Aan de orde is de voortzetting van:

de algemene politieke beschouwingen inzake het in 2006 te voeren beleid.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister-president.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie)1

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik zeg de fractievoorzitters dank voor hun inbreng in eerste termijn. Tegen het einde van het jaar kijken mensen terug op wat er gebeurde en vooruit op wat hen te wachten staat. Wij hebben politiek en maatschappelijk weer veel meegemaakt het afgelopen jaar, maar eigenlijk zijn wij op 11 september 2001 de volstrekte rust in onze samenleving kwijtgeraakt. De gebeurtenissen van 2002 in eigen land en economische hapering hebben dat gevoel nog versterkt. Zekerheden zijn verdwenen en meerdere sprekers hebben daar ook op gewezen. Het is inderdaad in een werkelijkheid vol onzekerheid geweest dat het kabinet de nodige ingrijpende veranderingen heeft doorgevoerd. Diverse majeure operaties krijgen volgend jaar hun beslag. Ik noem maar een aantal voorbeelden: de nieuwe Zorgwet, de aanpassingen van VUT en prepensioen, levensloop, de WIA, nieuwe WW-regels en de aanpassing van de loon- en premieheffing voor werkgevers. Het kabinet vindt deze veranderingen onverkort nodig, maar beseft heel goed dat ook deze hervormingen hebben bijgedragen aan een gevoel van onzekerheid in onze samenleving. Zo krijgt iedereen met het nieuwe zorgstelsel te maken, met als oogmerk dat de zorg ook in de toekomst toegankelijk, betaalbaar en van goede kwaliteit blijft. Op korte termijn leidt het echter tot onzekerheden en vragen.

Dat geeft ons de opdracht, de vinger goed aan de pols te houden. Het kabinet steekt veel energie in een beheerste en zorgvuldige invoering. Vandaar de nadruk op uitvoering in plaats van op verdere veranderingen. Deze aandacht voor een beheerste invoering van beleid gaat hand in hand met het verder denken over de toekomst van onze samenleving. Terecht is erop gewezen dat veranderingen beter worden geaccepteerd wanneer mensen weten welk puzzelstukje die veranderingen vormt in het beeld van de toekomst. Het is goed, ook in uw Kamer te spreken over vertrouwen. Gebrek aan vertrouwen is niet alleen een probleem van dit kabinet of van de politiek. Het ligt breder. Het raakt ook bedrijven, vakbonden, maatschappelijke instellingen en organisaties. Wat nodig is, is duidelijkheid over de toekomst, hernieuwd optimisme en daadkracht.

Het beeld is ook niet onverdeeld somber. Nederlanders behoren tot de gelukkigste volkeren ter wereld. Mensen zijn positief over hun eigen leefomgeving en gaven die een cijfer van 7,6 in 2004. Nederland is op acht na het rijkste land ter wereld. Na Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk heeft Nederland meer multinationals dan andere landen in Europa. Vrijwilligers en maatschappelijke organisaties zijn volop actief. Er worden enorme prestaties geleverd op het gebied van architectuur, dans, design, sport, landbouw en wetenschap. Er is veel potentieel en daar mogen wij best trots op zijn. Het is ons – hoe verschillend de inbrengen ook mogen zijn – immers steeds om mensen te doen. Het gaat erom, hen kansen te geven, in ons land een goed, zinvol bestaan op te bouwen, nu en in de toekomst. De kracht van Nederland ligt van oudsher in ons vermogen om samen in te spelen op veranderingen. Dat geldt voor de wederopbouw in de moeilijke jaren na de Tweede Wereldoorlog. Dat geldt ook voor de ingrijpende sociaal-maatschappelijke hervormingen in de jaren tachtig en het geldt voor de wijze waarop begin jaren negentig economisch orde op zaken is gesteld.

Ons vermogen tot verandering en tot modernisering en de aandacht voor de menselijke maat heeft Nederland welvarend en sociaal en economisch sterk gemaakt. Na de noodzakelijke hervormingen die nu zijn aangebracht, kan met vertrouwen naar de toekomst worden gekeken. Het kabinet heeft hierbij nadrukkelijk ook aandacht voor de immateriële agenda, gericht op samenhang in de samenleving, op wederzijds respect, op integratie en op veiligheid.

Voorzitter. Velen van de geachte afgevaardigden hebben gevraagd om een visie van het kabinet op de toekomst en het bieden van perspectief, sommigen zoals de heren Rosenthal en Werner over de volle breedte, elk vanuit zijn eigen partijpolitieke uitgangspunten. Anderen vroegen het meer op specifieke onderdelen. Het kabinet werkt aan nieuwe evenwichten die perspectief bieden, perspectief op een vitale, toekomstgeoriënteerde economie, perspectief op een sterke internationale positie van Nederland, perspectief op sociale samenhang met zorg voor diegenen die dit echt nodig hebben en perspectief op een respectvolle maatschappelijke pluriformiteit.

Ik kies er vandaag voor beschouwenderwijs te reageren op vijf hoofdthema's die zich uit de inbreng in eerste termijn laten destilleren. Ik doe dat door het schetsen van een kabinetsvisie op de thema's en door een duiding van het toekomstperspectief dat dit kabinet voor ogen staat. Met deze aanpak vertrouw ik erop, recht te doen aan het algemene karakter van de politieke beschouwingen met uw Kamer en de inbreng van de leden van uw Kamer in eerste termijn. Veel vragen met een meer feitelijk karakter zijn vandaag schriftelijk beantwoord.

Ik geef u even de volgorde van mijn betoog aan. Ik spreek achtereenvolgens over de volgende onderwerpen. In de eerste plaats Nederland als deel van Europa en de wereld. In de tweede plaats Nederland als een sociaal land. In de derde plaats Nederland met een duurzame en slagvaardige economie. In de vierde plaats Nederland als een land met samenhang en stabiliteit in bestuur en samenleving en in de vijfde plaats Nederland als een land van respect en tolerantie.

Voorzitter. Ik kom bij het eerste thema: Nederland als deel van Europa en de rest van de wereld. Ik dank de leden nogmaals voor hun inbreng in eerste termijn. De leden hebben gekozen voor algemene beschouwingen, maar het lijkt mij goed voor het debat om enige structuur aan te brengen. Er is niet alleen gevraagd om een perspectief tot 2007, maar nadrukkelijk ook voor de periode daarna. De onderverdeling lijkt mij ook passen bij het karakter van algemene beschouwingen. De leden hebben aandacht gevraagd voor politieke uitgangspunten, voor visie. Dat maakt een politiek debat tot wat het hoort te zijn, namelijk een debat over hoofdlijnen, toekomstoriëntaties en motivaties.

In het denken over de toekomst speelt de internationale context een belangrijke rol. Veel leden hebben aandacht besteed aan de plaats van Nederland in Europa. De vraag werd gesteld welke koers de regering heeft gekozen na het nee. De regering beschouwt de negatieve uitslagen van de Nederlandse en de Franse referenda als een hardhandige wake-up call. Het is een aansporing om het draagvlak voor de Europese samenwerking te verstevigen. Ook na het referendum is het voor de Nederlandse regering geen vraag óf zij een positieve bijdrage wil blijven leveren aan Europa, want dat de Nederlandse toekomst nauw verbonden is met een goed functionerende Europese Unie, dat staat wel vast. Zonder Europese Unie was Nederland niet het land dat het nu is. De vrede en stabiliteit in West-Europa in de afgelopen vijftig jaar steken fel af bij het verleden. Onze welvaart danken wij voor een belangrijk deel aan de kansen die de interne markt ons biedt. Deze historische redenering is uiterst belangrijk, maar zeker zo belangrijk is de rol die de Unie speelt bij de beantwoording van de uitdagingen van de toekomst. De Europese samenwerking is van rechtstreeks belang voor zaken die de burger aan het hart gaan.

Daar zijn ten eerste werk, welzijn en welvaart. De globalisering is niet alleen een bedreiging, maar biedt juist ook kansen, zeker voor een land als Nederland. De Europese samenwerking helpt ons, die kansen te benutten. Ik kom daar straks nog uitgebreider op terug bij de behandeling van het punt globalisering.

Ten tweede de dagelijkse veiligheid. Terrorisme en criminaliteit zijn niet langer met een louter nationale aanpak te bestrijden. De Europese Unie speelt een groeiende rol in zowel de coördinatie en bevordering van maatregelen van de lidstaten binnen de Unie, als in de samenwerking met de internationale partners in de strijd tegen het terrorisme. Er zijn echter veel meer terreinen waarop de Europese samenwerking een onmisbare aanvulling is op het beleid dat wij nationaal kunnen voeren. Ik denk aan zaken als klimaatverandering, grensoverschrijdende milieuproblemen, migratie en integratie, besmettelijke ziekten en mensenhandel.

Wat de regering betreft, wordt de reflectieperiode vooral benut om te spreken over de vraag wat nu de kerntaken zijn van de Unie. Dit ook om duidelijker te maken dat de Unie in deze tijd van globalisering een wezenlijk toegevoegde waarde heeft. Daarom was ik zo blij met de discussie in Hampton Court. Wat mij betreft, heeft deze discussie over de inhoud van het beleid van de Unie prioriteit boven een volgende ronde gesprekken over institutionalia, zeg ik in antwoord op de opmerking van de heer Schuyer. Dat wil niet zeggen dat wij met de armen over elkaar zitten. De regering kiest in de Staat van de Unie – uw Kamer zal er nog over spreken – voor een actief Europabeleid.

Het eerste spoor voor het versterken van het draagvlak voor de Europese samenwerking is om in coöperatie met andere lidstaten te ijveren voor een aantal wezenlijke verbeteringen in de wijze waarop wij in Europa te werk gaan. In de eerste plaats hecht de regering aan een betere toepassing van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarom heeft de regering mede op suggestie van de Tweede Kamer en in samenwerking met het Britse voorzitterschap het initiatief genomen voor de conferentie "Sharing Power in Europe", een conferentie die vorige week in de Ridderzaal werd gehouden. Het aankomende Oostenrijks voorzitterschap zal hieraan in april een vervolg geven. Ik ben blij dat deze thematiek is opgepakt. Dit is een belangrijk onderwerp van wat wij willen met Europa op het gebied van proportionaliteit en subsidiariteit.

Tijdens de conferentie zelf, maar ook daaraan voorafgaand is een discussie ontstaan over de vraag hoe wij als lidstaten, parlement en regering een betere uitwerking kunnen geven aan dit beginsel.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De minister-president zei eerder dat het nee bij het referendum als een wake-up call heeft gediend. Daarna heeft hij doorgepraat over wat wij nu moeten. Als het een wake-up call was, wil dat zeggen dat je van tevoren sliep. Toen gebeurde er iets en daarvan word je wakker. Wat is het verschil tussen de wakkere fase van de regering en de slapende fase daarvoor? Op welke punten heeft de regering gezegd: wij moeten ons beleid herzien, nu wij wakker zijn geworden?

Minister Balkenende:

Het woord wake-up call heb ik gebruikt in de Europese context. Het betekent dat er iets aan de hand is. Wat is de afstand nu eigenlijk tussen wat er in Brussel en Straatsburg gebeurt en de leef- en denkwereld van burgers? Het merkwaardige is dat wij in Europa een situatie hebben gehad waarin wij vrede vanzelfsprekend vonden. Wij moeten de internationale economische samenwerking beschouwen als een verworvenheid. Het is goed dat zekere signalen naar voren zijn gekomen, bijvoorbeeld de vraag hoe het gesteld is met Europa in de hoofden en harten van de mensen, hoe men de Europese samenwerking beleeft. Dat is ook de reden waarom ik heb gezegd dat een nee in Nederland en Frankrijk niet alleen moet worden gezien als een nee in Nederland en Frankrijk. Zou je in België, in Duitsland of in het Verenigd Koninkrijk een referendum hebben georganiseerd, dan had je waarschijnlijk eenzelfde uitslag gekregen. Met wake-up call bedoel ik: laten wij vooral het Europa van morgen bekijken door de bril of vanuit het perspectief van de burger. Dat heb ik ermee willen zeggen.

De heer Kox (SP):

Bent u ook wakker geworden? Zij zijn in Straatsburg en in Brussel wakker geworden, maar is de regering ook wakker geworden of was die eigenlijk altijd al bij de tijd?

Minister Balkenende:

De regering is altijd bij de tijd. Die vraag van u kan ik bevestigend beantwoorden.

De heer Kox (SP):

Voor u is er dus verder niets veranderd door die wake-up call?

Minister Balkenende:

Nee. Wij moeten het perspectief van de burger onder ogen zien. Dat is mijn woordvoering geweest direct na het bekend worden van de uitslag in Nederland. Het gaat er nu om dat wij ook tegenover de burgers duidelijk aangeven wat wij willen met Europa. Wat kan Europa betekenen bij de vraagstukken die mensen dagelijks raken: het hebben van een baan, veiligheid, de milieuproblemen. Op die terreinen moeten wij de discussie met kracht voortzetten. Daarom ben ik blij met de vragen die ook hier zijn gesteld, met het debat dat hier kan worden aangegaan en met het debat in de Tweede Kamer. Wij zullen ons als kabinet inzetten voor het organiseren van onderzoek om de gevoelens goed naar voren te brengen, maar wel met het oogmerk om vooruit te komen. Wat wij niet kunnen hebben, is stilstand in Europa, dat er een soort cynisme of negativisme in Europa ontstaat. Wij moeten met Europa vooruit. Er is een tijd geweest dat men in Europa met dynamiek naar de toekomst keek. Dat was in de jaren vijftig. Nooit meer oorlog. Die geest was er ook nog in de jaren tachtig en toen er werd gesproken over Europa in 1992. Men zag geweldige mogelijkheden in Europa. Toen werd met enthousiasme daarover gesproken. Een paar jaar geleden was de traditionele scheiding in Europa weggevallen. Men begon te praten over de uitbreiding. De verwerkelijking van één Europa kwam in zicht, dat gaf ook een gevoel van positivisme. Wat nu nodig is, is het inzicht dat wij elkaar nodig hebben in Europa voor de vraagstukken die de mensen raken, maar dan wel met een kritische blik voor wat wij wel in Europa doen en wat wij nationaal blijven doen. Ik denk dat wij vooruit kunnen komen als wij op deze manier het debat voeren. Dat is wat ik bedoel met wat ik zei over de wake-up call.

De heer Rosenthal (VVD):

De minister-president neemt mij met zijn laatste opmerking de woorden uit de mond: wat doen wij nationaal en wat doen wij in Europa. Ik heb ook ten aanzien van de Europese Unie selectiviteit bepleit. Is dat iets wat de minister-president ook in zijn hoofd heeft?

Minister Balkenende:

Ja. U maakt een belangrijke opmerking en ik kom hier later op terug. Het gaat natuurlijk veel verder. Het hangt samen met de rol van overheid en overheidsinstellingen. Ik kom er nog wel over te spreken, maar het element van de selectiviteit is heel goed te verbinden met de concrete invulling van proportionaliteit en subsidiariteit.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Het viel mij op omdat de minister-president, met volledige instemming van mij, zei dat wij naar Europa zijn gaan kijken door de bril van de burger. Is dat eenmalig het geval of wil hij dat blijven doen? Ik vraag dit nadrukkelijk, omdat ik allerlei ontwikkelingen in Europa zie waarover de burger nog even verontrust is. Zonder deze ontwikkelingen met name te noemen, begrijpt de minister-president wel waarop ik doel.

Minister Balkenende:

Ik begrijp heel goed wat u bedoelt, mijnheer Schuurman. Wij kennen elkaar goed genoeg. Met kijken naar Europa door de bril van de burger gaan wij voort. Het gaat erom, het perspectief van de burger in beeld te krijgen. Dat is echter niet het enige perspectief, want soms moet je ook kijken hoe je met elkaar vooruitgaat.

Wij hadden laatst een interessant debat over de Staat van de Unie in de Tweede Kamer. Toen rees ook de vraag wat het nee tegen het grondwettelijke verdrag betekent voor discussies over openbaarheid van vergaderingen van de wetgevende raad, over de vraag hoe de subsidiariteitstoets precies wordt vormgegeven of over de vraag of je altijd bij unanimiteit kunt blijven besluiten. Al die vragen zullen een rol spelen. Dat is de institutionele kant. In de richting van de heer Schuyer zeg ik: laten wij praten over de inhoud. Dat is veel belangrijker voor de burger.

Daarnaast is er Europa als waardegemeenschap. Dat is ook een belangrijk onderwerp. Het gaat mij om een debat waarin wij de rijkdom van de Europese perspectieven in samenhang zien, maar dat niet geïsoleerd doen van de burger. Dat is de les van het nee geweest. De dingen gaan soms erg snel en men heeft het gevoel dat men er geen greep op heeft. Dat moeten wij niet hebben.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Zal de minister-president ook vanuit de Europese waardegemeenschap kijken naar geografische grenzen van Europa? Hebben wij daarover ook een goede discussie in dialoog met de burger?

Minister Balkenende:

Ook daarover gaat de discussie, als wij praten over de vraag hoe wij invulling geven aan het pluriforme Europa. Ook de vraag naar de grenzen van nu gaat dan een rol spelen. Dat is logisch.

De heer Schuyer (D66):

Ik ben het graag met de minister-president eens dat wij nu allereerst over de inhoud moeten praten. In de debatten voor het referendum heb ik steeds het beeld gebruikt van een klein gezin en een groot gezin. Ik heb gevraagd of je als je in een klein gezin was grootgebracht, op dezelfde wijze het debat had gevoerd als wanneer je in een groot gezin was grootgebracht. Het antwoord was altijd nee. In dat geval is heel goed over te dragen dat een systeem waarin besluiten worden genomen door zes en dat in principe niet veranderd is met vijftien, niet meer is vol te houden met 25. Ik zou het waarderen als de regering dit gaat uitdragen.

Minister Balkenende:

Dat is een heel belangrijke opmerking. Ik deel eerlijk gezegd uw kwalificatie dat een Europa van zes niet hetzelfde is als een Europa van 25 of zoveel als er nog bijkomen. Dat is ook precies de reden geweest om te komen tot een grondwet, om te komen tot veranderingen door het markeren van grondrechten en door het opnemen van institutionele aspecten in het grondwettelijke verdrag. De bedoeling was juist om in te spelen op de veranderende werkelijkheid. De Nederlanders hebben uitgesproken dat zij dat niet willen. Dat ontslaat ons echter niet van de verplichting om te kijken hoe het dan wel moet.

Aan de overkant is op zes onderdelen gevraagd of wij er niet eens over moesten nadenken. Wij zullen een goed debat moeten voeren met deze Kamer, met de Tweede Kamer en met de samenleving hoe wij deze vraag onder ogen moeten zien. Ik heb inderdaad een paar voorbeelden genoemd. Een element als unanimiteit leg ik graag voor. In deze Kamer komt er nog een debat over de Staat van de Unie. Het lijkt mij goed dat daarin de gevoelens van deze Kamer naar voren worden gebracht, want het ontslaat ook deze Kamer niet van de verplichting om aan te geven hoe zij denkt over de belangrijke vraag van de heer Schuyer hoe om te gaan met de bestuurbaarheid van Europa in een Unie van 25 of zoveel meer. Misschien is het goed om deze discussie voort te zetten in het debat over de Staat van de Unie.

Bij het subsidiariteitsbeginsel is het niet alleen een kwestie van nieuwe structuren en procedures. Het gaat ook om een mentaliteitsverandering bij de verschillende spelers. Daartoe reken ik ook het kabinet. Ik vind het hoopgevend dat de heer Barroso, de voorzitter van de Europese Commissie, een hogere prioriteit toekent aan minder en betere regelgeving. Tijdens de bijeenkomst in Hampton Court heb ik hem gevraagd om deze discussie voort te zetten. Volgend jaar zal er een notitie over dit onderwerp komen. De Europese Commissie is ervan overtuigd dat minder en betere regelgeving een belangrijk punt is.

Daarmee kom ik bij het punt van de heer Schuurman. Hij stelt voor om alle bestaande Europese wetgeving aan een subsidiariteitstoets te onderwerpen. Ik ben met hem van mening dat het mogelijk moet zijn om bestaande regels ter discussie te stellen. Dat hoort erbij. Voor mij is de vraag of dat zich moet vertalen in een systematische discussie over het gehele acquis communautair. Dat zou een enorme operatie worden met uitgebreide discussies tussen de 25 lidstaten en een buitenproportioneel groot beroep op de ambtelijke capaciteit van de Commissie. Ik pak het signaal dus graag op. Ik heb in ander verband ook al aangegeven dat de nieuw voorgenomen regelgeving ter discussie staat. Men kent de 68 regels die de heer Barroso al heeft ingetrokken. Wij kunnen meer gericht kijken hoe wij met bestaande regelgeving omgaan. Om het hele spectrum te bekijken, is lastig. Misschien mag ik een voorbeeld noemen. De nieuwe lidstaten hebben net hun regelgeving aangepast aan die van de Unie. Dat is een enorme operatie geweest. Feit is ook dat er enige consistentie moet zijn in het juridische kader van de Europese Unie. Ook de bereidheid om meer gericht te kijken wat in het bestaande systeem tot herijking zou nopen, is een belangrijke opmerking. Het lijkt mij goed dat wij die discussie met elkaar voeren.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik herinner mij dat op een top in Edinburgh, ongeveer in de tijd van het kabinet-Lubbers II, is afgesproken om de bestaande regelgeving te toetsen aan het beginsel van subsidiariteit. Toen kwam ook de discussie op rond het beginsel van de subsidiariteit. Als ik daarop terugkijk, moet ik vaststellen dat er heel weinig van terecht is gekomen en dat wij het vandaag opnieuw aan de orde moeten stellen. Dat wekt wantrouwen bij mij. Ik hoop dat u ook wantrouwend bent over het effect van het nog eens tegen het licht houden van bestaande wetgeving. Dat betekent niet dat u erin moet berusten, maar ik roep u op om extra waakzaam te zijn om daaraan dan ook echt inhoud te geven.

Minister Balkenende:

Ik beschouw uw opmerking als een ondersteuning van de inzet van de Nederlandse regering. Toen Nederland het voorzitterschap van de Europese Unie bekleedde, heeft Nederland het thema vermindering van de administratievelastendruk aan de orde willen stellen. Door de Nederlandse inzet en door de rol van de Tweede Kamer is er de subsidiariteitsconferentie gekomen en ligt er straks een notitie van de Europese Commissie voor. Het signaal is overgebracht en ook het Oostenrijkse voorzitterschap pakt het op. Ik versta de opmerking zo dat wij onverminderd moeten doorgaan met dit onderwerp.

Daarnaast vergt het herwinnen van vertrouwen ook een strikte implementatie van in Europa gemaakte afspraken. Wij kennen allen de discussie over het Stabiliteits- en Groeipact. Het is een moeilijke discussie geweest. Het is hoopgevend, nadat het pact in maart van dit jaar is herzien, dat de Commissie nu laat zien dat zij er niet voor terugschrikt om de regels toe te passen. Ook vind ik het positief dat de nieuwe Duitse bondsregering heeft aangegeven, alles op alles te willen zetten om in 2007 het tekort terug te brengen tot onder de 3%-grens. Afspraak is afspraak en dat geldt ook voor de uitbreiding. Dat heeft alles te maken met het draagvlak. Daarvoor gelden dan ook heldere criteria. Men weet ook dat de criteria voor dit onderwerp zijn aangescherpt. Het is van groot belang dat ook op het niveau van de Unie een verstandig en toekomstgericht begrotingsbeleid wordt gevoerd. Daarbij hoort een rechtvaardige verdeling van de lusten, maar ook van de lasten. Men weet dat de regering zich daarvoor inzet.

Daarnaast blijft Nederland in Europa het gesprek stimuleren over onze gemeenschappelijke waarden. Bij alle verscheidenheid die wij moeten koesteren, zijn er ook belangrijke waarden die wij delen. Dat zijn waarden als vrijheid, solidariteit en respect. De Europese Unie is nadrukkelijk meer dan een economische samenwerking.

Het tweede spoor bij het verstevigen van het draagvlak voor het Nederlandse Europabeleid is het beter betrekken van de burger erbij. In de eerste plaats zal dit moeten gebeuren door Europees beleid beter te verankeren in het nationale politieke debat. In dat kader ben ik de leden van deze Kamer zeer dankbaar voor de aandacht die zij aan dit onderwerp hebben gegeven en hun inbreng. Daarnaast zal de regering gedurende de periode van reflectie extra inspanningen verrichten om een beter beeld te krijgen van de opvattingen, wensen en verwachtingen van de Nederlanders over de Europese Unie. Bovendien zal ook voor de langere termijn een extra investering worden gepleegd in de Europacommunicatie.

Voorzitter, ik ben uitvoerig ingegaan op Europa, de Europese Unie en de vraag hoe nu verder. Uiteraard blijft onze internationale omgeving niet beperkt tot Europa.

De heer Werner (CDA):

De minister-president houdt een boeiende beschouwing, met veel elementen waarin wij ons heel goed herkennen. De strekking is dat men nog aan het wikken en wegen is op de genoemde punten. Wanneer mogen wij een concrete gedachtegang van het kabinet verwachten, op grond waarvan wij de inzet van het kabinet in Europa op de genoemde punten wat meer voor ons zien in concluderende zin?

Minister Balkenende:

Ik begrijp uw vraag heel goed. Ik wijs toch in eerste instantie op het document Staat van de Unie. Daarin vindt u de nodige aanknopingspunten voor de visie op Europa. Daarom zeg ik ook dat ik het van belang vind, dat deze Kamer haar commentaar geeft en een visie op wat staat te gebeuren in de Europadiscussie. In de loop van het volgende jaar zullen wij bespreken hoe de opinievorming is verlopen en welke argumenten naar voren zijn gekomen. Het kabinet zal dan zijn positie bepalen en daarover met de Kamer van gedachten wisselen. Dat gebeurt ter voorbereiding van de Europese Raad van juni. Uiterlijk medio mei, maar waarschijnlijk eind april zullen wij moeten bekijken hoever wij zijn met onze voorbereiding van de Nederlandse inbreng in de Europese Raad van juni. Dus eerst het debat over de Staat van de Unie, waarbij ik zeer benieuwd ben naar de opvattingen in de Eerste Kamer. Vervolgens doen wij het nodige om ons te vergewissen van opvattingen in Nederland. Wij doen dat met focusgroepen, met internetonderzoek en met peilingen. Dat alles zullen wij op ons laten inwerken. Dat zal de input zijn voor het debat met deze Kamer en met de Tweede Kamer, ter voorbereiding van onze inbreng in het debat in de Europese Raad in juni.

De heer Werner (CDA):

Dit lijkt mij heel duidelijk. Er spreekt ook uit dat u het evenals mijn fractie urgent vindt om de positie in Europa opnieuw te bepalen, opdat wij niet buiten de beïnvloedingslijnen en -mogelijkheden staan omdat wij te veel blijven aarzelen.

Minister Balkenende:

Nederland is een van de founding fathers, een van de funderende landen van de Europese Unie geweest. Nederland heeft op alle fronten zijn partijtje mee geblazen. Na het nee in Nederland is de aandacht een beetje op ons land gericht, ook vanwege de kritische houding tegenover financiële aspecten. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan. Het jaar 2002 was ook een bijzonder jaar voor Nederland met een politieke moord en een politieke aardverschuiving. Dat heeft ook vragen opgeroepen. Men kent de inzet van het kabinet om te werken aan een herkenbare visie op Europa als betrouwbare partner. Dat manifesteert zich door het deelnemen aan de debatten, het etaleren van visie, het binnenhalen van belangrijke posten. Men weet dat. En het is ook gelukt. Wij staan nu opnieuw voor de vraag hoe Nederland zich internationaal positioneert. Ik hecht zeer aan een sterk Nederland en aan een open georiënteerd Nederland en niet aan een Nederland dat zich alleen beweegt binnen de oordeelsvorming binnen de nationale kaders. Het is een visie op Europa die zich veel breder manifesteert. Het hangt ook samen met de manier waarop Nederland zich in de VN en op tal van andere fronten manifesteert. Laat Nederland zich alsjeblieft als open land positioneren, maar wel met aandacht voor de vraag wat je internationaal doet en wat je nationaal doet en wel de vraag van subsidiariteit onder ogend ziend. Met die houding.

De heer Noten (PvdA):

Het debat over het hoe en wat komt nog. Als ik u goed versta, zegt u dat Europa een geweldig gedachte is geweest. Nederland is een van de founding fathers. Investeren in Europa is investeren in onszelf. Als ik u goed versta, zegt u dat het wat kost, maar dat het nog veel meer oplevert in termen van vrede en in termen van exportmogelijkheden. De interne markt is iets waar wij wel bij varen. Zijn dat de opmerkingen die u maakt? Kan ik het zo samenvatten? Wat zo bepalend is in de discussie over Europa is het beeld dat wij neerzetten. Wij kunnen het beeld neerzetten van een bureaucratie. Wij kunnen het beeld neerzetten van een log apparaat dat ingewikkelde regelgeving over ons uitgooit. Wij kunnen het beeld neerzetten van een nettobetaler, het land dat wij zouden zijn. Dat is een heel somber beeld. Natuurlijk, voor al die beweringen is een grond. Het gaat erom dat je gelooft in de gedachte van Europa en dat je het in balans en in perspectief weet te zetten. Ik hoor uw verhaal en de eerste vijf minuten van uw verhaal over Europa zijn puur optimistisch. Dat is ook de conclusie die ik wil trekken: er is nog wat te doen, maar het vertrekpunt is er één van grote schoonheid.

Minister Balkenende:

Als ik zeg dat Europa de afgelopen zestig jaar en met alles wat er is gebeurd na de Tweede Wereldoorlog een regio is geweest waarin wij de economie hebben gestimuleerd, waarin wij de vrije interne markt hebben kunnen realiseren – er moet nog veel gebeuren, want wij zijn er nog niet – waarin wij hebben kunnen werken aan veel meer politieke samenwerking en aan uitbreiding, zeg ik dat het een geweldig verhaal is geweest. Je merkt ook de waardering uit andere delen van de wereld voor wat hier gebeurt. Ik zeg wel dat je niet alles zalig moet verklaren, want er zijn ook nadelen. Het feit dat in Frankrijk en Nederland een nee is uitgesproken, heeft ertoe geleid dat wij de vraag stellen hoe het met de ontwikkeling gaat. De houding die nodig is, is de houding dat wij in Europa zijn, dat wij afhankelijk van de Europese context zijn en dat wij met een positieve blik naar het Europa van morgen kijken. Dat ontslaat je echter niet van de verplichting om kritisch te zijn waar het nodig is. Als Nederland een excessieve betalingspositie heeft, dan stellen wij dat aan de orde. En als er te veel administratieve lasten zijn vanuit Brussel, dan stellen wij dat aan de orde. Juist vanuit een positieve insteek kun je ook de kritische kanten belichten.

De heer Noten (PvdA):

U mag van mij kritische kanttekeningen plaatsen, maar ik geloof dat het Suurhoff was die zei dat het nadeel van de sociale staat is, dat haar verworvenheden als vanzelfsprekend worden ervaren. Dat geldt naar mijn gevoel ook voor Europa. De verworvenheden van Europa hebben wij in de binnenzak en vervolgens is onze oriëntatie gericht op alles wat lastig is. Als dat beeld dominant is, halen wij Europa op termijn onderuit. Ik geloof dat wij het inhoudelijk met elkaar eens zijn. Het gaat om de vraag wat het beeld is dat je naar buiten brengt.

Minister Balkenende:

Wij kunnen er nog een hele tijd over doorpraten, maar laat ik verwijzen naar het boekje dat ik vorig jaar heb aangeboden aan de heer Cox. Dat geeft, zo denk ik, een heel mooi antwoord aan de heer Noten. Ik weet dat hij in het weekeinde af en toe leest, samen met zijn echtgenote. Welnu, misschien is dit goed leesvoer, mijnheer Noten.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

De minister-president heeft twee keer de uitdrukking "Europa als waardegemeenschap" gebruikt. Ik denk dat de minister-president en ik het er vrij snel over eens zouden zijn wat die waarden dienen te zijn. Onderkent de minister-president dat er rondom de identiteit van Europa en de identiteit van ons nationaal bestaan iets aan de hand is, waardoor die waardegemeenschap momenteel op heel belangrijke punten wordt aangetast? Nu zullen er misschien mensen in deze zaal zijn die zeggen: daar heb je hem, hij zegt het als christen. Maar ook denkers in de lijn van de Verlichting spreken op het ogenblik over de crisis in de waarden van de Verlichting. Ik wil geen afscheid nemen van de Verlichting en de minister-president wil dit ook niet, maar de verbondenheid met de eeuwenlange geestesgeschiedenis van het Westen is wel in het geding, daar waar de minister-president spreekt over waardegemeenschap. Als wij die waardegemeenschap als een gegeven aanvaarden, denk ik dat wij te weinig alert zijn, want deze waarden worden binnen de eigen gemeenschap op het ogenblik fundamenteel aangetast.

Minister Balkenende:

Tegen de achtergrond van de opmerking zoals de heer Schuurman deze nu maakt, hebben wij vorig jaar, toen wij het EU-voorzitterschap hadden, in overleg met het instituut Nexus gezegd: het is noodzakelijk om ons bewust te zijn van de waardecomponent van de Europese samenwerking. Dat heeft een extra dimensie gekregen, omdat er lidstaten bij zijn gekomen. Het is dan heel goed om je bewust te zijn van de vraag: wat heeft Europa gemaakt tot wat het is? Wat is de geschiedenis geweest en welke stromingen hebben daarin een rol gespeeld? Hoe kijken wij aan tegen de toekomst? Dat waardedebat mag niet verslappen. Ik heb een- en andermaal gezegd dat als wij Europa alleen maar duiden in termen van economisch gewin of van een markt en een munt, dit een verschraling is. Wij moeten juist naar een verdieping. Ik proef dat bij de heer Schuurman, ook al zullen de accenten niet overal hetzelfde worden gelegd. Ik vond het opvallend dat hij het had over de Verlichting. Hij wijst deze met recht niet af; hij wees wel op de consequenties ervan en op het karakter ervan. Het is heel goed dat wij ons bewust zijn van de noodzaak om te reflecteren op ook dit onderdeel. Het staat voor mij vast dat als wij dat debat zouden ontlopen, dit kan leiden tot verschraling.

Ik voeg er nog één opmerking aan toe. De heer Schuurman heeft terecht gesproken over de nationale identiteit en ik ben blij dat hij die opmerking maakt. Immers, wat ik het aardige vond bij het debat over Europa 1992, was dat je in nogal wat delen van Europa merkte dat er ineens extra aandacht bestond voor de eigen geschiedenis, de eigen taal en de eigen cultuur. Ik herinner mij dat nog. Het was juist als een soort tegenwicht, in de zin van: wij krijgen nu die vier vrijheden, maar wat betekent dat voor onze eigen positie? Het verheugt mij dat ook in Nederland deze vragen er zijn: wat is onze geschiedenis, wat maakt ons tot wat wij zijn? Het is heel goed om dat gevoel van identiteit onder ogen te zien. Ik geloof dat juist als je te maken hebt met grote eenheden, het element van waar je zelf staat, een extra dimensie krijgt. Laten wij inderdaad niet alleen maar kijken naar economische aspecten, maar juist naar de culturele, religieuze en historische aspecten. De heer Schuurman heeft dat gedaan en op dat punt vind ik dat hij een belangrijke opmerking heeft gemaakt.

Voorzitter. Ik kan in het bestek van deze algemene beschouwingen niet ingaan op alle werelddelen, maar ik vond het interessant te merken dat in de bijdragen uit uw Kamer aan een beschouwing als deze, het niet alleen gaat over Nederland in Europa, maar dat het ook gaat over een veel bredere context: wat gebeurt er in China en bijvoorbeeld in India? Ik ben vorig jaar in China geweest en ook andere bewindslieden zijn er geweest. Wij hebben geconstateerd dat de ontwikkelingen daar zeer dynamisch zijn en bovendien buitengewoon snel gaan. Ik zal zelf nog naar India gaan, in januari. Het kabinet is zich zeer bewust van de dynamiek die daar bestaat. Ik heb het ook gemerkt in de Golfstaten waar ik vorige week was: het gaat in een buitengewoon hoog tempo. Tegelijkertijd zien wij dat er geweldige kansen bestaan, voor Nederlandse bedrijven maar ook voor universiteiten en hogescholen. Wij moeten de kansen die er zijn, beter pakken en wij werken daar ook aan.

Tegelijkertijd moeten wij de hulpbehoevenden de instrumenten geven om in de wereld mee te kunnen. Dit kabinet is geëngageerd en ook ik persoonlijk voel mij zeer betrokken bij het ontwikkelingsvraagstuk. Afgelopen maanden zijn er veel dingen gebeurd: de VN-top over duurzame ontwikkeling; de afspraken die zijn gemaakt over de Millenniumdoelen; mijn bezoek aan Nigeria en Mali; de discussie in Amsterdam – ik kijk naar de heer Van Gennip – over het Earth Charter. Het heeft mij allemaal gesterkt in de overtuiging dat Nederland met het gezicht naar de wereld moet staan en zijn verantwoordelijkheid moet nemen, daar waar wij dit kunnen. Dat kunnen wij echter niet alleen en daarom is er ook juist het Europese verband. Via het Europese verband kan ook de strategische samenwerking met andere grootmachten worden uitgebreid.

Dit brengt mij bij het tweede punt, Nederland als een sociaal land. Het Nederland van de toekomst is ook een sociaal Nederland. Wij hebben een eer hoog te houden waar het onze sociale voorzieningen betreft. Ik zeg dit zonder schroom. Juist wie Nederland sociaal wil houden, zal moeten willen veranderen. Gelukkig is daarvoor ook een breed draagvlak. Het kabinet wil meer mensen aan het werk: ouderen, maar ook allochtonen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten en mensen in de bijstand. Ik herken me op dit punt in de woorden van onder anderen de heren Werner en Noten. Arbeidsparticipatie en sociale activering zijn de sleutel tot maatschappelijke deelname. Meer mensen aan het werk vraagt om modernisering van de manier waarop wij de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid hebben vormgegeven, met behoud van solidariteit. Wij moeten zorgen dat het geld beschikbaar is voor hen die dit het meest nodig hebben. Dat houdt bijvoorbeeld in dat de sociale zekerheid mensen uitdaagt en helpt om weer aan het werk te gaan. Niet de uitkering staat dan centraal, maar het voorkomen van arbeidsongeschiktheid of werkloosheid en het zoveel mogelijk reïntegreren van mensen die onverhoopt buiten het arbeidsproces zijn komen te staan. Het gaat om het principe: van nazorg naar voorzorg. Tegelijkertijd is het cruciaal dat solidariteit blijft bestaan met mensen die echt niet aan het werk kunnen komen. Zij moeten kunnen rekenen op een goede uitkering. Naar de mate waarin wij erin slagen de arbeidsongeschikt terug te dringen, kan het ook een hogere uitkering zijn. Ik verwijs op dit punt naar mijn schriftelijke antwoord.

De afgelopen jaren heeft het kabinet het nodige in gang gezet om meer mensen aan het werk te helpen. Werken is aantrekkelijker en lonender gemaakt. In de sociale zekerheid zijn de mogelijkheden van mensen centraal komen te staan in plaats van hun beperkingen. De flexibiliteit op de arbeidsmarkt is vergroot. Het combineren van werk en zorg wordt gemakkelijker gemaakt. Het kabinet is met sociale partners in gesprek gegaan over loonmatiging en aanpassing van de sociale zekerheid, met als resultaat een aantrekkende werkgelegenheid, winstherstel voor bedrijven en meer investeringen. Dat laatste is de voorwaarde voor economisch herstel. Economische groei is de beste garantie voor meer werkgelegenheid. Meer mensen aan het werk krijgen, vraagt ook om een goed opgeleide beroepsbevolking die ook bij de tijd blijft. Kennis is van vitaal belang voor onze concurrentiepositie.

Het Centraal Planbureau constateert in de MEV 2006, dat verschillende arbeidsmarktindicatoren een voorzichtig herstel van de arbeidsmarkt in 2005 tonen. In de raming van 2006 laat de werkgelegenheid per saldo en voor het eerst sinds 2001 een bescheiden groei zien. Een groei daarvan met 1% doet de werkloosheid dalen van 505.000 naar 475.000. De drie sporen naar herstel, betreffende arbeidskosten, arbeidsaanbod en arbeidsproductiviteit, bieden het eerste resultaat en resultaten zijn het beste bewijs van het gelijk van de maatregelen.

Werkgevers en ook werknemers zijn nu aan zet. Zij kunnen er samen werk van maken. De heer Werner refereerde hieraan met zijn oproep aan de werkgevers; ik ondersteun zijn betoog. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat sociale partners hun verantwoordelijkheid nemen: met goede afspraken over scholing, over voldoende stageplaatsen, over het tegengaan van discriminatie op de werkvloer, over kinderopvang en over outplacement. Dit zijn onderwerpen die, als het aan het kabinet ligt, voluit aan de orde komen bij het overleg met sociale partners over groei en werkgelegenheid. In tegenstelling tot wat sommigen van u beweren, is er in het sociale Nederland van de toekomst wel degelijk een rol voor sociale partners.

Diverse sprekers, de heer Noten, mevrouw De Wolff en ook anderen, hebben aandacht gevraagd voor de kansen op werk voor ouderen, voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten en voor allochtone jongeren op de arbeidsmarkt. Terecht is gewezen op de onderlinge betrokkenheid die nodig is voor een sociaal Nederland. Het kabinet heeft tal van acties ondernomen om belemmeringen voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt weg te nemen: gedeeltelijk arbeidsgeschikten niet onnodig aan de kant, door zwaar op hun reïntegratie in te zetten; het voorkomen van voortijdig schoolverlaten zonder startkwalificatie; versterking van de arbeidsmarktpositie van jongeren door hen alsnog een startkwalificatie te laten behalen en de activiteiten op het gebied van binding, tegen discriminatie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt. Al deze acties wijzen dezelfde kant op: het wegnemen van specifieke belemmeringen, gericht op het versterken van de positie van deze groep. Dat is wat ons voor ogen staat.

De heer Noten raakte ook aan het langer moeten werken van ouderen. Ik wil hem graag het volgende onder de aandacht brengen. Het allerbelangrijkste misverstand is misschien wel de gedachte dat vroeg ophouden met werken niet erg is, zolang je het op eigen kosten doet. Dit is een gedachte die vooral in vakbondskringen opgeld doet. Maar, helaas, op dit moment betalen vijf werkenden voor iedere 65-plusser. In 2040 moeten deze vijf werkenden twee 65-plussers onderhouden. Dat is een verdubbeling in 35 jaar tijd. Wij zullen dus langer moeten werken, méér uren, dagen, maanden en jaren van onze levensloop, en daarmee is vroeg afzwaaien, ook als je het op eigen kosten doet, een aantasting van de belastinggrondslag die zo hard nodig is om een vergrijzende samenleving betaalbaar te houden. Aldus Wouter Bos op 17 oktober in Link, een Belgisch tijdschrift voor links liberalisme.

De heer Noten (PvdA):

Ik wist wel dat het uw tekst niet was: hij klonk zo doorwrocht!

Het gaat mij erom: kúnnen ouderen langer doorwerken? Het is niet: moeten zij? Maar het is: kunnen zij? Het gaat niet om de fysieke beperkingen, maar het gaat om de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. U zet langs drie lijnen het beleid in en arbeidsaanbod is er één van. Werkaanbod is de andere lijn. De vraag die ik u stel is de volgende. Hebben deze mensen op dit moment op de arbeidsmarkt een reële kans? Als het antwoord daarop "neen" luidt of als er een vraagstuk is op dit punt, dan is naar mijn gevoel de constatering dat werkgevers en werknemers aan zet zijn, onvoldoende. Natuurlijk, werkgevers en werknemers hebben een belangrijke rol te vervullen op dit vlak. Zij kunnen met behulp van afspraken over stageplaatsen enzovoort, mensen aan het werk krijgen, maar het lijkt wel alsof u uw eigen rol en verantwoordelijkheid vervolgens niet benoemt. Betaalbaarheid is één, maar een tweede betreft de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.

Minister Balkenende:

Waar wil de heer Noten nu eigenlijk naartoe? Heeft hij alternatieven? Is hij het oneens met het kabinet? Ik begrijp niet welke vraag hij stelt.

De heer Noten (PvdA):

De eerste vraag is of er een probleem is op de arbeidsmarkt voor ouderen, voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn. Kunnen zij aan het werk komen, is er een reële kans voor hen? Als het antwoord op die vraag "neen" luidt – volgens mij is dat het geval – dan betekent dit dat wij mensen weliswaar beschikbaar verklaren voor de arbeidsmarkt, maar dat dit een arbeidsmarkt is die daar niet op zit te wachten. Dat betekent voor die mensen dat zij in de bijstand verdwijnen. Daarmee creëren wij een sociaal vraagstuk en geen sociale oplossing. Naar mijn gevoel wordt de ene helft van het beleid ingevuld en de andere niet.

Minister Balkenende:

Dit betreft twee dingen en wij moeten analytisch een goed onderscheid maken. Het ene is de noodzaak dat mensen langer werken. Dat kun je relateren aan een hogere levensverwachting en aan de noodzaak van versterking van draagvlak en het voorkómen dat de jonge generatie wordt overbelast. Luister bijvoorbeeld naar de jonge generatie in de vakbeweging. Dat zijn allemaal redenen om te zeggen dat het systeem van prepensionering zoals wij dit lange tijd hebben gekend, bij de tijd moet worden gebracht. Dat is geen misverstand tussen werkgevers, werknemer en kabinet. Wij gaan zorgen dat die participatie gaat toenemen; dat is in goed overleg gebeurd. Wij hebben vorig jaar een heet najaar gehad, maar wij zijn er uiteindelijk uit gekomen en deze agenda van hervormingen gaat door. Dat is één.

Het tweede is de vraag of het eenvoudig is om aan een baan te komen. Kijk, het gaat natuurlijk niet alleen om ouderen. In een tijd dat de economie niet goed draait en wanneer er sprake is van oplopende werkloosheid, is het krijgen van een baan voor iedereen lastig. Maar het is nog maar een paar jaar geleden, toen de economie goed draaide, dat het voor werkgevers haast ondoenlijk was om de goede mensen te vinden. Het gevolg daarvan is geweest een enorm oplopen van de loonkosten. Dát is de situatie geweest. Nu eens even niet kijkend naar de conjuncturele situatie van dit moment, voorzie ik dat wij de betere kant uit gaan, want de economische ontwikkeling gaat de goede kant op. Welnu, dan komt ook het perspectief van het krijgen van een baan in een heel ander kader te staan. Als je bovendien nog even verder kijkt – deze senaat vraagt ook om niet alleen naar dit jaar of volgend jaar te kijken, maar om over de kabinetsperiode heen en nog verder te kijken – dan zie je dat de demografische ontwikkeling van dien aard is dat wij waarschijnlijk iedereen nodig hebben. Ik vind het zonde als wij het talent van de groep van 55 tot 65 jaar, die knowhow heeft, weet wat arbeid is en geweldige kansen heeft, onbenut laten.

Kortom, als je het perspectief nu even verder legt dan de conjunctuur van dit moment, dan vind ik dat wij op een andere manier moeten gaan denken. Het is waar dat je moet investeren in de kwaliteit van mensen, maar waarom praten wij nu over levensloop? Waarom praten wij over het maken van afspraken in cao's? Waarom praten wij over het afbouwen van de arbeidscarrière? Dat zijn allemaal zaken die te maken hebben met de vraag: hoe kun je het langer werken aantrekkelijker maken? Dat doe je via de combinatie van financiële faciliteiten, de levensloop en scholing. Ik zou zo graag zien, voorzitter, dat wij ons meer toekomstgericht opstellen. Als de heer Noten zegt dat het nu moeilijk is om aan het werk te komen, zeg ik: ik begrijp dat, ik loop niet voor die kwestie weg, maar er is zoveel meer aan de orde. Laten wij alsjeblieft wat verder kijken.

De heer Noten (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik probeer het nog één keer. Het is van belang dat wij de mensen in het land aan het werk krijgen. Allemaal! Dat is uit sociaal oogpunt van belang, want met het verrichten van werk vervullen de mensen een rol in de samenleving en het verrichten van werk is ook economisch van belang. Het betekent namelijk verbreding van het economisch draagvlak. Op dat punt zijn wij het met elkaar eens. Dat is ook niet hetgeen ik probeer in te brengen. Ik probeer duidelijk te maken dat wij mensen op de arbeidsmarkt brengen terwijl zij daar niet welkom zijn en, als wij niets doen aan het productiviteitsvraagstuk van deze mensen, ook niet welkom zullen worden. Voor bepaalde mensen is er nu eenmaal geen plaats op de arbeidsmarkt. Dat is mijn zorg. Dat is niet de zorg die ik alleen vandaag heb, maar die had ik gisteren en die zal ik morgen ook hebben. Ik heb het over het perspectief voor de lange termijn. Als wijéén, twee miljoen mensen op deze arbeidsmarkt kwijtraken, omdat zij daar gewoon niet gewenst zijn, creëren wij een geweldig sociaal vraagstuk. Ook zullen wij dan onze economische doelstellingen uiteindelijk niet realiseren. Daar gaat het om. Wat die ouderen betreft gaat het om de vraag hoe wij ze fiscaal kunnen faciliteren, zodat zij voor de werkgever aantrekkelijk blijven. Verder gaat het om de vraag hoe wij die half miljoen jongeren met een chronische handicap een rol kunnen geven binnen een normaal arbeidsbestel. Naar mijn overtuiging krijgen zij die niet vanzelf.

De heer Werner (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik bespeur bij de heer Noten iets wat ik van een oud-vakbondsbestuurder, zoals hij zich vanmorgen zelf noemde, eigenlijk helemaal niet verwacht. Hij blijkt weinig vertrouwen te hebben in de sociale partners en hij denkt niet aan het aandeel dat werkgevers en werknemers in dezen kunnen hebben. Als werkgevers de cultuuromslag niet zullen meemaken, hebben wij een heel groot probleem. De overheid kan wat de werkgevers dan laten liggen, nauwelijks oplossen. De kompaan van de heer Noten aan de overkant, mevrouw Bussemaker, benadert de kwestie heel anders. Zij zegt zelf in de krant: het vertrouwen van burgers moeten de werkgevers en de vakbonden winnen door zich het lot van de outsiders op de arbeidsmarkt aan te trekken. Sociale partners, kom met concrete afspraken die ook resultaat hebben. Er moet iets uitkomen, waarvan burgers zeggen: hè, hè, ze hebben het begrepen. Ze praten niet alleen, ze doen ook wat.

Ik begrijp niet dat de heer Noten nog steeds denkt dat de overheid alleen de kar kan trekken. Het moet voor een groot deel komen van de bedrijven en van de activiteiten op lokaal niveau. Daar moet men de goede sociale houding aannemen, zodat er voldoende werkgelegenheid ontstaat.

De heer Noten (PvdA):

Ik zeg niet dat werkgevers, werknemers en hun organisaties geen verantwoordelijkheid hebben. Ik zeg dat de regering en het parlement die ook hebben. Wat u doet is ontkennen dat u zelf een eigen rol en een eigen verantwoordelijkheid hebt. Ofte wel: u gooit het probleem over de schutting. Daar maak ik bezwaar tegen. De teksten van mevrouw Bussemaker zijn uitstekend. Overigens ben ik niet alleen tien jaar vakbondsbestuurder geweest, ik ben ook tien jaar werkgever geweest. Beide rollen heb ik vervuld, en met vreugde. Ook als werkgever moest ik aan het eind van de dag een sommetje maken en dat moest kloppen. Mijn resultaten moesten hetzelfde zijn als die van de concurrentie. De situatie zal misschien voor een ziekenhuis anders zijn, maar in het bedrijfsleven gaat het zo.

De heer Werner (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik begrijp niet zo goed waarom de heer Noten met persoonlijke oprispingen komt en zegt hoeveel genoegen hij aan zijn banen heeft beleefd. Het Is prima dat hij over zijn werk begint.

De heer Noten (PvdA):

Nee, u begon erover.

De heer Werner (CDA):

Oké. Ik had het over werkgevers- en werknemersorganisaties en zei dat ook zij een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het probleem. Ik heb de minister-president heel nadrukkelijk een groot aantal punten horen noemen waarmee hij aangaf wat van regeringszijde is gedaan om de participatie te bevorderen en om de mensen toe te rusten om de slag naar het aanvaarden van werk te kunnen maken. Van u heb ik echter nog niet één concreet voorstel gehoord, zodat ik niet weet wat u nu eigenlijk bedoelt. Ik nodig u dan ook graag uit tot het doen van een voorstel.

De heer Noten (PvdA):

Dan heeft u niet goed opgelet. Ik heb een aantal concrete voorstellen gedaan. Die kunnen worden ingeruild voor anderen. Een van de voorstellen betrof de SPAK. Die regeling is afgeschaft, terwijl zij met name positieve effecten had aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Voor die regeling is niets in de plaats gekomen. Aan de overzijde is een motie ingediend die mede door uw partijgenoot Bruls is ondersteund. Uw fractie aan de overzijde heeft voor aanneming ervan gestemd, maar die motie wordt niet uitgevoerd. Misschien kunt u mij uitleggen hoe dat kan.

De heer Werner (CDA):

Ik kom hier in tweede termijn op terug.

De heer Rosenthal (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Zowel de opmerkingen van de heer Noten in eerste termijn als die welke hij tijdens deze interrupties maakt, doen mij heel sterk denken aan de woorden van Wouter Bos. Hij zei – mag ik dit herhalen? – tijdens de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer, terwijl hij zich tot de minister-president richtte: de mensen willen dat u de problemen in het land oplost. Veel meer of veel minder zegt de heer Noten nu ook niet. Ik meen dat wij af moeten van het idee dat alle oplossingen met bakken vanuit Den Haag moeten worden aangereikt. Ik meen dat een meer selectieve benadering nodig is.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Laat ik de heer Bos recht doen. De opmerking die hij in de Tweede Kamer maakte was niet erg behulpzaam. Ik deel de kwalificaties van de heer Rosenthal. Met wat de heer Bos buiten het parlement zei, was hij weer wel behulpzaam. Zo zie je maar weer.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Wij hebben nu het optreden van de coalitiepartijen gezien. Zij meenden de woordvoerder van de oppositie de oren te moeten wassen met de vraag: met welke oplossing komt u dan? Echter, deze minister-president en deze regering hebben wij met de steun van de coalitie hier en die aan de overkant aangesteld om de problemen op te lossen. Mijnheer Rosenthal, als deze regering de problemen niet aanpakt, omdat zij die van u niet aan hoeven te pakken en omdat daar andere mensen voor zijn, waar hebben wij deze regering dan nog voor? De minister-president zegt wat hij allemaal van plan is om de participatie te verbeteren en om de sociale regelingen en de werkgelegenheid te verbeteren. Dat is allemaal mooi, maar hij is onderhand vier jaar bezig. Ik zou zeggen: presteer nu eens in plaats van te zeggen dat in de toekomst de maatregelen goed uitpakken en dan het resultaat volgt. Mijnheer Rosenthal, u moet niet alleen tegen anderen zeggen: kom met betere oplossingen. U moet het als lid van een coalitie partij ook aandurven om deze regering te bekritiseren. Zij is nu bijna vier jaar bezig, maar levert niet wat nodig is.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik meen dat de heer Kox nu toch het zicht op de realiteit mist.

De heer Kox (SP):

Dat kan wel zo zijn, maar dat gebrek heb ik blijkbaar gemeen met de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking en met een groot deel van de aanhang van uw partij. Die zien het niet zitten. Zij zijn allemaal somber. Alle fracties hebben met hun bijdragen gezegd: het volk is somber, het volk heeft geen vertrouwen. U regeert, u bent verantwoordelijk voor het regeringsbeleid. Als ik dus onvoldoende zicht op de werkelijkheid heb, deel ik dat gebrek met de bevolking. In dit geval vind ik het ook niet erg dat ik aan die kant word gezet.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Wij gaan het vandaag niet hebben over beelden, over peilingen en over wat men voelt. Het gaat om feiten en wij hebben het over een herstelbeleid dat nodig is. Wil je excelleren in de economie dan moet je aan de volgende drie punten aandacht besteden: de arbeidskosten, de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit. Alle drie moeten op orde zijn. In 2002 ben ik aangetreden en met deze coalitie in 2003. Toen liepen wij op tegen het probleem dat de concurrentiepositie ten opzichte van 1996/1997 met ongeveer 12% was verslechterd. Het was in de voorgaande jaren zo geweldig goed gegaan met de economie dat wij achterstanden hadden opgelopen. Wij hebben toen gezegd dat er een standstill moest komen in de sfeer van de inkomensontwikkeling. Met de hulp van werkgevers en werknemers – voor die hulp heb ik waardering – is de loonkostencomponent verbeterd. Daarmee hadden wij iets gedaan aan het eerste punt.

Het tweede punt betreft de arbeidsparticipatie. Toen ik premier werd waren zaken als de WAO lange tijd niet aan de orde geweest. Oplossingen van dergelijke kwesties waren in de tijd vooruitgeschoven. De vraag was: hoe kun je ervoor zorgen dat er meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt komt? Ik wijs erop dat door ons hervormingsbeleid er meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt is gekomen. Niet voor niets krijgen wij waarderende opmerkingen van de OESO, het IMF en de Raad van State. Zij onderstrepen de noodzaak van dit beleid.

Het derde punt betreft de productiviteit en dat heeft te maken met innovatie, met kennis en ontwikkeling en met het creëren van contacten tussen universiteiten en bedrijfsleven. Verder denk ik hierbij aan de dynamiek van het mkb. Voorzitter. Wij zien nu dat op deze terreinen resultaten worden geboekt. Wij moeten daarom een keer af van het beeld dat onze inbreng niet terzake doet en dat er geen resultaten zijn. De veranderingen en de resultaten beginnen te komen. Waar zouden wij zijn geweest zonder dit beleid? Waar zouden wij zijn geweest zonder loonmatiging en zonder meer flexibilisering van de arbeidsmarkt?

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De minister-president zegt weer dat wij een verkeerd beeld van de samenleving hebben. Ik weet niet hoe vaak hij onder de mensen komt, maar ik wijs erop dat de mensen die dat verkeerde beeld hebben, dat beeld niet hebben van horen zeggen. Zij hebben te maken met hun eigen positie. Zij zien hoe de werkelijkheid is. Stel dat je in de WAO zit en je gaat naar zo'n wonderdokter waar je genezen vandaan komt, maar je hebt geen baan, geen kans om die te krijgen en je hebt als het ware geen toekomst. Dan kan de minister-president wel zeggen dat wij alleen het beeld hebben dat het niet goed gaat, nee, het is anders. Alle mensen die behandeld worden op de manier die ik aangaf, hebben de zékerheid dat het met hen niet goed gaat. Het feit dat 15 van de 100 gezinnen in armoede leven, is geen beeld, dat is werkelijkheid. Volgens mij staat de minister-president met zijn beleid een beetje buiten de werkelijkheid. Hij heeft een idee van de manier waarop alles zou moeten en een theorie over de manier waarop zijn beleid moet uitpakken. Echter, de mensen in het land hebben te maken met de werkelijkheid. Zij merken hoe dat beleid uitpakt. De minister-president moet daarom iets leveren en niet alleen maar ideeën en theorieën produceren.

Minister Balkenende:

Nee, wat ik zeg zijn niet alleen theorieën. Ik weet ook wel dat de Nederlandse bevolking de laatste jaren veel te verduren heeft gehad. Dat heeft te maken met onzekerheid vanwege de internationale situatie, het feit dat de wereld na 11 september 2001 anders is. Er zijn politieke moorden gepleegd. De economie kreeg een terugval, terwijl wij dachten dat een nieuwe economie was aangebroken. De werkloosheid nam toe en er was geen inkomensstijging. Sterker, de koopkracht daalde. Dat is inderdaad allemaal juist. Ik loop voor die constateringen niet weg. Voor een deel ben ik verantwoordelijk voor wat is gebeurd. Niet voor alles ben ik verantwoordelijk, want sommige effecten zijn het gevolg van ontwikkelingen buiten ons land. lk constateer echter dat door de maatregelen die wij hebben getroffen, de weg weer omhooggaat. De vooruitzichten op economische groei nemen toe. De groei van de werkloosheid wordt gekeerd. Dát is aan de orde. Dat heeft niet alleen te maken met feiten, maar net zo goed met beelden. Ik ben er zeker van dat als het vertrouwen terugkomt, de verbeteringen zich aandienen. Wij krijgen de eerste signalen. Wij horen dat het producentenvertrouwen toeneemt. De investeringen nemen toe. Er is een voorzichtig begin met de verbetering van het consumentenvertrouwen. Al die zaken spelen een rol. In het begin hadden wij een moeilijke boodschap en dat is ons niet in dank afgenomen. Wij hebben wel eens tegen de stroom moeten oproeien. Ik noem de verandering van de faciliteiten voor het prepensioen. Het was echter mijn vaste overtuiging dat de veranderingen nodig waren om Nederland sterker te maken. Voorzitter. Dat zijn allemaal net zo goed feiten. Moed in de politiek brengt wel eens met zich mee dat je het lef moet hebben om tegen de stroom in te gaan. Weet u wat een gemakkelijke weg is? Alles voor je uit schuiven, zeggen: wij doen het maar even niet. Ik ben echter blij dat wij, ondanks alle moeilijkheden, drie keer een akkoord met de sociale partners hebben kunnen sluiten. Dat akkoord was nodig. Laat niemand tegen mij zeggen dat het hervormingsbeleid niet nodig is. Het is nodig om Nederland sterker te krijgen. Ik sta daar voor. Ik zie nu dat het begin van verbetering zichtbaar wordt. Ik ben er dan ook van overtuigd dat wij met dit beleid succes zullen boeken. Wij moeten daarbij de sociale component in aanmerking nemen en opkomen voor de meest zwakken. Ik kijk nu naar mevrouw Van Leeuwen. Je moet nagaan onder welke voorwaarden je een nieuw zorgstelsel kunt invoeren en welke zekerheden moeten worden ingebouwd. Daarover geen misverstand! Wij hadden echter niet ons beleid kunnen voeren zonder de drive dat wij Nederland sterker willen maken. Daar sta ik voor. Dan kan men wel wijzen op de werkelijkheid, spreken over het peilen van de stemming en zeggen dat iedereen tegen het beleid is, maar ik geloof dat wij geen knip voor onze neus waard zouden zijn geweest als wij ons in de afgelopen jaren hadden laten leiden door de peilingen. Dan was er niets gebeurd.

De heer Noten (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik zal proberen mijn eigen woorden te citeren in plaats van die van collega Bos. Vorig jaar heb ik gepleit voor het in de hand houden van de loonkosten. Dat is de afgelopen twee, drie jaar ook gebeurd en dat is belangrijk. Verder heb ik in het verleden gepleit voor het verhogen van de participatie tot in ieder geval de 65-jarige leeftijd. Het had op een andere manier gekund en dat had ook beter geweest, maar de regelingen zijn in ieder geval zodanig aangepast dat de participatie wordt bevorderd. Ik ben met de minister-president van mening dat ook op dat punt voor een beleid is gekozen dat effect heeft. Verder wijs ik erop dat het voor de sociale zekerheid een goed uitgangspunt is dat wij letten op de kwaliteiten van de mensen niet op hun onmogelijkheden. Dat heeft mijn fractie in dit huis meerdere malen laten weten. Nogmaals, je kunt voor verschillende invullingen kiezen, daarover kunnen wij ook van mening verschillen, maar wij onderschrijven het uitgangspunt dat je moet letten op de mogelijkheden.

Dit kabinet heeft een hervormingsbeleid ingezet, maar wat mij betreft hebben wij het daar even niet over. Het gaat mij om de volgende vraag: hebben de mensen die op allerlei manieren prikkels ondervinden voldoende perspectief? Ik verwacht dat een deel van de burgers van dit land vanwege gebrekkige kwalificaties en vanwege te weinig mogelijkheden buiten hun schuld om onvoldoende kansen heeft op de arbeidsmarkt. Dat is mijn zorg. Met andere woorden, ik voer niet een discussie met de minister-president over het door hem ingezette hervormingsbeleid. Ik voer een discussie over datgene wat naar mijn gevoel in onvoldoende mate is gebeurd, over wat ontbreekt.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik begrijp dit wel. Reïntegratie op de arbeidsmarkt en het opdoen van kwalificaties zijn belangrijke onderwerpen. Zoals bekend werkt het kabinet aan het creëren van participatiebanen en aan andere faciliteiten. Verder wijs ik erop dat wij bepaalde veranderingen hebben doorgevoerd. Wij hebben er bijvoorbeeld voor gezorgd dat de werkgever langer verantwoordelijk is voor zieke werknemers. Daardoor voelt hij nadrukkelijker dat hij voor die mensen iets moet doen. Ik denk ook aan datgene wat gebeurt in de sfeer van de WAO, aan het feit dat wij niet alleen willen praten over de vraag welk inkomen de mensen krijgen wanneer zij arbeidsongeschikt worden. Nee, het gaat om de vraag: wat kun je doen aan het versterken van de kwalificaties van de mensen en wat is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers in dat verband? Dat is er allemaal op geënt om mensen sterker te maken. Dat is de ratio achter de Wet werk en bijstand. Er is een tijd geweest dat mensen in de bijstand zaten, geen enkele activiteit konden verrichten en er niet meer uit kwamen. Op dit ogenblik zie je, met hulde aan de gemeenten, dat de Wet werk en bijstand ertoe leidt dat mensen voor een deel de weg terugvinden naar het reguliere arbeidsproces. Dat zijn allemaal onderdelen van structuurveranderingen die worden gekoppeld aan de versterking van talenten van mensen.

Dit kabinet bekijkt hoe de verzorgingsstaat op een andere manier kan worden geduid. De verzorgingsstaat wordt niet afgebroken. Ik erger mij aan die beeldvorming. Bekeken wordt hoe de verzorgingsstaat activerender kan worden, zodanig dat je de faciliteiten krijgt die echt nodig zijn. Laten wij elkaar niets wijsmaken. In het verleden is de WAO misbruikt. Wij kennen de enquête; wij weten wat er in het verleden is gebeurd. Wij moeten inzetten op het maximaal participeren van mensen. Dat is een nieuwe duiding van de sociale zekerheid. Het is ook een ander concept. Tegelijkertijd moeten wij waarborgen bieden aan degenen die dat echt nodig hebben. Dat staat ons voor ogen. Deze lijn is ook nodig. Dit is geen afbraak. Wij maken de verzorgingsstaat toekomstbestendig, niet om de solidariteit uit te hollen, maar om die sterker en meer solide te maken.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Als ik de minister-president zo hoor, ben ik het met hem eens. Toch heb ik het gevoel dat er ook wel wat zit in de woorden van de heer Kox. Is het mogelijk dat wij een structureel probleem in onze economische ontwikkeling buiten beschouwing laten? Dat is namelijk de gigantische complexiteit van de moderne technologie. Veel mensen hebben eerder het idee dat zij er het slachtoffer, de slaaf van worden dan dat de technologie een slaaf van ons is. Wij worden eerder opgenomen in een technische constructie dan dat de techniek ons dient. Spreken wij over arbeidsparticipatie en arbeidskosten, dan moeten wij daarmee rekening houden. Er ligt toch een probleem onder de beschouwingen van de minister-president en de heer Kox, waarnaar nauwkeuriger zal moeten worden gekeken. Ik geef een klein voorbeeld.

Ik zit hier nu 23 jaar. Ik heb zes keer een nieuwe computer gekregen en elke keer dacht ik: waarom moet dat voor een simpele parlementariër? Elke keer weer moest ik de ingewikkelde procedures van een nieuw apparaat leren. Als je 63 jaar bent geworden – ik ben overigens ouder – dan hoeft het allemaal niet meer; dan stap je eruit. Dat is het probleem in onze cultuur. De technologie dient niet meer, maar overheerst de mensen.

Minister Balkenende:

Ik onderken wat de heer Schuurman zegt over de snelle veranderingen in de technologie, die veel van mensen eisen, met name van de oudere werknemers. Als er cursussen worden gegeven, wordt er vaak een inschatting gemaakt door de werkgever: als ik investeer in die kennis, loont dat dan? Als je ervan uitgaat dat mensen nog maar een paar jaar in jouw bedrijf of jouw instelling blijven, dan is de neiging groot om te zeggen dat het voor die tijd niet meer nodig is.

Een ander punt is het kunnen omgaan met veranderingen. Het gaat inderdaad buitengewoon snel. Er is een koppeling met de levensloopgedachte, maar het geldt ook voor de werkgevers en werknemers. Je moet mensen meenemen in die snelle veranderingen. Er zal in de toekomst veel meer worden gevraagd aan her-, bij- en omscholing om up-to-date te blijven.

Ik leef erg met u mee, mijnheer Schuurman: zes computers in 23 jaar. Het zal de eerste vijftien jaar zijn meegevallen, maar het zat waarschijnlijk in de tijd daarna. Het valt allemaal niet mee.

Ik wil een iets bredere opmerking maken over de verzorgingsstaat. De opmerkingen van de heer Kox triggeren mij ook: wat gebeurt er in onze samenleving? Er zijn forse kwalificaties gebruikt. Hij heeft gezegd dat het ziekenfonds wordt afgeschaft. Dat is niet waar. Niet het ziekenfonds valt weg, maar het onderscheid in het zorgstelsel tussen ziekenfonds en particuliere verzekering. Wel is afgeschaft het maken van onderscheid op basis van leeftijd, gezondheid en/of handicap.

Hij heeft gezegd dat er iets met de bijstand aan de hand is. De Wet werk en bijstand is een gegeven. Die zekerheid blijft, ook in de toekomst. Wij zullen altijd vangnetvoorzieningen moeten hebben. Ik verzet mij tegen het beeld dat de verzorgingsstaat wordt afgebroken. Het is misschien een veel breder probleem: hoe voeren wij het debat in Nederland over dergelijke onderwerpen? Het gaat om de feiten. Er was laatst een internationaal onderzoek naar de voorzieningen voor ouderen. Uit dat onderzoek blijkt dat Nederland de beste voorzieningen ter wereld heeft voor ouderen.

Er wordt ook gezegd dat de ongelijkheid geweldig toeneemt in Nederland. Er was laatst een onderzoek naar gelijkheid en ongelijkheid. Daaruit blijkt dat Zweden op de eerste plaats staat op de lijst van landen met de grootste gelijkheid. Noorwegen staat op de tweede plaats en Nederland op de derde. Wat het minimumloon betreft, staat Nederland na Luxemburg het hoogst in Europa. Met het werkloosheidsniveau zitten wij gunstiger dan tal van andere landen. Voor het welbevinden geldt dat 86% van de Nederlandse bevolking tevreden tot zeer tevreden is over het bestaan. Kijken wij naar de mate waarin men gelukkig is, dan zien wij dat de mensen in IJsland het gelukkigst zijn en dat wij daarna komen.

Dit zijn ook gegevens. Als je de debatten in Nederland volgt, dan is het echter alsof er een groot drama is uitgebroken. Het lijkt erop dat wij het zicht op de realiteit verliezen. Ik vind het ernstig dat wij langzamerhand de proporties uit het oog verliezen.

De heer Kox (SP):

Die verliezen wij dan, de bevolking van Nederland. Het kabinet moet niet zeggen: kijk eens hoe goed wij overal zijn. U behandelt nu de erfenis van de naoorlogse periode. U kunt wel zeggen dat wij overal nog steeds hoog staan, maar dan moet u ook aangeven waarmee wij allemaal omlaag zijn gegaan: met de kwaliteit van onze zorg, met de kwaliteit van ons onderwijs, met de kwaliteit van ons sociaal stelsel, met de kwaliteit van ons asielstelsel. Daarmee zijn wij niet omhoog gegaan, maar gaan wij omlaag. U zegt dat het nodig is. Dat kan, want dat is een bepaalde ideologie, een neoconservatieve ideologie volgens uw partijgenoot De Vries: wij moeten lijden om het weer beter te krijgen. Wellicht is dat waar, maar zeg niet dat het alleen maar beter is geworden. Nee, onder uw leiding gaan wij op al die terreinen naar beneden. Dat wij dan nog beter uitkomen dan een heleboel andere landen is niet uw verdienste, maar van de generaties vanaf de Tweede Wereldoorlog. Het is eerlijk om dat te zeggen.

Minister Balkenende:

Op dat punt verschil ik volledig van mening met de heer Kox. U schetst karikaturen van de werkelijkheid. U hoeft mij niet te overtuigen dat er in Nederland mensen in noodsituaties zijn. U hoeft mij niet te overtuigen dat er mensen zijn die echt hulp nodig hebben. U hoeft mij niet vertellen dat er vaak sprake is van twijfel en ellende. Daar loop ik helemaal niet voor weg. Het is een opdracht voor de overheid om een schild voor de zwakken te zijn. Willen wij ook in de toekomst die rol kunnen blijven vervullen zodanig dat er een sociale rechtsstaat is, zodanig dat wij de verzorgingsstaat intact houden voor degenen die het nodig hebben, dan moet je de moed hebben om zaken te veranderen. Er wordt vaak gesproken over afbraak. Daar is geen grond voor, zeker als je de zaken in een breder perspectief plaatst.

U zegt dat er 15% armoede is in Nederland.

De heer Kox (SP):

Dat zeg ik niet; dat zegt het Sociaal en Cultureel Planbureau.

Minister Balkenende:

Dan heeft u niet goed gelezen wat er staat. Er staat niet dat 15% arm is. Het gaat over huishoudens die naar eigen zeggen moeilijk of zeer moeilijk kunnen rondkomen. Dat zijn niet alleen minima, maar ook huishoudens met een middeninkomen. Dat zijn de huishoudens die zeggen dat zij niet kunnen rondkomen. Je kunt niet zomaar zeggen dat het armoede is. Het is een antwoord op de vraag of men kan rondkomen.

De heer Kox (SP):

Het is een soort subjectieve armoede.

Minister Balkenende:

Ik citeer wat hierin staat.

De heer Kox (SP):

De minister-president citeert. Ik kom uit zo'n gezin. Vroeger waren wij arm. Alleen wisten wij dat niet, want toen hadden wij nog geen doelgroepenbeleid. U zegt dat 15% blijkbaar denkt dat zij arm zijn. Ja, de rijksten onder ons voelen zich altijd het armst. Dat wordt daar niet bedoeld. Er wordt wel degelijk bedoeld dat op dit moment 15% van de Nederlandse gezinnen op of rond het sociaal minimum zit. Onder uw leiding is dat aantal toegenomen. Dat moet u dan ook voorlezen. Het aantal mensen in armoede was lager eind jaren negentig en is nu weer gestegen. Daarvoor moet u uw verantwoordelijkheid nemen. U moet niet zeggen dat die mensen zich arm voelen. Die mensen zíjn arm.

Minister Balkenende:

U bent de discussie begonnen met een verwijzing naar het percentage van 15.

De heer Kox (SP):

Dat heb ik niet verzonnen.

Minister Balkenende:

Nee, maar dat betoogt u wel. Op pagina 113 van het rapport wordt besproken dat steeds meer huishoudens moeite hebben om rond te komen. Er wordt gevraagd: kunt u wel of niet rondkomen? Gesteld wordt dat niet alleen lage inkomens, maar ook middeninkomens financiële problemen ervaren. Het gaat om 15%. In het jaar 2000-2001, toen de economie nog geweldig goed draaide, was dat 10%. In 1994 was het ook 15%. Als de economie weer aantrekt, kunt u er zeker van zijn dat dit percentage anders zal zijn. Uw stelling dat er bij 15% van de huishoudens sprake is van armoede, is niet hard te maken op basis van dit onderzoek. Met deze methode van discussiëren doet u geen recht aan de situatie. De vraag of u in armoede zit, is iets anders dan de vraag of u kunt rondkomen. Zo voeren wij het debat met elkaar. Men pikt eruit op, ook in de media, dat 15% van Nederland in armoede verkeert en dat dit aan het kabinetsbeleid ligt.

De vraag is wat mensen nu eigenlijk ervaren. Hoe kom je tot een opinie, tot oordeelsvorming? Op pagina 365 van het rapport zegt het SCP zelf: "Dit duidt erop dat burgers zich in hun oordeelsvorming minder laten leiden door de eigen situatie dan door wat zij om zich heen zien of via de media aan informatie ontvangen."

Ik loop niet weg voor moeilijke toestanden. Ik loop niet weg voor mensen die in nood verkeren. Maar ik wil wel dat wij de discussie op een goede manier voeren. Wij mogen ook wel eens dankbaar zijn voor onze verworvenheden en wij moeten oog hebben voor de toekomst. Als je over deze kabinetsperiode heen kijkt naar de langere termijn, dan moet je kijken wat nodig is om Nederland sociaal en rechtvaardig te houden. Welk arrangement heb je dan nodig? Dat is de inzet.

Ik vind het altijd een genoegen om met de heer Kox te discussiëren. U heeft gezegd dat u een nieuw boek van mijn hand wilt. Wie schrijft, die blijft, dus wie weet. Of ik doe het toch maar niet, als ik van u hoor wat het karakter van dit boek zou zijn. Dan is het misschien beter om het niet te schrijven, hoewel mijn handen af en toe jeuken. Maar dat had u al eerder begrepen. Ik stel het overigens op prijs dat u vorig jaar over het boek sprak. Ik vind het leuk om weer met u van gedachten te wisselen. Het is nodig ook.

Het volgende punt is de sterke economie: een duurzame en slagvaardige economie in Nederland. De economische ontwikkelingen in China, India en het Midden-Oosten zijn indrukwekkend. Ik heb dat vorige week zelf kunnen zien. Veranderingen in de wereldeconomie zijn natuurlijk niet alleen van nu. Nieuw is de snelheid van de globalisering op dit moment. Zwakheden in onze economie, zoals de arbeidskosten, de inflexibiliteit van de arbeidsmarkt en de regeldruk, worden hierdoor sneller blootgelegd. Natuurlijk zijn er voordelen verbonden aan globalisering. Producten worden goedkoper en er komt meer variëteit. Er ontstaan nieuwe afzetmarkten, kennis kan worden uitgewisseld en de levensstandaard neemt wereldwijd toe. Maar er zijn ook nadelen. Bedrijven moeten hun deuren soms sluiten of hun activiteiten verplaatsen naar het buitenland. Het gevolg is banenverlies met voor de werknemers zeer ingrijpende gevolgen. De economie in bepaalde regio's kan bovendien zwaar onder druk komen te staan. Globalisering is blijvend. De uitdaging voor Nederland is: hoe maken wij hiervan een kans? Anders gezegd, de vraag moet niet zijn hoe wij de taart gaan verdelen, maar hoe wij de taart groter gaan maken. Protectionisme kan naar mijn smaak niet het antwoord zijn, dus geen boycot van Chinese truien.

Nodig is een competitief ondernemingsklimaat. Ons bedrijfsleven is de motor van onze economie en de aanjager van economische groei. Het kabinet spant zich fors in om de Nederlandse economie internationaal concurrerend en flexibel te maken, bijvoorbeeld door het scheppen van een fiscaal gunstig vestigingsklimaat en het bouwen van een adequate infrastructuur. Ook noem ik het verbeteren van de toegang van kenniswerkers en het verlagen van regeldruk.

Nederland heeft competitieve ondernemers nodig. Ondernemen betekent dynamiek, creativiteit, samenwerking, grenzen verleggen. De overheid bevordert innovatie, zorgt voor verruiming van de financieringsmogelijkheden voor het mkb en zorgt voor een gelijk speelveld, met name in Europa.

Er zijn ook competitieve werknemers nodig. China en India concurreren niet meer alleen met goedkope arbeid. Dat betekent hoogwaardig initieel onderwijs, arbeidsnabij beroepsonderwijs, het bevorderen van om- en bijscholing, levenslang leren en een flexibele arbeidsmarkt. Het stimuleren van arbeidsparticipatie en het voorkomen van schooluitval heeft onze blijvende aandacht nodig. Mensen moeten snel weer kunnen worden ingezet in het arbeidsproces.

Samengevat, door de concurrentie aan te gaan kan Nederland in de toekomst nog steeds tot de meest welvarende landen ter wereld behoren. Het hervormingsbeleid van dit kabinet is hierop gericht. Ik werd dan ook aangesproken door de woorden van de heer Werner: niet piekeren, maar pieken in de delta. Dat is de mentaliteit die wij nodig hebben.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

De minister-president heeft vanmiddag een paar keer gesproken over het opkomen van China en India. Als ik goed ben geïnformeerd, hebben wij een goede uitwisseling van mensen aan de top met China. Ik was vorige week bij de ambassade in India. Tot mijn schrik hoorde ik daar dat er nauwelijks uitwisseling is van hoog opgeleide Indiërs met Nederland. Ik heb begrepen dat zij al bezig zijn met de voorbereiding van uw bezoek in januari. Als u India en China in één adem noemt, moeten wij wel het onderscheid aanbrengen dat wij een achterstand hebben in de relatie met India.

Minister Balkenende:

Mag ik deze opmerking van de heer Schuurman beschouwen als een extra ondersteuning om dat bezoek goed voor te bereiden en ons bewust te zijn van de verschillende karakters van de verschillende landen en ook van de aard van de betrekkingen? Het lijkt mij heel goed dat u deze opmerking heeft gemaakt. Ik herinner mij nog dat wij het vroeger helemaal niet hadden over India, wat je langzamerhand zag veranderen. Plotseling werd er gesproken over het overnemen van bedrijfsadministraties door bedrijven in India en verder noem ik technologische ontwikkelingen, design enzovoort. De zaak is in vrij korte tijd in een enorme stroomversnelling gekomen, zodat het goed is om die landen nu te bezoeken. Ik proef bij verschillende sprekers dat het slechtste wat je kunt doen, is in defensieve termen te spreken over de contacten met deze landen. Je moet erbij zijn! Die landen die wat klagerig gaan doen en zich wat afsluiten, zullen het nooit redden. Er zijn meer dan genoeg mogelijkheden. Ik heb het vorige week in de Golfstaten meegemaakt, waar een contract voor 2,5 mld. en even daarna één van 1 mld. zijn afgesloten. Zo kan het ook! Dat zijn prachtige voorbeelden van ondernemerschap. Die houding, die Nederland eigenlijk altijd heeft gekenmerkt, heb je ook in deze tijd nodig. De opmerking om goed oog te hebben voor de verschillen tussen India en China neem ik graag mee.

Waarmee verdienen wij straks ons geld? Nederland kan als klein land niet op alle terreinen tot de top behoren, er moeten keuzes worden gemaakt. Nederland behoort op een aantal terreinen overigens al tot de top van de wereld. Wij zijn bijvoorbeeld koploper op het gebied van bloemen en voeding. Ik noem Campina, de Melkunie en de Universiteit van Wageningen. Wij zijn koploper op het gebied van de chemie: DSM en AKZO. Wij hebben een vooraanstaande positie in de hoogwaardige industrie: Philips, ASML, maar ook veel kleinere bedrijven. Verder hebben wij een sterke positie in de financiële dienstverlening: banken en verzekeraars. Over het watermanagement hoef ik niets te zeggen: dat speelt van baggeraars tot waterzuivering. Op al die terreinen excelleren wij, wat ook wordt erkend. Ik heb zelf bij de bezoeken aan de nieuwe EU-lidstaten gemerkt dat wij vrijwel overal minimaal de derde investeerder zijn.

Om onze internationale concurrentiepositie verder te versterken, stimuleert het kabinet vooral het algemeen innovatieklimaat. Dat is de basis, de kern van het beleid. Daarnaast heeft het Innovatieplatform een vijftal sleutelgebieden aangewezen, gebieden waarin Nederland toonaangevend is of kan zijn. Op die gebieden speelt het kabinet een stimulerende rol, door het vrijmaken van extra middelen en het bijeenbrengen van verschillende partijen. Het betreft flowers en food, hightechsystemen en materialen, water, creatieve industrie en de chemie. De heer Rosenthal heeft in dit verband gevraagd naar de toekomstige rol van industrie en landbouw. Industrie en landbouw zullen wel degelijk blijven bijdragen aan het bruto nationaal product, mede onder invloed van technologische vernieuwing, productvernieuwing en schaalvergroting. Het aandeel wordt weliswaar kleiner, doch dit wordt mede veroorzaakt door de sterkere groei in andere sectoren. De CPB-studies geven bijvoorbeeld aan dat de industriële productie in absolute zin toeneemt. Bovendien vervult de landbouw een belangrijke functie, die deels los staat van het bnp, bijvoorbeeld als beheerder van het landschap. In dit licht wijs ik op de Toekomstvisie landbouw die het kabinet in september heeft gepresenteerd.

De heer Rosenthal (VVD):

De premier heeft het over vijf sleutelgebieden. Wij waren en zijn wat verbaasd over het feit dat, als dat dan sleutelgebieden zijn, hiervoor extra aardgasmeevallers moeten worden ingezet. Waarom wordt dat niet structureler gefinancierd?

Wat is het nu waar het de innovatie betreft? Generiek beleid, of beleid gericht op versterking en ondersteuning van de desbetreffende sleutelgebieden?

Minister Balkenende:

In de periode 2007-2010 gaat het om zo'n 230 mln. per jaar. Je kunt dus niet spreken van een incidenteel bedrag: de financiering is gedurende een aantal jaren verzekerd. Generiek beleid is een kwestie van: wat doe je met regeldruk, met scholing en de algemene kennisinfrastructuur. Bij de sleutelgebieden wordt niet het traditionele beleid van vroeger gevoerd, waarbij de overheid precies uitmaakt in welke sectoren er welk beleid moet worden gevoerd. Nee, wij hebben geprobeerd te identificeren welke sectoren bijzondere kansen hebben. Wat ik nu hoor, is in feite het benoemen van een aantal sectoren waarin wij sterk zijn en mogelijkheden hebben. Wij ondersteunen dat. Ik merk in het veld dat degenen die tot een sleutelgebied behoren, enthousiast zijn, omdat zij nu al merken dat dingen in beweging komen, dat er sneller toegang is tot kennis en dat er sneller wordt gewerkt. Kortom, het is een goede methode, waarmee wordt aangegeven waar geweldige kansen bestaan die moeten worden benut. Je merkt in andere landen dat dat wordt herkend. Of ik nu in Nigeria of in de Golfstaten ben, wij merken dat dat soort zaken daar wordt herkend.

De heer Werner (CDA):

Ik heb in dit verband gevraagd of het beeld dat u nu schetst in een langetermijnperspectief kan worden gegoten. Wat u zegt, is waar, maar je hebt nog niet het gevoel dat dat is doorgedrongen in brede lagen van de bevolking. Dat is een missie die nog moet worden uitgevoerd. Ik nodig u uit, daarop wat forser in te zetten.

Minister Balkenende:

Het is waarschijnlijk geen toeval dat ik net toe ben aan de volgende woorden in mijn tekst. Het Innovatieplatform schetst binnenkort een beeld van Nederland in 2027. Ik zeg dit in het bijzonder tegen de heer Werner. Dit toekomstperspectief wordt voor de eerste keer gepresenteerd op een nationaal innovatie-event op 7 december aanstaande. Het zal laten zien, op welke wijze Nederland in 2027 zijn welvaart kan verdienen, in welke sectoren en met welke beroepsbevolking, wat dat betekent voor het milieu, hoe wij dan wonen, ons verplaatsen en opgeleid worden en hoe wij in onze energiebehoefte voorzien. Voor de komende tien jaar is het beeld zelfs concreter te maken: het Innovatieplatform zal een kennisinvesteringsagenda voor de komende tien jaar opstellen. Hierin staat hoe bedrijven, kennisinstellingen en overheid zouden moeten investeren in kennis om Nederland een koppositie in Europa te laten verwerven. De toekomstperspectieven in deze agenda kunnen publieke en private spelers stimuleren om gezamenlijk te investeren in voor Nederland kansrijke projecten. Zij zitten beide in het Innovatieplatform en vragen om zo'n perspectief. Maar ook de WRR is voornemens, een studie te doen naar de plaats en toekomst van de Nederlandse economie. Ook dan zal uiteraard een standpunt van het kabinet worden verwoord. Kortom, op al deze fronten zijn wij hiermee bezig. Dit onderlijnt alleen maar het belang van de vraagstelling die naar voren is gebracht. De heer Rosenthal sprak over "nadenken over de toekomst".

Dat het kabinet groot belang hecht aan innovatie komt tot uitdrukking in de aanwending van de FES-middelen. Waar in het verleden het grootste gedeelte, zo'n 80% van deze middelen, werd besteed aan projecten op het gebied van ruimte en mobiliteit, lag dit jaar de nadruk op kennis en innovatie, namelijk zo'n 50%. Dit is een bewuste keuze. Uit mijn eerdere betoog mag blijken dat ik het niet eens ben met de stelling van de heer Rosenthal dat de oorspronkelijke doelstelling van het FES, economische structuurversterking, niet goed tot zijn recht komt. Die structuurversterking gaat deels om de infrastructuur, maar tegelijkertijd zijn kennis en innovatie net zo goed structuurversterkend. Een deel van het innovatiebudget ligt nog vast in oude instrumenten, die zorgvuldig moeten worden afgebouwd. De extra impulsen van de FES-gelden maken het mogelijk direct een vliegende start te maken.

De heer Rosenthal (VVD):

De minister-president geeft een goede reactie op mijn opmerkingen over het FES, zij het dat, wanneer je kijkt naar de uiteindelijke bestedingen van het FES, je ziet dat dat in allerlei kleinere porties her en der terechtkomt. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat vanuit dat algemene beeld, waarvan zelfs Poetin vindt dat dat in Rusland moet worden overgenomen, er toch wel wat flarden en rafels zijn ontstaan.

Minister Balkenende:

Er zijn inderdaad ook gelden ingezet voor kleinere projecten. Infrastructuur is erg belangrijk en voor het overige is het noodzakelijk, extra geld in te zetten voor kennis en innovatie. Dat was ook een duidelijke aanbeveling van het Innovatieplatform. Door de bank genomen wordt recht gedaan aan uw belangrijke advies om te letten op structuurversterking.

De heer Rosenthal (VVD):

Wordt er voor het komende jaar wat meer gekeken naar de structurele lijn die in het FES zou moeten zitten en wordt voorzichtig omgegaan met het onder die algemene paraplu brengen van veel kleine projecten?

Minister Balkenende:

U weet ook dat de projecten voor komend jaar al zijn vastgesteld. Wij hebben nu deze algemene discussie gevoerd en uw signaal is helder. Bij de begrotingsbehandeling van EZ wordt hierop nader teruggekomen. Ik zie dat dit de instemming van de heer Rosenthal heeft.

De heer Rosenthal heeft terecht gezegd dat de rol van het mkb niet mag worden onderschat. De overheid moet zorgen voor goede omstandigheden waaronder bedrijfsoverdrachten kunnen plaatsvinden. Terecht vroeg hij hiervoor de aandacht. Het kabinet heeft zoals bekend de nodige acties ondernomen. Ik noem de verhoging van de vrijstelling voor het schenkings- of successierecht van 30% naar 75% van het ondernemingsvermogen. Om de ondernemer in het keuzeproces tussen beëindiging of overdracht te ondersteunen, verzorgen het ministerie van EZ en de Kamers van Koophandel gezamenlijk voorlichting. Alle ondernemers van 55 jaar en ouder worden aangeschreven. Verder zal volgend jaar een bijeenkomst wordt georganiseerd, waarin overheid, brancheverenigingen en Kamers van Koophandel gezamenlijk grote aandacht aan bedrijfsoverdrachten zullen schenken. De fiscale maatregelen die het kabinet neemt om de ondernemingen te stimuleren, zoals de maatregelen uit de Nota werken aan winst, zijn evenwichtig in hun uitwerking op grote bedrijven enerzijds en het mkb anderzijds. Tot het mkb rekenen wij dan ook ondernemers die inkomstenbelasting betalen. De belangrijkste maatregelen zijn de stapsgewijze verhoging van de zelfstandigenaftrek van ongeveer € 6500 in 2004 tot bijna € 9000 in 2007 en de introductie van een vrijstelling in de inkomstenbelasting van 5% van de winst. Verder is het het beste om hier bij de financiële beschouwingen nader stil te staan.

Er is aandacht besteed aan de vraag, wat het kabinet doet aan het terugdringen van de last en de ergernis die burgers en bedrijven ondervinden van regels en toezicht. Ik heb gemerkt dat dit thema zeer velen bezighoudt. Het werkt immers belemmerend op het creatief ondernemerschap waarover ik het eerder had. Het kabinet heeft veel behartenswaardige adviezen ontvangen, zoals van de commissie-Stevens, de commissie-Kraaijeveld en de commissie-Alders. De afgelopen twee jaar is er heel veel gedaan. Ruim 800 meldingen van ondernemers over strijdige regels zijn inmiddels weggewerkt. De administratieve lasten zijn in kaart gebracht. Er zijn 190 maatregelen genomen om de lastendruk met 25% te verminderen. Het kabinet werkt erg hard aan vermindering van de regels en het integreren van vergunningen. Een voorbeeld is de omgevingsvergunning, waarin alle vereisten voor een bouwproject in één keer kunnen worden aangevraagd. Bij Corus loopt nu een pilot voor één loket voor alle vergunningen in concernverband. Ook aan de doelstelling van reductie van administratieve lasten voor burgers houden wij vast. De lastendruk ten gevolge van nieuwe regelgeving wordt vanzelfsprekend meegenomen in de doelstellingen.

Wij realiseren ons dat het werk nog niet is gedaan. Niemand hoort graag klachten, maar het is juist goed dat ondernemers zo goed duidelijk hebben gemaakt waar zij tegenaan lopen. Het helpt het kabinet om de meest urgente problemen met voorrang aan te pakken. Daarbij wil ik heel duidelijk zijn: het verminderen en vereenvoudigen van regels moet op dezelfde zorgvuldige manier gebeuren als het maken en goedkeuren van wetten en regels destijds. Veranderingen vragen vaak meer energie, tijd en dus ook ergernis. Ook de laatste anderhalf jaar zal het verlagen van de regeldruk één van de speerpunten van het kabinet vormen. Het kabinet wil de aandacht meer laten uitgaan naar de samenhang tussen de lopende operaties. De mechanismes achter het ontstaan van regels, of het nu om vergunningen, wetgeving of toezicht gaat, moeten in kaart worden gebracht. Naast het schrappen van regels moet de aandacht ook uitgaan naar houding en gedrag van overheidsfunctionarissen. De overheid moet positief en constructief omgaan met initiatieven van burgers en bedrijven. Een overheid die meewerkt en niet tegenstribbelt, een overheid die trots is op nieuwe economische initiatieven en daarbij geen hindernis vormt, een overheid die niet vanuit wantrouwen opereert als zij toeziet op regels, maar een overheid die goed gedrag beloont met minder bemoeienis. Dat betekent niet dat de overheid geen eisen of voorwaarden moet stellen aan de ruimte die zij ondernemers geeft, maar geen vijf jaar durende vergunningsprocedure met schriftelijke correspondentie, nee, samen om tafel. Ook komend jaar zal bij het verslag in mei en de begroting in september worden gerapporteerd over de voortgang bij terugdringen van de regeldruk. Hierbij wordt op de kwantitatieve administratieve lasten en op de beleving van informatieverplichtingen ingegaan. Ik ben ingenomen met opmerkingen hierover, want zij raken het innovatieve karakter van onze economie, het snel werken en onze concurrentiepositie. Ik beschouw de opmerkingen vanuit deze Kamer als een duidelijke ondersteuning van de gekozen aanpak.

Een goed presterende en een goed samenwerkende overheid.

De thema's bestuurlijke verhoudingen, democratische vernieuwing en kwaliteit van de overheid zijn in verschillende toonaarden in de bijdragen aan de orde gesteld. De heren Schuyer, Noten en Kox hebben opmerkingen gemaakt over het lokaal bestuur en interbestuurlijke relaties. De heer Hessing heeft indringend gesproken over het Huis van Thorbecke en over het middenbestuur. Hij heeft, evenals de heren Schuurman, Schuyer en Werner voorts gesproken over de aspecten van democratie, vertrouwen en vernieuwing. De heer Rosenthal heeft een opvatting over de overheid weergegeven en ook anderen hebben de kwaliteit van de overheid direct of indirect benoemd. Het kabinet beziet bestuur, democratie en overheid nadrukkelijk in onderlinge samenhang. Inrichting van bestuur, politiek stelsel en overheidsapparaat zijn geen doelen, maar staan ten dienste van burger en gemeenschap. Dat moet ook het uitgangspunt vormen. Is het bestuur zo ingericht dat het de burger zo goed mogelijk van dienst is, en dus ook zo dicht mogelijk bij de burger staat, in de buurt? Kan de burger zich herkenbaar vertegenwoordigd voelen in de politieke besluitvorming? Is de overheidsorganisatie toegerust om kwalitatief goede publieke voorzieningen te leveren? Een goede inrichting van bestuur, democratie en overheid moeten zo een bijdrage leveren aan samenhang in de samenleving en aan gemeenschapszin in ons land.

Het kabinet heeft daartoe een brede aanpak. In de eerste plaats werkt het kabinet actief mee aan de ontwikkeling van de civil society, van actief burgerschap, van maatschappelijke binding. In de tweede plaats geeft het kabinet prioriteit aan het lokaal niveau, omdat daar burger, gemeenschap en bestuur het meest direct en tastbaar bij elkaar komen. Ik noem bijvoorbeeld het grotestedenbeleid en alles wat te maken heeft met "de buurt". Het kabinet probeert nog voor het eind van het jaar zijn standpunt over het WRR-rapport "Vertrouwen in de buurt" kenbaar te maken. In de derde plaats heeft het kabinet zijn democratische vernieuwingsagenda in de brief van 8 juli jongstleden ontvouwd. Deze staat nadrukkelijk in het teken van versterking van de representatieve democratie en tracht door middel van een nationale conventie en een burgerforum een zo open mogelijk proces van discussie aan te gaan. Ik zeg dit ook in reactie op de opmerkingen van de heer Hessing. In onze visie leidt het afschaffen van instituties niet per definitie tot een beter functionerend democratisch stelsel en een groter vertrouwen van de burger. De heer Hessing heeft hierbij de Eerste Kamer en het Europees Parlement genoemd. Meer uitvoerige beschouwingen hierover zullen met name in de nationale conventie kunnen plaatsvinden. In de vierde plaats is het kabinet begonnen met het programma Andere Overheid. Het gaat om de verbetering van de werking en de organisatie van de overheid, uiteindelijk gericht op een betere dienstverlening aan de burger. Het werken aan de elektronische overheid is daartoe een belangrijk onderdeel. In de vijfde plaats zet het kabinet zich in voor goede interbestuurlijke verhoudingen met gemeenten en provincies.

In dit kabinet is een meer gestructureerd halfjaarlijks overheidsoverleg onder mijn leiding ontstaan. Zowel algemene discussies over de staat van interbestuurlijke verhoudingen als concrete onderwerpen komen daarbij aan bod. Het komend jaar is de discussie over interbestuurlijke toezichtarrangementen actueel, waarover een commissie onder leiding van de heer Alders zal rapporteren. Kortom: dit is een brede aanpak die in onderlinge samenhang ertoe moet leiden dat bestuur, democratie en overheid ten dienste van burger en samenleving staan.

In het kader van interbestuurlijke verhoudingen wil ik iets langer stilstaan bij de positie van de gemeentelijke overheden en daarna bij het middenbestuur. Het kabinet vindt het belangrijk dat gemeenten voldoende sterk zijn en over een breed takenpakket beschikken. Gemeenten moeten in staat zijn om de burger zo goed mogelijk van dienst te zijn. Het kabinet vertelt dit zeer concreet door terreinen van overheidsbeleid en bevoegdheden waar mogelijk te decentraliseren. Ik denk daarbij niet alleen aan de Wet Werk en Bijstand (WWB), maar ook aan maatschappelijke ondersteuning, de WMO, en het hele gebied van ruimtelijke ordening. Zie de Nota Ruimte.

Tegelijkertijd is Nederland, zoals dat fraai wordt genoemd, een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Decentralisatie en eenheid zijn van oudsher twee kanten van de Nederlandse bestuurlijke traditie. Deze twee kanten brengen sinds jaar en dag een zekere worsteling met zich. Juist uit de worsteling is Nederland ontstaan. Autonomie van lokale gemeenschappen is de oorsprong van Nederland. Nederland is zonder decentralisatie niet denkbaar. In de Grondwet zijn echter de plaats en de bevoegdheden van de medeoverheden gegeven. De wetgever, mede gevormd door leden die door de provincie zijn gekozen, heeft het laatste woord en is in die zin als het ware het hoogste orgaan. Uiteindelijk is Nederland dus een eenheid. De taak- en bevoegdhedenverdeling tussen Rijk en medeoverheden is echter geen onvoorwaardelijk gegeven. Deze kan, zo leren het verleden en onze bestuurlijke en staatsrechtelijke praktijk, naar tijd en omstandigheden veranderen. Ik zeg dit ook in antwoord op het betoog van de heer Noten.

Een zeker pragmatisme is inherent aan ons stelsel. Soms zal het wenselijk zijn om taken van het Rijk naar gemeenten over te hevelen. Ik verwijs hierbij naar de bijstand en de maatschappelijke ondersteuning. Soms is het echter ook nodig om na te gaan of bepaalde zaken niet nationaal geregeld moeten worden. In dat verband past de gedeeltelijke afschaffing van de ozb. De achterliggende reden is immers niet het beperken van de decentrale ruimte, maar van het aanpakken van de zogenaamde armoedeval in combinatie met lastenverlichting voor alle burgers.

In antwoord op de specifieke vraag van de heer Schuyer over de voorstellen van de zogenaamde Holland Acht, een thema dat door meer sprekers is genoemd, kan ik kort zijn. Ik ben het in algemene zin wel met deze acht bestuurders eens. Er is te veel bestuurlijke drukte, veroorzaakt door een teveel aan bestuursorganen. De heer Hessing heeft daar in zijn bijdrage op gewezen. Ik heb vorige week kort met de heer Deetman gesproken over het initiatief Holland Acht. Ik heb begrepen dat zij zelf een vervolg aan hun initiatief zullen geven. Dat komt tegemoet aan de vraag van de heer Rosenthal. Minister Remkes en ik sluiten ons daar graag bij aan. Zoals bekend, heeft minister Remkes aangekondigd volgend jaar een notitie uit te brengen over het onderwerp "middenbestuur". Dat zal daarbij ongetwijfeld een rol spelen. Het kabinet is zeker benieuwd naar de opvatting die juist deze Kamer heeft over het middenbestuur, juist gelet op de verantwoordelijkheid van deze Kamer voor de staatsrechtelijke verhoudingen in dit land. De heer Hessing heeft zijn opvatting reeds kenbaar gemaakt. Op basis van de notitie van minister Remkes kan volgend jaar de discussie in een bredere context worden gevoerd.

De heer Noten (PvdA):

Is het toeval dat het belastinggebied van de gemeenten wordt verkleind of is dat een bewuste keuze?

Minister Balkenende:

Er is een politieke keuze gemaakt om het gebruikersdeel van de ozb af te schaffen. Het is bekend dat gemeenten daarvoor zijn gecompenseerd. Op dat onderdeel is het belastinggebied verkleind, maar je kunt niet stellen dat het gemeentelijk belastinggebied weg is. Die keuze hebben wij gemaakt. Ik heb gemerkt dat daar een breed draagvlak voor bestaat. Ook in de Tweede Kamer is hierover gesproken. De geestverwanten van de heer Noten in de Tweede Kamer, de PvdA-fractie, hebben dit voornemen ondersteund.

De heer Noten (PvdA):

Voordat ik dat ook hier ga doen, moet ik zelf nog overtuigd worden. Ik hoop dat de minister mij dat niet kwalijk neemt.

Minister Balkenende:

Helemaal niet. Ik hoor graag de verschillen.

De heer Noten (PvdA):

Dat is fijn. Ik wil het gewoon graag begrijpen.

De minister zegt dat dit plaatsvindt in het kader van de armoedeval, maar het gebruikersdeel van de ozb is effectief gezien toch een vermogensbelasting? Het is toch geen inkomstenbelasting? Ik begrijp de relatie met de armoedeval niet.

Minister Balkenende:

Daarbij is wel de vraag van belang wanneer je gebruikmaakt van faciliteiten, of hoe het zit met de lasten die je de burgers oplegt. Die burger mag daar op een gegeven moment van worden uitgezonderd. Wij weten allemaal dat de ozb inmiddels een behoorlijke component is geworden voor de portemonnee van de burger.

De heer Noten (PvdA):

Jazeker, maar de ozb is toch geen belasting op inkomen?

Minister Balkenende:

Nee.

De heer Noten (PvdA):

Goed. Zo verstond ik het bijna. De minister zegt dat het belastinggebied van de gemeenten dus niet door een bewuste keuze wordt verkleind. Het is het toevallige effect van het feit dat wij de ozb wilden afschaffen.

Minister Balkenende:

Er is om verschillende redenen een politieke afspraak gemaakt. Dat is bekend. De belasting van de burger heeft daarbij een rol gespeeld, evenals onze visie op de ruimte die gemeenten moeten hebben. Natuurlijk zal dit leiden tot een discussie met de VNG. Wij weten allemaal dat hierover niet hetzelfde wordt gedacht. De discussie over eventuele andere bronnen voor een lokale belastingheffing zal zeker doorgaan, maar op het ogenblik voeren wij uit wat wij ons hebben voorgenomen. Dat is niet nieuw. Dat weet de heer Noten.

De selectieve staat.

De heer Rosenthal noemde dit punt in relatie tot de discussie over Europa, maar ik vond de term "selectiviteit" intrigerend. De heer Rosenthal pleit ervoor, maar andere sprekers daarentegen verwijten het kabinet dat het op beleidsterreinen te weinig actief is. Het kabinet streeft naar een meer slagvaardige overheid, minder bureaucratie en minder regelzucht. Dat vergt selectiviteit in de betekenis van "niet alles doen" of "minder doen". De overheid moet minder doen, maar wat zij doet, moet zij goed doen. Dat versterkt het gezag van de overheid. In die zin sluit dat aan bij het pleidooi van de heer Rosenthal. Dat is echter maar één kant van de medaille. Soms moet de overheid juist meer acteren, bijvoorbeeld als essentiële zaken zoals veiligheid in het geding zijn, of wanneer de rechtsstaat in het geding is. Op die punten zal de overheid, wanneer daar aanleiding toe bestaat, vooruit moeten. Dat zal zij ook moeten doen voor de bescherming van zwakke groepen in de samenleving. Selectiviteit betekent dat per onderwerp en beleidsterrein een keuze moet worden gemaakt. Ook hierbij geldt dat de uiteindelijk keuze moet bijdragen aan samenhang en stabiliteit in de samenleving.

Het punt dat naar voren is gebracht – wees je bewust van wat je wel en wat je niet doet – is volgens mij heel goed. Dat geldt voor de internationale verhouding, zoals met Europa, maar dat geldt net zo goed voor de vraag waar de overheid en de medeoverheden voor staan. Ik vind dat een intrigerend vraagstuk. Wij zullen daar vaker tegenaan lopen: wat is eigen verantwoordelijkheid, wat wordt daarmee verondersteld en wat heeft een overheid te doen? Ik begrijp het punt over de selectiviteit heel goed. Het is nodig om dit debat, zeker in deze Kamer, in alle scherpte met elkaar te voeren. Niets is immers riskanter dan stellen: alles wat er is, laat je ongeveer zo en als je terugmoet, dan gaat er een procentje af. Nee, de heer Rosenthal duidt op iets anders, namelijk op de fundamenteler discussie over de vraag wat de overheid wel en niet heeft te doen. Dat is bij uitstek een politieke vraag. Ik herinner mij nog de discussies in de jaren tachtig over de verzorgingsstaat. Daarbij had je heel verschillende perspectieven: de houdbare verzorgingsstaat van de Partij van de Arbeid, de verantwoordelijke samenleving van het CDA, de meer-markt-minder-overheidbenadering van de VVD, enzovoort. Zo'n debat heb je van tijd tot tijd echt nodig, juist als je aan het begin staat van een nieuwe eeuw, waarin de rol van de overheid opnieuw wordt geduid. Daarom was ik ingenomen met de benadering door de heer Rosenthal van selectiviteit.

In de bijdragen van vandaag is aandacht gevraagd voor de spanningen in onze samenleving die de verbondenheid onderling en de grenzen van de rechtsstaat raken. Ik wil hierop reageren, eerst vanuit het perspectief van de zo noodzakelijke binding in onze samenleving, waarvan integratie een wezenlijk onderdeel is, en vervolgens vanuit de invalshoek van de veiligheid.

Integratie is essentieel voor het bijeenhouden van onze samenleving. "Het is een eerste verantwoordelijkheid van het kabinet", zeg ik maar direct tegen de heer Kox. Het kabinet streeft juist niet naar een wij-zijverhouding in onze samenleving. Wij werken hard aan een versterking van de binding. Vier kernwoorden zijn daarbij essentieel, te weten: integreren, kennen, participeren en respecteren. Integreren is inburgeren, waardoor de vreemdeling onze taal, samenleving, democratie en geschiedenis leert. Het is de basis voor het meedoen. Kennen betekent in dit verband het weten van elkaar vanuit welke geschiedenis en sociale en culturele achtergronden belangrijke bevolkingsgroepen in ons land indertijd zijn voortgekomen. Dit betekent dat wij bijvoorbeeld belangrijke aspecten uit de herkomst en cultuur van de Turkse, Marokkaanse of Antilliaanse medeburgers moeten kennen. Dat moeten zij ook van elkaar en van ons weten, zodat wij allen een beter begrip hebben voor eenieder en wij daarmee een gemeenschappelijke basis kunnen leggen voor het participeren in onze samenleving. Participeren betekent hier dat eenieder vanuit zijn eigen achtergrond en herkomst bijdraagt aan het gezamenlijke doel, te weten een vreedzaam en voorspoedig Nederland. Respecteren betekent de bereidheid om elkaar binnen het verband van de Nederlandse samenleving te accepteren met die verschillen en de verschillende identiteiten die er zijn. Daar hoort dus niet bij dat teksten verabsoluteerd of uit hun verband gerukt worden, zo zeg ik tegen de heer Noten. Vier werkwoorden. Het betekent voor het kabinet en voor ons allen dat wij hiermee moeten werken. Het betekent ook dat in deze visie de eigen identiteit behouden kan blijven. De heer Ten Hoeve heeft daar een belangrijke opmerking over gemaakt. Wanneer de identiteit niet kan worden beleefd, gaat dat ten koste juist van het respect over en weer en het zich thuis kunnen voelen in een samenleving.

Terecht vraagt mevrouw De Wolff aandacht voor de kansen voor de goed opgeleiden in onze samenleving die vanwege hun oorspronkelijk Turkse of Marokkaanse oorsprong hier gediscrimineerd worden. Ik ontken niet dat deze vorm van discriminatie een zorg en daardoor een punt van aandacht is voor het kabinet. Ik ben hier al op ingegaan. Het moet door alle betrokkenen, werkgevers, werknemers en overheid, worden tegengegaan. Inderdaad gaat het om de kwaliteit van samenleven. Dat zeg ik vooral tegen de heer Holdijk. Uiteraard zullen wij ervoor moeten zorgen dat de goed opgeleide Nederlanders niet alsnog naar Turkije of Marokko vertrekken vanwege hun in ons land opgelopen teleurstellingen. Zij zullen juist een voorbeeld moeten zijn om te tonen dat hard studeren wordt beloond. Ze moeten kunnen fungeren als rolmodel, waardoor anderen kunnen worden geïnspireerd. Zo zullen wij naast de kansarmen ook de getalenteerden moeten bereiken om samen een evenwichtige samenleving te realiseren.

Als laatste ga ik in op De Baak in Noordwijk. Ik heb daar fantastische voorbeelden gezien van rolmodellen, van mensen uit allochtone kring die heel goede voorstellen hebben gedaan om juist te werken aan de versterking van onze samenleving. In dat verband noem ik graag de naam van Hiashim Kandam, die daar werkzaam is en die daar geweldig goed werk verricht. Ik wil dat graag ook in deze kring gezegd hebben.

De heer Kox (SP):

Er zijn inderdaad heel veel mooie dingen te zien. Er zijn erg veel mensen die van elders naar hier gekomen zijn en hier hun plek onder de zon hebben weten te krijgen. Ik zie echter ook hier de spanning tussen wat de minister wil en wat er is. Hij noemt integreren, kennen, participeren en respecteren en geeft aan waar deze zaken toe moeten leiden. Maar hoe moet een jonge Nederlandse Marokkaan in Amsterdam dat nu duiden? Hij weet net uit eigen ervaring, of uit de krant, of hij beeldt het zich in, dat 47% van alle jonge Marokkaanse Nederlanders in Amsterdam op of onder de armoedegrens moeten opgroeien. Wat moet hij daar nou mee? Wat heeft hij nou aan een minister-president die zegt "wij moeten integreren, kennen, participeren, emanciperen en respecteren"? Dat gebeurt met hem toch allemaal niet? Hij ziet dat toch allemaal niet? Wie heeft deze samenleving zo ingericht dat een Marokkaanse Nederlander een kans van 1:2 heeft om op of onder de armoedegrens op te groeien, terwijl een autochtone Nederlander daar geen last van heeft? Er zit toch een enorme spanning tussen waan en werkelijkheid?

Minister Balkenende:

Ik ben nog niet zo lang geleden in Amsterdam geweest waar ik met Marokkaanse jongeren heb gesproken. U hoeft mij niet te overtuigen, want die geluiden hoor ik ook. Deze jongeren maken zich zorgen; zij weten niet of zij echt mee kunnen doen. Zij vragen zich af of ze wel worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en of zij de gevraagde stage krijgen. Ik heb ook de stadsdebatten in Rotterdam bijgewoond waarbij het ging om de vraag hoe mensen met elkaar omgaan en welke zorgpunten er zijn. Het belangrijkste thema was daar de arbeidsmarkt. Men had het gevoel er niet bij te horen. Dat raakt mij ook en daarom hebben wij bij ons initiatief maatschappelijke binding gezegd dat het van groot belang is dat er commitment komt van iedereen. Kabinet, werkgevers en werknemers moeten ervoor zorgen dat mensen mee kunnen doen, dat er stageplaatsen komen. Ik heb onlangs drie jonge mensen ontmoet; zij hadden dezelfde kwalificaties en waren gemotiveerde vmbo-leerlingen. Alledrie waren zij leuk in de omgang. De autochtone jongen had direct een stageplek, het meisje had drie, vier brieven nodig, terwijl de Marokkaanse jongen na 180 brieven nog geen stageplek had. Dat doet mij pijn. Dit moeten wij met z'n allen doorbreken. Sollicitanten mogen niet worden uitgeselecteerd als de naam van de afzender moeilijk te lezen is. Het veranderingsproces is een kwestie van gemeenschappelijke wil. Dat gaat niet vanzelf, maar laten wij met elkaar afspreken dat wij hierin verandering willen brengen. De jongeren moeten natuurlijk wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zij moeten een schoolopleiding hebben afgemaakt en uiteraard dienen zij Nederlands te kunnen spreken. Ook moeten zij investeren in netwerken. Op het ogenblik is de situatie echter verre van ideaal. Het ontbreken van perspectief kan tal van consequenties hebben. Het kabinet zal deze kwestie ook bij de werkgelegenheidstop aan de orde stellen. Wij moeten voortgang boeken, want wij kunnen het niet laten zoals het is. Er is op dit punt geen verschil van mening met de heer Kox. Hij heeft hier terecht aandacht voor gevraagd.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Ik krijg de indruk dat u het probleem net zo serieus neemt als de Kamer. Werken aan commitment is natuurlijk erg belangrijk, maar het is niet genoeg. De vraag is: hoe worden al die stageplekken voor Marokkaanse jongeren gerealiseerd? Hoe krijgen wij de werkgevers zover dat zij bereid zijn om serieus te kijken naar sollicitaties van Marokkaanse jongeren? Hoe doorbreken wij het verharde patroon van de arbeidsmarkt?

Minister Balkenende:

Hans de Boer creëert met zijn task force de nodige banen. Dat is een mooi voorbeeld van een concrete inzet en het is erg belangrijk dat de nodige resultaten worden geboekt. Het aanbieden van stageplekken en banen vereist commitment van werkgevers en werknemers. Zij moeten gewoon de afspraak maken dat er meer gedaan wordt. Wij kunnen hier mooie verhalen houden en onze zorgen uitspreken, maar het gaat natuurlijk om de vraag wat er op de werkplek gebeurt. Men kan echter niet zeggen dat er helemaal niets gebeurt, want de task force onder leiding van Hans de Boer is hard aan het werk. Ook zijn wij bezig met zaken als kwalificaties en taalbeheersing enzovoort. Wij hebben hierover contact met allerlei organisaties. Wij zullen hiermee onverminderd doorgaan. Als hierin geen verandering komt, houden de allochtone jongeren het gevoel dat zij er niet bijhoren. Zeker in een tijd waarin de economie aantrekt, is dat bijzonder onwenselijk.

De heer Noten (PvdA):

Wij delen uw zorgen. U gaat werkgevers en werknemers aanspreken op hun verantwoordelijkheid in dezen. Uiteraard waardeer ik de activiteiten van de commissie-De Boer zeer, ook al vallen de aantallen misschien wat tegen. Is het echter wel genoeg om de sociale partners aan te spreken? Ik heb niet het oog op de maakbare overheid, maar op de verleidende, de stimulerende overheid die de werknemers en werkgevers kan ondersteunen in dat proces. Zij moeten kennelijk ook de nodige barrières nemen.

Minister Balkenende:

De term "verleidende overheid" heb ik nog niet gehoord, zeker niet in de Eerste Kamer. Het kabinet is op allerlei fronten druk doende en ik heb willen zeggen dat alle partijen nu eindelijk eens commitment moeten tonen. Partijen moeten duidelijk maken dat zij anders om willen gaan met deze kwestie. Ik zou het jammer vinden als de ogen alleen maar op Den Haag worden gericht. Dat is nu precies wat de heer Bos deed in de Tweede Kamer.

De heer Noten (PvdA):

Dit zegt u nu voor de zoveelste keer en zo langzamerhand ga ik dat vervelend vinden. Ik zei dat je werkgevers en werknemers moet aanspreken en voegde daaraan de vraag toe of de overheid zelf ook niet iets moet doen. U bent een werkgever en spreekt u zichzelf aan? Gaat u ook een commitment aan? Speelt u in het overleg met sociale partners een rolmodel? Gaat u zeggen dat de overheid centraal en decentraal 30.000 stageplekken aanbiedt?

Minister Balkenende:

Eenderde van mijn chauffeurs is van allochtone afkomst, maar dat is een flauwe grap. Mevrouw De Wolff stelde een terechte vraag en in antwoord daarop wees ik op de task force onder leiding van de heer De Boer. Ik heb daarnaast nog andere zaken genoemd en u moet dus niet de suggestie wekken dat het kabinet niets doet. Er zal commitment moeten ontstaan op de niveaus waar het ertoe doet. Als er geen stageplekken komen, als allochtone jongeren niet worden uitgenodigd voor sollicitatiegesprekken, verandert het nooit! Laten wij dat eens tegen elkaar gaan zeggen. Ik ga dat in ieder geval doen in mijn contacten met de sociale partners.

De heer Noten (PvdA):

U kunt als werkgever toch ook een rolmodel vervullen? U kunt laten zien hoe goed het is voor onze samenleving als wij deze mensen werk en stageplekken bieden.

Minister Balkenende:

Er zat in mijn reactie op de vragen van de heer Kox geen woord Spaans over het belang van betrokkenheid bij mensen en de ernst van een situatie waarin perspectieven ontbreken.

De heer Noten (PvdA):

Maar u gaat zelf geen verplichtingen aan.

Minister Balkenende:

Wij kunnen hier eindeloos mee doorgaan, maar duidelijk zal zijn dat het kabinet op verschillende fronten bezig is. Misschien is het te weinig, maar u schetst een beeld dat niet klopt.

De heer Rosenthal (VVD):

Mij valt op dat volgens sommigen de oplossing alleen maar uit Den Haag kan komen. Er gebeurt echter al heel veel in de grote steden in de relatie tussen de stadsbesturen en de economische spelers. Nu wordt gedaan alsof er niets gebeurt, maar dat is een onjuist beeld. Ik meen dat vanuit Den Haag een zekere selectiviteit moet worden betracht.

De heer Werner (CDA):

Alle woordvoerders hebben aandacht gevraagd voor de positie van deze kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Ik heb gezegd dit een zwakke schakel te vinden van het overigens voortreffelijke beleid van het kabinet. Ik vind het nogal wat om lopende de onderhandelingen tussen overheid, werkgevers en werknemers alle kaarten op tafel te leggen. Uit de woorden van de minister-president heb ik begrepen dat ook het kabinet zich deze problematiek erg aantrekt en dat het beleid failliet mag worden verklaard als er de komende jaren niet gescoord wordt. Dit alles vergt een enorme inspanning. Ik ben het eens met het punt dat de heer Noten naar voren heeft gebracht. Zou hij ermee kunnen leven dat wij dat overleg afwachten? Misschien levert het een goede bijdrage aan de oplossing van de problemen aan de onderkant.

De heer Noten (PvdA):

Aan het adres van de heer Rosenthal merk ik op dat de oplossing van alle problemen niet van Den Haag kan worden verwacht. Den Haag is immers onderdeel van een veel groter geheel. In Nederland zullen allerlei organisaties met elkaar een bijdrage moeten leveren aan het verbeteren van de leefomstandigheden. Dat is wat ik zeg en die stelling zal ik blijven betrekken. Daarin heeft iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid, ook de Eerste Kamer en het kabinet. Die verantwoordelijkheid moet men dan ook nemen. Als het gaat om discriminatie op de arbeidsmarkt hebben wij naast werkgevers en werknemers ook de politiek aan te spreken.

De opmerking van de heer Werner heb ik gehoord en daar zal ik nog even over nadenken.

Minister Balkenende:

De opvatting dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid heeft, deel ik graag. De overheid is immers ook werkgever. Men moet elkaar daarop aanspreken.

De heer Schuyer (D66):

De minister-president heeft twee keer naar de voornemens van de nieuwe Duitse regering verwezen. De stageplaatsen worden daarin nadrukkelijk genoemd en gesteld wordt dat er wellicht iets meer moet zijn dan alleen maar vrijwilligheid als het gaat om het aanbieden van stageplaatsen. Dat is immers een maatschappelijke verantwoordelijkheid waarvoor regelgeving op haar plaats is.

Minister Balkenende:

Ik zal deze suggestie op mij laten inwerken. Nagegaan zal worden welke afspraken hierover zijn neergelegd in de Duitse regeringsvoornemens. Het is sowieso goed om te kijken naar buitenlandse arrangementen.

Vanuit het perspectief van wederzijds respect in de omgang met elkaar werken de staatssecretarissen Nicolaï en Van der Laan aan een opzet voor een intercultureel centrum waarin internationaal kennis van cultuur en wetenschap kan worden opgedaan en uitgewisseld. De staatssecretaris van OCW bekijkt welke mogelijkheden voorhanden zijn om vanuit de culturele diversiteit de integratie te bevorderen. Kunstuitingen als muziek en musea kunnen daaraan ook een bijdrage leveren. Musea zijn door hun continuïteit bij uitstek in staat maatschappelijke ontwikkelingen en betekenissen van nu in een historisch en cultureel perspectief te plaatsen. Het museum fungeert bij ons als een collectief geheugen waar onze kunst, cultuur en geschiedenis maar ook die van nieuwkomers zichtbaar wordt. Mede daarom vinden scholen steeds vaker de weg naar musea en stimuleert het kabinet bijvoorbeeld het project Cultuur en school en het actieplan Cultuurbereik. Dit laatste plan is gericht op het delen van ervaringen en kennis op het terrein van cultuureducatie. Over de rol van musea in de maatschappij zal het kabinet nog dit jaar zijn visie naar de Tweede Kamer sturen. In dit licht moet ook het werk van de commissie-Van Oostrom worden gezien die een historische en culturele canon ontwikkeld en het verhaal van de Nederlandse geschiedenis in verschillende betekenissen vanuit internationaal en intercultureel perspectief zal belichten. Dit in antwoord op vragen van de heer Ten Hoeve en de heer Schuurman naar het kabinetsbeleid inzake onze nationale identiteit. Als wij ruimte willen bieden aan verschillende groepen, dan zullen de leden van de samenleving essentiële waarden moeten delen. Waarden zijn immers een bindmiddel.

In antwoord op de vraag van de heer Schuurman wil ik zeggen dat het waarden- en normendebat daarmee politieke implicaties heeft gekregen. Niet alleen zijn waarden en normen volop onderwerp van debat geworden, het debat heeft ook tot concrete maatregelen geleid. Ik denk bijvoorbeeld aan het gezinsbeleid, opvoedingsondersteuning en gezinscoaches. Kortom, minder vrijblijvendheid en minder gevoel dat alles moet kunnen.

Een andere implicatie is het burgerschap in het onderwijs. Binnen het funderend onderwijs krijgt dit binnenkort expliciet vorm met de bekrachtiging van het initiatiefwetsvoorstel van de leden van de Tweede Kamer Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt. Dit wetsvoorstel is gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie met de bedoeling scholen te verplichten om bij te dragen aan de integratie van leerlingen uit de verschillende culturen in de Nederlandse samenleving. Hiermee krijgen de waarden en normen van verschillende cultuurstromen in ons land een plaats in het lespakket van het basis- en voortgezet onderwijs.

Het kabinet geeft aan dat er meer waarden zijn dan alleen economische. Het kabinet heeft dit ook altijd ingebracht in de discussies over Europa. Ik ben hier al op ingegaan. Vrijheid, solidariteit en respect zijn kernwaarden die van betekenis zijn voor Europa en inderdaad ook voor de inrichting van het politiek en economisch stelsel en de relatie van Europa tot andere landen.

Dit zijn allemaal aspecten van de preventieve aanpak van het kabinet ter versterking van de binding en de onderlinge solidariteit in onze samenleving. Wij zien daarbij tal van initiatieven in ons land in het wijk-, buurt- en verenigingsleven. Het onderwerp leeft!

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik wil nog even terugkomen op het zinnetje in de troonrede: Naast rechten zullen ook plichten moeten worden erkend. Onze rechten, onze vrijheidsrechten hebben wij in de loop van de geschiedenis moeten bevechten. Die hebben wij ook vastgelegd. Plichten hebben wij nooit vastgelegd, omdat daar blijkbaar grote consensus over bestond. Die consensus ontbreekt op het ogenblik. Als ik zo'n zinnetje lees, kan ik aan de minister-president vragen wat hij bedoelt met rechten. Hij kan dan naar onze vrijheidsrechten in de Grondwet en naar onze sociale rechten, enzovoort verwijzen. Maar hij kan ditzelfde niet in politieke zin doen als ik hem vraag naar plichten terwijl daar toch een grote diversiteit in is. Ik denk bijvoorbeeld aan de veiligheid in onze samenleving. De een weet nog wat zijn plicht in dit verband is, maar wij weten het niet meer gemeenschappelijk. Ik zou zo graag willen dat het kabinet het waarden- en normendebat ook zou laten uitlopen in een politieke inkleuring van de plichten van de burgers en van maatschappelijke organisaties. Wij hebben de rechten vastgelegd en daar komen wij voor op, maar met betrekking met plichten zal de minister-president in het onzekere blijven als ik hem vraag waar ik politiek vastgelegde plichten kan vinden.

Minister Balkenende:

Als er nu een instantie in Nederland is die zich bezighoudt met de verhouding tussen rechten en plichten, is het wel de senaat. Het hele stelsel van plichten is ook neergelegd in ons rechtsbestel, wij hebben immers een strafrecht. Wij kennen al tal van grenzen die in het recht aan het optreden van mensen worden gesteld. Dit is niet genoeg, want wij hebben ook te maken met "behoren". De vraag is of dit alleen een kwestie is van de overheid of dat ook vele anderen hier een rol in spelen. Ik verwijs dan naar de mooie voorbeelden van de afgelopen jaren zoals de stadsregels van steden, de codes op scholen en de inzet van sportverenigingen om hun leden discipline en respect bij te brengen. Dit alles maakt dat wij niet alleen oog hebben voor rechten, maar ook voor plichten in de zin van juridische grenzen en in de zin van gedrag. Onze werkelijkheid is veel rijker dan de heer Schuurman suggereert.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik geef toe dat wij een hoop plichten hebben. Belastingplicht, schoolplicht, opvoedingsplicht en noem maar op. Daar gaat het mij nu niet om. Het gaat om het maatschappelijk verkeer. Er bestond consensus over bijvoorbeeld veiligheid in de publieke ruimte. Die consensus ontbreekt op het ogenblik. Daar doelt het zinnetje op, dat wij niet alleen een beroep kunnen doen op vrijheidsrechten in de publieke ruimte, maar dat er ook plichten zijn. Welke plichten zijn dit en hoe zijn die vastgelegd? Wij hebben in onze onderlinge omgang in de publieke ruimte geen vastgelegde plichten. Waarom zouden wij niet werken aan een handvest voor verborgen plichten die ik vrijheidsplichten zou willen noemen, want zij horen bij elkaar? Rechten horen onverbrekelijk bij plichten en plichten onverbrekelijk bij rechten. Ik denk dat mevrouw Verdonk en de heer Donner het in hun beleid met betrekking tot veiligheid en integratie veel gemakkelijker zouden hebben als wij daar werk van zouden maken.

Minister Balkenende:

Het zou sowieso al gemakkelijker worden als iedereen in Nederland zich aan het recht zou houden en zich respectvol opstelt ten opzichte van anderen. Ik kom in tweede termijn nog terug op het handvest. Wij hebben hier al eerder over gesproken.

Naast de preventieve aanpak is er aandacht voor de rechtshandhaving en de bestrijding van terrorisme. Een minstens zo belangrijk onderdeel van de versterking van onze samenleving en de rechtstaat waarin wij leven, is juist die strijd voor veiligheid en tegen terrorisme. Binnen de rechtshandhaving kent de criminaliteitsbestrijding veel onderdelen. Het veiligheidsplan van het kabinet vormt de basis voor de bestrijding van criminaliteit. Het gaat daarbij niet alleen om de veiligheid op straat, maar ook over de strijd tegen vormen van zware criminaliteit. De heer Holdijk vroeg hier aandacht voor vanwege de vele liquidaties. Het kabinet heeft enige weken geleden het plan van aanpak van de minister van Justitie aanvaard om het proces van opsporing te verbeteren. Hiervoor zullen extra middelen worden vrijgemaakt.

Naar aanleiding van de opmerking van de heer Werner over de reorganisatie van de politie, wijs ik erop dat de verankering van de politie in de lokale gemeenschap nu juist het vertrekpunt is van het kabinet. Wij streven naar een efficiëntere vorm van werken. Dit heeft het kabinet ertoe gebracht om in essentie het advies van het rapport-Leemhuis over te nemen.

Over de strijd tegen terrorisme is veel gesproken, ook in dit huis. De heer Schuurman wijst terecht op de oorzaken van terrorisme. Die moeten wij kennen om de strijd ertegen goed te kunnen voeren. Terrorisme kent meerdere oorzaken en het zou te ver voeren om daarover in het verband van deze beschouwingen met elkaar te spreken. Laat ik hem zeggen dat de ministers van Justitie en van BZK en onder hun verantwoordelijkheid de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding hiervoor zeker aandacht hebben om zo scherp mogelijk het beleid te voeren.

Daarmee beantwoord ik ook de opmerking van de heer Schuyer als zou het kabinet geen regie hebben in de strijd tegen het terrorisme. Dat heeft het wel. Ik verwijs naar alle voorstellen, maatregelen en plannen van aanpak. Wij werken vanuit een visie zowel in het kader van de internationale vredesoperaties als in het verband van de Europese Unie als in het beschermen van onze samenleving tegen mogelijke aanslagen. Onze visie is erop gericht om onze vreedzame samenleving te behouden, om radicaliserende ontwikkelingen tegen te gaan en in de kiem te smoren. Enerzijds door preventief op te treden en daardoor mogelijke oorzaken weg te nemen zowel in ons eigen land als in die landen waar ons gevraagd wordt steun te verlenen. Anderzijds waar nodig door een krachtig repressief optreden tegen uitwassen en bedreigingen. Voorbeelden hiervan hoef ik niet te noemen; de actualiteit kent er hier helaas vele van.

Breken wij hiermee de rechtstaat af, zoals de heer Noten en mevrouw De Wolff naar voren hebben gebracht? Ik deel met de heer Rosenthal de vaste overtuiging dat hiervan geen sprake is. Het is juist en noodzakelijk dat er aanzienlijk zwaardere maatregelen worden genomen dan bijvoorbeeld 15 jaar geleden het geval was; de dreiging is aanzienlijk toegenomen.

De kern van de rechtstaat is de bescherming van het vrije woord, van de vrije beslissing van iedere burger, van de grondrechten, de onafhankelijke rechtspraak en van de veiligheid van de burgers door de overheid die hierin een kerntaak heeft. Dus ook van de onverkorte handhaving van artikel 1 van de Grondwet, zeg ik tegen de heer Schuyer. De wijze waarop de overheid dit doet, met name als er sprake is van inbreuk op onze grondrechten, wordt eerst onder meer door u als deel van de volksvertegenwoordiging in het kader van wetgeving beoordeeld en vervolgens in iedere situatie afzonderlijk en in volle omvang getoetst door de onafhankelijke rechter.

Deze eigen constitutionele rol van wetgever en rechter bij de beoordeling van mogelijke inbreuken op grondrechten is een tweede kernpunt van de rechtstaat. Daarbij zoeken wetgever en rechter naar een passend antwoord op nieuwe situaties op basis van de waarden en normen waarop de rechtstaat berust.

Een derde essentiële waarborg van de rechtstaat is dat de overheid zich houdt aan de uitspraken van de rechter en die uitvoert. Zolang de aangescherpte maatregelen binnen dit kader blijven, kan niet worden gesproken over het afbreken van de rechtstaat en zullen wij voorzichtig moeten zijn om in soortgelijke termen te spreken. Hiermee wordt onzekerheid in de hand gewerkt en twijfel aan de bedoelingen en daarmee aan het gezag van de overheid en de wetgever gezaaid. Dit hoort niet in onze democratische rechtstaat.

Aan de hand van deze vijf punten heb ik de visie van ons kabinet op de toekomst van ons land willen schetsen. Het zijn hoofdpunten die raken aan vragen en uitdagingen die ons te wachten staan. Het kabinet kiest voor een helder doel en laat zich niet afleiden door de waan van de dag of de wekelijkse populariteitsmeting. Terecht heeft uw Kamer in haar inbreng in eerste termijn de nadruk gelegd op visie, toekomst en verwachtingen. Ik zie met belangstelling uit naar uw bijdrage in tweede termijn.

De vergadering wordt van 18.15 uur tot 19.30 uur geschorst.

De heer Noten (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn reactie. Die was uitgebreid, ferm en inhoudelijk to the point. Ik was het niet altijd met hem eens, maar dat is volgens mij ook niet de bedoeling. Hij heeft zijn rug recht gehouden en dat moet hij ook om het beleid te verdedigen. Ik verwacht niet anders van hem. Hij zou, in zijn eigen woorden, "geen knip voor de neus waard zijn" als hij dat niet zou doen.

Op een aantal punten ben ik niet tevreden met de reactie van de minister-president, maar die sla ik eigenlijk allemaal over. Er is één punt waarop ik echt met hem wil doorpraten, namelijk de kansen voor migranten op de arbeidsmarkt. Het debat was op dit punt interessant. De zorgen hierover worden Kamerbreed, en eigenlijk ook door de minister-president zelf, gedeeld. Dit zullen wij de komende jaren moeten oppakken. Sociale integratie betekent uiteindelijk niets als die niet samengaat met economische integratie. De heer Werner heeft het heel scherp gesteld door te zeggen dat het een lakmoesproef is. Waarschijnlijk bedoelde hij dat het een van de lakmoesproeven is, maar hij maakte wel duidelijk dat het beleid als mislukt kan worden beschouwd indien dit niet slaagt. Ik ben dat met hem eens. Het mag niet zo zijn dat wij over een aantal jaar vaststellen dat een grote groep mensen is buitengesloten. In dat geval moeten wij niet verbaasd zijn als die buitengesloten groep gedrag vertoont waarmee wij als samenleving niet blij zijn. Deze groep zal boos worden en dat omzetten in agressie.

Ik heb de minister-president gevraagd om de komende tijd concrete voorstellen te ontwikkelen voor een beleid dat gericht is op het tegengaan van de discriminatie van (kinderen van) migranten op de arbeidsmarkt. Natuurlijk zijn er nog veel meer groepen te bedenken die een dergelijk beleid verdienen, zoals ouderen of mensen met een arbeidshandicap. De problemen van de migranten op de arbeidsmarkt gaan mij op dit moment echter het meest aan het hart. Ik dien dan ook op dit punt een motie in.

De voorzitter:

Door de leden Noten, Ten Hoeve, Kox, De Wolff, Schuyer, Sylvester en Tan wordt de volgende motie voorgesteld:Voorzitter

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de werkloosheid onder migranten en hun kinderen relatief hoog is en dat dit niet alleen verklaard kan worden door de afwezigheid van een adequaat opleidings- en kwalificatieniveau;

overwegende dat discriminatie op de arbeidsmarkt leidt tot een ongewenste sociale ongelijkheid;

overwegende dat discriminatie op de arbeidsmarkt een verspilling betekent van talenten;

overwegende dat voor een effectief beleid dat gericht is op het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt de inzet van werkgevers, werknemers en hun organisaties noodzakelijk is;

verzoekt de regering om voorstellen voor een dergelijk beleid te ontwikkelen en die te bespreken tijdens het extra overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties zoals dat voorzien is voor het eind van dit jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt A (30300).

De heer Noten (PvdA):

Ik kan mij voorstellen dat de fracties de komende dagen nog over deze motie willen overleggen. Wat mij betreft, kan zij volgende week in stemming worden gebracht, zoals dat gebruikelijk is in dit huis.

Ik hoop dat de minister-president heeft gehoord dat in deze motie de rol van werkgevers en werknemers nadrukkelijk wordt benoemd. De verantwoordelijkheid moet niet eenzijdig bij de overheid worden gelegd, het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alledrie de partijen.

Er is nog een ander punt waarop ik de minister-president wil vragen of ik hem goed heb begrepen. In het debat over de rol van de overheid bij het bieden van kansen aan allochtonen heb ik de minister-president aangesproken op de rol van de overheid als werkgever. De overheid kan als werkgever een voorbeeld zijn voor andere werkgevers. Uit de cijfers blijkt dat het aantal allochtonen in dienst van de rijksoverheid de afgelopen jaren is afgenomen; het is vervelend om dit te moeten constateren. Heb ik goed begrepen dat de minister-president de komende tijd wil nadenken over die rol van de overheid als werkgever? Ik formuleer deze vraag zo open mogelijk. Hij hoeft hier op dit moment geen harde toezeggingen te doen, maar ik vraag hem wel om de Kamer op dit punt over enige tijd te informeren. Ik wacht de reactie van de regering vol vertrouwen af.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister-president voor zijn uitgebreide, inhoudsvolle en enthousiaste antwoorden op wat wij in eerste termijn hier te berde hebben gebracht. Het waren algemene beschouwingen, en als zodanig heeft de minister-president ook geantwoord: in algemene zin. Dat spreekt ons aan, want dat is nu eenmaal de bedoeling van algemene beschouwingen.

Mijn fractie is eigenlijk over de gehele linie content met de wijze waarop de minister-president staat voor zijn zaak, inzicht tentoonspreidt en zijn visie geeft op tal van terreinen. Dat doet ons deugd; veel heb ik daaraan niet toe te voegen. Wij zullen bij alle begrotingsonderdelen en de beleidsdebatten hier in deze Kamer steeds weer hameren op dat perspectief: de inzet op langere termijn, het herstel van wat de afgelopen jaren en de jaren daarvoor verloren is gegaan.

Of men de maatregelen van het kabinet nu wel of niet apprecieert, de neergang van de afgelopen jaren is gekeerd. Wij zaten op een lijn van minder werkgelegenheid, lagere inkomens en een inkrimpende economie. Vóór alles is het nodig dat die ommekeer er komt, zodat er weer nieuwe banen komen, de economie weer groeit en de inkomens weer herstellen. Laten wij op dat punt onze zegeningen tellen: die ommekeer is onomstreden, en misschien nog wel iets meer dan wij hier in onze somberheid hadden ingeschat. Dat goede nieuws mag het kabinet best "naar zich toe trekken", zoals dat hier in politieke zin wel eens wordt genoemd.

Wij hebben nieuwe banen nodig; dat heb ik ook in eerste termijn gezegd. Die nieuwe banen zijn nodig om de "nieuwe solidariteit" – de minister-president heeft dit begrip vaak gebruikt – gestalte te geven. Mensen moeten nieuwe kansen worden geboden. In eerste termijn heb ik nadrukkelijk de aandacht gevraagd voor nieuwe groepen die nu op de arbeidsmarkt komen, zoals de gedeeltelijk arbeidsongeschikten, de ouderen die langer moeten doorwerken, de jongeren, de allochtonen en de moeilijk plaatsbare bijstandstrekkers die al lang niet meer hebben gewerkt. Al die moeilijke groepen moeten de komende jaren een plaats krijgen in die aantrekkende economie, met het perspectief dat zij er beter van worden, zich kunnen ontplooien en niet langer aan de zijlijn blijven staan.

Wij weten allemaal dat de werkelijkheid wel eens wat weerbarstiger is dan de leer, en dat er wellicht een helpende hand nodig is omdat niet alles vanzelfsprekend tot stand zal komen. Er zijn veel interventies en interrupties op dit thema geweest; de zorg wordt door iedereen gedeeld. Wil het kabinetsbeleid over een paar jaar echt geslaagd zijn, dan moet er aan die onderkant, bij die moeilijk plaatsbare mensen, daadwerkelijk worden gescoord. Ik ben er min of meer als vanzelfsprekend van uitgegaan dat de werkconferentie die een dezer dagen met de sociale partners gehouden zal worden, dit nadrukkelijk op de agenda zal hebben staan. Ik zie de minister-president "ja" knikken. Door alle interrupties is het misschien niet zo duidelijk naar voren gekomen, maar ik vraag nog eens bevestiging van de minister-president dat deze thematiek gedurende de werkconferentie een hoofdschotel zal zijn waarover met de sociale partners wordt gesproken.

Ik begrijp best dat je tijdens lopende onderhandelingen niet precies kunt laten zien wat je op zak hebt. Gesteld dat de sociale partners samen met een eclatant, prachtig beleid komen om de onderkant te ondersteunen met stageplaatsen, participatiebanen en alle instrumenten die er zijn. Stel dat zij aan de slag gaan en elkaar vinden. Dan zal de regering toch niet weigeren om ook een duit in de zak te doen om deze machinerie op gang te brengen? De minister-president hoeft helemaal niet te zeggen waarom het precies gaat, maar het zou mij wel goed doen als hij het antwoord op deze vraag nog eens in alle helderheid neerzet. Namelijk dat het inderdaad een thematiek is die op de werkconferentie centraal staat en dat het niet alleen gaat over allochtonen. Het gaat namelijk om een brede groep mensen die nu de arbeidsmarkt opstroomt en aan het werk moet om inkomen te behouden of voldoende inkomen te krijgen.

Ik heb met buitengewoon veel voldoening geluisterd naar het betoog van de minister-president over het perspectief voor Europa. Het waren allemaal punten die ook wij graag horen. Wij verlangen ernaar dat het kabinet hierin ook de leiding gaat nemen. De afgelopen periode is al veel gediscussieerd. Dat heb ik ook beluisterd uit de mond van de minister-president. Hij zei: wij gaan het bekijken door de bril van de burger. Dat is fantastisch. In mei zal het kabinet uiteindelijk conclusies trekken en met een opstelling naar Europa gaan om de plaats van Nederland en de zienswijze op de verdere ontwikkeling van Europa te kunnen inbrengen. Dat is genoteerd.

Ik ben eveneens tevreden met de wijze waarop de komende jaren aandacht gegeven zal worden aan de nieuwe perspectieven voor de economie en de bedrijvigheid. Vanuit verschillende begrotingen kunnen wij daarvoor initiatieven verwachten. Ik herinner eraan dat ik eerder zei dat wij per begroting zullen vragen of dat perspectief eruit komt en wat er op dat punt wordt ondernomen.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik wil de minister-president graag dankzeggen voor zijn beantwoording van de in deze Kamer gestelde vragen. Door zijn aanpak en de clustering in vijf thema's is hij wel langs een aantal, misschien ook wat lastige, vragen gescheerd die door meerdere woordvoerders zijn gesteld. De heer Schuurman zei het volgende, maar dan in het Engels: waarom haten zij ons, degenen die het Westen met terreur bedreigen? In datzelfde thema heb ik een aantal vragen gesteld over het uit de hand lopen van de terroristische dreiging vanuit het Midden-Oosten, gevoed door het gebrek aan vredesopbouw in Irak, de wijze waarop de Amerikanen nog steeds worden bekritiseerd en de gevoelens van afkeer die dat mogelijkerwijs oproept bij, met name, moslims ten aanzien van het Westen. Ik denk dat het goed zou zijn als de minister-president daar toch nog eens op in zou willen gaan. Ik weet dat daar in tweede termijn weinig tijd voor is, maar ik denk dat het toch een belangrijk thema is. Ik merk dat dit thema zeker leeft in Nederland onder de moslimbevolking.

Wij hebben het uitvoerig gehad over een activerend arbeidsmarktbeleid en geconstateerd dat er onder deze kabinetsperiode het nodige is afgebroken dat het activerende arbeidsmarktbeleid voorheen vormgaf. Ik noem loonkostensubsidies, Melkertbanen, et cetera. Het nieuwe beleid is nog weinig zichtbaar. Ik denk dat het een rode draad is uit het debat dat de minister-president wel erkent dat daar een zwaardere inspanning op nodig is. Wij hoeven niet lang stil te staan bij de vraag wie verantwoordelijk is voor dat activerende arbeidsmarktbeleid. Ik denk dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid is van werkgevers, werknemers en overheid. Het is altijd zo geweest en het zal ook zo blijven in de toekomst. Denk alleen maar aan het fiscale beleid, dat nu eenmaal overheidsbeleid is, en dat alles te maken heeft met de vraag hoe activerend de arbeidsmarkt kan werken.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit kabinet heel erg gelooft in management by speech. Als er een WAO wordt ingeruild voor een WIA, wordt er gezegd: van nu af aan gaan wij kijken naar wat mensen nog wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen en dat is vanzelf activerend. Ik geloof dat niet. Wij hebben daar twee weken geleden een uitvoerig debat over gevoerd met minister De Geus. Die wet is in zichzelf niet activerender dan de vorige. Hoogstens komen er minder mensen voor in aanmerking, maar dat is een ander chapiter. Zo merk ik vaker bij dit kabinet dat men doet alsof het beleid activerend is, maar dat het in feite gaat om het verschuiven van regelingen en het anders benoemen van regelingen. De mensen zijn daarmee nog niet aan een baan geholpen.

Dit was het kabinet van de afrekenbare doelstellingen. Ik vond dit een paar jaar geleden heel plezierig om te horen, want ik dacht dat wij het over concrete ambities zouden hebben waardoor wij aan het einde van de rit konden kijken wat er van die ambities zou zijn waar gemaakt. Inderdaad wordt er sinds een paar jaar heel wat afgerekend, maar ik geloof eerlijk gezegd niet door het kabinet zelf. Het lijkt mij dat wij juist ten aanzien van die werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt toch echt aan een afrekenbare doelstelling toe zijn. Dat kan betrekking hebben op allochtone jongeren, maar er zijn meer groepen die daaronder vallen. Ik stel het op prijs dat de minister-president gaat praten met de sociale partners, maar ik denk toch dat de inzet sterker zou moeten zijn dan zoals die vanmiddag tentoon is gespreid door de minister-president. De werkloosheid onder jonge Marokkanen is in deze periode vier keer zo hoog geworden. Probeer die werkloosheid in het laatste jaar van deze regeringsperiode te halveren. Dan is de werkloosheid nog twee keer zo hoog als bij de start, maar dan zijn wij in ieder geval de weg terug ingeslagen en dan hebben wij, om met de heer Werner te spreken, perspectief.

In aansluiting op de motie die door collega Noten is ingediend, wil ik ook wat concreter worden. Overigens zijn er vanmiddag al een aantal concrete voorstellen gedaan. Ik heb uit de mond van de heer Schuyer het voorstel gehoord om werkgevers met enige dwang te bewegen tot het openstellen van stageplekken voor allochtonen. Ik heb van collega Noten gehoord dat de overheid zelf als werkgever enkele duizenden banen moet scheppen voor moeilijk bemiddelbare werkzoekenden. Uit het verleden herinner ik mij de bedrijfsadviseurs minderheden bij de CWI's die goed werk deden, maar op een gegeven ogenblik met een pennenstreek zijn wegbezuinigd. Volgens mij was dat een verlies. Je zou kunnen overwegen om de CWI's op te dragen de dienstverlening te staken aan werkgevers die zich niets wensen aan te trekken van wetgeving betreffende gelijke behandeling en een inspanning die wellicht op centraal niveau wordt afgesproken, maar natuurlijk op decentraal niveau moet worden uitgevoerd. Je zou ook kunnen denken aan het middel waarvan ik alleen maar de Engelse benaming ken, namelijk contract compliance. Dit betreft de verplichting om allochtonen in dienst te nemen bij de gunning van opdrachten. Zo zijn er wel meer ideeën. Wij gaan in januari nog uitvoeriger met het kabinet praten over het arbeidsmarktbeleid, maar ik zou toch een wat steviger ambitie uit de mond van de minister-president willen horen en als het even kan ook een afrekenbare doelstelling.

De voorzitter heeft mij zo-even gezegd dat ik maar zes minuten spreektijd had, terwijl ik dacht dat het er acht waren. Als ik er acht had gehad, had ik er graag twee aan de heer Holdijk gegeven. Ik doe niet mee als de SGP langs de deuren gaat om te collecteren. Dat mag niet van mijn partij. Maar de heer Holdijk is mij zo sympathiek dat ik hem graag mijn extra spreektijd had willen geven. De voorzitter heeft mij echter uit de droom geholpen, want ik had helemaal niet zo veel extra spreektijd.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn beantwoording in eerste termijn. Wij hadden het in eerste termijn over de bevlogenheid van het kabinet, die wat was weggeëbd sinds 2003. Ik merkte nu bij deze algemene beschouwingen toch weer de bevlogenheid waarop mijn fractie prijs stelt. Wij zijn tevreden over de reactie van de minister-president op een groot aantal van onze vraagpunten.

De VVD-fractie wil graag een sfeer van optimisme, en meer dan dat. Wij hebben een optimistische visie nodig, want wij komen uit het dal. Daarbij horen factoren als de economische groei die weer begint te komen, optimisme bij de werkgevers, meer vertrouwen van de consumenten, toenemende bedrijvigheid, een goed investeringsklimaat, waaraan wij hard moeten werken, en dan wel vanuit een optimistische benadering, en een fiscaal klimaat waar wij u tegen kunnen zeggen.

Als ik dit combineer met datgene waarover de minister-president in eerste termijn heeft gesproken, te weten de thematiek van de arbeidskosten, de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, dan zeg ik dat alle mensen in ons land, dus ook Marokkaanse jongeren en andere groepen, jong en oud, die niet gemakkelijk aan het werk komen, daarvan zullen profiteren. Dat is de visie van waaruit mijn fractie werkt. Ik heb de indruk dat de minister-president en de overige leden van het kabinet die visie delen.

Het tweede punt dat ik zou willen aankaarten, is de selectiviteit. De overheid biedt niet de oplossing voor alles. Van een aantal fracties heb ik dat geluid toch weer te veel menen te horen. De burgers moet keuzevrijheid worden toegewenst. Wat de economie betreft, moeten wij ons afvragen waar wij goed in zijn. Ook moeten wij op basis van selectiviteit naar de Europese Unie kijken. Ik had de indruk dat de minister-president hiermee toch even aan de haal ging. Ten slotte noem ik de selectieve staat, die niet alles wil en doet, maar datgene doet waar hij goed in is. Een van de auteurs van het boek "De cirkel van de goede intenties, de economie van het publieke belang", zegt dat dit devies juist linkse politici zou moeten aanspreken, omdat de overheid er sterker door wordt. Het zij maar even tegen hen gezegd. Wij moeten niet steeds maar alles vanuit Den Haag willen regelen. Wij moeten vertrouwen hebben in lokale autoriteiten en in werkgevers, werknemers, bedrijven, organisaties en burgers, die in samenwerking ondernemen. Daar gaat het om naar ons oordeel. Ik heb met plezier gehoord dat het kabinet bij monde van de premier ook die kant op gaat en wil.

Dan kom ik nu op het punt van de Holland Acht. Ook daarin zit iets van een "drive" die wij vragen van de mensen zelf en van de autoriteiten in de samenleving. Wij zeggen: kom nu zelf met oplossingen, in plaats van deze altijd weer van anderen te vragen. Wij hebben beluisterd bij de minister-president dat hij ook die kant op wil. Wij willen dan graag die oplossingen krijgen. Wij willen weten wanneer deze komen en wij willen deze oplossingen in de Eerste Kamer zien, want wij zijn daarin zeer geïnteresseerd. Wij praten over bestuurlijke drukte en over immobilisme en stagnatie in de bestuurlijke verhoudingen. Laten wij nu op dit punt eens daadwerkelijk de daad bij het woord voegen.

Dan kom ik nu op de motie-Noten. mijn fractie heeft in eerste termijn gesproken over het sociaal contract tussen de staat en de burgers: regel is regel, afspraak is afspraak, men houdt zich aan de wetten, geen radicalisme en geen discriminatie. Ik herhaal mijzelf: dus ook geen discriminatie van Marokkaanse jongeren en andere Marokkanen op de arbeidsmarkt. Wij denken dat dit langzamerhand meer dan voldoende doorkomt bij degenen die daadwerkelijk voor het werk en voor een plaats op de arbeidsmarkt moeten zorgen. Dat zijn de bedrijven, de werkgevers en de werknemersorganisaties. Wij moeten weg van de Haagse optiek. Ik heb tot twee keer toe gezegd dat de grote steden op dat punt hard bezig zijn; zij hebben geen steuntje in de rug nodig. Wij gaan ervan uit dat het kabinet deze materie op dit ogenblik meer dan voldoende tussen de oren heeft.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

De werkloosheid onder Marokkaanse jongeren is de afgelopen jaren explosief gestegen, veel meer dan onder alle andere groepen. Ik zal niet degene zijn die zegt dat dit alleen met discriminatie te maken heeft, maar ik krijg de indruk dat u zegt dat het niets met discriminatie te maken heeft, want die werkgevers van ons discrimineren niet.

De heer Rosenthal (VVD):

Dat hoort u mij helemaal niet zeggen. Uit rapportages uit Rotterdam en Amsterdam komt naar voren dat de discriminatie van Marokkaanse jongeren op de arbeidsmarkt een belangrijk probleem is. Ik loop daar niet voor weg, en heb het metterdaad gemeld.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Wiens verantwoordelijkheid is het vervolgens om daar iets aan te doen, of hoeft er niets aan te worden gedaan?

De heer Rosenthal (VVD):

Het is natuurlijk de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen die moeten zorgen voor werkgelegenheid. Waar het mij om gaat, is dat er op dit moment zo ontzettend veel initiatieven zijn, juist ook in de grote steden, om dit probleem aan te pakken. Met een motie zoals die van collega Noten suggereren wij dat wij die initiatieven kennelijk niet voldoende achten. Ik ga er echter vanuit dat de boodschap tussen de oren zit en dat dit meer dan genoeg is.

De heer Schuyer (D66):

U hebt ook gezien dat mijn handtekening onder de motie staat, als enige vertegenwoordiger van een coalitiepartner. Ik twijfel er niet aan dat de minister-president straks kan zeggen dat hij de motie als een ondersteuning van zijn beleid ziet. Dit zou betekenen dat je de motie niet moet indienen. Vanuit dat perspectief ben ik het met de heer Rosenthal eens. Met hem heb ik er vertrouwen in dat het bedrijfsleven het signaal heeft opgevat. Maar er is ook de partij van die Marokkaanse jongeren zelf. Een motie heeft ook een bepaalde symbolische waarde. Het feit dat wij uitspreken dat het ook ons ernst is, kan een steun voor die groep zijn. Daarom heb ik de motie meeondertekend.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik neem daar akte van.

De heer Kox (SP):

Ik hoor u zeggen dat u niet voor het probleem wegloopt. In Amsterdam en Rotterdam zien wij dat werkgevers Marokkaanse jongeren discrimineren op de arbeidsmarkt. Daar moet iets aan gedaan worden. Zij wij het erover eens dat wij, als wij bepaalde termen gebruiken, ook moeten begrijpen wat wij daarmee bedoelen? Discrimineren is een strafbaar feit. Daartegen dient te worden opgetreden. U zegt toch ook altijd: niet teveel zeuren over de daders die het niet beter konden doen? Wij moeten naar de slachtoffers kijken. Dan zou ik zeggen: laten wij niet teveel zeuren dat de werkgevers het zelf hadden moeten oplossen. Zij plegen een strafbaar feit, en deze samenleving zou daartegen moeten optreden. Discriminatie is niet een beetje slecht gedrag of een rare afwijking; het is ongeveer het meest beledigende wat je kunt doen, zeker als je het om financiële redenen doet. Zijn wij het daarover met elkaar eens?

De heer Rosenthal (VVD):

Ik zoek het bij dit vraagstuk in prikkels en niet in sancties voor werkgevers.

De heer Kox (SP):

Zelfs als de wet zegt dat discriminatie een strafbaar feit is, wilt u prikkelen in plaats van straffen? Dan bent u nu toch wel erg soft geworden.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik zoek het bij dit probleem elders. Bij dit vraagstuk moet de materie tussen de oren komen te zitten van allen die hier een maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen. Daar gaat het om.

De heer Kox (SP):

U constateert dus dat er een strafbaar feit wordt gepleegd en dan zegt u dat wij dat maar een beetje onder elkaar moeten oplossen. Terwijl u anders juist degene bent die zegt dat wij streng moeten zijn en dat wij niet te soft mogen zijn. Dat is toch wel een "Wende von Rosenthal" die ik niet had verwacht.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik herhaal dat wij het hier hebben over een algemeen vraagstuk. Ik praat niet over individuele gevallen op dit moment, maar over een algemeen vraagstuk. Bij dat algemene vraagstuk horen voor mij prikkels voor de verantwoordelijke werkgever- en werknemerorganisaties. Er horen ook prikkels bij voor de steden om er wat aan te doen. En daar zijn zij dus ook hard mee bezig. Naar mijn mening maken wij er hier in dit huis, hier in Den Haag, iets anders van. Wij doen of in de samenleving die signalen nog niet zouden zijn doorgekomen in de afgelopen anderhalf jaar. Mijn ervaring, mijn bevinding op dit punt is een andere.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Ik vind deze zaak zo serieus dat ik de motie daarvoor te eenvoudig vind. Ik ben absoluut tegen iedere vorm van discriminatie. Ik wil ook niet hebben dat ouderen worden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt, dat gehandicapten worden gediscrimineerd of dat bijstandstrekkers die langdurig niet gewerkt hebben, worden gediscrimineerd. In die zin vind ik deze motie discriminerend ten opzichte van andere discriminaties. Daarom heb ik bezwaar tegen de eenzijdigheid van deze motie.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. Ik neem aan dat dit niet aan mij gericht is, dus ik houd het dan hier maar op voor dit moment.

De heer Werner (CDA):

Dat is correct. Ik had het over de motie. De heer Noten heeft de motie ingediend, de heer Schuyer heeft zich daarbij aangesloten en de heer Kox zei er iets over. Daarom vond ik het nodig om ook iets van onze kant over deze motie te zeggen.

De heer Noten (PvdA):

Heb ik het nu goed begrepen dat u het een discriminerende motie vindt? Was dat de formulering? Dus dat is ook strafbaar?

De heer Werner (CDA):

Ik zou deze motie wel eens willen voorleggen aan de Commissie Gelijke Behandeling. De vakbonden hebben in 1980 een anti-discriminatieovereenkomst gesloten om te voorkomen dat dit soort zaken gebeuren. Ik heb veel in Amsterdam gewerkt, in de Bijlmer, om niet te weten waar het over gaat. Als je de ene bevolkingsgroep gaat voortrekken boven de andere, dan moet je eens kijken wat er dan gebeurt.

De heer Noten (PvdA):

Volgens mij hebt u de motie niet gelezen. En als u haar wel hebt gelezen, hebt u de inhoud onmiddellijk weer gewist. Ik heb geprobeerd een probleem te adresseren. Als u zegt dat ik dat niet goed heb gedaan, dan zie ik uw motie vol vertrouwen tegemoet. Uw motie moet, wat mij betreft, volgende week ingediend kunnen worden. Het zal wel een lange lijst worden. Ik wilde daar vandaag het kabinet niet mee vermoeien. Ik wilde juist aandacht voor deze groep op dit moment, omdat ik vind dat die groep dat op dit moment verdient. Als u die mening niet onderschrijft, dan onderschrijft u die niet.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. Ik dacht nog even dat de heer Noten mij wilde interrumperen, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Ik houd het hier dan op en wacht met belangstelling op de reactie van de minister-president in tweede termijn.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Een welgemeend dank u wel van de SP-fractie aan de regering. Je kunt van alles zeggen, maar niet dat de minister-president zich er met een jantje-van-leiden van afmaakt. Ik vond het ook fijn dat hij er blijk van gaf mijn bijdrage te kunnen waarderen, hoewel hij niet bereid is, er ook de essentie van te honoreren. Mijn essentiële vraag – of dit kabinet weggaat, omdat er een vertrouwensbreuk is met de bevolking – wordt schriftelijk beantwoord. Dat doet hij niet. Het zou natuurlijk ook een beetje vervelend zijn om dat hier in alle openbaarheid te zeggen. Wij hadden al ingecalculeerd dat hij er ook na vandaag nog zou zitten.

Ik vond het opmerkelijk dat de minister-president opriep tot nieuw optimisme, dat is namelijk de titel van een boek van Jan Marijnissen dat een aantal jaren geleden verscheen en inmiddels aan zijn vierde druk toe is. Dit kan een incident zijn, maar collega Werner verwees zo-even naar het vorige verkiezingsprogramma van het CDA, dat heet Samenleven doe je niet alleen. Dat is weer afgeleid van het enkele jaren daarvoor verschenen eerste boek van Jan Marijnissen dat ook zo heette. Dus blijkbaar is er iets wat CDA en SP bindt in wat wij zouden willen: nieuw optimisme, samenleven als de kern van de samenleving onderkennen. Het zit hem kennelijk niet in de waarden. Wij zijn ook mede-eigenaar van de bergrede, althans zo beschouwen wij ons af en toe. Als het hem niet in de waarden zit, dan moet het hem in de wegen zitten. En de wegen botsen, dat is vandaag in het debat weer gebleken. Het kabinet blijft vasthouden dat het op de goede weg is, dat zijn neoconservatieve aanpak uiteindelijk ons allen gelukkig zal maken. Ik zou willen hopen dat het zo was, maar ik geloof er niet in. Ik denk dat het niet zo is. Wie heeft gelijk? In een democratie is het altijd in eerste instantie aan de kiezer om dat uit te maken. De kiezer mag het zeggen.

Tegelijkertijd is er een objectieve werkelijkheid, namelijk die van de feiten. Wat de feiten betreft, moet mij toch even van het hart dat ik mij af en toe heb verwonderd over de stelligheid waarmee de minister-president zaken beweert. De stelligheid waarmee hij zegt: zo is de werkelijkheid. De opmerking dat armen vooral denken dat zij arm zijn, maar dat dit nog niet wil zeggen dat 15% arm is, vond ik al stevig. Mensen denken dat zij somber moeten zijn, maar zij hoeven helemaal niet somber te zijn, want het komt allemaal goed. Je zou bijna denken dat de toegenomen rijkdom ook niet echt toegenomen is. Die rijken denken maar dat zij rijk zijn geworden. Ik geloof het eerlijk gezegd niet, mijnheer de minister-president. Ik denk dat er ook echte feiten zijn. Misschien is het met uw redenering geen 15%, maar komen wij slechts op 14%, maar wij komen in ieder geval op een stijging. Hoe dan ook, één arme op zeven burgers blijft een schande, in een van de rijkste samenlevingen van de wereld.

Dat is dus een ander probleem. Je kunt verschillen over je ideologische opstelling, maar hier zit echt een botsing in hoe wij de feiten in de samenleving interpreteren. Als het kabinet zegt: het is zoals het is, dan is dat een beetje de stemming, vind ik, die er voor het referendum was. Toen heb ik hier ook te horen gekregen dat alles wat de SP-fractie zei, niet klopte en dat de feiten zouden aantonen dat de SP-fractie ongelijk had, want het volk zou "ja" zeggen. Ik denk dat er op 7 maart een volgende wake-up call zal klinken. Dan zal er een heel hard "wakker worden, kabinet!" door het land klinken, via de stembussen en de lokale volksvertegenwoordigingen.

Wellicht heeft dat dan ook een louterend effect. Na het referendum zegt de regering in een keer veel verstandigere dingen over Europa dan voor het referendum. Het zijn dezelfde monden, maar het zijn andere hoofden, lijkt het wel. Misschien gebeurt dat ook na de verkiezingen voor de gemeenteraad. Wellicht dat het kabinet daar weer wakker van schrikt en merkt dat het toch eens wat meer naar de mensen moet gaan luisteren. Zij hebben blijkbaar minder ongelijk dan het kabinet steeds denkt. Als dat niet zo is, dan denk ik – en mijn voorspellende vermogen moet toegenomen zijn na het afgelopen referendum – dat wij in 2007 een werkelijke big bang zullen krijgen. In het Nederlands betekent dat grote klap. Dat kan een klap zijn die op die in 2002 lijkt. Is dat erg? Nee, dat is niet erg, want het betekent dat Balkenende III er niet komt en dat er een andere oplossing gevonden kan worden. En voorzitter, in de huidige omstandigheden zou ik zeggen: op dit moment is met alle respect voor de regering alles beter dan Balkenende III.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik dank eveneens voor de beantwoording. De minister-president heeft vijf thema's genoemd. Ik pak de vierde eruit, goede verhoudingen met de gemeenten en de provincies. Op zichzelf heeft hij daarbij ook geantwoord op de vragen over de ozb. In ieder geval kon er geconstateerd worden dat het voorstel over de ozb een aanslag is op die verhoudingen. Hij heeft het echter wel adequaat verdedigd door te zeggen dat de ozb-visie uit het idee voortkomt dat de belasting van de burger dusdanig moet worden gehanteerd dat er een bepaald evenwicht in te krijgen is. Op zichzelf steunen wij dit wel, maar als je dat zegt moet je ook duidelijk aangeven hoe ver je met delegatie kunt gaan. Dan moet je daarbij ook de delegatie in medebewind meenemen. Dat aspect heb ik te veel gemist.

Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Werner dat de opmerkingen over Europa zeer doeltreffend en adequaat zijn. Ik heb ook begrepen dat men een accent zal leggen op de communicatie met de burger. De overheid doet er wel verstandig aan om dat in delegatie te doen en niet zelf. Een doelgroepenbenadering met ICT, tijdschriften en met de media, conform de gedachte bij het Nederlands Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (NCDO), zou interessant zijn. Dat zou een acceptatie kunnen zijn.

Over de overheid als werkgever is al heel veel gezegd. Het gaat echter ook om de toon die wordt gehanteerd in de discussie over integratie en allochtonen. Die toon kan verbeteren.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Het ligt niet aan u, maar ik heb maar een halve minuut. Ik dank de minister-president hartelijk voor de beantwoording van onze bijdrage en de manier waarop hij op de interruptie inging.

Er is één punt dat ik zo kort mogelijk zal formuleren. Ik begrijp eigenlijk niet dat de minister-president niet meer actie onderneemt bij de vertaling van waarden naar het gedrag in de publieke ruimte. Dat gaat de overheid bij uitstek aan. Ik nodig de minister-president uit om naar de publieke media te kijken en alles wat daarin wordt uitgestort over het Nederlandse volk. Aan het gedrag van burgers in de publieke ruimte met het oog op de veiligheid moet van overheidswege meer gedaan kunnen worden dan de minister-president suggereerde.

Mijn halve minuut is om, maar ik mag nog wel zeggen dat wij de motie van de heer Noten sympathiek vinden. Wij zouden de motie misschien anders formuleren, maar als signaalfunctie zullen wij haar steunen.

De heer Holdijk (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Aangezien ik de strikte limieten die zijn gesteld aan onze spreektijd niet wil overschrijden, zal ik in tweede termijn uiterst kort zijn, het sympathieke gebaar van mevrouw De Wolff ten spijt.

Wij zeggen de minister-president dank voor zijn reactie op zowel onze inbreng in eerste termijn als die van andere woordvoerders. Wij wensen onszelf, maar ook het kabinet en niet in de laatste plaats ons volk toe dat de critici van het beleid die vandaag ook aan het woord zijn geweest, ongelijk krijgen en dat het vertrouwen waaraan het kennelijk af en toe sterk ontbreekt, terugkeert.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Mevrouw de voorzitter. In mijn twee minuten bedank ik de minister-president hartelijk voor zijn beantwoording. Hij sprak over integratie, waarover veel woordvoerders hebben gesproken. Hij noemde daarbij vier elementen: integreren van degene die hier komt, elkaar kennen, participeren en bijdragen aan het gezamenlijke doel en respecteren, uitdrukkelijk ook respecteren van elkaars identiteit. Met het laatste ben ik buitengewoon blij en ik hoop dat de minister-president bij elke gelegenheid die daarvoor zinvol is, dit wil herhalen. Ik heb namelijk van leden van dit kabinet wel eens een veel minder royale indruk gekregen op dit punt.

Over het participeren heb ik in eerste termijn gezegd dat het juist die andere identiteit is die gebruikt kan worden, die een bijdrage kan zijn aan het gezamenlijke doel, als wij maar met elkaar willen onderkennen dat wij er met elkaar iets aan kunnen hebben. Dat geeft ook waarde aan degenen die die identiteit inbrengen. De minister-president is daar niet op ingegaan. Dat spijt mij enigszins.

Over het feit dat in deze maatschappij breed leeft dat in de behandeling van asielzoekers dingen misgaan, heb ik een uitgebreid schriftelijk antwoord gekregen. Dat antwoord moet betekenen dat de aanpak eigenlijk wel sluitend is, dat er bovendien een centraal informatiepunt bij het ministerie van Justitie is en dat het allemaal wel goed komt als je het daar meldt. Ik vind het te gemakkelijk om zo deze zaak af te doen. Dit is het beleidsonderdeel dat misschien wel het meest en het makkelijkst ergernis en verontwaardiging wekt bij de slachtoffers, maar ook bij alle omstanders. Waarom is het niet mogelijk om opener met de VNG te komen tot een beoordeling en tot maatregelen, niet om het beleid te veranderen, maar om op bepaalde punten wel de uitvoering van het beleid zo aan te passen dat juist de schrijnende problemen daarmee opgelost worden? Dat zou de gemeenten die daarmee geconfronteerd worden, van een groot probleem verlossen. Het zou ook het Rijk van een groot probleem verlossen. Het gaat om iets waar bereidheid tot luisteren en leren niet zou misstaan. Die bereidheid merk ik niet. Dat spijt mij.

De heer Hessing (LPF):

Mevrouw de voorzitter. Dank voor de dertig seconden.

Minister-president, dank voor uw inhoudelijke, duidelijke en stevige beantwoording.

De Volkskrant kopte dit weekend met: "Het probleem van Den Haag" en op pagina 2 met: "De democratie moet een grote beurt hebben". Ik dien een motie in. De uitvoering van mijn motie draagt bij aan een versterking en versteviging van de democratie. Het is met name voor de democratische inbedding van de veiligheidsregio's dringend gewenst, het aantal bestuurslagen te beperken tot drie. Wellicht zijn er enkele leden die mij willen steunen, opdat mijn motie onderdeel van beraadslaging kan zijn en in stemming kan worden gebracht.

De voorzitter:

Door het lid Hessing wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ons land in de loop der tijd steeds meer bestuurslagen, bestuursorganen en politieke instituties is gaan tellen en dat deze trend zich ook in de toekomst lijkt voort te zetten;

overwegende dat deze (wild)groei vanuit het oogpunt van een doelmatig, transparant en ook democratisch bestuur niet gewenst is;

overwegende dat met name voor de veiligheidsregio's, gelet op hun belangrijke publieke taakstelling, een reguliere democratische inbedding dringend gewenst is;

verzoekt de regering, het aantal bestuurslagen te beperken tot drie, te weten rijk, middenbestuur en lokaal bestuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt B (30300).

Minister Balkenende:

Mevrouw de voorzitter. Ik zeg de leden van de Kamer dank voor hun inbreng in tweede termijn. Dank voor de woorden van waardering. Ik ga eerst in algemene zin in op de opmerkingen van de leden van de Kamer. Daarna zal ik enkele afrondende opmerkingen maken.

De heer Noten zei – en daarin heeft hij gewoon gelijk – dat het thema migranten, perspectieven en arbeidsmarkt een belangrijk thema is geweest in de eerdere gedachtewisseling. Het is ook terecht dat er hier over is gesproken, gezien de gevoeligheid van het onderwerp en ook omdat het niet goed is dat er groepen zijn die het gevoel hebben dat zij erbuiten staan en onvoldoende kansen hebben. De heer Noten en tal van anderen hebben dat naar voren gebracht. Het is goed dat wij dit zo hebben besproken.

Het is dan wel de vraag – mevrouw De Wolff en ook de heer Werner stelden deze vraag – wat de overheid zelf doet om de jeugdwerkloosheid te bestrijden en de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De Taskforce Jeugdwerkloosheid heeft in het kader van de bestrijding van jeugdwerkloosheid als doelstelling om in deze kabinetsperiode 40.000 extra jeugdbanen te creëren. Het SG-beraad heeft in 2004 besloten hiervan een proportioneel deel – 850 jeugdbanen – voor zijn rekening te nemen. De vervulling van die 850 jeugdbanen binnen de rijksoverheid verloopt op bijna alle departementen naar wens en veel departementen realiseren nog meer jeugdbanen dan volgens de doelstelling strikt noodzakelijk is. De doelstelling voor 2005 was 300 jeugdbanen, maar de stand van zaken is al 361.

Daarnaast hebben de staatssecretaris van Defensie, de Taskforce Jeugdwerkloosheid en het CWI een samenwerkingsovereenkomst ondertekend voor het vervullen van 7000 jeugdbanen bij de diverse onderdelen van de krijgsmacht. Defensie beoogt met het convenant de openstaande vacatures te vervullen en bij te dragen aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Door deze samenwerking worden de vraag van de krijgsmacht en het aanbod van jongeren op de arbeidsmarkt op een gestructureerde manier samengebracht. Het CWI draagt bij in de voorlichting en bemiddeling van de jongeren en organiseert de deelname van jongeren aan voorlichtings- en kennismakingsdagen van Defensie.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft recent door een externe partij een onderzoek laten uitvoeren naar de belemmeringen voor etnische minderheden op de arbeidsmarkt. In dit rapport worden diverse maatregelen aanbevolen. Deze maatregelen zullen door alle actoren – bedrijfsleven, sociale partners en overheid – worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal centraal staan tijdens het algemeen overleg op 15 december over discriminatie in den brede. De ministers van SZW, Justitie en Vreemdelingenzaken en Integratie zijn bij dat algemeen overleg aanwezig.

Ik geef een concreet voorbeeld van samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven om allochtone jongeren via werkervaring naar een reguliere arbeidsplek te brengen en noem in dat kader de provincie Noord-Brabant. In de provincie Noord-Brabant participeert de provincie zelf met het regionale bedrijfsleven in het zogenaamde klussenbusproject. Daarbij worden Turkse jongeren in twee jaar tijd tot startkwalificatieniveau opgeleid voor ambachtelijke beroepen, waarna zij doorstromen naar reguliere banen of zelfstandig ondernemer worden. Dit is er zomaar een voorbeeld van, hoe in de regio deze zaken worden opgepakt.

De heer Noten heeft een motie ingediend en daarover zijn de nodige opmerkingen gemaakt. Ik merkte aan de opmerking van de heer Werner dat hij bepaalde kritische kanttekeningen plaatst bij nut en noodzaak ervan; ook de heer Rosenthal liet zich in deze zin uit. Nu wordt de intentie van de motie door het kabinet gesteund, te weten het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal dit ook uitdragen bij het overleg met sociale partners. Als ik nu een beetje let op het tijdstip van de motie, komt bij mij de vraag op of deze motie eigenlijk wel nodig is. Ik begrijp de opmerking van de heer Schuyer wel, als hij zegt dat het een symbolische betekenis heeft. Ik vraag mij toch af of deze motie wel nodig is, ook omdat zij heel open is geformuleerd: het gaat om het doen van voorstellen. Ik wijs er dan op dat het onderwerp al wordt ondersteund door het kabinet. Het is onderwerp geweest van de Ridderzaalbijeenkomsten in januari en juni van dit jaar. Er zijn acties ondernomen zoals cursussen hoe te solliciteren, het tegengaan van schooluitval en het identificeren van rolmodellen. Tegen die achtergrond zal ik in de geest van de motie handelen door het punt aan de orde te stellen bij het overleg met de sociale partners en ik zal ook aandringen op het nemen van actie door iedereen. Daarbij kijk ik naar de overheid als werkgever; ik kijk ook naar de sociale partners. Kortom, ik vraag mij echt af of deze motie nodig is. Ik vind het eerlijk gezegd een beetje overbodig en om die reden zou ik de motie liever ontraden.

De heer Werner heeft in alle duidelijkheid gezegd dat hij, niet alleen nu maar ook bij de begrotingsbehandelingen, de plannen van het kabinet zal beoordelen op toekomstperspectief. Hij wil nadrukkelijk verder kijken dan alleen de grenzen van deze kabinetsperiode. Ik denk dat het heel goed is dat hij het zo heeft gemarkeerd.

Ik ben het eens met zijn opmerking dat de neergang is gekeerd. De neergang is gekeerd omdat er een keer is gebracht in de oplopende werkloosheid waarmee wij te maken hadden. Ook wanneer wij kijken naar het vertrouwen van producent en consument, zien wij dat er een keer is genomen. Op het punt van financiën hebben wij te maken gehad met moeilijke maatregelen, maar ook daar begint de zaak meer op orde te komen. Kortom, ik ben het ermee eens dat de neergang is gekeerd, maar wij zijn er nog niet. Ook daar is geen misverstand over. Bovendien verandert de wereld om ons heen. Wij hebben het wat dat betreft gehad over China, India en noem maar op. De economische dynamiek elders is groot en wij zullen onverminderd moeten doorgaan met het veranderen van zaken.

De heer Werner heeft voorts gesproken over het punt van de nieuwe banen en de nieuwe solidariteit; ik ben daar zo-even op ingegaan. Hij heeft zijn instemming naar voren gebracht ten aanzien van wat ik heb gezegd over Europa. Ik ben blij dat wij op dat punt ook duidelijk op één lijn zitten. Verder heeft hij gesproken over de nieuwe perspectieven voor de bedrijvigheid.

De heer Werner (CDA):

Ik heb ook nadrukkelijk gevraagd of er iets kan worden gezegd over de werkconferentie die één dezer dagen met sociale partners zal worden gehouden. Mijn vraag was met name of de vijf categorieën die moeilijk aan werk kunnen komen, een zwaar onderwerp zullen vormen op deze werkconferentie met sociale partners. Kan de minister-president daar nog iets over meedelen?

Minister Balkenende:

Ik heb uiteraard goed geluisterd naar de inbreng van uw Kamer en de boodschap is heel helder. Ik neem me zeker voor om de punten die hier naar voren zijn gebracht, ook daar aan de orde te stellen. Daarbij moeten wij niet alleen kijken naar de werkconferentie als zodanig. Het zit hem ook in het hele traject erna, want er zullen natuurlijk nog de nodige overleggen plaatsvinden. Wij zullen straks een nieuw voorjaarsoverleg krijgen en op meerdere fronten zal dit aan de orde komen. Ik zeg graag toe dat ik de punten die ik hier heb gehoord in uw Kamer, zal meenemen.

Voorzitter. Ik was het niet eens met opmerkingen van mevrouw De Wolff dat ik langs vragen zou zijn heen gescheerd. Ik heb geprobeerd, zowel in de schriftelijke beantwoording alsook in het debat, in te gaan op wat de Kamer naar voren heeft gebracht. Er was bovendien alle ruimte voor het doen van interventies.

Mevrouw De Wolff heeft een pleidooi gehouden voor het inzetten van loonkostensubsidies ten behoeve van de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat debat is eerder in uw Kamer gevoerd. Het kabinet heeft daar zijn beleid juist willen richten op het toerusten van mensen om te kunnen instromen in de arbeidsmarkt, gecombineerd met meer verantwoordelijkheid voor de werkgever voor de reïntegratie van de werknemer. Kortom, het betreft andere instrumenten, gericht op hetzelfde doel maar met een meer blijvend karakter.

De opmerkingen van mevrouw De Wolff over de positie van migranten heb ik al aan de orde gesteld.

Als wordt opgemerkt dat er sprake is van management by speech, wijs ik op het volgende. Natuurlijk is het zo dat als je een wet verandert, je daarmee niet de werkelijkheid als zodanig ineens verandert. Het gaat om reïntegratie-inspanningen. Ik heb echter ook gesproken over bijvoorbeeld de Wet werk en bijstand. Dat is ook een verandering van een wet geweest en wij zien dat de gerichte inzet om mensen aan de slag te helpen, feitelijk werkt. Dat zal ook de opdracht moeten zijn van alle betrokkenen bij de uitvoering van arbeidsongeschiktheidsregelingen dan wel arbeidsgeschiktheidsregelingen, namelijk om daar ernst mee te maken. Dat is geen management by speech, maar dat is gewoon het aanspreken van eenieder op verantwoordelijkheden en zorgen dat talenten kunnen worden benut.

De heer Rosenthal kwam in zijn inbreng systematisch op een drietal punten terug. Wat mij aansprak in zijn betoog, was dat maar eens moet worden gesproken in termen van optimisme en visie. Dat is ook exact wat wij nodig hebben. Na de moeilijke jaren met veel onzekerheid, met noodzakelijke veranderingen, met de hervormingsagenda, met financiële ombuigingen en noem alles maar op, zien wij dat er resultaat is. Het betekent dat wij op basis van het fundament dat is gelegd, vooruit moeten. Dat heeft hij feitelijk gezegd en hij heeft precies aangegeven waar het om gaat: ondernemerschap, economische groei, fiscaal klimaat, het investeringsklimaat, het bieden van kansen aan allochtone werknemers en in het bijzonder de jongeren. Ik ben het eens met dat betoog.

Voorts heeft de heer Rosenthal gesproken over het punt van de bestuurlijke drukte en vooral ook over het punt van de selectiviteit. Wat betreft die selectiviteit heeft hij in mijn richting gezegd dat hij de indruk had dat de minister-president het punt onderschrijft, maar dat hij graag een wat meer concrete vertaling ervan zag. Nu, ik begrijp dat de heer Rosenthal dit niet meer nodig acht; dan vergeten wij dat.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik heb de premier terloops nog gezegd dat ik bij de Europese Unie het gevoel had dat ik hem even op die selectiviteit moest vastzetten, omdat het, voordat je het weet, toch weer een beetje opwaarts gaat naar van alles en nog wat: economische samenwerking, politieke samenwerking en verder.

Minister Balkenende:

Nu, dan laat ik het punt van de bestuurlijke drukte zitten en ook wat betreft de selectieve staat, omdat ik denk dat wij dat vanmiddag uitgebreid hebben behandeld. Misschien is het goed dat ik nu nog een enkel woord zeg over de selectiviteit terzake van Europa.

De kern van mijn pleidooi is nu juist, wetend wat er is gebeurd in Nederland en ook in andere landen, dat wij het gesprek aangaan over wat de prioriteiten zijn voor de Europese Unie en dat wij die ook verbinden aan het perspectief voor de burger. Wat is de toegevoegde waarde van Europa voor de burger? Om die vraagstelling gaat het. Daar moet de discussie over gaan in de reflectieperiode: over de uitdagingen voor de toekomst, waar wij nationaal geen afdoende antwoord op kunnen geven. Wat dat betreft was ik wel ingenomen met de recente EU-top in Londen, omdat daar het Britse voorzitterschap en ook de Europese Commissie duidelijk aangaven dat men vanuit dat perspectief wil kijken naar de Europese ontwikkelingen. De vraag is niet alleen op welke punten wij meer aan Europa moeten doen, maar ook of wij wel de juiste beleidsinstrumenten inzetten. Krijgen lidstaten voldoende ruimte voor de invulling van subsidiariteit en proportionaliteit? Ik heb het aspect van subsidiariteit zwaar willen onderlijnen omdat het iets zegt over het punt van selectiviteit. Volgens mij zit er een koppeling tussen datgene wat is gezegd over het perspectief van de burger en Hampton Court. De discussie hier over subsidiariteit en proportionaliteit zal ongetwijfeld worden voortgezet tijdens het debat over de Staat van de Unie.

Wat de Holland Acht betreft: ik heb al aangegeven dat minister Remkes over dit onderwerp in de loop van het volgend jaar een notitie zal uitbrengen. Dan zal de discussie daarover worden voortgezet. De Holland Acht gaat zelf ook met een en ander door. Te zijner tijd komt het stuk over het middenbestuur beschikbaar, waarna de discussie kan worden voortgezet.

De heer Rosenthal (VVD):

U beweegt u met uw betoog nu in een andere richting dan die welke mijn fractie in eerste en tweede termijn op wilde. Wij hebben de suggestie gedaan om de Holland Acht zelf met voorstellen te laten komen. Deelt u die suggestie?

Minister Balkenende:

Ja, ik heb dat gezegd.

De heer Rosenthal (VVD):

Laat u daarvoor een termijn gelden? Zoiets hoort er ook bij. Krijgen wij de voorstellen te zien?

Minister Balkenende:

Ik weet dat de Holland Acht zelf door zal gaan. Daarover heb ik gesproken met de heer Deetman. Verder zal de heer Remkes zich bezighouden met het middenbestuur. Dat betekent dat op enig moment in de loop van volgend jaar deze discussie, zeker ook met deze Kamer, weer zal worden gevoerd. Ik meen dit reeds in eerste termijn te hebben aangegeven.

De heer Rosenthal (VVD):

Nogmaals, zult u er bij de Holland Acht op aandringen dat zij zelf in de loop van volgend jaar aangeven wat zij als oplossing zien? Misschien kunnen zij dat doen voordat de minister zijn notitie over het middenbestuur uitbrengt.

Minister Balkenende:

Ja. Het gaat om zowel de inhoud als de procedure.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog met opmerkingen aan het adres van de heer Kox. Het blijft boeiend om met hem te debatteren. Hij refereert aan boeken van Jan Marijnissen. Dat doet mij denken aan mijn studententijd. Als er een almanak werd uitgereikt, was altijd het standaardcompliment aan het adres van de praeses van de almanakcommissie: behalve de inhoud niets dan lof. Er blijft dan niet zoveel over. Ik moest hieraan denken toen het ging over de inhoud van de boeken van Jan Marijnissen, maar het was erg aardig dat de heer Kox de typeringen met elkaar vergeleek.

Over het vraagstuk van de 15% hebben wij goed gediscussieerd. Natuurlijk zijn er punten van zorg. Het is overigens mijn vaste overtuiging dat wanneer wij het percentage willen verbeteren, er alles aan zal moeten worden gedaan om de economie te versterken. Daarmee zijn wij ook druk bezig.

Wat de inschatting van 7 maart betreft: wij zullen zien wat er gaat gebeuren. De heer Kox sprak opnieuw in termen van een wake up call. Wij zullen het zien. Ik heb aangegeven wat de motivatie van het kabinet en van mij is. Alleen al het feit dat de heer Kox zijn zorgen uit over Balkenende III is voor mij een hoopgevend teken.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De minister-president zei in zijn eerste termijn: u kent de uitdrukking "wie schrijft die blijft", dus ik ga dat boek maar niet schrijven. Dat heeft mij een stille hoop bezorgd. Hij gaat namelijk niet schrijven en dus gaat hij niet blijven, maar dat boek komt er dan uiteindelijk toch nog.

Ik ben vergeten in mijn tweede termijn een vraag te stellen. Heeft iemand van het kabinet in de loop van de dag de gelegenheid gevonden om tegen Khalid en Abdl Jafr even sorry te zeggen? Of zat dat er niet meer in?

Minister Balkenende:

Ik kan dit niet plaatsen, voorzitter.

De heer Kox (SP):

Mijn eerste termijn begon ik met te zeggen dat ik hier mensen heb uitgenodigd die op een slechte manier zijn behandeld. Ik gaf daarmee een voorbeeld van de manier waarop wij tegenwoordig met elkaar kunnen omgaan. Aan de regering heb ik toen gevraagd of iemand de gelegenheid zou kunnen vinden om het woord sorry, dat wij in deze zaal wel meer gebruiken, tegen die twee jongens op de publieke tribune te zeggen. Maar daar bent u niet meer aan toegekomen?

Minister Balkenende:

Ik kan dit niet goed plaatsen. U hebt die opmerking gemaakt, maar ik zou een derde termijn nodig hebben om daar inhoudelijk op in te gaan. Ik zeg u toe dat wij buiten de vergadering om daarover met elkaar spreken.

Voorzitter. De heer Schuyer heeft een aantal elementen belicht over delegatieverhoudingen tussen de verschillende bestuurslagen. Een belangrijke opmerking van hem betrof de toon in de discussie over allochtonen. Ik heb geprobeerd om vanmiddag aan te geven hoe wat mij en het kabinet betreft de discussie over en weer gevoerd moet worden. Wij moeten van elkaar weten wat er gebeurt. Dat is absoluut noodzakelijk.

Ik ben de heer Schuurman nog een antwoord schuldig over de burgerplichten. Laat ik onderstrepen dat ook dit kabinet vindt dat er burgerplichten zijn. Respect en solidariteit zijn waarden die nodig zijn om een samenleving leefbaar en houdbaar te laten zijn. Waarden zijn nodig voor samenhang en publieke moraal. Dit kabinet heeft er niet voor gekozen om van overheidswege een handvest burgerplichten op te stellen. Wel heeft minister Pechtold in april een visie op burgerschap en civil society uitgebracht. Daarin wordt gesproken over algemene beginselen van behoorlijk burgerschap. Het kabinet stelde voor deze verder door de adviesraden ROB en RMO uit te laten werken, maar daar had de Tweede Kamer geen behoefte aan. In het algemeen vindt het kabinet dat burgers de ruimte hebben om zelf vorm te geven aan hun verantwoordelijkheid als deelnemers aan het maatschappelijk verkeer. Dit idee ligt mede ten grondslag aan het programma Bruikbare rechtsorde van de minister van Justitie. Ik ben van mening dat wij onze energie vooral moeten richten op het ondersteunen van die verbanden waarin burgers met elkaar werken aan hun burgerschap. Dat is een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid aangaande waarden en normen. Voor het overige ben ik er zeker van dat de discussie over de manier waarop men tegenover de samenleving staat en wat dat betekent, niet is afgelopen. Ik heb aangegeven hoe het debat in de Tweede Kamer is verlopen. Ik beschouw de opmerking van de heer Schuyer als een aansporing om deze thematiek te blijven belichten. Het gaat hierbij om een combinatie van rechten en plichten. Met de opmerking daarover had de heer Schuyer gelijk.

De heer Ten Hoeve heeft gesproken over het thema identiteit. Met de schriftelijke beantwoording ben ik ingegaan op het punt van de behandeling van de asielzoekers. De geachte afgevaardigde heeft ook gesproken over de contacten met de VNG en over de uitvoering van het beleid. Het lijkt mij goed dat wij de discussie hierover voortzetten tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie.

De heer Hessing heeft een motie ingediend. Hij heeft snel gesproken en hij wilde vooral nagaan hoeveel leden de motie zouden kunnen ondersteunen, zodat zij deel kon uitmaken van de beraadslaging. Uit het feit dat de voorzitter de motie heeft voorgelezen, maak ik op dat zij in procedure kan worden gebracht. Het kabinet ontraadt wel de aanneming van de motie, want zij is te algemeen gesteld. Zij roept ook vragen op, want enerzijds wordt gesproken over drie bestuurslagen en anderzijds wordt vastgesteld dat de veiligheidsregio de vierde bestuurlijke macht is. Zojuist heb ik aangegeven dat minister Remkes met een notitie over het middenbestuur komt. Het lijkt mij dat de discussie over dit punt behoort te worden gevoerd bij de behandeling van die notitie.

De voorzitter:

Onder de motie van de heer Hessing staan vijf namen. Daarmee lijkt het erop dat de motie vijf ondertekenaars heeft. Dat is niet zo. De heer Hessing heeft ondertekend. De vier anderen, de leden Noten, Schouw, Schuyer en Ten Hoeve, ondersteunen de motie. Zij moeten niet als ondertekenaars van de motie worden beschouwd. De motie maakt wel deel uit van de beraadslaging.

Minister Balkenende:

Ik dank u zeer, voorzitter, voor uw scherpe analyse van de ondertekening van deze motie waarmee de duidelijkheid wordt geboden die nodig is om te komen tot een verantwoorde besluitvorming over de motie die zo eloquent door de heer Hessing is toegelicht. Een zin die in deze contreien door de heer Diepenhorst gesproken zou kunnen zijn!

Mevrouw de voorzitter. Ik kom tot een afronding en samenvatting. Dit kabinet heeft een fors hervormingspakket in de steigers gezet: hervormingen op het terrein van de sociale economie, de zorg, het onderwijs, het integratiebeleid en het veiligheidsstelsel. Het heeft dat niet gedaan als doel op zichzelf, maar om te verzekeren dat ook in de toekomst iedereen in dit land een goed bestaan kan opbouwen. Deels zijn de aanpassingen een noodzakelijke reactie op de situatie die dit kabinet bij het aantreden aantrof. Deels zijn zij ook nodig om Nederland tijdig gereed te maken voor te voorziene ontwikkelingen. In de komende jaren zal een verantwoorde uitvoering van dit beleid centraal staan met aandacht voor de menselijke maat. Vanzelfsprekend ligt aan dit beleid een visie ten grondslag. Het is goed dat veel leden van deze Kamer aandacht hebben gevraagd voor het perspectief dat wij bieden. Ik heb uitgebreid op de opmerkingen daarover geantwoord en ik hoop dat dat antwoord uitlekt.

De internationalisering van samenleving en economie, de individualisering en emancipatie van de burgers en de ontwikkeling van de technologie bepalen in belangrijke mate de omstandigheden waarin het overheidsbeleid wordt gemaakt en waarbinnen de samenleving zich ontwikkelt. Veel ontwikkelingen komen van buiten de landsgrenzen, zeker in een open land zoals Nederland. Daarop verstandig reageren en vanuit deze kennis regeren is de opgave, niet vanuit het idee de samenleving naar eigen hand te kunnen modelleren, maar vanuit de stellige overtuiging dat er een subtiel evenwicht is tussen enerzijds daadkrachtige sturing en de weg wijzen en anderzijds draagvlak en het begeleiden van maatschappelijke aanpassingen. Individu en samenleving staan daarbij centraal. Ontplooien en eigen verantwoordelijkheid gaan hand in hand met solidariteit en betrokkenheid op elkaar. Nederland moet een land zijn waar verdraagzaam kan worden samengeleefd, waar iedereen die hier kan wonen en werken meedoet en zich om elkaar bekommert; een land dat een dynamisch en creatieve economie heeft en concurreert met de omgeving om zijn geld te verdienen, waar mensen zinvol werk verrichten en waar wij goede voorzieningen voor elkaar in stand houden; een land dat zich doet gelden in de wereld op terreinen zoals inventiviteit, investeringen, sociale rechtvaardigheid en het meehelpen aan wederopbouw waar dat nodig is.

Zijn wij er al? Neen! Wij zijn een stuk gevorderd in het economisch herstel, maar er is nog een stevige etappe te gaan op het punt van arbeidsmarktparticipatie, productiviteit, innovatie, duurzaamheid, kennisontwikkeling en loonkostenmatiging die moet worden voortgezet. Het kabinet staat voor het bewerkstelligen van een duurzaam evenwicht tussen economische groei, houdbare overheidsfinanciën en een goed sociaal niveau. Als wij economisch verder kunnen groeien, kunnen wij ook ons sociaal stelsel verder ontwikkelen: niet zoals vroeger, toen mensen vooral verzorgd werden, maar op een manier waarbij mensen meer en langer meedoen en zelf keuzen kunnen en mogen maken. Uiteindelijk zal dat een weerbare samenleving opleveren. Zij die dat, al dan niet tijdelijk, niet helemaal op eigen kracht meer kunnen, bijvoorbeeld door handicap of chronisch gebrek, verdienen en krijgen de benodigde overheidssteun. Naar de mate dat het beter gaat met 's lands economie, naar die mate kan die steun robuuster zijn.

Wij zijn er ook nog niet op het punt van verdraagzaamheid en binding. Velen van u hebben erover gesproken. Vrijheid van meningsuiting en respect voor elkaar zullen in een nieuw evenwicht moeten komen. Wij zullen de noodzakelijke maatregelen nemen die veiligheid bieden en die de privacy van iedereen beschermen. De democratische rechtsstaat blijft boven alles het uitgangspunt. Die zal met hand en tand verdedigd worden. Sterker, die zal energiek worden uitgedragen. Wij zullen investeren in een nieuwe balans in het integratiebeleid voor minderheidsgroepen en in een grotere binding en betrokkenheid op elkaar. Wij hebben daarin al vele initiatieven genomen, niet alleen via taal en maatschappelijke oriëntatie, maar ook via het waarden- en normenproject. Het begint overal in het land aan te slaan. Ik ben enthousiast over hetgeen ik op lokaal niveau zie.

Er is vandaag op het niveau van de algemene beschouwingen gedebatteerd en dat is goed. Het is nodig met elkaar van gedachten te wisselen en aan te geven vanuit welke visie wordt gedacht: het kabinet vanzelfsprekend vanuit de gedeelde visie van drie partijen en u vanuit uw eigen ideaal. Ik meen dat het een goed en open debat is geweest en zie uit naar volgende debatten met uw Kamer.

Aan het slot van dit debat vraag ik graag ook aandacht voor het jubileum van Hare Majesteit de Koningin. Juist in het streven naar een samenleving van samenhang en betrokkenheid speelt zij – en met haar de andere leden van het Koninklijk Huis – een belangrijke rol. Onze eenheid in alle verscheidenheid wordt daarin weerspiegeld. Oranje kleurt onze nationale identiteit. Ik dank ook de voorzitter van uw Kamer voor haar inspanningen om dat in dit bijzonder jaar tot volle recht en aandacht te laten komen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister-president voor zijn reactie in tweede termijn en ook voor zijn allerlaatste vriendelijke woorden.

Dan gaan wij nu over tot de stemmingen over de ingediende moties.

De heer Hessing (LPF):

Voorzitter. Uit gebrek aan ervaring aan mijn zijde en ondersteund door enkelen uit deze Kamer acht ik het verstandig u te verzoeken om de door mij ingediende motie aan te houden, met name omdat er geen enkel debat heeft kunnen plaatsvinden. Ik stel dat graag uit tot de behandeling van de begroting van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De voorzitter:

Dat hoeft u mij niet te verzoeken, maar dat is u vergeven. U mag dat helemaal zelf bepalen.

Op verzoek van de heer Hessing stel ik voor, zijn motie (30300, B) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

In stemming zou kunnen worden gebracht de motie-Noten c.s. (30300, A), zij het dat de heer Noten in tweede termijn heeft aangegeven de stemming, anders dan op de agenda staat, niet vandaag, maar volgende week te laten plaatsvinden.

Ik stel voor, over de ingediende motie volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister-president en de leden van het kabinet voor hun aanwezigheid, vooral degenen op de achterste stoelen, want dat zit een stuk minder gemakkelijk. Dank voor uw uithoudingsvermogen en uiteraard ook de leden van de Kamer wel thuis.

Sluiting 20.58 uur

Naar boven