Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 7, pagina 274-306 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 7, pagina 274-306 |
Aan de orde zijn:
de algemene politieke beschouwingen inzake het in 2006 te voeren beleid.
De voorzitter:
Ik heet de minister-president, de ministers en staatssecretarissen van harte welkom in dit huis.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Noten (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Het is altijd een eer om als grootste oppositiepartij te mogen aftrappen, hoewel een andere plek, als regeringspartij, mij ook welgevallig zal zijn.
Politiek gezien, was het voor de leden van mijn fractie geen fijn jaar. Wij hebben hier een aantal wetten zien passeren waar wij niet blij mee waren en, eerlijk gezegd, zijn de verwachtingen voor volgend jaar ook niet al te hoog gestemd. Als dit onze opvatting is, is de kans vrij groot dat bij de algemene politieke beschouwingen de toon wat chagrijnig wordt. Ook is de kans vrij groot dat mijn wens om met de regering zelfs maar een begin van een gesprek te voeren niet uitkomt en dat dit debat ontaardt in een soort rituele dans waarbij iedereen vileine teksten spuit, maar vooral tevreden over zichzelf is. Ik wil dat vandaag vermijden, maar dat wordt moeilijk. Ook ik voel die verleiding, maar ik zal proberen haar tegen te houden. Ik ben er namelijk van overtuigd dat als beide partijen in een eigen wereld leven met eigen opvattingen, dit lastig communiceren is.
Het doet mij denken aan het verhaal over de psychiater die er een hekel aan heeft om vooral narcistische patiënten te behandelen, omdat zij zo overtuigd van zichzelf zijn dat je niet naar binnenkomt, wat je ook probeert. Ik wil hiervan het volgende voorbeeld geven. Een man, die ervan overtuigd is dat hij dood is, is in therapie, wat mij overigens in dit geval gepast lijkt. De psychiater vraagt op een gegeven moment aan de man: bloeden dode mensen? De man antwoordt: nee, natuurlijk niet; dode mensen bloeden niet. De psychiater pakt een mesje en maakt een sneetje in de vinger van de man. En zie, de "dode" man begint te bloeden. Hij kijkt hier vol verbazing naar en is helemaal stil. Na een halve minuut zegt hij: verrek, dode mensen bloeden wel!
Ik wil hiermee zeggen dat als twee partijen in hun eigen werkelijkheid zitten en die twee werelden elkaar niet ontmoeten, het lastig praten is. Dat gevoel heb ik het afgelopen jaar een paar keer gehad. Ik zeg hier overigens niet bij dat de regering de dode man is en de PvdA-fractie de psychiater, het mag van mij ook andersom zijn. Het gaat mij om het voorbeeld.
Minister Balkenende:
Ik ben opgelucht!
De heer Noten (PvdA):
Dat zou ik nog niet zijn. Ik heb een keuze gemaakt bij deze algemene politieke beschouwingen. Ik zal proberen, een betoog te houden dat ik uit persoonlijke ervaringen opbouw: geen cijfers, geen grote getallen en geen grote bewegingen. Verder zal ik vooral spreken over wat het afgelopen jaar niet op de agenda heeft gestaan en wat ook voor het komende jaar daar niet op staat. Tot slot zal ik proberen, het kort te houden, omdat ik behoefte aan een gesprek heb. Als dit niet lukt, moet u mij maar corrigeren en dan doe ik het het volgende jaar beter. Ik ben namelijk van plan om hier nog een groot aantal jaren te staan.
Over de sociaal-economische kant wil ik drie punten naar voren brengen. Over de rol en de betekenis van de overheid heb ik vier punten. Ik ben tien jaar lang vakbondsbestuurder geweest en ik heb Arie Groeneveld nog meegemaakt. Ik was een van de stakers voor banen. Dat was een bizarre bezigheid en het lukte ook niet, maar ik deed het wel vanuit de overtuiging dat werkgelegenheid ontzettend belangrijk is en dat de samenleving tot op zekere hoogte maakbaar is. Daarom staak je voor banen, niet omdat je verstand hebt, maar omdat je ziel hebt. In die tijd riepen wij ook: geen man de poort uit. Dat was het uitgangspunt. Een aantal jaren daarna ben ik een van degenen geweest die de slagzin "geen man de poort uit" heeft veranderd in "geen mens de WW in". De eerste formulering is defensief en niet mobiel, de tweede formulering zegt iets waarover het moet gaan. Mensen moeten in staat zijn, zelf in hun inkomen te voorzien en om een rol te spelen in deze samenleving.
Krul sprak in die tijd niet over "werk boven inkomen" – dat veronderstelde namelijk een hiërarchie – maar over "werk voor inkomen". Werk gaat voor inkomen: dat is tijdsvolgordelijk en niet hiërarchisch. Als je echter de slagzin "geen mens de WW in" voert en je kijkt naar onze economie en de rol van de overheid, moet je je afvragen of de overheid daarbij een taak heeft. Volgens mij kan de overheid een zeer belangrijke rol spelen bij het versterken van kansen voor mensen op de arbeidsmarkt.
Ik wijs op het volgende fenomeen. In deze Kamer hebben wij onder andere de verlaging van de vennootschapsbelasting behandeld. Nu lees ik dat gedacht wordt over het afschaffen van de belasting op dividend. Binnenkort wordt in deze Kamer gesproken over het afschaffen van de belasting op het gebruikersdeel van de ozb. Deze vormen van belasting drukken op kapitaal. Op het moment waarop wij die belastingen afschaffen of verminderen is de consequentie eenvoudig. Of dit betekent dat wij moeten gaan bezuinigingen op onze collectieve lasten, of er vindt een verschuiving van belastingdruk plaats van kapitaal naar arbeid. Een verschuiving van kapitaal naar arbeid betekent dat vooral de onderkant van de arbeidsmarkt minder kans op werk krijgt.
De economie trekt aan, maar de werkgelegenheid doet dat onvoldoende. Waarom dient het kabinet geen voorstellen in waardoor via fiscale maatregelen bijvoorbeeld de productiviteitsval van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt wordt gecompenseerd? Waarom komen er geen voorstellen waarbij ingezet wordt op het oplossen van het vraagstuk van de armoedeval? Waarom zijn wij er zo bang voor om participatiebanen te creëren? Ik wijs op het voorbeeld van de € 400-banen in Duitsland. Wat is de achterliggende gedachte van de regering om op dat vlak geen beleid te ontwikkelen? Of mis ik iets? Dit soort beleid kan perspectief bieden aan mensen die momenteel buiten de boot dreigen te vallen of al daar buiten staan. Dit kunnen wij ons niet permitteren.
Wij hebben al tien jaar een oude tjalk uit 1904, een prachtig beest, die ook al die tijd in revisie is. Ik heb het er druk mee, maar af en toe varen wij er ook mee. Afgelopen najaar voeren wij het schip naar Harlingen omdat bepaalde delen gestraald moesten worden. Het was slecht weer, we konden niet buitenom, dus gingen we binnendoor via Bolsward. Ik had een prachtige route via Hichtum bedacht. U zult Hichtum niet kennen, maar ik ondertussen wel. De brug zou 2.50 meter hoog moeten zijn, maar dat was hij niet. De brug was gereviseerd en bleek naderhand bij meting 2.18 meter hoog te zijn. Ons schip is 2.20 meter hoog. En daar kwamen wij achter op het moment waarop het schip onder de brug bij Hichtum vastzat. Muurvast en in de schemering. Ik verzeker u dat er geen beweging in te krijgen was: 35 ton, het drijft, het zinkt godzijdank niet, maar het beweegt ook niet. Op dat moment kwam er een Friese vrouw langs, althans, ik denk dat ze Fries was omdat ik haar niet verstond. Volgens mijn vrouw zei ze: er moeten meer mensen bij, hè? Binnen vijf minuten was Hichtum leeggelopen – ik moet erbij zeggen dat het niet groot is – en iedereen was via de brug op het voordek geklommen. Fietsers werden van de fiets afgehaald en ook die moesten op het voordek gaan staan. U raadt het: het schip zakte een beetje en een half uur later konden wij doorvaren. De brug bij Hichtum.
Als wij spreken over de verzorgingsstaat, hebben wij het dan alleen over de kosten die dit met zich brengt? Hebben wij het er dan alleen over dat zorgverzekeringen dure producten zijn? Praten wij er alleen maar over dat mensen langer moeten werken, omdat hun oudedagsvoorziening niet meer betaalbaar is? Of praten wij erover dat mensen de behoefte hebben om elkaar te vinden en te organiseren? Zij hebben er behoefte aan om een bijdrage aan de samenleving te leveren. De verzorgingsstaat is toch niet alleen een garantiestaat? De verzorgingsstaat is toch ook een investeringsstaat? Het is toch ook de bedoeling dat er sociale cohesie wordt aangebracht? Ik weet dat Hichtum niet hetzelfde is als de grote steden, maar wat daar gebeurde, gebeurt iedere dag, overal. Er was niet alleen sprake van zelforganisatie. Men kiest voor een samenleving.
De regering wekt de indruk vooral gericht te zijn op het verlagen van de kosten van de verzorgingsstaat. Waarom is dit zo belangrijk? Waarom gaat het alleen om de kosten? Is het denkbaar dat er zodanig in die verzorgingsstaat geïnvesteerd wordt dat dit ook een batig saldo oplevert? Denk daarbij aan extra opleidingsvoorzieningen, kinder- en naschoolse opvang als basisvoorziening. Denk ook aan voorzieningen die de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen en aan voorzieningen voor jongeren die buiten boord dreigen te vallen. In hun nekvel pakken en terugbrengen naar de samenleving! De leden van mijn fractie menen dat dit niet vanzelf gebeurt. Daarvoor is beleid nodig.
Tien dagen geleden zat ik in de stationsrestauratie in Oldenzaal. Ik had een placemat voor me en daarop stond de volgende tekst: de stationsrestauratie, de keuken, de kiosk, de hal en de koffiehoek zijn onderdeel van de Werkwijzer. Hier werken mensen met een arbeidshandicap onder leiding van begeleiders. In de keuken werken jongeren die vaardigheden moeten leren, alvorens zij aan het arbeidsproces kunnen meedoen. Deze jongeren volgen een opleiding aan de zmok-school De Kapstok of de praktijkschool het Twents Carmelcollege. Wij hopen dat u tevreden bent, maar vragen u ook om enig geduld als het even wat langer duurt. Onze mensen zijn allemaal lerende.
Het duurde allemaal langer, eigenlijk vreselijk lang, maar ik kan het u toch aanraden. De mosterdsoep was uitstekend. In onze samenleving kan niet iedereen zich redden. Kiezen voor kanslozen is quatsch, zeggen ze bij ons in Limburg. Volstrekte onzin, dus. Dit is geen uitspraak tegen meer keuzemogelijkheden, het is een uitspraak voor ondersteuning van kansloze mensen. Het is geen paternalisme, het is als samenleving de verantwoordelijkheid nemen.
Volgens de regering moeten mensen langer doorwerken, omdat anders op termijn de oudedagsvoorziening niet meer betaalbaar is. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten moeten een baan vinden, anders verdwijnen ze in de bijstand. Te veel jongeren verlaten de school zonder startkwalificatie. Dat is heel verdrietig. Ik zie op dat vlak onvoldoende beleid ontwikkeld worden. Ik zie dat wij deze mensen vergeten. Nogmaals: geen pleidooi voor paternalisme, wel een pleidooi voor zorg waar het nodig is.
Ik ben een oud-vakbondsbestuurder, het onderhandelen zit mij in het bloed. Als mijn zoon aan mij vraagt of hij zakgeld krijgt, vraag ik hem steeds: en wat krijg ik dan? Dat is er niet uit te rammen.
In juni zaten wij in deze zaal met groep acht van de basisschool De bonte stegge. De kinderen hadden een wetsvoorstel voorbereid. Een aantal kinderen achter de regeringstafel vormden de regering en in de zaal werd het voorstel verdedigd. Het werd overigens afgestemd en dat deed me deugd. Je wilt in dit huis ook wel eens iets afgestemd zien. Tijdens deze bijeenkomst was ook Hussein aanwezig, de beste vriend van mijn zoon Bram, twaalf jaar en misschien wel de enige allochtoon in Dalfsen. Hussein woont echter niet meer in Dalfsen, hij is met zijn vader verhuisd. Zijn vader is politiek vluchteling uit Afghanistan en woonde al tien jaar met een verblijfsvergunning in Nederland. Hij spreekt uitstekend Nederlands, maar hij is naar Londen verhuisd omdat de vader van Hussein hier geen werk kan vinden. Hij is een uitstekend opgeleide ingenieur, maar kwam na tien jaar nooit verder dan het uitzendbureau. Ik kan daar hele verhalen over ophangen, maar de werkelijkheid is dat een heleboel mensen in onze samenleving niet geaccepteerd worden. Wij kunnen dat discriminatie op de arbeidsmarkt noemen, maar dat maakt me niet uit. De werkelijkheid is dat veel mensen niet aan de bak komen terwijl daar geen rationele verklaring voor is, behalve de achternaam of de afkomst. Een andere verklaring is niet te bedenken en dat is eigenlijk een schande. Ik zie dat er op dat vlak geen beleid wordt ontwikkeld. Het lijkt erop dat wij het feit dat die mensen geen kans hebben accepteren. Mijn vraag aan de regering is of zij voornemens is om de komende tijd op dat punt iets te gaan doen. Ik hoor hier graag iets over, omdat mijn fractie overweegt om in tweede termijn hierover een motie in te dienen.
De regering heeft de SPAK afgeschaft. Ik ga niet in op de techniek van deze loonsubsidiemaatregel, maar hij werkte wel. Aan de overzijde van het Binnenhof is over de SPAK een jaar geleden de motie-Bussemaker/Bruls aangenomen met de vraag aan de regering om het verdwijnen van de SPAK te compenseren met iets wat hetzelfde effect heeft. De regering heeft de motie naast zich neergelegd of voert haar niet uit, terwijl dit instrument heel eenvoudig kan worden toegepast en juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt mensen kans op een baan biedt. Waar zit het verzet tegen een dergelijk instrument dat effectief is gebleken en dat uiteindelijk niets kost? De baten daarvan zijn even hoog als de kosten. Ik hoor graag de reactie van de regering.
Ik kom nu bij de overheid. Ik denk dat iedereen in dit huis van mening is dat een overheid betrouwbaar moet zijn. Overigens zal ik niet spreken over "de kloof", want ik word bijna gallisch van dit begrip. Als je iedere keer vanuit de kloof redeneert krijg je een somber gevoel, omdat een kloof iets veronderstelt waar je niet overheen kunt komen. Het gaat om de vraag: wat hebben wij te doen, gelet op de opdracht die wij hebben? Wij moeten langs drie lijnen betrouwbaar zijn. Wij moeten kwaliteit leveren op het niveau van de uitvoering. Het karakter van wetgeving moet mensen sterk maken en niet zwak. De vernieuwingen moeten met verstand worden doorgevoerd. Ze moeten voorspelbaar zijn. Je kunt bijna zeggen: in de Popperiaanse betekenis van het woord. Het hoeft, bij wijze van spreken, niet te kloppen wat je doet, maar het moet begrijpelijk zijn. Ook hebben wij een compromisloze rechtsstaat nodig. Op het moment waarop daaraan wordt getornd, kun je niet verwachten dat burgers nog vertrouwen hebben in de overheid. De rechtsstaat moet compromisloos worden verdedigd.
Ik wil iets over de uitvoering zeggen en ik heb daar een vreselijke anekdote over uit de tijd toen ik bij de NS werkte. Collega Van der Ham die met de trein reisde, vroeg de toenmalige minister of deze wist dat in de nieuwe dubbeldekkers tussen Amsterdam en Den Haag geen hamertjes meer zaten. Was de minister van mening dat het onverstandig was dat er geen hamertjes meer waren en dat de NS gesommeerd moest worden om ze weer in de dubbeldekkers te plaatsen? Het klinkt grappig, maar het is triest. Het was ongetwijfeld goedbedoeld, maar collega Van der Ham heeft niet geweten waar in het algemeen hamertjes in treinen voor gebruikt worden en door wie. Vroeger, ik sluit dat niet uit, werden ze gebruikt om in het geval van een ongeluk ramen in te slaan. De laatste tien jaar worden hamertjes overal voor gebruikt, maar niet om ramen bij ongelukken in te slaan. Wel om elkaar de hersenpan in te slaan en als boekenlegger op studentenkamers. Het klinkt grappig, maar als je zo'n vraag krijgt voorgelegd, kun je daar de humor niet van inzien. Ik stoof in ieder geval op tot aan het plafond. Het krantenberichtje waarin dit stond heeft drie jaar op mijn bureau gestaan met een gouden lijstje erom.
Uitvoering is iets anders dan intenties van beleid. Hoe goed de intentie ook kan zijn, uiteindelijk gaat het om het vraagstuk van de uitvoering. Als wij er niet in slagen om ons beleid zodanig uit te voeren dat wij ook onze bedoelingen realiseren, slaat het nergens op, hoe mooi bedacht en hoe ideologisch gedreven ook. Uiteindelijk gaat het om de impact, het gaat niet om de bedoeling maar om de betekenis van het beleid.
Uitvoering van beleid zou terugmoeten naar het podium van het politieke bedrijf. Ik constateer gelijktijdig dat wij een jaar geleden gedebatteerd hebben over de kwaliteit van de uitvoering. Naar aanleiding van dat debat is met algemene stemmen de motie-Van Thijn aangenomen. Wij zijn een jaar verder en wij moeten constateren dat het nog steeds niet duidelijk is of deze motie wel of niet wordt uitgevoerd. Verder constateren wij dat vragen over deze motie worden beantwoord door minister Donner, terwijl het voor ons nooit een juridisch vraagstuk is geweest. Het is een bestuurlijk vraagstuk. Het is geen onderdeel van wetten, maar het is een onderdeel van de manier waarop je daarmee omgaat. Waarom slaagt de regering er niet in om de uitvoering als een bestuurlijk vraagstuk op te pakken? Waarom valt dit onder minister Donner en niet onder de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties?
Complexe wetten maken mensen klein. Als wij er niet in slagen om de wetten zodanig vorm te geven dat mensen het gevoel hebben dat zij daadwerkelijk meer grip krijgen op het eigen leven, is de kans dat zij afstand van die wetgever nemen erg groot. Regeren is balanceren, het is duwen en trekken, het is verplichten en verleiden, het is geven en nemen. Structuur moet worden geboden, zodat vrijheid kan worden beleefd. Zonder structuur geen vrijheid, maar chaos. Als we naar het afgelopen jaar kijken en naar de periode die voor ons ligt, vraag ik of de regering van mening is dat zij erin geslaagd is om de nieuwe wetgeving, de grote wetten, zodanig vorm te geven dat mensen in hun kracht zijn komen te staan. Ik kijk naar de Zorgwet, los van de vraag of de wet qua intentie goed is. Ik stel dan wel voor dat er, alles bij elkaar, op zijn minst zes toezichthoudende organen en instanties nodig zijn om deze wet in goede banen te leiden. Houdt dit geen waanzinnige transactiekosten in en een ongelooflijke complexiteit? Uiteindelijk voelt de burger zich klein gemaakt in plaats van groot. Met de intentie om meer keuzemogelijkheden te bieden, is het effect meer bureaucratie en ingewikkelde regelgeving. Wil de regering hierop ingaan?
Ik wil kort iets zeggen over het vraagstuk van de bestuurlijke vernieuwing. In mijn begintijd als vakbondsbestuurder kwam ik op een gegeven moment de kamer van mijn collega binnen die achter een pc zat. Hij was met pijltjes bezig om op het scherm blokjes te verplaatsen. Ik vroeg hem wat hij deed en het antwoord luidde: ik ben het GAK aan het reorganiseren. Met een nieuw programma, Harvard Graffics, was hij met blokjes en pijltjes het GAK aan het reorganiseren. Ik vond het een vreselijke ervaring dat iemand dacht dat hij vanachter een pc een organisatie als het GAK kon reorganiseren. Ik heb dit daarna in vergelijkbare situaties nog honderd keer meegemaakt. Mensen denken dat door grote administratieve bewegingen organisaties fundamenteel veranderd kunnen worden.
Ik zie dit terug in het denken over bestuurlijke vernieuwing. De leden van mijn fractie krijgen het idee dat er een soort panacee voor bestuurlijke vraagstukken ontstaat. Het gaat om een formule die erop neerkomt dat, als wij verantwoordelijkheden decentraliseren – decentraal plus directe democratie – dit betekent dat er in de samenleving dynamiek ontstaat, meer betrokkenheid, en dat die democratie meer gelegitimeerd is. Met andere woorden: de formule decentraal plus direct betekent dynamisch en democratisch gelegitimeerd. Deze formule lijkt ook in het kabinetsbeleid te zijn binnengedrongen. Er is sprake van een groot geloof in de decentralisatie van de uitvoering van het beleid. Dit is onder andere terug te vinden in de Wet werk en bijstand en in de WMO. Wij zeggen niet dat wij op voorhand tegen decentralisatie zijn, maar decentralisatie als dogma lijkt ons een gruwel. Is er nu sprake van beleid of van toeval? Ziet de regering op termijn meer verantwoordelijkheden naar gemeenten gaan? Als zij dat ziet, ik noem bijvoorbeeld de uitvoering van de WW, moet dan bij die toegenomen beleidsverantwoordelijkheid niet meer beleidsruimte gedecentraliseerd worden? Als er meer beleidsruimte gedecentraliseerd moet worden, betekent dit dan ook niet dat het belastinggebied van de gemeenten op zijn minst in stand moet worden gehouden of misschien wel moet worden vergroot? Wat voor tegenstelling wordt hier gecreëerd? Beleidsverantwoordelijkheid decentraliseren en beleidsruimte verkleinen.
Hoewel de verleiding groot is, wil ik hier niet discussiëren over de ozb, maar ik wil weten of de regering ten principale de gemeenten een belangrijke positie wil geven en of dat ook betekent dat zij meer beleidsruimte krijgen en dat hun belastinggebied derhalve wordt vergroot. Ik heb begrepen dat een onderraad van de Raad van Europa op dit punt uiterst negatief over het regeringsbeleid heeft geoordeeld. Ook de VNG overweegt juridische stappen en dat is niet gering.
De rechtsstaat is meer dan een stel regels en wetten, vastgelegd in boeken. De rechtsstaat is ook een set van ongeschreven waarden en normen, iets waar elk mens onder alle omstandigheden van op aan kan. Niet iedere burger, maar elk mens en dat is iets anders. Iets dat beschermt en beschermd moet worden. Ik kan op dit punt verwijzen naar mijn ervaring in de Eerste Kamer in het afgelopen jaar. Ik heb zeer vaak het gevoel gehad dat wij langs de rand van het rechtsstatelijke liepen bij de behandeling van wetsvoorstellen over bolletjesslikkers en twee, vier of zes gevangenen op een cel. Ik heb regelmatig het idee gehad dat ons wetgevingsproces de rechtsstaat niet beschermde maar de facto, uiteindelijk, bedreigde. Afgelopen zaterdag las ik dat de Tweede Kamer wederom initiatieven wil nemen voor antiterrorismewetten. De schrik sloeg mij toen opnieuw om het hart. Ik hoor hierover graag een reactie van de regering.
In mijn betoog heb ik niet gesproken over integratie. Ik realiseerde mij dat afgelopen zondag, toen ik thuis op de bank zat. Ik heb niets over integratie gezegd omdat het een verschrikkelijk moeilijk onderwerp is waarvan de bespreking snel een verkeerde klank krijgt. Uit angst durfde ik er bijna niets over te zeggen. Ik ervaar het als storend dat het debat over integratie de laatste tijd verwordt tot een religieus debat, het afwijzen van een geloof en het afwijzen van het boek waar dat geloof op gebaseerd is. Ik zat op de bank en mijn vrouw las in het boek dat de NS Publieksprijs heeft gewonnen. Ik realiseer mij dat dit een taboeonderwerp is en ik hoop absoluut dat ik niet verkeerd begrepen word. Het gaat om het meest indrukwekkende boek dat ik ken en misschien is het ook wel het mooiste boek dat ik ken. In Deuteronomium 7 staat over de omgang met andere volken het volgende. "Wanneer de Heer, uw God, u de overwinning op hen schenkt, moet u hen doden. U mag geen vredesverdrag met hun sluiten en hun niet sparen. Sta ook geen huwelijksverbintenissen toe. Sta uw dochter niet af aan een van hun zonen en zoek bij hen geen vrouw voor uw eigen zoon, want zij zouden uw kinderen ertoe verleiden de Heer ontrouw te worden en anderen goden te dienen. Daarmee zou u Zijn toorn over u afroepen en dat zou u meteen met de dood moeten bekopen. Nee, u moet hun altaren slopen, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun Asharapalen omhakken en hun godenbeelden verbranden. De Heer zal u de overwinning schenken en paniek onder hen zaaien tot zij zijn uitgeroeid. Hij zal hun koningen aan u uitleveren en u zult het land zuiveren." Dat staat in de bijbel. Het is een prachtige tekst. Het is heel gemakkelijk om een dergelijke tekst uit de context van 2000 jaar geschiedenis te halen en voor te lezen. Het is heel gemakkelijk om geen rekening te houden met de mensen die geleefd hebben naar dat boek op een wijze die veel respect afdwingt en de tekst enkelvoudig te gebruiken om politieke uitspraken te doen. Ik zou mij er verschrikkelijk tegen verzetten als iemand dat met mijn boek doet. Ik verzet mij er ook verschrikkelijk tegen als iemand dat met iemand anders zijn boek doet. Ik vraag de regering op dit punt om steun.
Ik dank de aanwezigen voor hun aandacht. Mijn fractie wacht de reactie van het kabinet vol vertrouwen af.
De heer Werner (CDA):
Mevrouw de voorzitter. In de brief van de minister-president van 16 september 2003 is het beleidsprogramma van dit kabinet voor de periode 2004 tot en met 2007 helder weergegeven. Het betreft een ambitieus programma waarover ik vorig jaar in mijn bijdrage aan de algemene politieke beschouwingen gezegd heb, dat de regering op de steun van de CDA-fractie kan rekenen, maar dat het mijn fractie niet zou verbazen als in de omvangrijke hervormingsagenda enige fasering in de tijd noodzakelijk blijkt te zijn. Halverwege de rit kan echter worden geconstateerd dat het kabinet nog steeds op schema ligt en dat een zeer omvangrijk pakket aan diep ingrijpende veranderingen het volgende jaar daadwerkelijk wordt ingevoerd. Niet eerder werd in zo korte tijd een dergelijk ingrijpend pakket hervormingen in één keer doorgevoerd. Dat brengt natuurlijk ook risico's met zich mee en veel onzekerheid bij de burgers omdat niet in alle finesses duidelijk is hoe een en ander uiteindelijk zal uitpakken.
Voor alles past een woord van erkentelijkheid jegens de zeer velen die belast zijn met de uitvoering van deze immense operatie en de enorme administratieve lasten die daar tijdelijk bij horen. Ik doel daarmee op de Belastingdienst, de zorgverzekeraars, de pensioenfondsen, de levensverzekeraars, de loonadministrateurs, het UWV, de overheden en op alle burgers van Nederland. Ik vraag de regering dan ook om met dezelfde daadkracht als waarmee hervormingen worden doorgevoerd, een besluit tot bijsturing te nemen als onverhoopt mocht blijken dat de maatregelen anders uitpakken dan beoogd en zij niet volledig aan hun doel beantwoorden. Ik heb begrepen dat het kabinet de belastingmeevaller van 3 mld. niet hiervoor wil aanwenden. Dat is mogelijk een punt van discussie. Er is in elk geval voldoende ruimte om tegenvallers in de inkomensontwikkeling volgend jaar te repareren.
Het komende jaar moet het jaar van de uitvoering worden. Na het "anders" nu ook het "beter", op weg naar een sterkere economie, een slagvaardiger overheid en een veiliger en sociale samenleving. De vruchten van alle inspanningen beginnen al zichtbaar te worden. Het begrotingstekort is binnen de perken gebleven, de economie trekt weer aan, de werkgelegenheid stijgt weer, de inkomens verbeteren, de criminaliteit loopt terug, het aantal uitkeringsgerechtigden daalt en de wachtlijsten worden korter. De bezuinigingen van de afgelopen jaren hebben weliswaar pijn gedaan, maar zij waren onvermijdelijk.
Niettemin blijkt uit vele serieuze trendwaarnemingen, zoals het onderzoek van 21minuten.nl en rapporten van het SCP en het CBS, dat velen in de samenleving zich danig zorgen maken over de toekomst van ons land. "Wij hebben het nu nog goed, maar zal dat over 25 jaar nog zo zijn?" Grootste zorgpunten betreffen de veiligheid en de criminaliteit, de kosten van levensonderhoud, de integratie van allochtonen, de sociale zekerheid, de gezondheidszorg en met name de ouderenzorg. Voorts verwacht vrijwel iedereen een teruggang in economische groei. Dit gebrek aan vertrouwen in de toekomst is fnuikend voor het élan dat nodig is om te ondernemen en te investeren, en voor de bereidheid om zich in te zetten voor een betere samenleving. De politiek ziet zich dan ook gesteld voor de grote opgave om een duidelijk perspectief voor de toekomst te bieden en dat volop uit te dragen om het somberen over de toekomst van ons land te doorbreken. Niet piekeren, maar pieken in de delta: een aansprekend perspectief waar wij trots op kunnen zijn en waarvoor mensen zich volop willen inzetten. De CDA-fractie wil daar vanuit haar politieke inzichten aan bijdragen en deze algemene beschouwingen zullen daar goeddeels over gaan.
Mevrouw de voorzitter. De christen-democratie heeft aan gemeenschapszin en gemeenschapsvorming altijd grote betekenis toegekend. Mensen leven niet alleen, maar samen, in alle mogelijke verbanden. "Samenleven doe je niet alleen" was de titel van ons vorige verkiezingsprogramma en "Betrokken samenleving, betrouwbare overheid" is de titel van het huidige. Gemeenschappen als familie, gezin en andere samenlevingsverbanden waarin mensen zich verplichten tot elkaar, vormen de basis van onze samenleving en van daaruit wordt geparticipeerd in andere gemeenschappen, zoals geloofsgemeenschappen en private en publieke werkgemeenschappen, in een kleurrijk netwerk van de meest uiteenlopende verenigingen en maatschappelijke organisaties, variërend van de plaatselijke harmonie- en oranjeverenigingen tot deelname in tal van vrijwilligersorganisaties met ideële en maatschappelijke doelen, zoals patiëntenverenigingen, milieuorganisaties en politieke partijen. In al die gemeenschappen komen mensen tot ontplooiing en wordt zin gegeven aan het leven; zin hebben om te participeren en mee te doen in de buurt, het land en de wereld.
Een actief burgerschap, in wederkerigheid tot elkaar, vormt zo de basis van onze samenleving en de welvaart in ons land. De verantwoordelijke samenleving, de civil society, waarin de burger zich niet alleen verantwoordelijk voelt voor zijn eigen bestaan maar zich ook medeverantwoordelijk voelt voor de gemeenschap is in de christen-democratie altijd het uitgangspunt geweest voor de inrichting van de samenleving. De CDA-fractie waardeert daarom de inspanningen van het kabinet om op tal van terreinen de burger beter toe te rusten om zelfstandig en in vrijheid actief deel te nemen aan de vele maatschappelijke activiteiten, betaald of onbetaald. De grotere aandacht voor het gezin, of het huishouden, en de kinderen is alom aanwezig: afschaffing van het lesgeld, gratis meeverzekering van kinderen beneden de 18 jaar in de nieuwe zorgverzekering, verhoging fiscale kindkorting, grote aandacht voor de jeugdzorg, levensloopbeleid en levensloopregeling, fiscale facilitering van vrijwilligerswerk. Dat zijn slechts enkele voorbeelden. Recentelijk hebben wij in deze Kamer van de heer Van Eijck kunnen vernemen hoeveel er op het terrein van de jeugdzorg nog moet gebeuren. Voor dit initiatief van de regering bestaat bij mijn fractie zeer veel waardering.
Ook de verschuiving van de inzet van de socialezekerheidsregelingen om mensen te helpen bij en te stimuleren in maatschappelijke participatie en werk, kan mijn fractie onderschrijven. Zowel in de bijstand als in de WW en de WAO zijn en worden vorderingen geboekt. Van nazorg, "een uitkering", naar voorzorg, "blijven participeren". Dat biedt mensen het vooruitzicht, niet aan de kant te hoeven blijven staan om in een maatschappelijk isolement te geraken. Zij die echt niet meekunnen, moeten kunnen rekenen op een duurzaam en solide vangnet en daarin past een verhoging van het uitkeringspercentage voor geheel arbeidsongeschikten van 70 naar 75. Hoe schat de regering de vooruitzichten daarvoor in?
Wij maken ook deel uit van de Nederlandse gemeenschap en het Nederlanderschap vertegenwoordigt een waarde die verankerd is in onze Grondwet, in onze geschiedenis en in onze cultuur. Er valt nog veel te winnen met het expliciet maken van de waarden die in het Nederlanderschap verborgen zitten in het onderwijs, in onze cultuuruitingen, in onze leefstijl en in de media. Kunnen onze musea, onze cultuurhistorische monumenten, onze kastelen en landschapsparken, en al het moois dat Nederland bezit aan cultureel erfgoed – dat doorgaans met veel steun van de overheid in stand wordt gehouden – niet nog meer gestimuleerd worden om daar ook een bijdrage aan te leveren?
Dit kabinet heeft het aangedurfd om het integratiebeleid te vernieuwen: minder vrijblijvendheid bij de inburgering, aanpakken van leerachterstanden door middel van schakelklassen en stimuleren van arbeidsdeelname. Een ontwikkeling die in een kwart eeuw ondanks alle goede bedoelingen is misgelopen, kan natuurlijk niet in een paar jaar hersteld worden. Het is dan ook niet reëel om op korte termijn grootse resultaten te verwachten. Toch stel ik de volgende vraag: ziet de regering nog mogelijkheden om het proces in de komende jaren te intensiveren? De CDA-fractie is ervan overtuigd dat de inzet van de regering onmisbaar is om perspectief te bieden op een betere samenleving, maar er is nog meer nodig. Ik kom daar later op terug.
Mevrouw de voorzitter. Een samenleving kan niet zonder een slagvaardige, integere en vertrouwenwekkende overheid. De regering heeft daar in haar beleid terecht een speerpunt van gemaakt. De eerste aanvalslinie in het vergroten van het vertrouwen en het herstellen van het respect voor de overheid, zit voor de CDA-fractie in de kwaliteit van de wetgeving, in het opheffen van onzinnige regelgeving en bureaucratie, in een onberispelijke performance van de vele overheidsorganen en -diensten en in een verandering van de politieke cultuur. Er is gelukkig veel in gang gezet om het functioneren van de overheid te verbeteren. Zo heeft onze fractie waardering voor de wijze waarop de regering het dreigend terrorisme aanpakt en de bedrijfsvoering van de politie wil verbeteren om zo de slagkracht van de politie te vergroten. Aangetekend zij, dat onze fractie bij het toetsen van de plannen te zijner tijd nadrukkelijk zal kijken of de lokale overheden voldoende mogelijkheden houden om hun verantwoordelijkheid op het gebied van de openbare orde te kunnen blijven waarmaken.
Bij alle overheidsinstanties zijn processen op gang gekomen om de prestaties en het dienstbetoon te verbeteren. De administratieve lastendruk wordt verminderd, in 2006 met een geraamde 3 mld. Dat is een indrukwekkend bedrag, maar toch ervaren de burgers, het bedrijfsleven en het midden- en kleinbedrijf de inspanningen op dit vlak nog als volstrekt onvoldoende. Deels wordt dit wellicht veroorzaakt door de immense administratieve veranderingen die voortvloeien uit de vele stelselwijzigingen, maar de "nieuwe" administratieve last die uitgaat van "nieuwe" wetgeving en van het snel groeiende aantal toezichthouders levert veel ergernis op. Zo hebben de zorgverzekeraars in het nieuwe bestel te maken met zeven verschillende toezichthouders. Wij zullen daarop zeker terugkomen bij de behandeling van het wetsvoorstel Marktordening gezondheidszorg. Deze ergernis komt ook naar voren in het rapport van de commissie-Stevens met de titel De top tien ergernissen van het bedrijfsleven. Ook het rapport De bomen en het bos: vergunningen en het MKB, maakt duidelijk dat wij er nog lang niet zijn. Wat gaat de regering met deze rapporten doen?
Wat doet de regering met de uitkomsten van de door onze fractie enige jaren geleden bepleite "regeldrukmonitor"? Worden de adviezen die in het rapport Alle regels tellen van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie dienaangaande worden gedaan, door de regering overgenomen? Mogen wij ervan uitgaan dat in het komende begrotingsjaar zowel in de Miljoenennota als in de toelichting van de verschillende departementale begrotingen een kwantitatieve en kwalitatieve verantwoording wordt gegeven van de ontwikkeling in de regeldruk?
Minder perspectief ziet onze fractie in de "bestuurlijke vernieuwing" als oplossing voor de bestaande onvrede over de overheid en de veronderstelde kloof tussen burger en overheid. Ik wil de immense aandacht voor de veronderstelde kloof tussen burger en overheid toch iets relativeren. Is een deel van het probleem ook niet dat goed nieuws geen nieuws is, zodat een beeld in stand wordt gehouden van "wij zeggen tegen de interviewers dat wij geen vertrouwen hebben in de overheid en die vertellen het weer op het nieuws"? Blijven wij elkaar zo niet napraten dat er geen vertrouwen is? Zijderveld zei daar eens over dat de kloof zo langzamerhand tot mythische proporties is verheven. Is een deel van de problematiek ook niet dat overheid en politiek op een hoop worden geveegd? Is de in Den Haag ingeslopen cultuur van incidentenpolitiek ook niet een factor, waar ieder incident breed wordt uitgemeten zodat het beeld van een al maar falende overheid wordt versterkt en daarenboven de aandacht wordt afgeleid van de dieperliggende achtergronden en meer fundamentele problemen en oplossingen? De burger voelt dat feilloos aan en verliest andermaal vertrouwen. Wij zitten niet te wachten op mediaspektakel en op een toeschouwersdemocratie. De politiek zal het van de inhoud moeten hebben. Het gaat ons om een politiek die aantoonbaar bezig is met de expliciete, maar vaak ook intuïtieve vragen van burgers. Vormdiscussies moeten wat ons betreft niet de inhoud verdringen. Spelregels moeten er zijn om het spel ten goede te komen en te versterken. Versterking van de democratie vraagt om een versterking van de inhoud.
Het gevleugelde, maar soms wel wat vage begrip van de bestuurlijke vernieuwing hield het afgelopen jaar de gemoederen in deze Kamer behoorlijk bezig. De droom van de heer Noten dat het kabinet dit voorjaar zou vallen over de gekozen burgemeester, is niet bewaarheid geworden. Gelukkig maar, want wij zijn het met hem eens dat er wel belangrijker zaken op een oplossing wachten. Het is waar: de christen-democratie liep nooit voorop wanneer ingrijpende voorstellen tot wijzing van staatsrechtelijke en staatkundige structuren werden gepropageerd. De CDA-fractie is echter ook niet blind voor politieke realiteiten en voor de grote veranderingen in onze samenleving. Bij haar ontbreekt echter de overtuiging dat de burger vurig een verandering van het kiesstelsel, een gekozen burgemeester, gekozen Commissaris van de Koningin en minister-president of een forse injectie directe democratie wenst en dat hij of zij daar vóór alles mee bezig is. Dat is eerder het geval met kwesties inzake de openbare veiligheid, de integratie van minderheden, de kwaliteit van het onderwijs, de werkloosheid, de wachtlijsten in de zorg of de verloedering in het maatschappelijk verkeer. Daar komt nog bij dat het CDA niet erg geestdriftig kan worden van de ervaringen die zijn opgedaan met mammoetoperaties zoals de dualisering van het decentrale bestuur.
De heer Schuyer (D66):
Het zal de heer Werner misschien verbazen, maar ook ik ben van mening dat burgers heel vaak met andere dingen bezig zijn dan met bestuurlijke vernieuwing. Daar gaat het natuurlijk niet om. Het gaat erom of een overheid of een parlement mankementen ziet en of het van belang is om die te veranderen. Ik denk bijvoorbeeld aan het debacle van het Europareferendum, waar de kloof toch niet te ontkennen valt tussen datgene wat de politiek of de regering vonden en datgene wat de burger heeft uitgesproken.
De heer Werner (CDA):
Ik hoop dat de heer Schuyer het goedvindt dat ik mijn betoog over de bestuurlijke vernieuwing afmaak alvorens ik op zijn woorden reageer. Ik begrijp de strekking van zijn opmerking zeer wel. Mijn partij heeft natuurlijk wezenlijk een ander standpunt in dezen dan D66. Dat hoeven wij niet weg te poetsen. Wij hebben al van de nieuwe D66-minister begrepen dat wij in Den Haag duidelijk voor onze meningen mogen uitkomen. Dat doe ik vandaag dan ook.
Voorzitter. In zijn oratie Reinheid en democratie hekelt de nieuwe Tilburgse hoogleraar Hendriks wat hij noemt "de wet tot behoud van de reorganisatiezucht", de constante schoonmaakwoede in het Huis van Thorbecke en het zoeken naar de Big Bang mede onder invloed van de media. Hij pleit terecht voor een voorzichtige benadering waarin rekening wordt gehouden met de Nederlandse bestuurlijke traditie. Onze reserve is niet slechts door praktische redenen ingegeven. Wij zijn overtuigd, zo zeg ik tegen de heer Schuyer, van de grote betekenis van de hoekstenen van ons bestel en de grote waarden die daarin zijn belichaamd. In de vertegenwoordigende democratie dus; niet in de directe democratie. In het parlementaire stelsel dus; niet in een presidentieel systeem. In politieke partijen als de verenigingen, die het politieke bestel dragen, in de grondslag van evenredigheid van ons kiesstelsel. Juist vanwege datzelfde kiesstelsel kunnen steeds weer nieuwe partijen en de bevolkingsgroepen die zij representeren hun stem laten horen. Zo kunnen zij hoe dan ook hun invloed laten gelden aan het Binnenhof en in de provinciale en gemeentelijke volksvertegenwoordigingen.
De CDA-fractie is er dan ook gelukkig mee dat ook in de nota over bestuurlijke vernieuwing zowel het uitgangspunt van de vertegenwoordigende democratie als het belang van politieke partijen wordt onderschreven. De CDA-fractie zal echter de concrete wijzigingsvoorstellen te zijner tijd toetsen aan haar eigen hierboven genoemde inzichten. Het zal niemand verbazen dat de CDA-fractie geen behoefte heeft aan het burgerforum en aan de nationale conventie waarvan alleen de naam al associaties oproept met de revolutionaire Franse vergadering die het bestel op de kop zette en al doende de koning liet onthoofden, of met de constituerende vergadering die aan de wieg stond van de Bataafse Republiek. Wij begrijpen natuurlijk wel dat elke gelijkenis toevallig is. De introductie van deze voor Nederland in deze vorm unieke gremia roept snel een dynamiek op die veel misverstanden kan oproepen. Wij wachten met belangstelling de resultaten af.
In de voorgenomen grondwetswijziging inzake de gekozen burgemeester heeft de CDA-fractie tevreden geconstateerd dat de regering alsnog gevoelig is gebleken voor onze argumenten om de aanstellingswijze van de burgemeester in de Grondwet te blijven verankeren. Mocht een volgende kabinetsperiode een gekozen burgemeester brengen, dan spreekt het voor zich dat de CDA-fractie de vormgeving van deze figuur zal toetsen aan de vraag hoe de vormgeving zich verhoudt tot het hoofdschap van de raad en de overige fundamentele kenmerken van het gemeentebestuur. Bij eerdere gelegenheden heb ik in deze Kamer al de zienswijze van de CDA-fractie over de referenda kenbaar gemaakt. Wij achten deze in strijd met de eerder door mij genoemde uitgangspunten voor de inrichting van ons staatsbestel.
De heer Noten (PvdA):
Ik begreep het even niet helemaal. Het ging mij te snel. Wat zei de heer Werner nu over het referendum? Zei hij dat zijn eerder ingenomen standpunt is veranderd? En hoe luidde dat eerder ingenomen standpunt ook alweer?
De heer Werner (CDA):
Ik had gedacht dat mijn fractie hier niet meer veel over hoefde te zeggen, omdat zij tegenstander is geweest van alle voorstellen over referenda die deze Kamer hebben bereikt, inclusief het Europees referendum. Ik dacht dat dit heel duidelijk was, maar ik wil de argumenten nog wel een keer geven.
De heer Noten (CDA):
Dat is niet nodig; mijn vraag is beantwoord.
De heer Kox (SP):
De somberheid van het volk en het optimisme van het bestuur vormen de rode draad in het betoog van de heer Werner. Hij heeft dit punt een aantal keren genoemd. Tot nu toe is zijn veronderstelling steeds dat het volk het niet snapt en de regering het goed gezien heeft. Is dat wel zo? Is het volk wel gek en heeft het bestuur wel gelijk? Zou de somberheid van de bevolking niet realistischer kunnen zijn dan het optimisme van de regering?
De heer Werner (CDA):
De heer Kox heeft mij een aantal malen horen zeggen dat de burger sommige dingen beter aanvoelt dan wij hier in de politiek. Ik zeg echter dat de politiek de opdracht heeft om het somberen van de mensen in een ander licht te plaatsen en hen perspectief te bieden. Dat is mijn opdracht. Als wij weten dat de mensen somberen en problemen hebben met allerlei zaken waarop ik in de loop van mijn betoog nog uitvoerig terugkom, is het aan ons als bestuur om iets te ondernemen om de burger nieuw perspectief te geven. Dat is mijn insteek.
De heer Kox (SP):
Dat is een nobel streven; dat siert collega Werner. De vraag is echter of de somberheid van de bevolking dan wel het optimisme van de regering realistisch is. Laat ik het nog wat verbijzonderen. Niet alleen de bevolking is somber, maar ook een groot gedeelte van de CDA-achterban. Op dit moment stemmen er meer CNV'ers op de SP dan op het CDA. 20% van de CDA-achterban overweegt om op mijn partij te stemmen. Is de achterban van het CDA dan ook in de war? Moeten die mensen ook worden opgemonterd? Of is de achterban van het CDA misschien wel goed geïnformeerd en is die somberheid realistisch?
De heer Werner (CDA):
Ik denk dat de somberheid realistisch is. Dat staat in mijn hele betoog centraal. Ik zie het als de opdracht van de regering en van de politiek om die somberheid te doen keren. De maatregelen die het kabinet de afgelopen twee jaar heeft genomen, zijn in de ogen van mijn fractie absoluut essentieel om tot een beter perspectief te komen. Uit mijn verdere betoog zal blijken dat ik nog niet tevreden ben met alles wat er gebeurt en dat er nog veel meer moet gebeuren om dat perspectief geloofwaardig neer te zetten, zowel voor mijn achterban als voor de kiezers van de heer Kox als voor geheel Nederland.
De heer Kox (SP):
Het verhaal van de dode man begreep ik overigens niet goed. Ik heb het idee dat de heer Werner dat toch nog een keer moet doorlezen.
De heer Werner (CDA):
Ik zal nog eens nadenken over de dode man. Ik vond het verhaal echter wat merkwaardig beginnen met de psychiatrie en ijdeltuiterij, want als alle ijdeltuiterij bij de psychiatrie moet worden behandeld, komen er heel wat mensen in een inrichting.
De heer Noten (PvdA):
Ik word graag goed geciteerd, mijnheer Werner. Ik had het niet over ijdeltuiterij, want dan krijg ik het te druk. Ik had het over narcisme. Dat is echt iets anders. Overigens komt dat in dit huis ook voor, maar wat minder frequent.
De heer Werner (CDA):
Laten wij hier niet redetwisten over de diagnose van ons ijdel gedrag. De heer Noten weet echter ook dat het slecht afloopt met veel mensen die in het psychiatrische circuit terechtkomen. Daarom is die dode misschien ontstaan, misschien zat die in het verkeerde kanaal. Ik zal er nog met de heer Noten over praten. Ik zei het al eerder: over het algemeen heerst somberheid over het economisch perspectief van ons land. Het consumentenvertrouwen is nog steeds laag, ondanks het optimisme dat uit de Miljoenennota en andere documenten naar voren komt en er duidelijk sprake is van een herstel van de economische ontwikkeling. Er is inderdaad een herstel van de economische ontwikkeling, zo zeg ik nog maar eens tegen de heer Kox. Het regeringsbeleid heeft daartoe zeker bijgedragen. Herstel van de economische ontwikkeling is wel voorwaarde om perspectief te kunnen bieden.
Terecht beziet de regering de economische groei vooral in de context van de werkgelegenheidsontwikkeling. Het hebben van een baan en deelname aan het maatschappelijke verkeer zijn voor veel burgers over het algemeen nog belangrijker dan de hoogte van het inkomen, want werk biedt perspectief op verdere ontplooiing en ontwikkeling. Ook voor het welslagen van het integratieproces van allochtonen, is meer werk een belangrijke voorwaarde. Hetzelfde geldt voor het op arbeidsparticipatie gerichte beleid dat ten grondslag ligt aan de hervormingen in de sociale zekerheid. Dat vraagt om veel nieuwe banen, juist ook voor al die mensen die voorheen niet op de arbeidsmarkt kwamen, maar nu op grond van het activerende sociale zekerheidsbeleid voor hun bestaan wél aan de slag moeten. Dat betreft de gedeeltelijk arbeidsongeschikten, de ouderen die langer moeten doorwerken maar doorgaans duurder zijn voor de werkgever, de mensen met een bijstandsuitkering die weinig werkervaring hebben en grote groepen allochtonen.
De CDA-fractie vraagt de regering nadrukkelijk om tijdens de komende werkconferentie met de sociale partners aan dit vraagstuk de hoogste prioriteit te geven. Vooral van de werkgevers zal in dezen meer verantwoordelijkheidsbesef en inzet gevraagd moeten worden, anders zal er van het activerende sociale beleid en van de integratie van minderheden niet veel terechtkomen. Is de regering voornemens hiervan een zwaar punt te maken op de werkconferentie met de sociale partners? En is zij met ons van mening dat dit voor de werkgevers geen vrijblijvende aangelegenheid kan zijn?
De heer Noten (PvdA):
Begrijp ik het goed dat de heer Werner de bal bij de werkgevers legt? Hij zegt immers dat het voor de werkgevers niet vrijblijvend mag zijn. Spreekt hij de werkgevers aan op het genereren van banen voor allochtonen? Roept hij de werkgevers op, of roept hij de regering op om de werkgevers op te roepen? Klopt dat?
De heer Werner (CDA):
De inspanningen moeten uiteindelijk van de werkgevers komen, want die moeten werk creëren. Daar is het werk. De regering heeft voorwaarden gecreëerd, waardoor bedrijven efficiënter kunnen werken en meer winst kunnen maken. De heer Noten heeft zelf al die mooie dingen genoemd. Ik vind dat de werkgevers kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om met de vruchten van het veranderde socialezekerheidsstelsel ook de andere kant te bedienen en de mensen banen aan te bieden en te werk te stellen.
De heer Noten (PvdA):
De heer Werner mag van mij de werkgevers best aanspreken, maar waarom zouden zij zich laten aanspreken, wat is hun belang? Is de heer Werner niet bezig om de verantwoordelijkheid voor dat deel van de arbeidsmarkt neer te leggen bij de werkgevers? Ligt die niet in dit huis, ligt die ook niet bij de politiek? De bal kan toch niet zomaar aan de werkgevers toegespeeld worden?
De heer Werner (CDA):
Ik zeg dat vooral de werkgevers aangesproken moeten worden. Dat kan niet allemaal in Den Haag geregeld worden, de werkgevers moeten daaraan meewerken. Zij moeten uiteindelijk de mensen tewerkstellen.
De heer Noten (PvdA):
Werkgevers moeten meewerken, werknemers moeten meewerken, het weer moet ook meewerken. De kern is dat híer een verantwoordelijkheid ligt om zelf voorstellen te ontwikkelen, zelf initiatieven te nemen en die te presenteren en niet anderen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Dat helpt niet.
De heer Werner (CDA):
Dat zien wij dus anders. Er komt een werkconferentie. De heer Noten is zelf bij de vakbonden geweest. Ik dacht dat hij vanuit die wereld wellicht ook zou refereren aan de verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers om samen cao-overleg te plegen en daarin aandacht te geven aan scholing van werknemers en allerlei andere zaken. Nu is aan de orde dat werkgevers en werknemers ook plaatsen beschikbaar moeten stellen voor die mensen aan de onderkant van de samenleving die nu op de arbeidsmarkt komen. Slaagt dat niet, dan mislukt het beleid van de regering. Er moet de regering alles aan gelegen zijn om in de komende werkconferentie dit punt bovenaan de agenda te zetten! Ik wacht het antwoord van de regering af. Als mensen hun verantwoordelijkheden niet nemen, zijn wij er nog altijd als parlement om te kijken naar maatregelen van overheidszijde. Het zou mooi zijn als het vanuit de werkgevers en werknemers zelf kwam. Als die niet meewerken, wordt het immers nooit iets.
Tegelijkertijd is er een aanzienlijk verlies van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegtrekken van veel economische bedrijvigheid – goederen en diensten – naar lagelonenlanden zoals China, India, Zuid-Amerika en Oost-Europa. Deze opkomende economieën worden door velen als een bedreiging voor onze welvaart ervaren. Ik kom op de internationale dimensie straks nog terug. De vraag is urgent, welke economische bedrijvigheid en welke werkgelegenheid daarvoor in de plaats komen. Niet bij de overheid, waar als gevolg van bezuinigingen het aantal arbeidsplaatsen zal afnemen. De grote onzekerheid over de olieprijs en de economische malaise bij belangrijke handelspartners als Duitsland en andere Europese landen, laten nog onduidelijkheid bestaan over wat wij van het economische herstel mogen verwachten. Is de economische terugslag van ons land niet veel fundamenteler en structureler van aard dan wij wellicht bereid zijn toe te geven?
Het lijkt erop, mijnheer Kox, dat de burger dat zo voelt: Ja zeker, nu hebben we het nog goed, maar we maken ons grote zorgen over de toekomst. Waar moet de nieuwe bedrijvigheid vandaan komen? Wordt het niet tijd dat een helder, tot de verbeelding van mensen sprekend perspectief geschilderd wordt van waar wij met Nederland naar toe gaan?
De heer Kox (SP):
Toen collega Werner mijn naam noemde, werd ik natuurlijk extra alert. Gelukkig kunnen nog steeds een heleboel Nederlanders zeggen: nu gaat het nog goed, maar straks? Dat is heel fijn, want dat betekent dat wij in ieder geval nog iets voor de toekomst kunnen doen. Maar wat zegt collega Werner van die 15% van de gezinnen die op dit moment op het armoede niveau zitten? Die kunnen niet zeggen: nu gaat het ons nog goed, maar straks? Nee, die mensen gaat het heel slecht en die vragen: wat doet de regering voor ons? Dat is toch ook een deel van de werkelijkheid? Het gaat een aantal mensen ontzettend slecht. Ondanks al het gesnoei en al het gedoe zit op dit moment 15% op het armoedeniveau. Dat verzin ik niet, dat bedenkt het CPB. Het CDA moet toch ook staan voor deze mensen? Die mensen zijn niet alleen bang voor de toekomst maar ook voor het heden.
De heer Werner (CDA):
Ik heb in een interruptiedebat met de heer Noten een heel duidelijk pleidooi gehouden voor juist die groepen aan de onderkant van de samenleving die op de armoedegrens zitten. Die zijn gebaat bij werk en daarom moet er een heleboel gebeuren. De aandacht voor deze groep is volop in mijn betoog aanwezig.
De heer Kox (SP):
Aandacht is heel fijn, maar met aandacht en goede bedoelingen alleen komen wij er niet.
De heer Werner (CDA):
Ik ben ook nog niet klaar.
De heer Kox (SP):
Nee, mijnheer Werner, maar uw regering is al zoveel jaren bezig. U bent nog niet klaar en u zegt dat het in de toekomst beter moet worden, maar u zou bij zo'n moment als deze algemene politieke beschouwingen kunnen zeggen waarom het beleid van de regering niet werkt, waarom het aantal mensen op het minimumniveau is gestegen in de afgelopen vier jaar. Dat moet u toch ook zorgen baren? Het zijn uw kiezers!
De heer Werner (CDA):
In een tijd van conjuncturele teruggang is dat fenomeen helaas altijd aanwezig.
De heer Kox (SP):
Dat is onvermijdelijk.
De heer Werner (CDA):
In het vervolg van mijn betoog zal ik aangeven wat ik de komende jaren van de regering verwacht om ook voor die mensen het perspectief te verbeteren. Ik wil niet dat er zomaar 10% meer inleveren uit de zak getoverd wordt, als ware daarmee alle problemen opgelost. Er zal actief meegewerkt moeten worden.
De heer Kox (SP):
Wanneer rekent de CDA-fractie deze regering af op haar beleid? De regering is al lang bezig, de regering slaagt erin om het aantal mensen op het minimum te doen stijgen. De CDA-fractie steunt deze regering, maar zij zal toch op enig moment moeten zeggen dat het genoeg geweest is, dat de regering niet het schild voor de zwakkeren is dat de CDA-fractie wil dat zij is. Dat moment moet toch ooit komen?
De heer Werner (CDA):
Dat komt ook zeker een keer. Wij vinden dat dit moment nog niet daar is. De heer Kox weet dat de afgelopen jaren een economische teruggang heeft plaatsgevonden, dat er geweldig gepompt moest worden om niet te verzuipen en dat loonmatiging heeft plaatsgehad. Dat was allemaal nodig. Geen mens kan daaraan voorbijgaan. Mede dankzij dat beleid zijn er nu de eerste tekenen van herstel en neemt de werkgelegenheid weer toe. Het gaat erom dat ook de nieuwe groepen die nu op de arbeidsmarkt komen een kans krijgen en werk kunnen vinden. Daarover gaat mijn betoog. Ik spreek de regering daarop aan en ik spreek de sociale partners daarop aan. Ik wacht nu eerst even af wat daarvan komt.
De heer Noten (PvdA):
Ik wil het even scherp formuleren. Er zijn in Nederland 0,5 miljoen jongeren met een chronische ziekte. Die zullen niet de productiviteit bereiken die een werkgever van een werknemer verlangt vanuit het marktdenken. Dat is die werkgever niet te verwijten en dat is die werknemer niet te verwijten. Het gaat om 0,5 miljoen mensen. Wij kunnen de werkgevers en de sociale partners aanspreken totdat wij een ons wegen, maar dat vraagstuk zullen wij in dít huis moeten oplossen. Als wij daarvoor geen voorstellen zien of horen, ontbreekt er iets wezenlijks in dit land en is het naar mijn gevoel echt flauwekul om te praten over perspectief. Deze mensen moet perspectief geboden worden en dat doen wij nu niet. Dat punt heb ik proberen te maken in aansluiting op de heer Kox.
De heer Werner (CDA):
Dat heb ik genoteerd. Ik ga u nu vertellen wat er volgens ons nog meer moet gebeuren om dat perspectief te krijgen.
Mevrouw de voorzitter. Ik ga verder met mijn betoog. Wordt het niet tijd dat helder aangegeven wordt waar onze kansen liggen en hoe wij die kansen kunnen benutten en een en ander neerleggen in begrijpelijke realistische toekomstscenario's, die anders dan de nogal macrogeoriënteerde cijfers van de MEV en het CEP concreet zijn en tot de verbeelding van de bevolking spreken? Dat is iets anders dan alleen maar aangeven dat wij er met de hervormingen nog lang niet zijn, harder en langer moeten gaan werken, de lonen moeten matigen en het ontslagrecht moeten versoepelen. Dat zal misschien wel nodig zijn, maar dat zijn geen maatregelen waarvoor je mensen in beweging krijgt en waar zij achteraan zullen lopen als niet duidelijk aangegeven wordt welk perspectief daarmee geboden wordt.
Wij hebben sterke troeven om de toekomst wel degelijk met vertrouwen tegemoet te kunnen zien, maar laten wij dat ook duidelijk naar voren brengen. Onze kennis op het gebied van waterwerken en de voedingsketen "van grond tot mond" zijn wereldberoemd, onze geografische ligging is gunstig, met de mainports, de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol, hebben wij krachtige trekkers en onze handelsgeest is vermaard over de hele wereld. De ouderenzorg en medische sector zullen sterk groeien en bieden veel innovatieve kansen. De fundamentele kennis rond nanotechnologie, de moleculaire biologie, de ICT en milieukunde, bieden nieuwe, ongekende mogelijkheden op alle denkbare terreinen. Biomassateelt geeft nieuwe kansen aan de land- en tuinbouw voor het leveren van bijvoorbeeld energie uit koolzaad of bouwmaterialen uit olifantengras. Ik vraag de regering om duidelijk te maken, anders dan met de traditionele conjuncturele maatregelen, waar de nieuwe werkgelegenheid vandaan kan komen. Past hier niet een grotere ambitie om met concrete verkenningen de kansrijke economische bedrijvigheid voor ons land in kaart te brengen en het beleid daarop af te stemmen? En past het niet om, in het besef dat de economische malaise meer is dan een conjuncturelere terugval, nog veel harder in te zetten op het verbeteren en daarop afstemmen van het onderwijs, bij-, na- en omscholing, en de research- en developmentinspanningen op te voeren, zodat de groeiende mismatch op de arbeidsmarkt wordt gecorrigeerd?
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Veel van wat de heer Werner naar voren brengt, spreekt mij zeer aan. Ik denk dat hij goede vragen aan het kabinet stelt, maar het zijn niet alle vragen. De tijd begint te dringen, niet zozeer de spreektijd van de heer Werner maar wel de tijd van dit kabinet. Wij staan aan de vooravond van het laatste volle regeringsjaar. Een partijgenoot van de heer Werner heeft niet al te lang geleden gezegd dat in Nederland 2 miljoen economisch kwetsbare mensen wonen. Er kan uiteraard een pleidooi gehouden worden voor de teelt van olifantengras maar daarmee zijn die 2 miljoen mensen niet minder kwetsbaar geworden. Ik hoor graag uit de mond van de woordvoerder van de CDA-fractie dat het kabinet duidelijk tekortschiet met zijn plannen voor komend jaar voor het uit die kwetsbare positie halen van die hele grote groep van mensen die te laag geschoold zijn, weinig productief zijn, weinig kansen hebben op deze arbeidsmarkt vanwege bijvoorbeeld hun allochtone afkomst, voor wie de loonkosten voor werkgevers te hoog zijn, voor wie loonkostensubsidies zijn afgeschaft et cetera.
De heer Werner (CDA):
Ik kan er ook niets aan doen dat ik niet alle vragen stel die kunnen worden gesteld. U hebt straks de gelegenheid uw vragen aan het kabinet te stellen. Ik stel natuurlijk de mijne. Ik vind het een herhaling van zetten worden. Ik heb van alle drie de oppositiepartijen, voorzover zij nu aan het woord zijn geweest, gehoord dat ik moet opkomen voor die 2 miljoen kanslozen. Ik heb tot twee of drie keer toe de regering opgeroepen daarvoor werkperspectief te geven.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
U wilt werkgevers aanspreken en het kabinet oproepen, maar de concrete vraag is of u vindt dat het kabinet voldoende beleidsvoornemens heeft voor 2006, zo ongeveer het laatste regeringsjaar van dit kabinet. Als u dat niet vindt, is dit het moment om het kabinet daarop af te rekenen.
De heer Werner (CDA):
U wilt meteen weer zo graag afrekenen. Ik heb gemeld wat ik van het kabinet verwacht en ik heb de vragen gesteld die ik interessant vind. Die gaan over het bieden van perspectief op werk. Dat moet er zijn, want als er geen werk is, is er geen perspectief. Dat is de kwintessens van mijn inzet. Ik moedig het kabinet aan, daarin volgend jaar nog duidelijker te worden en ik geef het daarvoor alvast een aantal voorbeelden. Ik begrijp dat u uw gevoelens hier wilt neerleggen, maar u bent straks zelf aan de beurt. Ik geef in ieder geval aan dat wij nog meer van het kabinet verwachten dan het tot nu toe heeft gedaan. Wij zien dat als absoluut onvermijdelijk en noodzakelijk.
Zeker, willen wij de kansen benutten, dan zal de arbeidsmarkt flexibeler moeten worden en levenslang leren normaal. In navolging van het Innovatieplatform is alom in het land de innovatiemotor op gang aan het komen. Het gebiedsgerichte economische beleid genereert veel nieuwe dynamiek, maar ook hier de vraag: moeten wij duizend bloemen laten bloeien of moet er meer focus aangebracht worden in de talrijke initiatieven? De opkomende innovatieve regio's Oost-Nederland, de triangel en Twente, Wageningen, Nijmegen, de Brainport, Oost-Brabant en Zuid-Limburg met de versnellingsagenda, genereren veel nieuwe betekenisvolle mogelijkheden voor ons land en reiken bouwstenen aan voor de toekomstige bedrijvigheden. Mijn vraag aan het kabinet is: zou het voor de stimulering van innovatie van duurzame economische ontwikkeling en van het gemeenschapsgevoel niet goed zijn, een dergelijk toekomstscenario voor de lange termijn te ontwikkelen, zo mogelijk in de vorm van een aantal nationale projecten? Daarmee kan een meer concreet, tot de verbeelding sprekend toekomstperspectief voor Nederland worden geboden en kan, mede met het oog op de volgende kabinetsperiode, het debat over te maken keuzes op gang worden gebracht. Daarbij kan dan ook de hier in deze Kamer door alle partijen onderschreven motie-Lemstra worden betrokken waarin wordt gevraagd hoe geanticipeerd gaat worden op de langetermijnontwikkeling rond zaken als klimaatverandering, zeespiegelrijzing, hoogwaterproblemen, de ontwikkeling van Schiphol, de bereikbaarheid van de Randstad en de ontwikkeling van de Maasvlakte. Ik zou nog wel even kunnen doorgaan met deze opsomming.
Het is urgent om in de vorm van een nationaal project na te gaan hoe wij in 2025 bijvoorbeeld in onze energiebehoefte kunnen voorzien en welke rol bijvoorbeeld de landbouw daarin kan spelen. Dat zou ook wel eens een ander licht kunnen werpen op het in de verkoop zetten van onze elektriciteitscentrales nú. En is het geleidelijk wegvallen van de aardgasbaten, waarvan wij nu nog zo uitbundig profiteren, in 2025 een niet minstens even groot probleem als de vergrijzing? Waarom stellen wij ons niet tot doel dat Nederland in 2025 leading is in de wereld op het gebied van de milieukunde en duurzaamheid? De kennis daarvoor is in ons land aanwezig. Zeker, 2006 is het jaar van de uitvoering, maar daar kan het niet bij blijven. Het moet ook het jaar worden van nieuw elan en het scheppen van nieuw perspectief voor ons land.
Dit perspectief, mevrouw de voorzitter, kan niet los gezien worden van de positie van ons land in Europa en de wereld. Onze kansen en perspectieven zijn daarmee onlosmakelijk verbonden. De Europese integratie wordt, of moet ik zeggen, werd wereldwijd gezien als het meest succesvolle naoorlogse project van de politiek. Verzoening, wederopbouw, afweer tegen nieuwe totalitaire dreigingen, het kon allemaal dankzij het bewijs, dat met vallen en opstaan de politiek in staat bleek boven haar eigen schaduw en haar eigen kortetermijndenken uit te stijgen. De christen-democratie heeft daarin altijd een leidinggevende rol gespeeld, maar nu ervaren velen Europa als een bedreiging. Waarom? Europa is in de ogen van veel burgers paradoxalerwijs het symbool geworden van verlies van het eigene, de eigen bestemmingsmogelijkheid; het symbool van banenverlies, van saneringen en van wegconcurreren, en daar komt nog de globalisering bij.
Inderdaad, globalisering, cultureel, sociaal, economisch en politiek, is een realiteit. ICT, mobiliteit, vrijhandel met zware concurrentie van lage lonenlanden, andere politieke en economische machtsverhoudingen, het opkomen van een wereldwijde amusementscultuur, en ook criminaliteit en terrorisme en nieuwe, niet aan enige grens gebonden, internationale risico's van epidemieën, het zijn de realiteiten van de 21e eeuw. En daarmee wordt ook de conjuncturele neergang in de economie niet meer als iets cyclisch ervaren, ik heb dat al eerder gezegd, maar als een structurele bedreiging van bestaanszekerheid, die niet zelden leidt tot onzekerheid en zelfs existentiële angst.
Dat burgers zich afkeren van Europa zou ook wel eens te maken kunnen hebben met dat gevoel van onzekerheid en machteloosheid, omdat zo velen vrezen en voelen dat nationale politiek tegenover deze allesbeheersende uitdaging en dreiging machteloos staat. Het verklaart ook de felheid en het fanatisme van de anti-globaliseringsbeweging. Daarvoor dienen naar onze mening allereerst een visie en een antwoord te worden ontwikkeld op dit fenomeen van globalisering en Europeanisering. Dat is – wij realiseren het ons – niet gemakkelijk. Statistieken alleen helpen niet: de schilder of de truckchauffeur, die zijn baan ziet weggesaneerd, koopt niet zoveel voor het verhaal dat wij per saldo, ja saldo, aan bijvoorbeeld de uitbreiding van Europa verdienen. Hij wil perspectief voor zichzelf!
Wij realiseren ons dat dit kabinet er op microniveau en macroniveau veel aan doet om de nadelen van de globalisering te beperken en de voordelen te maximaliseren. Op microniveau door arbeidsmobiliteit te bevorderen bijvoorbeeld door herscholings- en doorstromingsmaatregelen, op macroniveau door de concurrentiepositie van onze economie te behouden en te versterken door loonmatiging en infrastructurele voorzieningen.
Dat is een andere visie dan klakkeloos de onvermijdelijkheid van een globale marktwerking, zonder bescherming van het zwakke of zonder aanpassingstijd, te accepteren en het is een andere visie dan krampachtig zich willen afschermen van wereldwijde markten en beïnvloedingen.
Het gaat er allereerst om dat wij de zegeningen van de globalisering durven belichten. De volkeren van China, India, Brazilië en Vietnam lijken zich in een hoog tempo aan de armoede te ontworstelen. Brachten wij twee decennia geleden nog voedselhulp naar India, nu exporteert dat land zelf voedsel en geeft het zelf hulp. Het is uiteraard dankzij de geweldige inspanningen van die landen zelf, maar het is ook voor een gedeelte dankzij die ontwikkelingshulp uit het verleden, en dat mag ook wel eens gezegd worden.
Maar is globalisering ook goed voor ons? Het antwoord op die vraag kan niet los gezien worden van Europa. Waar velen Europa zien als het probleem, is het ook de oplossing voor de verder voortschrijdende globalisering, als een brug daarnaar toe, als een antwoord erop. Alleen een krachtig, zelfbewust Europa kan een eigen antwoord op die globalisering formuleren. Dat wil zeggen, niet de afwijzing ervan, maar een bewuste, eigen invulling van dat fenomeen: economisch, sociaal, cultureel en politiek. Economisch door te investeren in waarin wij goed zijn, vooral in de hersens van de Europese burgers, maar ook in de Lissabonagenda – waarom blijven wij daarbij toch zo achter? - en in de structuur en modernisering van onze economieën. Het kan, zoals sommige sectoren van de Nederlandse economie bewijzen, ook voor het midden- en kleinbedrijf. Een nieuwe wereld met 2 miljard mensen meer in China en India, die koopkracht hebben gekregen, biedt vooral grote kansen voor onze export naar die landen, voor de bedrijvigheid in onze mainports, voor onze welvaart (goedkopere producten komen op onze markt) en voor onze handel. Moeten wij de inspanningen om de banden met deze nieuwe economische mogendheden verder aan te halen, niet opvoeren? Doen wij genoeg met onze handelsmissies om contacten te leggen? Prachtig om in de krant te lezen dat een paar Nederlandse ondernemers een order van 400 mln. binnenhalen in India om 4 miljoen voertuigen en 1500 tankstations om te bouwen op LPG.
Sociaal moeten wij het fenomeen globalisering invullen door hervormingen ten gunste van arbeidsparticipatie en het opheffen van sommige belemmeringen op de arbeidsmarkt, maar ook door niet klakkeloos het Angelsaksische economische model na te apen. Soms bevordert een niet te laag sociaal vangnet juist die arbeidsmobiliteit, omdat men eerder risico's wil nemen.
Cultureel moet die invulling geschieden ook en vooral door ruimte te houden voor het niet-commerciële in de media, in het vrijwilligerswerk en in maatschappelijke voorzieningen.
Politiek is die invulling nodig, omdat Brussel wel eens de neiging heeft ook dit allemaal te ijken aan het vrije marktprincipe. Maar Europa kan en moet juist een eigen, ook politiek antwoord op die eenheidsworst van globalisering geven. Azië, Latijns Amerika, Afrika en de post-socialistische landen kijken met spanning naar ons, of het ons lukt een eigen invulling te geven, een alternatief te bieden voor een allesbeheersend vrije marktdenken. Inderdaad, Europa als sociaal-economische mainpower kan het verschil uitmaken of dat globaliseringproces humaan verloopt, dan wel vooral veel verliezers en een paar grote winnaars kent. Als de globalisering blijft steken in het fenomeen dat 200 miljardairs samen een groter vermogen hebben weten te vergaren dan 1,5 miljard medeburgers, dan is er iets grondig mis, wereldwijd en ook hier. Die globalisering maakt burgers angstig en mismoedig. Maar juist een nieuwe visie op Europa en zijn onmisbaarheid in dit proces, kan de burgers het gevoel teruggeven weer macht te hebben over het eigen bestaan, dat te kunnen richten en inrichten.
Het referendum heeft de verdere ontwikkeling van Europa gestagneerd. Waar de CDA-fractie overtuigd is van de noodzaak van een sterk Nederland in een sterk Europa, betreurt ze de uitkomst van het referendum zeer. Vele elementen in het nieuwe verdrag worden door de CDA-fractie nog steeds gezien als een wenselijke, belangrijke stap voorwaarts, een stap waarvan het thans helaas niet duidelijk meer is of deze nog gezet zal worden. Wat gaat de regering nu ondernemen om het verloren terrein ten aanzien van Europa terug te winnen? Als onze fractie aan de regering vraagt om een aansprekend toekomstscenario voor ons land neer te zetten, dan kan zulks alleen in Europees en mondiaal perspectief. Anders zal geen antwoord mogelijk zijn om de gevolgen van de snelle en grootschalige Europese en mondiale herverkaveling van economische bedrijvigheid en werkgelegenheid hier in ons land op te vangen. Of is er een alternatief en keren wij als Nederland de rug naar Europa en de wereld? Waar zullen wij dan over 25 jaar met Nederland staan? Wat is dan het perspectief? Nederland museumland? Of Nederland het bejaardenoord van Europa? Het spreekt de fractie van het CDA niet aan.
Mevrouw de voorzitter. Ik rond af met de wens dat de regering met nog meer inzet de bevolking zal weten te overtuigen van nut en noodzaak van het regeringsbeleid. Het gebrek aan vertrouwen in ons land in eigen kunnen en in de toekomst van ons land is zorgwekkend, terwijl het kabinetsbeleid nu juist terecht gericht is op die langere termijn om een antwoord te hebben op de snel en sterk veranderende concurrentiepositie van ons land, op de vergrijzing, op de zich drastisch wijzigende machtsverhoudingen in de wereld en op de steeds snellere technologische veranderingen én om de nieuwe kansen die zich aandienen te pakken en de daarbij behorende welvaart te kunnen meenemen. Juist nu in het komende jaar verwacht mag worden dat de introductie van de diep ingrijpende hervormingen ongetwijfeld gepaard zal gaan met veel onrust en kinderziektes, zal dat perspectief, dat weten waarvoor wij het allemaal doen, niet in de laatste plaats om onze kinderen een goede toekomst te verzekeren, meer dan ooit noodzakelijk zijn.
Ik wacht het antwoord van de regering met belangstelling af.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Voorzitter. De laatste ronde, het laatste volle regeringsjaar alweer voor dit kabinet dat de kiezers eigenlijk niet wilden. De laatste kans ook om de beloftes van 2003 in te lossen, tijd om nog eens terug te lezen wat het kabinet-Balkenende II allemaal met Nederland voorhad: een sterke economie, een slagvaardige overheid, een levende democratie en een veiliger samenleving, meer eigen verantwoordelijkheid, versterking van het innovatieve vermogen van Nederland, herstel van waarden en normen en versterking van de internationale verantwoordelijkheid van Nederland en Europa in de wereld.
De groei van de arbeidsparticipatie stagneerde tot nu toe en het besteedbaar inkomen van huishoudens nam in 2003, 2004 en opnieuw in 2005 af. Het aantal huishoudens dat moeilijk of zeer moeilijk kan rondkomen, nam de laatste jaren toe van bijna 10% naar bijna 15%. Het plusje dat in het jaar voor de verkiezingen wordt uitgedeeld, steekt daar schraal bij af. In de aanloop naar het oogstjaar van dit kabinet groeit de Europese economie bijna twee keer meer dan de Nederlandse. Beleid waar de 2 miljoen kansarmen van De Geus iets aan zouden kunnen hebben, is afgebroken. Denk aan de loonkostensubsidies voor werklozen. Wat het kabinet participatiebevordering noemt, noemt een gewoon mens het verlagen van uitkeringen. Wat Balkenende een prikkel tot werkaanvaarding noemt, noem ik een enkele reis naar de bijstand. De statistieken zijn veranderd, wat niet is veranderd is de werkelijkheid van de mensen achter die statistieken. Er is nazorg noch voorzorg! Voor wie wel een baan vindt, valt er weinig te juichen. Een belastingsubsidie voor "werkende armen" kan pas in 2008 worden ingevoerd, alsof deze mensen ook hun nota's tot 2008 kunnen laten liggen. Het kostwinnersdenken met zijn voor vrouwen ontworpen armoedeval is weer helemaal terug van weggeweest, kinderopvang is een luxeproduct geworden.
Dit is niet de sterke economie, de eigen verantwoordelijkheid die mensen willen. De Nederlandse bevolking pleit in meerderheid voor meer solidariteit: 60% van de mensen wil een meer solidaire samenleving tegenover 4% die het omgekeerde bepleit. Mensen realiseren zich heel goed dat de kreet "meer eigen verantwoordelijkheid" een valse slogan is waarachter een hardere samenleving schuilgaat die onnodige risico's neemt. Bijvoorbeeld het risico dat velen hun zorgverzekeringspremie niet kunnen betalen, van ouderen die uit geldgebrek de deur niet meer uitkomen, van kansarme, gesegregeerde wijken, van werkgevers die ongestraft arbeidsgehandicapten en moslims kunnen afwijzen. Een kabinet dat mensen meer eigen verantwoordelijkheid wil laten nemen, moet zich realiseren dat daaraan voorafgaat een betere toerusting van die mensen, maar daar ontbreekt het aan.
Geconfronteerd met de aanhoudende kritiek op het kabinetsbeleid doet de minister-president graag de voorspelling dat de toekomst hem gelijk zal geven, dat hij de voor de langere termijn noodzakelijke hervormingen volbracht. Mijn fractie voorspelt iets anders, namelijk dat Balkenende II de geschiedenis ingaat als het kabinet dat juist naliet te hervormen, het kabinet van de stagnatie, dat niet de noodzakelijke investeringen deed in de participatie van economisch kwetsbaren. Het kabinet dat wel sprak over het belang van de kenniseconomie, maar te weinig deed om een kennissamenleving dichterbij te brengen, de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Het kabinet dat tegen alle deskundige adviezen in – nu zelfs in CDA-kring geuit – de hypotheekrenteaftrek niet beperkte en daarmee de hypotheek op de toekomst verzwaarde, dat zei dat de schuld van de vergrijzing onbetaalbaar zou worden, maar de milieuschuld voor volgende generaties liet oplopen. Het kabinet dat fijn stof over het hele land laat uitwaaieren, zonder het probleem bij zijn bronnen aan te pakken, dat werkloos toezag hoe etnische spanningen toenamen en toeliet dat de uitsluiting van migranten op de arbeidsmarkt van jaar tot jaar maar erger werd.
Want wat zijn op de keper beschouwd nu die hervormingen van dit kabinet? Voor het verkorten van de WW is niet zoveel politieke moed en creativiteit nodig. Dat is wel nodig voor een solide plan om niet langer de ongebreidelde consumptie van grote groepen huizenbezitters en ouderen met een fors pensioen te subsidiëren, maar juist te investeren in onderwijs, duurzame infrastructuur, milieu en cultuur. Deze laatste opsomming is niet een toevallig GroenLinkswensenlijstje, maar komt letterlijk uit het advies van de Raad van State over de Miljoenennota 2006.
Alle oppositiepartijen presenteerden in september onafhankelijk van elkaar tegenbegrotingen die op de verschillende economische parameters beter scoren dan het kabinet. Dat geldt vooral voor de linkse partijen, PvdA, GroenLinks en SP. Het kan echt anders, beter, veel beter. Van het stimuleren van consumptie naar duurzame investeringen. Maar Balkenende reageerde al als door een adder gebeten toen de minister van de levende democratie onlangs het H-woord in de mond nam. Zelfs erover praten is verboden, laat staan erkennen dat de oppositie hier echt een punt heeft!
Het is natuurlijk allemaal een beetje gratuit, zoals deze minister de sorrydemocratie weer een nieuwe dimensie geeft, maar hij maakt ondertussen wel consequent duidelijk wat het probleem van Den Haag is: dit kabinet, dat noodzakelijke keuzes voor de toekomst uit de weg gaat. Terzijde, wat een ontzettend benepen discussie intussen over de uitingsvrijheid van ministers. Hoezo levende democratie? Sinds wanneer mogen ministers niet meer hardop denken, sinds wanneer mag een kabinet niet openlijk twijfelen, is debat verboden? Staat dat echt allemaal in de Grondwet, ik kon het niet vinden. Waar is de minister-president bang voor? Voor openbaarheid en debat? Is dit de resultante van de roep om leiderschap? Elkaar de mond snoeren en doen alsof er maar één waarheid is? Dat noemen wij geen leiderschap, maar gewoon autoritair gedrag.
Mevrouw de voorzitter. De dreiging van terroristische aanslagen zal niet verdwijnen, maar over tien jaar zal men zich wel verbaasd afvragen hoe die dreiging in zo'n korte tijd zo'n grote impact kon hebben op de verhouding tussen overheid en burgers. Onder het mom van de strijd tegen terroristische aanslagen tekent zich een dramatische verandering af in de benadering door de overheid van het publiek. Maar liefst 50.000 mensen kregen in de eerste negen maanden van dit jaar al een boete opgelegd wegens het simpelweg niet kunnen tonen van een identiteitskaart. Steeds verder wordt de privacy van mensen teruggedrongen. Anonimiteit wordt een verdacht begrip, op straat, waar steeds meer camera's komen te hangen, maar straks ook op het internet. Behalve voor AIVD-medewerkers; hun anonieme verklaringen moeten tot bewijs in strafzaken gaan dienen. Apologie moet volgens het kabinet strafbaar worden, een maatregel waaraan iedere ratio vreemd is. Wij krijgen na preventief fouilleren nog de bestuurlijke aan-, op- en vasthouding van onschuldigen. Alles bij elkaar een uitbreiding van bevoegdheden die zijn weerga in de naoorlogse geschiedenis van het strafrecht niet kent, maar die de veiligheid hoogstens marginaal zal verbeteren. En zodra ergens een terrorismeverdachte wordt vrijgesproken, klinkt de voorspelbare roep van CDA en PvdA dat de wet opnieuw moet worden gewijzigd.
Wat is de prijs? Waar leiden al deze inbreuken op fundamentele grondrechten toe? Wie gelooft de regering nog als zij doet alsof privacy omgekeerd evenredig is aan veiligheid? Wat oogst een overheid die vooral wantrouwen uitstraalt, die burgers als potentiële verdachten aanmerkt? Het is waar, veel mensen zullen zich veiliger te voelen, maar er is ook maar weinig psychologisch inzicht nodig voor de conclusie dat zo'n overheid geen maatschappelijke verbondenheid organiseert, maar onrust creëert en toenemende verharding.
De verharding en het gebrek aan respect dat dit kabinet toont jegens fundamentele burgerlijke rechten en vrijheden gaan gepaard met een toon van onverdraagzaamheid jegens migranten. Ook op dit punt zal Balkende niet de geschiedenis ingaan als de visionair hervormer die op het goede moment de goede dingen deed. Het kabinet is namelijk ronduit verwijtbaar nalatig in het bevorderen van een sfeer van openheid en tolerantie in een samenleving die, hoe je het ook wendt of keert, multicultureel is en waarin, nog maar kort geleden, werd geconstateerd dat de integratie van veel allochtonen succesvol was. In plaats van minister Bot te dwingen zijn Irakstandpunt terug te nemen, zou Balkenende zijn minister van Integratie moeten verzoeken haar woorden terug te nemen als zij stelt dat iedereen die hier niet is geboren slechts te gast is en zich altijd als gast moet gedragen of anders kan vertrekken, als zij suggereert dat een dubbele nationaliteit staat voor een gebrekkige loyaliteit aan onze maatschappij. Hoe denkt de minister-president dat deze onverdraagzame taal overkomt op mensen die, komend uit het buitenland, al jaren hun bijdrage aan de Nederlandse samenleving leveren? Hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat steeds meer goed opgeleide migranten het in Nederland voor gezien houden, omdat ons tolerante klimaat is omgeslagen in een gesegregeerde samenleving? Voor integratie is nodig dat mensen zich ingesloten voelen, maar insluiting heeft bij dit kabinet een andere betekenis gekregen.
Wat te denken van het feit dat Nederland het enige land in de eurozone is met een negatief migratiesaldo? Juicht het kabinet dat toe omdat Nederland misschien een beetje vol is, of is dat cijfer een reden om ons – met oud-premier Lubbers, om maar iemand te noemen – zorgen te maken over de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats voor buitenlandse studenten, kunstenaars en bedrijven? Over de langzamerhand ondoordringbare bureaucratische vesting om Nederland hoorden wij VVD-leider Van Aartsen niet toen hij Nederland in zijn utopie met New York vergeleek!
De vestingwerken om Europa hebben grimmige gevolgen. Met afschuw hebben wij onlangs weer gezien hoe mensen zich letterlijk doodvechten op de prikkeldraadversperringen om Europa, hoe tientallen mensen zonder verblijfstatus in Parijs de dood vonden in brandgevaarlijke, afgekeurde pensions en hoe op 27 oktober een verwoestende brand op Schiphol 11 dodelijke slachtoffers maakte, een brand die dringende vragen heeft opgeroepen, omdat die ontstond in een complex dat in allerijl was opgetrokken toen de Tweede Kamer twee jaar geleden opeens in de ban was van het fenomeen van de drugskoeriers. De koeriers zijn gebleven, de politieke belangstelling is verdwenen en de cellen blijken nu gebruikt te worden voor vreemdelingen zonder papieren. Had die bestemmingswijziging geen gevolgen moeten hebben voor de inrichting en het beveiligingsniveau? Waarom kunnen de deuren niet centraal ontgrendeld worden? Was het complex voldoende brandveilig? Zijn die cellen geschikt voor langdurig verblijf? Zijn alle relevante veiligheidsvoorschriften nageleefd? Is de begeleiding van deze mensen eigenlijk wel werk waarvoor je private bedrijven moet inhuren? Als het goed is krijgen wij op deze vragen binnenkort antwoorden, dus wil ik daar nu niet op vooruitlopen, maar intussen is het kabinet wel verplicht zich het lot van de overlevenden aan te trekken. Mijn fractie vindt het in deze omstandigheden schokkend dat de minister van Vreemdelingenbeleid en Integratie alleen maar hautain aankondigt in hoger beroep te zullen gaan zodra een rechter uitspreekt dat de nazorg onvoldoende was. Meer empathie en minder onverschilligheid waren hier geboden. Nog schokkender vond ik trouwens de bureaucratische onverschilligheid waarmee uitgezette asielzoekers in gevaar werden gebracht door onnodige informatievoorziening aan de autoriteiten in hun herkomstlanden.
Mevrouw de voorzitter. Het is alle hens aan dek in de binnenlandse strijd tegen de dreiging van terreur, maar over het land waar dagelijks daadwerkelijk slachtoffers van bomaanslagen vallen, houdt de minister-president zich angstvallig stil, behalve toen minister Bot vraagte kens plaatste bij de aanval op Irak in 2003. Helaas is de minister-president, zacht uitgedrukt, selectief verontwaardigd. Belt hij president Bush wel eens voor een strategisch overleg, de man met wie hij schouder aan schouder staat in de strijd tegen terreur? En wat krijgt Bush dan van de minister-president te horen over mogelijke geheime CIA-martelkampen, de rechteloze toestand op Guantánamo Bay, het vermeende gebruik van wit fosfor in Falluja, de nog steeds niet voltooide wederopbouw in Irak en bovenal het feit dat uitgerekend de proliferatie van terreur het meest hardnekkige gevolg van de aanval op Irak lijkt te worden? Een kabinet dat de internationale verantwoordelijkheid van Nederland in Europa en de wereld zegt te willen versterken, kan dit soort vragen niet uit de weg gaan. Een kabinet dat in de strijd tegen terreur relevant wil zijn, kiest niet voor een overbodige aanschaf van kruisraketten, maar moet zich uitspreken over het feit dat de oorlog van Bush tegen het terrorisme niet effectief maar contraproductief is. Zwijgen is geen optie.
Voorzitter. Het is het gebrek aan engagement van dit kabinet dat mijn fractie het meeste stoort. Geen beleid voor 2 miljoen economisch kwetsbaren, passiviteit ten opzichte van toenemende segregatie, niet willen praten over werkelijk noodzakelijke keuzes, geen Europese initiatieven op het terrein van migratie, te weinig zichtbare zorg om de toestand in het Midden-Oosten. Wat urgent is, blijft liggen. Ministers die dat inzien, worden in het gareel gedwongen. Volgens mij is dat het probleem van Den Haag; autoritaire onverschilligheid.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De heer Rosenthal (VVD):
Voorzitter. Het kabinet zet door. Het gaat beter. Het Hoofdlijnenakkoord en de Troonrede uit 2003 kondigden de hervormingsagenda aan. Die hervormingsagenda krijgt nu vorm en inhoud: het nieuwe zorgstelsel, de vergroting van de arbeidsparticipatie, de reïntegratie van arbeidsongeschikten, de prepensioenen, de nieuwe levensloopregeling en de recente uitbreiding van de buitenschoolse opvang. Wij steunen de hervormingsagenda en de doorvoering van deze hervormingen. Het kabinet heeft in de afgelopen twee jaar de vernieuwingen voortvarend aangepakt. Daar is drie decennia onafgebroken over gepraat. Eindelijk wordt nu de daad bij het woord gevoegd.
De verleiding is groot om het voor de komende twee jaar uitsluitend op de uitvoering van de hervormingen te houden. Uitvoeren is niet eenvoudig, onderschatting daarvan is het laatste dat mag gebeuren. Wij juichen het dan ook toe dat het kabinet alles op alles zet om door een doeltreffende invoering van deze vernieuwingen nieuw elan te geven aan de maatschappelijke verhoudingen.
Toch willen wij hier het kabinet uitdagen nog één stap te zetten en ons duidelijk te maken welk perspectief het voor de middellange en langere termijn voor ogen heeft. De hervormingen zijn noodzakelijk, maar wij willen een heldere visie van het kabinet, en wel om drie redenen: ter toetsing aan onze liberale uitgangspunten, wegens bezorgdheid over het verminderde vertrouwen in de overheid en vanwege onze behoefte aan een duidelijk toekomstbeeld voor onze samenleving.
Ten eerste onze liberale vertrekpunten. Wij liberalen in deze Kamer hechten allereerst aan individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. Wij weten dat individuele vrijheid niet vanzelf komt en blijft. Wie wel eens in een dictatoriaal land is geweest, beseft hoe wezenlijk die individuele vrijheid is. Bij verantwoordelijkheid gaat het ons om wat je doet; niet om goede bedoelingen of mooie woorden. Het kabinet spreekt de mensen terecht aan op hun individuele verantwoordelijkheid.
De koppeling van vrijheid en verantwoordelijkheid houdt daarnaast in dat het geheel meer is dan de som der delen. Wij hebben hierbij niet alleen de maatschappelijke organisaties en instellingen op het oog, maar vooral ook de bedrijvigheid van mensen die gezamenlijk ondernemen. Ondernemingen en zeker ook het midden- en kleinbedrijf behoren tot de belangrijkste pijlers van de samenleving.
Voor liberalen is de samenleving gebaseerd op het sociale contract, waarin de rechten en plichten van de burgers en de overheid zijn vastgelegd. Het sociaal contract geldt voor iedereen in ons land, met als gulden regels: afspraak is afspraak; regels zijn regels; je houden aan de wetten; geen radicalisme; geen geweld tegen andersdenkenden; geen discriminatie – dus ook geen discriminatie van Marokkaanse jongeren op de arbeidsmarkt.
Duidelijkheid over wat het kabinet voor ogen heeft, is ook hard nodig vanwege het verminderde vertrouwen in de overheid. In het jaar van het 25-jarig regeringsjubileum van de Koningin staat de monarchie meer dan ooit symbool voor de nationale eenheid. De vice-president van de Raad van State sprak daarover kort geleden behartigenswaardige woorden: "Dat symbool van gezamenlijkheid is (...) belangrijk, in een periode van maatschappelijke veranderingen, in een land waarin het gevoel voor eigen identiteit (geschiedenis, taal, symbolen, tradities) zwak is en in een staatsbestel waarin het besef van de eigen betekenis van staatkundige instituties afneemt." Lange tijd mocht ons land zich koesteren in onverminderd brede steun voor de staatsinstellingen. Maar het vertrouwen in de staatsinstellingen is gedaald en dat laat de regering, zo staat in de Troonrede, niet onberoerd. Zelfs het vertrouwen in de rechterlijke macht, vroeger ver in de 90%, is gedaald. En dat is ernstig, want het gaat hier wel om het hart van de rechtsstaat.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Het is fijn om te horen van de VVD dat de regering niet onberoerd is door het afnemende vertrouwen van de bevolking in staat en instituties. Maar vindt de fractievoorzitter van de VVD ook niet dat de regering op zijn minst een deeloorzaak is van dat gebrek aan vertrouwen?
De heer Rosenthal (VVD):
Wij hebben het vertrouwen in de overheid zien dalen in de afgelopen jaren. Ik denk dat dit te maken heeft met een aantal factoren; in ieder geval moeten wij breder kijken dan alleen naar de regering.
De heer Kox (SP):
Het vertrouwen in deze specifieke regering is historisch laag; nog nooit is het zo laag geweest. Het SCP en andere peilers geven aan dat deze regering het slechtst scoort sinds de invoering van het algemeen kiesrecht. Is dat misschien ook voor u een indicatie dat de regering ten minste een deel van de oorzaak van het probleem is?
De heer Rosenthal (VVD):
Het is voor een regering lastig om een diepgaand hervormingsprogramma in te zetten. Het zal er in het komende anderhalf jaar op aankomen om de hervormingsplannen effectief door te voeren. Wij gaan ervan uit dat het vertrouwen in de regering dan terugkomt.
De heer Kox (SP):
Tot slot: is het opmerkelijke contrast ook u opgevallen? Net als de fractievoorzitter van het CDA spreekt u over het vertrouwen. De achterban van het CDA is buitengewoon ontevreden, maar uw achterban blijkt buitengewoon tevreden. Zou het kunnen zijn dat dit kabinet het vertrouwen schaadt van een deel van de achterban van het CDA, maar uw achterban juist aanspreekt? Met andere woorden, het is net als toentertijd met Bolkestein: "zij leveren de premier, wij leveren het beleid."
De heer Rosenthal (VVD):
Het vertrouwen van mijn achterban heeft alles te maken met het feit dat dit kabinet heel sterk heeft ingezet op een aantal diepgaande hervormingen. De achterban van de VVD staat daarachter. Daarbij komt dat het perspectief van economische groei, betere en meer bedrijvigheid in de samenleving, een versterkt investeringsklimaat en een verbeterd belastingklimaat van groot belang is voor mijn achterban. Maar ik benadruk dat dit ook de kurk is waarop onze hele samenleving drijft.
De heer Kox (SP):
In dat geval constateer ik dat een groot deel van het volk zijn vertrouwen kwijt is, terwijl dit niet geldt voor uw achterban. Dat zou ons allen aan het denken moeten zetten.
De heer Rosenthal (VVD):
Het is belangrijk dat nu duidelijk wordt gemaakt dat de opgaande lijn in onze economie voor de gehele Nederlandse bevolking van groot belang is; ook voor de achterbannen van andere partijen.
De heer Noten (PvdA):
Voorzitter. Is dit voor de hele Nederlandse bevolking van belang, ook voor de achterbannen van onze partijen? Gelukkig kunnen wij onze achterban in de hele Nederlandse bevolking aantreffen. En economische bedrijvigheid? Vennootschapsbelastingverlaging zou goed zijn voor de economische motor, maar profiteert iedereen daarvan? Cijfers wijzen uit dat dit niet het geval is. De heer Rosenthal is zich er toch ook bewust van dat het zuur en het zoet niet gelijkelijk worden verdeeld?
De heer Rosenthal (VVD):
Ik kom straks terug op een aantal van deze zaken. Ik zal de vennootschapsbelasting koppelen aan voor- en nadelen voor het midden- en kleinbedrijf. De bedrijvigheid aldaar maakt het de motor van onze werkgelegenheid. Ik denk dat iedereen daarvan profiteert.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau benadrukt dat het de laatste tijd hard is gegaan: "Burgers hebben politiek niet veel meer te winnen, maar wel veel en persoonlijk steeds meer te verliezen door toedoen van de politiek." Dit maakt duidelijk dat het vertrouwen herwonnen moet worden.
Nu het toekomstbeeld van dit kabinet. Bij zijn aantreden maakte het kabinet duidelijk waarom het met zijn hervormingsagenda aan de slag ging. Het toonde toen bevlogenheid, volgens sommigen zelfs ideologische bevlogenheid. Maar omdat het kabinet nu zo sterk in beslag wordt genomen door de inspanningen om de hervormingen goed door te voeren, lijkt die bevlogenheid weggeëbd en dreigt de kernvraag in de knel te komen: welke visie heeft het kabinet voor de middellange termijn? Wij vragen om een heldere visie, die verder reikt dan 2007.
Het kabinet zei bij aanvang in 2003 dat het in perspectief bieden een opdracht zag. Dat is essentieel. De regering moet zich de concrete micronarigheid en dagelijkse problemen van de mensen aantrekken, maar ze moet ook het diffuse gevoel van onzekerheid onder de mensen serieus nemen. Die onzekerheid heeft te maken met een aantal megatrends waarop de mensen geen greep hebben: de globalisering; de uitbreiding van de Europese Unie; de mondiale migratie; het internationale terrorisme; ontwikkelingen in wetenschap, technologie en communicatie; en de moreel-ethische vragen waarmee die ontwikkelingen gepaard gaan. Bovendien zien de mensen dagelijks de beelden van wat elders gebeurt. Soms komt dat, zoals de Franse toestanden, erg dichtbij.
We kunnen die ontwikkelingen niet afdoen met bezweringsformules als: "het is nu eenmaal de internationale conjunctuur"; "we zitten nu eenmaal vast aan de internationale verdragen"; "we moeten ermee leren leven"; "dat ligt nu eenmaal wettelijk zo"; of "dat kan bij ons niet gebeuren". De regering moet duidelijk zijn over wat ze van die ontwikkelingen vindt en hoe ze daarop invloed wil uitoefenen. Ons land moet zichzelf daarbij natuurlijk niet overschatten, maar we mogen van de regering wel een visie verwachten op welke ontwikkelingen ze wil bevorderen en wat ze wil afremmen. In elk geval moeten we niet doen alsof we alleen maar het lijdend voorwerp van al deze ontwikkelingen zijn.
Mijn fractie bepleit hierbij selectiviteit. Ten eerste is de overheid niet de oplossing voor alles. Ten tweede moeten de burgers keuzes kunnen maken. Ten derde heeft ook de nationale economie baat bij selectiviteit. Ten vierde zijn wij voor een selectieve staat. Ten vijfde moet ook de Europese Unie niet almaar meer willen.
Het kabinet was bij de start in 2003 terecht heel duidelijk over wat we wel en wat we niet van de overheid mogen verwachten, vooral ook dat de overheid in elk geval niet de oplossing voor alle vraagstukken kan of wil bieden. Wouter Bos zei twee maanden geleden bij de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer tegen de minister-president: "de mensen in het land willen dat u hun problemen oplost." Wij vinden dat een volstrekte overschatting van de rol van de overheid en een onderschatting van wat vrije burgers zelf en ook samen voor elkaar kunnen krijgen.
Wij moeten de burgers in ons land serieus nemen en ze niet bij voorbaat hun eigen verantwoordelijkheid afnemen; dus ook niet wanneer uit onderzoek van het Centraal Planbureau over het overstappen naar een ander energiebedrijf blijkt dat de mensen daar niet meteen massaal aan willen. Uit die aanvankelijke beduchtheid van de mensen valt helemaal niet af te leiden dat de mensen keuzevrijheid niet op prijs stellen. Het is treurig dat sommigen het kennelijk prima vinden dat veel mensen in ons land er zo gewend aan zijn anderen voor hen te laten beslissen. Burgemeester Gerd Leers van Maastricht zegt dat burgers er helemaal niet op zitten te wachten om hun kinderopvang, huisvesting op oudere leeftijd, onderwijs, ziekenzorg en energievoorziening zelf te kunnen regelen: "Zo'n samenleving zal de verhouding tussen burger en staat alleen maar verder doen verkillen." Wij zeggen: wat een paternalisme! En dat ook al omdat er meer dan genoeg individuele kracht, energie en ambitie in de Nederlandse bevolking blijkt te zitten; en dus ook het verlangen om wel degelijk zelf beslissingen te nemen. dit onderzoek valt te lezen in www.21 Minuten.nl.
De heer Noten (PvdA):
Ik heb moeite met het woord "paternalisme". Als ik u goed begrijp, zegt u dat mensen niet willen kiezen, maar van de VVD moeten ze kiezen. Dat is niet paternalistisch?
De heer Rosenthal (VVD):
Dat zeg ik niet. Ik zeg dat mensen wel willen kiezen.
De heer Noten (PvdA):
Waaruit blijkt dat dan? Volgens mij zijn de uitspraken van Leers wel degelijk gebaseerd op inzichten en onderzoeken waaruit blijkt dat mensen op een aantal punten zekerheid willen. De keuzes die u hen aanbiedt, staan haaks op die zekerheid. Los van de vraag hoe wij daarin moeten acteren, is het toch buitengewoon paternalistisch om te stellen dat mensen tegen wil en dank moeten kiezen? Zit daar niet het probleem van die kloof waar wij over spraken? U zegt dat mensen moeten kiezen terwijl zij dat niet willen.
De heer Rosenthal (VVD):
Ik weet niet of de burgemeester van Maastricht zich alleen op zijn ervaringswijsheid of ook op onderzoek heeft gebaseerd. Ik baseer mij op representatief onderzoek onder de Nederlandse bevolking. Ik heb gezegd dat individuele kracht, energie en ambitie in de Nederlandse bevolking volop aanwezig zijn, evenals het verlangen om zelf beslissingen te nemen.
De heer Noten (PvdA):
Ik wil geen tegenstelling suggereren. Er is inderdaad veel individuele kracht en een heleboel mensen willen en kunnen kiezen. Een heleboel anderen kunnen dat echter niet en willen dat daarom ook niet. Voor hen is het te ingewikkeld. Dat is niet paternalistisch, maar een concrete constatering. Voor hen brengt die keuze onzekerheid met zich mee.
De heer Rosenthal (VVD):
Ik heb gesproken over de aanvankelijke beduchtheid van mensen omdat zij gewend zijn geraakt aan een situatie waarin anderen voor hen beslissen. Dat moeten mensen ontwennen. Wij zijn daar hard mee bezig. Het gevoel dat het goed is om te kunnen kiezen, volgt daar vanzelf op. Het gaat vooral om individuele kracht, ambitie en energie in de Nederlandse bevolking. Die lijken voor sommigen ver weg te zijn geraakt en die moeten terugkomen. Mensen zijn aanvankelijk beducht voor zelf kiezen, maar op een gegeven moment komen zij daarover heen.
Uiteraard gaat dat niet vanzelf. Goed onderwijs is essentieel voor mensen die zelf beslissingen willen nemen. Is het kabinet het met ons eens dat taal, rekenen en andere basisvakken belangrijker zijn dan "leren netwerken", wat een aanhanger van het studiehuis laatst als doelstelling van die onderwijsvernieuwing noemde? Mogen wij erop vertrouwen dat het kabinet het binaire stelsel en het verschil tussen hogescholen en universiteiten overeind houdt? Staatssecretaris Rutte klaagt terecht over de neiging om alle verschillen onder tafel te werken. In het interview met Elsevier van 15 oktober zegt hij daarover: "Onderscheid is nog altijd taboe. Het is net of Nederland één universiteit telt met dertien locaties, en hetzelfde geldt voor de 44 hogescholen."
De VVD-fractie ziet ook selectiviteit met betrekking tot de economie. In dat verband is de vraag: waar zijn wij goed in? Het kabinet ziet een herstel van de conjunctuur. Een optimistische stemming is gerechtvaardigd. In de belastinginkomsten doet zich een meevaller van 3 mld. voor. Het kabinet gaat voor volgend jaar uit van een economische groei van 2,5%. Het bedrijfsleven is optimistischer over de productie en de consumenten oordelen gunstiger over de economische ontwikkeling. Het aantal personeelsadvertenties stijgt. Voor de langere termijn komt 2,3 mld. aan investeringen uit het Fonds Economische Structuurversterking. Het kabinet besteedt die gelden aan nuttige zaken. Bij de toedeling van de gelden komt de oorspronkelijke doelstelling van het FES, economische structuurversterking, echter niet goed tot zijn recht. De kernvraag op de langere termijn is: waar zijn wij in Nederland goed in, waar kunnen wij nog beter in worden en hoe bereiken wij dat? Wat kan de overheid daaraan bijdragen? In de onderbouwing van de FES-bestedingen en in de macro-economische verkenningen vinden wij hiervan te weinig terug. Ik verzoek het kabinet om een reactie op dit punt.
Ons land moet onverminderd vechten voor een sterke concurrentiepositie. Er zijn elders in de wereld meer dan 1 miljard werknemers die, steeds beter opgeleid, bereid zijn om voor een bescheiden loon de handen uit de mouwen te steken. Er zijn daarbij drie mogelijkheden. Ten eerste: wij kopen wat zij produceren. Dat doen wij ook. Ten tweede: zij komen naar ons toe om te werken. Dat gebeurt nog niet. Ten derde: wij investeren daar. Dat laatste gebeurt in steeds hoger tempo. Ik wijs op het groeiende aandeel van India in de factor arbeid voor ICT en wetenschappelijk onderzoek.
Het kabinet zegt dat wij niet tegen de bierkaai moeten vechten. Het wijst beleid af dat gericht is op het tegengaan van verplaatsing van banen. Het kabinet stelt dat wij op de langere termijn voor de banen die verloren gaan, betere, kennisintensieve banen terugkrijgen. Is deze stelling wel overeind te houden nu landen als China en India in hoog tempo zelf ook goederen met een hoge toegevoegde waarde beginnen te produceren? Als bedrijven in ons eigen land hoog opgeleide mensen van elders nodig hebben, waarom maken wij het hen dan nog zo moeilijk om hiernaartoe te komen?
In ons land is nog veel winst te boeken met verhoging van de arbeidsproductiviteit en door langer werken. Een forse meerderheid van de bevolking is het eens met een verandering van werkcultuur en met langer werken. Dat blijkt uit representatief onderzoek. Er is bovendien vooruitgang mogelijk dankzij een intelligente toepassing van ICT in de arbeidsorganisatie waardoor managementlagen kunnen worden weggesneden. Wij verzoeken het kabinet om de innovatie van bedrijfsprocessen op dit vlak sterk te faciliteren.
Het CPB heeft mooie langetermijnscenario's ontwikkeld voor de werkgelegenheid in groei- en krimpsectoren: groei in de commerciële dienstenverlening, krimp in de landbouw en de industrie. Moeten wij de industrie en landbouw nu op langere termijn opgeven of kunnen die sectoren dankzij technologische vernieuwing wel degelijk stevig blijven bijdragen aan ons nationaal product en aan onze economische groei? Ook op dit punt hoor ik graag een reactie van het kabinet.
Het schort inmiddels niet aan platforms, rapporten, CD-roms en "management by speech". Als het aankomt op innoverende kracht, hebben wij daar niet zoveel aan. Wij hebben inderdaad gezien dat extra aardgasmeevallers worden ingezet voor de drie sleutelgebieden "high tech systems and materials", water en "food and flowers". Het blijft mondjesmaat. Deelt het kabinet onze verbazing dat voor die kennelijk cruciale impulsen extra aardgasmeevallers ingezet moeten worden?
De Scandinavische landen hebben de afgelopen decennia zeer duidelijke keuzes gemaakt. Dat heeft hen opmerkelijke resultaten opgeleverd. Kennelijk geldt: niet alles kan. Ook wij moeten dus selectief zijn. De minister van Economische Zaken roept Nederland op om zich meer te specialiseren. Wil het kabinet nu wel of niet het voordeel van de sterkste sectoren van onze economie uitbaten? Wat betreft de innovatie zegt het kabinet enerzijds generiek beleid te willen voeren en anderzijds duidelijke keuzes te willen maken en sleuteltechnologieën te willen stimuleren. Kan het kabinet duidelijkheid verschaffen over deze schijnbare tegenstrijdigheid?
Liberalen geloven sterk in de productieve kracht van mensen die samen de schouders eronder zetten. In onze economie gebeurt dat bij uitstek in het MKB. Dat is de ruggengraat van de bedrijvigheid in ons land. Een van de meest opvallende ontwikkelingen in het MKB is dat ons de komende jaren per jaar 20.000 overdrachten van bedrijven te wachten staan. Wij juichen de verruimde vrijstelling van de overdrachtsbelasting voor familieleden toe, maar het is de vraag of die maatregel voldoende is. Een aantal van 20.000 bedrijfsoverdrachten per jaar betekent een aantal van 20.000 kansen op vernieuwing en versterking van onze economie. Welke maatregelen heeft het kabinet verder op het oog om bedrijfsovernames in het MKB te faciliteren?
Het MKB komt nog te vaak op het tweede plan. Wie hoort van de mooie verlaging van de vennootschapsbelasting, denkt al gauw dat ook kleine zelfstandigen ten volle daarvan profiteren. Van het MKB hebben ongeveer 400.000 bedrijven niets daaraan; zij betalen immers geen vennootschaps- maar inkomstenbelasting. Het kabinet heeft het MKB een gedeeltelijke compensatie gegeven in het licht van de verlaging van de vennootschapsbelasting. Is een verhoging van de zelfstandigenaftrek hier niet ook op zijn plaats? Wat is het kabinet bereid te doen aan de onbeperkte aansprakelijkheid van eenmanszaken? Elders komt die niet voor. Wij horen nog steeds te veel klachten van ondernemers over onnodige, onduidelijke of starre regels. Collega Werner heeft al gesproken over de top tien ergernissen van de commissie-Stevens. De nummer twee daarin is werkelijk ongelooflijk: de Verklaring arbeidsrelatie van zelfstandigen zonder personeel en freelancers. Wat gebeurt er om deze ergernissen weg te nemen?
Volgens recent onderzoek blijken er veel kansen te liggen voor etnisch ondernemerschap. Naast kleine kredieten helpen vooral hulp bij het voldoen aan de vele administratieve verplichtingen. Welke maatregelen treft de staatssecretaris van Economische Zaken hiervoor?
Liberalen pleiten voor een selectieve staat; een staat die het niet moet hebben van kwantiteit en volume, maar van kwaliteit en selectiviteit. Fukuyama zegt dat het er niet om gaat alles te willen doen in de wereld van de staten maar dat het gaat om de selectieve kracht waarmee de nationale staat zijn kernfuncties uitoefent. Fukuyama heeft ook een toekomstbeeld, namelijk dat van de nationale staat. Wij moeten onze nationale identiteit koesteren, gebaseerd op ons cultureel erfgoed, de democratische rechtsstaat en onze constitutie.
Een selectieve staat bevordert in elk geval de veiligheid voor de burgers en voor bedrijven. In het liberaal manifest van mijn partij staat treffend dat wij een ontwikkeling doormaken van "vrijheid veroveren op de staat" naar "vrijheid veroveren met de staat". Wij hebben het daarbij over het beschermen van de veiligheid en vrijheid in onze democratische rechtsstaat. Het is een misverstand dat de rechtsstaat in gevaar komt als krachtige maatregelen worden genomen om criminaliteit en terrorisme te bestrijden. Het is ook een misverstand dat de rechtsstaat er enkel is ter bescherming van de rechten van verdachten, criminelen en terroristen. De rechtsstaat is er eerst en vooral – dat hebben wij te lang veronachtzaamd – voor de bedreigde burgers.
Dit kabinet heeft de toename van de criminaliteit tot staan weten te brengen en op een aantal fronten zien wij de criminaliteit dalen. Wij zijn echter uitermate bezorgd over de geweldscriminaliteit en de afrekeningen in het criminele milieu; onze rechtsstaat kan die niet tolereren. Nederland heeft ook te kampen met de onverminderde dreiging van het internationale terrorisme. Is het kabinet het met ons eens dat de terroristen de samenleving angst aanjagen, niet degenen die het terrorisme bestrijden?
De heer Noten (PvdA):
Kan de Staat de burger en zijn vrijheid bedreigen door bijvoorbeeld geen veiligheid meer te bieden als het gaat om persoonlijke gegevens en door die burger, zonder voldoende aanleiding, voor te lange tijd op te sluiten? Kan dat of is dat theorie?
De heer Rosenthal (VVD):
In een samenleving als die van ons, waarin wetsvoorstellen op dit gebied onderwerp zijn van democratische besluitvorming, zie ik uw stelling verdampen.
De heer Noten (PvdA):
Als wij ons laten leiden door angst bij het beoordelen van wetsvoorstellen zonder een zorgvuldige afweging te maken of de belangen van individuele burgers daarbij te betrekken, dan ontstaat er een spanningsveld. U gaat daar te gemakkelijk aan voorbij.
De heer Rosenthal (VVD):
Mijn betoog is gericht op het duidelijk maken dat het in de rechtsstaat niet alleen gaat om de rechten van verdachten maar ook om de rechten van bedreigde burgers. Ik hoor dat u het daarmee eens bent. Gelukkig. Een selectieve staat bevordert een robuuste risico- en crisisbeheersing. Onze geavanceerde samenleving is kwetsbaar voor verstoringen. Zij moet kunnen rekenen op een tijdige en doeltreffende aanpak van risico's. De staat moet de mondiale risico's serieus nemen; dus niet alleen de dreiging van het internationale terrorisme, maar ook de toenemende waterrisico's en nieuwe risico's voor de volksgezondheid. Wij komen er bij de afzonderlijke begrotingsbehandelingen zeker op terug.
Een staat die zijn kracht zoekt in kwaliteit en selectiviteit laat ruimte aan bedrijven en burgers. Dat vergt vooral een reductie van de regeldruk en van de administratieve lasten. Ruim 1,5 mld. aan reductie van administratieve lasten voor bedrijven zal eind dit jaar gerealiseerd zijn. Het kabinet voorziet de 4 mld. in 2007 gerealiseerd te hebben. Dat is een mooie prestatie. Het spreekt ons ook aan dat het kabinet bijna duizend vergunningenstelsels gaat doorlichten op nut en noodzaak. De realisatie van de 25%-reductie in 2007 van de administratieve lasten voor de burger is echter nog onzeker en de stijging van de lastendruk ten gevolge van nieuwe regelgeving is daarbij nog niet meegenomen. Graag hoor ik enige opheldering van het kabinet op dit punt.
Wij vergeten dat administratieve lasten en verplichtingen uit vele hoeken op bedrijven, burgers en professionals afkomen. Voor onderwijsinstellingen bijvoorbeeld blijkt de regel- en lastendruk niet alleen van OCW te komen, maar ook van verschillende andere departementen en van de gemeenten. Het geeft aan dat wij de fase van het kappen van dor hout binnenkort achter de rug hebben. Het gaat er vanaf nu om, de regel- en lastendruk structureel terug te dringen en met intelligente, selectieve ingrepen tot vergaande vereenvoudigingen te komen. Daarbij moet ook de bureaucratisering van het toezicht gestopt worden. Ons land lijdt aan "controlitis", wat ook doorwerkt in de administratieve lasten voor de burgers. Is het kabinet het overigens met ons eens dat de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing aan dit probleem, naast natuurlijk de Antillen en Aruba, zijn handen vol zou moeten hebben?
Een selectieve staat bevordert een open markt en faciliteert een excellent vestigingsklimaat. Hij geeft niet toe aan de verleidingen van protectionisme, ook niet waar het mondiale kennisstromen en de toegang voor hoogwaardige kenniswerkers betreft. Een excellent vestigingsklimaat staat en valt met onze internationale reputatie. Den Haag maakt steeds meer naam als legal capital of the world, maar er is veel kritiek op de alledaagse dienstverlening en faciliteiten voor de werknemers bij de internationale instellingen in Den Haag. Ook zij hebben te lijden van regeldruk en administratieve lasten. Velen van hen blijken Den Haag te willen verlaten. Wat doet het kabinet hiertegen?
Wat de betrokkenheid van de mensen bij de publieke besluitvorming betreft, heeft mijn fractie net zoals die van het CDA weinig op met brede maatschappelijke discussies, burgerfora en burgerconventies. Nederland staat elfde op de World Competitiveness Index maar slechts zestiende op de Public Institutions Index. Dat komt vooral door de ongekend grote bestuurlijke drukte in ons land, niet in de laatste plaats in het veiligheidsbestel en het middenbestuur. Wetsvoorstellen van het kabinet verdienen dan ook om getoetst te worden op vermindering van die bestuurlijke drukte. De monitor inzake de bestuurlijke drukte lijkt ook interessant.
Ook wij hebben in dit verband kennisgenomen van het pleidooi van de Holland Acht om de bestuurlijke drukte daar te verminderen. Gezien de forse terugval van de Randstad op de ranglijst van Europese regio's juichen wij dat toe. Het is wel opvallend dat de vier burgemeesters en Commissarissen van de Koningin nu ook weer zelf vragen om een commissie te benoemen die voor mei 2007 met voorstellen dient te komen. Moeten de acht niet het goede voorbeeld geven door zelf met die concrete voorstellen te komen?
Het is een heel verstandig besluit om de brede maatschappelijke discussie over Europa af te blazen. De gang van zaken bij het EU-referendum geeft aan dat de mensen alleen steun aan de Europese integratie geven als de politici hen duidelijk weten te maken dat zij daar baat bij hebben. De mensen zijn niet bereid om de nationale soevereiniteit blindelings aan de Europese Unie over te dragen. Het grondwettelijk verdrag kan niet meer. Wij moeten realistisch met Europese integratie omgaan. Bevlogen bespiegelingen over de Europese identiteit helpen niet in de internationale politieke arena en op de wereldmarkt; laat staan de vlucht naar voren die sommigen de afgelopen maanden weer hebben bepleit naar een Europa als supermacht en als superstaat. De opdracht voor de politiek bestaat nu uit de volgende punten: in de Europese besluitvorming de nationale identiteit overeind houden; de subsidiariteit eindelijk serieus nemen; de buitengrenzen beschermen en de Europese regeldruk drastisch verminderen. Vooral moet vertrouwen worden herwonnen voor een economisch sterke Europese Unie in mondiaal verband. Hoe denkt het kabinet dit te realiseren?
Mijn volgende onderwerp betreft de Atlantische samenwerking. Ook daar speelt het vraagstuk van de selectiviteit. Nu de Amerikanen hun handen nog steeds vol hebben aan het geweld en het terrorisme in Irak, bestaat een groot risico op een aanzienlijk veiligheidsvacuüm. Juist dan is Atlantische samenwerking van groot belang. Wij moeten militaire samenwerking met andere Europese landen in het teken van het Atlantisch bondgenootschap plaatsen. Dankzij het huidige defensiebeleid heeft ons land op dat punt een sterke positie. De Verenigde Staten blijven voor ons een cruciale pijler en de Europese Unie zal nooit in de plaats kunnen komen van het Atlantisch bondgenootschap. De transatlantische dialoog moet weer op gang komen, zowel in de NAVO als via de EU. Is het kabinet het eens met deze prioriteitenstelling?
De Verenigde Naties lijden aan chronische gebreken. Corruptie blijkt een hardnekkig kwaad en steeds vaker blijkt dat de ongebreidelde bureaucratie bij de Verenigde Naties veel jonge mensen elke motivatie ontneemt om er te werken of te blijven werken. De meeste hervormingsvoorstellen missen overtuigingskracht, temeer daar de Verenigde Naties voor een niet onbelangrijk deel uit falende staten en schurkenstaten bestaat. De strijd tegen het internationale terrorisme is niet echt aan de Verenigde Naties besteed. Decennialang zijn zij niet bij machte gebleken om tot een sluitende definitie van terrorisme te komen. Is het kabinet het ermee eens dat wij ons moeten heroriënteren en vooral de banden met andere democratische staten in de wereld moeten aanhalen? Voelt het kabinet er in dit verband voor, het initiatief van de conferentie van Warschau van juni 2000 om te komen tot een gemeenschap van democratieën, nieuw leven in te blazen?
De heer Noten (PvdA):
De heer Rosenthal houdt een zeer doorwrocht betoog waarnaar ik met plezier heb geluisterd. Een aantal van zijn voorstellen is inspirerend. De heer Rosenthal pleit voor minder regelgeving, voor het vergemakkelijken van de overdracht van ondernemingen, voor een lagere belastingdruk op kapitaal en voor meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Hij heeft vertrouwen in de ontwikkeling van de economie: als wij daarin investeren, komt het vanzelf goed.
Als wij de economie stimuleren op de wijze die de heer Rosenthal voorstelt, zal iedereen daarvan dan profiteren? Denkt hij dat de mensen over wie wij het in een eerdere fase hadden, dus degenen die productiviteitsproblemen hebben, dan de arbeidsmarkt worden binnengezogen? Denkt hij dat er voor hen een plek zal zijn? De enige opmerking die hij hierover heeft gemaakt, is dat Marokkaanse jongeren niet mogen worden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt. Verder heb ik hem daar niet over gehoord. Is hij er niet aan toegekomen of is het volgens hem geen vraagstuk?
De heer Rosenthal (VVD):
Ik zal het voorbeeld geven dat ik al aan het begin van mijn betoog heb vermeld. Wij stellen vertrouwen in de nieuwe regelingen met betrekking tot de reïntegratie van WAO'ers. Wij moeten proberen om alles niet te veel vanuit Den Haag te bekijken. Wij stellen er vertrouwen in dat in elk geval in veel van de grote steden op dit ogenblik werkelijk heel stevige programma's worden geïntroduceerd voor de toegang tot de arbeidsmarkt voor allochtone jongeren. Wij stellen "over all" vertrouwen in het idee dat economische groei, bedrijvigheid, een goed investeringsklimaat en een goed fiscaal klimaat alle Nederlanders ten goede komen.
Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie steunt dit kabinet en zijn hervormingsagenda. Dankzij die agenda heeft ons land een betere uitgangspositie in het licht van de vergrijzing, de internationale concurrentie en de veranderingen in de wereld. Dit kabinet heeft nog veel te doen tot mei 2007. Een kabinet dat vier jaar bezig is, is als indicator van politieke stabiliteit internationaal gezien op zichzelf een gunstig teken. Wij voegen er wel aan toe dat het kabinet niet alleen de rit moet afmaken, maar ook visie voor de langere termijn moet tonen. Wij willen weten welk toekomstbeeld van Nederland dit kabinet voor ogen heeft en hoe het dat wil realiseren. Ik wacht met belangstelling de beantwoording van het kabinet af.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Ik hoop dat iedereen volgens de regels het mobieltje uit heeft staan. Voor je het weet, belt anders weer iemand de politie omdat ik heb gezegd dat er een man met een kleed en een baard in de zaal zit. Dat is die man al een keer overkomen toen hij in de trein zat. Daar schaam ik mij voor. Daarom heb ik hem vandaag, nu wij de gehele regering over de vloer hebben, als gast uitgenodigd. Ik zou het fijn vinden als in de loop van de dag iemand van het kabinet even sorry tegen hem zei. Dat doen wij in de politiek wel voor minder; voor mijn gast zou het in ieder geval veel betekenen.
Deze regering lijkt wel te groot voor deze Kamer, maar dat is eigenlijk ook wel weer knus. Zo dicht bij elkaar zittend is er een goede sfeer om elkaar te zeggen wat wij denken. Dat is nodig, want anders wordt politiek een poppenkast. Dat vereist overigens wel twee kwaliteiten: zeggen en denken, plus de bereidheid om af en toe tot tien te tellen.
Laat ik zeggen wat de SP-fractie denkt over het regeringsbeleid. Om met de deur in huis te vallen: moet deze regering eigenlijk niet weg? Is deze regering eigenlijk niet uitgeregeerd? Zijn de grote hervormingen waarover de minister-president het vorig jaar met mij had, inmiddels niet door beide Kamers geaccordeerd en is het geen tijd om nu het oordeel van de kiezers te vragen? Ik behoor niet tot de politici die zeggen dat de regering niet deugt omdat zij niet doet wat ik wil. De regering hoort te doen wat zij denkt dat goed is. Mijn fractie stelt echter vast dat de bedoelingen van het kabinet vooral veel slecht beleid voor de bevolking betekenen, en deze Kamer veel gemankeerde wetgeving opleveren. Dat heeft geleid tot een grote kloof met de bevolking en tot zware politieke pressie op deze Kamer om haar werk maar half te doen. Wij nemen hier steeds vaker wetten aan, niet omdat zij goed zijn, maar omdat het zo moet zijn.
De nederlaag bij het referendum over de Europese grondwet liet zien – nog los van de aversie van ons volk tegen de Europese grootheidswaan – dat deze regering bij dit soort belangrijke vragen nog slechts een negatief gewicht in de schaal legt. Hoe meer de regering zich inzette, hoe hoger het aantal neestemmers werd. Laat ik met name de ministers Brinkhorst en Bot nog even hartelijk bedanken voor hun grote steun aan onze campagne!
1 juni was een mijlpaal, maar de afgelegde weg is langer. Deze regering heeft de afgelopen jaren massaal huisgehouden in de verworvenheden van onze samenleving, zonder te schetsen in welk perspectief van een beter Nederland dat nodig zou zijn. Wij zijn de Bijstandswet kwijt, het ziekenfonds, de WAO, de VUT, het prepensioen en de solidariteit. Rijk Nederland is weer 13% rijker; de rest ging erop achteruit. De mensen aan de top graaiden uit publieke en private potten terwijl van alle 100 gezinnen er nu vijftien in armoede moeten leven. Wij weten wie het zijn en wij weten waar zij wonen. Wij kennen de gevolgen van de armoede voor hun kinderen, maar de regering staat erbij en kijkt ernaar, net zoals zij toelaat dat de armoede steeds meer een kleur krijgt. Het zijn vooral de gezinnen van de nieuwe Nederlanders, met wortels in Turkije en Marokko, waar de armoede huishoudt.
De regering tolereert dat armoede naast een kleur ook een plek krijgt, in bepaalde wijken van de grotere steden waar mensen veelal zonder werk, met weinig inkomen, met veel onveiligheid, in slechte woningen en met achterblijvende buurtvoorzieningen hun leven moeten slijten. In Amsterdam groeit bijna de helft van alle jongeren van Marokkaanse afkomst in armoede en zonder veel perspectief op. Deze burgers voelen zich door discriminatie en verdachtmakingen bedreigd en steeds meer vreemdeling in eigen land. De regering, helaas met minister Verdonk voorop, voert een beleid van "wij en zij" in plaats van "ons".
De regering kiest over de hele linie voor de winnaars en heeft geen oog voor de verliezers. Dat zegt ook Bert de Vries. Is hij ziende blind, of ziet hij met ons waar de regering de ogen voor sluit, namelijk dat het beleid van deze regering op veel te veel terreinen averechts uitpakt?
Internationaal zijn wij daardoor van gidsland in de B-klas beland. De B van Bush, Blair en Berlusconi, met Balkenende als de braafste leerling in de school van de neoliberale globalisering en de westerse overheersing. Ondertussen doen wij mee met het bang maken van mensen. We roepen dat Bin Laden en Al-Qa'ida onze samenleving bedreigen en dat wij daarom ons leger moeten versterken en onze rechtsstaat inkrimpen. Wij roepen dat China en India onze welvaart bedreigen: landen die samen nog geen 7% van de wereldhandel controleren, terwijl wij samen met de andere westerse OESO-landen meer dan 75% in handen hebben. Mág het de Chinezen en mag het de Indiërs wat beter gaan, als van hun 2,3 miljard inwoners op dit moment nog 1,5 miljard van minder dan € 2 per dag moeten rondkomen? Waar is onze compassie gebleven, mijnheer de minister-president? Waarom noemen wij onze eigen spil- en hebzucht niet als veel belangrijker bedreigingen en doen wij daar niets aan?
De instroom van asielzoekers is drastisch ingedamd, maar tegen welke prijs? Ik vertegenwoordig deze senaat in enkele interparlementaire assemblees en hoor daar hoe Nederland snel de naam kwijtraakt een fatsoenlijk land te zijn, waar plaats is voor mensen die een schuil- en rustplaats zoeken. Deze regering doet ons land op slot en zet mensen die zij liever niet heeft achter slot en grendel, soms met fatale gevolgen. Te gemakkelijk noemt deze regering mensen illegaal, waardoor mensen die niet crimineel zijn toch vrijwel rechteloos worden. Zoals professor Van Kalmthout onlangs weer uitlegde, zouden zij als gewone gevangenen soms beter af zijn met meer rechten en met garanties over de duur dat zij vastgehouden mogen worden. Deze regering maakt zich drukker om 26.000 uitgeprocedeerde asielzoekers het land uit te krijgen dan honderdduizenden nieuwe Nederlanders de samenleving in, geïntegreerd en geëmancipeerd.
De uitverkoop van de publieke sector heeft geld bespaard bij de overheid maar de samenleving op kosten gejaagd en burgers in de zenuwen, nu ze ongevraagd moeten kiezen waar ze stroom, gas, zorg en andere zekerheid zullen kopen, behalve in huize Rosenthal waar elke avond gepraat wordt over de vraag waar zij weer een nieuwe dienst zullen kopen. Het lijkt mij daar buitengewoon gezellig te zijn, maar wij hebben thuis andere gespreksonderwerpen.
Ons onderwijs- en wetenschapsniveau loopt terug door verkeerde zuinigheid. En de commercie mag overal oprukken – ook in de media – ook al kost dat de publieke omroep de kop en ons de goede smaak. Uitverkoop is er ook in natuur en milieu. Economie gaat weer voor ecologie, van Waddenzee tot kerncentrale. Allemaal politiek die valt te samen te vatten onder "penny wise pound foolish". Het valt me zwaar dat dit gebeurt onder leiding van een Brabander, van wie op het punt van voorzorg toch meer verwacht mocht worden. Wij kennen elkaar.
Deze regering wil volgend jaar vooral tweemaal modaal helpen, maar doet dat ten koste van eenmaal minimaal. De regering noemt dat eerlijk en goed voor de economie, maar eerlijk voor wiens economie eigenlijk? De WAO, ooit het christen-democratisch kroonjuweel van onze sociale zekerheid – Veldkamp, Klompé, u kent zo nog, mijnheer De Geus – is naar z'n mallemoer. Nu moeten wij het doen met de WIA, waarmee mensen massaal arbeidsgeschikt worden verklaard en veel feitelijk arbeidsongeschikten een enkeltje armoede wordt gegeven. De kinderopvang is onder de marktwerking gebracht om geld te besparen, maar daardoor holt de kwaliteit achteruit en is deze opvang voor steeds meer mensen niet meer te betalen. De levensloopregeling, het stokpaardje van deze regering, maakt het voor mensen met hogere inkomens mogelijk om vroeger met werken te stoppen, terwijl de rest tot zijn 65ste moet blijven werken.
Vanaf 1 januari geldt het nieuwe zorgstelsel. Dat is echter vooral gebaseerd op nominale premies en eigen verantwoordelijkheid en niet op eerlijkheid en solidariteit. Daardoor is de kans groot dat straks mensen moeten bezuinigen op de zorg voor hun gezondheid, onverzekerd rondlopen en in plaats van minder méér bureaucratie voor de kiezen krijgen en met zorgverzekeraars op de stoel van de dokter. Het is fijn dat minister Hoogervorst opstapt als het een zooitje wordt – zijn woorden – zoals minister De Geus opstapt als hij zijn garantie dat de WIA ordentelijk kan worden ingevoerd, niet kan waarmaken. Dat ruimt wel op, maar wat hebben wij eraan als wij blijven zitten met de miserie die deze ministers achterlaten? Daarom is het volgens ons beter als de hele regering opstapt en niet elke minister op zijn of haar beurt. Verschillende ministers hadden overigens allang kunnen opstappen. Minister Kamp bijvoorbeeld nadat was vastgesteld dat Nederland een illegale oorlog in Irak heeft gesteund. Maar hij bleef en zeurde daarna net zo lang totdat hij dertig kruisraketten cadeau kreeg en een wit voetje kon halen in het Witte Huis. Minister Bot had kunnen opstappen toen hij onder druk van zijn collega's de waarheid over Irak inslikte, boog en bleef. Minister Zalm had kunnen opstappen toen hij als laatste Nederlander toegaf dat door de euro wél een heleboel duurder is geworden. Minister De Geus had moeten vertrekken nadat hij het vakkundig verbruid had bij de vakbonden. Minister Peijs toen ze de HSL voor de zoveelste keer uit de rails liet lopen. Staatssecretaris Nicolaï toen Nederland nadrukkelijk nee zei tegen zijn manier van Europese zaken doen. Minister Pechtold toen hij zei ... Ach, wat zei hij niet? In ieder geval zei hij steeds sorry voordat hij zijn volgend ei legde. Jan Marijnissen geldt volgens Van Dale als de bedenker van het woord "sorrydemocratie", Alexander Pechtold komt de eer toe zich de eerste volbloed "sorrydemocraat" te mogen noemen. Overigens, om misverstanden te voorkomen: bewindslieden, u bent mij allen even lief, wie ik niet noem, krijgt daarmee niet áutomatisch een SP-verklaring van goed gedrag. Het is louter een tekort aan spreektijd.
Vorig jaar heb ik de minister-president gevraagd wat hij dacht te gaan doen om het geschonden vertrouwen te herstellen. Zijn antwoord was: Doorgaan met het hervormingsbeleid en je niet laten leiden door dagkoersen. Maar de dagkoersen tonen een trend, mijnheer de minister-president. Die trend laat zien dat er nog nooit een regering was met zo weinig vertrouwen onder de bevolking. Wat denkt u daarvan na bijna vier jaar?
Regeringen hebben geen grondwettelijke verplichting om vier jaar aan te blijven. Als een regering tussentijds het vertrouwen van het parlement verliest, is zij weg. Maar als de regering tussentijds het vertrouwen van de bevolking verliest, zou zij dan ook niet weg moeten gaan? Wat vindt de minister-president daarvan? En wat vindt hij trouwens van een ander volkstegenwicht: het correctief referendum?
Ik heb in een interruptiedebatje met de heer Werner als gezegd dat met name veel kiezers van het CDA het met deze regering gehad hebben. Als meer dan 20% van de CDA-kiezers het mogelijk acht om bij de volgende parlementsverkiezingen op mijn partij te stemmen, lijkt mij er toch écht iets aan de hand? Jammer genoeg zijn dat vooralsnog geen CDA-senatoren. Af en toe lijkt hier Hanny van Leeuwen de christelijk-sociale geest uit de fles te laten, maar collega Werner weet hem er steeds bijtijds weer in te proppen. Mijn fractie ziet uit naar de dag dat dit hem niet meer lukt en die geest vaardig over ons allen wordt! U hoort het oprukken van het protestantse deel in onze fractie!
Bert de Vries zegt dat dit kabinet gebaseerd is op een neoconservatieve ideologie en zich laat leiden door een neoliberale visie op de economie. Zo is het maar net, zou ik zeggen, maar wat denkt de minister-president daar van? Zeker, wij hebben naast de neoliberalen en de neoconservatieven ook nog D66 in het kabinet. Dat fungeert, zover ik kan zien, als een appendix: zit niet in de weg als je hem hebt, maar er is ook niks aan de hand als je hem mist, zeker niet met de LPF als super sub, die warm loopt zo gauw de liberaal-democraten het weer even niet zien zitten.
Ondanks de kennelijke redelijkheid van mijn betoog, zou het kunnen dat de regering er na dit debat toch nog steeds zit. Ik zie de grote gretigheid om na alle zuur nu het zoet te mogen uitdelen. Allicht, wij allen zijn liever sinterklaas dan zwarte piet. Het is goed dat de regering in ieder geval erkent dat zij de samenleving stevig heeft verzuurd. De gedachte dat al die zurigheid met wat zoete maatregelen opgeheven zal kunnen worden, lijkt mij echter nogal onnozel. Wie zoet bij zuur doet, krijgt zoetzuur. Drink maar eens een potje augurkennat leeg en wij weten weer waarover we het hebben.
Volgens mij zal bij de gemeenteraadsverkiezingen op 7 maart 2006 blijken dat het niet meer goed komt tussen de regering en de kiezers. Bovenop de algemene onvrede komt dan de specifieke onvrede over hoe dit kabinet, met minister Remkes voorop, met gemeenten en hun burgers omspringt. Ik wijs in dit verband op de ingrepen in de onroerend zaakbelasting, het doorzetten van gemeentelijke herindelingen, het falen van de dualisering, het gebrek aan nationale steun voor de grote lokale problemen zoals de verloedering van wijken, het afbreken van de sociale woningvoorraad en het toestaan van gettovorming. Verder het ontbreken van verzet van de regering tegen het verdwijnen van postkantoren, treinstations en buslijnen in de kleinere gemeenten. En wat te denken van de nieuwe Wet op de maatschappelijke ondersteuning die van alles aan gemeenten opdraagt maar niet het benodigde geld erbij levert? Als 7 maart 2006 voor de coalitie tegenvalt, krijgen wij een grandioze domino-D-Day in 2007, mits de kiezers zich niet blij laten maken met wat dooie mussen van het kabinet, maar durven kiezen voor een complete afrekening bij de verkiezingen dat jaar voor Tweede én Eerste Kamer. Als zij dat doen, horen zij ook meteen een andere politiek te kunnen bestellen. Mijn partij zal daarom komende tijd graag aan de contouren daarvan meetekenen, onder de voorwaarde dat daarbij onvoorwaardelijk gekozen wordt voor een socialer in plaats van een liberaler Nederland.
Zoals gezegd: deze regering kan beter opstappen. Maar zolang zij blijft zitten, doen wij het ermee. Zo zijn de spelregels. Wij zullen als SP-fractie alle wetsvoorstellen blijven afmeten langs onze eigen meetlat, die geijkt is op menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Daarom zeggen wij ook nee tegen de begroting van deze regering voor 2006, niet omdat het allemaal niet goed bedoeld zou zijn, wél omdat het allemaal zo enorm slecht uitpakt.
Mijnheer de minister-president, wij waarderen uw bedoelingen maar wij accepteren uw beleid niet want Nederland verdient beter!
Vorig jaar kreeg ik hier de nieuwste Balkenende van de premier cadeau. Dat was een bundel over Europa en die is, zeker na 1 juni, nog steeds lezenswaard al was het maar om Bredero's "het kan verkeren" nog meer te leren waarderen. Ik raad de minister-president aan om dit boek ook zelf nog een keer te lezen. Er staan leuke dingen in. Inmiddels hebben we alweer de volgende Marijnissen gezien, plus de eerste Halsema, de eerste Herben en zelfs de eerste Wilders. Rond de kerst komt de nieuwe Bos, niet de atlas maar het politieke boek. Ik weet dat de premier net zo benieuwd is als ik naar wat dáárin staat en ik denk dat dit ook voor Wouter Bos zelf geldt. Waar blijft de volgende Balkenende? Ik bedoel dan geen goed bedoelde bundeling van eerdere toespraken, maar dit keer weer een echt boek zoals vroeger, dat zicht geeft op de lessen die volgens de premier uit zijn twee kabinetten te trekken zijn. Zou zo'n boek, zo vraag ik de minister-president, eigenlijk niet een heel mooi afscheidscadeau kunnen zijn voor ons allemaal.
Pluche plakt en macht trekt. Wij weten het allemaal. Maar ik zou bewondering hebben voor een premier die na vier jaar proberen, zou durven zeggen: veni, vidi, foetsie, ik kwam, ik zag en ik was weg, want wat ik wilde, werkte niet en wat ik ook werkte, het wilde niet.
De heer Schuyer (D66):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil beginnen met de minister-president te feliciteren. Enkele weken geleden heeft hij een eredoctoraat ontvangen aan een Hongaarse universiteit. Niet het doctoraat als zodanig is opmerkelijk, maar wel de reden van verkrijging. De minister-president kreeg het vanwege zijn niet aflatende inzet om in de internationale politiek de christelijke waarden en normen uit te dragen. Dat in een land uit de vroegere Donaumonarchie daarbij niet gesproken wordt van de joods-christelijke traditie, is bijna vanzelfsprekend te noemen, maar ik twijfel er niet aan of in zijn dankwoord heeft de minister-president die omissie wel herstelt. De gebeurtenis doet denken aan de bijbelse uitspraak dat profeten in eigen land geen aanzien genieten.
Ik heb bij een vorige beschouwing opgemerkt dat hoewel dergelijke accenten voor mijn partij niet nodig zijn, ik er bepaald ook geen messen over wil trekken als daarnaast andere waarden, zoals de humanistische, eveneens betrokken worden. Beseffend wat erkenning van zijn inzet op dit terrein voor de minister-president persoonlijk betekent, zijn mijn felicitaties ook oprecht gemeend.
Dat ik desalniettemin ook een beklemmend gevoel heb, heeft een andere oorzaak. Het beleid van de regering is naar de smaak van mijn fractie veel te veel in zichzelf gekeerd en dan is de verdienste van de minister-president op het terrein van de normen en waarden in internationaal verband niet iets dat dit gevoel weg neemt. Er zijn enkele activiteiten op het terrein van de vredesoperaties en er is ook op het terrein van de ontwikkelingshulp beweging, maar er gaat geen leiding uit van het kabinet waar het gaat om de bewustwording bij de bevolking te versterken dat in onze samenleving in zichzelf gekeerde naties zich niet meer staande kunnen houden. Integendeel. Heel sluipend ontstaat het beeld van een boze buitenwereld. Er is de niet terechte suggestie dat terrorisme wordt geïmporteerd. Drugsproblematiek wordt veelal verbonden met onze overzeese gebiedsdelen, maar Nederland is de belangrijkste exporteur van XTC-pillen. De Europese Unie is te duur en te bureaucratisch. De werkelijke cijfers laten een ander beeld zien, maar dat wordt niet gecommuniceerd. En verzwegen wordt ook welke geweldige inkomsten bron de Europese interne markt voor een exporterend land als Nederland is.
En het kabinet schuurt gevaarlijk dicht langs artikel 1 van de Grondwet. Het kan dat doen in de wetenschap dat er een sentiment is in onze samenleving dat daar op dit moment geen probleem in ziet. Nu wordt voluit toegegeven dat het lastig regeren is. Er zijn figuren in onze maatschappij waartegen niet fel genoeg kan worden opgetreden. Ook mijn fractie ziet dat. Maar het gaat om de maatvoering en vooral om de sfeer waarin beleid wordt gepresenteerd. Sommigen zijn van oordeel dat het ontstaat door gebrek aan leiderschap, maar een belangrijker factor is gebrek aan visie.
Die visie is er wel op het terrein van de sociaal-economische aspecten en de zorg. En daar ligt, naast de aandacht voor onderwijs, bestuurlijke vernieuwing en duurzame ontwikkeling, de reden dat D66 verantwoordelijkheid nam om op dat terrein de 21ste eeuw met perspectief – niet in de laatste plaats voor jongeren – in te gaan. Dat ging niet zonder pijn, omdat onze opvattingen over de rechtsstaat en hoe om te gaan met het vreemdelingenbeleid onvoldoende zijn terug te vinden in het beleid. Die ingebouwde spanning is er en die zal zo nu en dan ook wel naar buiten komen. Daar is niets mis mee en dat hoort tot de eigen ruimte die partijen en bewindspersonen behoren te hebben. Zeker, wanneer dat betrekking heeft op beleid na deze regeerperiode.
Voorzitter. Het kabinet is halverwege de rit en er is in de eerste periode een indrukwekkend wetgevend programma afgewerkt. Lof daarvoor. Nu komt het aan op de uitvoering in de tweede helft. Ik kom daarover te spreken, maar niet dan nadat ik heb stilgestaan bij twee gebeurtenissen uit de eerste periode: de afstemming van het Europees grondwettelijk verdrag en de problemen die bij de bestuurlijke vernieuwing zijn ontstaan. Wij spreken nog met de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de Staat van de Europese Unie, niettemin horen enkele opmerkingen ook thuis in de algemene politieke beschouwingen. Want na het "nee" is de vraag: hoe nu verder? Het kabinet dient bij de beantwoording van die vraag het voortouw te nemen. Stellen wij voor om het grondwettelijk verdrag in delen op te knippen en de meest urgente aspecten als daar zijn de start van een gemeenschappelijk buitenlands beleid, een gemeenschappelijk defensiebeleid en een gemeenschappelijk vrede- en veiligheidsbeleid, te ratificeren? Beperken wij ons tot de wijziging van de besluitvormingsprocedures? Of kiezen wij voor volledig pas op de plaats maken totdat er zicht is op de sociale ontwikkeling van Europa? Ik vraag de minister-president in zijn antwoord hierover enige duidelijkheid te verschaffen.
Evident is dat er inzake Europa een behoorlijk informatieachterstand is bij de burgers, bij bedrijven en bij politici. Het is bekend, de minister van Economische Zaken wijst daar bij voortduring op, dat Nederland bij alle besluiten uit Brussel aan tafel zit. Maar het parlement wordt zich dat vaak veel te laat bewust. Debatten vinden plaats op momenten dat beslissingen eigenlijk al zijn genomen. Dat moet anders. De regering heeft daarbij ook een belangrijke taak. Op het moment van indiening van voorstellen door de Europese Commissie zou zij bijvoorbeeld kunnen verzoeken om een gedachtewisseling met de Kamer als voorbereiding op het innemen van een standpunt. Het zou goed zijn als dat te zijner tijd een gedachtewisseling met de Staten-Generaal zou kunnen zijn, dus in de Verenigde Vergadering, maar dat zal nog wel even duren. Het zou een mooie bijdrage zijn aan bestuurlijke vernieuwing als er een grondwetswijziging zou worden voorbereid waarbij het ratificeren van Europese Verdragen door de Verenigde Vergadering kan gebeuren. Het trekt aandacht en daardoor wordt de burger via de media beter op de hoogte gebracht. Het kan door de Verenigde Vergadering, omdat de bevoegdheid van beide Kamers niet verschilt. Immers, amendementsrecht is niet aan de orde. Wil de minister-president eens op deze gedachten reageren?
Als het voorgaande wordt gerealiseerd, kan ook zinvol invulling worden gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel. De zojuist genoemde idee is in de wandeling wel het Deense model gaan heten. Aanvankelijk werd daarover sceptisch gedaan, omdat het ten minste tot grote vertraging zou leiden. In de praktijk is dat meegevallen en als de opiniepeilingen juist zijn, blijkt dat in Denemarken juist een beter begrip en steun voor Europa zijn ontstaan.
Voorzitter. Het hoofdstuk bestuurlijke vernieuwing is met de komst van minister Pechtold na het betreurenswaardige aftreden van De Graaf een nieuwe fase ingegaan. Nu de Partij van de Arbeid en Groen Links in deze Kamer hebben uitgesproken, dat het kiezen van de eigen burgemeester nog niet nationaal aan de burger kan worden toevertrouwd, maar dat lokaal dient te worden bezien of dat kan, dan wel of de lokale vertegenwoordigers die taak beter zelf kunnen vervullen, blijft uiteraard de gekozen burgemeester nog op de agenda staan. Daarnaast is de ervaring met het referendum er een die duidelijk maakt dat ook dit instrument een kader behoeft. Er zal de komende periode voldoende gelegenheid zijn om met de regering over de bestuurlijke vernieuwing van gedachten te wisselen aan de hand van concrete voorstellen (bijvoorbeeld het burgerservicenummer dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan verbetering van de communicatie van de burger met de gehele overheid op zowel nationaal als lokaal niveau).
Voor vandaag wil ik mij beperken tot iets waarop de regering merkwaardigerwijs nog niet heeft gereageerd. Ik doel op de voorstellen van de Holland Acht: de vier commissarissen van de Randstadprovincies en de burgemeesters van de vier grote steden. De kern van het betoog van die groep is duidelijk: te veel bestuurlijke drukte, veroorzaakt door een te veel aan bestuursorganen. Toen ik in 1970 in de gemeenteraad werd gekozen, was een centrale doelstelling van vrijwel alle politieke partijen het voorkomen van een vierde bestuurslaag. Wij kunnen constateren dat dit niet is gelukt. Terecht werd in een hoofdredactioneel commentaar in de NRC gesteld dat de wildgroei in bestuursorganen mede is veroorzaakt doordat er een democratisch tekort bestaat in de klassieke bestuursorganen (gemeente en provincie) die worden geleid door benoemde bestuurders in plaats van door gekozen bestuurders. Het probleem van de bestuurlijke overdaad werkt, zoals voldoende kan worden aangetoond, verlammend en is daardoor een belemmering voor een geleidelijke economische groei van onze Randstad. Een voorbeeld dat mij onlangs ter ore kwam, is de urgente knelsituatie waarin een bedrijf als Hoogovens is verwikkeld bij de aanvraag voor een noodzakelijke uitbreiding. Tenminste vier bestuursorganen gaan daarover en spreken elkaar niet zelden tegen. Het kan daarom niet zo zijn, dat de regering aan de oproep van de Holland Acht geen aandacht geeft. De minister-president kan vandaag in zijn beantwoording daarmee een begin maken. De hartenkreet uit het lokale bestuur en het middenbestuur en, niet in de laatste plaats, uit het bedrijfsleven maakt dat nodig.
Voorzitter. Zoals gesteld, zal het tweede deel van de regeerperiode van dit kabinet in het teken dienen te staan van de uitvoering van hetgeen in de eerste periode in wetgeving is vastgelegd. Dat is een geweldige uitdaging. Sinds het bekende rapport van de Algemene Rekenkamer waaruit blijkt dat de uitvoering van beleid bepaald onvoldoende is, heeft deze Kamer zich uitvoerig beziggehouden met de problematiek van een adequate uitvoering. De woordvoerder van de Partij van de Arbeidfractie wees er ook op. In de debatten die in deze zaal zijn gevoerd, bijvoorbeeld over de wijzigingen in de zorg, is aarzeling uitgesproken over de datum van invoering van de wetgeving. Dat is gedaan uit bezorgdheid dat er voor een zorgvuldige invoering te weinig tijd wordt gegeven. Hetzelfde geldt voor wetgeving inzake het sociale beleid. Het probleem dat wij hierbij zien, zit vooral in het gegeven dat de overheid zich heel afhankelijk maakt van een reeks van spelers en daarbij in feite onvoldoende instrumenten behoudt om de regie te kunnen voeren. Die verantwoordelijkheid van het regie voeren dient de overheid te behouden, en daarin zien wij tekorten ontstaan: bij het openbaar vervoer en bij de energievoorziening, om een enkel voorbeeld te noemen. Daar waar de overheid de regie wel heeft, zien wij vaak nog een andere ontwikkeling. Onder het gemakkelijk in de mond liggend motto dat besluitvorming zo dicht mogelijk bij de burger dient plaats te vinden en daarom bij voorkeur bij de lokale overheid (een stelling waarop mijn fractie wel wat heeft af te dingen) wordt nogal wat bevoegdheid overgeheveld naar de lagere overheid. Maar terecht wordt de vraag gesteld of de instrumenten om beleid te voeren ook worden meegegeven. Het antwoord daarop is vaak: nee. We kunnen het eens zijn over het invalide instrument van de ozb.
De heer Rosenthal (VVD):
Alom wordt al een aantal jaren en ook vandaag de dag het woord regie opgevoerd. Ik ken het regisseren van het toneel. Kan de heer Schuyer duidelijk maken wat hij bedoelt met dat regie voeren?
De heer Schuyer (D66):
Laat ik maar het voorbeeld nemen van de Holland Acht. U zei in uw bijdrage daarover: zouden die mensen niet zelf moeten komen met een voorstel? Ik wijs erop dat dit de afgelopen jaren in ieder geval bij herhaling is gedaan door de commissarissen van de Koningin van beide Hollanden. Beiden hebben bij hun installatie gezegd dat zij hoopten de laatste te zijn. Zij hebben gezegd gemeenschappelijk beide provincies te willen samenvoegen. Er is op geen enkele wijze een reactie op gekomen van de rijksoverheid. Ik vraag daar om. Ik zie ook wel dat er een interne strijd is en dat het allemaal niet zo gemakkelijk is als je met vier commissarissen en vier burgemeesters zit. Dat er een vierde bestuurslaag is gekomen en zelfs een vijfde, omdat wij Europa er nu ook bij hebben, dat was iets wat wij allen wilden voorkomen. Dat is niet gelukt. Opschoning van dat bestuurlijke klimaat zou nu heilzaam kunnen zijn.
De heer Noten (PvdA):
Zegt u nu in feite dat initiatieven die van daaruit worden genomen eerder moeten worden beloond of op z'n minst serieus moeten worden genomen? Zegt u dus dat het niet alleen maar een juridisch vraagstuk is dat hier moet worden behandeld, maar dat het ook een kwestie is van anticiperen op wat daar gebeurt?
De heer Schuyer (D66):
Wat ik zei, is al vanaf de jaren tachtig aan de orde wat de beide Hollanden betreft. Daar is niets van gekomen. Thorbecke heeft indertijd de Hollanden gescheiden op grond van zijn vrees dat een gezamenlijke provincie Holland een te grote macht zou krijgen. In de praktijk is daarvan niets gebleken. Nu is er sprake van een bestuurlijke problematiek waarin de Randstad centraal staat. Ik denk dat het het kabinet siert als het daarop reageert. Ik kan, net zo min als iemand anders in deze zaal, zeggen dat wat daar wordt voorgesteld moet worden overgenomen. Wij weten immers niet wat er wordt voorgesteld. Namens mijn fractie pleit ik wel voor vermindering van het aantal bestuurslagen en verkleining van het middenbestuur, dus voor minder provincies.
De heer Rosenthal (VVD):
Die Holland Acht klagen over bestuurlijke drukte in de Randstad. Zij komen met een voorstel. Mijn idee is dat die vier burgemeesters en vier commissarissen van de Koningin dan zelf met klip en klare voorstellen moeten komen tegen mei 2007. Dan heb je eigenlijk geen regie nodig. Je zegt dan: kom zelf eens met die oplossingen.
De heer Schuyer (D66):
Er zal toch nationale wetgeving moeten worden aangepast en misschien moet zelfs de Grondwet worden aangepast. Ik geef volmondig toe dat ik had gehoopt dat de Holland Acht iets verder waren gegaan dan dit, maar dat ontslaat het kabinet niet van de verplichting die noodkreet als zodanig te horen.
De heer Noten (PvdA):
Het is buitengewoon volwassen van de Acht om te constateren dat er een probleem is en om gelijktijdig vast te stellen dat zij gehoorzamend aan hun eigen opdracht als bestuurder van hun provincie of hun stad, niet in staat zijn om dat probleem zelfstandig op te lossen. Dat is naar mijn gevoel een zeer volwassen inzet van deze bestuurders. De vraag is dan ook om de verschillende belangen op een hoger niveau te verbinden. Daartoe zullen knopen moeten worden doorgehakt en dat kunnen zij per definitie niet zelf.
De heer Schuyer (D66):
Ik ben dat in vergaande mate met u eens. Ik vind wel dat men iets verder had kunnen gaan dan de rapportage alleen. Men had best wat kunnen doen. Ik weet zeker dat de commissarissen zonder de burgemeesters erbij tot een veel verdergaand standpunt hadden kunnen komen.
Het had de regering gesierd als het voorstel tot afschaffing van de ozb vergezeld was gegaan van een visie op het lokale bestuur: de bevoegdheden, de omvang van dat lokale bestuur, de eigen financiële ruimte om beleid te voeren naast taken in medebewind, die eigenlijk naar het oordeel van mijn fractie tot een minimum zouden moeten worden teruggebracht. Nu die visie ontbreekt, maakt mijn fractie zich zorgen over de sfeer die is ontstaan tussen de diverse bestuurslagen. Graag krijg ik hieromtrent een reactie van de minister-president.
Hoewel dit kabinet niet is gestart met het motto "werk, werk, werk" is aandacht voor de werkgelegenheid niettemin een majeur punt. Terecht zet het kabinet in op deelname van ouder wordende werknemers en van vrouwen. Terecht ook is het thema van een beetje langer werken, het terugdringen van ziekte en arbeidsongeschiktheid op de agenda geplaatst. Maar de regering heeft dan ook de plicht alles uit de kast te halen om werkgelegenheid te scheppen. Want op dit moment is de werkeloosheid licht stijgend en daarmee komt de doelstelling onder spanning te staan. Hoewel het bekend is dat dit probleem zich over enige jaren vanzelf zal oplossen, is het niet aanvaardbaar het vraagstuk daarom maar op zijn beloop te laten. Bekend is, dat onderwijs en zorg straks duizenden mensen moeten opnemen om enigszins de kwaliteit van het huidige aanbod te kunnen bestendigen. Waarom dan daarop niet nu beleid gevoerd? Bijvoorbeeld door nu tijdelijk financiële mogelijkheden te scheppen voor meer personeel in die sectoren? Nu het naar ik heb begrepen inmiddels een feit is dat in 2006 meer financiële ruimte aanwezig is, heeft het de voorkeur van mijn fractie om ook daaraan geld te besteden en niet alleen aan algehele lastenverlichting. Hetzelfde pleidooi kan gehouden worden voor de politie, met als resultaat: versterking van het veiligheidsgevoel, een terecht speerpunt van dit kabinet.
Voorzitter. Tot het moeilijkste van het ambt van minister behoort in de ogen van mijn fractie het werk op het gebied van de ontwikkelingshulp en van integratie. Bij ontwikkelingshulp, omdat je zo direct geconfronteerd wordt met de schrijnende situaties in grote delen van de wereld. Hulp is nodig bij natuurrampen, bij hongersnood. Wij prijzen de regering dat daar ook aandacht voor is. Bovendien wordt de meer structurele hulp meer dan voorheen geconcentreerd, waardoor zij effectiever is en daarenboven aan strikte voorwaarden gebonden die er op den duur toe kunnen leiden dat men minder afhankelijk van die hulp wordt. Deze lijn verdient stevige steun en de minister-president heeft er zorg voor te dragen dat de eenheid van beleid in die zin duidelijk naar buiten wordt gebracht dat bijvoorbeeld de opvattingen over het Europees landbouwbeleid daarmee in overeenstemming zijn en ook ter bestemder plaatse worden uitgedragen. Immers, in zo'n situatie is het pas echt onwenselijk als de regering geen eenheid van beleid uitstraalt.
Bij integratiebeleid zijn schrijnende situaties aan onze voordeur waar te nemen. Opmerkelijk is dat volgens de laatste cijfers Nederland het enige land in de eurozone is dat geen migratieoverschot meer heeft. Dat noopt tot bescheidenheid als het erom gaat om aan de bevolking duidelijk te maken dat er voor echte politieke vluchtelingen hier altijd een opvang zal zijn. Ook mijn fractie is voor een strikt toelatingsbeleid. Dat is te rechtvaardigen als je het dichtstbevolkte land van Europa bent. Maar het kan bekend zijn dat wij royaler zouden willen zijn met het beleid waar het gaat om mensen die hier al jaren zijn. Geen minister heeft meer gebruik gemaakt van haar discretionaire bevoegdheid om mensen een verblijfsvergunning te geven dan de huidige bewindsvrouw. Maar juist dat maakt duidelijk dat een generaal pardon voor de groep van 26.000 mensen waar het over ging en die in de praktijk hoogstens nog 18.000 omvat een veel verstandiger beleidslijn zou zijn geweest met minder bestuurlijke druk. Geaccepteerd door de bevolking, geen burgerlijke ongehoorzaamheid die door de overheid zelf wordt uitgelokt, omdat in de beleving van velen onredelijk beleid wordt gevoerd. En geen situaties waar onderwijzers petities overhandigen om er ten minste zorg voor te dragen dat kinderen niet uit de klas worden gehaald om er nooit meer in terug te keren, hetgeen immers ook een onuitwisbare indruk is voor degenen die in de klas blijven. Dat zou enige jaren geleden tot een golf van verontwaardiging hebben geleid. Het meest beklemmende is nu, dat er nauwelijks aandacht voor is.
Voorzitter. Met andere woorden – dan keer ik terug naar het begin van mijn beschouwing – voor een kersverse eredoctor in normen en waarden is er ook werk aan de winkel in eigen huis en in het uitdragen van een beleid dat op dat punt glansrijk de toets der kritiek kan doorstaan. Zo ver is het nu, helaas, nog niet!
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Toen ik de troonrede aanhoorde, wist ik meteen welk thema ik bij de algemene politieke beschouwingen aan de orde zou stellen. In de troonrede wordt meer dan eens gesproken over hernieuwd of nieuw evenwicht in onze maatschappij en over stabiliteit. De regering en politici staan voortdurend voor de opgave om evenwichtige oplossingen te vinden voor culturele problemen en dilemma's. Een aantal zal ik noemen, een aantal zal ik wat uitvoeriger behandelen. Graag ontvang ik op alle een reactie van de minister-president.
Wij kunnen constateren dat er aan de ene kant een groeiende armoede is – denk maar aan het ontstaan van voedselbanken – maar aan de andere kant een toenemende "geldgulzigheid" van hen die op allerlei terreinen aan de touwtjes trekken. Die spanning duidt op een groeiende onevenwichtigheid.
Vijf jaar geleden werd prostitutie gelegaliseerd om deze zogenaamde bedrijfstak doorzichtiger en meer controleerbaar te maken. Vandaag moeten wij constateren dat illegale vrouwenhandel ons confronteert met een onaanvaardbare vrouwen- en meisjesslavernij. Er schijnt helemaal geen balans te zijn.
Er is, zo is algemeen de gedachte, iets mis in de verhouding tussen de gekozene en de kiezer. De helft van het kiezerscorps dreigt zich van de parlementaire democratie af te wenden. Spraakmakende politici willen vernieuwing via referenda en grotere mogelijkheden voor burgers om met voorkeurstemmen in het parlement te worden gekozen. Wij zijn daar geen voorstanders van en menen dat deze middelen de kwaal van de hypedemocratie versterken. De echte problemen krijgen te weinig aandacht en worden niet diepgaand besproken. Nederland heeft behoefte aan politici die zich onttrekken aan de emotiedemocratie, met soms hysterische trekjes. Wij kunnen niet door blijven gaan als acteurs in een politiek mediatheater. Wat wij in onze representatieve democratie nodig hebben, zijn mensen die inzien wat er aan onze cultuur schort, die de echte problemen durven benoemen, die de juiste diagnose stellen en daarvoor een goede therapie aanprijzen; dat zijn mensen met een coherente, gemeenschapstichtende visie, mensen met moed en overtuigingskracht, mensen die verantwoord richting wijzen en weten wat verantwoordelijkheid voor de publieke zaak betekent. Daarop zouden de politieke partijen hun vertegenwoordigers moeten kiezen en daarop moeten vertegenwoordigers worden afgerekend als zij niet hebben voldaan aan deze hoge eisen! Wij propageren eerder herbronning en vernieuwing van de politiek dan vernieuwing van bestuur. Van dat laatste is het grootste gevaar dat het een wispelturig en oppervlakkig beleid brengt, dat stuurloos mee dobbert op de golven van de waan van de dag.
Onder leiding van de minister-president heeft dit kabinet zich daarom ook terecht ingezet voor herstel van waarden en normen. Ik sluit mij graag aan bij de felicitaties van collega Schuyer aan het adres van de minister-president in verband met zijn eredoctoraat. Ik denk dat dit thema van normen en waarden het CDA bij de twee laatste landelijke verkiezingen winst heeft opgeleverd. De mensen werd hoop gegeven om te midden van onzekerheid weer vastheid te krijgen. In de afgelopen jaren is dat bepaald niet minder geworden. Naar mijn overtuiging zullen ethiek en moraal de centrale thema's zijn van de 21ste eeuw. Maar de troonrede zwijgt nu bijna helemaal over deze problematiek, of het moest zijn dat met het intrigerende zinnetje in die rede "naast rechten zullen ook plichten moeten worden erkend" meer wordt bedoeld dan een constatering. De minister-president weet dat onze fracties hier en in de Tweede Kamer er al meer dan eens op hebben aangedrongen om te komen tot een handvest van burgerplichten of vrijheidsplichten dat in onze door en door individualistische maatschappij weer enigszins sociale samenhang en evenwicht terug zou kunnen brengen en een bijdrage zou kunnen leveren aan herstel van de publieke moraal.
Langer wil ik stilstaan bij grote onevenwichtigheden in onze nationale en Europese cultuur. In de oorspronkelijke betekenis van het woord cultuur, "cultus", klinkt duidelijk door dat voor een gezonde cultuur een hart nodig is. Onze cultuur mist meer en meer een ziel. De gevolgen van de zestiger jaren uit de vorige eeuw met het aanhoudende verzet tegen traditie, gezag en waardebinding hebben onze maatschappij in onbalans gebracht. Ongemerkt heeft er een uitverkoop van de eigen cultuur plaatsgehad, die zijn weerga niet kent. Vrijheid in de vorm van onverschilligheid en liederlijkheid constateren wij overal. In de politiek van de integratie speelt dit nog altijd een grote rol. Veel immigranten ervaren de ontstane situatie als decadent. Media en libertijnse politiek zijn mede schuldig aan deze trend. Als de publieke omroep op prime time openlijk het bedrijven van seks met een pornosterretje laat zien, moeten wij er niet gek van opkijken dat immigranten het idee krijgen dat in onze cultuur kennelijk niets meer heilig is. Als deze vreemdelingen Nederlands en de grondregels van onze rechtsstaat kennen en ze volgen onderwijs en vinden voor een groot deel werk, ontbreekt het vervolgens toch nog aan herkenning. Om eerlijk te zijn constateer ik bij mijzelf ook desintegratie met deze decadente cultuur.
Wat is daaraan van overheidswege te doen? Met een beroep op zoiets als vrije meningsuiting kan de overheid de ondermijning van de maatschappij niet langer ongemoeid laten. Van de media moet een verantwoord maatschappelijk ondernemen worden geëist. Daarbij moeten ook de commerciële muziekzenders worden betrokken. Naast steun aan het gezin als sociale bouwsteen bij uitstek zou de overheid ook de inhoud van ons onderwijs op het herstel van het centrum van onze cultuur moeten richten. Daarom moet in ons onderwijs weer de juiste balans tussen gezag en ontzag worden gevonden. Wordt het niet hoog tijd om meer aandacht te vragen voor het gezag van de onderwijzers en het ook daadwerkelijk tot gelding brengen van dat gezag?
Voorts zou in ons onderwijs een algemeen verbindend waarden- en normensysteem moeten worden gepropageerd en versterkt. Onze geschiedenis kende die. Een maatschappij die van haar geestelijke erfenis vervreemdt en haar eigen geschiedenis niet kent, wordt als een kamer met open ramen, waarin de wisselende wind van de tijdgeest alles bepaalt. Het kan daarom geen kwaad om voor onze eigen identiteit meer aandacht te vragen. Wij moeten weer leren meer historisch te denken om zinvolle tradities en autoriteiten te ontdekken. "Zukunft ist Herkunft". Daarin gaat het niet om idealisering of restauratie van het verleden, maar om zinvol overleven van onze cultuur, onze nationale en ook Europese cultuur. Juist in de dynamiek van onze cultuur hebben wij een vaste basisoriëntatie nodig. Zonder kompas bevinden wij ons op dwaalwegen en is geen evenwicht mogelijk. Als dat terugkeert, is integratie eenvoudiger. Dan kun je vragen als wie moet geïntegreerd worden, waarin en hoe, eenduidiger beantwoorden en dan zijn de criteria om te beoordelen of integratie is gelukt ook weer duidelijk.
Het referendum over de Europese grondwet heeft de schrijnende tegenstelling aan het licht gebracht tussen de politieke leiders en de burgers. Onbewust hebben de kiezers aangevoeld dat met zo'n grondwet en een groeiend Europa nog meer van onze identiteit verloren zal gaan. Wanneer politici in de strijd die aan het referendum voorafging, reageerden op het verwijt dat de eigenheid van Nederland te veel onder druk zou komen te staan, kwamen de meesten van hen niet verder dan te wijzen op het blijvend Oranjegevoel, ons drugsbeleid of het homohuwelijk. Hoewel veel burgers deze "verworvenheden" misschien ook nog geheel of ten dele bijvallen, hadden zij onbewust door dat daarin onmogelijk onze nationale identiteit gelegen zou zijn.
Ook voor een Europese identiteit zullen wij naar het verleden moeten kijken om verantwoordingsvol de toekomst tegemoet te kunnen treden. Daarbij gaat het om wat de troonrede noemt democratie, mensenrechten en vrijheid, maar toch ook om de gezamenlijke geestelijke erfenis van jodendom en christendom. Wij ontnemen onszelf maatstaven om tot goede afwegingen en oordelen te komen als wij deze geestelijke bronnen van Europa van de joods-christelijke traditie afzonderen en ons beperken tot de tweehonderd jaar oude geestesbeweging van de Verlichting. Ik zeg duidelijk beperken, ik sta geen afscheid van de cultuur van de Verlichting voor, maar wel van de verabsolutering ervan. Zij leeft echter meer en meer van vooronderstellingen en grondslagen die niet van die Europese geestesgeschiedenis afkomstig zijn. Als daar geen aandacht meer voor is, zal met het verdwijnen van de rijke geestelijke geschiedenis ook de Verlichting zelf in een heilloze crisis worden gestort. Op grote schaal kunnen wij constateren dat het cultuurexperiment met alleen een fundament in de Verlichting is mislukt. Wij kunnen momenteel overal de tekenen daarvan zien: sociale ontbinding in een doorgeschoten individualisering en bedreiging van natuur en milieu zijn tekenen aan de wand. De Verlichtingscultuur zit in het moeras. Materieel steenrijk, maar geestelijk straatarm, dat getuigt van metafysische lichtzinnigheid en ontbeert een hoognodig bezielend ideaal.
In de recente discussies over Europa hoorden wij daarvan zeer weinig. Wat ons opviel was dat het hoofddoel van de groeiende EU door politici steeds vertaald werd in de ontwikkeling van techniek en economie. Gezamenlijke vernieuwing en versterking van de economie werden als noodzaak tegenover de opkomende machten uit het oosten met veel nadruk onder de aandacht gebracht. Wij zullen de laatsten zijn om die noodzaak tot versterking te ontkennen, maar waarom wordt dit niet gebracht binnen het kader van een omvattend toekomstconcept, een toekomstvisie met als spits het bevorderen van publieke gerechtigheid tussen de volkeren? Het was opvallend hoe weinig in het debat over Europa de Europese taak werd benadrukt om er ook te zijn voor de achtergebleven landen, voor de allerarmsten. En natuurlijk zou daarbij ook veel meer aandacht gegeven moeten worden aan het herstel van natuur- en milieuschade en aan sociale ontwrichting op wereldniveau, omdat men voornamelijk gericht is op de materiële waarden van techniek en economie. Om daarin evenwicht te krijgen, moeten we ons laten leiden door de aloude profetische wijsheid: "Laat het recht als water stromen, en de gerechtigheid als een altijd vloeiende beek!."
De strijd tegen groter wordende onevenwichtigheden maakt daarom bij elke nieuwe stap in de technisch-economische ontwikkeling drie stappen in een verantwoordelijkheidsethiek nodig. Een ethiek die een vastheid heeft die boven de mens zelf uitgaat. Een ethiek die in de geschiedenis heeft bewezen, helend te werken en hoop te geven. Wat wij onder invloed van het christendom hebben geleerd blijft zeer actueel: naastenliefde en barmhartigheid, menselijke waardigheid, mensenrechten en mensenplichten, bescherming van het leven, gemeenschapszin, publieke gerechtigheid, de juiste balans tussen gezag en ontzag. We hebben geleerd dat de sterken moeten opkomen voor de zwakken, de gezonden voor de zieken, de jongeren voor de ouden en omgekeerd. We erkennen de verscheidenheid in verantwoordelijkheden en dat allen gelijk zijn voor de wet. En dat we een scheppingsmandaat hebben: in ons werk de schepping ontwikkelen en bewaren tegelijk. Gaan we deze weg van heroriëntatie niet, dan ontwortelen we steeds meer. We bouwen dan weliswaar torens van Babel, maar op drijfzand.
Speciale aandacht moet er daarom zijn voor een nieuw Europa. Dat zal een Europa van nationale staten moeten zijn: een "Europa van de vaderlanden". Want een Europa zonder de vele en van elkaar onderscheiden nationaal gestempelde culturen zal geen Europa meer zijn. Wanneer men dit oude perspectief voor ogen heeft, kan men in de huidige Europese crisis grote kansen zien. Het is nu opnieuw mogelijk te discussiëren over de vraag wat Europa moet zijn. Alleen de noodzakelijkste kerntaken die op Europees niveau echt meerwaarde bieden – en dat zijn er al vele – zullen gezamenlijk moeten worden behartigd en tegelijk moeten zo veel mogelijk andere taken aan nationale overheden worden overgelaten of worden teruggegeven. Van een zichzelf versterkende bureaucratie moet men afscheid nemen. Wat ons betreft, zouden met het subsidiariteitsbeginsel alle oude Europese regelingen tegen het licht moeten worden gehouden en herzien. Dan voorkomen wij ongewenste machtsconcentratie. Bovendien is een gemeenschappelijk ethos nodig. Onzes inziens past daarbij niet een cultuur als die van Turkije. Dat land is van oorsprong in geestelijk-religieuze en culturele zin zó onderscheiden dat het niet gauw Europees zal worden. Daarvoor de ogen sluiten, zal opnieuw bij de bevolking grote argwaan en wantrouwen ten opzichte van de bedoeling van Europese politici doen ontstaan. In plaats van een helder en duidelijk afgebakend Europa ontstaat een huis dat tegen zichzelf verdeeld is en dat, in strijd met de eigenlijke intenties, tot weinig goeds meer in staat is.
Tot slot. Wij steunen het kabinetsbeleid om terrorisme te bestrijden met juridische en politionele middelen. Terroristen bedreigen het publieke terrein en daartegen dient verzet en bescherming. Toch zou het goed zijn als de volgende vraag ook in politieke discussies zou doorklinken: "Why do they hate us?". Die vraag is in verschillende publicaties aan de orde geweest, het meest diepgravend in Ian Buruma's boek "Occidentalisme. Het Westen in de ogen van zijn vijanden". In de politiek horen we over de inhoud van deze discussie weinig, te weinig. We moeten ons niet in zelfgenoegzaamheid afkeren van de kritiek die op de westerse cultuur mogelijk is, temeer daar in het genoemde boek wordt gezegd dat de oorsprongen van het terrorisme in onze cultuur zelf te vinden zijn. Wij ontkomen er niet aan, er in elk geval naar te kijken om met die kennis op een of andere wijze ons voordeel te doen. Nogmaals, dat verandert niets aan onze tactische strijd tegen het terrorisme op dit moment, maar misschien kan de strategie voor de lange duur er wel door bepaald worden. Zonder diegenen te begrijpen die het Westen zo haten, hoeven we ons geen illusies te maken dat we hen ervan kunnen weerhouden de mensheid te vernietigen.
Voorzitter. Voor het komende jaar willen we de regering als geheel en elk lid afzonderlijk Gods zegen en wijsheid toewensen.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Het kabinet-Balkenende II heeft zijn derde Miljoenennota uitgebracht. Er is er nog een te gaan voor de verkiezingen van 2007. Hoe staat de vlag er thans bij? Het eerste kabinet-Balkenende beloofde bij zijn aantreden, zomer 2002, "herstel van vertrouwen". In de troonrede van september jongstleden lezen wij echter: "Het vertrouwen in de overheid is gedaald. Dit laat de regering niet onberoerd." De bijdrage van de SGP-fractie aan deze algemene politieke beschouwingen is gericht op de vraag naar de mogelijke oorzaken van het gebrek aan vertrouwen en op de vraag langs welke weg herstel denkbaar zou zijn.
Het is op het eerste gezicht vreemd dat een kabinet dat uitdrukkelijk uit was op herstel van vertrouwen, zoveel cynisme en wantrouwen ontmoet. Uit diverse onderzoeken en peilingen, onder andere het rapport "De sociale staat van Nederland 2005" van het SCP, blijkt dat niet meer dan 20% van de burgers "veel vertrouwen" heeft in het kabinet, een historisch dieptepunt. In de loop van de jaren negentig was het vertrouwen van de burgers in regering en overheid nog stapje voor stapje tot grote hoogte gestegen: in 1998 had maar liefst 80% van de bevolking vertrouwen in de regering en was 77% tevreden over de overheid. Dat vertrouwen in de overheid blijkt niet direct gerelateerd te zijn aan de concrete dienstverlening door de overheid. De cijfers van het SCP gaan niet zozeer over de overheid of het openbaar bestuur, maar vooral over het vertrouwen in de regering en "de politiek". Het SCP stelt steeds twee simpele vragen: "Bent u tevreden over de regering?" en "Heeft u vertrouwen in de overheid?". Het is niet toevallig dat de trend in beide antwoorden steeds hetzelfde is. Weinig respondenten zullen het staatsrechtelijk relevante onderscheid kunnen maken tussen regering, kabinet, Tweede Kamer, rijksoverheid, provincie, gemeente, semi-overheid, et cetera. Het negatieve oordeel is daarom vooral een afkeuring van het beleid van het kabinet-Balkenende. Uit de verdere cijfers van het SCP blijkt dat financieel-economische factoren als het werkgelegenheidsbeleid, de sociale zekerheid en de gestegen kosten van levensonderhoud bijdragen aan het negatieve oordeel over de regering. Onder dat slechte rapportcijfer voor het kabinet zit een brede trend van dalend vertrouwen in publieke instellingen, een trend die in andere landen ook zichtbaar is. Ook uit een recente WRR-studie "Vertrouwen in de buurt" blijkt dat vooral de bewoners van de voorheen homogene, sociaal hechte arbeiders- en middenstandswijken hun vertrouwen in overheid en politiek in hoog tempo verliezen.
Deze gegevens roepen de vraag op hoe het mogelijk is dat een kabinet, dat toch met een meerderheid van stemmen aan de slag is gegaan, nu maar zo weinig steun van de bevolking krijgt voor zijn beleid. Is de vrij radicale verbouwing van de verzorgingsstaat bij de verkiezingen van 2003 mogelijk wel een voldoende indringend item geweest, náást de thema's van veiligheid en integratie? Gebleken was immers dat verzorgingsstaten alleen zijn af te slanken door regeringen die tegen de publieke opinie in durven gaan en zonodig hun eigen achterban trotseren.
Gebrek aan vertrouwen heeft veelal te maken met gevoelens van onzekerheid. Toch kan het kabinet geen gebrek aan visie worden verweten, en zorg om de toekomst evenmin. Die visie gaat uit van de versterking van gemeenschapszin met tegelijk grotere individuele verantwoordelijkheid, en van de dynamiek en productiviteit van de markt. Wat de verzorgingsstaat betreft, worden de arrangementen herijkt, zodanig dat gedrag weer consequenties krijgt. Wenselijk gedrag moet lonen, onwenselijk gedrag niet. Staat en maatschappij worden ingetoomd om individuen onafhankelijker te maken en tegelijkertijd gemeenschapszin te versterken. Deze neoconservatieve insteek is erop gericht om duidelijk te maken dat welvaart geen recht is en dat voor instandhouding van rechten en verworvenheden aller inzet en inspanning vereist is. Een verzorgingsstaat die zelfvoldaan en zelfgenoegzaam maakt en arbeidsparticipatie ontmoedigt, maakt zichzelf onbetaalbaar. Die insteek spreekt ons op zichzelf aan en het hervormingsprogramma dat op deze visie is geënt, werd tot dusver opvallend consistent afgewerkt.
Waar het het kabinet tot dusver dramatisch aan lijkt te ontbreken, is overtuigingskracht. Om een visie over te brengen, moet men beschikken over communicatievaardigheden, zoals dat tegenwoordig in vacatureteksten heet. De premier lijkt mij niet een "Great Communicator" à la Ronald Reagan. Maar het is een misverstand te denken dat het hervormingsbeleid op meer steun zou kunnen rekenen als het maar geïnspireerd aan de man zou worden gebracht. Dat zou misschien helpen, maar niet wegnemen dat heel veel Nederlanders de hervormingen eenvoudigweg niet moeten – of er minstens argwanend tegenover staan. Uit overtuiging, niet uit onwetendheid. Vooralsnog zijn zij meer verknocht aan de zekerheden van de verzorgingsstaat dan dat zij onrustig en bezorgd zijn voor het risico van een fiasco. Wat is conservatiever, het hervormingsbeleid of de behoudzucht van de burger?
Gekissebis over cijfers, prognoses en percentages in koopkrachtplaatjes zal in ieder geval weinig positiefs uitrichten. Het schermen met dergelijke plaatjes kan en zal geen groot vertrouwen wekken, aangezien alleen iets zinnigs over iemands koopkracht te zeggen valt als de persoonlijke situatie wordt verdisconteerd in de rekensom. Verandering van werksituatie is van veel groter invloed dan verschuivingen in het koopkrachtplaatje.
De paradox van het kabinet is, dat een kabinet dat de vertrouwensbreuk met de burgers wilde herstellen, bij die burgers zelf op een ongekend laag vertrouwen kan bogen. Waar het kabinet niet in lijkt te slagen is het leggen van een verbinding tussen het eigenbelang van de burgers en de stelselwijzigingen. Burgers is blijkbaar niet duidelijk te maken dat de ingrepen voor hen een zodanig gunstiger uitgangspositie scheppen dat zijzelf, op termijn, of de volgende generatie baat hebben bij de verandering. Het lukt kennelijk niet de stelselherzieningen te verbinden met een wenkend perspectief.
Het blijft evenwel een feit dat een kabinet niet kan overleven van het puur en alleen overtuigd zijn van het eigen gelijk. Wij gunnen het dit kabinet niet dat het bij de eerstvolgende verkiezingen zou struikelen over het eigen gelijk. Daarom stellen wij een aantal andere punten aan de orde die ook te maken kunnen hebben met het brede onbehagen over de politiek en de overheid en waarvan een positieve uitwerking zou kunnen uitgaan indien het kabinet daar aandacht aan zou besteden.
Zo dient regelgeving diverse doelen, maar getuigt ze niet altijd van veel vertrouwen in de burger. Regels moeten de zwakkeren beschermen, maar de sterkeren niet ontmoedigen. Dit kabinet heeft ingezet op vermindering van de regeldruk en de administratieve lasten en spreekt intussen al van indrukwekkende resultaten. Maar hoe komt het toch dat men in ondernemersland – en ik denk daarbij speciaal aan het midden- en kleinbedrijf en beginnende, jonge ondernemers – nog zo weinig zegt te merken van de inzet van het kabinet?
Uit het onderzoek "De staat van het recht" dat TNP-Nipo in opdracht van het dagblad Trouw hield onder 1088 volwassenen komt naar voren dat het vertrouwen in politie en justitie, in vergelijking met vijf jaar eerder, verder is afgekalfd. Concreet zal het gebrek aan vertrouwen vooral betrekking hebben op de strafrechtspleging en het optreden van de politie. Een van de oorzaken ligt in het feit dat men meer van het strafrecht verwacht dan het ooit zal kunnen bieden, terwijl dit juist leidt tot frustraties. Enkele recente geruchtmakende zaken kunnen dit bevestigen. Gelet op het grote onbehagen kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de constatering van het SCP van begin 2004 dat 70% van de ondervraagden vertrouwen heeft in de rechter. Het SCP blijkt dan ook gemeten te hebben in bedrijfseconomische termen van resultaten en prestaties. Vertrouwen is echter voornamelijk gebaseerd op emoties. Wat kan er gedaan worden? Zou de strafrechtspleging niet méér openbaar gemaakt moeten worden? De voortdurende spanningen die met de strafrechtspleging gepaard gaan, dienen telkenmale te worden uitgelegd, teneinde de maatschappelijke acceptatie te vergroten. Ook lijkt er een taak weggelegd voor media en politici. Verder zouden de zogenaamde "scoringsdrift" van politie en justitie – onder politieke en publicitaire druk – tot zelfonderzoek moeten leiden.
Ik kom op het bestrijden en voorkomen van terrorisme. Het grote gevaar bestaat dat de bevolking veiligheid als een collectief consumptiegoed gaat ervaren en daarbij van de overheid eist dat deze hierin voorziet. De inzet van steeds meer maatregelen en geld vergt een prijs. De vrijheid van de burger neemt af en de controlemogelijkheden van de overheid nemen toe. Het is belangrijk dat de overheid helder communiceert over wat zij doet en waarop zij kan worden aangesproken. Voor het vergroten van de veiligheid is de overheid aangewezen op samenwerking met de bevolking. Die samenwerking verkrijgt men niet door het afkondigen van nog meer wetten en het beperken van onze vrijheden.
De laatste jaren is in toenemende mate weer een pleidooi te horen voor de introductie van vormen van lekendeelname aan de strafrechtspraak. Daarmee zou het mogelijk zijn om de kloof tussen de rechterlijke macht en de bevolking te dichten. Burgers zou de gelegenheid geboden moeten worden om, in samenwerking met professionele rechters, recht te spreken. Heeft de regering reeds een standpunt bepaald over dit idee, dat wij overigens niet direct omarmen?
Op het terrein van politie en justitie wijs ik ook op de aanhoudende reeks liquidaties, moorden, in het criminele circuit. Politie en justitie lijken daar geen vat op te krijgen. Men kan deze afrekeningen lacherig afdoen door op te merken dat men elkaar opruimt maar ondertussen is er een staat in de Staat ontstaan waarin veel geld omgaat en waarin geweld staat voor recht. De Staat heeft dat laten gebeuren en heeft daarmee het eigen recht op uitoefening van het geweldsmonopolie ondermijnd. Zoiets verhoogt het vertrouwen niet. Overigens moeten ook politici die weten dat deze gewelddadige vrijstaat alles te maken heeft met drugshandel drie keer nadenken voordat zij bepleiten dat de Staat zelf maar producent van roesmiddelen moet worden.
Een totaal ander punt betreft de verhouding tussen emigratie en immigratie. Het NIDI verrichtte het onderzoek Emigratie 2005. In 2004 verlieten meer dan 112.000 ingezetenen ons land, terwijl er "maar" 90.000 mensen binnenkwamen. Voor het eerst sinds eind jaren vijftig heeft Nederland weer te maken met een echt vertrekoverschot: het aantal emigranten overtrof het aantal immigranten. De impulsen voor emigratie zijn interessant. Het grootste deel van de potentiële emigranten is relatief jong en hoog opgeleid. Het is hen niet zozeer te doen om inkomensverbetering, maar om verbetering van de publieke ruimte waarin zij verkeren. Het gaat hen dus niet om de eigen leefsituatie, maar om de kwaliteit van de samenleving. De aspecten van de Nederlandse samenleving die dan het meest negatief worden beoordeeld zijn de bevolkingsdichtheid, de mentaliteit van de Nederlandse bevolking, de criminaliteit en het ontbreken van stilte. De vraag die deze ontwikkeling oproept, is of datgene wat zich al decennialang in grote steden voltrekt, namelijk dat kanslozen en kansarmen komen en blijven terwijl kansrijken wegtrekken, zich nu op nationale schaal voltrekt. Is die ontwikkeling voor de regering een aandachts- en zorgpunt?
Wij komen op de vraag hoe het vertrouwen hersteld kan worden. Een bekend cliché is dat vertrouwen te voet komt en te paard gaat. Het lijkt er in elk geval op dat wie als bestuurder het vertrouwen van grote delen van de bevolking wil terugwinnen, niet allereerst moet investeren in digitalisering of privatisering van de publieke dienstverlening, maar in het bieden van een veilige, overzichtelijke en vertrouwde leefomgeving. De voorspelling van economische groei en maatregelen als lastenverlichting, koopkrachtverbetering, hogere overheidsuitgaven en een pas op de plaats voor het financieringstekort, zullen geen groot vertrouwen wekken als men weet dat verkiezingen in aantocht zijn. De heer Lans Bovenberg waarschuwde in Trouw van 21 september jongstleden tegen de verleiding voor het kabinet om het gebrek aan overtuigingskracht af te kopen door de knollen van de conjuncturele meevallers te verkopen voor de citroenen van de resultaten van de structurele hervormingen. Hij voegde er het volgende aan toe. "Een overheid die in een hoogconjunctuur mooi weer speelt door allerlei zoets te beloven om dat vervolgens in een laagconjunctuur te bezuren door ongenadige bezuinigingen, is fnuikend voor het vertrouwen in de economie, de politiek en de samenleving. Juist om verdere hervormingen in de volgende regeerperiode enigszins te kunnen verzoeten, dient dit kabinet zijn regeerperiode af te sluiten met een begroting die structureel zo goed als in evenwicht is. Het verzoeten van sociale innovatie met stabiliteit vereist verder dat hervormingen vroeg worden aangekondigd, zodat burgers niet worden overvallen. Dat vraagt om moedige politici die burgers niet naar de mond praten, maar wel perspectief bieden door vooruit te kijken." Ik ben benieuwd of de regering het met hem eens is.
Men kan op goede gronden menen met de regering van mening te moeten verschillen over de wenselijkheid en effectiviteit van onderdelen van het beleid. Dat behoeft niet zonder meer tot ontevredenheid en wantrouwen te leiden. Maarten Luther zegt in zijn Grote Catechismus, als hij bij de behandeling van het vijfde gebod ook over het gezag van wereldlijke overheden spreekt, als waren zij vaders van een gezin, het volgende: "Want God geeft ons door hen, evenals door onze ouders, tot ons onderhoud voedsel, huis en hof, bescherming en veiligheid. Omdat zij dan een zodanige naam en titel als hun hoogste roem met alle eer voeren, zijn wij ook schuldig hen te eren en hoog te achten als de duurste schat en het kostelijkste kleinood op aarde." Het zijn gebeeldhouwde zinnen, voorzitter.
Het trekt sterk de aandacht dat Luther en de reformatoren de volken die gebukt gaan onder de ramp van een slecht regerende overheid, niet als de verdrukte onschuld beklagen, maar hen in de regel aansporen om de diepste oorzaak van deze rampzalige toestand bij zichzelf te zoeken. De onderdanen moeten niet alleen over de overheden, indien zij slecht leven en regeren, klagen tot God, maar zij moeten ook dan voor hen bidden wanneer zij normaal hun plicht doen. Zij moeten de mannen, en zoals wij er vandaag natuurlijk aan zouden toevoegen de vrouwen, die in het hoge ambt der regering gesteld zijn voortdurend aan de Heere opdragen met al de moeilijkheden waarvoor zij zich geplaatst zien, en Hem smeken dat hij hun alles moge geven wat zij nodig hebben om hun heilige taak op de rechte wijze te volbrengen tot Zijn eer en tot welzijn van het volk. Zij moeten zich er steeds rekenschap van geven dat deze mannen en vrouwen een opdracht hebben uit te voeren die ver boven hun macht gaat, en dat elke regering die daar intussen gevoerd wordt, noodzakelijkerwijs één mislukking moet worden, wanneer God hun niet van ogenblik tot ogenblik de kracht en de wijsheid geeft. Het is die wijsheid en die kracht die christenen zonder ophouden voor hun overheden van God zouden moeten begeren. Aldus Luther, die onbekend was met het verschijnsel van de parlementaire democratie en de verzorgingsstaat. Niettemin willen wij ons zijn aanbevelingen en vermaningen, ondanks noodzakelijke kritiek op het beleid, ten opzichte van het kabinet en ons staatshoofd aantrekken. Bij voorbaat danken wij de regering voor haar reactie.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Het kabinet komt voor februari met een uitgewerkt voorstel voor een "huis van culturen", een ontmoetingsplaats waar de cultuur van de migranten in Nederland centraal staat. Dat werd door de staatssecretarissen Nicolaï en Van der Laan vorige week in Marrakech bekend gemaakt; een passende plaats om met deze mededeling te komen. Het bezoek van de kroonprins en kroonprinses aan Marokko was ook verder een waardevolle demonstratie van de wil die in Nederland, ook bij het kabinet, leeft om serieuze belangstelling op te brengen voor de herkomst en achtergrond van degenen die bij ons allochtonen heten.
Het is belangrijk om als samenleving belang te stellen in, en daarmee ook waarde toe te kennen aan de eigen achtergrond en cultuur van ieder in dit land. Van elke regio met zijn eigen identiteit, maar ook van de allochtoon, ook met zijn eigen identiteit, en niet alleen om Franse toestanden te voorkomen. Dat is niet een makkelijke "multicultigedachte" die geen rekening houdt met de weerstanden in elke maatschappij tegen intensieve confrontatie met wat vreemd is. Dat juist vanwege die weerstanden van iedereen die hier wil komen wonen en werken, een grote mate van aanpassing gevraagd moet worden, is intussen wel voldoende duidelijk. Aanpassing betekent weliswaar haast automatisch ook aanpassing in de eigen beleving van wat je aan culturele bagage uit je afkomst hebt meegekregen, maar het betekent niet dat er een heel nieuwe mens ontstaat. Wij moeten er dus rekening mee houden dat nog zeker enkele generaties lang een deel van onze bevolking zich Nederlander zal voelen, maar zich tegelijk ook bewust zal zijn van zijn wortels in de Marokkaanse, Turkse, Surinaamse, Antilliaanse of Chinese cultuur. Wellicht kiest men er zelfs vrijwillig voor om ook bijvoorbeeld de Marokkaanse nationaliteit te behouden. En zeker, zelfs tot in een nog veel verdere toekomst, zal een deel van onze bevolking zich moslim voelen, zoals naar wij aan mogen nemen ook een deel van onze bevolking tot in de even verre toekomst zich christen zal noemen.
Integratie is noodzakelijk. In dit land is het noodzakelijk om Nederlands te kunnen spreken. Er mag van eenieder verwacht worden dat hij of zij werkt om in zijn onderhoud te voorzien en er mag verwacht worden dat de wetten die in dit land gelden en de waarden en normen die hier dominant zijn, gerespecteerd worden. Niet verwacht mag worden dat iedereen die waarden en normen ook als de zijne accepteert. Dat vragen wij ook van oorspronkelijke Nederlanders niet, want al sinds Willem van Oranje mag iedereen in dit land vinden wat hij wil, maar hij mag niet alles doen of zeggen wat hij wil. Daaraan stellen onze normen, en ook onze wetten, grenzen.
Integratie kán dus, praktisch gesproken, niet betekenen dat ieder zijn eigenheid, zijn identiteit opgeeft. Daarom is het verstandig daar ook niet al te opzichtig toch naar te streven. Juist andersom, het zou verstandig zijn om ook als natie zoveel mogelijk gebruik te maken van de eigenheid die door iedereen wordt ingebracht. Het van jongs af opgroeien met meer talen bijvoorbeeld, kan ook meer als een zegen dan – tegenwoordig gebruikelijk – als een vloek gezien worden. Kortgeleden kwam van onderzoekers van de Groningse universiteit nog eens weer de duidelijke uitspraak "Probeer niet iedere ouder Nederlands te laten spreken tegen zijn kinderen", maar "spreek met je kinderen de taal die je het best beheerst". Want "goede beheersing van de eigen taal is de beste basis voor een vreemde taal". Wij hebben het onderwijs in allochtone levende talen, oalt, afgeschaft en waarschijnlijk werkte dat ook niet altijd zoals het had gemoeten. Het wordt nu echter intussen wel tijd om naast de uitspraak dat iedereen Nederlands moet leren, ook de conclusie te zetten dat Nederland er zeer veel baat bij zou kunnen hebben indien onze onderwijzers en leraren naast het Nederlands niet alleen maar Engels, Duits en Frans proberen te laten landen bij kinderen die opgroeien met Turks, Arabisch, Koerdisch, Berbers enzovoort. Het is tijd om de culturele en vooral ook de economische wenselijkheid te propageren van het zo goed mogelijk gebruikmaken van wat er aan kennis van vreemde talen en culturen aanwezig is in dit land. Met Fries kom je niet verder dan Wolvega, zeggen ze bij ons, maar met Arabisch kom je verder dan alleen Nederland en met Chinees nog verder. Het voortgezet onderwijs zou niet afgeremd maar juist gestimuleerd moeten worden om, breder dan met alleen het zicht op West-Europa, talen aan te bieden overal waar dat gelet op de schoolpopulatie kansrijk is. Het Inrichtingsbesluit WVO biedt de mogelijkheid voor bijvoorbeeld Turks en Arabisch, maar wil het kabinet het ook? Een islamitische universiteit, zoals die in Rotterdam, zou een geweldige bijdrage kunnen leveren aan het integreren van de moslimculturen in de Nederlandse cultuur, en daarmee ook aan het voor ons land bruikbaar maken daarvan. Wanneer is het kabinet bereid dit particuliere initiatief te financieren, zoals het ook altijd de Vrije Universiteit en katholieke universiteiten heeft gefinancierd?
De gedachte dat Nederland beseft dat het gebaat is bij de kennis die spontaan aanwezig is, juist bij de nieuwe Nederlanders, kan een zinvol tegenwicht zijn voor alle negatieve ervaringen die de meeste van die nieuwe Nederlanders in dit land vooral de laatste jaren ondergaan. Dat hoeft niet af te doen aan de integratie-eisen die gesteld worden. Nederland heeft moeite met het zien van positieve aspecten aan immigratie. Het eerste wat Nederland denkt bij een immigrant, is dat hij gevaarlijk zou kunnen zijn. De regering is daarbij naar mijn overtuiging niet geheel schuldeloos. Zelfs waar het gaat om kenniswerkers die hierheen worden gehaald omdat ze broodnodig zijn, valt het niet mee om de toegang tot ons land zo vorm te geven dat de procedures een hartelijk welkom uitstralen en geen hartgrondige weerzin. De regering wil wel, maar toch... Na de procedures is ook het verblijf hier blijkbaar niet zodanig dat een vreemdeling zich thuis voelt. Dat zijn ervaringen die negatief afstralen op Nederland, en het is welbegrepen eigenbelang als de regering in haar regelgeving maar vooral ook in haar houding en uitlatingen probeert de xenofobie de baas te worden. En dat gaat dan nog om vreemdelingen waarvan wij eigenlijk allemaal wel begrijpen dat zij waardevol zijn voor ons. Bij de categorie aan de andere kant van het spectrum, de vreemdelingen die als asielzoeker of gelukzoeker hierheen komen, is het nog moeilijker om de negatieve connotaties te compenseren met positieve aspecten. En vooral hier lijkt de overheid toch mee te deinen op de golven van het negatief gekleurde vermeende volksgevoel, het "gesundes Volksempfinden". Vermeend volksgevoel, want het wel heel achteloos omgaan met asielzoekers en illegalen wekt gelukkig ook veel weerstand in onze maatschappij.
Die laakbare achteloosheid zit niet in de strenge asielwetgeving, in het onaantrekkelijk maken van huwelijksmigratie of in een consequent optreden tegen illegaliteit, maar in de ontsporing daarvan. Als illegalen worden opgeborgen op een manier waarvan de commissie van toezicht vaststelt dat het kan maar zeker niet te lang, en als de werkelijkheid is dat het soms veel langer duurt. Als van Nederlandse kinderen een ouder wordt uitgezet en maar aangenomen wordt dat als het gezin bij elkaar wil blijven het dan wel gezamenlijk zal opkrassen naar een arm of gevaarlijk land. Als van asielzoekers die veel langer dan vijf jaren hier zijn geweest en die gewoon gebruik hebben gemaakt van onze regels, gevraagd wordt om met hun kinderen te vertrekken, terwijl die kinderen geen ander land kennen dan Nederland en vaak geen andere taal goed spreken dan Nederlands. Als scholen geconfronteerd worden met leerlingen die vlak voor hun examen naar het land van hun ouders of naar een ander azc worden gestuurd. Als gemeenten worden geconfronteerd met uitgeprocedeerden die blijkbaar niet zomaar retour afzender gestuurd kunnen worden en daardoor op straat staan, zelfs ook met hun kinderen; of met asielzoekers die nog in procedure zijn dus legaal hier verblijven, maar geen recht op opvang meer hebben. Als een kind van een illegaal wel leerplichtig is maar geen recht op bijstand heeft, totdat de rechter constateert dat zoiets niet kan. Als een asielzoeker wordt uitgezet naar een land dat vooraf inzage heeft geëist in alle aanwezige belastende gegevens en de Nederlandse overheidsinstantie oordeelt dat het verkrijgen van de mogelijkheid tot uitzetting voor ons belangrijker is dan het risico dat de terugkerende asielzoeker loopt.
Dit land heeft leergeld betaald met een te tolerante maar vooral te gemakzuchtige houding en kiest nu voor een streng beleid. Daar is niets mis mee. Hoeveel voordeel immigranten ons ook kunnen opleveren, een onbeperkte toestroom is niet te verwerken en gaat ten koste van de samenhang in dit land. In alle genoemde gevallen wordt echter niet de strengheid van de wet ter discussie gesteld. Er wordt niet eens gevraagd om barmhartigheid, er wordt gevraagd om rechtvaardigheid. Strengheid en rechtvaardigheid zijn immers niet te scheiden. Het gaat niet meer om incidentele ontsporingen of ongelukkige samenlopen van omstandigheden, maar om de wijze waarop het systeem wordt uitgevoerd. Die maakt dat gemeenten de afweging tussen hun zorgplicht en de consequenties, niet van de wet maar van de uitvoering daarvan, niet meer in redelijkheid kunnen maken. Het is de uitvoering van het systeem dat scholen ertoe gebracht heeft vandaag met elkaar te protesteren tegen wat er van het beleid zichtbaar wordt in de klassen.
Wij staan ver af van wat door de Europese Commissie geformuleerd werd in de mededeling van 14 oktober 2002, op grond waarvan daarna een Europees actieprogramma voor terugkeer werd opgesteld: "Kristalheldere consolidatie is vereist van legale immigratiekanalen en van de situatie van legale immigranten, en een doeltreffend en grootmoedig asielbeleid op basis van snelle procedures die toegang bieden tot echte bescherming voor hen die dit nodig hebben." Helderheid verdrinkt bij ons in de procedures en van grootmoedigheid is in onze uitvoeringspraktijk te weinig sprake. Van het kabinet vraag ik niet om een heel ander beleid in te zetten, maar wel om het beleid met aandacht en redelijkheid uit te voeren en vooral ook om de vroeger door onszelf gemaakte fouten – ik doel op de jarenlange procedures – niet ten koste te laten gaan van vooral kinderen die "als ze al wat zijn, toch vooral Nederlander zijn". Het overleg tussen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de VNG over de instelling van een onafhankelijke commissie die de uitvoering van het terugkeerbeleid zou moeten onderzoeken, is blijkbaar geëindigd met een ontstemde minister en commissieleden die hun opdracht teruggaven. Zou het niet alsnog heel nuttig kunnen zijn, samen met de VNG na te laten gaan hoe een echt sluitend terugkeerbeleid gerealiseerd kan worden? Kunnen met de scholen dan ook geen regels afgesproken worden over wat wel en wat echt niet toelaatbaar en acceptabel is? Ik zou erg graag zien dat het kabinet hierop positief reageert.
Buitenlanders worden vooral getroffen door het gebrek aan waardering van het eigene, de eigen taal, cultuur en geschiedenis van de Nederlander, en de trots op die onverschilligheid tegenover die eigenheid. De Nederlander heeft dus een vreemd soort identiteitsgevoel. Het zijn Turkse culturele organisaties die ons erop wijzen dat de hoog geprezen veilig verkeersactie "I love..." ook in het Nederlands gevoerd had kunnen worden. Wij gaan daar wat aan doen door een historische en culturele canon vast te stellen, die moet leiden tot meer kennis en ook tot meer, niet zozeer trots maar wel betrokkenheid. Vooral ook nieuwkomers moeten daaruit kunnen leren hoe en waarom Nederland werd, wat Nederland is en waar het voor wil staan. Wij zijn dan wel moreel verplicht om de hedendaagse werkelijkheid, ook voor die nieuwkomers, zelfs voor degenen die wij niet als nieuwkomer hier willen hebben, in overeenstemming te laten wezen met wat de door ons afgestemde Europese grondwet noemde "de waarden van de Unie". Die moeten toch ook in onze geschiedenis en cultuur terug te vinden zijn. Eerbied voor de menselijke waardigheid wordt daarbij als eerste genoemd.
De heer Hessing (LPF):
Peilingen van Maurice de Hond laten zien dat het vertrouwen in de politiek lager is dan ooit. Zelfs ogenschijnlijk populaire en gerespecteerde politici als Wouter Bos, Jan Marijnissen en André Rouvoet slagen er niet in om een voldoende te scoren bij de Nederlandse kiezer. De regering doet het nog veel slechter, want zelfs de kiezers van de regeringspartijen CDA, VVD en D66 zijn niet bereid om dit kabinet aan een voldoende te helpen.
Als het gaat om regeringsvoorkeuren, haalt de niet erg waarschijnlijke, linkse combinatie van PvdA, SP en GroenLinks nog de meeste stemmen. Voortzetting van de huidige coalitie en Paars III – maar dan zonder D66 dat volgens de peilingen nog slechts kan rekenen op drie zetels – komen amper boven de 10% uit. Dit geldt overigens ook voor de na de verkiezingen van 2007 voor de hand liggende combinatie PvdA-CDA.
Het moge duidelijk zijn dat veel kiezers politici eerder zien als deel van hun problemen, dan als de oplossers daarvan. De veelbesproken kloof tussen politiek en burger lijkt wijder en dieper dan ooit tevoren. Dat is een veeg teken gezien de economische problemen waarin ons land verkeert – denk hierbij ook aan de opkomende economieën in Azië – alsmede de dreiging die uitgaat van het (inter)nationaal terrorisme.
De heer Kox (SP):
Ik luister met interesse naar de opsomming van collega Hessing. Hij vergat echter een partij te noemen die ook wat aan het teruglopen is in de peilingen: zijn partij. Kan hij die ook bij zijn beschouwing betrekken of heeft hij daarvan al zoveel afstand genomen dat hij hier het hele politieke spectrum beschouwt als onafhankelijk waarnemer?
De heer Hessing (LPF):
Ik denk dat u ervan uit mag gaan dat u mij als de eerste en laatste vertegenwoordiger van deze partij in deze Kamer zal zien. Dat is mijn verwachting, niet mijn overtuiging.
Over het dichten van de kloof tussen burger en politiek is al veel geschreven. De gekozen burgemeester en het referendum hadden daarbij kunnen helpen en het is triest om te moeten constateren dat het juist de partijen met de grootste aanhang zijn geweest – PvdA, CDA en VVD – die de gekozen burgemeester en het referendum in de Haagse ijskast hebben gezet. Maar ook zonder deze twee zaken valt er nog genoeg te verbouwen aan het Huis van Thorbecke. Ik denk hierbij in het bijzonder aan versterking van de positie van de Tweede Kamer, die toch het hart vormt van onze representatieve democratie.
De heer Werner (CDA):
Misschien is het mij ontgaan, maar ik dacht dat de gekozen burgemeester – althans het aandeel dat wij hier in de Eerste Kamer hebben gehad – toch niet door CDA en VVD is geblokkeerd.
De heer Hessing (LPF):
Daarin hebt u gelijk.
Vanuit het oogpunt van emancipatie is het toenemend aantal vrouwelijke Tweede-Kamerleden misschien wenselijk, maar het is fnuikend voor de status van het beroep. De zogenaamde wet van Sullerot, genoemd naar de Franse sociologe en feministe Evelyne Sullerot, maakt duidelijk dat de status van een beroep daalt naarmate het aantal vrouwen dat een dergelijk beroep beoefent, procentueel toeneemt. Op dit moment telt de Tweede Kamer een recordaantal van 60 vrouwelijke leden. Ook het feit dat er momenteel veel onervaren Kamerleden en jonge Kamerleden zijn, kan als een zwaktepunt worden genoemd.
Belangrijker evenwel is dat het de Tweede Kamer ontbreekt aan voldoende instrumenten en mankracht om de controlerende taak naar behoren uit te voeren. Tegenover de regering en haar tienduizenden ambtenaren en honderden adviesorganen, kan de Tweede Kamer weinig meer stellen dan wat ondersteunende diensten en een handjevol beleidsmedewerkers. Er zit voor de Kamer welgeteld één ambtenaar in Brussel en dat ook pas sinds ongeveer een jaar. De problemen rond de Betuwelijn en de HSL, om maar een paar voorbeelden te noemen, tonen aan waartoe dit kan leiden.
Daarnaast heeft de Tweede Kamer last van het optreden van de Eerste Kamer en het Europees Parlement. Zo is de Eerste Kamer, in plaats van de bedoelde kamer van reflectie, veel meer een kamer waarin behoudzucht, opportunisme en zelfs revanchisme de boventoon voeren. Ik verwijs hier weer naar de betreurenswaardige gang van zaken rond de invoering van de gekozen burgemeester en het referendum. Let wel, wij hebben het over belangrijke en noodzakelijke politieke vernieuwing, afkomstig van de rechtstreeks door het volk gekozen vertegenwoordigers in de Tweede Kamer, die vervolgens door de indirect gekozen vertegenwoordigers in de Eerste Kamer vakkundig de nek is omgedraaid. Bovendien zorgt alleen al het bestaan van de Eerste Kamer voor een vertraging bij het implementeren van nieuwe wetgeving, laat staan van grondwetswijzigingen.
Het Europees Parlement is wat betreft haar bevoegdheden geen volwaardig parlement te noemen. De referenda in Frankrijk en Nederland hebben duidelijk uitgewezen dat er ook geen enkele behoefte bestaat aan een Europese superstaat met een bijbehorend parlement. Waar alleen al de aanwezigheid van het Europees Parlement wél voor zorgt, is dat Nederlandse parlementariërs zich minder dan nodig bezighouden met Europese aangelegenheden. Ook is de afstand tussen Brussel en de burger zo mogelijk nog groter dan die tussen Den Haag en de burger.
Dan nu een aanzet tot de oplossingen van de door mij geschetste problemen. Ik zal hier maar geen pleidooi houden voor minder vrouwen in de Tweede Kamer. Wel is er behoefte aan meer ervaren Kamerleden die zich ertoe verplichten om minimaal vier jaar of – nog beter – acht jaar zitting te nemen in de Tweede Kamer. Vervolgens verdient het aanbeveling om meerdere, kwalitatief hoogstaande en op verschillende terreinen gespecialiseerde onderzoeksinstituten onder te brengen bij de Tweede Kamer, zodat de Kamer zelfstandig, zonder afhankelijk te zijn van de medewerking van de regering, onderzoek kan verrichten naar bestaand of toekomstig regeringsbeleid. Ik denk hierbij overigens niet aan topzware instituten waaraan tientallen, zo niet meer onderzoekers zijn verbonden. Veeleer ga ik uit van enkele vaste onderzoekers per instituut die, indien de situatie dat vereist, op tijdelijke basis externe expertise kunnen inhuren. Wel zijn deze vaste krachten verantwoordelijk voor het bewaken van de objectiviteit van het geleverde onderzoek.
Ook zou serieus moeten worden overwogen om zowel de Eerste Kamer als het Europees Parlement af te schaffen. Een Tweede Kamer die daadwerkelijk is toegerust voor haar controlerende taak, zoals hierboven is beschreven, zou het moeten kunnen stellen zonder een voor uitstel en soms zelfs afstel zorgende Eerste Kamer. Bovendien is er als achtervanger altijd nog de Raad van State die eventueel – ook vanuit deze Kamer – nog zou kunnen worden versterkt. Denk verder aan de mogelijkheid om rechterlijke toetsing van wetten aan de Grondwet te introduceren.
In het Europa van de menselijke maat zouden de verschillende nationale parlementen, waaronder ook dat van Nederland, als alternatief voor het Europees Parlement, moeten komen tot een eigen permanente vertegenwoordiging in Brussel, zoals die er ook al bestaat voor hun regeringen. Op deze vooruitgeschoven Haagse post in Brussel houden Kamerleden een stevige vinger aan de Europese pols, daarbij ondersteund door een toereikende ambtelijke staf. Voor de goede orde: deze Kamerleden werken deels in Brussel en deels in Den Haag, afhankelijk van de verschillende agenda's. Nationale parlementariërs kunnen zo veel effectiever en efficiënter controleren wat de Europese Commissie, de regeringsleiders en ministers in Europees verband van plan zijn. Dat is met name op het gevoelige punt van de subsidiariteit van groot belang, aangezien steeds meer wetgeving uit Brussel afkomstig is.
Een verscherpte controle op de nationale regeringen door hun respectievelijke parlementen brengt de Europese besluitvorming, meer dan nu het geval is, naar de lidstaten zelf en daarmee dichter bij de burger. Bij het zoeken naar manieren om het Nederlandse parlement meer greep te laten krijgen op het Europees besluitvormingsproces, verdient het aanbeveling om te kijken naar Denemarken. Het Deense parlement heeft de meest vergaande procedure voor overleg met de regering over vergaderingen van de Raad in Brussel. Iedere week vergadert de Europacommissie om de minister een mandaat te geven voor de onderhandelingen in de daarop volgende week in de Raad. De minister mag alleen in overleg met het parlement van het mandaat afwijken.
Aangezien de minister-president vandaag in ons midden is, wil ik afsluiten met een onderwerp dat hem na aan het hart ligt, namelijk de coördinatie van het Nederlandse Europabeleid. Die is in handen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Nog wel, want de recente motie-Herben die stelt dat de minister-president meer sturing moet geven aan het EU-beleid – een motie die met brede steun is aangenomen in de Tweede Kamer – is wat mij betreft nog maar het begin. Europees beleid is geen buitenlands beleid meer, maar binnenlands beleid dat naast bijna elk departement ook provincies en gemeenten raakt. Om die reden ligt het voor de hand om de coördinatie van dit beleid onder te brengen bij de minister-president en diens ministerie. Dit houdt concreet in dat de staatssecretaris voor Europese Zaken en een flink aantal ambtenaren die zich binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken bezighouden met het Europees beleid, worden ondergebracht bij het ministerie van Algemene Zaken. Agendabepaling, strategie en tactiek worden in de toekomst niet langer bepaald vanuit de Apenrots, maar vanuit het Torentje. Op het terrein van de Europese politiek hoort de minister-president zich meer als "primus", dan als "inter pares" op te stellen. Een minister-president die dat inziet en ook wil, heeft naar mijn inzicht het juiste beroep uitgekozen.
Mevrouw de Voorzitter. Graag zou ik na deze beschouwing over de Eerste Kamer ook enige woorden willen wijden aan het door velen gekoesterde Huis van Thorbecke, en dan met name de rol van provincies als middenbestuur. Om maar met de provincie te beginnen. De provincie stamt uit een tijd dat er niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk een afstand was tussen Rijk en gemeenten. Thorbecke heeft de provincie in de negentiende eeuw bedoeld als coördinerend lichaam om afstanden te overbruggen. Gaandeweg is de rol van de provincies dan ook primair komen te liggen op de beleidsterreinen waar die afstand ook nog echt een rol speelt, namelijk de fysieke omgeving. Toch dienen wij ons ervan bewust te zijn dat de provincie stamt uit een tijd waarin men er per trekschuit een dag over deed om vanuit het oosten van het land in Den Haag te komen. Het was de tijd dat de veldwachter in het dorp in zijn eentje de orde handhaafde. Het was de tijd dat koeien de gemeentegrenzen konden bepalen. Een dorp of een stad was een verzameling huizen en bedrijven rond de kerk. Eromheen lagen weilanden met koeien.
Traditioneel heeft de provincie zich juist op die tussengebieden gericht, in meer bestuurlijke termen: de inrichting van het landschap. Het dorp was van de burgemeester en de pastoor of, zo u wilt, de dominee. Tegenwoordig zijn er niet altijd meer tussengebieden tussen gemeenten. Er zijn nu gemeenten met en gemeenten zonder koeien. De provincies hebben niet altijd goed geweten wat zij met die stedelijke gebieden aanmoesten. Thorbecke heeft het verstedelijken van gemeenten natuurlijk ook niet kunnen voorzien. Wij zijn inmiddels 150 jaar verder en dat dwingt ons oog te hebben voor ontwikkelingen die de afgelopen anderhalve eeuw in ons land hebben plaatsgevonden. Daarmee voorkomen wij dat wij opgescheept raken met een bestuurlijke organisatie die meer op theorie dan op de praktijk van vandaag is gebaseerd.
Wie herinnert zich nog de rol van de provincies tijdens de mond- en klauwzeercrisis? Niemand, want die was er niet. Terwijl het Rijk bezig was met Europees MKZ-beleid en importverboden, en gemeenten bezig waren met besmettingsbeperking en de opvang van getroffen boeren, waren de provincies nergens te bekennen. Uitgerekend de provincies die hier zulk belangrijk werk hadden kunnen doen bij deze gemeenteoverstijgende problematiek. Hetzelfde kan gezegd worden over tal van onderwerpen die met veiligheid te maken hebben. Juist hier kan de provincie een belangrijke rol vervullen als tussenbestuur. De provincies zijn historisch gegroeide eenheden die hun politieke en bestuurlijke positie ontgroeid zijn, zeker in de verstedelijkte gebieden. Fysieke afstanden spelen minder een rol dan vroeger en problemen houden niet op bij de vastgestelde grenzen.
Het Huis van Thorbecke bestaat inmiddels 150 jaar en doorgaans verdienen huizen met een dergelijke ouderdom een plaatsje op de monumentenlijst. Oude gebouwen kunnen echter ook na lange tijd nog uitstekend functioneren, soms onder totaal andere omstandigheden. Maar daarvoor is wel onderhoud nodig. In de loop van de voorgaande decennia zijn er steeds meer bestuurslagen bijgekomen, zoals de kaderwetgebieden en thans de Wgr-plusregio's. Om nog maar te zwijgen van allerlei koepels, driehoeken en de opdeling van grote steden in deelgemeenten. De extra bestuurslaag van de Wgr-plusregio is de facto ook nog eens een ondemocratische toevoeging. Kiezers hebben immers niets te zeggen over hetgeen zich in deze bestuurslaag voltrekt. De plusregio's zorgen er bovendien voor dat de provincie nog minder te zeggen krijgt in het verstedelijkte gebied en worden door sommigen aangeduid als een sluiproute naar een ander bestuur, namelijk die van stadsprovincies. Naast deze intensivering van de bestuurlijke drukte tussen centrale en lokale overheid, bestaan ook nog eens sinds vele eeuwen de waterschappen. Er is eigenlijk sprake van een archeologisch proces. Er komt steeds een laagje bij, mar er wordt nooit iets verwijderd. Goed onderhoud betekent dat er zo af en toe eens iets moet worden vervangen in een huis, maar dat is iets anders dan steeds maar iets blijven toevoegen.
Talloze pogingen tot hervorming van het tussenbestuur zijn de afgelopen decennia ondernomen met een aaneenschakeling van ambitieuze plannen en haperende uitvoeringen die bij een buitenstaander gemakkelijk tot cynisme zouden kunnen leiden. Met de hoogleraar Douwe Jan Elzinga deel ik de opvatting dat het uitgangspunt voor bestuurlijke hervorming moet zijn dat bevoegdheden – het is een geweldige open deur – horen te worden toegekend aan het niveau dat voor de uitoefening ervan het meest in aanmerking komt. Elzinga voegt daaraan toe dat er op ieder beleidsterrein niet meer dan drie bestuurslagen – Rijk, middenbestuur en lokaal bestuur – betrokken mogen zijn in de uitoefening van bevoegdheden. Voor het gemak laat Elzinga daarbij de rol van Europa even buiten beschouwing, maar in feite praat je dan eigenlijk al over vier bestuurslagen en soms over vijf. Daarom zou ik ook hier willen benadrukken dat het bij sommige beleidsterreinen ook best minder bestuurslagen mogen zijn.
De kern van de problematiek bestaat uit twee componenten. In de eerste plaats de grootstedelijke problemen rond Rotterdam, Den Haag en Amsterdam. In de tweede plaats de aanwezigheid van veel te veel hulpstructuren in de rest van Nederland. De oplossing ligt derhalve voor de hand. Hef vrijwel alle hulpstructuren op en leg deze op het niveau van de provincie en draag het gros van de bevoegdheden over aan de provincie. In mijn opvatting betekent dit ook dat de thans in ontwikkeling zijnde 25 veiligheidsregio's op het niveau van de provincie worden gebracht. Daarnaast is er alles voor te zeggen om, onder handhaving van de provincies buiten de Randstad, de bestuurlijke structuur in met name het westen van het land beter af te stemmen op de toenemende verstedelijking. Dit dient dan wel binnen de democratische kaders te gebeuren. De grootstedelijke problematiek van Rotterdam, Amsterdam en Den Haag vormt naar mijn mening voldoende rechtvaardiging voor een pleidooi voor de vorming van stadsprovincies à la de stadstaten Hamburg en Wenen. Langs de hiervóór omschreven weg kan dan een effectief en slagvaardig middenbestuur ontstaan van ongeveer 13 eenheden, waarvan de inrichting meer dan ooit aansluit bij de bestuurlijke subsidiariteit zoals Thorbecke die bedoeld heeft.
Mevrouw de voorzitter, als laatste zou ik graag iets willen zeggen over het rechtssysteem.
De voorzitter:
Ik vraag u om tot een afronding te komen. U bent al over uw tijd heen. Bovendien hebt u aangekondigd in tweede termijn mogelijkerwijs met een motie te zullen komen, maar u hebt niet voor de tweede termijn ingetekend. U bent echt over al uw tijd heen.
De heer Hessing (LPF):
Dan kom ik een volgende keer terug op het rechtssysteem. Ik had graag willen spreken over de fundamentele herbezinning op ons rechtsstelsel en over lekenrechtspraak. Afgelopen zondag heb ik van de minister begrepen dat hij daar heel serieus over gaat nadenken, dus ik bewaar dit gedeelte van mijn betoog voor een volgende keer.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 14.33 uur tot 15.45 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20052006-274-306.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.