Noot 1 (zie blz. 307 )

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister-president, minister van Algemene Zaken, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene politieke beschouwingen inzake het in het jaar 2006 te voeren beleid (30 300)

Vraag van de geachte afgevaardigde Noten (PvdA)

De belastingdruk op kapitaal neemt af (verlagen vennootschapsbelasting, afschaffen belasting op dividend, afschaffen belasting op gebruikersdeel OZB). Gevolg is onvermijdelijk verlaging collectieve voorzieningen of verhogen belastingdruk op arbeid. Laatste is desastreus voor met name de banengroei aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Is de regering zich bewust van deze ontwikkeling? Vindt ze dat een probleem? Waarom kiest de regering niet voor fiscale maatregelen die de productiviteitsval aan de onderkant van de arbeidsmarkt compenseren. Denk daarbij aan een Earned Income Tax Credit of het fenomeen van de € 400-banen in Duitsland. Waarom doet de regering niets aan de zogenaamde «armoedeval»?

Antwoord

De belastingdruk op arbeid is de afgelopen jaren gedaald en niet verhoogd. De productiviteitsval treedt op als vaardigheden en beloning niet in evenwicht zijn als gevolg van een tekortschietende arbeidsproductiviteit van de betrokken werknemer. De introductie van een Earned Income Tax Credit zal hier weinig aan veranderen, aangezien deze ten goede komt aan de werknemer en daarom niet rechtstreeks de arbeidskosten verlaagt. Bij premievrije minibanen hoeven werknemers op kleine deeltijdbanen geen sociale zekerheidspremies af te dragen. Zij kunnen dan ook geen aanspraak maken op sociale zekerheid. Door het CPB is een aantal varianten berekend van dergelijke banen in het kader van een onderzoek naar het ontwikkelen van een markt voor persoonlijke dienstverlening. De uitkomst hiervan laat weliswaar een werkgelegenheidstoename zien, maar gemeten in uren is sprake van een daling. Dit komt vooral doordat mensen minder gaan werken, waardoor het netto werkgelegenheidseffect negatief wordt.

Voor 2006 staan verschillende maatregelen gepland die de armoedeval verkleinen. Het kabinet trekt € 200 miljoen extra uit voor de kinderopvang. Een deel hiervan (€ 130 miljoen) zal gebruikt worden om de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang van de midden en hogere inkomensgroepen te verlagen. Dit verlaagt de armoedeval voor herintreders en de marginale druk voor tweeverdieners.

Verdergaande maatregelen om de armoedeval te bestrijden zijn mogelijk maar het kabinet moet in zijn armoedevalbeleid constant een afweging maken tussen de gewenste bestrijding van de armoedeval, het streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling en het streven naar gezonde overheidsfinanciën.

Vraag van de geachte afgevaardigde Noten (PvdA)

De geachte afgevaardigde Noten heeft gevraagd naar de reactie van het kabinet op de motie-Van Thijn, verwees daarbij naar de brief van de minister van Justitie van 4 november jl. en de reactie van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, en vroeg of het hier om een juridisch vraagstuk gaat.

Antwoord

De reactie van de regering op de motie Van Thijn over het opnemen van bevindingen van uitvoerende en handhavende organisaties met betrekking tot de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van regelgeving heeft helaas tot misverstanden geleid bij de Eerste Kamer.

Het is goed te recapituleren wat in de brieven van de Minister van Justitie van 11 augustus en 4 november jl. over de uitvoering van deze motie is gezegd.

De brief van 11 augustus jl. van de Minister van Justitie geeft een overzicht van de wijze waarop uitvoerings- en handhavingsorganisaties nu al bij voorbereiding van beleid en wetgeving worden betrokken, en dus van de wijze waarop door het kabinet feitelijk al uitvoering wordt gegeven aan de motie. In die brief is erkend dat de manier waarop deze instanties worden betrokken, nog beter kan en dat in nauw overleg met andere betrokken ministeries uitwerking wordt gegeven aan die verbeteringen. Het gaat dan met name om het instrument en de procedure rond de Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets, kortweg U&H-toets.

In de brief van 4 november jl. van de Minister van Justitie is concreet aangegeven dat uw Kamer in het eerste kwartaal van 2006 nadere informatie kan verwachten over de voornemens ter versterking van deze toetsing en hoe deze de doelstelling van de motie Van Thijn verder versterkt.

Overigens is het kabinet niet van mening dat het hier een juridische kwestie betreft. Weliswaar is het in kaart brengen van uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidsaspecten onderdeel van het wetgevingsproces en in die zin wellicht een juridische aangelegenheid, het gaat echter ook om aspecten die direct verband houden met belangen op het terrein van de Minister van Justitie, namelijk zorg voor de rechtshandhaving en voor de wetgevingskwaliteit.

Om die reden heeft de Minister van Justitie de reactie op deze motie voor zijn rekening genomen. Uiteindelijk gaat dit onderwerp natuurlijk het gehele kabinet aan, reden waarom de uitwerking van de verbeteringen op dit vlak ook interdepartementaal ter hand genomen wordt.

Het voorgaande geeft uitdrukking aan het feit dat het kabinet de motie Van Thijn van harte ondersteunt en daaraan ook uitdrukkelijk uitvoering geeft en zal blijven geven.

Vraag van de geachte afgevaardigde Noten (PvdA)

Blijkens de rol voor gemeenten in de WWB en in de WMO is er groot geloof in decentralisatie van de uitvoering van beleid. Is hier sprake van beleid of van toeval? Ziet de regering op termijn nog meer verantwoordelijkheden naar de gemeentes gaan. Bijvoorbeeld de uitvoering van de WW?

Antwoord

De WW wordt door het UWW uitgevoerd. In het recente kabinetsstandpunt over de toekomst van de WW heeft het kabinet geen voorstellen gedaan om daar een wijziging in aan te brengen.

Voor de door de geachte afgevaardigde genoemde wetten ligt dat anders.

Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning beoogt de regering gemeenten de instrumenten in handen te geven om een samenhangend lokaal beleid te voeren op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen en welzijn. De WWB is van oudsher een wettelijke taak van de gemeenten.

Vraag van de geachte afgevaardigde Noten (PvdA)

Waarom voert de regering de motie-Bussemaker/Bruls over de compensatie voor de SW bedrijven van de SPAK niet uit?

Antwoord

De regering voert de motie Bussemaker/Bruls over compensatie voor de SW bedrijven van de afbouw van de SPAK in combinatie met de motie Weekers wel degelijk uit (AO’s en VAO over de modernisering Wsw op 13 en 27 oktober en 15 november jl.).

De Tweede Kamer heeft bij de begrotingsbehandeling SZW in december 2004 € 20 miljoen extra geregeld voor compensatie SPAK in 2005. Daarnaast vroeg de motie Bussemaker om structurele compensatie, maar de gelijktijdig ingediende motie Wilders stelde een dergelijke structurele compensatie afhankelijk van de uitkomsten van onderzoeken naar de kostenstructuur en de cao loonontwikkeling in de cao.

In juni jl. heeft het kabinet aan de Tweede Kamer de voorstellen voor modernisering Wsw aangeboden met de daarbij uitkomsten van de gevraagde onderzoeken. Conclusie: de kostenstijging in relatie tot de subsidie stijging maakt een extra compensatie van € 20 mln niet nodig. Desondanks stelt het kabinet voor de Wsw € 20 mln extra in 2006 en latere jaren beschikbaar. Niet met als bestemming compensatie Spak (is immers niet nodig) maar om het begeleid werken een extra impuls te geven (bonusregeling).

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Noten (PvdA)

Waarom geen participatiebanen ontwikkelen?

Antwoord

Het kabinet gaat wel degelijk werk maken van participatiebanen. Aandacht voor bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is belangrijk en ook mensen die nog (lang) niet klaar zijn voor een reguliere arbeidsplaats dient perspectief te worden geboden. Staatssecretaris Van Hoof zal nog voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Tweede Kamer een nadere uitwerking van participatiebanen doen toekomen.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Noten (PvdA)

Waarom niet jongeren bij hun nekvel pakken?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat jongeren actief moeten participeren in de samenleving. Recentelijk heeft de Twee Kamer een brief ontvangen over de invulling die het kabinet wil geven aan de motie Verhagen c.s. over de leer/werkplicht voor jongeren tot 23 jaar. Daarin wordt onder andere voorgesteld de partiële leerlicht voor 17-jarigen om te zetten in een volledige leerplicht en jongeren die een leer/werkaanbod weigeren bij een eventuele toekomstig uitkeringsaanvraag te sanctioneren (door een korting toe te passen dan wel de uitkering in z’n geheel te weigeren).

Vraag van de geachte afgevaardigde Noten (PvdA)

Wil de regering nog eens een keer uitleggen waarom de verlaging van de kosten van de verzorgingsstaat (waar beleid m.n. op gericht lijkt) zo belangrijk is? Kan de regering zich voorstellen dat er investeringen in de verzorgingsstaat denkbaar zijn die een batig saldo opleveren zoals bijv. extra opleidingsvoorzieningen, kinder- en naschoolse opvang als basisvoorziening?

Antwoord

De regering neemt maatregelen om de verzorgingsstaat zo in te richten dat deze meer in lijn komt met een veranderende samenleving. Een belangrijke ontwikkeling is de vergrijzing. Het beroep op overheidsmiddelen zal toenemen, terwijl een kleiner wordende groep de kosten moet opbrengen voor sociale zekerheid en gezondheidszorg. Dit maakt het nodig dat het sociale zekerheidsstelsel mensen zoveel mogelijk prikkelt tot actieve deelname in het arbeidsproces. Bovendien acht het kabinet het vanuit sociaal perspectief eveneens van belang er zoveel mogelijk voor te zorgen dat waar mogelijk deelname aan het arbeidsproces wordt bereikt. Het kabinet heeft daarbij ook aandacht voor investeringen die de verzorgingsstaat ondersteunen. Zo is extra geld beschikbaar gesteld voor het onderwijs en kinderopvang.

Het bevorderen van de participatie van vrouwen is een van de manieren om de arbeidsparticipatie te verhogen. Zo verhoogt de regering in 2006 de aanvullende combinatiekorting. Ook betere combinatiemogelijkheden voor arbeid en zorg dragen hieraan bij. Hierbij valt te denken aan de Wet arbeid en zorg, de levensloopregeling en de invoering van de Wet kinderopvang.

De € 200 miljoen die structureel extra beschikbaar komt vanaf 2006 voor kinderopvang is in deze zin dus een investering in de verzorgingsstaat. Bij de Wet Kinderopvang heeft het kabinet de keuze gemaakt om deze in te zetten als instrument voor arbeidsparticipatie van vooral vrouwen. De financiële tegemoetkoming van de overheid voor de kosten van kinderopvang is dus nadrukkelijk bestemd voor werkende ouders. Het kabinet pakt de kinder- en naschoolse opvang op en intensiveert het beleid op het gebied van tussenschoolse en buitenschoolse opvang. De Ministers van SZW en OCW zullen binnenkort in een brief aan de TK aangeven hoe ze de motie-Van Aartsen/Bos zullen uitwerken.

Vraag van de geachte afgevaardigde Noten (PvdA) en de geachte afgevaardigde Werner (CDA)

Is het feit dat er in de zorg minimaal 6 toezichthoudende instanties zijn geen reden tot zorg?

Zorgverzekeraars hebben te maken met 7 verschillende toezichthouders.

Antwoord

Door de private vormgeving van de zorgverzekeringswet krijgen de zorgverzekeraars met dezelfde toezichthouders te maken als andere financiële bedrijven. Er zijn drie generieke toezichthouders: de DNB, AFM en NMA. Deze toezichthouders zijn er dus voor ieder financieel bedrijf inclusief de zorgverzekeraar.

Daarnaast hebben zorgverzekeraars te maken met specifiek toezicht op de zorg en dan komen we bij de Nederlandse zorgautoriteit. Het gaat hierom o.m. het toezicht op acceptatieplicht, zorgplicht en premiedifferentiatie. Het toezicht op de zorgverzekeringswet is overigens minder gedetailleerd dan in de ziekenfondssituatie.

De zorgaanbieder heeft te maken met de NZa voor wat betreft het markttoezicht, de NMa (voor fusiecontrole, kartelvorming, misbruik machtspositie) en de IGZ voor wat betreft de kwaliteit van de zorg.

Om de administratieve lasten te beperken regelt de Wet marktordening gezondheidszorg dat de toezichthouders onderling informatie moeten uitwisselen. Ook moeten ze werkafspraken maken over hoe ze omgaan met onderlinge raakvlakken; de eerste werkafspraken in dit kader zijn al gemaakt.

Vraag van de geachte afgevaardigde Werner (CDA)

Kan het kabinet een lange termijn toekomstscenario ontwikkelen waarbij de breed gedragen motie-Lemstra betrokken wordt?

Antwoord

Het kabinet heeft bij al haar grote Nota’s, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit gebruik gemaakt van scenario studies die een zichthorizon hebben tot 2040. Dat is voor de meeste beleidsvraagstukken rond ruimte, infrastructuur en natuur ook voldoende. Uitzondering hierop is het vraagstuk «energie» en «gevolgen van klimaatverandering». Hiervoor weten we dat op de nog langere termijn de beleidsuitgangspunten van vandaag niet voldoende zijn.

Het kabinet werkt aan een visie op energietransitie, de ontwikkeling van nieuwe energietechnologieën en energieonderzoeksstrategie. Voor veiligheid tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en het omgaan met watertekort ten gevolge van droogte wordt gewerkt met scenario’s tot ver na 2100.

Die toekomst is echter omgeven door grote onzekerheden. Dat maakt beslissen in het hier en nu niet eenvoudig. Maar het moet: de extremen nemen toe, hetere zomers, meer regen, wind en water. Het adaptatieprogramma ruimte en klimaat, met de toepasselijke afkorting ARK, zal op basis van deze lange termijnscenario’s komen met concrete voorstellen voor verduurzaming van het Nederlandse Ruimtegebruik. U heeft daar recent een brief van de Minister van VROM over ontvangen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Werner (CDA)

Kan het Kabinet zich ten doel stellen om Nederland in 2025 leading te laten zijn in de wereld op het gebied van milieukunde en duurzaamheid?

Antwoord

Het kabinet deelt de ambitie van de vragensteller op dit punt.

In Nederland koppelen we een hoog ambitieniveau op het gebied van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu met een grote milieudruk vanuit een aantal intensieve sectoren. Daarmee lopen we in Nederland vaak het eerste tegen grenzen aan: onze afvalverwerking en afvalwaterzuivering was als één van de eerste landen op orde, we bevonden ons in de frontlinie bij de aanpak van bijvoorbeeld bodemverontreiniging en dioxineuitstoot.

We lopen nu als één van de eerste landen aan tegen de spanning tussen intensief ruimtegebruik en luchtkwaliteit. Dat daagt ons uit tot innovatie, tot technologische én institutionele vernieuwing. Door een «veeleisend» klimaat te scheppen kan het kabinet bijdragen aan het behouden van een koppositie op een aantal duurzaamheidterreinen. Ook kiest dit kabinet voor de ontkoppeling tussen milieudruk en economische groei. Daarmee neemt de milieuschuld voor toekomstige generaties niet toe.

In de «Toekomstagenda Milieu», die de staatssecretaris van VROM begin 2006 uitbrengt, wordt uitgebreid ingegaan op «milieu als kans».

Vraag van de geachte afgevaardigde Werner (CDA)

Worden de adviezen die in het wetenschappelijk onderzoeks- en documentatiecentrum van het ministerie van Justitie «Alle regels tellen» dienaangaande worden gedaan, door de regering overgenomen?

Antwoord

Het rapport «Alle regels tellen», dat in het kader van het programma Bruikbare rechtsorde op verzoek van de minister van Justitie is vervaardigd heeft geleid tot een monitor waarin het bestand van formele wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen wordt bijgehouden. In de voortgangsnotitie Bruikbare rechtsorde, die in juni is uitgebracht, is met behulp van deze monitor een actueel beeld van het regelbestand gegeven. In het kader van bovengenoemde programma’s zullen voortgangsnotities worden uitgebracht waarin een beeld wordt gegeven van de kwantitatieve ontwikkeling van het regelbestand en van de door de diverse projecten bereikte inhoudelijke resultaten.

Vraag van de geachte afgevaardigde Werner (CDA)

Zij die niet meekunnen, moeten kunnen rekenen op een vangnet, en daarin past dat de uitkering van geheel arbeidsongeschikten wordt verhoogd van 70 naar 75%. Hoe schat de regering de vooruitzichten daarvoor in?

Antwoord

Over de verhoging van de uitkering van duurzaam volledig arbeidsongeschikten heeft de regering in het najaarakkoord van 2004 afspraken gemaakt met de sociale partners.

De uitkering van de IVA wordt verhoogd naar 75% als:

– De instroom in 2006 in de IVA minder bedraagt dan 25 000;

– De intentie van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en werknemers (zoals verwoord in de Stichtingsverklaring van 5 november 2004) ook daadwerkelijk is uitgevoerd door CAO-partijen. Dit gaat er om dat in de eerste twee ziektejaren in totaal niet meer dan 170% loon wordt doorbetaald.

Afgesproken is om medio 2007 te bezien of aan beide voorwaarden is voldaan. De regering kan daar op dit moment niet op vooruitlopen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Werner (CDA) en de geachte afgevaardigde Kox (SP)

CDA: Aanhalen banden met India en China. Moeten wij de inspanningen om de banden met deze nieuwe economische mogendheden verder aan te halen niet opvoeren?

SP: Mag het in China en India niet iets beter gaan?

Antwoord

De intensivering van economische betrekkingen en het bevorderen van Nederlandse export naar en investeringen in zowel China als India is een prioriteit voor de Regering en wij werken daar ook hard aan. Zo heeft in oktober jl. Minister Brinkhorst met een uitgebreide delegatie van vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven een bezoek gebracht aan India, en zal in januari 2006 o.l.v. Staatssecretaris Wijn een bedrijfslevenmissie worden uitgevoerd naar China. Overigens brengen ook andere bewindslieden regelmatig bezoeken aan beide landen vergezeld door vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven. Een voorbeeld hiervan is het bezoek van Minister Peijs van Verkeer en Waterstaat aan China in de week van 14 november jl.. De Minister-President is van plan in januari 2006 een oriënterend bezoek aan India te brengen.

De Regering ziet de opkomst van India en China als economische grootmachten in termen van kansen/«opportunities» en niet als bedreiging. Die economische groei is voor alle betrokken partijen van belang en zal er in India en China toe bijdragen dat het de bevolking in het algemeen gesproken beter gaat. Daarmee is niet gezegd dat die snelle economische ontwikkeling zonder problemen verloopt. De gevolgen ervan in China komen onder andere tot uiting in omvangrijke milieuvervuiling, een grote en groeiende energiebehoefte en een groeiende kloof tussen arm en rijk. De samenwerking tussen Nederland (en de EU) en India/China is erop gericht om bij te dragen aan een duurzame ontwikkeling in beide landen.

Vraag van de geachte afgevaardigde De Wolff (GL)

Belt de minister-president wel eens met president Bush voor een strategisch overleg, de man met wie hij schouder aan schouder staat in de strijd tegen terreur? En wat krijgt Bush dan van hem te horen over mogelijke geheime CIA-martelkampen, de rechteloze toestand op Guantanamo Bay, het vermeende gebruik van wit fosfor in Falluja, de nog steeds niet voltooide wederopbouw in Irak, het feit dat uitgerekend de proliferatie van terreur het meest hardnekkige gevolg van de aanval op Irak lijkt te worden?

Antwoord

Er is op alle niveaus geregeld overleg met de Verenigde Staten. Daarbij worden kritische onderwerpen niet geschuwd. Guantanamo Bay en de daarmee samenhangende problematiek worden aan de orde gesteld in gesprekken met de VS. Ikzelf deed dat in mijn gesprek met president Bush tijdens zijn bezoek aan Nederland in mei jl. en de minister van Buitenlandse Zaken deed dat nogmaals in oktober tijdens zijn bezoek aan Washington in zijn gesprekken met Secretary Rice en Deputy Secretary Zoellick. Voorts is er op (hoog) ambtelijk niveau zeer frequent contact, ook over genoemde onderwerpen.

Recente berichten in de pers over het bestaan van geheime CIA gevangenissen zijn categorisch ontkend door de regeringen van de landen waar deze geheime detentiekampen zich zouden bevinden (zoals Polen en Roemenië). De NL regering heeft bij monde van minister Bot ingestemd met een brief van het EU-voorzitterschap aan de VS waarin opheldering wordt gevraagd over deze berichten. Het is van belang voor zowel de internationale gemeenschap als de VS om hier helderheid over te scheppen en deze geruchten niet voort te laten bestaan. Wij wachten de reactie van de VS af.

Vraag geachte afgevaardigde De Wolff (GroenLinks)

Sinds wanneer mogen ministers niet meer hardop denken? Staat dat echt allemaal in de Grondwet?

Antwoord

In debatten met de Tweede Kamer is – recent – deze thematiek helder besproken, volgens onderstaande lijn.

Uit de Grondwet volgt de ministeriële verantwoordelijkheid. Er is naast de individuele verantwoordelijkheid van bewindspersonen in relatie met de Staten-Generaal een collectief element in de ministeriële verantwoordelijkheid ontwikkeld. De introductie van de ministerraad in de Grondwet bevestigt deze ontwikkeling van een «collectieve ministeriële verantwoordelijkheid» – tot uitdrukking komend in eenheid van regeringsbeleid.

Artikel 45 lid 3 is voorts heel expliciet. («De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid.») Ministers zijn dus gebonden aan – en beperkt door – het (afgesproken) regeringsbeleid.

Het Reglement van Orde voor de Ministerraad werkt dit (in artikelen 4 t/m 7) verder uit1 ook uit dit reglement blijkt dat «eenheid» niet als dode letter is bedoeld. Bovendien bevestigt het RvOMR dat die eenheid ook geldt in de fase van voorbereiding van besluitvorming (daar zijn genoemde artikelen immers in essentie op gericht).

Daarmee heb ik niet beweerd dat er geen enkele ruimte is voor bewindslieden om standpunten in te nemen. Integendeel, ik heb zelf het kader daartoe juist willen aangeven. Daar waar het niet gaat over de lopende kabinetsperiode maar over de langere termijn geldt de praktijk dat ministers in partijpolitiek verband enige ruimte voor wat vrijere gedachtewisseling hebben.

Er is met andere woorden een fundamenteel verschil tussen een Kamerlid dat «zonder last en ruggespraak» opereert, en een bewindspersoon die «verantwoordelijk is aan het parlement». Wanneer dat onderscheid zou vervallen, zal dat – naar ik aanneem, onbedoelde – consequenties hebben voor het stelsel van democratische controle van het bestuur door de volksvertegenwoording.

Vraag van de geachte afgevaardigde De Wolff (GL) en van de geachte afgevaardigde Holdijk (SGP)

Voor het eerst sinds eind jaren vijftig heeft Nederland weer te maken met een echt vertrekoverschot, oftewel het aantal emigranten overtrof het aantal immigranten. Is dit verschijnsel de regering een zorg en hoe treedt zij dit tegemoet?

Antwoord

Het aantal emigranten is volgens informatie van het CBS van 2000 tot en met 2003 gestegen van 78 977 naar 104 831. Volgens voorlopige cijfers van het CBS komt de emigratie in 2004 uit op 112 366 personen. De emigratie bestaat voor ongeveer 60% uit Nederlanders. Zij vertrekken uit Nederland met name om redenen van werk, relatievorming, goedkopere huizen (Duitsland en België), of gunstiger belastingtarieven. Het aantal geëmigreerde Nederlanders is sinds 1954 niet meer zo groot geweest. Voor zover niet-Nederlanders ons land verlaten houdt dit naar de indruk van het CBS verband met het vermeende verhardende sociale klimaat in de grote steden en de negatieve beeldvorming over allochtonen.

Tegenover de gestegen emigratie staat een gedaalde immigratie. Het hoogste aantal immigranten werd bereikt in 2001 met 133 404 personen. Daarna daalde het tot 104 514 personen in 2003 en 89 660 in 2004 (2004 is voorlopig cijfer CBS). De immigratie bestaat voor het merendeel (70%) uit niet-Nederlanders. In 2000 is het grootste aantal verblijfstitels verstrekt aan asielzoekers, namelijk 27 402; in 2003 was dit gedaald naar 9 272. Ook het aantal gezinsherenigingen daalde licht van 15 285 in 1996 tot 11 372 in 2003. Gezinsvorming nam daarentegen toe van 11 381 (1995) tot 20 654 (2003). Met betrekking tot arbeidsmigratie vormde 2001 over de periode 1995–2003 het hoogtepunt met 19 947; in 2003 waren dit er 16 621. Ongeveer de helft van de arbeidsmigranten is afkomstig uit de huidige 25 EU-lidstaten.

Het spreekt voor zich dat het patroon van emigratie en immigratie en de achterliggende motieven aandacht heeft. Voorts is relevant de vraag of emigratie zou kunnen leiden tot specifieke tekorten op de arbeidsmarkt die niet door het beschikbare binnenlandse aanbod kunnen worden opgevuld. Vooralsnog geven de cijfers geen reden tot actie.

Vraag van de geachte afgevaardigde de Wolff (GL)

«Nog schokkender was trouwens de bureaucratische onverschilligheid waarmee uitgezette asielzoekers in gevaar werden gebracht door onnodige informatievoorziening aan de autoriteiten in de herkomstlanden».

Antwoord

Over de suggestie dat uitgezette asielzoekers in gevaar zijn gebracht door informatievoorziening aan de autoriteiten van het herkomstland, wil ik hier volstaan met een verwijzing naar de Commissie Havermans, die bezig is met het afronden van het onderzoek naar de suggestie van het actualiteitenprogramma Netwerk dat door toedoen van de Nederlandse overheid asielgerelateerde informatie in handen zou zijn gekomen van de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rosenthal (VVD)

Volgens recent onderzoek blijken er veel kansen te liggen voor etnisch ondernemerschap. Naast microkredieten helpt vooral assistentie bij het voldoen aan de vele administratieve verplichtingen. Welke maatregelen treft de staatssecretaris van Economische Zaken hiervoor?

Antwoord

Inderdaad zijn er veel kansen voor etnisch ondernemerschap, maar het is natuurlijk aan de potentiële ondernemer zelf om de kansen te grijpen. Eigen verantwoordelijkheid dient hier het leidende beginsel te zijn. Als overheid kunnen wij slechts de voorwaarden verbeteren waaronder allochtonen een eigen bedrijf kunnen gaan starten.

Het Kabinet neemt hiertoe ondermeer de volgende acties:

– Extern onderzoek is gestart hoe meer microkredieten tot € 25 000 door de markt kunnen worden verstrekt. Etnisch ondernemerschap loopt hierin mee;

– Kamers van Koophandel doen aan gerichte voorlichting voor etnische ondernemers, bijvoorbeeld door het houden van spreekuren in de oude stadswijken. Ook ondersteunen ze de vorming van netwerken van etnische ondernemers.

– Vanaf 1 januari 2005 is de BBMKB (borgstellingsregeling voor het midden en klein bedrijf) voor starters (borgstellingen tot € 100 000) aantrekkelijker gemaakt.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rosenthal (VVD)

Het kabinet geeft aan dat beleid erop gericht is verplaatsing van banen tegen te gaan. Op langere termijn krijgen wij betere, kennisintensieve banen terug. De VVD vraagt hoe dat in zijn werk gaat. Is deze stelling wel overeind te houden, nu landen als China en India in hoog tempo zelf ook goederen met een hoge toegevoegde waarde beginnen te produceren? En als bedrijven in ons land hoog gekwalificeerde buitenlanders nodig hebben, waarom maken wij het die buitenlanders dan zo lastig hiernaartoe te komen?

Antwoord

Het beleid van het kabinet is er niet primair op gericht om verplaatsing van bedrijvigheid tegen te gaan. In bepaalde sectoren is concurreren op loonkosten met landen als China en India niet aan de orde. Het kabinet zet daarentegen juist in op structurele hervormingen om zodoende het investeringsklimaat in Nederland te verbeteren. Daaronder valt ook de beschikbaarheid van een goed opgeleide beroepsbevolking. Het is niet te verwachten dat Nederland binnen afzienbare termijn zijn comparatieve voordeel op dit gebied ten opzichte van lagelonenlanden zal verliezen.

Voorts kan worden opgemerkt dat de noodzaak van het toelaten van hooggekwalificeerd buitenlands arbeidsaanbod niet voor alle sectoren van de Nederlandse economie vanzelfsprekend is. Daarom heeft het kabinet, met de introductie van de Kennismigrantenregeling per 1 oktober 2004, gekozen voor een vraaggestuurd systeem. Daarbij kunnen werkgevers via een snelle procedure bij de IND een verblijfsvergunning krijgen indien de kennismigrant beschikt over een arbeidscontract met een bruto jaarsalaris van tenminste € 45 000. Momenteel wordt deze regeling geëvalueerd. Op basis van die evaluatie zal worden bezien of en, zo ja, welke wijzigingen in de regeling gewenst zijn.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rosenthal (VVD)

Wat is het kabinet bereid te doen aan de onbeperkte aansprakelijkheid van eenmanszaken?

Antwoord

Het kabinet heeft geen indicatie dat de onbeperkte aansprakelijkheid voor eenmanszaken thans een probleem is. Overigens is de wet Schuldsanering Natuurlijke Personen onlangs zo aangepast, dat deze meer is toegesneden op de specifieke positie van ondernemers. Doel hiervan is het bevorderen van de doorstroom in de rechtsgang. Daarnaast streeft het kabinet naar een beperking in de tijd van de restschuld. Dit zal onderdeel uitmaken van de aanstaande herziening van de Faillissementswet. Hierbij zij opgemerkt op dat een beperking van de aansprakelijkheid voor de ondernemer steeds vraagt om een zorgvuldige afweging tegen de belangen van diens crediteuren.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rosenthal (VVD)

En mogen wij erop vertrouwen dat het kabinet het binaire stelsel en het verschil tussen hogescholen en universiteiten overeind houdt?

Antwoord

De VVD-fractie mag erop vertrouwen dat het kabinet het binaire stelsel intact houdt. Het meest zwaarwegende argument hiervoor is de herkenbaarheid op de arbeidsmarkt en dit is juist voor werkgevers van groot belang. Het gaat dan om de herkenbaarheid van diploma’s en de daaraan verbonden opleidingen. Dat wordt gehandhaafd en via de accreditatie wordt dat ook geborgd.

Wat betreft het institutionele onderscheid is er sprake van verschillende ontwikkelingen. Ontwikkelingen die enerzijds al enige tijd gaande zijn en anderzijds nog niet geheel zijn uitgekristalliseerd:

– Al sinds de accreditatiewetgeving van toenmalig onderwijsminister Hermans hebben instellingen de mogelijkheid om onderwijs over de binaire grens aan te bieden: hogescholen mogen wo-opleidingen aanbieden en andersom.

– Samenwerking tussen hogescholen en universiteiten, met de nadrukkelijke wens van sommige samenwerkingsverbanden om tot fusie over te gaan.

– Internationale discussie over classificatie van instellingen.

– Ontwikkeling van de onderzoeksfunctie in het hbo.

Sommige hogescholen hebben – met het oog op de internationale positionering van hun instellingen – de ambitie om op middellange termijn naast hoger beroepsonderwijs ook wetenschappelijk onderwijs en onderzoek in huis te hebben. Dat is niet de ambitie van het kabinet, maar het kan ook niet uitgesloten worden gegeven de mogelijkheden die de accreditatiewetgeving biedt. Maar om misverstanden te voorkomen stellen we zeer hoge eisen aan de erkenning als (research)universiteit.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rosenthal (VVD)

Is het kabinet het met ons eens dat taal, rekenen en andere basisvakken belangrijker zijn dan «leren netwerken» – wat een aanhanger van het studiehuis laatst als doelstelling van die onderwijsvernieuwing formuleerde?

Antwoord

Waar het om gaat is dat de goede en in de praktijk bewezen onderdelen van het studiehuis behouden blijven. Dit betreft de profielen en de mogelijkheid dat scholen kunnen kiezen voor andere werkvormen dan alleen de traditionele werkvormen. In het standpunt van de regering inzake de nota tweede fase, (Kamerstukken II 30 187, 2005) is tevens aangegeven dat het kabinet voorstander is van meer robuuste vakken, waardoor er ruimte komt voor kénnis en vaardigheden, en voor verbreding en verdieping. Dit laat onverlet dat de scholen hierin eigen keuzes kunnen maken.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rosenthal (VVD)

Is het kabinet het ermee eens dat het van belang is ons te heroriënteren en vooral de banden met andere democratische staten in de wereld aan te halen? Daarbij gaat het er niet om democratie geforceerd te exporteren maar wel om het vergroten van de verbondenheid tussen de democratische staten in de wereld. Voelt het kabinet er in dit verband voor het initiatief van de conferentie van Warschau van juni 2000 om te komen tot een gemeenschap van democratieën, nieuw leven in te blazen?

Antwoord

De «Community of Democracies» komt geregeld bijeen: na de conferentie van Warschau is er een geweest in Seoul, gevolgd door Santiago de Chili begin dit jaar. Een volgende conferentie zal plaatsvinden in Mali in 2007 . Ook komt de «Community of Democracies» sinds een aantal jaren en marge van de AVVN en de Mensenrechtencommissie bijeen als een «informal democracy caucus». «Nieuw leven inblazen» is dus niet noodzakelijk. Nederland neemt aan deze conferenties en bijeenkomsten deel en ziet de «Community of Democracies» als een nuttig, zij het informeel, forum voor uitwisseling van meningen over de bevordering van democratie in de wereld en over de wijze waarop democratische landen hiertoe effectiever willen of kunnen samenwerken.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rosenthal (VVD)

Een selectieve staat bevordert een open markt, faciliteert een excellent vestigingsklimaat. Hij geeft niet toe aan de verleidingen van protectionisme, ook niet waar het mondiale kennisstromen en de toegang voor hoogwaardige kenniswerkers betreft. Een excellent vestigingsklimaat staat en valt met onze internationale reputatie. Den Haag maakt steeds meer naam als Legal Capital of the World, maar er is veel kritiek op de alledaagse dienstverlening en faciliteiten voor de werknemers bij de internationale instellingen in Den Haag. Ook zij hebben te lijden onder regeldruk en administratieve lasten. Velen van hen blijken Den Haag te willen verlaten. Wat doet het kabinet hiertegen?

Antwoord

Het kabinet neemt de kritiek van de medewerkers van internationale organisaties ten aanzien van het Nederlandse vestigingsklimaat serieus. Al in het van april 2005 daterende kabinetsstandpunt van april 2005 met betrekking tot het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) «Werving en Opvang Internationale Organisaties« worden oplossingen geboden voor een aantal knelpunten, zoals op het gebied van privileges en immuniteiten, alsmede op het terrein van toegang en verblijf in Nederland. Op de korte termijn ligt de prioriteit bij de implementatie van deze elementen. Recent werden in dat kader aan Internationale Organisaties aanvullende verdragen in de vorm van een nota-wisseling voorgelegd ter gelijke behandeling van geprivilegeerden woonachtig in Nederland. Belangrijk gevolg daarvan is de fiscale stroomlijning, met gedeeltelijke vrijstelling in Box III (vermogensrendementsheffing) voor medewerkers van internationale organisaties die daarvoor in aanmerking komen. De verdragen zullen naar verwachting per 1 januari 2006 in werking treden.

Daarnaast is als uitvloeisel van het kabinetsstandpunt bij het IBO «Werving en Opvang Internationale Organisaties» de Stuurgroep Nederland Gastland opgericht, die onder voorzitterschap van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal staan. De rol van BZ als eerste aanspreekpunt en coördinator van het beleid voor internationale organisaties is in het kabinetsstandpunt bevestigd. De Stuurgroep ziet toe op de uitvoering van de onderdelen van het kabinetsstandpunt. Tevens zullen, zo is de verwachting, door de Stuurgroep werkgroepen worden ingesteld om actie te ondernemen op verschillende thema’s/knelpunten waarmee de expats in Nederland worden geconfronteerd, zoals onderwijs en gezondheidszorg.

Vraag van de geachte afgevaardigde Kox (SP)

Als de regering tussentijds het vertrouwen van de bevolking verliest, zou ze dan ook weg moeten wezen?

Antwoord

In onze parlementaire democratie geldt de vertrouwensregel uitsluitend tussen kabinet (en de individuele bewindspersonen) en parlement. Aan dat beginsel kan en wil het kabinet niets af of toe doen. Bovendien past dit beginsel bij de representatieve democratie, hetgeen het kabinet als uitgangspunt blijft hanteren. Ik verwijs naar de brief Democratische Vernieuwing van 8 juli 2005.

Vraag van de geachte afgevaardigde Kox (SP)

En wat te denken van de nieuwe Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning die van alles aan de gemeente opdraagt maar niet het benodigde geld er bij levert.

Antwoord

De WMO is geen bezuiniging; het geld gaat «schoon aan de haak» naar de gemeenten. Het gaat hierbij om een integratieuitkering. Dit is een apart herkenbaar budget binnen het gemeentefonds met een apart aanpassingsmechanisme, waarbij rekening wordt gehouden met de vergrijzing (demografische ontwikkelingen).

Vraag van de geachte afgevaardigde Kox (SP)

Wat vindt de minister-president van het correctief referendum?

Antwoord

Op 4 november jl heeft het kabinet aan de Staten-Generaal toegezonden een notitie over voor- en nadelen van type referenda. De notitie bevat een analyse van de mogelijkheden referenda te introduceren in het Nederlands staatsbestel, in het perspectief van het bestaande representatieve stelsel. Het kabinet heeft vastgesteld dat het raadgevend bindend correctief referendum niet onverenigbaar is met de representatieve democratie. Het dient dan wel in de Grondwet – met voorwaarden omkleed – te worden verankerd.

Vraag van de geachte afgevaardigde Kox (SP)

«De regering doet ons land op slot en zet mensen die we liever niet hebben achter slot en grendel-, soms met fatale gevolgen. Te gemakkelijk noemt de regering mensen «illegaal»; dat maakt mensen die niks strafbaars doen toch vrijwel rechteloos» (Bijdrage SP).

Antwoord

De maatregel van vreemdelingenbewaring heeft een wettelijke basis en geldt als uiterste remedie. Van belang is dat vreemdelingen die geen recht op verblijf hebben omdat die uitgeprocedeerd of illegaal zijn, Nederland zelfstandig moeten verlaten. Daarbij geldt dat uitgeprocedeerde asielzoekers op allerlei manieren geassisteerd worden door de overheid om hun terugkeer te realiseren. Ik noem hier de facilitering door de IOM en de projectmatige facilitering van de terugkeer voor asielzoekers die Nederland zijn binnengekomen voor 1 april 2001. Daarbij worden asielzoekers al vanaf het moment waarop zij Nederland inreizen geconfronteerd met de boodschap dat een eventuele afwijzing van hun aanvraag betekent dat zij Nederland moeten verlaten. Maar als vreemdelingen, ondanks alle ondersteuning, geen gevolg geven aan hun zelfstandige vertrekplicht, kunnen zij, waar mogelijk, in vreemdelingenbewaring gesteld worden, waarbij het dus gaat om het feit dat zij ter fine van hun verwijdering uit Nederland beschikbaar moeten blijven voor de IND.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuyer (D66)

Kan de minister-president reageren op de gedachte dat de verenigde vergadering besluit over goedkeuring van de wijziging van Europese verdragen?

Antwoord

Uitbreiding van de taken van de verenigde vergadering der Staten-Generaal naar de goedkeuring van verdragen tot wijziging van de Europese verdragen vergt een herziening van de Grondwet.

Voorstellen van rijkswet of wetsvoorstellen tot goedkeuring van verdragen kunnen in bepaalde gevallen meer omvatten dan uitsluitend de bepaling die strekt tot goedkeuring van het verdrag. Dit houdt in dat het recht van amendement ook betekenis heeft bij de goedkeuring van verdragen. De Eerste Kamer beschikt niet over het recht van amendement, de Tweede Kamer en de verenigde vergadering zijn wel bevoegd tot amendering. Vervanging van de rol van Tweede Kamer en Eerste Kamer door de verenigde vergadering bij de goedkeuring van Europese verdragen vereenvoudigt in deze gevallen de goedkeuringsprocedure maar vormt ook een inbreuk op de waarborgen van zorgvuldigheid en reflectie die juist verbonden zijn met de opeenvolgende behandeling in beide Kamers der Staten-Generaal.

De onbewezen veronderstelling dat de behandeling van een goedkeuringsvoorstel door een verenigde vergadering meer aandacht van burgers en media zou trekken dan een behandeling in Tweede Kamer en Eerste Kamer, acht het kabinet onvoldoende om een dergelijke vergaande stap te overwegen. Het kabinet ziet evenmin grond voor andere institutionele wijzigingen met betrekking tot een specifieke goedkeuringsprocedure voor Europese verdragen. Bevordering van de aandacht van burgers voor Europa is hiervan niet afhankelijk.

Mogelijk zal de Nationale Conventie aandacht geven aan het voorstel.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuyer (D66)

D66 vindt dat de regering ook de plicht heeft in te zetten op het scheppen van werkgelegenheid. Bekend is dat onderwijs en zorg straks duizenden mensen moeten opnemen om enigszins de kwaliteit van het huidige aanbod te kunnen bestendigen. Waarom daar nu niet beleid op voeren? Bijvoorbeeld door nu tijdelijk financiële mogelijkheden te scheppen om meer personeel in onderwijs en zorg te laten instromen. D66 heeft voorkeur hier geld aan te besteden en niet alleen aan algehele lastenverlichting.

Antwoord

Werk wordt – om te beginnen – in eerste aanleg niet vanuit Den Haag gecreëerd. Bedrijven, sectoren en branches kunnen zelf het beste beoordelen welke maatregelen nodig zijn om in te spelen op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Voorspellingen over toekomstige arbeidsmarktontwikkelingen zijn overigens met de nodige onzekerheden omgeven.

Dit zo zijnde onderkent het kabinet het geschetste probleem van mogelijke arbeidsmarktproblemen in onderwijs en zorg. Zo is het terugdringen van een toekomend lerarentekort een van de speerpunten van de minister van OCW. Meer in algemene zin kan worden gewezen naar de Trendnota Arbeidszaken Overheid.

Verder kan worden opgemerkt dat het kabinet extra geld beschikbaar heeft gesteld voor o.a. innovatie, zorg en onderwijs. Bovendien krijgen scholen en zorginstellingen door afschaffing van overbodige regels de ruimte om maatwerk te leveren. Bovendien wordt het voor onderwijs- en zorginstellingen in de toekomst eenvoudiger om aan hun personeelsbehoefte te voldoen door het beleid dat gericht is op het vergroten van het arbeidsaanbod. Daarbij kan gedacht worden aan hervormingen op het terrein van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuurman (CU)

Vijf jaar geleden werd prostitutie gelegaliseerd om deze zogenaamde bedrijfstak doorzichtiger en meer controleerbaar te maken. Vandaag moeten we constateren dat illegale vrouwenhandel ons confronteert met een onaanvaardbare vrouwen- of meisjesslavernij. Er schijnt helemaal geen balans te zijn. Wat doet de regering aan dit grote kwaad?

Antwoord

Voor de acties die de regering onderneemt om mensenhandel tegen te gaan verwijs ik graag naar het Nationaal Actieplan Mensenhandel. Daarbij wordt ook ingegaan op de door u genoemde onderwerpen.

Hierin wordt een breed scala aan acties genoemd die de regering in zet tegen mensenhandel. Daarnaast wijs ik u er graag op dat de regering momenteel bezig is aan een beleidsbrief mensenhandel met een aantal aanvullende maatregelen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuurman (CU)

Immigranten ervaren de situatie als decadent. Media en libertijnse politici zijn mede schuldig aan deze trend. Van de media moet verantwoord maatschappelijk ondernemen worden geëist. De Tweede Kamer wil daarbij terecht de commerciële muziekzenders betrekken. Graag een reactie.

Antwoord

Het kabinet stelt voorop begrip te hebben voor de uitgesproken zorgen. Zij kan zich voorstellen dat er groepen zijn in de samenleving die aanstoot nemen aan de toenemende mate van seksualiteit in de media bijvoorbeeld in muziekclips.

Kennisnemend van wat er aan extreme uitingen te zien valt, begrijpt het kabinet de reacties van veel burgers, allochtoon en autochtoon: Kan dat allemaal maar? Moeten er zoveel gewelddadige films worden vertoond? Het antwoord daarop is: we spreken als burgers én overheid de bedrijven die dit aanbieden, aan op hun verantwoordelijkheid om «maatschappelijk te ondernemen». Onze Nederlandse opvatting over de vrijheid van meninguiting stelt hier wel steeds grenzen aan overheidsingrijpen. Dit betekent dat direct inhoudelijke bemoeienis met hetgeen omroepen uitzenden geen optie is.

Nederland kent sinds een aantal jaren het systeem van de Kijkwijzer om voor televisie-uitzendingen, films en games aan te geven om wat voor soort materiaal het gaat. Kijkwijzer is een zelfreguleringinstrument van de audiovisuele branche. Ouders, opvoeders en kinderen kunnen zo vooraf zien wat ze kunnen verwachten en of zij het betreffende programma daarom wel of niet willen zien. Het is bij dit onderwerp immers ook van belang dat media-gebruikers zelf verantwoordelijkheid nemen voor wat zij wel en niet willen zien. De realiteit is ook dat we leven in een pluriforme maatschappij met verschillende normen en waarden, ook op het gebied van wat wel of niet op televisie getoond zou mogen worden.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuurman (CU)

De CU stelt dat er aan de ene kant sprake is van groeiende armoede (voedselbanken) en aan de andere kant een toenemende «geldgulzigheid» van hen die op allerlei terreinen aan de touwtjes trekken. De spanning duidt op een groeiende onevenwichtigheid. Baart dat zorgen en wat wordt er aan gedaan?

Antwoord

Volgens een recente studie van het SCP is als gevolg van de conjuncturele neergang het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2002 en 2003 gestegen. Tegelijkertijd nam echter ook het aantal huishoudens met een hoog inkomen af. Per saldo werden daardoor de inkomensverschillen volgens het SCP nog iets kleiner. Van toenemende ongelijkheid is dus geen sprake geweest.

Dit laat onverlet dat de toenemende armoede de aandacht heeft van het kabinet. Niet voor niets is de buitengewone uitgavenregeling verruimd, niet voor niets zijn extra middelen vrijgemaakt voor de bijzondere bijstand.

De inzet van het kabinet is om de koopkracht van kwetsbare groepen zoals ouderen met een laag inkomen en gezinnen met kinderen zoveel mogelijk te ontzien. Tegelijkertijd is er de ontwikkeling van topinkomens. Ook dit heeft de aandacht van het kabinet. Er zijn maatregelen getroffen op het gebied van onder meer transparantie en good governance (Tabaksblat).

Vraag van de geachte afgevaardigde Holdijk (SGP)

Heeft de regering voor zich reeds een standpunt bepaald over het idee om deelname van burgers (leken) in de strafrechtspraak mogelijk te maken?

Antwoord

Het vergroten van de betrokkenheid van de burger bij de rechtspraak kan op velerlei manieren inhoud en gestalte krijgen. Teneinde mogelijkheden daartoe te verkennen heeft de minister van Justitie een jaar geleden opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar «niet-rechterlijke actoren in de Rechtspraak» waaronder de figuur van «Rechtspfleger», een gespecialiseerde juridische ambtenaar, in Duitsland.

Het kabinet staat open voor andere goede suggesties om de afstand tussen de burger en de rechter te verkleinen. Duidelijk moet zijn dat het daarbij alleen kan gaan om het functioneren van de rechter en diens beslissing inzichtelijker en begrijpelijker te maken voor de bevolking en niet om de rechterlijke oordelen aan te passen aan wat de bevolking in het algemeen meent of verwacht. Binnen deze grenzen zal worden onderzocht op welke wijze burgers meer inzicht in de strafrechtspraak kan worden gegeven. Dit zal onder andere gebeuren door in aanvulling op het hierboven vermelde onderzoek te laten onderzoeken op welke wijze in ons omringende landen burgers worden betrokken bij de strafrechtspraak, zoals bijvoorbeeld door middel van lekenrechters, en wat de invloed daarvan is op de waardering voor of het vertrouwen in de rechtspraak en de relatie daarvan tot de waardering voor andere overheidsinstituten. Ook zal daarbij moeten worden bezien hoe een en ander praktisch vorm krijgt en wat dat betekent voor de wijze waarop het proces wordt gevoerd.

Vraag van de geachte afgevaardigde Ten Hoeve (OSF)

Wanneer is het kabinet bereid het particuliere initiatief inzake een Islamitische universiteit in Rotterdam te financieren zoals het ook altijd de Vrije Universiteit en de Katholieke Universiteit heeft gefinancierd?

Antwoord

De opleidingen van de Islamitische Universiteit uit Rotterdam voldoen op dit moment niet aan de kwaliteitseisen die door de wet gesteld worden. Zolang er geen sprake is van voldoende basiskwaliteit, en daarmee geen sprake is van erkenning is een discussie over het al dan niet bekostigen van deze instelling niet aan de orde.

Vraag geachte afgevaardigde Ten Hoeve (OSF)

Voorzitter, we staan ver af van wat door de Europese Commissie geformuleerd werd in de mededeling van 14 oktober 2002 op grond waarvan daarna een Europees actieprogramma voor terugkeer werd opgesteld. «Kristalheldere consolidatie is vereist van legale immigratiekanalen en van de situatie van legale immigranten, en een doeltreffend en grootmoedig asielbeleid op basis van snelle procedures die toegang bieden tot echte bescherming voor hen die dit nodig hebben». Helderheid verdrinkt bij ons in de procedures en van grootmoedigheid is in onze uitvoeringspraktijk te weinig sprake. Van het kabinet zou ik niet willen vragen om een heel ander beleid in te zetten, maar wel om het beleid met aandacht en redelijkheid uit te voeren en vooral ook om de vroeger door onszelf gemaakte fouten (jarenlange procedures) niet te laten gaan ten koste van vooral kinderen die «als ze al wat zijn, toch vooral Nederlander zijn». Het overleg tussen de minister voor vreemdelingenzaken en integratie en de VNG over de instelling van een onafhankelijke commissie die de uitvoering van het terugkeerbeleid zou moeten onderzoeken, is blijkbaar geëindigd met een ontstemde minister en commissieleden die hun opdracht teruggaven. Zou het niet alsnog heel nuttig kunnen zijn samen met de VNG na te laten gaan hoe een echt sluitend terugkeerbeleid gerealiseerd kan worden? En zouden er met de scholen dan ook geen regels afgesproken kunnen worden over wat wel en wat niet toelaatbaar, acceptabel is? Ik zou erg graag zien dat het kabinet hier positief reageert.

Antwoord

Over de «sluitendheid» van het terugkeerbeleid, heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie al vele malen met de Tweede Kamer gesproken. Voorop wil ik stellen dat het kabinet samen met de gemeenten een groot belang heeft bij het maken van goede afspraken over het terugkeerbeleid. Mede om die reden vindt met de VNG regelmatig overleg plaats over het vreemdelingenbeleid en dus ook over de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft naar de VNG duidelijk gemaakt dat zij bereid is de gemeenten op verschillende manieren tegemoet te komen, mits dit plaatsvindt binnen de bestaande wettelijke mogelijkheden. In dit kader heeft zij met de gemeenten verschillende afspraken gemaakt over de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers, die gericht zijn op het voorkomen van dakloosheid. Ik noem hier de facilitering van de terugkeer in het kader van het Project terugkeer, alsmede de maatregelen die het kabinet in de Terugkeernota heeft genoemd, zoals de categorale asielopvang. Bovendien heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in juli 2004 met de gemeenten de afspraak gemaakt dat asielzoekers die niet vielen onder de doelgroep van het project terugkeer en ook nog geen gebruik konden maken van de categorale opvang, onder voorwaarden, tijdelijk onderdak konden krijgen (de zogenoemde «Tussengroep»).

Waar het gaat om knelpunten in de uitvoering van het terugkeerbeleid, is er op het ministerie van Justitie een centraal informatiepunt ingesteld dat erop gericht is gesignaleerde problemen direct aan te pakken. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft aan al deze afspraken uitvoering gegeven en daarbij geconstateerd dat veel gemeenten dit waarderen. Daarbij geldt dat vreemdelingen die ondanks hun inspanningen daartoe, écht niet terug kunnen keren, onder voorwaarden, in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. Indien sprake is van ook zeer schrijnende omstandigheden, kan zij, gebruikmakend van haar discretionaire bevoegdheid, alsnog instemmen met verblijf. Ik wijs erop dat bij de uitvoering van het project Terugkeer inmiddels meer dan 15 000 zaken zijn behandeld en dat in ruim 7 000 gevallen in de afronding van de asielprocedure is vastgesteld dat aan de vreemdeling een vergunning kan worden verleend. Uitgeprocedeerde asielzoekers worden dus niet zomaar op straat gezet, maar op allerlei manieren door de overheid geassisteerd bij hun terugkeer.

Als het gaat om de terugkeer van minderjarigen, geldt in het algemeen dat de ouders verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. Wèl wordt bij de uitvoering van het terugkeerbeleid, waar mogelijk, rekening gehouden met schoolvakanties. Dit onderwerp – dat veel zorg en aandacht vergt bij de uitvoering, staat momenteel in de belangstelling van de media en burgers. Ditzelfde geldt voor de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

Ik stel voor dat u terzake de uitvoering van het beleid met de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie spreekt bij de behandeling van haar begroting in Uw Kamer.

Vraag van de geachte afgevaardigde Ten Hoeve (OSF)

Het inrichtingsbesluit WVO geeft de mogelijkheid voor bijv. Turks en Arabisch, maar wil het kabinet dit ook?

Antwoord

Het aanbieden van de mogelijkheid om Turks en Arabisch aan te bieden wordt niet door het ministerie van OCW gestimuleerd, maar de mogelijkheid wordt expliciet in het inrichtingsbesluit WVO geboden. Het geven van Turks of Arabisch kan binnen de vrije ruimte van het onderwijsprogramma plaatsvinden. Daarnaast kan een leerling die Turks of Arabisch volgt bijvoorbeeld het Frans of Duits laten vervallen.

Tevens is een aantal waarborgen voor de kwaliteit van het onderwijs geregeld door de eisen rond examinering.

1 Zie Nota van Toelichting, p. 1, «Vooreerst is men steeds meer vertrouwd geraakt met het begrip van de collectieve ministeriële verantwoordelijkheid naast de individuele verantwoordelijkheid van het hoofd van een ministerie.» Bij de toelichting op artikelen 4 en 5: «Het eerste lid van artikel 4 doet duidelijk uitkomen dat menings- en besluitvorming ten aanzien van het algemeen regeringsbeleid door de ministers gezamenlijk geschiedt.

Naar boven