal uitgaan.

Dit alles brengt mij tot de conclusie dat de fractie van D66 het wetsvoorstel, nadrukkelijk mede in het licht van nader aangekondigde trajecten, zal kunnen aanvaarden.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Deze wet is het kind van nogal wat maatschappelijke ophef die enkele jaren geleden ontstond over salarissen in de sectoren overheid en semi-overheid die de pan uitrezen. Ik kan niet onvermeld laten dat het de uitwerking is van een motie-Rosenmöller in de Tweede Kamer die uiteindelijk tot deze wet heeft geleid. Om elke spanning uit het debat te halen, stel ik alvast voorop dat de GroenLinksfractie hiermee akkoord gaat.

Het is echter ook goed om te stellen dat de vermarkting, liberalisering en privatisering van vele overheidsdiensten dit voorstel mede nodig hebben gemaakt. De wildgroei aan semi-overheidsinstellingen, nv's met overheidsdeelneming en de vrijgekochte corporaties heeft een wirwar aan salarisregelingen doen ontstaan die één constante kent, namelijk een ongeremde ren naar omhoog waar het gaat om de topinkomens. Dit is naar onze mening een van de schaduwzijden van deze privatiserings- en liberaliseringstendens.

Ik wil nog wel even gezegd hebben dat de brief van woningbouwcorporatie Aedes mij heeft verbaasd, omdat Aedes zich verzet onder de regeling van deze wet en de eventuele toekomstige wet te vallen. Het bedrijf zegt namelijk geen financiering van de overheid te kennen. Ik moet dan constateren dat Aedes heel kort van memorie is, want het kapitaal dat begin jaren negentig met de bruteringsoperatie is overgedragen, was in belangrijke mate gestold overheidskapitaal.

Een dergelijk stevig beleid als met betrekking tot openbaarmaking in de sectoren overheid en semi-overheid ontbreekt nog steeds voor de marktsector. Je hebt natuurlijk de code-Tabaksblat voor de beursgenoteerde open nv's, maar die is niet dwingend en ook niet allesomvattend. Wat dat betreft vinden wij de wet die wij nu bespreken, alleen een eerste stap in de richting van meer openbaarheid en beteugeling van hoge inkomens. De Wet Harrewijn die wij voor hebben liggen, probeert hier wat aan te doen voor wat betreft de marktsector.

De voormalige staatsbedrijven, zoals die in de energiesector, zijn buiten deze regeling gehouden. D66 heeft daarover in de schriftelijke voorbereiding wat goede vragen gesteld. Wij vinden dat er in de energiesector erg veel – te veel vinden wij – wordt verdiend. De minister heeft toegezegd in de wetsevaluatie te bekijken of er aanleiding bestaat om categorieën van overheidsdeelnemingen, zoals de energiesector, alsnog onder de werking van de wet te brengen. Mijn vraag is dan welke criteria hij daarvoor gaat hanteren. Onder welke omstandigheden zou die voor ons wenselijke situatie zich kunnen voordoen?

Ik ondersteun ook de opvatting die door de VVD-fractie naar voren is gebracht, want zij plaatste kritische kanttekeningen bij de norm van het gemiddelde belastbaar inkomen van de minister waarboven openbaarheid van inkomens zal gelden. Ik proefde althans uit de opmerking – als ik dat niet goed proef, hoor ik het wel – dat die grens ook lager gesteld zou kunnen worden dan de norm van het gemiddelde ministerssalaris. Ik vind dat ook. Mijn vraag is of dat ook meegenomen kan worden in de wetgevingsevaluatie.

Openbaarheid is één, maar beteugeling van de hoogste inkomens is natuurlijk een tweede punt. Daar wil ik het ook nog wel even over hebben. Ik weet natuurlijk dat er iets in voorbereiding is naar aanleiding van het rapport van de commissie-Dijkstal waarbij het gemiddelde ministerssalaris de norm gaat worden voor de hoogste beloning in de publieke en semi-publieke sfeer. Eerst wordt voorgesteld om de salarissen van ministers en andere overheidsdienaren fors op te trekken. Dat is ook een onderdeel van het rapport van de commissie-Dijkstal. Dat leidt tot draconische salarisverhogingen van ministers, rechters en ambtenaren bij Hoge Colleges van Staat, variërend van 25% tot 42%. Dat is iets dat wij in ieder geval niet voor onze rekening wensen te nemen.

Als je het hebt over het matigende effect en de relatie tussen openbaarheid van inkomens enerzijds en anderzijds de ontwikkeling in het hogere inkomenssegment oftewel de relatie tussen inkomens binnen overheid en semi-overheid enerzijds en marktinkomens anderzijds, dan kun je de sombere conclusie trekken dat de minister zelf ijverig meewerkt aan het opjagen van de overheidsinkomens. Wij vinden dat een betreurenswaardige ontwikkeling. In plaats van de hoogste inkomens in de marktsector aan te pakken, worden nu de hogere overheidssalarissen nog eens extra opgetrokken als neveneffect van het proces waarin wij nu zitten. Als je voorstander bent van een evenwichtige en rechtvaardige inkomensverdeling, dan vind ik dat een verkeerde kant op gaan. Ik vind het ook niet passen in het maatschappelijke klimaat en ik betwijfel of er voldoende maatschappelijke steun voor is.

Het is goed om het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 1999 in herinnering te roepen. Dit onderzoek was onderdeel van het grote project Culturele verandering in Nederland. Hieruit sprak dat er een grote meerderheid is voor nivellering van inkomens in Nederland en dat zelfs een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking vindt dat ministers genoeg of zelfs te veel verdienen. Ik begrijp dat de discussie nog gaat komen, maar wil toch alvast een verband leggen tussen deze wet en de voorstellen die wellicht worden gedaan.

Mijn kernpunt is dat mijn fractie het eens is met deze wet, maar die niet als geïsoleerd verschijnsel kan beschouwen. Zij weet wat eraan komt. Zij ziet alleen een verband tussen de twee ontwikkelingen en vreest dat het loongebouw opgesierd wordt met een fors aantal chique penthouses. Een dergelijke ontwikkeling wil mijn fractie niet steunen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven